‘
t
‘4
t
‘4
t
S.
‘4
S
.
‘S
‘
1
Lie KOper je
Hoe hoger zijn levensstandaard stijgt,
hoe meer keuze de markt hem biedt,
deste critischer onderzoekt de koper de
1:
waren. Wie produceren en verkopen
,,
t
wil, verschaft zich van te voren een
beeld van datgene, wat de consument
;
nodig heeft en wenst. Reeds inheteigen
,
:
land is deze situatie niet altijd gemakke-
1
1
lijk te overzien. Voor de verkoop in het
1
1
buitenland handelt diegene het verstan-
,
t
digst, die zich door de aldaar wonende
1
1
kenners van de markt en van de reclame
1
laat adviseren. De Westduitse markt
met
54
miljoertmensen, een zesde deel
1
van
de Westeuropese koopkracht
–
isj
;
t
één der grootste van Europa. Als u de/
Duitse koper wilt veroveren
–
-,
wij kennen hem
=z
—-
Kurt Drews Werbung, Hamburg-Altona
Adviezen
bij de keuze
van
beleggingen
en het sluiten
van alle
verzekeringen
R. MEES
&
ZOONEN
LOERDAM
E C 0 NO MI S CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van
de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010 of 01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, poslcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29.—, overige landen
f
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken
in
Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
66
25-1-1961
De auto-industrie in de komende Jaren
Onder de titel ,,Cars in the 1960’s” gaf de economische
correspondent van ,,The Financial Times” – in de num-
mers van 2 en
5
december 1960 – zijn visie op de ont-
wikkeling van de Europese en Amerikaanse auto-industrie.
Uitstekend is zijn analyse van de huidige stand van zaken
in de auto-industrie in de verschillende produktielanden,
alsmede zijn overzicht van de toen bekend zijnde uit-
breidingsplannen. Bij zijn beschouwing van de gevolgen
van deze plannen voor de komende jaren beperkt de
schrijver zich evenwel in hoofdzaak tot de sitüatie zoals
deze zich in het Verenigd Koninkrijk zal ontwikkelen.
De titel doet dus meer vermoeden dan de inhoud in
werkelijkheid geeft.
De huidige situatie wordt, indien -men de voorraden
bij de wederverkopers in ogenschouw neemt, gekenmerkt
door niet onbelangrijke afzetmoeilijkheden in de Europese
auto-industrie
1),
In Frankrijk vormt de hoge belasting
op de benzine een rem voor de verkoop op de binnen-
landse markt. De beperkingen, sedert korte tijd opgelegd
aan het huurkoopsysteem en de Vrij aanzienlijke omzet-
belasting, staan een vlottere afzet van de Engelse auto-
industrie in de weg. In Engeland is men de mening toe-
gedaan dat een drastische verlaging van deze belasting –
bijv. met 50 pCt. – een vergroting van de afzet met
100.000 stuks per jaar met zich zou brengen. Een meer
opwekkend beeld geven de industrieën in Italië en Duits-
land en de assemblagebedrijven in de Beneluxlanden.
VooraÏ uit Italië worden wat de afzet betreft nog weinig
klachten vernomen, hoewel de prjsconcurrentie in dit
land buitengewoon scherp is. In Duitsland heeft de indus-
trie zich in de laatste jaren meer op de afzet in het binnen-
land moeten oriënteren. Wel is de export nog steeds
belangrijk, maar de toeneming geschiedt niet meer in het
tempo van de voorafgaande jaren. Ook de andere Europese
landen staan voor het probleem hun exportschema te
wijzigen in verband met de verandering in de structuur van
de Amerikaanse auto-industiie.
Het beeld van de Amerikaanse industrie is niet ongun-
stig. Dit is opmerkelijk voor een land, waarvan vele eco-
nomen beweren dat het een economische recessie onder
de ogen moet zien en waar de gang van zaken in de auto-
1)
Volledigheidshalve zij vermeld dat de schrijver alleen de personenauto’s in zijn beschouwingen heeft betrokken.
industrie sedert jaren als een belangrijke conjunctuur-
indicator wordt beschouwd. Geschat wordt dat de produk-
tie in 1960 ongeveer 1 mln, eenheden meer zal bedragen
dan in 1959 en een hoogte zal bereiken van 6/
4
mln.
stuks. Deze gunstige gang van zaken is voornamelijk een
gevolg van het op de markt brengen van de ,,compacts”,
de Amerikaanse uitgave van het Europese model.
Deze structuurverandering betekent een. grote handicap
voor de export van de Europese industrie. Niettemin
hebben alle produktielanden belangrijke expansieplannen.
In Engeland wil de industrie in de komende jaren £ 250
mln, investeren (inclusief de investeringen van enkele grote
onderdelenfabrieken), waardoor de produktie zal toe-
nemen van 1,3 mln, eenheden tot
21/4
â 24 mln, stuks per
jaar. Aangezien ervan wordt uitgegaan dat de binnen-
landse markt bij 1 mln, stuks haar verzadigingspunt heeft
bereikt zullen
11/4
14 mln, eenheden moeten worden
geëxporteerd. Dit zal, gezien de structuurwijziging in de
Amerikaanse industrie en de uitbreidingsplannen in de
overige Europese produktielanden, geen gemakkelijke
opgave zijn. De schrijver van genoemde artikelen meent
dan ook, dat de Engelse industrie, indien deze plannen
worden gerealiseerd, niet op volle capaciteit zal kunnen
werken. Nu is een auto-industrie welke bijv. op 70 pCt.
van haar capaciteit werkt geen alarmerend verschijnsel,
maar hij vraagt zich toch af, hoe de kleinere fabrieken zich
in een dergelijke situatie zullen houden.
De Duitse expansieplannen hebben een meer ,,short
term”-karakter dan de Engelse en gaan van een produktie-
verhoging uit van 15 pCt. De eventuele realisering van deze
plannen hangt ten nauwste samen met de resultaten welke
de industrie in 1961 zal boeken. Gezien de nog steeds
toenemende welvaart in West-Duitsland zal een sterkere
oriëntering op de binnenlandse markt de Duitsers minder
zorgen baren dan bijv. de Engèlse industrie. De produktie
van de Italiaanse industrie werd voor het afgelopen jaar
op 650.000 eenheden geraamd; in 1962/1963 zal zij naar
wordt verwacht een produktie bereiken van 1 mln, stuks.
In Frankrijk zal Citroën dit jaar een fabriek in bedrijf
stellen, ‘die – werkende op volle capaciteit – de produktie
van de totale Franse auto-industrie met 30 pCt. zal doen
toenemen. Tenslotte zij vermeld dat de kleinere produktie-
landen, zoals Zweden efi Japan, eveneens een toenemende
produktie verwachten.
Drs. J. J. HARTEMINK.
–
Blz.
–
Blz.
De auto-industrie in de komende jaren,
‘door Drs.
Surinaamse kanttekeningen, door G. C: A. Mulder,
J. J. Hartemink ………………………..
67
B. Sc., Ps. D………………………….
80
De vijfdaagse werkweek in de defailhandel,
door
B o e k b es p r e k i-n ge n:
-.
Prof. Dr. P. L. van der Velden ……………
68
W. K. Brauers: Handboek voor internationale
Krediétverlening en garanties op E,E.G.-niveau (II),
prognose en planning en W. K. Brauers: Eco-
door Dr. J. C. Ramaer en Mr. H. de Vries …..
72
nomische planning bij regionaal-internationale
Bedrijfsvergeljking gemeentelijke vervoersbedrj-
ordening,
bespr. door Prof Dr. F. Hartog
82
ven,
door Drs. A. B. Westra ……………..
74
Mededelingen voor èconomisten …………….76
Premieverhoging verplichte ziekenfondsverzeke- –
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
82
-ring,
door J.de Wit ……………………
77
Statistieken ……………………………84
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Jambers;
J.
Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit Adjunct Redacteur-Secretaris:
J. J.
Hartemink.
COMMISSIE VAN ADVIES StOOR BELGIË: F. Collin;
J.
E. Mertens de Wilmars;
J.
van Ticheien; R. Vandeputte; A.
J.
Vlerick.
25-14961.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
67
1
Nu tot invoering van de vijfdaagse werkweek
in de detailhandel wordt overgegaan, is het ge-
wenst de openingstijden van de winkels en de
werktijden van het personeel te ontkoppelen.
De detailhandel zal daardoor in staat blijven de
openingstijden te bepalen overeenkomstig het
kooppatroon van de consumenten. Uit dit koop-
– patroon blijkt een kennelijke vôorkeur van de con-
sumenten, een belangrijk deel van hun aankopen
op zaterdag te doen. Daar dus geen collectieve
vrije zaterdag voor het gehele personeel kan wor-,
den ingesteld, zal voor het verkooppersoneel een
rouleersysteem moeten worden ingevoerd, dat nog
kan worden verbeterd zodra de thans verplichte
wekelijkse halve-dag-sluiting vervalt. Hoewel in-voering van de
vijfdaagse
werkweek met
ontkop-
peling van winkel- en werktijden het kleinbedrijf
minder goed past, heeft het geen zin de ontkop-
peling uit, te stellen, totdat deze bij (verdere)
arbeidstijdverkorting toch onvermijdelijk wordt en
totdien de gehele detailhandel te dwingen tot een
ondoelmatige en ontoereikende voorziening in de
koopbehoeften van de consument. Ontkoppeling is voorwaarde voor arbeidstijdverkorting en dus
ook een personeelsbelang.
103
vijfdaagse werkweek
in de detailhandel
Inleiding.
De invoering van de vijfdaagse werkweek in Nederland
gaat verrassend snel; sneller dan werd verwacht op grond
van het advies van de S.-E.R. van juli 1958, waarin werd
gesteld dat de verwezenlijking van de arbeidstijdverkorting
in een periode ‘an drie jaar niet zou kunnen geschieden
en in een periode van vijf jaar slechts onder zeer gunstige
omstandigheden mogelijk zou zijn. Deze snelle ontwikke-
ling is in belangrijke mate te danken aan het feit, dat
men aan de invoering van devijfdaagse werkweek een
hogere prioriteit is gaan toekennen dan aan de vermin-
dering van het aantal arbeidsuren tot 40 per week. Men
is zelfs bereid een verlenging van de arbeidsdag te accep-
teren, indien men daarmede detweede Vrije dag per week
kan bereiken. Hoewel er bedrijven zijn, waar men een vijf-
daagse werkweek combineert met een 48-urige werkweek
(4 dagen van
9+
uur en 1 dag van 10 uur) is de algemene
lijn: eerst verkorting van de arbeidstijd (ineens of gelei-
delijk) tot 45 uur per week en vervolgens invoering van
de vijfdaagse werkweek, in vele gevallen aanvankelijk
partieel in de vorm van één of twee vrije zaterdagen per
maand.
In de detailhandel is de arbeidstijd bij vele bedrijven
reeds 45 uur of korter, zodat verscheidene grootwinkel-
bedrijven thans reeds tot invoering van eeii vijfdaagse
werkweek overgaan en het niet nodig achten daarmede te
wachten tot de verkorte werkweek in Nederland een alge-
meen feit is. De aankondiging van deze verbetering in
de arbeidsvoorwaarden van het winkelpersoneel heeft
echter merkwaardig genoeg in zekere zin de bedrijfsvoering
van het winkelbedrijf tot onderwerp van openbare dis-
cussie gemaakt. De kern van deze discussie is namelijk,
op welke
wijze
de detailhandel niettegenstaande de invoe-
ring van de vijfdaagse werkweek het dienstbetoon aan
de klanten (en daarmede zijn omzet) kan handhaven.
Het ronleersysteem.
Een aantal grootwinkelbedrijven heeft als oplossing
van dit probleem de toepassing van een rouleersysteem
gekozen, waarbij het verkooppersoneel behalve de weke-
lijkse vrije halve dag eenmaal per 14 dagen bij toerbeurt
successievelijk een der volgende dagen vrij krijgt: maan-
68
dagmiddag plus dinsdagmorgen, woensdag, donderdag,
zaterdag en vrijdag. Bij dit systeem krijgt elk iia van het
verkooppersoneel 10 maal per jaar een lang weekend
van 21 dag, ni.
5
maal zaterdag, zondag en maandag-
morgen, en
5
maal zondag, maandag en dinsdagmorgen.
Om dit mogelijk te maken zal het personeel op drukke
omzetdagen met parttimers moeten worden uitgébreid.
Het niet-verkooppersoneel, dat in grote winkelbedrijven
ongeveer gelijk is in aantal aan het verkooppersoneel
krijgt de zaterdag vrij voor zover de goede functionering
van de verkoop en de service aan de klanten zulks toe-
laten.
Tegen deze regeling zijn van twee zijden bezwaren
geopperd:
De
vakbeweging
geeft de voorkeur aan een uniforme
werktijdenregeling, waarbij alle personeelsleden op maan-
dagmorgen en zaterdagmiddag vrij hebben. Het, voor-
naamste argument hiervoor is gelegen in de overweging,
dat recreatie met anderen, die op zaterdag Vrij zijn, door
het rouleersysteem niet mogelijk is en de vrije dag die het
rouleersysteem biedt daardoor minder waard zou zijn.
Voorts vraagt men zich in de kringen van de vakbeweging
af, hoe de detailhandel de behoefte aan extra-personeel,
ten gevolge van het rouleersysteem, bij de tegenwoordige
arbeidsschaarste kan dekken. Verder stelt men, dat de
kosten door het aannemen van extra personeel zullen
stijgen, hetgeen een ongunstige invloed op de prijzen
zou hebben. Bovendien zou het in dienst nemen van
parttimers het instituut van de nevenbetrekking in de
hand kunnen werkeh en daarmede afbreuk’ kunnen doen
aan het streven naar arbeidstijdverkorting.
Ook een
dëel van de middenstand
heeft bezwaren
tegen het rouleersysteem, omdat het rouleersysteem ener-
zijds ongelijke kansen voor grote en kleine bedrijven zou
scheppen en anderzijds voor de alleenwerkende midden-
stander een nog verder achterblijven van zijn sociale
positie bij die vaii de werknemers ten gevolge zbu hebben.
Men geeft daarom de voorkeur aan sluiting van de win-
kels, hetzij op maandagmiddag, hetzij op zaterdagmiddag.
Een, levensmiddelenbedrijf in Amsterdam is er individueel
réeds toe overgegaan op mâandagmiddag te sluiten, om-
dat- sluiting op deze dag voor dit bedrijf minder omzet-
254-1961.
vetlies’veroorzaakt dan op enige andere dag. Vele andere
tegenstanders van het rouleersysteem schijnen echter
de voorkeur an verplichte sluiting van alle winkels op
zaterdagmiddag te geven, in de verwachting dat de omzet
die thans op zaterdagmiddag wordt gemaakt, zich wel
naar andere dagen zal verplaatsen.
Geleidelijke invoering van een (eventueel partiele) zaterdag-
iiiddagsluiting.
Zowel de vakbeweging als de tegenstanders van het
rouleersysteem in de middenstand zien in, dat winkel-
sluiting op zaterdagmorgen in het geheel niet in overweging
kan komen en erkennen dat zaterdagmiddagsluiting voör
vele winkels ook niet zonder bedenking is. Men stelt zich
daarom voor, dat hiertoe slechts geleidelijk zal worden
overgegaan, waarbij sommigen deze geleidelijke overgang
aldus zien, dat de levensmiddelenbedrijven het eerst op
zaterdagmiddag zullen sluiten en de winkels voor duur-
zame consumptiegoederen pas zullen volgen, als het ge-
hele bedrijfsleven op zaterdagmorgen vrij heeft. Voorts
meent men wel dat zaken met veel impulsaankopen bij
wijze van uitzondering wel op zaterdagmiddag open zou-
den kunnen blijven en de winkels, die duurzame consump-
tiegoederen verkopen, compensatie zouden kunnen vinden
in een koopavond op vrijdag.
Men gaat er hierbij van uit, dat geleidelijk een wijziging
in de winkelgewoonten zal optreden, in dier voege dat
men meer op stille ochtenden en op zaterdagmorgen zal
gaan kopen. Sommigen zijn van mening, dat men de con-
sumenten moet ,,leren” hun winkelgewoonten te wijzigen,
waarbij men
wijst.
op de winkelsluitingsregeling in enkele
Scandinavische landen en vooral in West-Duitsland, waar
sinds 1958 de winkels slechts op de eerste zâterdag van
de maand ‘s middags open zijn en de overig& zaterdagen
om 14.00 uur sluiten. Eenstemmigheid over de te kiezen
oplossing bestaat er bij hen, die niet ‘voor het rouleer-
systeem zijn, echter allerminst. Zo is er o.a. in de kring
van de levensmiddelenbedrjven veel verzet tegen sluiting
op zaterdagmiddag.
Het belang van doelmatige openingstijden.
Hoewel het standpunt van de voorstanders van de zater-
dagmiddagsluifing genuanceerd is en men zich inspant
maatregelen te bedenken om aan de bezwaren, die daaraan
verbonden zijn, tegemoet te komen, komt het ons voor
dat de in het geding zijnde belangen door hen niet juist
zijn geschat. Men ziet over het hoofd, datmet de werk-
tijden- en winkelsluitingsregeling belangen zijn gemoeid,’
die in overwegende mate parallel lopen en minder tegen-
gesteld zijn dan men zich blijkbaar voorstélt. Zowel de
onsumentèn als de detailhandel en het daarin werkzame
personeel hebben er belang bij, dat de detailhandel zijn
functie op doelmatige wijze vervult. Zijn fUnctie is, te
verkopen op het moment dat de consumenten zulks wen-
sen. UiteraarcL niet op elk moment dat een individuele
consument dit zou verlangen, maar wel op elk moment
dat het algemene kooppatroon dat als doelmatig aan-
wijst. Men kan de winkeluren dus
niet¼
naar willekeur
beperken. Integendeel, de ‘detailhandel zal er voortdurend
naar moeten streven de’ openingsuren aan te’ passen aan
het kooppatroon van de consumenten.
Bezwaren tegen zaterdagmiddagsluiting.
Het is allerminst zeker, dat de bestaande winkeluren
in Nederland in overeenstemming zijn met de behoeften.
Vast staat echter wel, dat de zaterdagmiddag, waarop in
25-1-19.61′
de detailhandel een relatief groot deel van de weekomzet
wordt gemaakt, in de koopbehoeften voorziet zoals geen,
andere van de bestaande openingstijden. Deze koop-
behoefte is zo sterk, dat zowel de capaciteit van het winkel-
;
apparaat als het beschikbare verkooppersoneel thâns op
zaterdagmiddag in vele branches onvoldoende is om de
consumenten voldoende service te bieden. De invoering-
van de vrije zaterdag in vele bedrijfstakken’ zal de zaterdag
.
als koopdag wellicht zo stimuleren, dat de zaterdagmorgen-,
omzetstijgt zonder dat de zaterdagmiddagdrukte merkbaar
kleiner wordt. Een volledige verschuiving van het kopen
van de zaterdagmiddag naar de zaterdagmorgen is al
heel onwaarschijnlijk; er is weinig voorstellingsvermogen
voor nodig om in te zien dat het samenpersen van de
zaterdagomzet op de zaterdagmorgen iii Nederland zelfs
een fysieke onmogelijkheid is. , . –
Of een vrijdagavondopening een zodanige vermindering
van de zaterdagmiddagomzet zou veroorzaken, ‘dat tot
sluiting op deze middag kan wirden overgegaan, moet
eveneens worden betwijfeld. De ervaring met de avond-
openingen tijdens
de St. Nicolaas- en Kerstmisverkoop
leert, dat zelfs in die uitzonderlijk drukke perioden de
drukte na 17.30 uur st’erk afneemt en zich pas na 19.00
uur herstelt. Een vrjdagavondopening tot 21.00 jur zou
dan ook een onvoldoende compensatie bieden voor een
winkeisluiting op zaterdagmiddag.
Eerder ware’ te, overwegen een vrjdagavondopening, te
combineren met sluiting op vrijdagmorgen, de stilste
verkoopperiode van de week. Daardoor zou tevens een
koopgelegenheid in het leven. .worden geroepen voor de’
grote categorieën, die in tal van bedrijfstakken ook in
de’ toekomst op zaterdag moeten werken. Men dient, te’
bedenken, dat in Nedefland onvoldoende gelegenheid
bestaat met het ‘gezin te winkelen. Het lijkt, aantrekkelijk
bij wijze van proef hieraan uitbreiding te geven door een.
avondopening op vrijdag.
Dat men aan de gelegenheid tot
winkelen,
in het’ alg
meen eerder uitbreiding moet geven’ dan deze te beperken,,
wordt ook duidelijk
in4ien
men zich realiseert, dat zowel
de bevolkingsgroei als de welvaartsstijging meer behoefte
aan koopmogelijkheden schept. De vrije-tijdsbesteding
zal nieuwe impulsen geven aan de besteding in de detail-
handel. Winkelen zelf is een vorm van vrije-tijdsbesteding
en zal bij meer
vrije
tijd éen nog meer begeerd goed zijn
Men stelle zich ook niet voor, dat in het Nederlandse
klimaat de bevolking massaal ieder weekend naar buiten.
zal trekken. De stedelijke centra zullen een attractie blj.
ven, ook voör het binnenlands toerisme op zaterdag,
Ten aanzien van, dit toerisme heeft de winkelstand een
taak, omdat de winkels het straatbeeld .bepalen en zelf,
ook doel zijn voor het toerisme.
De stijgende, welvaart’ zal een verdere
stijging
van het
autobézit teweegbrengen en het winkelen per auto ifr
betekenis’ ‘doen toenemen. Ook de vermindering van de:
thui’sbezorging door leveranciers, zal het per auto winkelen,
stimuleren. De ‘verkeersstagnaties en parkeermoeilijk-
heden in onze stedén, zullen daardoor .groter wordén.. De’
enigé dag waarop het bedrijfsverkeer en het aantal langf
•parkeerders in de toekbmst van geringer betekenis zullen’
zijn is de zaterdag, ‘die dus ook om die reden ‘volledig Vals’
koopdag moet worden gehandhaafd. ‘
Er zijn dus vele redenen waarom het in het. beland
van de detailhandel is . en van allen, “die dkarin hirn
bestaan ‘vinden, des zaterdagsmiddags de winkels niet
te sluiten. Het lijkt ook niet juist ten deze de winkeltij4en
69
regeling in West-Duitsland tot voorbeeld te doen strekken.
Afgezien van de vraag, waarom wij ons nu juist aan Duits-
land. zouden moeten conformeren, en niet aan zovele
andere landen als bijv. Engeland en de Verenigde Staten, is
de situatie in de Duitse detailhandel bepaald niet zodanig
dat zij tot navolging uitnodigt. Zowel de levensmiddelen-
winkels op zaterdagmorgen als de overige winkels op
de eerste zaterdagmiddag van de maand zijn meer dan
overvol.
Men kan natuurlijk stellen, dat de consument zich in
Duitsland aan de zaterdagmiddagsluiting heeft aange-
past, maâr dit is toch een wijze van aanpassing, die een
gedwongen karakter heeft en inging tegen de kennelijke
voorkeur van een aanzienlijk deel van de consumenten
op zaterdag een belangrijk gedeelte van hun winkelaan-
kopen te doen. De Nederlandse winkehers in het grens-
gebied profiteerden hier zodanig van, dat een Duitse
detaillistenorganisatie aan de landsregering van Noord-
Rijnland- Westïalen verzocht de zaterdagmiddagsluiting
voor het grensgebied ongedaan te maken. Hoe sterk de
weekend-besteding in het kooppatroon van de consument
een rol speelt, blijkt ook uit het feit, dat blijkens mede-
deling van een der Nederlandse postor4erbedrijven, 30
pCt. van de postorders op maandag wordt ontvangen.’
Het rentabiliteitsaspect.
Ook uit rentabiiteitsoogpunt verdient het rouleersys-
teem de voorkeur boven de zaterdagmiddagsluiting. Win-
kelsluiting op zaterdagmiddag zou betekenen, dat met de
vijfdaagse werkweek voor het personeel ook zou worden
ingevoerd een vijfdaagse werkweek vor de omvangrijke
kapitaalsinvesteringen, die in de winkelbedrijven en voor-
raden zijn gedaan. In de komende jaren zullen zeer grote
bedragen in de detailhandel moeten worden geïnvesteerd
als gevolg van de bevolkingsuitbreiding en het ontstaan
van tal van nieuwe âgglomeraties. Zou men de openings-
tijden beperkefl, dan zouden de investeringen nog groter
moeten zijn; in plaats van korter moet het winkelappâraat
dus juist intensiever worden benut.
Tegenover de vrij geringe stijging van de personeels-
kosten (kleiner dan door een normale loonronde wordt
veroorzaakt) kan men verwachten, dat – bij juiste aan-
passing van de openingstijden aan het algemeen koop-
patroon – de omzet zal stijgen doordat méér vrije tijd
voor de Nederlandse consument méër bestedingen in de
detailhandel zal kunnen opleveren. Er is dan ook geen
reden in de kôsten van het rouleersysteem een aanleiding
tot prijsverhogingen te zien. Veeleer zouden deze te vrezen
zijn bij beperking van de openingstijden.
De werktijden en de personeelsvoorziening.
Ongetwijfeld heeft men gelijk, dat in bepaalde omstan-
digheden de vrije zaterdag voor sommigen of wèllicht
zelfs voor velen aantrekkelijker is dan vrij te zijn op een
andere dag in de week. Toch heeft dit in Engeland en
in de Verenigde Staten, waar voor vele bedrijfstakken
de vrije zaterdag sinds lang bestaat, in het winkelbedrijf
geen bijzondere problemen gegeven. In een recente studie
1)
van een vooraanstaand Engels sociologe over personeels-
problemen in een viertal warenhuizen met, een personeels-
bezetting variërend van ongeveer 400-1.400 personeels-.
leden, wordt hierômtrent het volgende vermeld:
,,It was interesting to find, that even where Saturday work
was ‘diliked most selling assistants regarded it as’ ,,part and
–
1)
Joan Woodward: ,,The sales woman. A study of attitudes
and behaviour in retail-distribution”, London 1960.
–
(
‘
‘elk aandeel
‘Vereenigd
Bezit van
1894″
vormt in
feite een
deskundig ‘
samenge stelde
aandelen-
,portefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ruim 175 zorgvuldig
geselecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel’
‘Vereenigd Bezit van 1 894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD
BEzIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met
beperking van risico.
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
10
25-1-1961
parcel of the job”, a condition accepted from the outset. More-
over, many of those interviewed fully appreciated management’s
difficulties in this respect. Whereas many of the other complaints
relating to conditions of work indicated that there was resent-ment against management, Saturday work was regarded as an
inevitable inconvenience, and management was not blamed. Those interviewed said that they were wëll aware from their
own experience and observation that Saturday was the busiest
day of the week and it was obvious to them that the store had
to remain open. There was no problem of communication
between management and selling staff in this respect, the difficulty
was well known to all concerned”.
Er is geen reden om aan te nemen, dat in Nederland
de houding van het verkooppersoneel een andere zal zijn.
Ook nu kent het verkooppersoneel een werktijdenrege-
ling, die afwijkt van die in vele andere bedrijfstakken,
zonder dat zulks moeilijkheden oplevert. Men moet be-
denken, dat ook in het alternatief dat de voorstanders
van de zaterdagmiddagsluiting bieden, het verkoopper-
soneel geen vrij weekend zal hebben, dat samenvalt met
het lange weekend van hen, die de gehele zaterdag vrij
hebben. Het beroep, dat men op de gezamenlijke recreatie
als argument voor de zaterdagmiddagsluiting doet, gaat
dus slechts ten dele op. Het rouleersysteem biedt daar-
tegenover althans vijf lange weekends per jaar, waarin
een volledige vrije zaterdag is begrepen.
Het is duidelijk dat de werktijdenregeling volgens het
rouleersysteem een belangrijke verbetering zal geven ten
opzichte van de bestaande regeling. Een gehele vrije dag is
uiteraard nieer waard dan de huidige halve vrije dag. Men
kan zich voorstellèn, dat velen daaraan ook de voorkeur
geven boven de twee halve vrije dagen (maandagmorgen
en zaterdagmiddag), die verscheidene tegenstanders van
het rouleersysteem voorstaan. Op zich zelf kan het ook
een genoegen zijn vrij •te zijn wanneer anderen moeten
werken, en gelegenheid te hebben zelf ook eens te winkelen
in plaats van gesloten winkels op de vrije dag aan te treffen.
Voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden op
iets langere termijn gezien, is het loskoppelen van werk-
tijden en openingstijden, dat in het rouleersysteem is
besloten, noodzakelijk. Immers, het is ondenkbaar dat
men na een zaterdagmiddagsluiting nog verder de openings-
tijden van de winkels zou willen of kunnen beperken.
Blijft de werktijd en winkeltijd gekoppeld, dan zal dus
in de toekomst een vermindering van het aantal arbeids-
uren beneden het huidige aantal op grotere weerstanden
stuiten dan wanneer deze tijden nu reeds zouden worden
ontkoppeld.
Men kan zich afvragen, of het extra-personeel dat voor
toepassing van het rouleersysteem nodig is, thans wel
beschikbaar is. Ongetwijfeld is een krappe arbeidsmarkt
niet het gunstigste tijdstip voor de overgang naar het
rouleersysteem, maar ten opzichte van andere bedrijfs-
takken is het winkelbedrijf in het voordeel omdat het op
drukke dagen resp. uren met parttimers kan werken,
hetgeen meer dan in enig ander bedrijf mogelijkheden
van tewerkstelling van gehuwde vrouwen biedt. IIet in-
dienstnemen van parttimers behoeft dus niet per se het
instituut van de nevenbetrekking in de hand te werken.
Doch ook indien, teneinde de. drukte op zaterdag het
hoofd te kunnen bieden, parttimers in dienst zouden moe-
ten worden genomen die elders een volledige betrekking
hebben, lijkt dit weinig bezwaarlijk. Afgezien van de over-
weging dat men ieder vrij moet laten in de besteding van
zijn vrije tijd, heeft het verrichten van andere arbeid dan
de normale, in sociaal opzicht-ile bijzondere aantrekkelijk-
– heid, dat men er veelzijdiger eneen nieuwe levenservaring
rijker door wordt. –
Positie van
het kleinbedrijf.
De koppeling van de winkeltijd aan de werktijd dateert
uit 1932, toen het Winkelwerktijdenbesluit tot stand kwam
en de Winkeisluitingswet hieraan werd aangepast. De
overweging beide regelingen te koppelen was ongelijk-
heid in concurrentieverhoudingen tussen winkeliers met
en zonder personeel te voorkonien. Men vreesde namelijk,
dat de winkels zonder personeel langer geopend ‘zouden
blijven dan als gevolg van de inwerkingtreding van het
Win.kelwerktijdenbesluit voor. de winkels met personeel
mogelijk zou zijn.
Opmerkelijk is, dat thans voor de koppelin’g van de
Winkeisluitingswet aan de vijfdaagse werkweek juist
geijverd wordt door de middenstanders die geen of weinig
personeel in dienst hebben, omdat dezen zich voor de
keuze geplaatst zien
54
dag de winkel geopend, te houden
en dus zelf ,,achter te blijven
bij
de sociale verbetering
van het winkelpersoneel” resp. (extra-)personeel aan te
nemen, waardoor de kosten relatief sterk zullen stijgen
en de concurrentiepositie tegenover grotere winkelbe-
drijven zou worden verzwakt.
Men kan zich afvragen of economische protectie van
het kleinbedrijf wel past in deze tijd. Is het juist door
protectie van het kleine detailhandelsbedrijf de concur-
rentieverhoudingen te vervormen? Het kleine detailbe-
drijf heeft behalve nadelen ook voordelen in vergelijking
met het grotere winkelbedrijf en het geheel van deze fac-
toren zal de concurrentiepositie van het kleinbedrijf moe-
ten bepalen. Het zou dan ook onjuist zijn een verplichte
sluiting op zaterdagmiddag resp een verdere beperking
van het totale aantal openingsuren per week in de Winkel-
sluitingswet op te nemen, omdat invoering van de vijf-
daagse werkweek met handhaving van de bestaande ope-
ningstijden het kleinbedrijf minder goed zou passen.
Er lijkt ons veeleer aanleiding toe, Winkelwerktijden-
besluit en Winkelsluitingswet volledig te ontkoppelen.
De bestaande verplichte sluiting van een halve dag per
week is reeds weinig bevredigend, daar de meeste artikelen
op de verplichte halve sluitingsdag elders, toch verkrijg-
baar zijn. Met de voortschrjding van de ‘brancheverva-
ging zal dit verschijnsel nog toenemen. Uiteraaid zou
dit probleem zijn
–
,,opgelost” indien alle winkels verplicht
zouden worden op’ maandagmorgen en zaterdagmiddag
te sluiten, doch – afgezien van de bezwaren tegen be-
perking van de openingstijden – is het de vraag, of-deze
oplossing bereikbaar is daar reeds bij de keuze van de
halve dag voor de verplichte winkelsluiting geen- e’èn-
stemmigheid tussen dé branches kon worden bereikt.
Zou ook de serplichte halve-dag-sluiting vërvallen
voor de winkelbedrijven, die hun personeel een vijfdaagse
werkweek geven, dan zou een verdere verbetering-van het
rouleersysteem mogelijk – -worden. Onder de tegenwoor-
dige wetgeving is toepassing van het rouleersysteem slechts
mogelijk door om de week een halve dag resp.- anderhalve
dag Vrij te ,geven. Bij volledige ontkoppeling van werk-
tijden en winkeltijden zou echter iedere week eeii gehele
vrije dag kunnen worden gegeven.
Tenslotte zij ook in dit verband nogmaals opgemerkt,
dat ontkoppeling van werktijden en winkeltijden toch
onvermijdelijk zal zijn- zodra in de detailhandel tot. een
(verdere) vermindering -van het aantal arbeidsuren per
wèek wordt overgegaan. Het heeft geen zin de ontkoppe-
– ling uit te stellen en tot dien de gehele detailhandel te
dwingen tot een ondoelmatige en ontoereikende voor
–
ziening in :de .koopbehoeften van de consument.
Prof. Dr. P. L. VAN DER VELDEN.
2544961
–
-71
Kredietvei1ening èn gai’an’ties
op E.E.G.-rnveau
(II)
Lastenverdeling en bedrijfsresultaten.
– Aangezien
Eurexim
een normale financieringsinstan-
tie is, leverei noch de bedrijfsvoering, noch de resulta-
tenberekening speciale problemen op. Men zou deze
instantie moeten laten functioneren op een normale
bancabele wijze. De speciale problematiek – d.w.z. de
risicodekking en de lastenverdeling die daarmede ver-
band houdt – is verschoven naar de instelling
Eurorisc.
Deze instelling is. belast met het dragen van risico’s.
Dit betekent in de praktijk dat Eurexim voor de ach-
terstallige vorderingen op de vervaldata (of op de data
waarop de in de polis vermelde wachttermijnen zijn
verlopen) een vordering krijgt op Eurorisc, die Eurexim
voorshands -financiert voor rekening van Eurorisc.
Aldus gaat Eurorisc voor de, op Europees niveau
gegarandeerde vorderingen die risico’s dragen, welke
bijt op nationaal niveau verzekerde vorderingen in feite
door de nationale overheden worden gegarandeerd. Als
motief voor deze overheidsaansprakelijkheid wordt aan-
gevoerd, dat de met het onderhavige verzekeringsbe-
drïjf gemoeide risico’s uiteindelijk te groot zijn om an-
ders- dan door de ganse nationale gemeenschap te wor-
den gedragen. Het spreekt -vanzelf, dat dit motief op
Europees niveau eveneens geldt. Dat betekent prak-
tisch dat, ‘ook al draagt in het hier voorgestane stelsel
Eurorisc de volle kredietrisico’s, hier een bepaalde
grens aan moet worden gesteld en dat, als die grens
wordt overschreden. Eurorisc op de Europese gemeen-
schap zal moeten kunnen terugvallen. –
Men zou deze gang van zaken kunnen realiseren,
door aan Eurorisc het recht te geven, de aan haar bij
schadè-uitkering gecedeerde vorderingen na een zeker
tijdsverloop bedrijfseconomisch te verhalen op_de Euro-
pese gemeenschap. In de toekomst zou dit dienen plaats
te vinden door deze vorderingen ten laste van de E.E.G-
gemeenschap in haar geheel te brengen; voorshands
zal – men zich moeten behelpen met doorbélasting aan
de afzonderlijke E.E.G.staten Deze doorbelasting heeft
dus ten doel, de achterstallige vordering uit de boeken
van Eurorisc te lichten; de recuperatiepogingen op
grond van de – (onverjaarde) vorderingsrechten worden
nâ – die doorbelasting vanzelfsprekend onverminderd
yoortgezet. –
– Het lijkt geraden’ om de doorbelastingen te doen
plaatsvinden na een vaste, d.w.z. tevoren bepaalde
periode. Anders zou men immers over iedere post moei-
zame en tijdrovende discussies krijgen over de vraag,
of het tijdstip voor doorbelasting al of nie(is gekomen.
De vaste periode zou men dus in een algemene regel
moeten stellen op een termijn, waarbinnen het over-
grote deel van- de uiteindelijk toch inbare vorderingen
blijkens de ervaring pleegt te worden gerecupereerd;
deze termijn zal gesteld kunnen worden op vijf jaar.
– De consequentie van dit stelsel is, dat Eurorisc de
door of namens haar verrichte sch,adeuitkeringen op
achterstallige vordefingen zou moeten fiancieren ge-
durende een periode van tén hoogste vijf jaar. Ten -laste
van de E.E.G.-staten komen dan (a) de schade-uitkerin-
gen op de uiteindelijk voltrekt oninbare vorderingen
en, (b) de financieringskosten van die achterstallige vor-
deringen die na afloop van genoemde vijf jaar worden
gerecupereerd, en wel gedurende de periode die nit
deze vijfjaarstermijn verstrijkt tot de recuperatie.
Eurorisc heeft – tegenover de inkomsten uit hoofde
van voor verzekeringen betaalde premies – de volgen-
de posten op haar exploitatierekening, naast de norma-
le kosten van bedrijfsvoering:
rentekosten in verband met de financiering van de
achterstallige vorderingen;
kosten gemaakt terwille van de recuperatiepogingen
van achterstallige vorderingen;
de doorbelasting van achterstallige vorderingen. –
Wat geschiedt er op de datum van doorbelasting der
achterstallige vorderingen? Op die datum zouden de
E.E.G.-staten aan Eurorisc het bedrag van de vordering
dienen te voldoen, die dit op haar beurt aan Eurexim
voldoet. Aldus zouden de staten de la
–
st dragen van de
oninbare vorderingen en de kosten verbonden aan ver-
mogensbeslag over de duur van recuperatie-acties voor
een periode langer dan de bovengenoemde. In een later
stadium zal çok de E.E.G.-gemeenschap een rol kunnen
spelen, nadat deze zich eigen inkomsten is gaan verwer-
ven, zoals in het E.E.G.-verdrag is voorzien. Tot dât
tijdstip zou de lastenverdeling tussen de E.E.G.-staten
gebaseerd kunnen zijn op de verdeélsleutel zoals deze
is bepaald ten aanzien van de E.I.B.
Om een inzicht te krijgen in het waarschijnlijke be-
drijfsresultaat van Eurorisc, zou men o.i dienen uit te
gaan van enige realistische schattingen, en wel met name
ten aanzien van premiepercentages, rentekosten in ver-
band met financiering van achterstallige vorderingën,
en administratie- en recuperatiekosten. Men kan dan be-
rekenen, welk – percentage de achterstallige vorderingen
ten hoogste mogen belopen van de verzekerde totale
som, zonder dat er bedrijfsverliezen optreden. Wij me-
nen te mogen verwachten, dat’ bedoeld percentage be-
langrijk hoger ligt dan het percentage achterstallige vor-
deiingen dat tot dusverre bij de bestaande kredietver-
zekeringsinstellingen is waargenomen.–
Kapitalisatie en beheer.
De verdeling van het aandelenkapitaal van
Eurexim
en de daarmee overeenstemmende invloed op het
beheer zou moeten berusten op een meerderheidspartici-
patie van financiële instellingen, aangezien Eurexim als
een bancabel instituut moet worden gezien. De particu-
liere bankwereld 2ou hierin, tezamen met de Europese
Investerings Bank, de hoofdrol moeten spelen, zonder
dat nochtans een van deze twee participanten een meer-
derheidsinvloed zou verwerven. Voorts zouden min-
derheidsaandelen moeten worden toegekend aan de na-
tionale exportfinancieringsmaatschappijen en aan indus-
triële ondernemingen die voor export produceren, en
72
–
.
25-1-1961
voor eventuele ge-
interesseerden
uit
INTERUNIE
handel
en
land-
ZORGT VOOR
bouw.
EEN AANTREKKELIJKE
Om de ‘gedach-
RISICOSPREIDr?G ten
te
bepalen,
zou
het
kapitaal
(IB)
voorshands
kun-
nen
worden
e
g
Vraag Uw bank
of
steld op $100 mln.;
commisszonazr nadere
daarnaast zal
een
ruim beroep kun-
gege’uis over
INTERUNIVIN
nen
worden
ge-
daan op leiiingen,
(advertentie)
–
temeer
daar
het
risico
naar
Euro-
risc wordt afgewenteld. Het belang zal het beste volgens
de E.I.B.-sleutel over de zes landen kunnen worden ver
–
deeld; men zou zich kunnen indenken, dat tot dit doel
nationale holdingcompanies Eurexim-aandelen verwer-
ven.
Bij
Eurorisc
zal men onderscheid moeten maken tus-
sen kapitalisatie en beheer. De reden daarvan is, dat
volgens het hier voorgestane stelsel het bedrijfslev
1
en ge-
durende (ten hoogste) vijf jaar de financieringskosten
van achterstallige vorderingen op zich zou nemen en
dan ook op een zeer belangrijk aandeel in het beheer
aanspraak mag maken. Anderzijds zouden de E.E.G.-
staten garant willen blijven voor nk vijf jaar nog steeds
uitstaande vorderingen, zodat hun risico mede wordt
bepaald door het beleid van Eurorisc; hieraan ontlenen
zij vanzelfsprekend recht op een zeer belangrijk aan-
deel in het beheer.
Uiteraard betekent dit, dat bij de beslissing inzake
dekkingstoezeggingen t.b.v. concrete transacties de di-
iectie van Eurorisc in de praktijk gebonden zal blijken
te zijn aan de kwantitatieve limieten en kwalitatieve be-
oordelingsmaatstaven, welke door de (voor het uitein-
delijke risico aansprakelijke) , E.E.G.-staten worden ver-
bonden aan hun aanvaarding van aansprakelijkheid.
Dit is een onvermijdelijk uitvloeisel van de financiële
verantwoordelijkheid der betrokken regeringen tegen-
over de nationale parlementen. O.i. zal de toenemen-
de vervlechting der Europese economieën op zichzelf
evenwel moeten leiden tot harmonisering van bedoelde
limieten en maatstaven; de op 27 september jI. te Brus-
sel geïnstalleerde E.E.G.-coördinatiegroep op dit .gebied
geeft trouwens reeds blijk van deze tendentie. In het
kader van Eurorisc zouden de gouvernenientele direc-
tieleden echter rechtstreeks worden geconfronteerd met
de praktische verzekeringsproblemen; o.i. zou hiervan
een sterke invloed tot unificatie uitgaan. Zulk een uni-
ficatie behoort naar onze mening inderdaad met ener-
gie te worden nagestreefd, omiat deze een onontbeer-
lijke voorwaarde, is vo9r een slagvaardig Europees kre-
dietbeleid. –
Daarnaast zouden minderheisparticipaties moeten
worden geplaatst bij de particuliere bankwereld en
bij de nationale kredietverzekeringsmaatschappijen; de
laatste behoren in Eurorisc te worden betrokken met
het oog op haar ervaring en kennis van zaken, de
eerste op grond van de overweging, dat de financiële
positie van Eurexim mede afhankelijk is van het beleid
dat door Eurorisc wordt gevoerd.
Conclusie.
Naast hetgeen dienaangaande reeds werd opgemerkt,
kunnen nog de volgende merites van-‘dit ontwerp wor-
den vermeld:
‘,
De faciliteiten op het gebied van risicodekking’
zullen het mogelijk maken, nieuwe financieringsbron-
nen aan te boren, teh dienste van de internationale be-
trekkingen van de Europese gemeenschap.
/
Dit geldt in het bijzonder’ voor de betrekkingen
met de ontwikkelingslanden, die in toenemende mate
worden beheerst door de verplichting van
,
de industrie-
staten, versnelde ecönomische’ groei in” die landen te
bevorderen. Aldus kan de Europese bijdrage – en met
name die uit particuliere bron – in de mondiale in-
spanning op.dat gebied worden vergroot..
Het heeft ongetwijfeld zijn voordelen indien
door een opzet als de vorenstaande het bedrijfsleven ter
zake van deze materie mede het beleid bepaalt en me-
de verantwoordelijkheid draagt.
In de huidige nationale stelsels van kredietver-
zekering komen de achterstallige vorderingen voor een
belangrijk deel dadelijk na de vervaldag (resp. afloop
wachttermijn) ten laste van de resp. bsverheden. Het
voordeel van de boven geschetste opzet is, dat eerst na
de vöorgestelde financieringsperiode van – maximaal vijf.
jaar le
alsdan
hog niet gerecupereerde vorderingen
ten laste van de overheden der E.E.G. -staten komen.
Door Eurorisc met de recup’eratie te belisten,
zal deze instelling van alle faciliteiten en pressiemidde-
len gebruik kunnen maken, waarover cfe E.E.G-staten
individueel en gezamenlijk beschikken. Aldus wordt
een sterke Europese crediteurspositie gecreëerd.
Als centrale herverzekeringsinstelling der E.E.G.-
landen kan Eurorise bijdragen tot een vermindering van
de concurrentie tussen die landen’ op het gebied van
(verzekerbare) krediettermijnen.
Op grond van’ het wiorgaande is het niet alleen ge-
wenst, doch lijkt, het ook econômisch verantwo5rd, op
E.EG.-niveau een financierings- en een garantie-instel-
ling te creëren; in het bijzonder ten bate van het eco-
nomisch verkeer met ontwikkêlingslanden, waarin het
bedrijfsleven medeverantwoordelijkheid en medezeg-
genschap heeft:
Uiteraard zou een ontwerp als hiervoor in grot’e lij-
nen is geschetst, niet aanstonds kunnen worden yerwe-
zenlijkt. Daartoe is immers een intensieve . medewer-
king nodig zowel yan de zijde der betrokken overheids-
instanties als van ondernemingen en organisaties uit het
bedrijfsleven, waarbij een groot aantal praktische pro-
blemen zal moeten worden opgelost. Een pragmatische
aanpak van de hier besproken problemen – zoals ook
wordt beoogd door de reeds genoemde coördiiatiecom-
missie in Brussel – is daarom geboden. Doch zulk een
pragmatische benadering is alleen dan doeltreffend, in-
dien zij plaatsvindt volgens een bestek dat op een dui-
delijk bepaald einddoel is gericht. – –
–
Dr. J. C. RAMAER.
Eindhoven.
Mr. H. DE VRIES.
–
Blijf bij
Lees ,,E.-S.B.”!
254-1961
”
73
Met behulp
van’de
jaarstukken ver 1958 wordt
gepoogd een vergelijking te maken tussen de op-
brengsten en kosten van de gemeentelijke ver-
voersbedrijven van Amsterdam, Rotterdam en Den
Haag. Allereerst wordt de methodiek van deze ver-
slaggeving aan een kritische beschouwing onder-
worpen. Hierna worden de opbrengsten behan-
deld,
waaruit blijkt
dat de Rotterdamse tram- en
busbedrijven per wagen-, resp. buskilometer de
beste resultaten behaalden. De analyse van de kos-
ten toont o.a. aan dat Amstetdam en Den Haag resp. de meest en de minst omvangrijke perso-
neelsbezetting, gecorrigeerd naar de verschillen in
gereden kilometers, hebben. De jaarlijkse wagen-
kilometer-prestaties per tramrijtuig en per bus zijn
in Rottèrdam het grootst. Samenvattend worden
de verschillen tussen de drie steden als volgt geka-
rakteriseerd: Amsterdam heeft de hoogste kosten
en het grootste verlies; Rotterdam heeft de hoog-
ste opbrengsten en het kleinste verlies en ‘Den
Haag heeft de laagste kosten en de laagste op-
brengsten.
Bedrijfsvergelijking.
gémeentelij ke
vervoersbedrijven
Inleiding.
Aan de hand van de jaarstukken over 1958 willen wij
pogen een vergelijking te maken tussen vervoersop-
brengsten en -kosten van de gemeentelijke vervoersbe-
drijven te Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Vooraf
willen wij de waarschuwing uitsprèken, dat bij het trek-
ken van conclusies uit de geconstateerde verschillen, in
opbrengsten- en kostenstructuur grote vooriichtigheid
moet worden betracht. Hebben de drie genoemde ge-
meenten weliswaar een groot aantal voor een vervoers-
bedrijf relevante punten van overeenstemming – een
vergélijking wâre anders zinloos – er zijn echter ook
verschilpunten, waarvan het effect in dit artikel niet
nader zal worden gekwantificeerd. Men doet er dan ook
goed aan, geconstateerde verschillen niet als het werpen
van blaam op de doeltreffendheid van het beleid van het
betrokken vervoersbedrijf te beschouwen, maar als een
aanknopingspunt voor verder onderzoek.
Voor zover de onderstaande beschouwing op slechts
één categorie vervoermiddelen van toepassing is, is zulks
in de ,,kopjes” tot uitdrukking gebracht.
Verslaggeving.
Alvorens tot een vergelijking van het gepubliceerde
cijfermateriaal over te gaan willen wij eerst enige woor
–
den wijden aan die publikaties, zelf. Het Amsterdâmse
verslag bevat enerzijds een enorme massa statistische
gegevens, vooral betrekking hebbend op vervoersom-
vang en -opbrengsten, maar geeft anderzijds geen dui-
delijke bespreking van het cijfermateriaal, zodat de bui-
tenstaander zich moeilijk een inzicht kan verwe;ven.
Het lijkt aanbevelenswaardig minder cijfers te geven en
de genoemde cijfers op een duidelijk aansprekende wij-
ze van commentaar te voorzien. Voorts valt de voor-
treffelijke typografische verzorging van het Amsterdam-
se verslag op. Alle waarderihg voor foto’s en omslag.
Het feit, dat de Amsterdamse en Rotterdamse bedrij –
ven wegens hun juridische status van gëmeentebedrijf de
uit het Wetboek van Koophandel voortvloeiende verplich-
ting, toelichtingen op bepaalde balansposten ‘te geven,
niet kenne’n, mag toch geen reden vormen daar dan ook
maar vanaf te zien. Uitgebreide specificaties op de ba-
lans zelf, zoals in het Rotterdamse verslag, kunnen, zo-
als in de meeste verslagen in het bedrijfsleven ook ge-
beurt, veélal beter worden overgebracht naar aparte toe-
lichtingsparagrafen. Het verslag van het Haagse bedrijf,
dat de N.V.-status heeft, bevat een zgn. ,,lange accoun-
tantsverklaring”. Tegen deze vorm van accountantscer-
tificering bestaat het bezwaar, dat toevoegingen aan een
simpele akkoordverklaring bij buitenstaanders de indruk
zouden kunnen wekken feitelijk een voorbehoud te be-
helzen.
Tenslotte ‘nog de opmerking, dat de verslagen vele
gegevens bevatten, die naar onze mening voor buiten-
staanders – op hen is het verslag toch immers gericht –
van geen betekenis zijn. Wij denken hier aan specifica-
ties pei- lijn (Amsterdam en Den Haag) erf aan de spe-
-cificatie van de wachthuisjes (Rotterdam). Door deze
en andere detailgegevens komt het inzicht in de hoofd-
zaken in het gedrang. Door detailgegevens weg te laten
kan wellicht de snelheid en dus de actualiteit van de ver-
slaggeving worden opgevoerd. Resumerend moet wor-
den gesteld, dat de verslagen nog teveel als uitsluitend
een verantwoording worden gezien en niet tevens als
een middel tot verbetering van ,,public-relations”, die
,toch ook voor ,,public-utilities” van zo grote betekenis
zijn.
Opbrengsten frambedrijf.
Bij de bespreking van de opbrengsten gaan wij uit –
van het onderstaande indexcijfermateriaal, waarbij de
Rotterdamse cijfes steeds op 100 zijn gesteld.
TABEL 1.
A’dam
R’dam
Haag
t.
Opbrengst per wagenkilometer
84
100
79
113
100
113
Bezetting van het
vervoersapparaat
(pas.
2.
Opbrengst per passagier
…………
..
sagiers per wagenkilometer)
75
100
64
Intensiteit,
waarmee
het
net
bereden
–
wordt (wagenkilometers per exploitatie-
kilometer)
………………………
.
100
lOO
118
74
‘,
25-1-1961
Opvallend is het relatief goede Rottefdamse resultaat,
tot uitdrukking komend in de hoge opbrengst per wagen-
kilometer. Dit is een gevolg van de hoge bezettingsgraad.
Het goede resultaat spreekt des te sterker, als men ziet
dat de opbrengsten per passagier in Amsterdam en Den
Haag ca. 13 pCt. hoger liggen. Voorts rijst de vraag,
of er in het Haagse bedrijf een relatie bestaat tussen dè
lage bezetting en de hoge intensiteit, waarmee het net
bereden wordt. De beantwoording hiervan moet overi-
gens – het is in de inleiding reeds opgemerkt – buiten
het kader van dit artikel vallen.
De betekenis van de bezettingsgraad kan geïllustreerd
worden met de mededeling, dat een stijging met één
punt leidt tot zeer belangrijke opbrengstvermeerdering:
voor Amsterdam ca. 3 mln. en voor Den Haag ca.
2 mln.
Opbrengsten busbedrijf.
Bij de bespreking van de opbrengsten van het busbe-
drijf gaan wij van het onderstaande indexcijfermateri-
aal uit, daarbij de Rotterdamse cijfers weer op 100 stel-
lend.
2.
Den
Haag
Opbrêngst per kilometer …………..95
100
94
Opbrengst per passagier
…………..
100
100
106
Bezetting van het vervoersapparaat (pas-
sagiers per buskilometer)
…………
..
117
100
105
Intensiteit, waarmee het net bereden
–
wordt (buskilometers per exploitstiekilo-
meter)
……….. . ……………….
.-
60
100
115
Allereerst moet worden opgemerkt, dat het passagiers-
aantal nimmer het ,,abonnementsvervoer” en het ver
–
voer met afgehuurd materieel omvat. Het Rotterdamse
verslag geeft alleen het aantal tegen normale tarieven
vervoerde passagiers. De overige cijfers zijn hierbij aan-
gepast.
Ook hier behaalt Rotterdam weer de hoogste opbrengst
uitgedrukt per buskilometer. Dit is nu geen gevolg meer
van een hogere bezetting in het gewone vervoer; inte-
gendeel, deze ligt nu het laagst. Vermoedelijk moet de
oorzaak gezocht worden in een hoog niveau van bijzon-
dere vervoersopbrengsten (sight-seeingtours, weder-
opbouwritten). De gemiddelde vervoersopbrengst van
Rotterdam ligt ondanks de ,,bijzondere tarieven” voor de
buitenlijnen niet hoger dan die .te Amsterdam en lager
dan die in Den Haag.
Opvallend is het verschil in intensiteit, waarmee in
Amsterdam en Den Haag het net wordt bereden. Voorts
wijzen wij. op het verschil in intensiteit waarmee tram-
en busnetten worden bereden:
Amsterdam 30 pCt. van de intensiteit bij het tramnet
Rotterdam 50 pCt. van de inteiuiteit bij het tramnet
Den Haag 50 pCt. van de intensiteit bij het tramnet.
En hoeverre de verklaring van de onderlinge verschil-
len gezocht moet worden in de mate, waarin het cen-
trum en de buitenwijken met trams dan wel met bus-
sen wordt bediend, is uit de cijfers niet te beoordelen.
Tenslotte vermelden wij als bijzonderheid nog, dat het
Rotterdamse autobusnet ook in aangrenzende gemeen-
ten loopt. Dit schept, naar het ons als niet-deskundigen
op dit terrein voorkomt, subtiele problemen op het ge-
bied der intergemeentelijke verhoudingen.
Tarief structuur.
– Rotterdam en Den Haag kennen ,,bijzondere tarie-
ven” (hogere tarieven) voor vervoer naar verafgelegen
buitenwijken of andere gementen. Amsterdam werkt
met uniforme tarieven op
alle
lijnen, ongeacht de ‘af-
stand. Vermeldenswaard is het bijzondere (hogere)
tarief te Rotterdam voor stadion- en nachtvervoer, dat
buiten de normale dienstregeling valt. Hier wordt ge-
bruik gemaakt van de inelasticiteit van de vraag naar
deze sâort vervoersdiensten. Opvallend is het feit, dat
het aandeel in de totale opbrengst van enerzijds coupons
en rittenkaarten en anderzijds van ‘,,overige tarieven”
te Amsterdam veel hoger ligt dan te Den Haag:
TABEL 3.
–
A’dam
g
Opbrengst rittenkaarten en coupons
……………
.
75 pCt. 190 pCI.
Opbrengst overige tarieven
………………….
.
25 pCt. 10 pCt.
Het is ons niet mogelijk, de invloed hiervan op de
totale opbrengsten vast te stellen, omdat hiervoor o.a.
kennis van de elasticiteit van de vervoersvraag nodig
is. Deze kennis ontbreekt ons.
Kosten.
Om de kosten te vergelijken is uitgegaan van de stel-
ling, dat gereden kilometers een aanvaardbare gemeen-
schappelijke prestatie-eenheid vormen, op basis waarvan
e kosten van de drie bedrijveni na omrekening verge-
leken kunnen worden. Uitgegaan wordt verder van het
volgen4e indexcijfermateriaal, waarbij de Rotterdamse
cijfers weer op 100 zijn gesteld.
TABEL 4
A’dam R’dam
Exploitatiekosten per gereden kilometer
….
95
– 89
72
Rente en afschrijving per gereden kilometer
17
11
24
Totale kosten per gereden kilometer
112
100
96
,
Bij nadere analyse blijken de volgende verschilpun-
ten.
Personeelssterkte.
Het onderstaand indexcijfermateriaal geeft een beeld
van de personeelssterkte, gecorrigeerd voor de verschil-
len in gereden kilometers. De totale Rotterdamse sterkte
is hierbij op 100 gesteld.
TABEL 5.
Den
1
1
A’dam R’dam
1
Haag
Ambtenaren:
Leidinggevend en administratief personeel
17 17
10
Beambten:
62
83 59
Rijdend personeel
…………………
..
Technisch personeel
………………….
35
20
Totaal personeel
……………………
.
114
100
89
Het verschil tussen de Haagse en de Amsterdamse
personeelsbezetting is nog duidelijker indien wij de Am-
sterdamse cijfers gaan corrigeren op basis van de voor
Den Haag geldende normen:
25-1-1961
.
–
,
75
TABEL 6.
Werkelijk
corectie
Verschil
Âjibtenarèn:
• Leidinggevend en administra-
tief.personeet
…………….459
281
178
Beambten
rijdend personeel
………..
.
…
1.679
1.604
75
technisch personeel
………….
. 963
563
400
Totaal personeel
……………
3.101
2.448
653
Het ware interessant ,’oor dit grote verschil een ver-
klaHrig té zoeken, hetgeen overigens —’wederom wordt
naar de inleiding verwezen – niet op onze weg ligt.
Gemiddelde personeelskosten.
*
Berekendop -basis van-de personeelssterkte -o-31 de-
cember 1958 liggen de gemiddelde personeelskosten per
man- in Amsterdam
5
-pCL-hoger- dan- die te Rotterdam
5
nl. 6.677 tegen 6.344. Bij de Amsterdamse
–
bereke.-
tung is overigens noodzakelijkerWijs tevens het perso-
neel van de veren betrokken. Wellicht, is voor . dit be-
drijfsonderdeel meer- hoger gekwalificeerd personeel
nodig; Door de rejatief grotere personeelsbezétting en
de relatief hogere kosten per man liggen de Amsterdaii’i-
se personeelskosten ca. 2,6 – mln. hoger dan dè’ Rot-
terdamse.
Elektriciteit.
–
.’
– –
– –
– -. De ondersfaande indexcijfertabel g’eeft een beeld van
het elektrïcititsverbruik en dé prijs per kWh, waarbij
de Rotterdan-ise cijfers weer op 100 .vorden gesteld. –
–
–
A’dam R’dam
kWh per wagenkilometer
……………………
…
64
–
.. 100
prijs per kWh
………………………………
80
100
Het Âmsterdamse bedrijf heeft hier een veel lager
kosten niveau dan hetR6tterdamse bedrijf: – – –
wegens minder verbru,ik 1,0 mln. én, wegens lagere
prijs
—
0,5
mln:, zodat het totaal hiervan . 1,5 mln, be-
loopt. –
Jaarlijkse wagenkiiomete;-prestatje per rijtuig en per
bus.
De onderstaande indexcijfertabel geeft, een inzicht in
de jaarlijkse wagen kilometer-prestatie ‘per rijtuig, waar-
bijvederom Rotterdam op 100 is gesteld. – –
TABEL 8.
– –
A’dam R’dam Den
•tramrijtuig
…………………………
98
100
– 83 bus
——————————-
—-
-73
I00
60
Het relatief hoge-Rotterdamse peil valt weer op, voor-
albij de bussen.
Afsch’rijving en rente. –
–
– IDe oiuderstaande indexcijfers geven een beeld van de
afschrijvings- en rentelasten per wagenkilometer, waar-
bij het Rotterdamse peil op 100 is gesteld.
Amsterdam
155-
—
Rotterdam- –
100 –
Den Haai – 227
Hoewel op spculatieve basis – nadere ggevns 6m-
trent waarderings- en afschrijvingsregels ontbreken in
het Amsterdamse en ‘het Rotterdamse verslag, vaii welk
feit wij in de algemene beschouwing al melding maak-
ten – menen wij, dat het lage Rotterdamse niveau eën
gevolg is van de grote modernisering van het -Rôtter
–
damse wagenpark in het begin van de jaren dertig,
waardoor na-oorlogse vervanging pas laat nodig is ge
weest. –
– – – –
Resultaten.
Om een indruk van de resultaten te krijgen, zijn kos:
ten en opbrengsten per gereden kilometer omgerekend.
Het volgende, beeld ontstâat dan. –
TABEL 9.
-.
Kosten en opbrengsten per gereden km’ in guldens
–
–
A’dam
I
R’dam
Kosten per gereden kilometer
…………
1,22
1
:09
1,05..
0,80 0,84 0,79
–
Opbrengsten per gereden kilometer
………
…
Verlies i5er gereden kilometer
………….
0,42
..
0,25
0,26
Verlies in mln, guldens
——————-
..’9,6
3,2′
,’
5,8
– Iedere stad heeft twee records:
–
Amsterdam heeft 1. de hoogste kosten en . 2. het
grootste verlies;
Rotterdam heeft 1. de hoogste opbrengsten en 2:
het kleinste verlies;
Den Haag heeft 1. de laagste kosten en 2-. de’laagste
opbrengsten.
Slot.
–
–
–
– — –
Het doel van dit artikel is, een basis te geven- voor
verdere onderzoekingen en discussies. Deze zullen, zich
t.a.v.
Amsterdam
voornamelijk, moeten richten op dç
kosten en wel met name op de personeelskosten. •Wat
Den Haag
betreft, zal men zich in hoofdzaak moetën
bezighouden met niaatregelefi, die – ertoe kunnen leiden;
dat de bezetting van het trambedrijf wordt verbeterd.
Amsterdam.
Drs.
A. B. wESTRA.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
–
–
Colleges voor afgestudeerden
–
Evenals vorige jaren orgaiiiseert de Faculteit dei Rechts-
geleerdheid van de Rijksuni”ersiteit te Groningen ook
deze cursus een drietal ,,colleges voor afgestudeerden”
en wel op de donderdagen – – –
2 februari door Prof. Mr. J. H. Beekhuis over ,,Mis-
bruik van omstandigheden”
16 februari door Prof. Mr. B. V. A. Röling over ,,In-
terntionale bescherming van mensenrechtèn” –
2 maart 1961 door Prof. Mr. J. L. H. Cluysenaerover
,,De overeenkomst bij ongelijkwaardiglieid van partijèï’i”.
De colleges worden gehouden in het Academiegebouw
– aanvang telkens om 8 uur en zijn kosteloos toe-
gankelijk voor alle afgestudeerdè juristen, -notarissen’ en
andere belangstellenden.
’56
25-1-196
1
Ve Ziekefondsraad heeft bij mee’rderheid van
stemmen geadviseerd de premie der verplichte
–
ziekenfondsverzekering voor 1961 vast te stellen
op 5,1 pCt. Een minderheid meende dat met
• 5,0 pÇt: zou kunnen worden volstaan. De S.-E.R.,
i.è.-
de commissie-Suiirhoff, meende
dat het per-
centage van vorig
jaar,’ t.w. 4,8
pCt., kon worden
gehandhaafd of dat het,
bij
uitbreiding van de ver-
•
strekkingen_ met een bijdrage in de kosten van ver-
pleging in verpleegtehuizen, op 4,9 pCt. zou kun;
•
nen worden gestld, dit laatste evenwel eerst van
het moment van uitbreiding der verstrekkingen af.
110e de Minister over de verschilpunten in de twee
adviezen heeft geoordeeld, is niet volledig naar bui-
ten gebleken; hij heeft de premie voor 1961 vastge-
steld op 4,9 pCt. Hoe het er met de premie der
vrijwillige verzekering in 1961 zal voorstaan, is
thans nog niet volledig bekend. Volgens een voor-
•
lopige mededeling zal de premie voor de’ bejaarden-
verzekering voor 1961 worden verhoogd van
•f. 0,92
en f.
1,84 tot f.
0,97 en f. 1,94 per persoon
of echtpaar per week.
Premieverhoging
verplichte
ziekenfonds-
verzekering
– Bovenstande titel is dezelfde als die van een artikel
‘in het nummer van 10 februari 1960 van ,,E.-S.B.”. Toen
-heeft schrijver dezes het besluit van de Minister van So-
tiale Zaken en Volksgezondheid van 12 decëmber 1959
besproken, ‘waarbij de premie der verplichte ziekenfonds-
‘verzekering voor het jaar ‘1960 is gesteld op 4,8 pCt. van
“de •prémieplichtige’ lonen (voor
1959
was het percentage
45).-
Nti zijn
wij
ongeveer een jaar verder en heeft de
Minister,: bij besluit van 16 december 1960, de premie
– ‘voor 1961 op 4,9 pCt. gesteld. De stijgende lijn is dus
‘dorgetrokken, zij hei dat de verhoging van 1960 op 1961
• belngrjk kleiner is dan die van
1959
op 1960.
– Wat er aan de jongste beslissing van de Minister is
”oorafgegaan, heeft men in de per§ kunnen lezen, hoewel
‘de’Verspr6de en soms tegenstrijdige berichten geen helder
,
beeld
–
vermochten te geven.
De Ziekenfondsraad, het. speciale adviesorgaan van de
Minister voor deze aangelegenheid, heeft wederom een
stijging van kosten in allerlei sectoren van de uitgaven
• der ziekenfondsen moeten ramèn. Hij heeft ook wederom
zijn goedkeuring gehecht aan verhogingen der honoraria
• /an’ artsen, apothekers, tandartsen eti vroedvrouwen,
hetgeeh in een tijd van stijgende lonen niet verwonderlijk
‘is. Hij héèft de Minister geadviseerd een zeer noodzakelijke
maar vrij kostbare uitbreiding te geven aan de verstr-ek-
kingen, nl. met een bijdrage in de kosten van verpleging
‘in verpleegtehuizen. Hij heeft met toénemende zorg ge-
:kèken’naar’de slinkende reserve in de centrale kas. Wel
mocht men de premie-opbrengst over 1961 -ook – zonder
verhoging van het percentage belangrijk hoger ramen
dan over 1960, wegens de te verwachten loonstijging,
maar dat leverde toch niet voldoende compensatie op
voor de toeneming der kosten. Zo peinzende en pieke-,
•
rend6 kwam de Ziekenfondsraad bij meerderheid van
stemmén tot het advies ohi de premie te verhogen tot
• 5,1 pCt Een minderheid, bestaande uit de vertegenwoor-
‘digers van het bedrijfsleven, meende dat met een verhoging
tot
5,0
pCt. zou kunnen worden volstaan.
–
” uit, laatste, feit deed al. vermoeden, .dat de S.-E.R.,
wiens
–
oordeel de Minister na ontvapgst van het advies
’25-1-1961
S
‘
van de Ziekenfondsraad, pleegt in te winnen, een lager
pèrcentage voldoende iou achten. De S.-E.R. delegeerde
zijn taak in deze materie ditmaal aan een reeds bestaande
commissie, onder voorzitterschap van oud-Minister Suur-
hoif, welke op verzoek van de huidige
,
Minister een onder-
zoek doèt naar de economische aspecten van ‘de ver-
plichte’ ziekenfondsverzekering. Deze commissie achtte
elfs een verhoging tot
5
pCt. niet’nodig; zij meende’dat
het percentage van 4,8 kon -worden gehandhaafd of dat
-het, bij uitbreiding van de vdrstrekkingen met een bijdrage
in de kosten van verpleging in verpleegtehuizen; – op 49
zou kunnen •wordeh- gesteld, dit laatste evenwel eerst
van het moment van uitbreiding der verstrekkingen af.
De commissie-Suuihoff heeft bij het bepaln van haar
oordeel ‘de raming van uitgaven van de Ziekenforidsaad’
als een gegeven grootheid aanvaard, dit in afwachting-
yan de resultaten van haar-studie. In de prognose betref
–
fende de uitgaven lag dus geen oorzaak van het uiteen-
lopen der adviezen. Slechts was er- het’ verschil, dat de
Ziekenfondsraad wel en de- S.-E;R;-cornmissie geen eke-
ning meende te möeten ‘houden met een verhoging der
,,honoraria van huisartsen, waarover ten tijde van ht
uitbrengen der adviezen nog geen zekerheid bestond.
(Intussén is die zekerheid wel verkregen). De’ S.-E.R.-
commissie nciemde in dit verband een bedrag van f. 4 mln.;
nader is gebleken, dat het hier ging om f. 4,5 mln., waâr-
boven nbg kwamen verhogingen voor verloskundige ‘en
farmaceutische hulp, verleend door huisartsen, tot en
gezamenlijk bedrag van f. 0,8 mln. Verhogingen van
andere honoraria, – tot een• totaalbedrag van -f:5,2 mln.,
hadden reeds eerder haar beslag gekregen en waren ‘der-
halve in de ramingen verwerkt.
Ten aanzien van de raming der iuikomsten was er wel
enig vèrschil, zoals ook in vorige jaren het geval ‘is ge-
weest. Het is nu eenmaal in de huidige omstandigheden
moeilijk te voorspellen hoe de loonontwikkeling in het
volgend jaar zal zijn. De Ziekenfondsraad, pleegt zich –
‘ten deze te laten leiden door de vérwachtingen ‘van het
‘Centraal Planbureau. De S.-ER.-commissie ging akkoord
met de raining van het Centraal Planbureau wat de ,,auto-
VII
nome loonsverhoging” betreft, doch achtte de raming
voor de ,,differentiële loonsverhoging” te laag. De vraag
waar het hierbij om gaat is die betrëffende de omvang
der loonsverhogingen bij vernieuwingen van c.a.o.’s in
1961.
Een complicerende omstandigheid was nog, dat he
Centraal Planbureau, nadat de Ziekenfondsraad zijn
advies had uitgebracht, op grond van later verkregen
gegevens de loonstijging over 1960 wat hoger ging ramen.
Dit moest in de raming voor 1961 doorwerken en het be-
invloedde bovendien de raming van de grootte der nog
;
aanwezige reserve.
Het heeft weinig zin hier
,
verdere beschouwingen aan
de verschillen in de ramingen te wijden; daarvoor zijn zij,
in het totale beeld gezien, te klein. Men kan er alleen van
zeggen, dat de tijd zal leren wie gelijk heeft gehad. Hoe de
Minister over de verschilpunten heeft geoordeeld, is niet
volledig naar buiten gebleken. Wel is het percentage van
4,9, waarop de premie is vastgesteld, in het S.-E.R.-advies
genoemd, doch de uitbreiding van de verstrekkingen,
welke de S.-E.R.-commissie als rechtvaardiging voor de
premieverhoging zag, is niet tegelijkertijd gerealiseerd.
Op dit punt is het beraad nog niet afgesloten, doch het
stond in december 1960 wel vast, dat de uitbreiding niet
met ingang van 1 januari 1961 tot stand zou kunnen
komen het zal, als de Regeriig in positieve zin beslist,
op zijn vroegst wel halverwege het jaar worden
‘).
Het
nauwe verband tussen de twee
beiissingen,
dat de S.-E;R.
had gesuggereerd, heeft de Minister dus nietgelegd. Hier-
bij moet trouwens worden aangetekend, dat een verho-
ging van de ziekenfondspremie met ingang van een datum
halverwege het jaar technisch wel hèel moeilijk zou zijn.
Ook wanneer de uitbreiding der verstrekkingen onver-
hoopt nog tot een later tijdstip zou moeten worden ver-
schoven,, zou de premieverhoging, waartoe de Minister
thans heeft besloten, nog niet als bijzonder ruim zijn te
beschouwen. Er is’ een normaal kostenaccres en de ,,kos-
tendekkende” premie voor 1960 zou al 4,84 pCt. zijn
geweest, indien de kosten niet incidenteel enigszins waren
gedrukt door de zgn. temporisering van honorarium-
– verhogingen (zie de noot onder de bij dit artikel beho-
rende tabel). Bovendien is in de raming van de Zieken-
fondsraad geen post opgenomen voor onvoorziene uit-
gaven, hoewel er nog verscheidene onzekerheden in de
raming der uitgaven schuilen.
In een ander punt van meningsverschil tussen de twee
•adviserende instanties heeft de Minister duidelijk de op-
vatting van de S.-E.R.-commissie gevolgd. De Zieken-
fondsraad acht een verhoging van de reserve uitermate
gewenst. Volgens zijn berekening zou tot dat doel in
1961 een bedrag van f. 10 A 11 mln, beschikbaar komen,
indien het premiepercentage op
5,1
zou worden gesteld.
De S.-E.R.-commissie acht het gewenst, dat het resultaat
van haar onderzoek naar de economische aspecten van
de ziekenfondsverzekering wordt afewacht, alvorens op
versterking, c.q. inkrimping der reserve wordt aange-
stuurd. Blijkens het door het Ministerie uitgegeven pers-
bericht heeft de Minister deze gedachtengang overge-
nomen.
‘)Wat hier allemaal aan vast zit, kan men lezen in het des-betreffende advies van de Ziekenfondsraad aan de Minister.
Schrijver dezes moge hier ok verwijzen naar zijn artikelen in
het Sociaal Maandblad Arbeid van november en december
1960.
Had ook de Ziekenfondsraad het element van verster-
king der reserve buiten beschouwing gelaten, dan waren
zijn berekeningen op een percentage van 5 uitgekomen
of op 4,9 exclusief uitbreiding der verstrekkingen. Het
verschil tussen de beide adviezen blijkt dus, indien men
het element der reservevorming uitschakelt, aanzienlijk
kleiner te zijn dan men uit de vermelding in de pers van
de cijfers
5,1
en 4,8 zou afleiden.
Na alles wat schrijver dezes, over het vraagstuk van
de reserve in vorige artikelen heeft medegedeeld
2),
kan
hij er thans kort over zijn. Naar de iaming van de Zieken-
fondsraad was er.eind 1960 nog rond f. 33. mln, in de
centrale kas, het vereveningsfonds. (De afzonderlijke
ziekenfondsen hebben, wat de verplichte verzekering
betreft, geen reserves).
Een bedrag van f. 33 mln, lijkt nog aanzienlijk en het
is in elk geval voldoende om er enkele nog onzekere,
maar niet onwaarschijnljke vet hogingen van uitgaven
uit te kunnen dekken. Doch tegenover het totaal der
uitgaven is het slechts een lutte1 bedrag; het dekt niet
meer dan de uitgaven der verplichte verzekering over
ongeveer drie weken. Men kan theoretisch de stelling
verdedigen, dat de ziekenfondsverzekering in het geheel
geen reserve nodig heeft, omdat de kosten door een jaar-
lijks te bepalen heffing worden gedekt. Maar dan ver-
waarloost men toch bepaalde aspecten, .a. dat van de
onvoorziene uitgaven en dat van de behoefte aan kas-
middelen, welke behoefte een gevolg is van het feit, dat
een deel der inkomsten min of meer achteraf binnen-
komt
3
). Doch thans niet meer hierover; het wachten is
nu op het advies van de commissie-Suurhoif.
Ook ditmaal is in beschouwingen in de pers en voor
de radio weer verband gelegd tussen de veihoging van
honoraria en van het premiepercentage. Dit is haast
onvermijdelijk, omdat de beslissingen over de beide aan-
gelegenheden meestal ongeveer gelijktijdig vallen. Maar
het is toch niet billijk tegenover de medewerkers. Want
wat er aan reële verhogingen van honoraria wordt ge-
contracteerd (kostenbestanddelen dus ter zijde gelaten)
gaat globaal en voor een aantal jaren bezien niet uit boven
de trend van de stijging der lonen. De Minister heeft in
zijn persbericht uitdrukkelijk geconstateerd dat dit ook
thans niet het gevâl is gewéest en dat dus de vooi 1961
overeengekomen honorariumverhogingen op zichzelf niet
tot een verhoging van het premiepercentage zouden heb-
ben geleid. De omstandighèid, dat over de honoraria
in de regel wordt beslist op een moment, waarop voor
het overige de taming van uitgaven al
–
ongeveer vaststaat,
leidt gemakkelijk tot misverstand. De verhoging van ho-
noraria is dan het laatste toevoegsel en dat wil dan tevens
zeggen, dat deze verhoging als de directe aanleiding tot
premieverhoging verschijnt
4
). Maar de oorzaken zitten
dieper; men moet dezezoeken in de toenemende moge-
lijkheden tot medische hulpverlening en in het toenemend
gebruik van deze mogelijkheden. Ook aan deze aspecten
Laatstelijk in het artikel
in
het nummer van 10 februari
1960
(blz.
132-133).
Zie ook het thans afgednikte staatje. –
Het bedoelde deel der inkomsten is tegenwoordig echter
veel kleiner dan vôôr
1959,
als gevolg van een wijziging in het
inningssysteem. Zie ,,E.-S.B.” van 7 januari
1959.
Zie hierover ook het reeds aangehaalde artikel in ,,E.-S.B.”
van 10 februari
1960,
blz.
131-132.
78
25-1-1961
is in vroegere publikaties reeds veel aandacht besteed
5).
Ter aanvulling zij thans nog vermeld, dat, op grond van
de gegevens over een aantal jaren, de gemiddelde stijging
in het gebruik, hetwelk van de onderscheidene verstrek-
kingen wordt gemaakt, op
3
pCt. per jaar wordt geschat.
Het is wel merkwaardig, dat de vaststelling van de
premie der ziekenfondsverzekering telkenjare zo veel
meer belangstelling trekt dan de vaststelling van andere
premiën en percentages. Ten dele is dit te verklaren uit
het feit, dat de ziekenfondspremie sinds een aantal jaren
een duidelijk
stijgende
lijn vertoont en dat dus alle be-
langhebbenden en belangstellenden zich afvragen waar
het einde van deze ontwikkeling zal liggen. Wettelijk mag
de Minister tot
6
pCt. gaan
6)
en daar is men dus thans
nog een heel stuk van af. Maar wat economisch mogelijk
en wenselijk is te achten, is een andere vraag.
Voor een ander deel spruit de belangstelling vermoe-
deljk’voort uit vrees, dat de medewerkers in het huidige
ziekenfondsbestel te hoge beloningen in dewacht zullen
slepen. Men
wijst
in dit verband op het feit, dat de Zie-
kenfondsraad, die de contracten tussen ziekenfondsen
en medewerkers moet goedkeuren, niet minder dan
21
(van de
36)
leden telt, welke de contracterende partijen
vertegenwoordigen.
Hier moet echter tegenover worden gesteld, dat voor
besluitvorming in de Ziekenfondsraad een gekwalificeerde
meerderheid (twee derde) is voorgeschreven en dat voorts
elk besluit van de Ziekenfondsraad – dus ook elk be-
sluit tot goedkeuring van een overeenkomst – door de
Kroon, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken
en Volksgezondheid, kan worden vernietigd.
Dit neemt niet weg, dat het zin heeft de procedure
Behalvè naar het reeds genoemde artikel wordt hier ver-
wezen naar de artikelen in ,,E.-S.B.” van 7 januari en 17 juni
1959..
Vqorts-is thans belangwekkend materiaal te vinden in de
bijlagen van het ,,Kort overzicht van de ontwikkeling van de
Nederlandse ziekenfondsverzekering” door Mr. L. V. Ledeboer
(Uitgave Ziekenfondsraad,
1960).
Zie art.
9,
lid
2,
van het Ziekenfondsenbesluit en art.
19
van het Tweede Uitvoeringsbesluit.
voor regeling der honoraria en daarmede verband hou-
dende voorwaar’den kritisch te bezien. Een commissie
uit de Ziekenfondsraad heeft hieraan’ uitvoerige beschou-
wingen gewijd
7),
welke thans in een andere commissie
nader worden bestudeerd. En voorts is dit één der onder-
werpen, waarmee de commissie-Suurhoif zich bezighoudt.
Ook de premiën van de vrijwillige verzekering en van
de bejaardenverzekering, welke in vaste bedragen worden
vastgesteld (dus niet in procenten van de inkomens),
moeten uiteraard aan de stijgende kosten worden aange-
past.
Hoe het er met de premie der vrijwillige verzekering
in
1961
zal voorstaan, is thans nog niet volledig bekend.
Deze premie wordt door elk ziékenfonds afzonderlijk
vastgesteld ën de nodige verhogingen geschieden ook
wel op andere
tijdstippen
dan op 1 januari. Bij de aanvang
van
1961
bedraagt het gemiddelde premiebedrag f
2,49
per betalende verzekerde per week, tegen f.
2,30-
een jaar
eerder. De laagste en de hoogste bedragen – zijn f.
1,95
en f.
3,20.
De premie voor de bejaardenverzekering wordt door
de Kroon vastgesteld
8).
Volgens een voorlopige mede-
deling zal dezepremie voor
1961
worden verhoogd van
f. 0,92 en f.
1,84
totf.
0,97
en f.
1,94
per persoon of echt-
paar per week. Ook in deze premie zit een voortdurende
stijging, ondanks de sterke subsidiëring, want •het Rijk
en dekas van de verplichte verzekering zullen elk over
1961
niet minder dan rond f.
34
mln, op de bejaarden-
verzekering toeleggen (exclusief de eventuele kosten voor
verpleegtehuizen): Hier ligt dus ook een deel van het
probleem van de financiering der ziekenfondsverzekering,
een deel- dat wat minder de aandacht trekt, maar daarom
niet minder moeilijk is.
Amsterdam.
J. DE WIT.
Rapport betreffende de grondslagen der ziekenfonds-
verzekering, uitgebracht door de ,,studiecommissie ziekenfonds-
verzekering”. Over de verhouding tussen ziekenfohdsen en
medewerkers handelt hoofdstuk XX van dat rapport.
Zie over de financiering van de bejaardenverzekering
,,E.-S.B.” van
17
juni
1959, blz. 482.
BIJLAGE
Enige gegevens betreffende kosten, premiepercentage en omvang
reserves der verplichte verzekering
1
Kosten per ver-
1
plicht verzekerde
(ziel) a)
Premie-
percentage
–
1
Stand van de
1
reserve aan het
einde van het jaar
5)
o
o
5)
o
uJ
0.
o
5)
.
12
z.
..c
o5
z
–
_-.
‘1955
–
56,13
19,83
4
4,5
97 27
1956
59,86
21,61
4,2 4,4
80
22
1957
62,49
22,42
4,2
4,3
76
19
1958
69,15
24,73
4,4
4,6
57
13
1959
72,97
26,91
4,5
4,8.
33
7
1960
79,77
29,92
4,8
4,8 b)
33
6
1961
85,32
31,75
4,9
Exclusief bijdragen van de verplichte verzekering aan het
Praeventiefonds en aan de bejaardenverzekering. Voor
1960
en
1961
ramingen.
–
Dit percentage zou
4,84 zijn geweest, indien niet over
1960
f. 4
mln, was uitgespaard door een vertraagde invoering van
honorariumverhogingen (de zgn. temporisering).
Bij de nevenstaande cijfers dienen voor een goed begrip nog
twee opmerkingen te worden gemaakt:
V66r
1957
viel een groot deel van de bejaarden onder de
verplichte verzekering (met name de zgn.’ Noodwettrekkers).
Daarna gingen de meeste bejaarden over naar de voor hen ge-
creëerde afzonderlijke bejaardenverzekering, .Was dit eerder
gebeurd, dan zouden de kostencijfers der verplichte verzekering
voor
1955
en
1956
wat lager zijn geweest.
Dat het benodigde percentage voor
1956
en
1957
lager
was dan voor
1955,
is voor een deel te verklaren uit de omstan-
digheid, dat het loonpeil in deze jaren vrij sterk is gestegen.
Weliswaar pleegt een stijging van het loonniveau door een stij
ging van de uitgaven der ziekenfondsen te -worden gevolgd,
doch dit gebeurt ten dele met een zekere vertraging. –
2571-1961
.
79
1
31-12-’59
1
27-9
2
60
1
27-12
2
60
(in Sf. 1.000)
18.334
1
18.322
23.005
17.975
14.689
10.035
630
1.320
1.596
617
815
944
19.205
20.387
2-2.008
10.276
6343
4.383
6.050
6.050 6.050
49
105 –
127
2.396 2.724
3.452
37.976
35.609
36020
Surinaamse kanttekeningen
(Vierde kwartaal 1960)
De behandeling van de Begroting voor 1961 genoot een
ruimere belangstelling dan die van vörige jaren. Eën van de
,redenen hiertoe was de toon van de Memorie van Ant-
woord van de Minister van Financiën,. die érnstiger was
dan die van de eind augustus gepubliceerde Memorie van
Toelichting bij de begrotingsindiening. Bij het Antwoord
aan de Stâten van deze inmiddels aangenomen Begroting
geeft de Minister een gedegen overzicht over de algemene
financieel-economische ontwikkeling, waarbij de reeds in
het Rapport Lieftinck-Goedhart gesignaleerde problemen
een belangrijke rol spelen. Aanleiding tot deze ernstige
toon is de mededeling in de aanhef van de Memorie, dat
sedert het indienen van de Begroting de Minister nadere
gegevens heeft, bereikt, omtrent het optreden van een
tantal gevaarlijke ontwikkelingstendenties, waardoor een
proces- van geldontwaarding als regel pleegt te worden
ingeleid. –
-. In het kort gaat het hier om: gedurende de eerste tien
maanden van 1960 werd door toedoen van de Overheid
-Sf.
3,9 mln. meer geld in het verkeer gebracht. De omvang
van het bankkrediet steeg met
Sf.
7,7 mln. ofwel 28 pCt.
(Sf.
2 mln. Overhëid, ruim
Sf.
5 mln, particulier). De totale
geldhoeveelheid steeg in die periode met 16,7 pCt. De
prjsindex van binnenlandse levensmiddelen steeg tot een
nieuw. record. In het tempo van uitbreiding der besparingen
voiïd oeri vertraging plaats, waartegenover een stijging
van de consumptie werd geconstateerd. In de bouwsector
beginnen zich ernstige spanningen voor te doen. Ondanks
de grote Nederlandse kapitaalovermakingen in het kader
van het Tienjarenplan vloeiden
Sf.
3,4 mln, aan deviezen
af. Tenslotfe is de budgettaire positie precair. In plaats
van een geraamd tekort over 1960 van
Sf.
8,3 mln, is de
realisatieverwachting thans –
Sf.
14,1 mln., waarvan slechts
Sf.
3 mln, is gedekt door de uitgifte van schatkistpapier en
opbouwcertificaten.
Inderdaad blijkt de in de vorige Kanttekeningen gesig-
naleerde daling van de rekening-courantsaldi van den Lande
slechts een gevolg te zijn van door de Overheid in het
verkeer gebracht nieuw geld. Een en ander, vond o.a. in-
middels zijn bevestiging in de weekstaten van de Centrale
Bank: –
Debet:
–
Goud
Buitenlandse valuta
…………
Beleggingen —— -. ………..
Diversen
Credit:
Bankbiljetten in
omloop ……..
Binnenlandse r.c.-saldi
Kapitaal + reserves
……….
Buitenlandse r.c.-saldi
……….
Diversen
…………………..
Balanstotaal
Uit het voorgaande ihet duidelijk te begtijpen,. dat de
Minister met klem aandrong op bezuinigingen, meerdere
efficiency bij het overheidsapparaat en in het algemëen
ervoor te waken dat geen uitgaventendenties optreden, die
een evenwichtige ontwikkeling zouden verstoren. De Sta-
ten bleken niet enthousiast voor dit aandraaien van de
duimschroeven doch accepteerden tenslotte met algemene
stemmen deze Begroting, die een recorduitgavenbedrag
van
Sf.
81,1 mln, aanwijst. /
Naar aanleiding van door de Staten geuite wensen tijdens
de behandeling van de Begroting van Economische Zaken
werd de contingentering van damesschoenen opgeheven
en een vereenvoudiging van de meldingsprocedure bij
documentvrije invoer aangekondigd. Ook werd de ver-
plichte branchebeperking voor winkels, in Suriname diffe-
rentiatie genaamd, opgeheven. Hiermede zag de Kamer
van Koophandel en Fabrieken haar bij herhaling geuite
wens vervuld. –
Evenals in Nederland bleek de volksvertegenwoordiging
niet tevreden te zijn over het bestaânde beleid inzake de
volkswoningbouw. Hier beperkte deze ontevredenheid
zich.echter tot het uitspreken, tijdens de behandeling van
de Begroting van Sociale Zaken en Volksgezondheid, van
de uitdrukkelijke wens de volkswoningbouw in 1961 op te
voeren.
Eerder -in het kwartaal waren reeds de deviezenregelingen
inzake het kapitaalverkeer vereenvoudigd en was ter
bescherming van de binnenlandse veestapel het invoerrecht
op vers vlees belangrijk verlaagd.
Het Algemeen Bureau voor de Statistiek maakte een
aanvang met een nieuw budgetonderzoek, waarmede aan
– een veelvuldig geuit verzoek wordt tegemoetgekomen. In
de bestaande reeks steeg het indexcijfer van de prijzen van
het levensonderhoud te Paramaribo (3e kw. 1953: 100) in
het derde kwartaal 1960 tot een nieuw record: 119. Weder-
om werd dit in hoofdzaak veroorzaakt door de prijsstijging
der binnenlandse voedingsmiddelen (142). Het haven-
verkeer nam opnieuw toe. Gedurende het eerste halfjaar
liepen 802 schepen met 1,77 mln. B.R.T. de.havens binnen
tegenover 674 met 1,70 mln. B.R.T. in de overeenkomende
periode van
1959.
Het aandeel onder Pan-Hon-Lib-vlag
daalde, waartegenover dat van Nederland steeg en het aan-
tal en de tonnage der Braziliaanse coasters meer dan ver-
dubbelde.
In no. 14 van ,,Suriname in Cijfers” werd een uitge-
breide.statistiek gegeven inzake de motorrijtuigen in
1959,
Hierûit blijkt, dat sedert 1955 d aantallen personenauto’s
en bromfietsen vrijwel zijn verdubbeld en dat der trekkers
op de openbare weg zelfs is verzesvoudigd. In 1959 waren
in gebruik: 7.928 bromfietsen; 3.306 personenauto’s; 889
vrachtauto’s; 625 motorfietsen; 147 trekkers;109 auto-
bussen en 101 speciale voertuigen. Bij de personenauto’s
en autobussen vindt een sterke verschuiving plaats van
Amerikaanse naar Europese merken. De verminderde
toename van het aantal bromfietsen doet het vermoeden
wettigen, dat er èen zekere verzadiging van de vraag heeft
plaatsgevonden.
80
25-1-1961
De in Nederland bekendgemaakte cijfers van de resul-
taten in 1958 en 1959 van de Stichting Machinale Landbouw
zijn niet rooskleurig. Kort tevoren had Minister Zijlstra
bij zijn terugkeer van zijn bezoek aan de Westindische
Rïjksdelen hierover reeds het een en ander medegedeeld.
Bedrijfseconomisch waren zijn uitlatingen zekei gerecht-
vaardigd, doch
–
politiek hadden zij zeker beter gekozen
kunnen worden. Dit persinterview heeft bij vele betrokke-
nen een onnodige ongerustheid teweeggebracht. De coöpe-
ratieve vestiging van Nederlandse boeren in het Wagenin-
gengebied is terecht reeds geruime tijd geleden uit de doel-
stellingen verdwenen. De daaraan verspilde bedragen druk-
ken nog steeds op de rentelast van deze Stichting. De
afbrokkeling van de wereldrijstprjs heeft de exploitatie-
resultaten nadelig beïnvloed, doch onafhankelijk daarvan
wordt dezerzijds nog steeds aangenomen dat bij een opti-
male bedrjfsgrootte een rendabele, exploitatie op de lange
duur mogelijk is. Dit geldt eveneens voor, een rationeel
opgezette bananencultuur, waarbij het in verband met de
afzetmarjd van belang is, welke variëteit zich zal blijken
te lenen voor een modern opgezet bedrijf in Suriname.
Inzake de buitenlandse handel in rijst en padi werd een
nieuwe regeling ingevoerd met terugwerkende kracht tot
1, september. Deze regeling heeft een meer permanent ka-
rakter dan de voorgaande. Hoewel het stelsel van ,,erkende
rjtexporteurs” blijft gehandhaafd, hebben de rijsthande-
laren thans, behalve inzake de kwaliteitseisen, een ruimere
armslag.
De bauxietexport na’m ten opzichte van
1959
enigszins
toe, waarbij het aandeel van de Billiton Mij. opnieuw
steeg.
Export van bauxiet in mln. ton
1959
1960
Suralco (Alcoa)
………………………
..2,71
2,52 –
Billiton M – ………………………….
–
–
0,68,
1,11
T otaal
……………………………….
339
363
De Billiton Mij. verwierf een exploratieconcessie voor
tin en enkele andere mineralen van 20.000 ha in Zuid-
Suriname. Aan de beneden-Marowijne heeft een particu-
liere concessionaris een aanvang, gemaakt met de exploi-
tatie van een steengroeve. –
De Eerste Nederlandse-groep sloot inzake letensver-
zekeringen een samenwerkingsovereenkomst met de Suri
naamse schadeverzekeringsmaatschappij ,,De Nationale”.
Onder de naam ENNA zullen – beide maatschappijen een
gemeenschappelijk bedrijf oprichten.
Een handelsmissie uit de Nederlandse Antillen bezocht
het land ten tijde van de Jaarbeurs. Mede door de aanwe-
zigheid van een Trinidees en een Nederlânds technisch
paviljoen had deze beurs een meer internationaal karakter
dan in de voorgaande jaren. Het aantal buitenlandse
bezoekers was eveneens groter. Intussen werd in de, Staten
de wens uitgesproken, de beurs in het vervolg tweéjaarlijks
te houden teneinde een’betere concentratie te’kurinen ver-
krijgen.
De K.N.S.M. heeft haar Surinamedienst thans uitge-
breid tot een vaste wekelijkse verscheping uit Nederland,
eenmaal per vier weken met een passagiersschip met yracht-
accommodatie en in de drie weken daartussen iedere week een vrachtsâhip.
‘Uit Nederland kwam het bericht, dat’ dè E:S.W.I.N. is
geliquideerd. Deze Economische Stichting West-Indië-
Nederland’heeft nuttig werk verricht, doch later opgerichte
lichamen hadden haar werkterrein vrijwel geheel overgen6-
men. Gedurende dit kwartaal sloten de dagbladen ,,Het
Nieuws” en ,,De Nieuwe Tijd” hun poorten. Hiermede is
het aantal dagbladen tot vier gedaald.
Ter activering van het rechtstreeks contact met het
buitenland werd aan het Ministerie yan,, Algemene Zaken
een Afdeling Buitenlandse Betrekkingen toegevoegd. Binnen
het bestaande Statuut zal deze Afdeling-binnen Konink-
rjksverband meer rechtstreekse contacten met nabuurlan-
den entameren. –
In navolging van vele andere landen besloot de Regering
in verband met de ongunstig uitvallende feestdagen een
extra Vrije dag aan het overheidspersôneel te geven, en
wel op 2 januari, tevens Chinees Nieuwjaar. De late be-
kendmaking veroorzaakte enige verwarring bij de parti:
culiere bedrijven, temeer, waar de Kamer van Koophandel
adviseerde, zich bij het regeringsvoorbeeld aan te sluiten
en de Vereniging ‘Surinaams Bedrijfsleven een tegen gesteld
advies gaf.
Verwachtingen voor 1961.
Gewoontegetrouw publiceerde het dagblad Suriname in
haar Oudejaarsnummer de beschouwingen van eeh aantal
leidende figuren uit het economisch leven. De Centrale
Bank vreest, dat de Surinaanise volkshuishouding in 1961
de grens van het financieel-monetaire zal overschrijden en
dringt daarom aan op .geëigende overheidsmaatregelen en
temporisering van het Tienjarenplan. De Kamer van Koop-
handel constateert, dat het land nog steeds zeer afhankelijk
is van de wereldeconomie, en dringt aan op snellere indus-
trialisatie teneinde een eventuele terugslag van de onze-
kere ontwikkeling in de Verénigde Staten te kunnen neu-
traliseren. Hierop aansluitend worden enige wensen opge-
somd, en wel verbetering van de haven, uitbreiding der
investeringsfadiiteiten, verbetering van de distributie van
agrarische produkten, verlaging van- haventarieven. en
intensivering van het contact met het buitenland.
De Vereniging Surinaams Bedrijfsleven klaagt over de
traagheid van publikatie van statistische gegevens; waar-
door een tijdig inzicht niet mogelijk is. In verband met de
financiële en monetaire spanningen wordt gewaarschuwd
tegen overbestdingen. Suralco is tevreden over de vorde-
ringen van het Brokopondô-project. De bauxietproduktie
liep echter opnieuw terug
(1958:
’20 pCt;
1959:’
6 pCt).’
In verband met de Amerikaanse ,,stock-pilings”-politiek
is men voor de naaste toekomst niet erg optimistisch. De
Billiton Mij. daarentegen had in 1960 een topjaar en ver-
wacht voor 1961 een produktieverhoging. De juist verkre-
gen exploratieconcessie voor tin, niobium,’ tantalium,
ethium en beryllium zal een .uitbreiding van de bedrijvig-
heid’ kunnen betekenen. Bruynzeel kon het verlies ‘van haar
belangrijke markt op Cuba’in andere exportgebieden gded
,
maken en verwacht een verdere’ toename van de produktie,
zowel van triplex als van spaanplaten. .De’ capaciteit zal
in 1961 belangrijk worden uitgebreid..,
Uit al dezë bijdragen spreekt een gevoel van onzekerheid
aangaande de naaste toekomst. De economische. wereld-
situatie in-aa’nme’rkmg nemend is dit niet te verwonderen,
vooral niet waar in- en uitvoer een’ belangrijk aaiideel
hebben in het consumptie- en produktiepakket.’
.:
-‘
Paramaribo, januari 1961.
‘ ‘
G. .C. A. MULDER, B. Si.,
DPs,.
25-1-1961
.
81
W. K. Brauers: Handboek voor internationale prognose
en planning.
Eeii leidraad voor de economische prog-
nose bij de Westeuropese integratie. Uitgeversmij.
N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen 1960, 94
blz., B.fr.
125.
W. K. Brauers: Economische planning bjj regionaal-inter-
nationale ordening.
Een probleem in de Westeuropese
economische integratie. Verhandelingen K.V.H.U.
Uitgeversmij. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwer
–
pen 1960, 87 blz;
Deze beide publikaties bestrjken ongeveer dezelfde
materie. De auteur streeft ernaar, de ervaringen die vooral
na de laatste oorlog zijn opgedaan met de nationale econo-
mische planning, te bezien in hun toepasbaarheid voor
de internationale economische politiek. Daarbij is het
eerstgenoemde boekje het meest pretentieus, wat al uit
de titel blijkt. De hierin gebruikte term ,,handboek”
wekt veel te grote verwachtingen. Er worden vele onder
–
werpen ter sprake gebracht, die meest uiterst vluchtig
worden aangeraakt. De schrijver haast zich van onder-
werp naar onderwerp, als werd hij voortgedreven door
een onzichtbare hand. Het resultaat is iets dat voor de
ingewijde geen nieuws brengt en voor de leek veelal weinig
verduidelijking bevat.
Begonnen wordt met een hoofdstuk over internationale
standaardisatie van nationale boekhoudingen, waarvan
de inleiding niet vrij is van oppervlakkigheden en onnauw-
keurigheden. Zo wordtop blz. 11 vermeld dat de nationale
rekeningen worden opgesteld volgens .het principe van
de dubbele boekhouding, waarbij echter het ideaal is
een drievoudige registratie, en wel vanuit het produktie-,
inkomens- en
•
bestedingsasj,ect. Hier worden onder-
scheidingen met elkaar in verband gebracht, die niets
met elkaar te maken hebben. De dubbele boekhouding
is immers een registratie vanuit het exploitatie- en bezits-
aspect. Uit het gezichtspunt der dubbele boekhouding
vallen zowel produktie, inkomens als bestedingen in de
exploitatiesfeer.
Op blz. 12 wordt de rekening van het nationaal produkt
en de nationale uitgaven als een sectorrekening naast de
andere sectorrekeningen gesteld.
Achter de nationale boekhouding ligt vol3ens de schrij-
ver een econometrisch model. Dit zal in vele gevallen
wel zo
zijn,
maar ‘wat hij hier onder een econometrisch
model verstaat, is niet de gangbare opvatting. Dit blijkt
uit de
verwijzing
naar een appendix van dit hoofdstuk,
waar als econometrisch model wordt gepresènteerd een
overzicht van de balansvergelijkingen die in de nationale
boekhouding in rekeningvorm worden weergegeven. Dat
dit in strijd is met het algemeen gangbare spraakgebruik
op dit gebied is nog niet zo erg. Wel is het zeer verwarrend
dat de auteur in het verdere gedeelte (bijv. blz. 80) wèl
de term econ6metrisch model in de gebruikelijke betekenis
hanteert, ni. als het geheel van alle equaties dat de samen-
hang. aangeeft tussen de meetbare economische groot-
heden van een gegeven macro-economische huishouding.
De verwarring wordt trouwens van meet af aan geïntro-
duceerd waar hij (op blz. 9)’het aldus gedefinieerde econo
metrische model gelijk stelt met de nationale boekhouding.
Ongelukkig is ook dat eveneens op blz. 9 van aprioristisch
model wordt gesproken waar voorspellingsmodel wordl
bedoeld. De term aprioristisch wordt immers reeds alge-
meen gebruikt om niet aan de waarneming ontleénde
cijfermatige coëfficiënten aan te duiden.
Het voornaamste deel van dit hoofdstuk bestaat uit een
verdienstelijke uiteenzetting van’ de moeilijkheden die
rijzen bij internationale vergelijkingen van produktie en
consumptie. Alleen verliest de auteur zich aan het eind
in een duister betoog over de vaststelling van Europese
gewichten.
Het volgende hoofdstuk, over economische budgette-
ring, is het beste geslaagd en geeft een kritische bespre-
king van de ervaringen die zijn opgedaan met nationale
economische prognoses.
Er volgen dan twee hoofdstukken over geldstromen en
betalingsbalansen die geen goed en geen kwaad doen,
of het moest zijn dat op blz. 49 gesproken wordt van ,,tus-
sen de sectoren onderling” waar ,,binnen de sectoren”
wordt bedoeld.
Daarna wordt de fysieke planning behandeld, ,waarvan
met name de iit de Russische planning bekende materiaal-
balansen. Er wordt erzuimd, het verband met de ,,input-
output”-methode aan te geven, die in een later hôofdstuk
geheel los daarvan wordt besproken. Tussen beide in
wordt nog aandacht gewijd aan de regressie-analyse. In
het hoofdstuk over de ,,input-output”-tabellen wordt
tevens in 14 bladzijde de lineaire programmering ten
tonele gevoerd. De schrijver acht het namelijk nuttig,
,,even de techniek van de lineaire programmering uiteen
te zetten” (blz. 82). Waaruit bestaat deze techniek? Uit
twee wiskundige formules, waarvan er één geheel onver-
klaard blijft. Dit is symptomaisch voor het hele bciekje.
Haasten wij ons daarom naar de tweede publikatie, die
in ieder geval dit véér heeft dat de titel bescheidener is.
Dit boekje is klaarblijkèlijk meer bedoeld voor algémene
belangstellenden. Voor zover het over planning handelt,
betreft dit vooral de Russische vorm. Verder wordt na-
gegaan wat de Europese verdragen inhouden aan voor-
schriften en mogelijkheden t.a.v. planmatige politiek.
Wat het meer biedt dan het andere boekje is een uiteen-
zetting over de welvaarts-equaties van Lerner, waaraan
de verschillende bestaande systemen van economische
politiek worden getoetst. Dit is een nuttige wijze van be-
handeling, die echter heel summier moest blijven omdat
de ,,welfare economics” van Lerner niet zo maar in het
voorbijgaan kon worden duidelijk gemaakt. Hier wreekt
zich dus weer — zij het in mindere mate – de neiging
van de schrijver om heel veel overhoop, te halen, maar
het niet weer netjes op te ruimen, i.c. te ordenen in een
duidelijk en samenhangend geheel van gedachten.
Hij is zeer belezen en kent de zaken waarover hij schrijft
ook van binnen uit. Het moet hem daarom mogelijk zijn,
als hij er rustig voor gaat zitten, zijn kennis in een beter
uitgebalanceerde vorm weer te geven.
‘s-Gravenhage.
‘
F. HARTOG.
Geldmarkt.
De post ,,Saldo’s luidende in buitenlandse geldsoorten”
is in de 16 januari eindigende weekstaatperiode met ruim
f. 214 mln, verminderd. De Staat, die de laatste tijd een
valutaresere had gevormd, blijkt deze, zoals’was te ver-
82
25-1-1961
Uw naam, merk, slagzin
of embleem in Philips
suspensie-licht buizen
betekent:
* maximale attentie-
waarde voor
helderheid
en blijvend-briljante
kleuren.
*
keuze uit 24 licht-
kleuren
it
*
maximaal rendement
door blijvende egaliteit
en
bedrijfszekerheid
*
maximaal dage
ffect
door verantwoord
ontwerp.
Philips suspensie
–
lichtbuizen zijn
maar dan
gefabriceerd volgens een nieuwe.
methode, waardoor helderheid, kleur-
in de nieuwe
werking en egaliteit het effect van uw
lichtreclame vergroten.
Philins
r
Nieuw ook is de keuze van fluores
centiepoeders en: de voorzieningen in
glassamenstelling en elektroden.
suspensie-
Hierdoor grotere bedrijfszekerheid
lichtbuizen!
onder alle omstandigheden. Deze
Philips lichtbuizen voor reclame en
lichtarchitectuur zijn heel anders en.
véél beter dan ge.wone neonbuizen.
PHILIPS NEON, AMSTERDAM
Toistraat 129, tel. (020) 73 23 45
Verzorgt ook UW licht-reclame van ontwerp
tot en met plaatsing. Geillustreerde brochure
kunt u aanvragen bij postbus 5142. Amsterdam.
PHILIPS
NEON
VOOR LICHTRECLAME EN LICHTARCHITECTUUR
25-1-1961
.
83
wachten, thans te hebben gebiuikt voor aflossing van
buitenlahdse schuld. ‘Een’ mededeling .van het Ministerie
van. Financiëi heeft aan het licht’ gebracht, dat het hier
om een normale aflossing op de ervaldag’ ophet door
Duitsland aan’ ons land ‘,’erleende krediet ter gelegenheid
van ‘de.1iquidtie van de E.B.U. van DM 130,4 mln, ging,
doch tévens om een aflossing van DM 97,8 mln, van
het restant’ van deze schuld, die eerst in januari 1962 zou
vervalln. Monetair betekent de transaêtie, dat het defla-
toire’ effect, dat destijds met het uit het binnenlands
* verkeer nemen der guldeni is gepaard gegaan, thans is
bestendigd. Dat de Minister in de huidige omstandig-
heden van overschotten op dè betalingsbalans en ruimte
op geld- en .kapitaalmarkt ook in de vorm van vervroegde
afl6ssing contractiepolitiek bedrijft is begrijpelijk. Ook in
vroéer jaren heeft dit enkele malen plaats gèhad. Of.
Duitsland nu zo gesteld is op versterkte toevloed van
deviezen’ kan men met richt betwijfelen.
Ook De Nederlandsche Bank heeft bijgedragen tot be-
teijigeling van de liquiditeitsovervloed. Met ingang van
23januari is het kaspercentage van 8 op 9 pCt. verhoogd,
waarbij naâr schatting câ. f. 60 f. 70 mln, van de kas-
gelden der .bnken wordt gebonden. De afwikkeling van
de eindvorig jaar afgesloten transacties met beding van
wederinkoop, dus de terugkoop door de banken van eer-
tijds aan de Centrale Bank verkocht papier, heeft even-
eens de liquiditeit van het bankwezen aangetast. Een en
ander heeft de overvloed aan liquiditeiten wel verminderd,
doch geen mark&erkrapping. medégebracht. De binnen
enkele dagen plaatsvindende periodieke uitkering va” het
Rijk aan de gemeenten, zal, tijdelijk getemperd door de
ultimo-uitzetting der bankpapiercirculatie, de markt weder- ‘
om verruimen. –
Kapitaalmarkt.
Met het ophalen van het gordijn, dat de meer exacte
bedrijfsresultaten over 1960 grotendeels aan ons oog ont-
trekt, is een begin, gemaakt. De eerste jaarverslagen zijn
van de pers gerold. Ofschoon’ voor de beurs netto-winst
en dividend aan invloed hebben verloren, blijft de bete
kenis voor de aandeelhouder, die zich tegenover zichzel’
het aanhouden vaw de desbetreffende fondsen wil verant-
woorden, van grote betekenis. Tussentijdse mededelingen
hebben echter in vele gevallen het verrassende element zo
niet weggenomen, dan toch verzwakt. Wat dit laatste be-
treft wetenwij nu, dat A,K.U.’s netto-winst me 10 jCt.
tot f. 39,2 mln.. steeg.
Op het front der samenwerking tussen bedrijven moet
melding worden gemaakt van het’ bod van American
Machine & Foundry op Bakoven de Boer. Internatio doet
het bod ôp ‘Albert’s Houthandel gestand.
Op de léningenmarkt heeft een aantal banken de
E.G.K.S. een f. 10 mln. grote 5-jarige lening verstrekt.
Zwitserland en, Luxemburg hebben ieder eveneens gelden
ter beschikking gesteld. Internationale lichamen, blijken
populair. Bepaalde tranches van Wereidbankleningen zijn
door Nederlandse instellingen door tussenkomst van ban-
ken, en met toestemming van De Nederlandsche Bank
overgenomen.
De eerste emissie-aankbndigingen van het jaar zijn even-
eens verschenén. Tricotagefabrieken Modern biedt
f. 200.000 aandelen, Mulder’s Fabriek van Rollend Mate-
riaal, Boskoop’ heeft dé inschrijving op’ S’pCt. 15-jarige
in aandelen cônverteerlare. obligaties ten bedrage van
84
‘0
f. 252.000 opengesteld. Met dat al bestaat. toch de-sterke
ipdruk dat het aanbod van materiaal tegenoi,er devraâg
tekort schiet; Het ‘bedrijfsleven blijft kenneljjk de ëxpansie
grotendeels financieren met’eigen,- gespaarae middelen.;
Indexcijférs, aandelen.
29
déc.
U.
&
L. 191
13
jasi.
20
Jan.
(1953 =
100)
1960
1961
‘,
1961
Algemeen
………………
395
415 —’391
‘
405,
415
Intern, concerns
564
592
–
555
–
575
‘
‘592
Industrie
………………
329
346— 331
‘-
340
‘346
Scheepvaart
……………
176
191 — 177
186
,
.191
.
226
Banken
…………………
220
228 — 218
224..
.
Handel enz
…………….
149 156
–
150
‘
154
‘
155
Bro,r:
ANP—CBS., Prijscourant.
29
dec.
Aandelenkoersen.
‘
1960
Kon.
Petroleum
………
.
t. 123,10
Philips
G.B.
……………
1.183%
Unilever
…………………
785
Hoogovens,
n,r.c.
……
789
A.K.IJ.
……………………
486½
Kon. Ned. Zoutind.,
nrc
.
–
…………………
1.035
Zwanenberg- Organon
………………
870
Rotterd. Droogdok
467
Robeco.
…………………
f. 237
Amsterd. Bank
392
New York.
Dow Jones Industrials
616
Rentestand.
Langl. staatsobi. a)
4,20
4,18
‘
4
1
8
Aand.: internatio-
nalen a)
.
2,80
..
2,76
lokalen a)
3,38
3,45
–
Disconto driemaands
1.50
schatkistpapier
a)
Brn:
Veertiendaags beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN.
,I!PPP!P
PRODIJKTLE.INDEXCIJFERS’)
(1953 = 100)’)
Ornchrijving
‘
Jaar-
gemiddelden
7Ô
‘
9
1958 11959
Aantal arbeidsdagen
5) ..
234
i31
22
23
234
,
’25
24
23
Algemene indexcijfers van de nijverheid
‘):
.
‘
Algemene
produktie-
7
126
138
162 163
151
151
‘
161
166
Idem, gecorrigeerd voor
seizoen en lengte van
.
162
159
157
152 155
‘159
Indexcijfers per bedrijf’s-
klasse:
.
Bouwmaterialen en aar-
114
122 142 144
136
135
140
134
Chemische
nijverheid
(excl.
aardoliepro-
mdcx
…………….
dukten)
… ……. …
136′
145
.153
154
149
‘
143
156
Leder- en rubbernijver-
.’
demaand’)
………………
Mijnbouw
………….
120
137 137
140 130
124
158 157 110
L13
126
121
123
123
126
133
dewerk
………….
138
164
211
214
201
, ,
199
‘Papierindustrie……..
129,
144
146 169 134 133
180
171
heid
…………….
Textielnijverheid
108
112
115 116 103
122
125
Metaalnijverheid
……
Gas,
elektriciteit
en
..
water -.
l4l.
.
‘
151
153
147 143
152
161
174
Voedings-
en
genot-
middelenindustrie
..
118
120
,
137
138
126
128
136
1)
Brbn: C.B.S.
Sa)
De wegingseijfera hebben betrekking op 1949.
‘) Onder arbeidsdagen worden verstaan alle dgen”met tiit±ondering van de
zondagen, nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag en de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld.’
5
) Exclusief bouwnijverheid.
‘) Zie voor de berekeningawijze Statistische en econometrische onderzoekingen,
‘Ide kwartaal 1958.
2544961
t. 135
.1 ,
137,30
1.123 ‘ 1.140’/2
832% .864½
813 857½
502
.509%
1.085
1.150
876-
892
486-
.
183
..f. 241
f;.244,50
393 –
398
634
634
– 0
–
/
.
/
.•e
•
1
.-
–
•ø
Bufi vooraan in. .n niewewereId.-:
____NEDERLAND
1
/
–
1
– –
–
•t
1 –
–
—
– –
•
:
–
t
j
BuIF leverde éen belangrijk.aandeel in de ontwikkeling vn de Caravelle.’
BULL: 66k voor de automatisering
Vliegtuigen landen en vertrekken : en gigantisch
D’ BULL SERIE 3O0
kt ki
b
– verkeersapparaat maakt. wereiddelen tot buurstatn’!
ginneii mogelijk! De funkties: lezen,
•
Thans reeds isde aardbot de springplank voor een
progranieren, rekeeni:frukken;n
sprong in de ruirntè!Gisteren -nog science -fiètion…
• ..
worden uitgebreid. Zo groeird’e BULL
‘ni de wereld van: vandaag! Een ‘wereld,waarin het:
îeilloos.en snel verwerken van. miljene. gegevens;
een’integraal’ informatieverwerkend sy-
•
een
onmisbare faktor is: -een’ wereld met Bull
!1
steem
–
•••,
•’
•!
–
Administratie en Statistiekmachine Mij NV
Vlegtuigstraat 26 Amsterdam W Tel
(020) 1865 55
ON
1
–
–
.
•
1
85
•
1
–
2544961′
LI
• bedrij’en,
rekencentra
en
universiteiten besteld, ook
geplaatst zijn. Vanzelfspre-
kend kunt u de. meest uit
voerige inlichtingen verkrijgén
over de Xi.
ELECTROLOG ICA
Paleisstraat 9 OEN HAAG
I!
EfficÏéflcy
bespoedigt uw contacten met gegadigden.
Indien uw telefoonnummer in uw annonce moet
worden opgenomen, vermeld dan tevens het
N ETNU M’MER
Abonnementen (per jaar
f. 19,—; p. kwartaal f.
5,50)
kunnen elk kwartaal ingaan
en dienen te worden opge-
geven bij de Administratie
van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,
Schiedam.
STAAT DER NEDERLANDEN
4’/4
pct.
UNING 1961
uitgegeven krachtens de Leningwet 1959 (Stb. 69)
gewijzigd bij de wet van 25 juli
1959
(Stb. .236)
GROOT
fe
350.000.000
KOERS VAN UITGIFTE 99
1
I°Io
Schuidbewijzen aan toonder groot nominaal f. xoôo en f.ioo.
Schuldregisterinschrijvingen groot ten minste f.
xoo.000.
Looptijd ten hoogste 30 jarén
Delging in 30 jaarlijkse termijnen, afwisselend
3%,476
en
3
0
/b
per jaar, zodat telkens in 3 opeenvolgende jaren
xo% van de lening wordt afgelost. Eerste aflossing op
1
maart 1962; vervroegde gedeeltelijke of algehele del-
ging de eerste tien jaren niet toegestaan.
Jaarcoupons per 1 maart
INSCHRIJVING
op 30 januari 1961 van 9-16 uur
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën te
Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van de leden van
de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam,
de Vereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam of van
de Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie
e ‘s-Gravenhage.
Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opge-
geven, dat zij door de Bank of Commissionair op de
inschrijvingsdag v66r 16 uur kunnen worden ingediend
bil het Agentschap.
STORTING
op 1 maart 1961 v66r 12.30 uur
bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam
Het nog al maar snel toenç-
men van het aantal abon-
nees van het weekblad
wijst er wel op hoezeer dit
beleggingsadvies-orgaan, dat
specifiek de belangen van
de particuliere belegger be-
hartigt, in een behoefte
voorziet.
Te verwonderen behoeft dit
eigenlijk niet, want Bel-Bel
tracht volledig objectief te
zijn; het- is in begrijpelijke
taal geschreven en zeer
•
overzichtelijk van indeling.
Vraagt toezending
van gratis
proefnummer.
*
25-1-1961
87
De Stichting
Het Nederlandsch Economisch Instituut
– –
zoekt een
medewerkster
diegeheeI zelfstandig de financiële administratie van
haar weekblad ,,E.-S.B.” kan verzorgen.
Mtilo-opleiding, typen, leeftijd tot ca. 30 jaar.
Sollicitaties
uitsluitend schriftelijk – te richten aan:
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
•
VERZEicER
‘t-
2
II
LU]114V71
.c,uVEsSvZEkuING
4
fr
op
.
BANK
SC%t
t
.
KWANTITEIT
of
KWALITEIT?
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reaties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsanûonces
gaat, ian menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voörspellen
wij U beslist niet.
Wilt U echter een indrt2k heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het çproepen,
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
Zoekt
TJ
het in de kwaliteit
van de reacties op Uw, per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
Advertentie-afdeling
PostbuS 42— Scbledain
HET GÉMEENSCHAPPELIJ K ADMINISTRATIEKANTOOR
‘heeft gelegenheid tot plaatsing van een jurist als
adjunct-chef
van ‘de juridische afdeling
De aan te stellen functionaris dient een ruime ervaring te hebbën en
in staat te zijn leiding te geven aan enige juridische medewerkers,
hetzij op civielrechteijk en fiscaal terrein: ‘de werkzaamheden omvatten
het geven van adviezen, het opstellen van contracten, het redigeren van
statutaire en reglementaire bepalingen en pensioenregelingen en het voeren
van kantongerechtsprocedures,
hetzij op hettërrein van de sociale wetgeving (sociale verzekering en
arbeidsrecht):
de werkzaamheden omvatten in hoofdzaak hët geven, van adviezen inzake
toepassing en voorbereiding van wets- en verdragsbepalingen en de
behandeling van geschillen voor de administratieve rechter.
Kennis van administratief recht strekt op beide terreinen tot âanbeveling.
De salarisgrenzen bedragen: f 10.700,— – f
‘15.200,-
Aanstelling boven het minimumsalaris is mogelijk.
Brieven met pasfoto en uitvoerige gegevens over studie en loopbaan te richten
aan de afdeling Personeelszaken – Bos en Lommerplantsoen 1 – Amsterdam- W.
88′
25-1-1961.