ra
m
Alle
assurantiën
R. M E E S & Z 00 N E N
rui
Rotterdam
BANKIERS EN ASSURANTIE -MAKELAARS
Beleggingen en vermogensbeheer
r
HBU
HBU.
1
a
etk
e
S
1
•
•
01))vat
t’e
I
Onie
bankservice staat terbeschik.
king van de zakenman,
I
die prijs stelt op een vlotte en juiste
behandeling van zijn belangen,
waar ook ter
wereld.
I
lOokvooru:deHBU]
HOLLANDSCHE BANK-UNIE
N.V.
AMSTERDAM
–
0(11 HAAG
–
ROTTERDAM
L
342
Voor de
&onomisch-Technische Afdeling T.N.O.,
Julianalaân 134, Delft, wordt gevraagd
academisch gevormd econoom
met all-round kennis over en- ervaring in het bedrijfs-
leven; technische feeling •en flair om uiteenlopende onderwerpen snel te overzien en daarvoor studies in
heldere taal uit te brengen; bekwaam voor marktver-
kenningen; na inwerken in staat zijnde leiding te ge-
ven bij economische documentatie.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan, bovengenoemd Instituut.
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres
voor Nederland
:Pieter de Hooch weg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010 of 01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor
België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Ifoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige, landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
4bonnementen kunnen. ingaan met. èlk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
75 ct.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rolierdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of3).
Advertentie-tariet
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 pèr mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
23-3-1960
Televisiebezit en bioscoopbezôek
Zelfs voor wie het verrekijken zich nog beperkt tot
een blik op het groeiend televisiemastbos is het duide-
lijk dat de televisie in Nederland snel tot een factor van
betekenis is geworden.. Van nauwelijks 100.000 in het
begin van 1957 is het aantal televisietoestellen thans
reeds de 600.000 gepasseerd. Hieruit volgt reeds dat de
televisie economische en sociale gevolgen heeft, welke
nog steeds in belangrijkheid toenemen. Met het oog
hierop ondernam het C.B.S. in de tweede helft van 1959
een poging, de invloed van de televisie op het bioscoop-
bezoek, zo iogeljk kwantitatief, vast te stellen
1).
Aan
dit laatste was men zelfs in de Verenigde Staten en Enge-
land nog nauwelijks toegekomen. De moeilijkheid is na-
tuurlijk gelegen in’ de beruchte ,,trendcorrelatie”, t.w.
tussem de recente doch stormachtige groei van de televisie
en de kalmere, doch niet minder gestage, teruggang in het
bioscoopbezoek.
Wie menen mocht dat de invloed van het televisiebezit
op het bioscoopbezoek eenvoudig door het quotiënt van
de jaarlijkse vermindering van het aantal bioscoopgangers
en de jaarlijkse toeneming van het aantal televisietoestellen
kan worden uitgedrukt, maakt zich schuldig aan de denk-
fout ,,daarna; daarom daardoor”. Het bioscoopbezoek
wordt immers nog door tal.van andere factoren, als weers-
omstandigheden, ontwikkeling van inkomens en prijzen,
en filmkwaliteit, mede bepaald.
Het feit dat deze trendfactoren in alle delen van een
klein land als Nederland ongeveer gelijk zijn, terwijl de
ontwikkeling van de televisie in deze delen sterke verschil-
len vertoont, leidde tot een interregionaal-vergelijkende
analyse. Hiertoe werd voor elk der 48 verzorgingsgebieden
waarin Nederland was verdeeld, de verandering (meest:
vermindering) in het bioscoopbezoek van 1957 op 1958
gerelateerd aan dé toeneming van het bezit aan televisie-
toestellen, gemiddeld in dezelfde periode.
1)
De resultaten van dit onderzoek – uitgevoerd in samen-
werking tussen de heer C. J. Lammers, soc. drs., en onderge-
tekende – werden gepubliceerd in het artikel ,,Heeft de tele-
visie het bezoek aan vermakelijkheidsinstellingen beïnvloed?” –
Statistische en . Econometrische Onderzoekingen, le kwartaal
1960, blz.
24-43.
Hierbij werd echter: le de verandering in het bioscoop-
bezoek gecorrigeerd voor de invloed van de bevolkings-
aanwas, en 2e rekening gehouden met het verschil in in-
vloed dat de aankoop van een televisietoestel op het bios-
coopbezoek kan hebbeii naar gelang de leeftijd, de gods-
dienst, en eventuele andere eigenschappen der kopers,
welke hun (vroegere) bioscoopbezoek bepaalden. Boven-
dien werd de mogelijkheid open gelaten dat in 1958 het
bioscoopbezoek ongunstig reageerde op de Expo, naar-
mate het gebied dichter
bij
Brussel is gelegen. Ten slotte
werd ruimte gelaten voor de invloed van trend- en toe-
vallige factoren.
De resultaten waren in hoofdzaak: a dat de aanschaf
van een nieuw televisietoestel het aantal bioscoopbezoeken
per jaar met 20 â 50 vermindert
2);
b. dat een dergelijke
invloed voor jongeren (beneden 12 jaar), ouderen (van 60
jaar af), zomede voor het Calvinistische volksdeel, prak-
tisch afwezig is; c. dat de Expo in 1958, vooral in het
Zuiden des lands, een deel der bioscoopkianten wegzoog.
Overigens vertoonden de gebieden geen systematische
afwijkingen van het door de regressievergelijking beschre-
ven relatiepatroon. Naast de hier genoemde factoren leek
een opgaande tendentie in het bioscoopbezoek van 1957
op 1958 waarschijnlijk, mogelijk als gevolg van het in
1958 in roulatie brengen van een drietal Nederlandse
speelfilms.
De onzekerheden welke deze conclusies aankleven nopen
tot voorzichtigheid bij interpretatie en toepassing. De
voorlopig bereikte resultaten lijken echter belangrijk ge-
noeg om de
bij
televisie en bioscoop betrokicenen tot na-
denken te stemmen. Ten slotte zij nog vermeld dat in
hetzelfde onderzoek
geen
invloed van de televisie op het
bezoek aan minder sterk daarmee verwante vormen, als
concert, toneel en sportwedstrijden, kon worden vastge-
steld.
‘s-Gravenhage.
.
Mr. W.
H.
SOMERMEIJER.
2)
Volgens het zojuist verschenen verslag van de Nederland-
sche Bioscoopbond over 1959 daalde het bioscoopbezoek in
dit jaar met bijna 9 mln.; hieraan was vermoedelijk niet alleen
de toeneming van het aantal televisietoestellèn met ca.
200.000,
maar ook de ûitzonderlijk mooie zomer debet.
Blz.
Televisiebezit en bioscoopbezoek,
door Mr. W. H.
Somermeijer
………………………….
343
Miskenning van de Tweede Kamer,
door Dr. W.
Drees Jr. ……………………………
344
De Conventie tot oprichting van de Europese Vrij-
handelsassociatje (1), door Drs. A. Kouwenhoven
346
Het regeringsvoorstel ter bevordering van het effec-
tenbezit, door Mr. H. G. M. van der Voort …..
349
De algemene vrachtvaart in
1959, door C. Vermey
353
Blz.
Bedrijfseconomische notities:
De aantrekkelijke mogelijkheden van het divi-
dend in (çonverteerbare) obligaties,
door J. G.
Noist Trenité ……………………….
354
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
356
Notities:
Kredietverlening door banken in Engeland …. 345
Nachttarief voor autoverhijur ……………348
CMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
J.
R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wllmars;
J.
van Tichelen; R. Vandeputte; A.
J.
Vlerick.
23-3-1960
1
AUTEURSRECHT VOORBEHOIJDEN
343
Miskenning vaü de Tweede Kamer
Begin van dit jaar zijn enige beschouwingen over de
Sociaal-Economische Raad gepubliceerd, Op S januari
hield de voorzitter van de S.-E.R. zijn nieuwjaarsrede
1).
Prof. Mr. W. C. L. van der Grinten, die als staatssecretaris
van Economische Zaken destijds het wetsontwerp p.b.o.
heeft verdedigd, publiceerde ,,De funktie van de S.-E.R.
in ons maatchappe1jk bestel”
2),
Dr. A. Mulder schreef
over ,,De functie van de S.-E.R. in de Nederlandse samen-
leving”
3),
terwijl Mr. G. Hekkelman zijn artikel noemde
,,De S.-E.R. als adviesorgaan afsluiting van een dis-
cussie?”
4).
Op enkele punten, die de adviesfunctie betreffen (de
eerste drie auteurs bespreken ook andere functies), moge
hier worden ingegaan.
De omvang van de adviesfunctie.
De voorzitter van de S.-E.R. suggereert enige uitbrei-
ding van de adviserende activiteit. Mr. Mulder wekt de
indruk het eens te
zijn
met de huidige praktijk. De eerste
drie auteurs wijzen op het bestaan van andere advies-
colleges. Zo noemt Prof. Verrjn Stuart de Bankraad.
Als hij echter bijv. grotere S.-E.R.-activiteit t.a.v. de volks-
huisvesting suggereert, rijst de vraag of hij aan het bestaan
van de Voorlopige Raad voor de Volkshuisvesting en van
de Raad voor de Woningbouw heeft gedacht. Prof. Van
der Grinten
is
het eens met de huidige praktijk. Hij schrijft:
omdat er vele maatregelen op sociaal of ekonomisch
gebied zijn, waarbij het weinig zinvol is de Raad in te
schakelen. Men denke bijvoorbeeld aan het gehele terrein
van het maatschappelijk werk, aan de volksgezondheid,
aan de fiskale politiek, aan de handelsverdragen. In de
praktijk wordt het wettelijk voorschrift dan ook niet naar
de letter genomen. In het artikel van Drees
5)
worden een
tiental onderwerpen, die men zou kunnen aanmerken
als belangrijke maatregelen op, sociaal of ekonomisch ge-
bied,
genoemd
waaromtrent het advies van de Raad niet
wordt gevraagd. Deze praktijk heeft zich ontwikkeld
zonder dat hiertegen ernstige bezwaren zijn ingebracht”.
Over de adviesfunctie van de S.-E.R. inzake problemen
die primair het bedrijfsleven raken, zoals arbeidswetgeving,
sociale verzekering, loonbeleid, vestigings- en af betalings-
regelingen, bestaat geen verschil van mening. De discussie
in Nederland betreft adviezen over andere zaken, bijv. de
uitgaven van de gemeenten
6),
andere overheidsuitgaven
en handelsverdragen. Zowel uit de wordingsgeschiedenis
van de wet op de p.b.o. – waarbij enige leden vroegen of
De rede van Prof. Dr. G. M. Verrijn Stuart is gepubliceerd
in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie van
16
februari
1960;
bijvoegsel.
Katholiek Staatkundig Maandschrift, speciaal nummer
gewijd aan het tienjarig bestaan van de p.b.o.-wet, januari
1960,
blz.
471.
Socialisme en Democratie, januari
1960,
blz.
15.
De Vakbeweging,
16
januari
1960,
blz.
54.
Zie: ,,E.-S.B.” van 11 maart
1959,
blz.
186.
,,Wenst de Overheid daarentegen op deze extra-produktivi-teit beslag te leggen voor het bouwen van enige IJ-tunnels of ten
behoeve van ontwikkeling van achtergebleven gebieden in
binnen- en buitenland – te financieren uit verhoogde belasting-
opbrengsten ter grootte van het toegenomen nationaal inkomen
– dan staat dit zoals Dr. Drees Jr. terecht opmerkt, niet ter
beoordeIirg van de S.-E.R.”, Drs. J. W. de Pous in ,,Plan en
economisch beleid”, ,,E.-S.B.” van
8
april
1959,
blz.
285.
advies zou worden gevraagd over handeisverdragen,
hetgeen de staatssecretaris niet nodig achtte – als uit
de in de eerste jaren na instelling van de S.-E.R. gevolgde
praktijk
7),
blijkt dat het niet de bedoeling was dit soort
problemen onder de adviesfunctie te brengen. Men dacht
vooral aan problemen, die het bedrijfsleven zelf betreffen, en
waarvoor reeds adviserende lichamen bestonden die
bij
de
p.b.o.-wet zouden verdwijnen.
Prof. Van der Grinten en Mr. Mulder sluiten zich aan
bij de praktijk van de laatste tien jaar, inclusief de –
schaarse – gevallen waarin. de S.-E.R. zich heeft bezig-
gehouden met problemen die vooral andere sectoren dan
het bedrijfsleven betroffen. De vraag
/
kan worden gesteld
wat de argumentatie is voor de a-symmetrische praktijk,
waarbij over verlagingen van subsidies wel advies aan de
S.-E.R. woidt gevraagd, maar over verhoging (bijv.
producentensubsidies in 1957) niet
8).
Miskenning van de Tweede Kamer.
De vier auteurs pleiten voor adviesactiviteit ook inzake
problemen die niet zozeer het bedrijfsleven betreffen.
Mr. Hekkelman geeft hiervoor als argument: ,,is er een
beter orgaan (voor een behandeling van de deelproblemen
in hun onderlinge samenhang) beschikbaar?”. Men is
geneigd te antwoorden: ja, de Tweede Kamer. Prof. Van
der Grinten en Mr. Mulder betogen echter ‘dat de Staten-
Generaal onvoldoende invloed kunnen uitoefenen. Eerst-
genoemde schrijft: ‘,,In onze’
tijd
met zijn enorm omvang-
rijke overheidstaak is een werkelijke demokratie niet meer
te verwezenlijken met een politieke Staten-Generaal
alleen, Behoudens ten aanzien van de wetgeving in formele
zin kunnen de Staten-Generaal niet ‘anders dan een globaal
repressief toezicht uitoefenen”. Deze steffing van Prof.
Van der Grinten is interessant omdat
zij
betekent dat in
de Angelsaksische landen geen werkelijke democratie zou
bestaan! Ook zij er in dit verband op gewezen, dat de
auteur tien jaar geleden als staatssecretaris zich bereid
verklaarde art. 41, tweede lid, inzake de adviesfunctie uit
de wet te schrappen
9).
,,Daar het de taak van de Raad niet is om de Regering
van advies te dienen omtrent het te voeren monetaire en fiscale
beleid …,”. Publikaties ‘van de Sociaal-Economische Raad
1951,
no. 1; Advies inzake de in de naaste toekomst te voeren
loon- en prijspolitiek, blz. 18.
Prof. Van der Grinten stelt: ,,Ik zou geen enkel voorbeeld
kunnen noemen, dat tengevolge van de, inschakeling van de Raad
voor het algemeen welzijn noodzakelijke beslissingen zijn uit-
gesteld”. Het zou wellicht de moeite lonen dit nader te bestu-
deren.
,,Artikel 41. Enige leden wezen er op, dat de zinsnede
,,tenzij het landsbelang zich naar hun oordeel daartegen verzet”,
waarmede lid
2
begint, impliceert, dat vrijwel over elke aan-gelegenheid advies zal moeten worden gevraagd. Zij vroegen
zich af, of dit niet te ver gaat. De Staatssecretaris zette uiteen,
dat aan de instelling van de Sociaal-Economische Raad de ge-
dachte ten grondslag ligt, dat dit het adviescollege bij uitstek
zal zijn van de.Regering op economisch en sociaal gebied.
Daarom is het ook gewenst, dat zijn advies steeds wordt inge-
wonnen. Ten einde het bezwaar van de hier aan het woord
zijnde leden te ondervangen, is de bepaling zodanig geredigeerd,
dat in de praktijk commissies zullen kunnen worden gehoord en
niet de gehele Raad bijeen behoeft te worden geroepen. Dat de
commissies steeds zullen worden gehoord, lijkt gewenst; het
bedrijfsleven moet zoveel mogelijk in het sociaal-economisch
344
23-3-1960
r’
–
Mr. Mulder argumenteert een zelfde conclusie uit-
voeriger. Zijn betoog is gebaseerd op de onmacht van de
volksvertegenwoordiging: ,,het is een ervaringsfeit dat
men met het aanbrengen van amendmenten op een af-
gerond voorstel praktisch niet in staat is de geest daarvan
te veranderen; men moet dus, om wezenlijk invloed uit
te oefenen, zijn kans aangrjpen in de fase van voor-
bereiding”.
De ervaring leert
het texenovergestelde.
De Tweede
Kamer is wel degelijk in staat voorstellen van de Regering
te veranderen. Gewezen kan bijv. worden op het debat
(vervolg noot 9)
beleid worden betrokken. De leden hier ân het woord vroegen
of dit betekent, dat b.v. ook advies zal moeten worden gevraagd
over alle af te sluiten handelsaccoorden. De Staatssecretaris
meende, dat dit niet nodig zal zijn, gezien het slot van lid 2. Hij
was echter ook bereid, de gehele bepaling te schrappen. Dit ging
de commissie weer te ver. Zij wees er op, dat vele thans bestaande
adviserende lichamen bij de inwerkingtreding van de Wet op de
Bedrijfsorganisatie zullen verdwijnen”. (Verslag van het overleg
tussen de Commissie van Voorbereiding en de Staatssecretaris,
zitting 1948-1949, 873; no.
9,
blz. 6.)
Kredietverlening door banken in Engeland
Gedurende het tijdvak half november
1959-
half februari
1960
is het door de banken verstrekte
krediet vrijwel met hetzelfde bedrag gestegen als
in de overeenkomstige driemaandelijkse periode
een jaar tevoren. Midden februari stond in
totaal aan bankkrediet in Groot-Brittannië
£ 3.243
mln, uit, aldus ,,The Economist” van
12
maart ji. Onderstaande cijfers zijn aan dit
blad ontleend.
Mutaties in verstrekte kredieten
(in mln. ponden)
IS nov. ’58
tot
15 febr. ’59
15 nov. ’59
tot
15 febr. ’60
IS febr. ’59
tot
15 febr. ’60
Persoonlijke leningen
–
en krediet aan zelf-
standige beroepsbe-
oefenaren
+
53
+
57
+201
Huurkoop
+
19
+
12
+
67
Kleinhandel
+
34
+
36
+103
Industrie en andere
bedrijven
+102 +103
+301 Overige financiële
instellingen”
+
23
+
36
+
96
Totaal
+245
+241
+776
Bron:
British Bsnkers’ Association.
De expansie van de kredietverlening aan huur-
koopmaatschappijen verminderde enigszins, doch
per medio februari ji. was het uitstaande bedrag
ad £
126
mln, bijna vijf keer zo hoog als ander-
half jaar geleden. Ook het door de banken aan de
kleinhandel verleende krediet is grotendeels voor
afbetalingsfinanciering bestemd. De kleinhandel
heeft thans £
338
mln. bankkrediet, hetgeen twee
maal zo veel is als twee jaar geleden. Het is
– aldus ,,The Economist” — mogelijk dat kre-
dieten voor de financiering van huurkooptrans-
acties de eerste zullen zijn die de invloed zullen
voelen van de thans minder ruime liquiditeit
welke de banken noodzaakt tot beperking van
haar kredietverlening.
ROTTERDAMSCHE BANK
DÖCUMENTAIRE
ACCRE DITI EVEN
INCASSERINGEN
OP BINNEN. EN
BUITENLAND
MEER
DAN
300
VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
over de bestedingsbeperking in
1957,
waarbij de Kamer
gedaan kreeg dat de Regering haar voornemen om de con-
sumentensubsidie op melk af te schaffen, voorlopig op-
schortte. Twee jaar later werd eenzelfde voorstel onder
invloed van de Tweede Kamer geamendeerd in een etappe-
gewijze afschaffing. Ook heeft de Tweede Kamer een reële
invloed op het huursubsidiebeleid. Nu zou men kunnen
denken dat het hier met die onmacht nogal meevalt omdat
het vrij simpele kwantitatieve problemen betreft. Ook bij
meer ingewikkelde wetsontwerpen ziet men echter een
reële invloed van de Tweede Kamer. Genoemd kunnen
worden de Wet op de Bedrjfsorganisatie en de Wet inzake
de Economische Mededinging, die sterk afwijken van de
oorspronkelijke regeringsontwerpen
10).
Het is een misken-
ning van de Tweede Kamer wanneer men stelt dat deze slechts
in staat is tot wetgeving in formele zin en tot globaal
repressief toezicht. Ook de activiteit van de Tweede Kamer
ligt voor een groot deel in het voorbereidende vlak: De
suggestie dat de Tweede Kamer een vrijwel bloedeloze
stempelmachine is strijdt met ons staatsrecht en, met de
werkelijkheid.
‘s.Gravenhage.
W. DREES Jr.
10)
Uit een geheel andere sector – het onderwijs – mogen
enige voorbeelden worden genoemd. De geschiedenis van de
Kleuteronderwijswet laat een grote invloed van de beide Kamers zien. Het,wetsontwerp van 1920 werd in 1923 ingetrokken onder
druk van de Tweede Kamer. De Eerste Kamer nam in 1947 de
motie Woltjer aan, hetgeen medë leidde tot het indienen van het
wetsontwerp Rutten van 1950. Ook hiertegen kwamen talrijke
bezwaren naar voren. Het wetsontwerp werd vrijwel geheel
omgewerkt en in 1955 werd een nieuw wetsontwerp ingediend,
dat slechts op ondergeschikte punten gewijzigd werd.
In 1947 werd een wetsontwerp inzake het Hoger Onderwijs
ingediend. Blijkens de Memorie van Antwoord van januari 1948
werd het ontwerp aanmerkelijk gewijzigd in verband met de
opmerkingen van de Tweede Kamer. In februari 1948 werden
in de Tweede Kamer 11 amendementen ingediend, waarvan de
meeste hun weerslag vonden in de definitieve wet.
Meer recent zijn de discussies over de wijziging van de Middel-
baar Onderwijs-wet. Onder andere werd een amendement inge-
diend op art. 36, dat een principiële omwerking betekende van
een onderdeel van de regeling van de vergoeding. Dit amende-ment werd, op enkele onderdelen gewijzigd, in het wetsontwerp
geïncorporeerd, waardoor op dit punt een andere vergoedings-
regeling tot stand was gekomen. Afgewacht zal moeten worden,
of ook
bij
andere wetsontwerpen in deze sector, zoals de Mam-
moetwet, zal blijken dat de Staten-Generaal op de inhoud van
de definitieve regelingen grote invloed hebben uitgeoefend.
23L3.1960
–
345
In een tweetal artikelen bespreekt schrijver de
zakelijke inhoud van de Conventie van Stockholm.
Hieronder wordt de tariefpolitiek behandeld. Met
betrekking tot de afbraak van de binnentarieven
stelt schrijver, dat er een opmerkelijke overeen-
komst bestaat tussen het tarifaire afbraakritme van
de Gemeenschap en dat van de Vrijhandelsasso. ciatie. Deze overeenkomst is toe te schrijven aan
het streven van de Zeven, hun ritme zoveel mo-gelijk te synchroniseren met dat van de Zes, dit
ter vermijding van discriminatie op tariefgebied
tussen de beide groeperingen. Synchronisatie in
de tariefafbouw is een wezenlijk kenmerk van de
Conventie van Stockholm, zulks in de veronder-
stelling dat hierdoor de totstandkoming van een
grotere associatie of een brug tussen de Zes en
de Zeven zal worden vergemakkelijkt. Gegeven
het feit, dat aan de beide groeperingen twee ver-
schillende concepties – een douane-unie en een
vrijhandelszone – ten grondslag liggen, is er
eveiiwel volgens schrijver reden tot twijfel of deze
synchronisatie een afdoende bijdrage kan leveren
voor een grotere associatie tussen de Zes en de
Zeven.
De Conventie
tot oprichting van
de Europese
Vrij handelsassociatie
(1)
Inleiding.
Op 20 november 1959 hebben Ministers van Denemar-
ken, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, het Verenigd
Koninkrijk, Zweden en Zwitserland namens hun Regerin-
gen te Stockholm de tekst van de Conventie tot oprichting
van de Europese Vrijhandelsassociatie geparafeerd. Daar-
bij is tevens overeengekomen, dat de ratificatie van de
Conventie vöôr 31 maart 1960 zal moeten plaatsvinden.
In een Resolutie, welke de Zeven tegelijkertijd hebben
aanvaard, verklaren zij al het mogelijke te zullen doen
om een nieuwe splitsing in Europa te voorkomen. Na-
drukkelijk geven
zij
daarin te kennen dat
zij
hun Vrij-
handelsassociatie beschouwen als een stap naar een
overeenkomst tussen alle leden van de O.E.E.S. Niet-
temin zal na de ratificatie van de Conventie van Stock-
holm
het
existeren van twee vanuit economisch en politiek
oogpunt wezenlijk verschillende groeperingen formeel
zijn bekrachtigd. Binnen de Organisatie• van Europese
Economische Samenwerking, welke organisatie zo zeer
heeft bijgedragen tot de versterking van West-Europa
– zowel in economische als in politieke zin – zal na de
inwerkingtreding van de Conventie de economische
samenwerking binnen dit gebied worden gedragen door
de beginselen van twee internationale verdragen, ni. het
Verdrag van Rome en de Conventie van Stockholm. De
Zes en de Zeven zullen dan vanuit een eigen filosofie en
met zelf gekozen middelen streven naar de verwezenlijking
van hun beider doelstelling: de totstandkoming van een
groot marktgebied.
In deze en een volgende bijdrage, wordt de zakelijke
inhoud van de Conventie tot oprichting van de Europese
Vrijhandelsassociatie besprokén. Daarbij zal niet worden
ingegaan op het epineuze vraagstuk van de regeling van
de handelsbetrekkingen in West-Europa, waarvan uiter-
aard de totstandkoming van de Conventie van Stockholm
een integrerend bestanddeel vormt. Slechts de voôrnaam-
ste hoofdstukken van de Conventie zullen beknopt worden
weergegeven en van enig commentaar worden voorzien.
Tariefpolitiek.
Zoals met de naam ,,Vrjhandelsassociatie” reeds
wordt aangeduid, ligt aan de door de Conventie van
Stockholm gekozen associatievorm de G.A.T.T.-conceptie
der vrijhandelszone ten grondslag. Art. XXIV, lid 8b, van
het ,,Agreement” definieert een vrijhandelszone als een
groep van twee of meer douanegebieden, waartussen de
tarieven en andere handelsbelemmeringen zijn afge-
broken, wat betreft het wezenlijke van de handel in produk-
ten’ van oorsprong uit de tot de zone behorende gebieden.
De afbraak der handelsbelemmeringen is derhalve
slechts van toepassing op bepaalde – niet alle – goederen,
welke in de zone circuleren. Zo beperkt de Conventie de
,,area tariff treatment” tot die goederen, welke geheel
geproduceerd zijn binnen het gebied van de Associatie en
die, welke, hetzij een’ met name genoemde bewerking
hebben ondergaan binnen dat gebied, hetzij aldaar een
zodanige waardetoevoeging hebben ondergaan dat de
waarde van de van buiten de Associatie geïmportéerde
grond- en hulpstoffen niet hoger is dan 50 pCt. van de
exportprijs der goederen. Met uitzondering van bepaalde
bewerkingen in de textielsector zijn krachtens de Conventie
van Stockholm de genoemde bewerkings- en percentage-
regel alternatief aanwendbaar
bij
de vaststelling van de
origine.
Het door de Conventie gekozen stelsel van origine-
definitie is liberaal. De produkten, genoemd in de grond-
stoffenlijst, die in een produktieproces gebruikt worden
in een staat, zoals aangegeven op deze lijst, ontvangen
eveneens de zone-origine. In het algemeen impliceert de
hantering van een grondstoffenlijst
bij
de originevaststel-
ling een liberale toepassing van het percentagecriterium.
Voorts gaat de Conventie ervan uit dat iedere Lid-Staat
vrij is een meer liberale toepassing aan de originerègels te
geven, mits dit op non-discriniinatoire wijze geschiedt.
Ten slotte voorziet de Conventie in een periodieke her-
ziening van de criteria voor de originevaststelling met het
oogmerk deze criteria eenvoudiger en zo mogelijk nog
meer liberaal te maken.
Ook de administratieve voorschriften betreffende de
originecontrole vertonen onmiskenbaar een liberaal karak-
ter. Het
bewijs
voor de origine van een produkt kan
bestaan 6f uit een originverklaring door de exportëur
346
23-3-1960
?if uit een certificaat, afgegeven door de overheid resp.
door een door de exporterende staat hiertoe geautori-
seerd lichaam. Enkele uitzonderingen daargelaten, mag de
exporteur zelf kiezen tussen één van beide systemen van
originecertificatie. Bij eventuele frauduleuze certificatie
zullen de op te leggen straffen gelijk zijn aan die, welke
kunnen worden gegeven, bij onjuiste opgave voor betaling
van rechten op in te voeren goederen.
,,Defleciion
of
trade”.
De liberale definitie en toepassing van de origineregels
heeft echter ook haar keerzijde. De in het kader van een
stelsel van liberale oorsprongscriteria toegestane, vrije
circulatie van produkten uit’ derde landen in het gebied
van de zone kan bij gelijktijdige handhaving van tarief-
dispariteiten leiden tot ,,verleggingen van het handels-
verkeer” ten detrimente van de hoge tarievenlanden.
Van ,,defiection of trade” kan – aldus de Conventie van
Stockholm – worden gesproken, indien de invoer van
een bepaald produkt in het gebied van een Lid-Staat uit
het gebied van een andere Lid-Staat stijgt ten gevolge van
tariefverlaging in het importerende land en indien de toe-
genomen invoer ernstige schade veroorzaakt op de voort-
brenging van dat produkt aldaar. Uiteraard heeft onder
een liberaal origineregime niet iedere tariefongelijkheid
,,deflection of trade” tot gevolg. Van wezenlijk belang is
daarbij de mate, waarin het uit.derde landen te importeren
produkt verkrijgbaar is in het gebied van de zone. Voorts
speelt hierbij de vraag een rol in hoeverre de concurrentie
gezond functioneert. Niettemin geldt in het algemeen,
dat hoe liberaler de origineregels zijn gedefinieerd en
worden toegepast, hoe groter de kans is op’ het ontstaan
van de genoemde verleggingen in de handelsstromen.
,,Deflection of trade” is ‘de normale consequentie van een
liberaal geinterpreteerde opvatting van de vrijhandelszone-
conceptie.
In geval van geconstateerde ,,defiection of trade” kan
de Raad van Ministers van de Associatie dan ook, zoals
art.
5,
lid 2, van de Conventie voorschrijft, de origine-
regels wijzigen. Zelfs kan de’Raad in gevallen van ernstige
,,defiection of trade” de gedupeerde Lid-Staat bij meerder-
heidsstem machtigen tot het nemen van tijdelijke maat-
regelen ten einde zijn positie veilig te stellen; deze maat-
regelen mogen hoogstens twee maanden van kracht zijn,
in uitzonderingsgevallen vier maanden. Intussen kan de
Raad een onderzoek instellen naar de aard van de op-
getreden ,,defiection”, alsmede naar de oorzaken ervan.
Overweegt een Lid-Staat een verlaging van een buiten-
recht, d.w.z. één op een produkt, ingevoerd uit derde
landen, dat niet de zonestatus heeft gekregen, dan moet
deze Lid-Staat de Raad hiervan tijdig in kennis stellen.
In zijn overwegingen tot tariefverlaging moet het des-
betreffende Lid de wenselijkheid betrekken zoveel moge-
lijk het optreden van ,,defiection of trade” te vermijden;
in dit voorschrift, neergelegd in lid 5 van art.,
5
van de
Conventie inzake de Europese Vrijhandelsassociatie, weer-
spiegelt zich de Angelsaksische opvatting van de ,,code of
good conduct” bij het voeren van tariefpolitiek. Mocht niet-
temin een andere Lid-Staat als gevolg van de tariefverlaging
een verlegging, in de handelsstroom van het desbetreffende
produkt constateren, dan kan het de algemene klachten-
procedure krachtens art. 31 van de Conventie inroepen,
welke de Raad bij meerderheidsbesluit de bevoegdheid
geeft zekere drukmaatregelen toe te passen ten opzichte
van het land, dat tot tarjefyerlaging overging. Het niet
volgen van de ,,code of good conduct” kan derhalve
worden gestraft met het bij meerderheidsstem door de
Raad van Ministers opleggen van retorsiemaatregelen.
Het essentiële punt in de in de Conventie neergelegde
regeling is dat het uiteindelijk de Raad is, die beslist of
er inderdaad sprake is van ,,deflection of trade”. Op bisis
van de Çonventie wordt aan de Lid-Staten geen objec-
tieve garantie verleend tegen het optreden van ,,deflection
of trade”; in hoogst dringende gevallen kan slechts, voor
een periode wan maximaal 2
x
2 maanden
bij
meerder-
heidsstem autorisatie worden yerleend voor het treffen
van interimmaatregelen.
Deze wel
bij
uitstek pragmatische benadering van het –
vraagstuk legt veel macht in handen van het enige gemeen-
schapslichaam, van de Associatie, de Raad van Ministers.
In hoeverre deze benadering tevens tegemoet kan komen
aan de verlangens van het bedrijfsleven om verschoond
te blijven, van additionele risico’s, welke buiten
zijn
eigen-
lijke sfeer zijn gelegen, zal de tijd nog moeten leren.
Afbraak binnentarieven
Tijdens de overgangsperiode, welke eindigt op 31 decem-
ber 1969, zullen in het gebied van de Associatie de binnen-
tarieven, geheven op de produkten, welke de zonestatus
hebben ontvangen, volledig moeten worden afgebroken.
Een uitzondering op deze regel geldt voor de landbouw-
produkten, welke buiten het veld van toepassing van de
multilaterale tariefverlaging vallen.
Het ritme van de afbraak is geregeld in art. 3 van de
Conventie. Daaromtrent is bepaald, dat op de hieronder
genoemde data het op elk produkt toegepaste recht ten
opzichte van het basisrecht procentueel niet hoger mag
zijn dan:
per
1
juli
1960
……………..
80 pCt.
1
januari
1962
………….
70 pCt.
1
juli
1963
……………..
60 pCt.
1
januari
1965
………….
50 PCI.
1januari
1966
………….
40pCt.
1
januari
1967
………….
30 pCt.
1
januari
1968
………….
20 pCt.
1januari
1969
…………..
lOpCt.
De overeenstemming met het ritme van de afbraak van
binnenrechten in de E.E.G., zoals geregeld in art. 14 van
het Verdrag van Rome, is treffend. Bij benadering loopt
het af braakritme van de Conventie van Stockholm hiermee
parallel. Slechts op enkele ondergeschikte punten kunnen
verschillen worden geconstateerd. Zo is het door de
Conventie gevolgde systeem van afbraak der ‘tarieven
wat meer mechanisch dan dat van het Verdrag van Rome.
Dit Verdrag kent een drietal etappen van vier jaar, aan
het einde waarvan resp. 25 pCt., 50 pCt. en 100 pCt. van
de basisrechten moeten zijn afgebroken. Deze etappen en
daarmee de overgangsperiode kunnen met enkele jaren
worden verlengd, hetgeen een grotere souplesse geeft
aan het door het Verdrag van Rome gevolgde systeem.
Ook is in het kader van het Verdrag van Rome het voor-
geschreven afbraakpercentage minder star dan dat van de
Conventie: anders dan een periodieke verlaging van het
recht van minimaal 10 pCt. per produkt, schrijft het
Verdrag van Rome een zodanige verlaging van rechten
voor, dat de totale douaneperceptie met 10 pCt. wordt
verminderd, met dien verstande dat (uitgezonderd véér
de eerste verlaging per 1 januari 1959) voor elk der produk-
ten de verlaging ten minste
5
pCt. van het basisrecht dient
te bedragen.
Afgezien van deze minder zwaar wegende verschil-
punten kan in het algemeen worden gesteld, dat er een
23-34960
k
347
opmerkelijke overeenkomst bestaat tussen het tarifaire
afbraakritme van de Gemeenschap en dat van de Vrij-
haridelsassociatie. Het waarom hiervan ligt voor de hand:
ter vermijding van discriminatie op tariefgebied tussen de
beide groeperingen streven de Zeven er naar hun ritme
zoveel mogelijk te synchroniseren met dat van de Zes.
Zij zien immers, zoals zij in hun Resolutie, vastgesteld ter
glegenheid van de parafering van de Conventie te kennen
gavèn, hun Associatie als een stap in de richting van een
overeenkomst tussen alle leden van de O.E.E.S.
Voorts lijkt het niet uitgesloten dat, wanneer de Gemeen-
schap mocht besluiten het afbraaktempo der binnenrech-
ten te versnellen, het ritme van de tariefaf braak binnen de
Vrij handelsassociatie onmiddellijk zich aan deze versnel-
ling zou aanpassen. Synchronisatie in de tariefaf bouw der
twee groeperingen is een wezenlijk kenmerk van de Con-
ventie van Stockholm, zulks in de veronderstelling dat
hierdoor de totstandkomiflg van een grotere associatie of
een brug tussen de Zes en de Zeven zal worden verge-
makkelijkt.
Restitutie van rechten.
Gegeven het feit, dat aan de beide groeperingen twee
verschillende concepties – een douane-unie en een vrij-
handelszone – ten grondslag liggen, is er evenwel reden
tot twijfel of de synchronisatie in de tariefafbouw een
afdoende bijdrage kan leveren voor een grotere associatie
tussen de Zes en de Zeven.
Bij
de regeling van de vrije
circulatie binnen een zone of unie, welke twee of meer
douanegebieden zal omvatten, kan immers met de vast-
stelling van de tariefafbraak tijdens een overgangsperiode
niet worden volstaan. Daarnaast moeten richtlijnen worden
geformuleerd betreffende de wijze van afschaffing van
teruggave van rechten tijdens die periode. Art. 10 van het
Verdrag van Rome regelt deze aangelegenheid; daarbij
aldus dit artikel – zal rekening moeten worden ge-
houden met de regels inzake de afschaffing van douane-
rechten binnen de Gemeenschap en met die, welke de ge-
leidelijke toepassing van het gemeenschappelijk douane-
Nachttarief voor autoverhuur
Een van de grootste Londense autoverhuur-
bedrijven heeft een speciaal tarief ingevoerd voor
de verhuur van personenauto’s gedurende de
avonduren en de nacht. Volgens deze regeling
kan de huurder over een Ford Anglia of Consul
beschikken tussen ‘s avonds half zes en ‘s morgens
negen uur, behalve op zaterdag en zondag, tegen
een bedrag van £ 18.18 per jaar, terwijl de gere-
dn kilometers niet extra worden berekend en
er zelfs geen limiet voor is gesteld.
Volgens ,,The Financial Times”, waaraan het
bovenstaande is ontleend, motiveerde de direc-
teur van het betrokken autoverhuurbedrijf deze
tariefstelling als volgt: ,,Als wij onze inkomsten
grotendeels verkrijgen uit de verhuur van auto’s
per dag, moeten
wij
deze bij gebrek aan eigen
garageruimte elders stallen en daarvoor betalen
wij
dikwijls
meer dan £ 100 per week. Door
invoering van het speciale tarief verwachten
wij ‘s nachts niet meer opgescheept te zitten met
de auto’s en aldus garagekosten te besparen”.
tarief betreffen. Het is duidelijk dat, wanneer de richt-
lijnen met betrekking tot de restitutie tussen de Zes en de
Zeven divergeren – en dit kan niet anders, gezien het
feit dat het hierom twee verschillende concepties gaat, de
één met, en de ander zonder gemeenschappelijk buiten-
tarief -, de synchronisatie in de tariefafbraak slechts zeer
ten dele discriminatie op tariefgebied tussen de beide
groeperingen zal kunnen voorkomen.
Niet zonder oorzaak laat de C6nventie van Stockholm
het belangrijke punt van de restitutie van rechten tijdens
de overgangsperiode geheel open. Art. 7, lid 3, van de
Conventie bepaalt dat de Raad v56r 31 december 1960
zal beslissen welke voorzieningen moeten worden getroffen
met betrekking tot de restitutie in de periode 31 december
1961 1 januari 1970.
Wat de regeling van de restitutie van rechten na de
overgangsperiode betreft, schrijft de Conventie voor, dat
iedere Lid-Staat van 1januari1970 af, ,,area tariff treat-
ment” kan weigeren voor een produkt, waarop de betaalde
rechten zijn gerestitueerd. De Lid-Staat, die rechten resti-
tueert aan de exporteur, profiteert dus niet van de preferen-
tiële tariefbehandeling bij de export naar het gebied van
een andere Lid-Staat.
Op zich zelf genomen, is deze regeling te verdedigen.
In het algemeen hebben restituties van invoerrechten im-
mers – zeker na de overgangsperiode – tot gevolg dat
de mogelijkheid van ,,deflection of trade” wordt vergroot.
Niettemin, de ongelijkheid in de concurrentieverhoudingen
als gevolg van de tariefdispariteiten wordt niet volledig
door dezeregeling weggenomen; om dit in een vrjhan-
delszone te bereiken zou een stelsel van gedifferentieerde
restituties moeten worden toegepast. Vanwege de admini-
stratieve rompslomp, welke een dergelijk stelsel met zich
zou brengen, heeft de Conventie evenwel een minder
sluitend systeem gekozen, althans voor de tijd na de over-
gangsperiode.
Hoewel op praktische gronden te verdedigen, kleven
aan het door de Conventie gevolgde systeem van restitutie
gebreken, welke te ernstiger zijn, waar
zij
de eigenlijke
doelstelling van de Zeven: het vinden van een oplossing
voor het Europese probleem, zouden kunnen doorkruisen.
Fiscale rechten.
Ook de bepalingen betreffende de belastingen sluiten
niet volledig aan bij die van het Verdrag van Rome.
De Conventie van Stockholm schrijft voor dat binnen
een bepaald tijdschema de fiscale rechten, hoger dan die
geheven op de nationale produktie, moeten worden af
–
geschaft; het protectionistische element moet dan uit deze
rechten zijn geëlimineerd. Ditzelfde bepaalt art.
95
van
het Verdrag van Rome met betrekking tot de binnen-
landse belastingen; van deze belastingen moet slechts het
protectionistische element worden afgebroken.
Een andere regeling is door het Verdrag van Rome
evenwel voorgeschreven ten aanzien van de douanerechten
van fiscale aard: art. 17 vân dit Verdrag regelt de vol-
ledige afbraak van deze categorie douanerechten. In het
kader van de Conventie van Stockholm behoeven de
douanerechten van fiscale aard daarentegen slechts te
worden afgebroken in de mate, waarin deze rechten het
nationale peil te boven gaan.
Eveneens wat de fiscale paragraaf betreft bestaat er
derhalve geen volledige overeenkomst tussen de in het
Verdrag van Rome en in de Conventie van Stockholm
neergelegde regelingen.
Brussel.
–
Drs. A. KOUWENHOVEN.
23-3-1960
• Tussen de beleggingsmaatschappij en het beleg-
gingsdepot bestaan niet alleen fiscaalrechtelijke, doch
ook juridisch-technische verschillen. De beleggings-
maatschappij is een investment trust met een eenzijdig
open kapitalisatie, het beleggingsdepot heeft daaren-
tegen een volledig open kapitalisatie. Daar de reeds
bestaande investment trusts -een sociale functie ver-
vullen die indentiek is aan die van speciale nog op te
richten investment trusts, is het verlepen van fiscale
faciliteiten alleen aan deze laatste in strijd met art. 189
van de Grondwet. Een obstakel voor de popularisering
van aandelen (in beleggingsmaatschappijen) is -het Be-
sluit op de Dividendbelasting 1941. Bij het zoeken naar
een oplossing van dit probleem zijn aanknopingspunten
te vinden in het Gesetz über Kapitalanlagegeselischaf-
ten. De voorgestelde vrijstelling van het zegelrecht
dient niet beperkt te blijven tot obligaties, doch o.a.
te worden uitgebreid tot certificaten van aandelen en
bewijzen van participatie in beleggingsdepots.
Het
regeringsvoorstel
ter bevordering van
het effectenbezit
Je congnois vision et somme,
Je congnois Ja faulte des Boesmes,
Je congnois le povoir de Romnie, Je congnois tout, fors que may mesmes.
Uit Ballade des menus propos van François Villon.
Wanneer men terugblikt op de koers van het na-oorlogse
regeringsbeleid tot het optreden van het Kabinet De Quay
dan mogen de geluiden die hier en daar uit de nota over
de bezitsvorming van 6 november ji. opklinken tot tevre-
denheid stemmen. Wij geven toe, er zijn nog vele klanken
die in deze partituur niet (meer) thuis horen. Van een
pianist, op wiens répertoire tot gisteren vrijwel uitsluitend
hét concert voor de linkerhand
1)
voorkwam, kan men
echter moeilijk vandaag een smetteloze vertolking van een
concert voor de linker- én rechterhand verwachten. In
deze bijdrage zullen wij uitsluitend de maatregelen ter be-
vordering van het effectenbezit onder de loep nemen. De
Regering is van mening dat de risico’s inherent aan effecten,
in het bijzonder aan gewone aandelen, een hinderpaal zijn
voor de popularisering van het effectenbezit. Deze risico’s
kunnen verminderd worden door het creëren van collec-
tieve beleggingsvormen (investment trusts). Als zodanig
worden in de nota genoemd beleggingsdepots of beleggings-
fondsen en de beleggingsmaatschappijen. Wat de eerste
categorie betreft beperkt men zich in de nota tot de opmer-
king dat dit figuren zijn zonler rechtspersoonlijkheid en
niet onderworpen aan vennootschapsbelasting. Bij de
tweede categorie wordt aangetekend dat deze belasting-
plichtig zijn voor de vennootschapsbelasting, zij het dat,
teneinde dubbele heffing van vennootschapsbelasting te
vermijden, de door beleggingsmaatschappijen ontvangen
dividenden p aandelen buiten beschouwing blijven voor
de heffing van de vennootschapsbelasting en dat in zekere
gevallen een koersverschillenreserve kan worden gevormd.
De nota doelt hier op de Beschikking Beleggingsmaat-
schappijen
2)
.
–
1)
Voor de Oostenrijkse oorlogsinvalide Paul Wittgenstein
componeerde Maurice Ravel ,,le concerto pour la main gauche”.
2)
Beschikking vandeMinistervanFinanciën van 18 december
1947,
no. 201, laatstelijk gewijzigd
bij
Beschikking van
5
augustus
1954,
no. 144, Ned. Stcrt. van
9
augustus
1954,
no.
151.
Ten aanzien van de
open
effecten-beleggingsmaatschap-
pijen
3)
bepaalt art. 3, lid 1 van deze beschikking dat de
door haar genoten dividenden, voor zover deze niet in
mindering worden gebracht op de .boekwaarde van het
aandelenbezit, buiten beschouwing blijven voor de heffing
van de vennootschapsbelasting. Krachtens art. 4, lid 1
1
sub 1 vindt art. 3, lid 1 overeenkomstige toepassing op
besloten
effecten-beleggingsmaatschappijen, mits o.a. ten
minste 60 pCt. van het bruto bedrag van de in het jaar
genoten dividenden aan aandeelhouders wordt uitgekeerd.
Voorts bepaalt art. 2, leden 1 en 2 (eerste alinea):
Effecten-beleggingsmaatschappijen kunnen
bij
het
bepalen van de jaarlijkse winst voor• de heffing van de
vennootschapsbelasting koersverschillen reserveren. Een
eenmaal aangevangen reservering kan, met afwijking in
zoverre van art. 7, eerste lid van het Besluit op de Inkom-
stenbelasting 1941, worden onderbroken met ingang van
het boekjaar,
bij
de aanvang waarvan de koersverschillen-
reserve nul bedraagt.
De koersverschillenreserve is het voordelige saldo
van de koerswinsten en koersverliezen op effecten sedert
het tijdstip van de vorming van de reserve. Zij bedraagt
echter telkenjare niet meer dan het zuiver vermogen ver-
minderd met het gestorte kapitaal en de overige toelaatbare
reserves, doch niet verminderd met uitdelingen en onder
art. 14 van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942
vallende bedragen, welke op het jaar betrekking hebben
Volgens dit laatste artikel mag de beleggingsmaatschappij
derhalve zonder dat vennootschapsbelasting behoeft te
worden betaald, koerswinst, gerealiseerd bij verkoop van
effecten, aan de koersverschillenreserve toevoegen. Wan-
neer zij echter gerealiseerde koerswinst zou
uitkeren;
dient
zij wèl vennootschapsbelasting te betalen.
Naast de
fiscale
verschillen tussen de beleggingsmaat-
schappijen en het beleggingsdepot zijn er evenwel de vol-
gende
juridisch-technische
verschillen, welke niet in de nota
vermeld zijn:
3)
Een
open
effecten-beleggingsmaatschappij is ‘een effecten-beleggingsmaatschappij waarvan alle of nagenoeg alle geplaatste
aandelen genoteerd zijn ter beurze van Amsterdam of Rotterdam.
23-3-1960
.
–
349
Aan het depot ligt ten grondslag een drie-partijen-
overeenkomst, tussen beheerder, bewaarder en houders
van participaties. De inhoud van deze overeenkomst wordt
bepaald door de zgn. Voorwaarden van Administratie en
Beheer
4)
welke
bij
notariële akte
zijn
vastgelegd. Dejuridi-
sche structuur brengt mede, dat deelnemingen (participa-
ties genaamd) tot een ongelimiteerd aantal uitgegeven
kunnen worden zonder dat hiervoor aan bepaalde wettelijke
vereisten moet worden voldaan. Bij
•
een beleggingsmaat-
schappij daarentegen zal
bij
regelmatige uitbreiding van
het
geplaatste
kapitaal – door uitgifte van nieuwe aandelen
– het
maatschappelijk
kapitaal door statuten,jziging van
tijd tot tijd moeten worden vergroot.
Wanneer een houder van participaties in een beleg-
gingsdepot zijn participaties wil realiseren kan hij deze bf
ter beurze verkopen – uiteraard mits deze ter beurze ge-
noteerd zijn – bf ter royement aanbieden bij de bewaarder
(als hoedanig een administratiekantoor fungeert). Ook het
royement kan geschieden zonder dat aan bepaalde wettelijke
vereisten wordt voldaan. Het feit, dat beide mogelijkheden
van realisatie aanwezig zijn brengt mede dat het verschil
tussen de beurskoers en de intririsieke waarde van de parti-
cipatie nooit groot zal zijn.
Een soepele mogelijkheid om
aandelen
te royeren ont-
breekt in het vennootschapsrecht. Weliswaar is overdracht
onder bezwarende titel van aandelen aan de vennootschap
in principe mogelijk, doch slechts tot het bedrag in de akte
van oprichting bepaald (art. 41a W.v.K.). Het Ministerie
van Justitie pleegt als genoemd bedrag slechts goed te
keuren maximaal de helft van het geplaatste maatschappe-
lijk kapitaal
De vennootschap kan met de verkregen aandelen tweeër-
lei doen.
Zij
kan deze bf in portefeuille houden bf intrek-
ken, zodat het geplaatste kpitaal wordt verniinderd. Het
Departement maakt geen bezwaar tegen zodanige intrekking
zonder voorafgaande statutenwijziging, mits het geplaatste
kapitaal niet daalt beneden het bedrag dat in de statuten
is vermeld. Uitgifte van de ingekochte aandelen is alsdan
slechts mogelijk door deze opnieuw te plaatsen, daarover
registratierecht te betalen enz. Worden de ingekochte aan-
delen echter in portefeuille gehouden, dan kunnen zij weer
worden verkocht en overgedragen zonder dat registratie-
recht verschuldigd is
5).
Volledigheidshalve zij nog opge-
merkt dat,
terwijl
krachtens de Voorwaarden de bewaarder
verplicht
is de ter royement aangeboden participaties te
royeren, voor de beleggingsmaatschappij een dergelijke
(statutaire) verplichting
niet
bestaat. Een en ander heeft
tot gevolg dat bij geringe handel in de aandelen van een
beleggingsmaatschappij enig aanbod van aandelen de koers
belangrijk beneden de intrinsieke waarde der aandelen
kan doen dalen.
Men kan derhalve de (Nederlandse) beleggingsmaat-
scliappij karakteriseren als een collectieve beleggingsvorm
met een
eenzijdig
open kapitalisatie (semi open-end invest-
ment trust) en het beleggingsdepot als een collectieve
beleggingsvorm met een
volledig
open kapitalisatie (open-
end investment trust)
6).
Het is daarom begrijpelijk dat in
.4)
Bijlage E van het Fondsenreglement van 1 januari
1958
van de Vereeniging voor den Effectenhandel bevat gedetailleerde
voorschriften met betrekking tot de Voorwaarden van Admini-stratie en Beheer van depots met vrij beheer.
Zie: ,,Vennootschappen, Verenigingen en Stichtingen” door
Mr. Dr. H. F. A. Völlmar, Band A, bl.z.
1251126.
Zie ook: Dr. M. P. Gans: ,,Beleggingsleer en Beleggings-
fondsen”,
1957, blz. 17
e.v.
landen (België, Duitsland en Zwitserland) waar het ven-
nootschapsrecht een soepele, regelmatige uitbreiding en
vermindering van het geplaatste kapitaal niet toelaat
7)
men uitsluitend beleggingsdepots kent. Hieronder laten
wij enige
cijfers
volgen van de ontwikkeling van de Duitse
en Zwitserse depots.
DUiTSLAND
1
ZWITSERLAND
eind dec.
1
eind sept.
eind dec.
eind sept.
1956
1959
1956
1959
Effectendepots
7
14
14
21
Onroerende goederen-
depots
–
–
14
19
Effecten- In onroeren-
de
goederendepots
–
–
1
1
Totale waarde
DM DM
Zw.fr.
Zw.fr.
108,1 mln.
2.038,2mln.
1.862,8 mln.
2.978,5mln.
Uitstaande participa-
ties
………….
1.098.247 16.245.228
6.023.000 10.325.000
Bron:
,,Monatsberichte der Deutsche Bundesbank” van oktober 1959, blz.
106/7 en ,,Bulletin mensuel” van de Bsnque Nationale Suiste van december
1959, blz. 50.
Tot de spectaculâire groei van de beleggingsdepots in
Duitsland zal ongetwijfeld hebben bijgedragen het feit, dat,
ten gerieve van de kleine beleggers, krachtens het ,,Gesetz
iiber Kapitalanlagegeseilschaften” de uitkeringen van deze
depots
vrijgesteld
zijn van ,,Kapitalertragsteuer” (dividend-
belasting).
De voordelen van de
volledig
open kapitalisatie van het
beleggingsdepot treden duidèlijk aan het licht, wanneer
beursnotering van speciale investment trusts (die inhaken
op spaarregelingen) niet plaatsvindt. Immers, de vlotte
verhandelbaarheid. ter beurze heft de nadelen van een
investment trust met
eenzjjdig
open kapitalisatie (de Neder-
landse
beleggingsmaatschappjj)
op. De aandeelhouders
kunnen steeds ter beurze hun aandelen verkopen.
Wanneer de aandelen in een beleggingsmaatschappij niet
ter beurze genoteerd
zijn
en er evenmin een markt daar-
buiten is, rijst het probleem hoe een aandeelhouder zijn
stukken kwijt kan. Voor een beleggingsdepot levert deze
situatie geen probleem op: de structuur van het beleggings-
depot brengt mede, zoals wij hierboven uiteenzetten, dat
de participaties in het depot op eenvoudige wijze kunnen
worden geroyeerd. Wanneer er speciale investment trusts
opgericht zouden worden, zou het ons niet verbazen dat
zulks bedrijfstaksgewijze zou geschieden of door de vak-
bonden. Er zouden dan verschillende, aanvankelijk wellicht
kleine, investment trusts ontstaan welke een min of meer
besloten karakter dragen en daarom niet, althans voorlopig
niet,voor beursnotering in aanmerking zouden komen
Het zal na het voorafgaande wel duidelijk zijn dat het be-
leggingsdepot – als investment trust met
volledig
open kapi-
talisatie – dè aangewezen vorm zou zijn.
Thans willen wij nader ingaan op de fiscale faciliteiten
die de nota voor speciale
beleggingsmaatschappijen
in het
vooruitzicht stelt, t.w. vrijstelling van vennôotsclhapsbe-
lasting, registratierecht en zegelrecht.
a.
Vrijstelling
van vennootschapsbelasting.
Zoals wij hierboven zagen, worden dê door
open
effecten-
Zie: Van der Voort: ,,Administratie van Effecten” in ,,Week-
blad voor Privaatrecht, Notaris-Ambt en Registratie” van
24
en
31
oktober
1959,
nos.
4602/3;
Voorts Walter Van Gerven:
,,De ii7vestment trust in- Nederland en België”, vergelijkend
economisch en juridisch onderzoek, Leuven
1959,
speciaal blz.
1
–
21
e.v. (afwezigheid van de statutaire investment trust in België).
350
23-3-1960
beleggingsmaatschappijen genoten dividenden buiten be-
schouwing gelaten voor de heffing van de vennootschaps-
belasting. Hetzelfde geldt, onder bepaalde voorwaarden,
voor
besloten
effecten-beleggingsmaatschappijen. Voorts
kan gerealiseerde koerswinst, zonder betaling van vennoot-
schapsbelasting, worden gereserveerd. Deze slechts
be-
perkte
vrijstelling van vennootschapsbelasting wil de Re-
gering verruimen tot een
algehele
vrijstelling waardoor
derhalve ook vrijgesteld zullen zijn van vennootschapsbe-
lasting de opbrengsten van obligaties, onroerende goederen
en de
uitgekeerde
gerealiseerde koerswinst.
Opvallend is de gedachtengang in de volgende passages
in de nota:
,,Er is op zichzelf geen reden om de ten behoeve van beleg-
gingsmaatschappijen getroffen voorziening met betrekking tot
de
winst
uit
aandelen,
welke voorziening zoals gezegd, uitsluitend
beoogt dubbele heffing te voorkomen, uit te breiden tot
andere
bestanddelen van de winst waarbij zich geen dubbele heffing
van vennootschapsbelasting kan voordoen. Langs
deze
weg zou
dus een vrijstelling van die andere winstbestanddelen van be-
leggingsmaatschappijen
niet bereikbaar zijn.
Terwille van het grote belang van de hezitsvorming
is de Re-
gering evenwel van oordeel dat een uitweg uit deze moeilijk-
heden moet worden gezocht. Zij overweegt daartoe een oplossing
in deze richting dat een
algehele
vrijstelling van vennootschaps-
belasting wordt verleend aan
speciale,
nog op te richten beleg-
gingsmaatschappijen
………… …………..
In de eerste passage handhaaft de Regering het steeds
gehuldigde standpunt dat alleen ter vermijding van dubbele
vennootschapsbelasting (de eerste maal bij de vennootschap
waarvan de beleggingsmaatschappij aandelen in portefeuille
heeft en de tweede maal
bij
de beleggingsmaatschappij zélf)
•de dividenden op aandelen buiten beschouwing
blijven
voor
de heffing van de vennootschapsbelastiig. Dit standpunt
heeft ons nooit kunnën bekoren: het houdt immers niet
voldoende rekening met de feiteljjke
functie van de beleg-
gingsmaatschappij. Haar juridische vorm buiten beschou-
wing gelaten, is zij in feite niet anders dan een ,,doorgeef-
station”•van winsten, welke alleen
bij
de
ontvanger
belast-
baar behoren te zijn.
Volgens de tweede passage is de Regering echter bereid
ter wille van het grote belang van de bezitsvorming
het in
de eerste passage nog gehuldigde doctrinaire standpunt
te laten varen! Dit begrijpen wij niet: ôf men verdedigt een
fiscale doctrine en maakt hierop geen uitzondering ôf men
gooit deze over boord en neemt een ander standpunt in,
maar dan over de
gehele
linie, dus hetzelfde standpunt
voor
alle
rechtssubjecten, i.c. beleggingsmaatschappijen.
b.
Vrijstelling van registratierecht en zegelrecht.
Aangezien de vrijstelling van registratierecht geen aan-
leiding geeft tot het maken van speciale opmerkingen, zullen
wij overgaan tt de vrijstelling van het zegelrecht. Krach-
tens art. 68, lid 1, letter b der Zegelwet 1917 is
generlei
zegelrecht verschuldigd van de
bewijzen van aandelen in
naamloze vennootschappen, commanditaire vennootschap-
pen op aandelen en andere vennootschappen en verenigin-
gen, welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is ver-
deeld, voor zover deze bewijzen aandelen aanduiden in het
geplaatst kapitaal, .dat volgens de Registratiewet 1917 met
evenredig registratierecht is belast.
Naar aanleiding van deze bepaling rees de volgende
kwestie. In verband met de in art. 4 der Wet van 12januari
1933 (Stbl. no. 9) betreffende de aanleg van de haven van
Vlissingen opgenomen vrijstelling van registratierecht o.a.
voor de akte van oprichting der N.V. Haven van Vlissingen,
alsmede voor de vergroting van het geplaatste kapitaal
werd gevraagd, of de bewijzen van aandeel al dan niet vrij
van zegelrecht waren op grond van art. 68, lid .1 letter b
der Zegelwet 1917. Bij Resolutie van 14 april 1934 (P.W.
13592) heeft de Minister van Financiën beslist dat voor de
toepasselijkheid van art. 68, lid 1, letter b der Zegelwet 1917 -.
een genoten vrijstelling van het registratierecht met een
heffing van dit recht moet worden gelijkgesteld, zodat de
vrijstelling ex art. 68, lid 1, letter b der Zegelwet 1917 op
bewijzen van aandelen van toepassing blijft ook al bestaat
er in een bepaald geval een vrijstelling van registratierecht.
Gezien deze Resolutie – welke voor zover
wij
konden na-
gaan nimmer werd herroepen – behoefde de Regering geen
vrijstelling van zegelre:cht (naast de vrijstelling van regi-
tratierecht) in het vooruitzicht te stellen. Wellicht heeft zij
gemeend, ter bevordering van de rechtszekerheid, deze
vrijstelling in de Wet (in formele zin) te moeten vastleggen.
Door bovengenoemde vrijstellingen zouden de speciale
beleggingsmaatschappijen, uitsluitend gericht op de bezits-
vorming van kleine spaarders, in een wel zeer bevoorrechte
positie ten opzichte van de reeds bestaande beleggings-
maatschappijen en beleggingsdepots komen te verkeren.
De vraag rijst, of dit niet in strijd is met art. 189 der Grond-
wet: geen privilegiën kunnen in het stuk van belastingen
worden verleend.
Kranenburg
8)
merkt – in overeenstemming met Thor-
becke
9)
– op: ,,Dat geen privileges kunnen worden ver-
leend in het stuk van belastingen volgt uit het
algemene
beginsel van
gelijkheid
voor de Wet”. Adriani en Van
Hoorn
10)
achten dit artikel van de Grondwet nog steeds,
van betekenis
,,uitgaande van de functie welke de belastingheffing in de
moderne maatschappij vervult. Doel der belastingheffing is
immers niet meer van alle individuen een gelijk offer te eisen,
doch om voor allen de welvaart te bevorderen. Daarbij blijft de
betekenis van de eisen algemeenheid en gelijkmatigheid groot
genoeg: de belastingen moeten worden geheven volgens
alge-
meen
geldende regelen van allen, die
in dezelfde omstandigheden
verkeren
op dezelfde wjjze,
dus zo, dat
,,het gelijke gelijk wordt
behandeld”
zegt Van den Berge
11)”.
Het verlenen van privileges aan speciale, nog op te rich-
ten beleggingsmaatschappijen zou wellicht gerechtvaardigd
kunnen zijn wanneer deze, in tegenstelling tot’de reeds
bestaande beleggingsmaatschappijen, een zeer bijzondere
sociale functie zouden hebben. Dit is echter niet het geval.
De doelstelling van
elke
beleggingsmaatschappij of beleg-
gingsdepot is immers de kleine spaarder – die niet over
voldoende middelen beschikt om volgens de beginselen van
risicospreiding en -selectie zijn geld te beleggen – te laten
profiteren van de resultaten van de gespreide belegging van
een groot vermogen. Zulks wordt nog geaccentueerd door
de uitgifte van kleine coupures, notering in eensgevend geld
en het creëren van spaarregelingen
12).
Ter illustratie diene
het (niet volledige) staatje op blz. 352.
Gezien het feit dat de sociale functie van de reeds bestaan-
de beleggingsmaatschappijen en beleggingsdepots identiek
Prof. Mr. R. Kranenburg: ,,Het Nederlands Staatsrecht”,
1958, blz. 275.
J. R. Thorbecke: ,,Aanteekening op de Grondwet”, 1841;
blz. 235.
Prof. Dr. P. J. A. Adriani en Mr. J. van Hoorn Jr.: ,,Het
belastingrecht”, 1954, deel 11, blz. 2 e.v. Verslagboekvan de Economische en Sociologische Studie-
dagen te Tilburg 1950, blz. 29.
Door het verrichten van een minimumstorting van f. 25
per maand kan men aandelen Robeco verkrijgen.
23–496Q
351
Aandelen van beleggingsmaatschappjjen
c
oupure
Koers op 26
febr. 1960
f. 193,—
Obam
.. .. ..
23 1,—
Jnterunie
……………………………
f. 50
…………………………,,
50
220,-
Robeco a)
…………………………..,,
50
Unitas
…………………………….
,,
50
485,— Vereenigd Bezit van
1894 b)
…………….
.,, 50
..
114,-
Blijkens het interim-bericht van september werd in maart
1959 besloten
–
tot uitgifte van aandelen ad f. 50.nominaal. Medio november 1959 waren
er hiervan reeds ruim 52.000 in omloop.
Op 31
december 1959 was de samenstelling van het gewone aandelen.
kapitaal als volgt:
9.136 aandeelbewijzen â f.
50,-
11.674
,,
â ,,
100,-
2.866
,,
250,-
12.308
,,
â
,, 1.000,-
Participaties in beleggingsdepots
‘Cou ure
Koers op 26
febr. 1960
Algemeen Fondsenbezit
……………….
1110 part.
f. 102,60 fleleggingsdepôt H.B.B.
………………
1/10
,,
,, 176,-
Beleggingsfonds van Converteerbare Obligaties
.
,,Converto”
………. .. …………..
1/5
,,
,, 234,80
Beleggingsfonds Onroerende Goederen
.1110
lii,-
is aan die van de in de nota bedoelde speciale beleggings-
maatschappijen, is het verlenen van privileges op het stuk
van belastingen in strijd met art. 189 van de Grondwet. Dit
betekent dat:
de vrijstelling van vennootschapsbelasting, registra-
tierecht (en zegelrecht) dient uitgebreid te worden tot de
reeds bestaande beleggingsmaatschappijen, open zowel als
besloten;
de bewijzen van participatie in beleggingsdepots
‘(welke niet onderworpen
zijn
aan vennootschapsbelasting
en registratierecht) vrijgesteld dienen te worden van zegel-
recht.
lu
In ons opstel ,,Belastingfaciliteiten en vermogensvor-
ming” in ,,E-.S.B.” van 18 februari
1959
hebben wij erop
gewezen dat in het kader van de popularisering van het
effectenbezit onder brede Jagen der bevolking een wijziging
van het Besluit op de Dividendbelasting 1941 niet kan wor-
den gemist. De dividendbelasting is o.a. een voorheffing
op de inkomstenbelasting (en de vennootschapsbelasting)
die, krachtens art. 53, lid 1 van het Besluit op de Inkom-
stenbelasting 1941, verrekend wordt met de inkomstenbe-
lasting. Ingevolge art. 54, lid 1 van genoemd besluit wordt
evenwel geen aanslag in de iiÈikomstenbelasting vastgesteld,
indien het zuiver inkomen niet meer dan f. 6.900 bedraagt,
en het onzuiver inkomen voor minder dan f. 6.900 bestaat
uit aan inhouding van loonbelasting onderworpen inkom-
sten en voor niet meer dan
f.
200 uit andere bestanddelen.
Hieruit vloeit voort dat, wanneer een werknemer met
een zuiver inkomen van minder dan f. 6.900 nog additionele
inkomsten tot een bedrag van f. 200 heeft, deze
niet
belast
worden mits zij
niet
voortvloeien uit effecten, waarop
dividendbelasting wordt ingehouden. Voor deze categorie
kline spaarders is het bezit aan effecten waarop géén
dividendbelasting wordt ingehouden (gewone en conver-
teerbare obligaties, participaties in depots uitsluitend be-
legd in (niet-winstdelende) obligaties of onroerende goede-
ren) uit rendementsoverwegingen uiteraard aantrekkelijker
dan het bezit aan aandelen (in speciale beleggingsmaat-
schappijen). Wij mogen daarom nogmaals wijzen op het
Duitse ,,Gesetz Uber Kapitalanlagegeseilschaften” van 16
april 1957. Volgens par. 21, alinea 2 van deze wet zijn de
De voorde1ex van
aandelenbezit met beperking
van risico:
N.V.VEREENIGD BEZIT
VAN
1894
BBLEGGINGSMAATSCHAPPIJ
WESTERSINGEL 84 – ROTTERDAM
(Advertentie)
uitkeringen aan ingezetenen op participaties in beleggings-
depots vrijgesteld van ,,Kapitalertragsteuer”.
In de notawordt opgemerkt dat in het algemeen aan de
uitgifte van kleine coupures hogere kosten zijn verbonden
dan aan de uitgifte van grotere coupures, hetgeen soms
een belemmering kan vormen voor eerstbedoelde uitgifte.
Om die belemmering weg te nemen, heeft de Regering het
voornemen een wettelijke voorziening voor te stellen ten-
einde het effectenzegel voor coupures van niet meer dan
f .100 nominaal van binnenlandse obligaties te doen ver-
vallen. ,,Wanneer de voorgestelde regeling tot stand is ge-
komen, zullen – naast de obligaties van het Rijk en de
binnenlandse. aandelen, welke reeds thans vrij van effecten-
zegel worden geëmitteerd – ook andere binnenlandse
obligaties, voorzover in coupures van niet meer dan f. 100,
bij uitgifte vrij zijn van zegel”. Hierbij ziet men echter over
het hoofd dat voor het publiek veelal èf in het geheel geen
aandelen verkrijgbaar zijn, doch alleen al of niet royeerbare
certificaten
van aandelen if kleine coupures alleen in de
vorm van certificaten. Op deze certificaten is zegelrecht
verschuldigd. Hieronder doen wij een willekeurige greep uit
de Officiële Prjscourant van de Vereeniging voor den
Effectenhandel..
Certificaten van aandelen
Coupure
Albert
Heijn
………………………………….
f. 100
,,
100
ij
,, lOO
ij
,,
30
Algemene
Kunstzijde Unie
…………………………..
Kon. Ned. Hoogovens
&
Staslfabr
…………………
,,
600
…
Algemeene
Norit
M……………………………….
loo
Centrale
Suiker
M………………………………..
Kon
Ned.
Gist-
&
Spiritusfabriek
………………..
,,100
…
150
..
Kon. Ned. Zwavelzuurfabr. v/h Ketjen
………………..
Unilever
………………………………………
..,,
100
Wanneer er in de toekomst speciale investment trusts
uitsluitend gericht op de bezitsvorming door kleine spaar-
ders, opgericht zouden worden, kunnen wij ons voorstellen
dat men om diverse redenen de voorkeur geeft aan stukken
(aandelen of participaties)
op naam.
Men dient er dan
rekening mede te houden dat in geval van overdracht van
deze stukken een akte van cessie gebruikelijk is (art. 39a W.
v. K. en 668 B.W.). Deze akten dienen gezegeld te worden
met f. 1 formaatzegel. Hét komt ons wenselijk voor, naar
analogie van art. 12, lid 2 der Jeugdspaarwet, voor deze
akten een – uiteraard algemeen geldende – vrijstelling
van zegelrecht te verlenen.
352
23-3-1960
De” algemene vrachtvaart in 1959
Met uitzondering van delaatste maanden was de gang
van zaken in het afgelopen jaar voor de algemene vracht-
vaart teleurstellend. Dalende vrachten die een nieuw
laagtepunt bereikten en een stijgend aantal opgelegde sche-
pen stempelden 1959 tot een der ongunstigste jaren sedert
het einde van de oorlog.
De factoren die hiertoe hebben geleid zijn bekend. Te
optimistische verwachtingen wat de uitbreiding van het
overzeese goederenvervoer betreft en de op grond dier
verwachtingen geplaatste talrijke’ bouwopdrachten, waai-
door vlootuitbreiding en ervoerstoeame geen gelijke tred
hebben gehouden alsm&de het te trage tempo waarin
schepen die niet langer econômisch geëxploiteerd kunnen
worden voor sioop werden verkocht, zijn wel de voornaam-
ste oorzaken van het ernstig verstoorde evenwicht tussen
vraag en aanbod.
Daarnaast dient echter te worden gewezen op het streven
van potentiële bevrachters om de aanvoer van grondstoffen
met eigen schepen te verzorgen. Dit geldt in het bijzonder
voor de staalindustrie, die de benodigde ertsen in toene-
mende mate met eigen bulkcarriers aanyoert, envoor de
grote Engelse importeurs van ruwe suiker die verscheidene,
(vervolg van blz. 352)
De belangrijkste punten sarnenvattend.kornen wij tot de
volgende conclusies.
Tussen de beleggingsmaatschappij en het beleggings-
depot bestaan niet alleen fiscaalrechtelijke, doch ook
juridisch-technische verschillen. De beleggingsmaatschappij
is een investment trust met een
eenzijdig
open kapitalisatie,
het beleggingsdepot heeft daarentegen een
volledig
open
kapitalisatie. Dit laatste verschil is minder belangrijk wan-
neer er een ruime markt voor de stukken van de investment
trust bestaat. Is dit laatste niet het geval – hetgeen zich
zou kunnen voordoen wanneer speciale investment trusts
niet een exclusief karakter zouden worden opgericht –
dan dient aan de investment trust met
volledig
open kapi-
talisatie de voorkeur te worden gegeven.
Daar, de reeds bestaande investment trusts een sociale
functie vervullen die identiek is. aan dié van speciale, nog
op te richten investment trusts, is het verlenen van fiscale
faciliteiten alleen aan deze laatste in strijd met art. 189 der
Grondwet.
Een obstakel voor de popularisering van aandelen
(in beleggingsmaatschappijen) is het Besluit op de Divi-
dendbelastmg 1941. Bij het zoeken naar een oplossing van
dit probleem zijn aanknopingspunten te vinden in het
Gesetz über Kapitalanlagegeseilschaften.
De voorgestelde vrijstelling van het zegelrecht dient
niet beperkt te blijven tot obligaties, doch o.a. uitgebreid
te worden tot certificaten van aandelen en bewijzen van
participatie in beleggingsdepots.
Gaarne zeg ik de heer H. Kat Jr., die bereid was het
concept van dit opstel kritisch te lezen, hierbij hartelijk
dank.
P.S. Dit opstel werd geschreven véér de behandeling in
de Staten-Generaal van de regeringsnota.
Bussum.
Mr. H. G. M. VAN
DER VOORT.
voor het vervoer van suiker in bulk ingerichte, schepen
onder auspiciën der Sugar Line in de vaart hebben ge-
bracht. Een niet onbelangrijk deel van het vervoer dat van
oudsher tot het specifieke terrein van de traditionele
trampreder behoort is hierdoor voor de algemene vracht-
vaart verloren gegaan.
Voorts dient nog te worden gewezen op de aanzienlijk
verminderde aanvoer van Amerikaanse kolen. Gedurënde
de eerste negen maanden van het afgelopen jaar daalde
de totale Amerikaanse kolenuitvoer tot 19,9 mln, ton, een
vermindering van bijna 11 mln, ton vergeleken met de
overeenkomstige periode in 1958. Bovendien vond ver-
scheping van het overgrote deel der voor de Benelux-landen
en Duitsland bestemde kolen plaats op grond van eerder
aangegane vervoerscontracten, zodat slechts een naar ver-
houding gering percentage dezer transporten voor be-
vrachting op de open markt in aanmerking kwam. Het
vervoer van Amerikaanse kolen naar de havens Antwerpen,
Rotterdam/Amsterdam en Hamburg droeg enkele jaren
geleden in niet geringe mate
bij
tot de grote bedrijvigheid
in de transatlantische vaart. Verschillende reders, waaron-
der ook ,,newcomers”, gingen, op grond van de verwach-
ting dat de grootscheepse aanvoer van Amerikaanse kolen
nog geruime tijd zou doorgaan, over tot de bouw van
nieuwe schepen. Annulering door importeurs van aange-
gane koopcontracten had vanzelfsprekend ook consequen-
ties voor de betrokken rederijen, welker vrijgekomen
tonnage het aanbod op de vrachtenmarkt nog vergrootte.
In het laatste kwartaal nam, als gevolg van de uitzonder-
lijk droge zomer waarvan de oogsten de nadelige invloed
ondervonden, de vraag naar ruimte voor het vervoer van
veevoeder belangrijk toe. De grote bedrijvigheid in de
graansector kwam het vrachtenpeil ten goede, maar was
tevens oorzaak dat tal van opgelegde tramps en tankers
in de vaart werden gebracht teneinde aan dit vervoer deel
te nemen. Men dient overigens de winstmogeljkheden bij
de thans geldende vrachten niet te overschatten. Een grote
marge laten zij stellig niet. Vergelijkt men het gemiddelde
indexcijfer der sterlingvrachten in de algemene vrachtvaart
in 1957, nl. 112,7 (1952 = 100), met die voor de maanden
november/deceniber jl., t.w. resp. 83,1 en 82,5 dan blijkt er
nog een aanzienlijke achterstand te zijn, een achterstand
die nog aan betekenis wint indien men bedenkt dat de
exploitatiekosten sedert
1957
verder zijn gestegen.
Bij het schrijven van dit overzicht behoorde de grote
vraag naar ruimte, met name van Noord-Amerika, alweer
tot het verleden en liepen de vrachten iets terug. Ook de
retourvrachten van het Verre Oosten zijn gedaald en het is
denkbaar dat het vrij grote aantal schepen dat zowel van
de Amerikaanse Oost- als Westkust met graan naar India
en Japan is bevracht tot gevolg zal hebben dat reders bij
gebrek aan retourlading genoodzaakt zullen zijn een deel
der schepen naar de Pacific resp. Australië te dirigeren,
hetgeen ook in deze sectoren het vrachtenpeil zou drukken.
Volledigheidshalve dient er overigens op te worden
gewezen dat verschillende bevrachters bereid zijn tegen
de, thans geldende vrachten tnnage voor twee, drie en
zelfs vijf jaren op timecharter te nemen. Blijkbaar achten
zij het niet waarschijnlijk dat de tegenwoordige vrachten
op korte termijn belangrijk zullen dalen. Ook in scheep-
23-3-1960
353
vaartkringen verwacht men dat de betere stemming zich
tot het voorjaar zal weten te handhaven. De toekomst zal
leren in hoeverre deze verwachtingen juist zijn.
Van een duurzame verbetering kan overigens moeilijk
sprake
zijn
zolang de opgelegde vloot voor het vervoer van
droge lading – begin januari was, volgens het Institut für
Schiffahrtsforschung te Bremen, nog ca. 3,2 mln. brt. üit
de vaart – niet drastischvermindert. Weliswaar zijn sedert-
dien enkele opgelegde schepen weer in de vaart gebracht
maar tevens is een aantal nieuwe in dienst gesteld. Daar op
1juli jl. nog ca. 8,7 mln. brt. aan schepen voor het vervoer
van droge lading in aanbouw resp. bestelling was en in het
laatste kwartaal van het afgelopen jaar wederom een aantal
opdrachten voor de bouw van bulkcarriers door Noorse
rederijen werd geplaatst, zal de vloot voor het vervoer van
droge lading ook dit jaar een verdere uitbreiding te zien
geven.
De basis waarop het jongste herstel op de vrachtenmarkt
berust is
vrij
smal. Immers, het zijn vooral de aanvoer van
veevoeder en, in mindere mate, het toegenomen vervoer
van erts, die tot de grotere activiteit hebben geleid. Uit-
breidmg van de wereldhandel en het op grote schaal slopen
der oudere schepen zouden uiteraard van invloed zijn op
het bestaande surplus aan tonnage. Verleden jaar werd
volgens het Bremer Instituut in totaal 3,2 mln. brt. voor
sloop verkocht, vergeleken met 1,6 mln. brt. in 1958 en
slechts 600.000 brt. in 1957.
De voorzitter van de Engelse Kamer voor de Scheepvaart,
Sir Nicholas Cayzer, wees er kort geleden op dat van de
enkele maanden geleden opgelegde schepen ruim vier
mln. brt. véér 1946 werd gebouwd. Hierin waren 190
schepen begrepen, waarvan het bouwjaar van vôôr 1934
dateert. Het is duidelijk dat deze schepen niet kunnen
concurreren met de moderne, zoveel groter en sneller
bulkcarrier.
De jongste verbetering der vrachten heeft tot een geringer
aanbod van sloopschepen geleid. Nochtans is s1oop der
oudere schepen in versneld tempo een der belangrijkste
voorwaarden voor een duurzaam herstel. Laat men zich
door een tijdelijk aantrekken der vrachten verleiden, on-
economische schepen in de vaart te brengen dan wel te
houden, dan vertraagt men het tijdstip waarop vraag en
aanbod wederbm in evenwicht zullen zijn.
Het is een hachelijke onderneming zich aan toekomst-
voorspellingen te wagen. Immers, los van bovenstaande
factoren zijn er nog andere problemen, zoals vlagbevoor-
rechting, regeringssubsidies, goedkope vlaggen. Het zijn
euvelen waarop reeds bij herhaling de aandacht werd
gevestigd. De verleden jaar in Washington gevoerde be-.
sprekingen met betrekking tot de door de Amerikaanse
Regering gevolgde scheèpvaartpolitiek hadden als enig
resultaat dat overeengekomen werd te zijner tijd de bespre-
kingen te hervatten Het lijkt in hoge mate onwaarschijnlijk
dat de Amerikaanse Regering te eniger tijd bereid zal
worden gevonden het tot dusver door haar gevolgde beleid
inzake bouw- en exploitatiesubsidies, dwingend voorge-
schreven verscheping van 50 pCt. der – ruim geïnterpre-
teerde – ,,aid cargoes” met schepen onder Amerikaanse
vlag etc. te herzien. Meer en meer wint ook het streven
veld om een eigen koopvaardijvloot te creëren, veelal met
steun der betrokken regeringen. Men denke in dit verband
aan Brazilië, Ghana, Burma, Perzië, India, om slechts deze
te noemen. Dit zijn alle problemen, welker oplossing verre
van eenvoudig is. –
Op korte
,
termiin kan worden gesteld dat de gang van
zaken dit jar hen, die menen dat het dieptépunt gepas-
seerd is, wellicht in het gelijk zal stellen. Van een blijvende
verbetering zal echter eerst sprake kunnen zijn wanneer
het evenwicht tussen vraag en aanbod is hersteld. –
Rotterdam.
C. vERMEY.
De aantrekkelijke mögeljkhèden
van het dividend in (èonverteerbar*ë) obligaties
De industrie wordt met de dag kapitaalintensiever. Zo-
lang de ondernemingen voldoende liquide zijn en de kapi-
taalmarkt ruim is, valt dit in de ogen van de effectenbeürs
weinig op. Toch wezen de jaarverslagen over 1958 van
De Nederlandsche Bank, de Nederlandse Participatie
Maatschappij en van enkele andere banken er reeds op,
dat deze behaaglijke ruimte snel in het tegendeel kan
omslaan als de uitverkoop van onze goudgerande aandelen
naar het buitenland tot staan komt. In 1959 is dit evenwel
nog niet het geval geweest, maar het kan verkeren.
Voor fabrieken met de moderste elektronische en ge
automatiseerde apparatuur zal de benodigde kapitaal-
investering per arbeidsplaats onder een eventuele kaitaal-
schaarste niet mogen lijden. Het kan dan, in een onvrien-
delijk beursklimaat dat emissies en stockdividenden, met
welgezind is, voor een naamloze vennootschap eis zijn om
liquiditeit en vermogen zo min mogelijk aan te tasten door
uitkeringen. Uitbetaling van dividend in contanten is zo’n
aantasting. Om in de toekomst op een fraai dividendverle-
den te kunnen wijzen, zal men, als met behoorlijke winst
gewêrkt is, het dividend echter niet gaarne verlagen of pas-
seren. Het dividend in obligaties, een zeldzame vogel aan
inze beurs, biedt-in dergelijke omstandigheden interes-
sante mogelijkheden.
Voor de overzichtelijkheid van de situatie volgthier-
onder eerst een opsomming van enkele vormen, waarin
dividend (in de ruimste zin) kan worden betaald.
vorm
bron
in contanten
de netto-winst en/of de dividend-
reserve
in gewone dan wel converteer-
de netto-winst en/of de agioreserve
bare obligaties
–
gewone aandelen
de netto-winst en/of de agioreserve
in mooie beloften
op basis van de netto-winst en de toe-
(dividendpassering zonder
komstverwschtingen
noodzaak)
354
23-3-1960
De volgorde a tot.en met d kan als een soort trap worden
gezien vanuit het gezichtspunt:
van een vereist toenemend vertrouwen van aandeel-
houders in hun onderneming;
van afnemende aanslag op de liquiditeit van de onder-
neming;
55
5
van afnemende inkomstenbelasting voor de aandeel-
houders.
de aan het stockdividend inherente verbetering in genoem-
de verhouding. De voordelen van het dividend in obligaties
(geen koersdruk, geen vermindering van liquiditeit) worden
aldus gecombineerd met die van het dividend in aandelen,
met als praktisch enig offer een tij dsinteral gedurende
hetwelk één voordeel van het stockdividend, t.w. de ver-
betering van de kapitalisatie, nog niet is gerealiseerd, maar
ook iiog niet het eventuele nadeel van de kleine kapitaals-
verwatering die eveneens aan het stockdividend inherent
is, als er reserves zijn. Dit tijdsinterval, waarvan slechts
de maximumlengte exact bepaald is door de looptijd van
de lening, is de essentie van dit soort dividend. Met dit,
meestal geringe, offer schakelt men voor onderneming en
aandeelhouders de invloed uit van tjjdeljjke conjuncturele
of beurstechnische tendenties op de gevolgen van de detache-
ring van het dividend. Genoemde maximumlengte dient
groter te zijn dan de – redelijkerwijze te verwachten –
halvé lengte van een beursgolf. De convertibiliteit zal door
aandeelhouders als een attraétie worden opgevat, gezien
de premie die men gewoonlijk bereid is voor dergelijke
opties te betalen, mits de conversiekoers niet te hoog wordt
gesteld.
Uitkering van het normale jaardividend in converteer-
bare obligaties zou een novum betekenen, maar daarom,
onder de geschetste omsinndigheden, niet minder aantrek-
kelijk zijn. Voor de kleine ondernemingen kan het echter
een bezwaar zijn dat de obligatielening in totaal niet groot
wordt en daardoor minder courant zal zijn.
Bij
de ,,N.V.
Vromen en papierfabriek Doetinchem” met een kapitaal
van slechts rond f. 2 mln. en een dividend van 10 pCt. is
niettemin de verhandelbaarheid redelijk vlot gebleken, ge-
zien de frequentie van de tot stand gekomen koersnote-
ringen.
Zou men het dividend in converteerbare obligaties
(zonder verplichte bijstorting) tegenover de eventueel aan-
wezige agioreserve uitkeren met een gelijktijdige overboe-
king ter grootte van het nominale bedrag, van winst naar
reserves, dan zal dit dividend naar
wij
aannemen vrij van
inkomstenbelasting kunnen worden genoten. Na conversie
staat het immers gelijk aan een stockdividend uit de agio-
reserve. Zou het obligatie-dividend tegenover agio door
de houders niet geconverteerd worden, maar te zijner tijd
volgens de voorwaarden worden afgelost, dan zal de fiscus
deze aflossing voor de inkomstenbelasting Vrij zeker ge-
lijk stellen aan een contant dividend.’ De agioreserve blijft
dan
bij
de onderneming voor dit ledrag in tact.
In het laatste geval wordt niettenin een belastinguitstel
van een âantal jaren voor de dividçndgerechtigde aandeel-
houders bereikt. Voor aandeelhouders die tegen de pen-
sioengerechtigde leeftijd lopen of uit anderen hoofde een
daling van het inkomen verwachten kan dit aantrekkelijk
zijn. De praktijk leert echter dat converteerbare obligaties,
waarvan de conversievoorwaarden niet al te zeer â la
hausse zijn gesteld en de conversieperiode niet te kort is,
te eniger tijd in aandelen veranderen, hetgeen dus de boven-
genoemde onbelastbaarheid impliceert.
Op het eerste gezicht lijkt dit alles wat gecompliceerd.
Het dividend in de vorm van in agio-stock converteerbare
obligaties is evenwel opgebouwd uit een aantal gangbâre
componenten. Als één schaap over de dam is zullen er wel-
licht meer volgen. In elk geval verdient ook het dividend
in gewone obligaties onzes inziens meer aandacht dan het
in de zwakke beursperiode van bijv. 1957 heeft ondervon-
den.
Velsen-Noord.
J.
e.
NOLST TRENITÉ.
Uit bovenstaand overzicht spreekt onmiddellijk dat, bij
voldoend vertrouwen van aandeelhouders in het bestuurs-
beleid çn in de toekomstige rentabiliteit van, de onderne-
ming, het dividend in schone toekomstbeloften (d) voor
de onderneming en voor de meeste aandeelhouders het
aantrekkelijkst is. Het vermindert de liquiditeit niet, ver-
watert het kapitaal niet, betekent zoveel als een denkbeel-
dige kleine emissie tegen beurskoers zondèr kosten, vergt
geen offer van de aandeelhouder aan de fiscus en is een
steun voor de koersvorming. Dit in Amerika niet zelden
met veel succes toegepaste systeem, o.a. door American
Motors en Texas Instruments, wordt in ons land blijkbaar
te schimmig geacht. Hieraan zal naast onze nuchtere volks-
aard de weinig inzicht gevende verslaggeving hier te lande
wel debet zijn.
Aangezien in een opgaande conjunctuur met grote in-
vesteringen voor de boeg en in een gunstig beursklimaat
het geheel of gedeeltelijk uitkeren van dividend in aandelen
(afhankelijk van de kapitalisatie der onderneming) de
meest geëigende vorm lijkt, verwonderden wij ons over
de vele in
1959
uitgekeerdé contante dividenden. Vermoe-
delijk is deze vorm van, uitkering ingegeven door een tij
–
delijk ruime liquiditeitspositie. Bovengenoemde voorwaar-
den voor het uitkeren van dividend in aandelen kunnen
evenwel snel veranderen. Wij achten het daarom geens-
zins prematuur hier de aandacht te vestigen op het dividend
in obligaties, dat misschien nog dit jaar nuttige diensten
kan bewijzen. Een van de weinige recente voorbeelden uit
de praktijk hier te lande is het dividend geweest van 10 pCt.,
naar keuze in 6 pCt. obligaties of in contanten, dat de
,,N.V. Vromen en papierfabriek Doetinchem” bver .1957
uitkeerde Deze vorm van uitkering heeft op de beurs een
goed onthaal gehad.
Het dividend in obligaties (rente royaal afgestemd op
de marktsituatie) vergt van de onderneming geen liquide
middelen, verwatert het kapitaal niet en is desgewenst door
aandeelhouders, ook
bij
een weifelende of zwakke beurs,
zonder verlies in contanten te realiseren, omdat die reali-
satie niet noernenswaard koersdrukkend werkt. Een be-
zwaar kan zijn het feit, dat een dividend in obligaties een
verschuiving betekent in de verhouding eigen vermogen/
vreemd vermogen, ten gunste van het laatste. Daar, waar
deze verhouding kritiek is, is een dividend in obligaties dus
niet aanbevelenswaardig. Ligt de verhouding wèl goed,
dan is dit geen punt van overweging. Overigens zijn onze
oosterburen na de oorlog, wat het financieren met lang-
lopende schuld betreft, in dit opzicht heel wat minder con-
servatief geweest, en dit
bij
een ongeveer tweemaal zo hoge
rentestand als hier te lande. Deze politiek heeft de onder-
nemingen aldaar veel belasting bespaard.
Door het dividend in de vorm van in aandelen conver
–
teerbare obligaties uit te keren verkrjgt men bij conversie
geleidelijk of, in geval van vervroegde áflossing, ineens
23-3-1960
‘
S
,
‘
35
Terwijl allerwege uit de gepubliceerde jaarverslagen betere
resultaten aan de dag komen, over een breed veld de divi-
denden worden verhoogd en op algemene vergaderingen
afgelegde verklaringen van het voortduren van de gun-
stige gang van zaken gewag maken,
blijft
de stemming ter
beurze gedrukt. Wel komen er dagen voor, dat de handel
een vriendelijker aanschijn heeft, doch tot nu toe bleken
hieraan incidentele factoren ten grondslag te liggen. Nu
is het voldoende bekend, dat de koersvorming te Amster-
dam zich slechts ten dele naar de binnenlandse omstan-
digheden richt. De koersontwikkeling elders, in de eerste
plaats in New York, is de belangrijkste factor die het be-
loop bepaalt. Vandaar, dat men om de koersvorming in
ons land te kunnen begrijpen – ten minste als men in dit
verband van begrijpen mag spreken – in de eerste plaats
het oog gevestigd moet houden op de gang van zaken aan
de overkant van de oceaan. De vooruitzichten aldaar
worden voor de tweede helft van 1960 steeds minder opti-
mistisch beoordeeld, o.a. omdat men meent te mogen
veronderstellen, dat de pijpleidingen van de voorraden
dan geheel gevuld zullen zijn. Men is daardoor terughou-
dender in de verwachting t.a.v. het toekomstig winvermo-
gen van het bedrijfsleven. Wanneer men zich tezelfdertijd
realiseert, dat onder de koersen van het laatste halfjaar
het rendement wel heel laag is en dat voor obligaties eigen-
lijk veel bevredigender, zullen die groepen van beleggers
die, zelfs in de Verenigde Staten, nog gevoelig zijn voor
rendement, hun belangstelling van de aandelenmarkt af-
wenden. Wanneer dan bovendien de inflatie-angst taant,
is een markt, zoals wij die in de laatste tijd zien, wel be-
grijpelijk. Dit betekent dan tevens, dat er vooralsnog geen
redenen zijn, waardoor in de naaste toekomst een lang-
durige nieuwe hausse zal ontstaan. In Nederland mag men
aannemen, dat in het laatste jaar de min of meer regel-
matige stroom van besparingen vermeerderd met de op-
brengst van naar het buitenland verkochte aandelen, waar-
schijnlijk niet is afgeroomd door nieuwe emissies van aan-
delen. De wellicht aanwezige ,,reserve” aan vermogen,
dat
in
beginsel risico wil aanvaarden, kan werken als een
buffer, die een te ver doorschieten van de koers naar
beneden tegenhoudt.
Van het vele nieuws stippen wij slechts aan de tweede
emissie van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten,
wederom f. 100 mln., de geslaagde emissie van converteer-
bare obligaties Lindeteves-Jacoberg, de aankondiging van
een emissie eveneens van deze soor.t obligaties door A.K.U.
(f. 50 mln.) en de mededeling betreffende een aandelen-
emissie van de Amstel Brouwerij. Het jaarverslag van
Philips en het prospectus van de emissie van Hoogovens
(f.
51,5
mln, aandelen tegen 150 pCt.) hebben onverwacht
goede cijfers in het licht gebracht. Conjunctuur en struc-
tuur reiken elkaar hier de hand om tot déze resultaten
te komen.
De krapte, die tijdens de maandwisseling op de geld-
markt heeft geheerst is weer achter de rug. Een belangrijke
factor bij de verruiming was de stijging van de goud- en
deviezenreserve van De Nederlandsche Bank. Slechts een
deel van de binnengestroomde liquiditeiten vloeide naar
de Staat, die hierop prompt reageerde door de tarieven op
schatkistbiljetten, wat het 2-jaars en 3-jaars papier betreft
met
1/4
pCt., het 5-jaarspapier met
1
/
8
pCt., te verlagen.
De terugtrekking van buitenlandse middelen hield ten dele
verband met de rente-ontwikkeling van kort geldmarkt-
materiaal in New York. Sedert begin januari daalden bijv.
op driemaandsschatkistpapier de tarieven, tot in de tweede
week van februari
3,5
pCt. werd bereikt; een sterke stij-
ging volgde hierop tot 4,2 pCt. eind februari, doch
begin maart vond weer een abrupte daling plaats tot 3,6
pCt. De aantrekkelijkheid van New York is verminderd,
waarbij komt, dat men zich heeft gerealiseerd, dat de door
de gehele wereld in de Verenigde Staten uitgezette bedragen
wel zeer hoog zijn gestegen, hetgeen een toenemend
risico betekent, dat tot uiting zou kunnen komen wanneer
er eens iets zou gebeuren. Sommige financiële instellingen
richten thans het oog op Londen.
Indexcijfers aandelen
4
jan.
11
mrt.
18 mrt.
1953
100
1960 1960
1960
Algemeen
……………………………..
372 329 338
Intern,
concerns
…………………….
547 480 497
Industrie
………………………………
268
242
247
Scheepvaart
…………………………
187 153 153
Banken
………………………………
190 181 185
Indon.
aand.
…. ……………………..
154 139 141
Bron:
ANP—CBS.
Aandelenkoersen.
Kon.
Petroleum
……………………
f.179,20
f. 149,— f. 155,50
Unilever
………………………………
809 732
1
/2
745
1
/2
Philips
…………………………………
835%
765
800%
A.IC.0.
…………………………………
514
438
450
1
/2
Kon.
Ned.
Hoogovens
……………
900
749
1
/,
798½
VanGelder
Zn .
……………………
270 243
251%
HAL.
………………………………….
186%
150
1
/2
144V2
Amsterd.
Bank
………………………
340
320
326
Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
166 155 160
3
/4
New York.
Koersgemiddelde aandelen
Dow Jones Industrials
……
679 606 616
Effectieve rendeménten
obligaties.
–
gens.
8jan.
11
mrt.
18 mrt.
looptijd
1960
1960
1960
3
pCt. Invest. Cert.
…
4
j.
3,73
3,78 3,65
4
1
/
1
pCt.
Ned.
1959
……
12% j.
4,48
4,51
4,46
3%pCt. Ned. 1955
1
…
17
1
/
2
‘ j.
4,31
4,30 4,31
Bron:
Amsterdamsche
Bank, Wekelijkse
Rendements-
en
Koersvergelijking.
C. D.
JONGMAN.
Het ,,Instituut voor Landbouwcoöperatie in Fries-
land”
te Leeuwarden vraagt voor spoedige indienst-
treding een
directeur
voor de leiding van het Instituut en het Land-bouw- en Coöperatiecentrum ,,Oranjewoud”,
tevens redacteur van het door het Instituut
uitgegeven maandblad ,,Bolwerk”.
Academische opleiding, bekendheid met agra-rische organisaties, ervaring op het gebied van de journalistiek en het vormingswerk, alsmede
kennis van moderne talen strekken tot aan-
bevling.
Sollicitaties te richten aan het kantoor van het In-
stituut, Baljeestraat 1 te Leeuwarden.
HOLLANDSCHE SOCIETEÎT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Arnsterdarn-C. teL 221322
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto S
356
.• • meer dan anderhalve
eeuW levensverzekering
23-3-1960
MOTORENFABRIEK
PLUVIER N.V.
te Rotterdam
Ondergetekenden berichten dat, in verband met de
bij de Vereeniging voor den Effectenhandel ingediende
aanvraag tot het verkrijgen van de noteringter beurze”
van Amsterdam van de aandelen Motorenfabriek
Pluvier N.V. te Rotterdam, een Bericht over de
vennootschap verkrijgbaar is ten kantore van
de heren
•
R. Mees
&
Zoenen
te Rotterdam en ‘s.Gravenhage
de
Amsterdamsche Bank N.V.
te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage
de heren
•
Beels
&
Co.
–
De Clercq
&
Boon Hartslnçk
te Amsterdam
bij welke kantoren tevens – tot een beperkt aantal –
het jaarverslag over het boekjaar 1958159 en de
statuten ter beschikking zijn.
De verhandeling van vorenbedoelde aandelen zal aan
vangen op MAANDAG, 28 MAART 1
.
960.
R. MEES & ZOONEN AMSTERDAIISCHE BANK N.V.
Rotterdam , 21 MAART 1960.
‘Amsterdam
–
II’II’I’III’IIlI
Amsterdamsché Bank
Geconsolideerde Maandstaat
er
29 FEBR. 1960
in
duizenden guldens
in duizenden guldens
31.1.60
29.2.60
31.1.60
29.2.60
Debet
Credit
.
.
Kas, kassiers en daggéldieningen
151.469
155.323
Kapitaal
90.010
90.010
Nederlands schatkistpapier
474.398
472.944
Reservefonds
49.000
54.000
Ander overheidspapier
172.757
211.233
3 pCt. Deposito-obligatiën
Wissels
194.484
1
187.551
per 1962 en leningen Mij.
78.700
78.500
Bankiers in binnen- en buitenland
296.709
287.638
voor Middellang Crediet
Effecten en syndicaten
41.204
41.226
Deposito’s op termijn
571.653
606.468
Prolongatiën en voorschotten
Crediteuren
1.354.717
1.340.194
tegen effecten
101.011
99.033
Geaccepteerde ‘wissels
37.315
31.074
Debiteuren
813.907
795.378
Door derden geaccepteerd
190
97
Deelnemingen (incl. voorschotten)
21.043
17.058
Overlopende saldi en andere
Gebouwen, safe-inrichtingen en
rekeningen
•
85.397
67.041
inventarissen (f 1.-)
.
2.266.982
2.267.384
2.266.982
2.267.384
23-3-1960
–
357
1
..
commerciele
MEDEWERKER
gevraagd met sandpIaats HAMBURG
Taak:
rechtstreeks onder de Directie leiding
geven, in het bijzonder aan het over
heel W.-Duitsland verspreide verkoop-
apparaat.
Vereisten:
all-round koopman,
bij
voorkeur niet
ervaring n de verkoop van gebruiks-goederen (soeciaal merkartikelen op
het gebied van textiel en/of levens-
middelen)
* zelfstandig en tactvoi optreden
perfecte béheersing van de Duitse en
Engelse taal
leeftijd: minstens 30 jaar.
Geboden wordt:
interessante werkkring met zeer goede
vooruitzichten en kans op levenspositie.
Soli, aan de Nederlandse Directie onder no. 221.371,
BOLREK, Koningspiein 1, Amsterdam.
GEMEENTE HAARLEMMERMEER
Bij het sociografisch bureau der gemeente kan worden
gèplaatst
een sociaal-wetenschappelijk medewerker.
V e r e i s t: academische opleiding dan wel het diploma
middelbaar planologisch onderzoeker. Ervaring in een
soortgelijke functie strekt tot aanbeveling.
Salaris nader overeen te komen.
Sollicitaties, met, uitvoerige inlichtingei omtrent op-
leiding en praktische ervaring en met vermelding van
verlangd salaris binnen 14 dagen na de verschijning van
dit blad aan de burgemeester te Hoofddorp.
wi
DEUTSCHE
INDUSTRiE – MES 5E
HANNOVER
Z’I.APRJL
– 3.MM
1960
/
.
In verband met een studie naar de mogelijk-
heden tot automatisering van de administratie
met toepassing van elektronische machines
roepen burgemeester en wethouders sollici-
tanten op voor de functie van
systeem – analist
Deze functionaris zal worden toegevoegd aan
de algemeen economisch adviseur; zijn werk-
terrein zal alle bedrijven en diensten om-
vatten.
Kandidaten dienen te beschikken’ over een
goede theoretische vorming, liefst op acade-
misch niveau, een ruime ervaring op admini-
stratief-organisatorisch gebied, een grondige
kennis van ponskaartensystemen en een
levendige belangstelling voor elektronische
apparatuur.
Voorts eist de functie tactische bekwaam-
heden en een groot doorzettingsvermogen.
Het salaris zal, afhankelijk van opleiding en
ervaring, worden vastgesteld tussen f 8.018,-en f 12.852,- (exclusief de huurcompensaties en de algemene salarisverhoging van 5%).
Aan gehuwden worden in het algemeen de
reis- of pensionkosten en verhuiskosten ver-
goed.
Sollicitaties te zenden aan de chef van het
bureau Personeelvoorziening, kamer 331,
stadhuis.
[nzending binnen 14 dagen onder no. 135.
messe
MACHINES, APPARATEN
EN TECHNISCHE UITRUSTINGEN
m
5
tet!me46é
GEBRUIKS- EN VERBRUIKSARTIKELEN
Toegangskaarten (Messeausweise)
en nadere inlichtingen:
NEDERLANDS-DUITSE
KAMER VAN KOOPHANDEL
‘s-Gravenhage. Jan van Nassaustraat 3
Telefoon 77 78 72
In DUITSLAND bedroogt de prijs
von een Messeousweis DM 10,—,
in NEDERLAND zijn zij aan boven-
staand adres tegen sterk verlaagde
prijs verkrijgbaar en geven tevens
recht op korting op de treinkosten
(olleen op het Duitse traject) bij
aankoop von een retourbiljet.
Bij bestelling van eén of meer
Messeousweise wordt, zolang de
voorraad strekt, gratis een voor-
lopige catalogus verstrekt.
11 -20 september te Hannover:
WERKTUIG MACHINE-TENTOONSTELLING
met internationale deelname
358
23-3-1960
414
Voor
de
dienst van exploitatie
en
de ‘dienst van personeelzaken
worden gevraagd
j,onge academici
Efficiency
bespoedigt
Uw
contacten
met gegadigden
In aanmerking komen:
Ingenieurs, economen, juristen en
afgestudeerden in, de sociale studierichtingen,
psychologen.
Ook zij die binnenkort
het doctoraal / ingenieursexamen afleggen,
kunnen contact met ons opnemen.
Uitgebreide gegevens omtrent de aard van de
vacatures worden op aanvraag gaarne toegezonden
door de N.V. Nederlandsche Spoorwegen, dienst van
personeelzaken, tweede afdeling te Utrecht.
Op de enveloppe vermelden
no.
162.
*
Indien
Uw telefoonnummer
In
Uw
annonce
moet worden
opgenomen.
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE
HOOGOVENS
ÈN STAA’LFABRI:EKEN .N.V..
gevestigd te Ijmuiden, gemeente Velsen
UITGIFTE van
nominaal f 51.556.000,0i (certificaten van)’ gewone aandelen,
in stukken gröot nominaal f1000,— en f100,— aan toonder.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde stukken, uitsluitend voor houders van gewone aandelen en van certificaten van ‘gewone aandelen, openstellen op
DINSDAG 5 APRIL 1960,
van des vormiddags 9 ,uur’tot des namiddags 4 uur,
bij hun kantoren te
Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravènhage,
TOT
bË
KOERS VAN 150 pCt.,
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 18 maart 1960.
Prosp’ectussen en Inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren van inschrijving.
NEDERLANDSCHE ‘HANDEL
–
MAATSCHAPPIJ, N.V.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
DE TWENTSCHE BANK N.V..
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
Amsterdam, 18 maart 1960.
Rotterdam
23-3-1960
359
F
‘
iiiaiicie e]JMo
orde ei
Het
Bureau voor llersoneelverzekering van Amstleven
geeft adviezen over de stichting van een pensioenfonds
gebaseerd op alle feiten, welke een rol spelen
bij dit belangrijke besluit.
do4j
i
frer
Onafhankelijke financiële, fiscale en organisatorische
adviezen van specialisten garanderen u een zo juist
mogelijke vorm van personeelverzekering.
Adviseurs van het Bureau staan u gaarne ten dienste
bij het opstellen van plannen voor een fiscaal voordelig en
geftiicILcI
uit een oogpunt van risicodekking ,,waterdlcht” pensioenïond&
o orcieel
•
Vraag in ieder geval de brochure ,,Van uitzondering tot
regel”; deze bevat in het kort afle belangrijke feiten.
,NEDERLANDS-NIEUW-GUINEA
Bij de Dienst van Economische Zaken (Afd. Alg. Ec.
Zaken) in Nederlands-Nieuw-Guinea bestaat gelegenheid
tot plaatsing van:
een academicus
ten behoeve van het Handelsverkeer (vnl. kust-
vaart), de handels- en nijverheidsvoorlichting, de
bedrijfsreglenientering en het uitbrengen van ad-
viezen in credietzaken.
A anstellingseisen:
doctoraal examen Economische
Wetenschappen, bedrijfshuishoudkundige richting
en de nodige praktijkervaring.
een academicus
voor de leiding van het Bureau Statistiek (buiten-landse en binnenlandse handelsstatistieken, prijs-
statistiek, centrale statistische documentatie enz.)
Aanstellingseisen:
doctoraal examen Economische
Wetenschappen, bedrijfshuishoudkundige of eco-
nomische richting, bij voorkeur met keuzevak sta-
tistiek, zomede de nodige ervaring op het terrein
der statistiek, bij voorkeur in onderontwikkelde
gebieden.
Bezoldigirg naar gelang van ervaring tussen f. 7 10,-
en f. 1315,— per maand, vermeerderd met duurtetoeslag
en kindertoelage. Tegemoetkoming in de uitrustings-
kosten. Dienstverband (vaste dienst of kortverband-
overeenkomst) nader overeen te komen.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties met recente pasfoto
en opgave rel erentie-adressen worden gaarne ingewacht
bij de Directie Nederlands-Nieuw-Guinea, Plein no. 1,
Den Haag.
Bij de
VERENIGDE
–
H.V.A.MAATSCHAPPIJEN N.V.
bestaat gelegenheid tot plaatsing
van een
staff unctionarîs
voor de Economisch-Statistische
Afdeling van haar Hoofdkantôor
te Amsterdam.
Gedacht wordt aan een Jong eco-
noom, academisch gevormd (bacc. of
drs.), met prktische oriëntatie in be-
drijfseconomische richting in het al-
gemeen en belangstelling voor eco-
nomisch-statistische werkzaamheden
en research in het bijzonder.
Enige jaren bedrijfservaring op dit
gebied strekt tot aanbeveling.
Leeftijd: Maximum 30’jaar.
Kantoor ‘s-Zaterdags gesloten.
Sollicitties met volledige inlichtingen betreffende leef-
tijd, opleiding en praktijk uitsluitend schriftelijk aan, het
kantoor der Maatschappij te Amsterdam,
N. Z.
Voor-
burgwal 162-170.
360
23-3-1960