Ga direct naar de content

Jrg. 44, editie 2195

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 5 1959

Eco
,
n

o

Bert
*
c
‘hten

Middenstand en me de dinging

*

Mevr. Dr. H. Ve’rwey-Jonkr

De inschakeling van vluchtelingen

in Europa

*

Drs. J. B. Reichardt

Het Nederlandse visserijbedrijf tegen

de achtergrond van Euromarkt en

vrij handelsz one

*

C.
Vermey

Malaise in de tankvaart

*

1
*

G.
C.
A.
Mulder, B. Sc.,. Ps. D.

Surinaamse kanttekeningen

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

44e
JAARGANG
No. 2195

WOENSDAG 5 AUGUSTUS 1959

E C 0 N 0 M 1 S C H-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Eeonomisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: 01800
of
010 52939. Administratie:
01800 of 010 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam6.

Abonnensentsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29, overige landen
f.
31 per jaar (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertçnties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300, toestel 1
of
3).

Advertentietarief
f.
0,30 per mm. Contracttarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

S

4
S,

S

Reisdeviezen

D

20

R. MEES & ZOONEN

Rotterdam.

BANKIERS EN ASSURANTIE – MAKELAARS

Bagage- en ongevallenverzekeringen

H.BRONSJr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 1119 80 *

MAURITSWEG 23

ROTrERDAM

BAKftN

HORLOGES
SIERADEN
TAFELZILVER

Sinds 5837 in het hart van Itofterdans

%ESTEWAGENSTRAAT
70 – TELEFOON 110583

D.
HUDIG
&
CO

Ao. 1825

MAKELAARS IN ASSURANTIËN

ROTTERDAM

Telefoon
139360
Wijnhaven
23

Telex
21103
Postbus 518

VAN DER
HOOP, OFFERS
&
ZOON


Ao. 1807

BANKIERS

ROTTERDAM

Telefoon
114620
Westersingel
88
Telex
22199
Postbus 502

614

Middenstand en mededinging

Wanneer men zich op het standpunt stelt, dat het onder-

nemersbeleid uitsluitend kan worden bepaald door het

eigenbelang van de ondernemer dan wel door het groeps-

belang van een bepaalde bedrijfstak, dan zijn de vraag-

stukken rond de mededingingsregelingen in zoverre een-

voudig, dat deze met uitsluitend economische normen tege-

moet kunnen worden getreden. Worden mededingings-

regelingen evenwel bezien vanuit een positief Christelijke

visie, waarbij de gevolgen van deze regelingen eveneens
getoetst dienen te worden ten opichte van de naaste, dan

rijst een problematiek van een gecompliceerdheid en om-

vang, welke door de afzonderlijke ondernemers nauwelijks

kan worden overzien en beoordeeld. –

Het is een grote verdienste van de Christelijke Midden-

standsbond, dat hij het met betrekking tot
zijn
inzichten

in deze problemen niet bij vage algemene richtlijnen heeft
gelaten, maar zich gedegen in de vraagstukken heeft ver-

diept. De directe aanleiding tot de bestudering ervan is

geweest de aanvaarding van het wetsontwerp Economische

Mededinging, waarbij men zich heeft gerealiseerd dat het

gewenst zou zijn zich te bezinnen op het standpunt dat

ten opzichte van deze wet en de mogelijke uitvoering

daarvan zou moeten worden ingenomen:
Een commissie onder voorzitterschap •van de heer H.

van Eysden, lid van de Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal, heeft zich met deze taak belast en haar bevindingen

neergelegd in een rapport, getiteld ,,Middenstand en Mede-

dinging”. De commissie komt tot de conclusie, dat de Chris-

ten – de stimulerende werking van de mededinging erken-

nende – toch niet kan komen tot het standpunt, dat hij

deze kracht zou erkennen als het enige ordeningsbeginsel

voor het maatschappelijk leven, zeer zeker niet in zijn onge-

breidelde werking. Integendeel, hij erkent de noodzaak van

beteugeling daarvan,hetzij in zijn persoonlijk optreden, het-

zij in onderlinge samenwerking van betrokkenen of bij ont-

stentenis daarvan, mits op grondslag van de handhaving

van de publieke gerechtigheid, door de Overheid.

Na deze principiële stellingname volgt een bijzonder

overzichtelijke en heldere beschrijving van de concrete vor-

men van inperking van de vrije mededinging. Dat de mede-

dingingsregelingen in de middenstandssector ook kwanti-
tatief niet mogen worden onderschat, moge blijken uit het

feit, dat per 1januari1955 in de detailhandel 80 en in het

ambacht 64 landelijke regelingen waren geregistreerd, ter-

wijl daarnaast – meer dan 1.000 ‘regionale en paatselijke

overeenkomsten worden aangetroffen. ‘

Komende tot een beoordeling van de economische mede-

dinging, geeft de commissie haar mening over ‘& normen

voor toetsing van mededingingsregelingen en de hierbij te

volgen procedure, waarna zij een ‘oordeel uitspreekt over
de verschillende vormen en soorten van inperking van de

vrije mededinging. Hierbij passeren o.a. de revue’: mini-

mumprijsregelingen, open calculatieschema’s, aanbeste-

dingsregelingen, verticale prijsbinding, toelatingsregelingen
en publiekrechtelijke bedrijfsregelingen.

Met betrekking tot de overheidsbemoeiingen – waar-

aan in het rapport veel aandacht.wordt besteed – wordt

geconcludeerd, dat dit optreden tot dusverre, is geschied
op een wijze welke niet in strijd kan’ worden geacht met

de algemene gèzichtspunten door de cômmissie ontwikkeld.

Hiermede wil evenwel niet gezegd zijn, dat er geen verdere

verlangens zouden zijn; met name wordt gewezen op een

lacune in de procedure van behandeling en in de wijze van

beleidsbepaling, \vaardoor de verantwoordelijkheid van het

bedrijfsleven onvoldoende plaats krijgt.
Ervan uitgaande, ‘dat de medewerking van het bedrijfs-

leven bij het kartelbeleid van de Overheid, dat naar gelang

van de economische omstandigheden een wisselend karak-

ter heeft, onmisbaar is, komt de commissie tot de opvat-

ting, dat ook inzake het kartelbeleid een samenspel zal

moeten gaan ,plaatsvinden’ tussen’ Overheid en midden-

standsvakcentralen: De ervaring in dit opzicht gedurende

de laatste jaren met de prjspolïtiek opgedaan heeft naar

het oordeel van de commissie de grote’waarde ‘van zulk

een overleg aangetoond.

Wanneer de middenstandsvakcentralen ieder voor zich

zouden komen tot een permanent beleidsorgaan dat zich
bezig houdt met het op centraal niveau te voeren kartel-

beleid, zou in aansluiting hieraan door de
gezamenlijke
cen-

trale organisaties het gewenste samenspel met de Overheid

kunnen worden verwezenlijkt. Een zodanig overleg, dat

eerst volledig vrucht kan dragen, indien, demiddenstands-

organisaties zich de consequenties van ‘hun beginselen bij

het economisch handelen bewust zijn, ‘is niet alleen
5
voor

het middenstandsbedrijfsleven zelf, maar ook voor de

Overheid een winstpunt, aangezien hierdoor het vertrouwen

in en de waardering voor haar kartelbeleid aanmerkelijk

zou worden bevorderd.
.,

‘s-Gravenhage,

,

Dr, A. W,’ LUIJCKX.

Blz.

Blz.

Middenstand en mededinging,
door Dr.
A.
W.

Malaise in de tankv’art,
dcor C. Vermey …….. .
623

Luijckx …………………………

615

Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,
De inschakeling van vluchtelingen in Europa,

B. Sc., Fr. D .
..
…………………………

624

door Mevr. Dr. H. Verwey-Jonker ……….
616

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet…
627

S

Noti t ies:

S

Het Nederlandse visserijbedrijf tegen de achter-

grond van Euromarkt en vrjhandelszone,
door ,

Vakantiekampen in Engeland …………… 622

Drs. J. B. Reichardt
….,………………….
619

Recente publikaties………………………628

COMMISSIE
VAN
REDACTIE: Ch. Glasz; .L M.
Koyck;
H. W.
Lambers; J. Tinbergen;
J. R. Zuidema.

RedacteurSecretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Menens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlenick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

615

Cijfers over het aantal -vluchtelingen.in de we-
reld zijn misleidend, enerzijds omdat er mensen
als vluchteling geregistreerd staan die sociaal en
economisch reeds volledig zijn ingeschakeld én
anderzijds omdat een aantal groepen niet de -vltich-
telingenstatus bezit, terwijl deze toch als ontwor-
telden zijn te beschouwen. In de geïndustrialiseer-
de landen van West-Europa bevindt zich het in-
schakelingsproces van de vluchtelingen, die daar
na de
laatste oorlog zijn
opgenôrnen, in een ver-
gevorderd stadium. Er is bij de vluchtelingen een
grote drang waar te nemen naar
stijging op de
maatschappelijke ladder. Het aantal zelfstandigen
onder de vluchtelingen is sterk gedaald. In enkele’
meer agrarische landen, met name in
Italië en
Griekenland, bevinden zich nog betrekkelijk grote
groepen niet-geïntegreerde vluchtelingen. Aan hen
en aan restgroepen in Oostenrijk en Duitsland zal
nog geruime tijd internationale steun moeten wor-den verleend. Inschakeling in het economisch pro-
ces betekent niet, dat de vluchteling ook sociaal-
psychologisch geheel is aangepast. Dit proces ver-
loopt veel langzamer en is moeilijk beïnvloèdbaar.

Dè inschakeling

TI1

vluchtelingen

in Europa,

Er wordt in dit Wereidvluchtelingenjaar heel veel ge-

schreven over het na-oorlogse vluchtelingenprobleem en

meestal valt daarbij de nadruk op de grote aantallen.

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties heeft de

volgende getallen genoemd: sinds 1945 zijn er 40 mln.

vluchtelingen over de wereld getrokken; daarvan moet

men er thans nog 15 mln: als’vluchteling beschouwen. De
Verenigde Naties hebben de directe verantwoordelijkheid

voor 2 mln. van.hen.

Zulke getallen zijn in zekere zin misleidend. Zij..sugge-

reren, dat er nog steeds een onopgenomen groep ontwortel-

den te midden van ons leeft, hetgeen een enorm sociaal-

charitatief vraagstuk -vormt. Zij, suggereren ook, dat wij

met elkaar te kort’ schieten,in het vinden van oplossingen

voor deze mensen. – – . . . –

In wçrkelijkheid
is het vraagstuk veel genuanceerder en

het is in veel mindere mate dan de bovengenoemde cijfers

zouden doen vermoeden, een op zichzelf staand probleem.

De groep, waarvoor de Verenigde Naties de verantwoorde-

lijkheid dragen, wordt voor meer dan de helft gevormd

door de Arabische vluchtelingen uit Palestina, die niet in

zinrijke arbeid kunnen worden ingeschakeld om politieke

redenen. Dat vraagstuk is onlosmakelijk verbonden met,de

gehele situatie in het Midden Oosten. De overgrote meer

derheid van die 15 mln.’thans nog bestaande vluchtelingen

leeft in Azië. Zonder
twijfel
heeft hun aanwezigheid de

armoede van India, Zuid Vietnam, Hongkong en Pakistan

nog verhoogd. Maar het is onmogelijk, aan deze vluchte-

lingen afdoende hulp te verschaffen wanneer niet tevens

de levensomstandigheden van de inheemse, bevolking

radicaal op een hoger plan worden gebracht.

In de landen, waar wij de vluchtelingen van na de oorlog

als een duidelijk omlijnde, ook statistisch omvatbare, groep

konden herkennen en waar men zich intensief met hen als

een afzonderlijk vraagstuk heeft bezig gehouden dat is

in hoofdzaak in de landen van West-Europa en in enkele

overzeese landen – bevindt het probleem zich al lang niet

meer in het charitatieve stadium. Daar heeft zich een proces

van inschakeling en van aanpassing voltrokken, dat wel

niet geheel voltooid is en dat zeker ook niet voor alle

vluchtelingen èen volkomen bevredigend verloop heeft

gehad, maar dat in elk geval tot gevolg heeft, dat bijzondere

hulp nog maar aan een minderheid moet worden gegeven.

Een minderheid zelfs van degenen, die nog als vluchteling

staan geregistreerd:

Het feit, dat men – als vluchteling staat geregistreerd,

betekent trouwens niet in alle gevallen, dat men ook

letterlijk zijn land is ontvlucht: in Nederland bevinden zich

thans nog 13.500 door de Verenigde Naties geregistreerde

vluchtelingen. Van hen zijn er 7.000 zgn. ,;réfugiés sur

place”. In hoofdzaak zijn dit -Poolse mijnwerkers

en andere

vreemde arbeiders, die reeds in het begin van de twintiger

jaren naar Nederland zijn gekomen. Zij stellen geen prijs

op een Pools paspoort, dat door een communistische

regering uitgegeven wordt en hebben daarom papieren van

de Verenigde Naties. Economisch en sociaal gesproken zijn

zij echter volkomen geïntegreerd. Aan de andere kant leven

er in Nederland groepen, die niet de officiële vluchtelingen-

status bezitten, maar die wat hun sociale positie betreft

toch wel zeer sterk met vluchtelingen vergelijkbaar zijn:

19.000 Ambonnezen, die in woonoorden verblijven en van

wie 25 pCt. – geen produktieve arbeid verricht, een groot

aantal gerepatrieerden in contractpensions, die ook nog

niet allen geschikte arbeid hebben gevonden.

• Met in achtneming van het bovenstaande is het wel

mogelijk een beschouwing te geven over het inschakelings-

proces van vluchtelingen, zoals zich dat in de achter ons

liggende- tien jaren in Europa heeft voltrokken. De beper-

king tot Europa is noodzakelijk omdat het proces in de

andere landen van de wereld zich grotendeels aan onze

waarneming onttrekt. –

Wanneer een golf vluchtelingen de grenzen overschrijdt

stelt dit de. nationale en de internationale organen voor

verschillende problemen. De eerste fase is die van directe

hulpverlening: zorg voor onderdak, regelmatige voeding
enz. Deze wordt altijd massaal en in kampen verleend en

moet geheel door de ontvangende gemeenschappen bekos-

tigd worden. Deze fase eindigt op hei moment, waarop

èn de vluchtelingen.zelf èn -hun’gastheren zich gaan reali–

seren, dat hun verbanning uit het vaderland wel eens van

lange duur zou kunnen zijn. Dan gaat men zich nl. bezinnen

op mogelijkheden om hen in te schakelen in het arbeids-

616

proces, zodat zij niet langer van liefdadigheid afhankelijk

zullen zijn.

Men kan uit de na-oorlogse geschiedenis leren, dat een
inschakelingsproces des te sneller verloopt, naarmate het
besef van deze realiteit vroeger tot de betrokkenen door-

gedrongen is. De Regering van Finland, dat na een verloren
oorlog voor de opgave werd gesteld onf 450.000 uit Karelië

verjaagde landgenoten op te nemen; heeft vrijwel onmid-

dellijk door radicale maatregelen (een vermogensheffing

en ‘gedwongen landverkoop) een bestaansbasis voor deze

vluchtelingen gelegd. Er konden daardoor voor hen lande-

rijen beschikbaar worden gesteld, woningen gebouwd en

kleine bedrijven gesticht. In principe hadden de Finnen

hun vluchtelingenprobleem opgelost op het moment, waar-

op de Duitsers nog hoopten op een kans om hun 13 mln.

uitgewezenen terug te laten gaan naar de door Polen en

Rusland geannexeerde gebieden. Toert de tot dusver laatste

grote vluchtelingengolf – de Hongaarse – naar West-

Europa kwam, hebben de Regeringen van de Westerse
landen hetzelfde realiteitsbesef getoond en zijn vrijwel

onmiddellijk begonnen met aanbiedingen voor permanente

opname. Wellicht heeft toen zelfs de eerste fase voor velen
iets te kort geduurd en hebben sommigen de keuze van een

nieuw vaderland iets te snel en abrupt moeten maken. Een

gebrekkige psychologische aanpassing – die men juist bij

deze Hongaren heeft kunnen constateren – zou hiervan

het gevolg kunnen zijn geweest.

De overgrote meerderheid van de na-oorlogse vluchte-
lingen in Europa heeft tussen 1948 en 1958 dit inschake-

lingsproces ondergaan. Sommigen in het land, waar zij

het eerst waren aangekomen, anderen nadat opnieuw een

verhuizing had plaats gehad. Er i’s tussen deze beide groepen

eèn fundamenteel verschil: degenen, die in andere landen

werden opgenomen, waren allen geselecteerd. Dit betekende

enerzijds, dat alleen gezinnen met minstens één arbeids-

geschikte werden aangenomen, anderzijds, dat er niet

meer werden aangenomen dan de nationale economie op

dat moment kon opnemen. In sommige gevallen heeft men

uitsluitend arbeidskrachten aan’geworven voor één indus-

trie, met name voor de kolenmijnen en dus aan de opname

een voorwaarde verbonden. Meestal – o.a. ook in Neder-

land –
w
erd aan de vluchtelingen via de normale kana-

len bedeling verleend en werden hun voor verandering

van werkkring geen andere moeilijkheden in de weg gelegd
dan die welke ook voor de eigen bevolking gelden.

Ervaringen uit een drietal van deze ,,tweede opname”

landen
1)
leren ons, dat de vluchtelingen zich over het

algemeen niet anders gédroegen dan hun landgenoten, die

ondere andere omstandigheden als vrije immigranten in

het land waren gekomen. Veelal vonden zij zelfs in de

zelfde soort van beroepen werk. Er waren echter toch wel

opmerkelijke verschillen. In de eerste plaats was de vluchte-

lingengroep in meerderheid slechter geschoold. Van dege-

nen, die in Nederland opgenomen zijn, had 30 pCt. de

een of andere schoolopleiding niet voltooid. In hoofdzaak

zal dit een gevolg van de oorlogsomstandigheden zijn

geweest. In hun gedrag was opvallend de grote onrust,

die deze vluchtelingen aanvankelijk toonden. Nederland

1)
Jerzy Zubrzycki: ,,Polish immigrants in Britain”, ‘s-Gra-
vanhage (Nijhoif) 1956; Alain Girard et Jean Stoetzel: ,,Français
et Immigrés”, Cahier no. 19,.Institut national d’études démogra-phiques, Presses universitaires de France 1953; H. Verwey-Jon-
ker en P.O.M. Brackel: ,,The assimilation and integration of
pre- and postwar refugees in the Netherlands”, ‘s-Gravenliage
1957.

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HET

GEBIED .VAN DE INTER-

NATIONALE HANDELEN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

MEER DAN 300 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertentie)

heeft bijv. aan 2.500 Poolse oudstrjders toegang verleend,

maar binnen enkele maanden was het merendeel van hen

alweer vertrokken. Ook bij werkgevers hield men het aan-

vankelijk niet lang uit.

Na enige jaren blijkt deze onrust verdwenen te zijn eii

‘dan treedt een verschijnsel op, dat in West-Europa alge-

meen wordt geconstateerd: een sterke drang tot stijging

op de maatschappelijke ladder. Deze drang geldt zowel de

eigen carrière als die van de kinderen. De grote meerderheid,

van hen, die in Nederland als ongeschoolden werden aan-

genomen, heeft intussen minstens een positie als geschoolde

bereikt. Het aspiratieniveau ten aanzien van de kinderen

ligt hoog.

Het is wel duidelijk, dat de vluchtelingen, die in het

eerste opnameland moesten
blijven,
vooral aanvankelijk

een minder gunstige selectie vertoonden dan degenen, die
naar andere landen werden getransporteerd. Men kon hier

niet de meest geschikte krachten uitkiezen, men moest

eenvoudig in de economie nieuwe arbeidsplaatsen scheppen

voor alle nieuw aangekomenen, die konden werken. In

Duitsland,’ dat het leeuwedeel van de vluchtelingengolven

te verwerken heeft gekregen, heeft men Vrij lang geaarzeld

voordat de inschakeling centraal en systematisch werd

aangepakt, maar na 1948 is het inschakelingsproces krach-

tig op gang gekomen en ook van overheidswege bevorderd.

Men kan bij de Duitse vluchtelingen drie groepen onder-
scheiden: de
verdrevenen
dié uit de buurlanden werden

verjaagd en dus volstrekt ongeselecteerd naar West- (en

gedeeltelijk naar Oost-) Duitsland kwamen, de vluchte-

lingen uit de Oostzone, die een voor de arbeidsmarkt

gunstige selectie vertegenwoordigen en de vreemdelingen,
die een restgroep zijn van de d.p.’s, waar andere landen de

bruikbaarste elementen uit hebben weggehaald. (Dit laatste

is niet geheel waar: heel wat Baltische vluchtelingen, die

tot de allerbesten behoren, waren al ergens in Duitsland

aan het werk toen de selectieteams verschenen).

In een artikel van Dr. Friedrich Edding
2)
worden de

negatieve en de positieve aspecten van dit opnameproces

als volgt samengevat:

2)
,,Die wirtschaftliche Bedeutung der Vertriebenen und Flüchtlinge für Europa”, Integration, Bulletin International
1957, no. 4 (Vaduz):

617

A.
Vele ouderen moesten betrekkelijk jong uithetproduk-

.tieproces treden omdt zij niet de’kracht hadden een nieuw

béstaan in nieuwe omstandigheden op te bouwen. Daardoor

werd de verhouding tussen het actieve en het verzorging-

‘behoevende deel van de bevolking verstoord.
De beroepenstructuur van de verdrevenen kwam niet

overeen met de vraag in West-Duitsland, zodat een om-

‘scholing en ,moeilijke aanpassing veelal noodzakelijk

waren.

.

:.

Velen möesten tër wille vn hun inschakeling in éen

beroep eerst naar andere delen van Duitsland worden

verplaatst en’ voor hen moest dus opnieuw woonruirte

worden geschapen.

.

– 4. De verdrevenen brachten geen kapitaal mee. De totale
som, die nodig is geweet voor investeringen in woningen,

scholen, ziekenhuizen, fabrieken, machineparken en werk-

‘jIaatsen te hunnen behoeve kan op tenminste D.M 100

mrd. worden geschat. In een andere berekening
3)
wordt

het bedrag, dat deze mensen aan grond, kapitaal en vei

bruiksgoederen hebben moeten ‘achterlaten ‘eveneen’s op
D.M. 100 mrd. becijferd.

De opnamemogelijkheden waren door de oorlogs-

vernielingen aanvankelijk sterk beperkt.

Hier staat tegenover:

De buitengewone en aanvankelijk catastrofale situatie

heeft èn de vluchtelingen èn dé gehele bevolking tot uit-

zonderlijke inspanningen gestimuleerd. De wens om ten
minste de vroegere status weer ‘te bereiken, sport iedere

vluchteling tot het uiterste aan.
De snelle toename van het aantal consumenten heeft
na ‘de eerste schaarsteperiode gunstig gewerkt op ‘de ont-

wikkeling van de binnenlandse narkt.

3. De verdrevenen en vooral ‘de Oostvluchtelingen

brachten een groot reservoir nèe aan kennis en capaci-

teiten, die in oude en nieuw gestichte bedrijven ten nutte

werden gemaakt.

Door de voortdurende druk op de arbeidsmarkt

bleven de lonen relatief laag.

De conclusie van Dr. Edding is
,
deze, dat tot 1953 de

econamische ontwikkeling in ‘Duitsland door de vloedgolf

van vluchtelingen is geremd, maar dat daarna deze vluchte-

lingen juist gunstig hebben gewerkt. Wel trad ook hier een

sterke verandering op in de beroepsstructuur: vroeger was

67 pCt. van de groep als werknemer werkzaam, thans

9OpCt

Dit betekent uiteraard niet, dat het inschakelingsproces

geheel is’ voltooid. Ten aanzien van de Duitse vluchtelingen

kan niet gemakkelijk meer worden nagegaan of de werk-

loosheid van de vluchtelingen groter is dan die van de

inheemsen (Vele jonge vluchtelingen hebben intussen een

volledige’ôpleiding gehad, velen zijn door verhuizingen niet

meer als ,,Vertriebenen” geregistreeid). Eind
1957
leefden

n6g 396.800 vluchtelingen in kampen, maar de roulering

is’ hier betrekkelijk snel.

De vreemde vluchtelingen zijn in Duitsland pas sinds
kort voorwerp van intensieve ‘zorg. Het is blijkbaar wel

gelukt hen grotendeels in het arbeidsproces in te schakelen.

De laatste statistische mededeling van het land Beieren

(15 juni 1959) vermeldt voor dat land 564 werkloze mannen
en 227 werkloze vrouwen onder de ,,heimatlose Auslander”.

Vorig jaar waren dit nog 1.381 mannen en
395
vrouwen,

Slechts 102 mannen en 28 vrouwen zijn ,,voll vermittelbar”.

) Dr. Gerhard Reichling: ,,Das verlorene Vermögen der
Ostvertriebenen auf Grund der Schadenfeststellung im Lasten-
ausgleich”. Integration 1958, no. 1-4 (Vaduz).

Vn’deze ,,heimatlose Auslnder’
4
, waarvan er in totaal

170.000 tot 180.000 in West-Duitsland zijn, leven er nog

26.000 in kampen.’

Vergeleken met de situatie in Duitsland is die in Oosten-

rijk, Griekenland en Italië veel minder rooskleurig. Alleen

van Oostenrijk zijn uitvoerige cijfers bekend. Deze geven
nog v.rij grote aantallen in kampen te zien: eind 1957 nog

ongeveer 40.000, waarvan 30.000 Volksdeutsche. Een kwart’

van de mannen, dié arbeid konden verrichten, was niet in

het arbeidsproces opgenomen. Voor de inschakeling van
deze restgroepen is , buitenlandse financiële steun nood-

zakelijk.

• Dit zelfde geldt in nog sterkere mate voor Italië en voor

Griekenland. In laatstgenoemd land leven nog burgers,

die
,
in 1922 door de Volkenbond uit Bulgarije en Turkije

werden verplaatst en die nog altijd niet zijn geïntegreerd.

Met moeite worderi kleine projecten uitgevoerd, die geringe

aantallen van hen en van de nieuwere vluchtellngengolven

âan een bestaan helpen. 1n de komende jaren zal de hulp

an de Verenigde Naties vooral voor inschakeling van de

vreemde vluchtelingen in deze

twee landen nodig zijn.

1366 landen hebben echter ook nog een inheems vluchte-
lingenprobleem: in Griekenland zijn een 15.000 Grieken,

door de burgeroorlog uit hun dorpen verjaagd, nog niet

,,ges’ettled”. In Italië bestaat een gerepatrieerdenprobleem
na de liquidatie van de Afrikaanse koloniën.

De conclusie, die uit dit korte overzicht te trekken valt, is,

deze, dat onze Westerse, sterk geïndustrialiseerde landen

voor de opname van vlUchtelingen gunstige voorwaarden

bieden. Dit is in tegenspraak tot de populaire mening, die

men ook aak bij de vluchtelingen zelf tegenkomt, dat do

beste vestigingsfactoren in zgn. ,,lege” landen zouden

‘bestaan. Ook binnen Duitsland-kan men constateren, dat

dit niet opgaat: de sterk geïndustrialiseerde Lnder, zoals

Rijnland-Westfalen, hebben veel lagere werkloosheids-

cijfers dan bijv. Sleeswijk-Holstein.
Agrarische landen bieden een slechtere opnamemogelijk-

hei,d, uiteraard ook omdat zij meestal minder geld aan een
opname-apparaat kunnen besteden. Gunstige factoren voor
opname zijn voorts: de aanwezigheid van een systeem van
sociale wetgeving en van’ een totale sociale grondstructuur

(o.a. ten aanzien van het onderwijs), die de mogelijkheid

bieden om de sociale inschakeling naast die in het arbeids-

proces te effectueren. In Duitsland heeft het bestaande

systeem van ,,Sozialwohnungsbau” voor de bouw van

vluchtelingenwoningen zeer goede diensten bewezen.

Als gunstige factor moet men ten slotte aanwijzen de

omstandigheid, dat vluchtelingen en bewoners van het

gastland sociaal en cultureel niet al te ver van elkaar ver-

wijderd
zijn.
Opname van vluchtelingen als arbeiders ‘in

een land, waar de algemene levensstandaard zeer laag is,

stuit op moeilijkheden. Dit is o.a. al gebleken bij de vele

Witr,ussen, die na 1918 naar China waren gevlucht. Hon-

garen hebben het in Turkije na
1956
ook niet kunnen

volhouden. In Nederland zullen voorts de Ambonnezen

met hun zo versôhillend cultuurpatroon bij een intensievere

integratie grote moeilijkheden hebben; als de meest tragi-

sche groep onder de ‘d.p.’s heb ik altijd de Kirghizen

beschouwd, die met enige duizendtallen de Russische over-

heersing waren ontvluçht, maar die hier in het Westen ook

erg misplaatst waren.

– Met dit laatste is al aangeduid, dat het stadium van

economische en sociale-inschakeling nog niet het definitieve

stadium is, dat een vluchtgolf afsluit. Na ‘de integratie

komt een periode vân psychologische en sociale inschakling

618

Aan de hand van.cijfers over de internationale
handel in vis ei’ visprodukten gaat schrijver in op
de positie van
het Nederlandse visserijbedrijf in
het kader van de E.E.G. en een eventuele vrij-
handelszone. Daarbij wordt ruime aandacht ge-
schonken aan de in verschillende Europese landen
genomen maatregelen tot bescherming van en tot
steun aan de eigen visserij. Hieronder vallen: in-
voerrechten, contingenteringen -en overheidskredie-
ten en -subsidies., Vervolgens wordt de externe
werking
van het E.E.G.-verdrag behandeld in ver-
band met de export van de door de Nederlandse
visserij aangevoerde vis naar landen buiten de
E.E.G., waaronder Oost-Europa een voorname
plaats inneemt. Schrijver concludeert o.a. dat l’le-
derland, -wat de overheidssteun betreft een achter-
stand heeft op Frankrijk, West-Duitsland, Scan-
dinavië en Engéland, dat daarom een positief vis-
serjbeleid nodig is, i.c. door
steun
in financieel
en handelspolitiek opzicht en dat een Nederlands
standpunt inzake het visserijregime fn
de vrij.
handelszone moet worden geformuleerd véérdat
het akkoord definitief tot stand komt.

Het Nederlandse

visserijbedrijf

tegen de

achtergrond van

Euromarkt en

vrijhandelszone

Een onlangs verschenen statistisch overzicht van de in-

ternationale handel in vis en visprodukten
1)
biedt aan-

knopingspunten voor enige beschouwingen over de positie

van het Nederlandse visserijbedrijf in het kader van de

E.E.G. en een eventuele vrijhandelszone. Verschillende

schrijvers
2)
hebben reeds uitgeweid over de mogelijke ge-

volgen van het E.E.G.-verdrag voor de Nederlandse visse-

rij. Ik wil thans een nieuwe poging wagen om de vraag-

stukken te benaderen, imdat al.meer dan een jaar is ver

lopen sinds de laatste regels hierover van de hand van be-,

doelde schrijvers zijn gekomen. En de problemen wijzigen

zich vaak bij de immer wisselende interpretatie van het

Verdrag van Rome.

Men dient een scheiding te maken tussen de interne wer-

king (d.w.z. tegenover de zes lid-staten onderling) en de

Statistisch overzicht samengesteld door de Hoofdafdeling
Programmering en Statistische Documentatie van het Ministerie
van Landbouw en Visserij, dd. 15juni1959. Drs. J. Floor in ,,De Visserijwereld” van mei/juli 1957 en
februari/maart 1958 en Drs. A. G. U. Hildebrandt in ,,E.-S.B”
“an 22 januari 1958.

(vervolg van blz. 618)

die jaren, soms zelfs generaties kan duren. Geen over-

heidsmaatregelen kunnen dit proces yerhaasten en de

mensen zelf kunnen het nauwelijks beïnvloeden. Wie ziet

hoe thans in Amerika sterke politieke bewegingen opkomen

onder tweede- en derde-generatie-immigranten, die zich

thans eerst hun Poolse en Oekraïnse afkomst goed bewust

worden, zal zich niet wagen aan voorspellingen ten aanzien
van het uiteindelijk assimilatieproces.

Het is echter thans al wel zo, dat wij künnen zeggen, dat

West-Europa door de vluchtbewegingen van de laatste

vijftien jaar enorm is verrijkt. Er is alle reden om dat als

een aansporing te beschouwen voor een hernieuwde krachts-

inspanning ten behoeve ian degenen, onder de vluchtelin-

gen, die – omdat zij in de minder gunstige opvanglanden

terecht kwamen – buiten hun schuld nog niet delen in de

al gemene welvaartsstijging.

Eindhoven.

H. VERWEY-JONKER..

externe werking (d.w.z. tegenover derde landen) van dit

verdrag. Voor het visserijbedrijf zullen de kansen voor de
afzet in de Euromarkt-landen, mits aan de bepalingen van
het E.E.G.-verdrag de hand wordt gehouden, met een ma-

tig vertrouwen kunnen worden tegemoet gezien.

In 1958 werd in Nederland ongeveer 277.000 ton visserij-

produkten aangevoerd. Hiervan was 63.000 ton gezouten

haring, 45.000 ton verse haring, 15.000 ton makreel,

26.000ton rondvis, 21.000 ton platvis, 66.000 ton mosselen

en 41.000 ton overige visprodukten. Rond 60 pCt. van de

aanvoer bestaat derhalve uit haring en zeevis. Nederland
heeft van de E.E.G.-landen het grootste exportoverschot

en een groot belang bij de afzet buiten de ,,kleine” Europese

markt. Tabel 1 op blz. 620, samengesteld uit vorenvermeld

statistisch overzicht, verschaft inzicht in het patroon van
im- en export van de E.E.G.-landen. –

Deze tabel laat zien, dat aan de uitvoerkant 55 pCt. van

hét totaal zich richt op de E.E.G.-landen onderling en

45 pCt. naar de andere landen. Niet elke groep visprodukten
is echter in dezelfde mate betrokken bij de afzetin de EE.G.

Verse (alsmede gekoelde en bevroren) haring vindt slechts

vcior 27 pCt. haar weg buiten de Euromarkt, maar verse,
gekoelde en bevroren zeevis geeft reeds een cijfer van51

pCt te zien, terwijl gezouten, gerookte en gekruide haring

voor 61 pCt. en de in deze vormen bewerkte zeevis
zelfs

voor 65 pCt. buiten de Euromarkt worden afgezet. Voor

de schaal- en schelpdierensector is de Euromarkt praktisch

het enige afzetgebied, maar bij de visconserven bfijkt de

Euromarkt met 16 pCt. van de afzet van zeer ondergeschik-

te betekenis.

M.et louter statistische gegevens van in- en uitvoer kan

men wellicht hoopvolle verwachtingen opbouwen ten aan-

zien van grotere.kansen voor de afzet in,de-Zes, maar wan-

neer men tevens het langzame tempo van afbraak van be-

paalde
handelspolitieke belemmeringen
in aanmerking

neemt, zijn de voorujtzichten bepaald zorgelijk. Tot deze
belemmeringen, die invloed hebben op .de afzet, moeten

gerekend worden invoerrechten, contingenteringen, finan-

ciële faciliteiten bij de njeuwbouw van vissersvaartujgen,

kredieten aan rederijen, be- en verwerkende bedrijven en

de handel, fiscale faciliteiten, subsidies op brandstoffen en

619

TABEL 1.

Het im- en exportpatroon van de E.E.6.4anden

Produkt_en

‘Invoer,

in. 1952 t/m’ 1957
Uitvoer in 1952 t/m 1957

in
inpCt.
in pCt
in
in pCt.
in PCt.
1.000
van het
van

1
1.000
van het
van 1,
tonnen
totaal
tonnen
samen
totaal

Totaal vis en vis-
2.488,8
100
1.399,4
100
produkten
…….
Ja)
781,6b)
31
773,3b)
55 1.134,3
46
170,5
12
572,9
23
455,6
.

33
III a)

……..
A.
Harink (vers, ge-
koeld, bevroren)
433,5
17,4
.
116,3
8,3
90,1
21
87,6
73
II
338,8
78
8,7
8
III
4,6
1
20,0
19
B.
Haring (gezouten
gerookt, gedroogd,

Ila)

…….

gekruid)
185,3
7,4
370,1
26,4
152,5
84
145,5
39
II
30,3
15
34,1
9
III
2,5
1
190,5
52
C.
Zeevis (vers, ge-
koeld,
bevroren)
499,5′
20,1

197,4
14,1
91,3
18
98,2
49
IT
302,7
61
68,9
36
III
105,5
21
30,3
15
D.
Zeevis (gezouten, gerookt, gedroogd,
gekruid)
398,3
16,0
206,3
14,7
76,7
19
75,1
35
II
229,6
58
31,5
16
III
92,0
23
99,7
49
E.
Zoetwatervis
49,3
2,0
.
18,4
1,3
11,4
23
12,2
67
II
27,0
54
4,7
25
III
10,9
22
1,5
8
F.
Schaal- en schelp-
dieren

(vers,

ge-
koeld, bevroren)
404,1
16,2
338,5
24,2
326,5
81
324,6
96
II
49,9
12
4,0
III
27,7
7
9,9
3
G.
Visconserven

en
-produkten

….
498,0
20,0
143,3
10,2
28,0
6
24,8
16
II
154,9
31
18,3
13
III
315,1
63
100,2
71

a) 1 = E.E.G. onderling.
II = uit/naar rest O.E.E.S.
III = uit/naar rest wereld.
b) Opmerking: de in- en uitvoercijfers van de EEG-landen sluiten niet op
elkaar aan. Voor het bepalen van de onderlinge handel werd zoveel moge-lijk uitgegaan van de invoerstatistieken.

apparatuur, verlenen van garanties en last but not least
subsidies op de afzet en de export.
Ergo het geheel van

steun- en subsidiepolitiek.

Beginnende bij de
invoerrechten
blijkt, dat in Frankrijk

invoerrechten op verschillende vissoorten drukken van

30 pCt. en meer. In Italië variëren de invoerrechten in door-

snee tûssen de 6 en 20 pCt. West-Duitsland heft vor enkele

vissoorten geen invoerrechten, maar oor andere variëren

de invoerrechten van
5
tot 30 pCt. Met de afbraak der in-

voerrechten zullen ingevolge art. 14 van het E.E.G.-verdrag

vele jaren gemoeid zijn en dan moeten er zich overigens

geen omstandigheden voordoen, op grond waarvan een lid-

staat, steunend op art. 15, tijdens de overgangsperiode de

heffing van de rechten geheel of gedeeltelijk kan schorsen.

Wanneer wij nu verder bedenken, dat Nederland voor verse

haring, gezouten haring en verse zeevis in de E.E.G. nog

lange tijd te maken zal hebben met matige tot hoge in-
voerrechten, dan staat tevens vast, dat de visserij in de
partnerlanden gedurende die tijd kan blijven profiteren

– zij het in zeer geleidelijk afnemende omvang – van

de douanemuur.

De
conhingenreringen
zijn voor de meest belangrijke vis-

soorten van ‘weinig invloed meer. Ten dele waren reeds

v56r het in werking treden van het E.E.G.-verdrag vèr-

schillende hoeveelheidsbeperkingen in diverse landen op-
geheven. Genoemd kunnen worden de liberalisatie van de

import van verse haring en zeevis in West-Duitsland, het

vrije handelsverkeer voor visserjprodukten in de Benelux

en ‘de liberalisatie voor haring en andere vissoorten in

Italië. Indien echter tijdens de overgangsperiode van het

verdrag verruiming of afschaffing van contingenteringen

plaatsvindt, kan het importerende land onder bepaalde

omstandigheden een beroep doen op het systeem van mini-

mum-prijzen. Hoewel’ men geenszins gevaren behoeft te

zien waar ze niet
zijn,
moet toch ernstig rekening worden

gehouden met art. 44. De inhoud van dit artikel voorziet

in regelingen ten aanzien van de minimum-importprijzen,

bedoeld om in de overgangsperiode onder bepaalde m-

standigheden te voorkomen, dat het nationale prijsbeleid

voor produkten van landbouw en visserij op losse schroe-

ven zou komen te staan. Men kan met dit artikel alle kan-

ten uit. Eén ding staat echter reeds vast, namelijk dat een

importerend land grote moeilijkheden kan veroorzaken

voor de invoer door het vaststellen van een autonome mini-

mum-prijs.

Een zeer recent door het Produktschap voor Vis en Vis-

produkten – zo nauwkeurig mogelijk – gemaakte inven-

tarisatie van faciliteiten en subsidies, kortweg
overheids-
steun,
aan de visserij in de E.E.G.-landen, gaf het volgende
resultaat:

Verleende kredieten
Verstrekte subsidies
(in mln. gld.) (in mln. gld.)

west-Duitsland
230
150
Frankrijk 115a)
10
25
onbekend
België

………………….
25
onbekend Italië

…………………
Nederland
6,5

.
0,25

• a) In voorbereiding is het zgn. ,,troisième” plan, waarin een krediet van
f. 180 mln, aan het visserijbedrijf is opgenomen.

Hier spreken de cijfers een duidelijke taal. Men zou

kunnen opmerken, dat onder de bemoedering van een over-

heid bedrijven of bedrijfstakken in het leyen worden ge-

roepen en gehouden op een wijze, die economisch niet ver-

antwoord is, maar men zal in dit verband – het visserij-

verband – niet uit het oog mogen verliezen, dat de over-

heidssteun in de overige E.E.G.-landen aan de Visserij werd

gegeven om de bedrijven, na herstel van directe oorlogs-

schade, bij de verdere ontwikkeling te helpen. Frankrijk

beschikt daardoor over een moderne vloot voor de grote
zeevisserij en er wordt verder gemoderniseerd. In West-

Duitsland is de gemiddelde leeftijd van de vissersvloot zeer

laag. Het Nederlandse visserijbedrijf is zeer veel tekort

gekomen waar het de medewerking van de Overheid be-

treft. Eerst in 1956 trad een regeling in werking voor ver-

vanging door nieuwbouw van gedurende de oorlog verga-
ne schepen, alsmede een beperkte regeling ter modernise-

ring va.n de bestaande vloot.
Met overigens alle onzekerheden van het E.E.G.-verdrag

zal er op de lange duur toch over en weer vrijheid moeten
komen op de nationale markten om zodoende de ,,marché

commun” te bereiken. Nederland gaat dan met zijn in

doorsnee oude vloot en door het gebrek aan voldoende

reserves de concurrentiestrijd met onvoldoende wapens in.

In art. 39 van het E.E.G.-verdkag wordt o.a. vermeld,

dat het gemeenschappelijk (landbouw- en dus ook) visserij-

beleid ten doel heeft een redelijke levensstandaard te ver-

zekeren aan de visserijbevolking. In dit licht bezien moet

er niet alleen meer besef komen voor de positie, welke

620

Nederland inneemt in de Westeuropese visserjhuishou-
dingen, maar dient er ook en vooral van overheidszijde

meer daadwerkelijke steun verleend te worden. Indien het

visserijbedrijf niet in de gelegenheid wordt gesteld om aan

het einde van de ,overgangsperiode van. iaximaaI 15 jaar

een gelijke start te hebben met de andere visserijlanden,

dan zou de Nederlandse Overheid in ernstige mate tekort

scjiiéten in haar taak ten aanzien.vai het visserijbedrijf.

Het is volstrekt onvoldoende, indien onze autoriteiten uit

sluitend streven naar het wegnemen van handelpo1itieke

belemmeringen. Het is bovendien redelijkerwijze aan te

nemen, dat de bepalingen van het Euromarkt-verdrag op

dit stuk worden nageleefd. Men behoeft dus van overheids-
zijde geen extra pressie uit te oefenen op andere landen om

zulks te doen, maar men kan volstaan met dit te controle-

ren.

De vragen van primaire betekenis zijn, of de Overheid,

ondanks de . reeds yerschenen publikaties op dit gebied,

zich wel bewust is geworden van de achterstand, die het

visserijbedrijf heeft en of de Overheid berid is daadwerke-

lijk steun te verlenen om die achterstand in te halen. Ten-
einde het Euromarkt-project een goede kans van slagen te

geven, zal men moeten beginnen er voor te zorgen, dat alle

betrokkenen onder geljkwaardige voorwaarden kunnen

starten. Men streeft naar harmonisatie van bepaalde sociale

voorwaarden, waardoor de achterstand, welke in enkele
landen t.o.v. andere landen bestaat, wordt weggewerkt.

Dit acht men een volkomen redelijke zaak. Evenzeer moet

het redelijk geacht worden, dat een achterstand in steun-

beleid wordt genivelleerd teneinde de basis, waarop ge-

start wordt, gelijk te maken. De wijze, waarop in andere

landen bedrijven en bedrijfstakken zijn gesteui1d, mag theo-

retisch-economisch verwerpelijk geacht worden, men zal

moeten bedenken, dat bijv. in het geval van de visserij die

steun ook om sociale en politieke redenen werd gegeven.

Men beschouwe alleen reeds het belang van de visserij als

,,opleidingsinstituut” voor opvarenden van koopvaardij

en marine.

Het komt mij overbodig voor dieper in te gaan op de

invloed, welke een goed en modern uitgerust visserij-appa-

raat heeft op toeleverings- en afzetbedrjven. Het wegnemen

van de achterstand kan niet uitsluitend geschieden door

aan te dringen op inkrimping of afschaffing van de over-
heidssteun in andere landen, omdat daarmede de eerlijke

concurrentieverhouding in volstrekt onvoldoende mate

wordt gewaarborgd. De achterstand moet in positieve zin

weggewerkt worden, namelijk door financiële en handels-

politieke steun in velerlei opzicht. Juist in het kadér van

de E.E.G. hebben de nationale overheden de taak erioor

te zorgen, dat in de overgangsperiode tijdig die maat-

regelen worden getroffen om straks, wanneer de emeen-

schappelijke markt een feit is geworden, alle bedrjfstakkeh

er op geljkwaardige condities aan te laten deelnemen.

Eerst dan zal
blijken
waar de meest gunstige voortbrenging

kan. plaatsvinden. Ik heb er zelf al eerder op gewezen
3),.

dat een ontoereikende, negatieve benadering van de bedrjfs-

belangen door de Overheid gevolgen zal opwekken, die

tegenstrijdig zijn met de doelstellingen van het E.E.G.-

verdrag.

Tot dusverre heb ik mij beperkt tot de interne werking

van het E.E.G. -verdrag. De externe werking is, vooral

wegens de exportnoodzaak van het Nederlandse visserij-

bedrijf, evenzeer van grote betekenis. De positie van enige

belangrijke vis-exporterende landen wordt geïllustreerd

met tabel 2, die is samengesteld met behulp van ggevens

uit het in de aanhef van dit artikel reeds genoemde statis-

tisch overzicht.

De Scandinavische landen zetten gemiddeld 36 pCt. van

hun verse haring af in de E.E.G.-landen. Voor de verse

vis is dit 35 pCt. Buiten de O.E.E.S. (vnl. Oost-Europa)

3)
Zie: ,,De Visserijwereld”
van
11 oktober 1957.

TAI3EL.2.

Export in 1956

Noorwegen
Zweden
Denemarken
Ver. Koninkrijk
Ijsland

in pCt.
in pCt.

in pCt.
in pCt.
in pCt..
Produkten
in 1.000
van 1, II
in 1.000
van 8, II
in 1.000
van 3, 11
in 1.000
van 1, II
in 1.000
van t, 11
tonnen
en III
tonnen
en III
tonnen
en III
tonnen
en til
tonnen
en Ilt
samen
samen samen samen samen

A.

Haring (vers, gekoeld, bevroren)
160,5
26,6
18,8
2,5 4,4
t

a)

………………..
37,2
23
6,3 24
11,8
62
0,0

0,0

11

a)

………………..
13,4
.

09,9
8
0,9
3
0,6
3
0,1
4
.

0,0

III

a)

………………..
69
19,4
73
6,4
35
2,4 96
4,4
100
B.

Haring (gezouten, gerookt, gedroogd, 93,7
6,7 0,6
17,8 28,3
3,4

..

4
0,0

II

………….

.

……..
0,0

3,1 17
0,0

14,4

..

15
0,4
6
0,1
16
1,8
II
5,8
20
75,9
81
6,3
111

…………….

. …..
94
0,5 84
12,9
72
22,5
80

gekruid)

……………………
.

C.

Zeevis (vers, gekoeld, bevroren)
52,5
.
6,5.
57,0
8,9
75,8
15,9
30 2,5
39.
20,4
36
3,6
40
15,1
20
22,6

..

43
1,5
22
31,4
55
0,1
1
3,6
5
11

…………………….
14,0
27
2,5
39
5,2
9
5,2
59
57,1
75
111

……………………
D.

Zeevis (gezouten, gerookt, gedroogd,
gekruid)

……………………
.

.

.

89,7
0,10
7,6
10,1
55,7
11
0,04
40
2,0
27
18
17
%

14,6
26
19
0,03
30
1,3
17
2,3
23
26,8
48
63,0
70
0,03
30
4,3
56
6,0
60
14,3
26

3

……………………9,9

nihil

0,11

3,2
nihil

nihil

11

…………………..16,8

.

0,04
36
1,4
44

111

.-
…………………..


0,07
64
0,9
28

13

………………….
.
,,
III

………………….
..
,,

0,0

0,9
28

E.

Zoelwatervis

………………..
.

F.

Schaal- en schelpdieren (vers, gekoeld,

0,07
12,8
0,9
nihil
14

.
0,02
30
10,0
78
0,6
67

It

… ……………….
86
0,05 70 2,5
20
0,2
22


III

………….

.

……..
0,0

0,3
2
0,1
11

bevroren)

…………………..2,8
t

…………………..0,4

G.

Visconserven en -produkten
26,2
1,8 5,8 7,2
0,15

.2,4
.0,0

2,8
10
0,1
5
1,3
22
0,0

0,0

7
0,1
5
1,3
22
0,0

0,0

11

……………………1,7
11F

…………………..
21,7
83
1,6
90
3,2
1

56
7,2
100
0,15
100

a) t = naar E.E.G.

11 = naar rest O.E.E.S.

III = naar rest wereld.

621

plaatst Scandiiiavië gemiddeld 59 jCt. van zijn vërse en

87 pCt. van zijn gezouten haring.

Vah de steunmaatregelen aan de Visserij in Scandinavië

Engeland en IJsland noem ik – zonder volledig te willen

Vakantiekampen
in Engeland

Naar schatting maken nieer dan één miljoen

Britten, d.w.z. 4 pCt. dergenen,’die hun vakantie

uitenshuïs doorbrengen, gebruik van de véle

diensten, die het vakantiekamp hun kan bieden,

zoals: georganiseerd vermaak voor hen die ‘daar

prijs’ op stellen, uitstapjes in de omgeving, sport,

alsmede oppas voor de kinderen. De huidige

omzet van deze tak van bedrijf wordt, aldus
meldt ,,The Financial Times” van 31 juli jI.,

geraamd op £ 15 mln, per jaar. Het aantal be-

zoekers grôeit even snel, als de accommôdatie

kan worden uitgebreid en het is dan bok geen

wonder, dat de eigenaren der 94 permanente

vakantiekampen van mening zijn, dat dé markt

nog geenszins is afgegraasd. Butlin, de grootste

onderneming uit de branche, moet jaarlijks

200.000 gegadigden teleurstellen. Deze onder-

neming heeft, evenals Warner, haar activiteiten

ook al uitgestrekt tot hotels, die overigens de

zelfde faciliteiten bieden als de kampen.

Onderneming

Aantal Aantal

Totale

Aantal
a

kampen hotels

ccom’

gasten
mddatie

(1958)

Butlin ………….6

3

48.000

530.000
Warner ………….8

1

– 4.500

65.000
Pontin ………….9

4.000

56.000
Middleton Tower

1

3.270

44.000
Squire’s Gate

T

2.250

25.000
Maddieson

3

1.750

25.000
British Holiday Est

1

1.700

25.000
Overige
…………
65

22.500 a) 300.000 a).

a) Raming.

.

De permanente vakantiekampen worstelen

met hetzelfde probleem als de meer conventionele

vakantieverblijven, nI.: ,,how to pack as many

people as possible into buildings which for

about two-thirds of the year stand empty”. Door

de sterke voorkeur der Britten om in juli en

augustus met vakantie te gaan zijn de kampen

slechts 14 van de 18 weken die het klimaat het

seizoen toestaat te duren, ‘vol. Door middel van,

dikwijls aanzienlijk, Jagere tarieven in mei en

september trachten de ,,kampleiders” het op-

nemen van vakantie buiten het hoogseizoen aan

te moedigen.

Afgezien van dit met het seizoen verbonden

vraagstuk hebben de ondernemingen die vakantie-

kampen exploiteren, weinig reden tot bezorgd-

heid: de aanvragen van gegadigden bewegen zich

op hoog peil en bovendien vertonen de betaalde

vakanties een tendentie om langer te worden.

Opmerkelijk is overigens, dat in de nieuwe

kampen in toenemende mate de nadruk wordt

gelegd op minder organisatie; één kamp bélooft

in zijn advertentiecampagnes ,,No loudspeakers,

no regimentation”. Voorts tekent genoemd blad

nog aan, dat een kleinere onderneming de naam

,,Holiday and Country Club” gebruikt, terwijl

een nieuw kamp van Warner eerder bekend is als

,,hotel” of ,,centrum” dan als ,,kamp”.

zijn – de Visserjbanken in Denemarken en Noorwegen,

de afzetcoöperaties met door de Regering vastgestelde

minimum-prijzen en aansluitende egalisatiefondsen in

Noorwegen, de regeringsfinanciering van de vloot in

Zweden, de subsidie ter garantie van de besomming in

Engeland en de regeringszorg voor de visserij, die in

Ijsland een sleutelindustrie is. –

Het is om de kracht van het Nederlandse visserijbedrijf

te vergroten beslist gewenst, dat de verre visserij wordt

bevorderd en financieel mogelijk geniaakt. Daarenboven
zal bij de eventuele totstandkoming van een vrijhandels-

akkoord door onze Overheid krachtig geijverd moeten

worden voor een speciaal visserjregime. Gemeenschappe-

lijke handelspolitiek t.o.v. derde landen, coördinatie van

aanvoer- en afzetmaatregelen en harmonisatie van de

steunmaatregelen zullen, evenals in de E.E.G., onderdeel

van dit regimé moeten zijn.

Nederland is door het patroon an de aanvoer voor een

belangrijk deel aangewezen op Oost-Europa en andere
,,derde” landen. De Scandinavische landen zijn in deze

gebieden enorme concurrenten. De toenemende produktie
van de eigen visserijvioten der Oosteuropese landen heeft

vanzelfsprekend de tendens de invoer te verminderen. Het

is voor onze gehele vissérij noodzakelijk, dât, gelijk dit in

Scandinavië gebeurt, de afzet op de Oosteuropese markt

en verder daarvoor in aanmerking komende landen krachtig

wordt bevorderd. Kwaliteit en prijs zullen sterke wapens

zijn in de strijd tot behoud van het Oosteuropese afzet-

gebied, hetwëlk voor het Nederlandse visserijbedrijf van

oudsher belangrijk is geweest. De zorg voor een goede

kwaliteit kan gerust aan het bedrijf worden overgelaten,

maar aangezien de prijsvorming in het bedoelde afzetgebied

niet aan de normale wetten van vraag en aanbod beant-

woordt, zal voor de opbrengst naast het bedrijf dôor de

Overheid zorg moeten worden gedragen. Bepaalde over-

heidsgaranties zijn’noodzakelijk en – in het licht van het

beleid ter zake in vele andere landen – verdedigbaar.

De conclusies, waartoe deze beschouwingen in het kader

van de jongste ontwikkeling op internationaal gebied

leiden, zijn:

Nederland heeft een achterstand t.o.v. Frankrijk

en West-Duitsland binnen de E.E.G. en evenzeer t.o.v.

Scandinavië en Engeland (om van IJsland maar niet te

spreken) binnen de vermoedelijke vrijhandelszone waar

het betreft de actieve overheidssteun.

Die achterstand kan niet alleen ingehaald worden

door het doen wegnemen van steunmaatregelen elders,

inaar zal door een, positief visserijbeleid, i.c. door steun

in financieel en handelspolitiek opzicht, genivelleerd moeten
worden.

Er is binnen’de E.E.G. een zekere uitbreiding van de

afzet voor Nederland mogelijk, maar daarvoor is een

doelmatige coördinatie van marktmaatregelen noodzake-

lijk.

Het visserij-regime in de E.E.G. moet zo spoedig

mogelijk een effectieve inhoud krijgen.

Het Nederlands standpunt inzake het visserij-regime

in de vrijhandelszone moet bepaald zijn, voordat het

akkoord definitief tot stand komt. De verrassingspolitiek,

die optrad. bij de overeenkomst van Rome, waarover het

Nederlandse bedrijfsleven
,
niet’ of zeer onvolledig werd

gepolst, moet voorkomen worden. Hier ligt een’ taak voor

de Regering, doch ook voor het bedrijfsleven zelf.

Rotterdam.

Drs. J. B. REJCHARDT.

622

IN

Schrijver geeft in dit artikel een overzicht van

de ontwikkeling van de tankvloot en de tank-
vrachtenmarkt. Per ultimo juni telde de wereld-

tankvloot 2.986 schepen, met een draagvermogen
van 59,6 mln, ton. In bestelling zijn nog 532

tankers, met een draagvermogen van 20 mln, ton.

Een aantal bouwopdrachten is sedert het begin

van het jaar in verband met de ongunstige situatie
in de tankvaart geannuleerd of gewijzigd. Uit het

feit, dat de wereldtankvloot het afgelopen jaar met
meer dan 12 pCt. werd uitgebreid, hoewel de ver-

voerde hoeveelheid petroleumprodiikten met slechts
6 pCt. toenam, blijkt, dat de tankvloot sneller
werd uitgebreid dan door de stijging van het ver

bruik van petroleumprodukten was gewettigd. Deze

omstandigheid, alsmede het te traag slopen der
oudere schepen, verklaart, aldus schrijver, goed-

deels het thans bestaande surplus aan tonnage. Gezien de omvangrijke nog in bestelling zijnde

tonnage is een spoedig herstel van het ernstig ver-

stoorde evenwicht niet te verwachten.

Malaise

in de tankvaart

De in het eerste halfjaar te water gelaten tanktonnage

is vrijwel even groot als die in de overeenkomstige periode

van verleden jaar, nI. 112 tankers met een gezamenlijk

draagv&rmogen van 3.483.200 ton, vergeleken met 121 tan-

kers met een totaal draagvermogen van 3.455.750 ton

gedurende de eerste zes maanden van 1958. Ofschoon het

aantal te water gelaten tankers geringer’ is dan in het

eerste semester van het achtèrliggend jaar is het draag-

vermogen circa 28.000 ton groter. Hierin komt de toe-

nemende Iaadcapaciteit der in bestelling zijnde tarikers

tot uitdrukking’ Van de in het afgelopen halfjaar te water

gelaten tankers zijn er inmiddels 31, met een draagvermo-

gen van 969.150 ton, reeds in de vaart gebracht.

Van de in het eerste halfjaar van stapel gelopen tankers

waren o.a. 47, met een draagvermogen van 1.601.750 ton,

bestemd, voor oliemaatschappijen; 61, met een draag-

vermogen van 1.843450 ton, zijn voor rekening van

particuliere rederijen in aanbouw, terwijl drie tankers, met

een draagvermogen van 38.000 ton, door Sowjet-Rusland

werden besteld. Was verleden jaar één op elke vijf te

water gelaten tankers voor de oliemaatschappijen bestemd,

ditmaal is de verhouding vier op vijf.

In bestelling zijn thans nog 532 tankers, met een draag-

vermogen van 20.007.620 ton, waarvan 218, met een

draagvermogen van 9.302.450 ton, door de oliemaatschap-

pijen en 314, met een draagvermogen van 10.705.170 ton,

door particuliere rederijen werden besteld. De opleverings-

termijn loopt tot 1964, al valt het accent op de eerstvol-

gende jaren.

Sedert het begin van het jaar is een aantal bouwop-

drachten in verband met de ongunstige situatie in de tank-

vaart geannuleerd, resp. gewijzigd. Het nadelig verschil

tussen het draagvermogen der in het eerste halfjaar ge-

plaatste nieuwe bestellingen en dat der geannuleerde resp.

gewijzigde bouwcontracten bedraagt ongeveer een miljoen

ton. Voor 19 schepen met een draagvermogen van

586.450 ton werd bij het plaatsen der bestelling door op-

drachtgevers bedongen, dat desgewenst vracht- in plaats

van tankschepen zouden worden gebouwd. Bovendien

konden de bouwcontracten voor 17 tankers, met een

draagvérmogen van 556.700 ton, desgewenst worden

geannuleerd. Met geen dezer optionele bouwcontracten

is bij het totaal van circa 20 miljoen ton draagvermogen

aan alsnog in bestelling, resp. aanbouw zijnde tankers

rekening gehouden.

-De thans geldende uitzonderlijk lage vrachten zijn oor-

zaak dat zowel de oliemaatschappijen als particuliere

rederijen een aantal oudere tankers voor s1oop hebben

verkocht. Dit waren in het eerste halfjaar dertig tankers,

met een draagvermogen van 352.756 ton, der oliemaat-

schappijen en 36 tankers, met een draagvermogen van

482.024 ton, toebehorend aan particuliere rederijen.

De gemiddelde vracht voor het vervoer vati donkere

olie op het traject Curaçao/Londen/Curaçao, dat als

basis dient voor de Afra vracht (Average Freight Rate
Assessment) der London Tanker Brokers’ Panel lag in
het tweede kwartaal 60 pCt. beneden de schaaivracht,

d.w.z. 13/- per ton. Voor het vervoer vah schone olie was

de gemiddelde vracht op hetzelfde traject 424 pCt. beneden

de schaalvracht,-d.w.z. 18/8 per ton en voor het vervoer

van donkere olie op het traject Koeweit/Londen/Koeweit

65 pCt. beneden de schaalvracht, d.w.z. 23/3 per ton.

Dat deze vrachten voor de kleinere tankers ten enen male
ontoereikend zijn behoeft geen betoog.

Ofschoon het totaal van ruim 800.000 ton draagvermo-

gen aan gedurende het eerste halfjaar voor sloop verkochte

‘oudere schepen een stap in de goede richting is, dient het

tempo waarin de niet langer economische schepen worden

gesloopt nochtans aanzienlijk te worden versneld, wil het

zo ernstig verstoorde evenwicht tussen vraag naar en aan-

bod van tonnage binnen afzienbare tijd hersteld worden!

Het totale draagvermogen der wereldtankvloot bedroeg

eind vorig jaar 57.091.774 ton en het aantal tankers 2.950.

In aanmerking nemend, dat zeven tankers, meteen draag-

vermogen, van 113.035 ton, als vrachtschip werden ver-

bouwd en rekening houdend met bovengenoemde mutaties,

kan gesteld worden dat de wereldtankvloot op 30 juni ji.

2.986 schepen met een draagvermogen van circa 59.589.159

ton telde. Hierbij is dan uitsluitend rekening gehouden
met tankers welker draagvermogen 3.000 ton te boven

gaat. Werden vorig jaar tal van nieuwgebouwde tankers

in Liberia resp. Panama geregistreerd, in het afgelopen

623

halfjaar werd de Lberiaanse tankvloot slechts met 135.060

ton en die van Panama met 35.000 ton uitgebreid. Daar-
tegenover toont het aantal tankers dat in de registers der

Bahama eilanden werd ingeschreven, een stijging.

De aanzienlijk bij de raming ten achter gebleven be-

hoefte aan tanktonnage en de uitbreiding der wereld-

tankvloot, mede gedurende de eerste zes maanden van dit

jaar, zijn oorzaak dat het aantal uit de vaart genmen

tankers voortdurend stijgt. Op 29 juni jl. telde de opgelegde

tankvloot 426 schepen, met een draagvermogen van

7.028.755 ton, waarbij geen rekening is gehouden met de

eveneens uit de vaart genomen 37 tankers, met een draag-

vérmogen van 930.127 ton, toebehorend aan de Military

Sea Transport. Telt men deze schepen mede dan stijgt

het draagvermogen der in totaal opgelegde vloot tot bijna

8 miljoen ton!
1)

94 tankers van de opgelegde vloot, met een draag-

vermogen van 1.159.489 ton, dateren van vôôr de oorlog

en 130, met een draagvermogen van 2.035.786 ton, werden

tijdens de oorlog gebouwd. Het aantal opgelegde en na

de oorlog gebouwde tankers bedroeg op 1 juli 207 en het

draagvermogen 3.941.397 ton. Illustratief voor de situatie

in de tankvaart is de constant toenemende omvang der

opgelegde tankvloot ni. van ruim
5,8
miljoen ton draag-

vermogen in mei jl. tot resp. 6,8 miljoen ton begin en

ruim 7 miljoen ton eind juni ji.

Welke factoren hebben tot een zo ingrijpende kentering

van het gètij geleid? Op deze vraag geeft een door de
British Petroleum Company Ltd. gepubliceerd over-

zicht van de gang van zaken in de petroleumindustrie in

het afgelopen jaar antwoord. De recessie in de Verenigde

Staten leidde tot geringere produktie op het Westelijk

1)
Op 21juli ii. was het aantal opgelegde tankers (excl. die
der Military Sea Transport) tot 448, niet een draagvermogen
van 7.513.305 ton gestegen:

halfrond. Daarentegen steeg de produktie in het Midden
Oosten. De totale wereldproduktie nam, vergeleken met

1957, met 3 pCt. toe, een percentage dat beneden het

gemiddelde der voorgaande jaren blijft..

Het wereldverbruik van petroleumprodukten was •in

het afgelopen jaar ongeveer 6 pCt. groter dan in 1957.

In het stijgend verbruik werd deels voorzien door levering

uit in 1957 gevormde aanzienlijke voorraden. De wereld-

produktie bedroeg verleden jaar nI. 926,4 miljoen ton,

vergeleken met 900,2 miljoen ton in 1957, terwijl het

wereldverbruik, excl. dat van het Oostelijk blok, verleden

jaar tot 933 miljoen ton (1957: 882 miljoen ton), d.w.z

met circa 6 pCt., vergeleken met een gemiddelde van 7 pCt.

in het’tijdvak 1953/58, toenam.

Het Midden Oosten en de produktiecentra rond ‘de

Caraïbische Zee dekken thans circa 85 pCt. van de totale

iitvoer van petroleumprodukten. Zowel in de produktie-

als in de verbruikscentra werd de raffinagecapaciteit uit-

gebreid.

De wereldiank vloot werd in het
afgelopen
jaar met circa

6 mijoen ton draagverniogen, d.w.z. met meer dan 12 pCt.

uitgebreid ofschoon de in het kader van de internationale

handel in petroleumprodukten vervoerde hoeveelheid met
slechts circa 6 pCt. vergeleken met, het jaar 1957 toenam.
Hieruit blijkt dat de wereldtankvloot veel sneller dan ge-

wetfigd door de stijging van het verbruik van petroleum-

produkten, werd uitgebreid. Deze omstandigheid, gevoegd

bij het achterblijven der geraa,nde stijging van het verbruik

en het te traag slopen der oudere schepen verklaart goed-

deels het bestaande surplus aan tonnage.

Gezien de omvangrijke nog in bestelling zijnde tonnage
is een spoedig herstel van het ernstig verstoord evenwicht
niet te verwachten en dient, geheel onvoorziene gebeurte-

nissen voorbehouden, nog geruime tijd met lage tank-

vrachten rekening te worden gehouden.

r

Rotlerdam.

C. VERMEY.

Surinaamse kanttekeningen

(Tweede kwartaal 1959)

Ook Suriname gaf na het recessiejaar 1958 een her-
stel te zien gedurende het eerste kwartaal van dit jaar.

Dit kwam onder andere tot uiting in de handelsbalans:

Ie kwartaal Ie kwartaal
le kwartaal
1957 1958 1959

(in Sf.

1.000)
15.351
18.760
17.736
Snvoer

…………………….
15.596
15.407 19.049
Uitvoer

……………………
Saldo

…………………
..±
245
‘- 3.353
+

1.313

Het is van belang, hierbij te noteren, dat in.
1959
ook

het sortiment in de uitvoer verbeterde. Hoewel bauxiet

(ruim Sf. 14 mln.) nog steeds de hoofdpijler is, steeg

hët aandeel van de overige export ditmaal boven de

20 pCt., een aandeel, dat gezien de recente historie zeer

groot is. Een belangrijke stijging vonden wij bij rijst en

suiker, waarnaast hout en triplex iets verbeterden en

voor het eerst de post ,,Papier en cellulose” verscheen

met Sf. 136.000. De opleving viel tevens te constateren

bij het havenverkeer, waar zowel het aantal als de ton-

nage der binnengelopen schepen steeg, en bij het lucht-

verkeer, waar het overigens opmerkelijk is, dat de P.A.A.,

de maatschappij die destijds het eerst een passagiers-

dienst op Paramaribo opende, thans naar de derde

plaats, achter K.L.M. en Air France, zakte in het pas-

sagiersvervoer. Het ligt in de bedoeling, dat de P.A.A.

in de loop van juli Paramaribo opneemt in de nieuwe,

met straalvliegtuigen gevlogen, passagiersdienst New-

York – Buenos Aires. -.

Omstreeks dezelfde tijd zal de kort geleden opgerichte

N.V. Surinaamse Interamérikaanse Luchtvaart Maat-

schappij met viermotorige vrachtvliegtuigen een dienst

openen, die Suriname met Brazilië, Venezuela en Trini-

dad verbindt. Ook de binnenlandse luchtverbindingen

staan in het brandpunt van de belangstelling. Naast de

dagelijks . gevlogen passagiersdiensten in het kustgebied,

waarbij van Paramaribo uit vier districtsplaatsen bevlo-

gen worden, zal thans ook het ontoegankelijke zuiden

voor de binnenlandse ltichtvaart opengelegd worden.

De Regering ontwierp in dezen een zesjarenplan, onder

624

de naam ,,Operatie Sprinkhaan”, gedurende welke pe-

riode zeven vliegvelden met startbanen van 1.500 meter

en enkele hefschroeflandingsplaatsen in het oerwoud

zullen worden aangelegd. Doel van deze operatie is een

intensieve kartering van het onbekende gebied, gepaard

gaande met fotogeologische, aero-geofysische en bos-
bohwkundige onderzoekingen. Het aanvullende terres-

trisch onderzoek zal eveneens, een verdere ontsluiting

van ‘het uitgestrekte oerwoudgebied met zich brengen.

De overlandverbinding Oost-West zal vermoedelijk

tegen eind 1960 gereedkomen. Reeds thans worden voor-

bereidingen getroffen voor een nieuw’ aan te leggen

Noord-Zuidverbinding, welke vermoedelijk vanaf het

vliegveld Zanderij over het Brouwnsgebergte en de wa-

terscheiding van deSaramacca en de Suriname zal lopen

naar het Zuidelijk Grensgebergte bij de rivier de Pa-

loemeu. De verhoogde activiteit op verkeersgebied vloeit

voort uit het inzicht, dat een goede verkeerstechnische

ontsluiting een van de eerste vereisten is voor een econo-

mische ontsluiting van het land.

Ook op Scheepvaartgebied heerst acçiviteit. De

K,N.S.M. kocht een tegenover haar emplacement gele-

gen pand aan, waar de kantoren zullen worden gevestigd.

De vrijkomende terreinen van de bestaande kantorén

zullen worden benut voor uitbreiding van het emplace-

ment. Van overheidswege wordt de mogelijkheid onder

zocht voor de aanleg van een ,oceaanhaven stroomop-

waarts aan de grensrivier de Corantijn. Dit geschiedt

mede in verband met de plannen voor een grootbedrijf

voor bananencultuur in het district Nickerie.

Mijnbouw.

Zowel voor bauxiet als voor goud valt een opleving

in de produktie waar te nemen in de eerste helft van

1959. De Billiton kocht de gronden aan van de voor-

malige plantage Altona, groot ongeveer 700 ha. Het is

de bedoeling, een deel van dit terrein te gebruiken voor

het storten van aarde, welke weggegraven wordt teneinde

de ertsaders te bereiken.
Op 14 mei namen de Staten van Suriname met al-

gemene stemmen de wijziging aan in de Brokopondo-

overeenkomst. Deze wijziging behelst de sedert de oor-

spronkelijke overeenkomst gemaakte nadere afspraken

inzake de bouw van een aluinaardefabriek en de be-

paling, dat ten behoeve van Suralco onteigende gron-

den om niet zullen worden teruggegevèn, wanneer zou

blijken, dat deze niet nodig zouden zijn. Ten slotte

werd, in tegenstelling tot de oorspronkelijke overeen-

komst, bepaald, dat de in aanleg zijndé weg Paranam-

Brokopondo een openbare weg zal zijr. Direct daarna

werd, eveneens met algemene stemmen, een verordening

aangenomen, welke de onteigening ten behoeve van de

Suralco nader regelt. Een deel der betrokkenen had in

de lokale pers en op vergaderingen sterk tegen deze ont-

eigening geageerd, doch deze actie bleek niet tot parle-

mentaire tegenstellingen te leiden.

Bij het constructiepersoneel van de Suralco trad een
begin van staking op, doch na tussenkomst der bonden

werd het werk enkele dagen later reeds hervat. Vanwege

het Krupp-conceri werd een kort vooronderzoek ge-

daan naar de exploiteerbaarheid van de aanwezige laag-

waardige ijzerertsen. Het definitief verslag hierover dient
nog te worden afgewacht, doch het is reeds vrijwel zeker,

dat indien de exploitatie zal worden aangevangen, dit

niet door Krupp zelf zal geschieden. Ten behoeve van

de nieuwe smelterij op Rozenburg werd geen enkele af-

spraak gemaakt. Het onderzoek naar exploiteerbare

hoeveelheden aardolie in het district Nickerie werd ver-

der voortgezet.

Agrarische sector.

Het jaar 1959 belooft een goed visserij-jaar te wor-
den. De trawlervloot van de Surinaams-Amerikaanse

combinatie werd gedurende het laatste kwartaal belang-

rijk uitgebreid. De uitvoerwaarde van garnalen bedroeg

in het eerste halfjaar ruim Hf. 350.000, hetgeen meer

is dan de jaaruitvoer in
1958.
Verwacht wordt dat het
jaartotaal meer dan Hf. 1 mln. zal worden. Twee mee-

vallers zijn, dat’ kleine garnalensoorten, die voorheen

geen afzet hadden, zoals de Witte Berrie en de Sarasara,

onverwacht een gerede afzetmarkt vonden in Trinidad,

en dat Curaçao ondanks eigen visrijkdom thans afnemer

is van zowel garnalen als gezouten vis.

De landboi4w heeft plaatselijk van droogte te lijden,

doch in het algemeen is de neerslag beter te noemen dan

gedurende de afgelopen jaren. Voor de citruscultuur

zijn de regens in het algemeen nog juist op tijd gekomen.

Men verwacht dit seizoen een gerede afzet, mede in ver-

band met pessimistische produktievoorspellingen in con-

currerende landen. Zelfs blijkt de Nederlandse conser-
venindustrie belangstelling te tonen voor vruchten, die

voorheen voor export niet in aanmerking kwamen. Wan-
neer voor deze tweede kwaliteit, als verwacht wordt, een

prijs van Hf.
5
tot Hf. 7 per krat f.o.b. Paramaribo kan

worden gemaakt, is deze export zeker lonend en vele

planters verwachten in
1959
een record, zowel naar hoe-

veelheid als naar waarde. Mede in verband hiermede is

de vraag naar plantmateriaal bij de Lands Plantendien-

sten zeer groot. Gezien dit aantal aanvragen berekent

men de uitbreiding van het citrusareaal op ongeveer

4.000 ha.

Het totale landbouwareaal bedroeg in 1958 ruim

46.600 ha tegen ruim
.
40.100 in 1956. Verwacht wordt,

dat in
1959
de 50.000 ruim overschreden wordt. De bin-

nenlandse cocosolie-industrie blijkt een stimulans voor

de cocosplanters, hetgeen blijkt uit een stijgende pro-

duktie, waartegenover echter de export van onbewerkte
noten aan het afnemen is: De balataproduktie liep sterk

terug, tot nog geen 10 pCt. van de overeenkomstige

cijfers van 1958. De steeds moeilijker concurrentie tegen

synthetische rubberprodukten en de stijgende, kostprijs

doen vele onderneirters besluiten, hun heil elders te

zoeken. Zoals de situatie er thans uitziet, is dit bedrijf

ten dode gedoemd.

Voor 1959 wordt een goede rijstoogst verwacht. Hoe-

wel in het district Nickerie enkele nieuwe gevallen van

de Hoja Blanca-ziekte werden geconstateerd is de vrees

voor een ernstige epidemie enigszins afgenomen. Men

hoopt ook dit jaar in het nieuwe afzetgebied Venezuela

goede zaken te kunnen doen.

Industriële sector.

Het kort geleden opgerichte scheepsbouwbedrijf van

de Curaçaosche ,Handel Maatschappij werd onderge-

bracht in een aparte NV., de Surinaamse Dok en

Scheepsbouw Maatschappij, welke met een personeels-

bezetting van 200 man dok- en bouwfaciliteit heeft voor

625

d

,
1
1′

binnenschepen en kustvaartuigen tot 80d ton. Dit be-

drijf is redelijk voorzien van opdrachten, ook uit het

buitenland.

In dit kwartaal werd een zeepfabriek opgericht, ter

wijl de eerder gemelde ‘olieraffinaderij in bedrijf werd

gesteld. Een enkele jaren geleden opgerichte confectie-

fabriek voor overhemden zag de vraag dermate toenemen,

dat met de bouw van een nieuwe fabriek eenaanvang

werd gemaakt. Het produkt wordt regelmatig naar andere

landen van het Caraïbisch gebied geëxporteerd.

Een tweede sigarettenfabriek werd in bedrijf gesteld.

Het door middel van een prijsvraag vastgesteld merk

ondervond direct moeilijkheden, daar een Nederlandsé

onderneming hiertegen bezwaar maakte o grond van

het merkenrecht. Het betreffende merk zal nog dit jaar
door de nieuwe producent worden gewijzigd.

Door de Regering werd aan de Staten in het kader

van het Tienjarenplan een ontwerp-garantieverordening

aangeboden voor een op te richten toeristenhotel. De ga-

rantie zal gelden voor een obligatielening onder hypo-

thecair verband van ten hoogste Sf. 900.000. Het groot-

ste bestaande hotel te Paramaribo kocht een aangrénzend

perceel aan ten behoeve van een uitbreiding van onge

veer 100 pCt. van de beddencapaciteit door middel

van nieuwbouw.

Blijkens de jaarstukken van de O.G.E.M. vertoonde

zowel het gas- als het elektriciteitsverbruik in 1958 eer

flinke stijging ten opzichte van
1957.
Deelektriciteitsver

koop steeg van 19,7 tot 23,5 mln. kWh bij een hoogst

opgetreden belasting van
5.900
kW tegen 5.080 kW

verleden jaar. Naar aanleiding hiervan werd tot uitbrei-
ding ‘van het machinepark besloten.

Het dagblad ,,Nieuw Suriname” vreest blijkens een

redactioneel artikel binnenkort een tekort aan arbeiders
in het land in plaats van de thans in de stad Paramaribo

bestaande werkloosheid. De arbeidsbehoefte is door de
stuwdambouw en de ontsluitingswerkzaamheden thans

sterk stijgende, hetgeen reeds merkbaar wordt voor en-
.kele typen geschoolde arbeid. Ten gevolge van de zuig-

kracht in verband met de nieuwe arbeidsgelegenheid

kunnen reeds incidentele loonsverhogingen worden ge-

constateerd. Ook het gereedkomen van nieuwe land-

bouwpercelen begint merkbaar te worden.
De bouwnijverheid, zowel in de particuliere als in de

overheidssector, is voor de eerstkomende periode goed

van opdrachten voorzien. In Paramaribö en omgeving zijn

than bouwvergunningen vanwege de Dienst Bouw- en

Woningtoezicht vereist. Gedurende het eerste kwartaal

werden 428 vergunningen verstrekt. Aan de b’ovenloop

van de Surinamerivier zal behalve het nieuwe Zendings-

hospitaal ook een ziekenhuis van de Missie verrijzen.

Financiën.

De opbrengst der Landsmiddelen bedroeg in 1958

Sf.
59
mln., hetgeen Sf. 4 mln, beneden de raming, doch

ruim Sf. 7 mln. boven de opbrengst in 1957 was. De in-

komsten uit belastingen en uit domeinen waren zowel

boven de raming als boven 1957. Het verschil met de ra-

ming werd in hoofdzaak veroorzaakt door lagere op-

brengsten uit de Landsmagazijoen van technische artike-

len en geneesmiddelen (Sf. 2,2 mln.) en het niet-ontvan-

gen van gelden van de Suralco in verband met het Bro-
kopondoproject (Sf. 2,2 mln.).

De Financieel-Economische Commissie onder. leiding

van Prof. Dr. P. Lieftinck vertrok begin mei met de

toezeggging, dat hetop te stellen rapport ongeveer augui-

tus tegemoetkan worden gezien. V66r zijn vertrek ont-

ving Prof. ‘Liéftinck de pers, waarbij hij de aan de Com-

missie verleèii’de” opdracht al volgt omschreef: ,,Eeri

studie te maken van de te verwachten’economisché bnt-

wikkeling in Suriname onder invloed- van de voortge-

zette uitvoering van het, Tienjarenplan en aanvullende
overheidsprojecten, alsbok de uitvoering van het Br,o-

kopndoplan èn eventulé particuliere investeringen”.

Op grond van deze studie zala Commissie dé Regering

adviseren over het te voeren finanieel-economische be-

leid teneinde in de komende fase vari versnelde ontwik-

keling de gewente stabiliteit té bewaren.

Verwacht wordt, dat gedurende de eerstkomende. jaren

een sterke toeneming van de import bij een voorlopig

slechts geringe stijging van de export zal plaatsvinden

Het externe monetairebeleid dient daarom, mede gezien
de noodzaak van binnenlandse stabiliteit, gerichf te blij-

ven op een stabiele valuta. Op een vraag, of belastingvèr-

hoging een der middelen zou zijn om inflatoire krachten

tegen te gaan, wenstë Prof. Lietinck in ‘dit stadium niet

in te gaan. Het R.K. weekblad ,,Omhoog” merkte in

een redactionele beschouwing over de Commissie op:

,,Wel. weten we, dat de Regering advies wil hebben over:

het verkrijgen en het besteden van middelen om de op-
genomen en nog op te némen lasten te kunnen dragen”

Algemeenwordt dan ook aangenomen, dat met hogere

belastingen in de nabije toekomst rekening dient te wor-

den gehouden. –

Het indexcijfer van de kosten van levensonderhoud

gedurende het eerste kwartaal 1959 was met 112
(1953

= 100) één punt boven het voorafgaande kwartaal, doch

bleef één punt beneden het eerste kwartaal van
1958.

Onderverdeeld in goeder’en van binnen- en buitenlandsé

oorsprong was het verschil sedert het voorafgaande

kwartaal resp.
+3
en —1 punt.

Sociale voorzieningen.

Momenteel kent Suriname wel een ongevallen-, doch

geen ziekenregeling. Enkele grote bedrijveii stelden voor

hun eigen werknemers een particuliere ziekenregeling

op, doch veruit de meeste werknemers zijn thans nog

verstoken van enige financiële verzorging tijdens ziekte.

De Regering nam daartoe in haar regeringsprogra’mma

de oprichting op van een Algemeen Ziekenfonds.
In het kader der technische bijstand van Nederland

aan Suriname bracht’ de heer J. de Wit, adviseur bij he’t

Buréau der Ziekenfondsraad, in 1957 en 1958 een be-

zoek aan Suriname, teneinde zich op de môgelijkheden

te oriënteren, en een advies voor te bereiden. Voor het
uitbrengen van ‘dit adviei arriveerde de heer De Wit in

mei 1959 wederom te Paramaribo.

Het ligt in dé bedoeling aanvankelijk alleen voor de

stad Paramaribo en naaste omgeving, een ziekenregeling

in het leven ‘te roepen, waarbij dan voor de bedrijven,

die niet reeds een eigen ziekenfonds bezitten, het Alge-

meen Ziekenfonds zal optreden op een analoge wijze als

in Nederland de ziekenfondsen. In het beginstadiuni

zullen alleen bedrijven’ met een zeker minimum-aantal

werknemers verplicht worden ingeschakeld.

Internationaal.

Bij de E.C.L.A.-conferentie te Panama trad de Su-
rinaamse Minister van Economische Zakn, DL P. A.

626

M.. van Philips, op als voorzitter van de Koninkrijks-
delegatie. Een eventuele ciprichting van een gemeen-

schappelijke markt voor Latijns Amerika heeft voor Su-
riname en de Nederlandse Antillen grote consequenties.

Op de thuisreis bezocht de Minister zijn Antilliaanse

ambtgenoot teneinde verschillende problemen in dezen

te bespreken, oa. ook met betrekking tot een eventuele

aansluiting van beide Rijksdelen op associatiebasis bij de

Europese Economische Gemeenschap.

De omzetting van het honoraire consulaat der Neder-
landen tè Port-of-Spain, Trinidad, in een beroeps Con-

sulaat-Generaal, is voor Suriname ‘an belang, daar’ de

groeiende exportbelangen in de Brits West-Indische Fe-

deratie een versteviging van hetcontact metdit gebied

zeker wenselijk maken.

Paramaribo, ju1i1959.

G. C. A. MULDËR, B.Sc., Ps.D.

De geldmarkt.’

Gedurende de vèrslagweek werd op de geldmarkt de

ultimo zonder slag of stoot gepasseerd. De callgeldnötering

werd niet alleen niet vèrhoogd; doch met ingang van 30juli

zelfs met
1/4
tot P/
4
pCt. teruggebracht. Een machtige bij-

drage tot deze ruimte vormde ongetwijfeld de kwartaals-

betaling van het Rijk aan de gemeenten ter grootte van ca.

f.270 mln. welke gelden. zoals gebruikelijk voor een ‘deel

een tijdelijk onderdak bij het bankwezen.vonden.

De disconto’s die bij de jongste inschrijving op nieuw

schatkistpapier bij de Agent uit de bus kwamen, of beter

gezegd ut de bus werden .gehaald, weken niet af van de

open-marktdisconto’s voor de betreffende termijnen. Het

Ministerie wees nl. driemaandspromessen toe tegen 1/
4
pCt.

en twaalfmaandpromessen tegen 2.pCt: per jaar. Door de

toe’wijzingstarieven aldus te stellen, kon het, Rijk echter

slechts relatief bescheiden bedragen van dit papier plaatsen,

nl. f. 78, resp
55
mln.; daar de Schatkist momenteel goed

gevuld is kon het zich deze weelde echter gemakkelijk

permitteren.

Inmiddels stelden laatstgenoemde percentages ten op-

zichte van de vorige in april gehouden tender een verhoging

voor welke voor het jaarspapier. 1/8 pCt. bedroeg. Ken-

ners schrijven deze stijging niet zozeer toe aan een: ver

mindering van de beschikbare middelen, doch meet aan

de concurrentie-invloed van buitenlands papier, met name

Amerikaans, waarvan de disconto’s zich reeds eerder in

opwaartse richting hadden ontwikkeld.

Blijkbaar bewogen door medeleven met de geldgevers,

ging De Nederlandsche Bank er aan het einde van de week

toe over om via de makelaars kort papier uit haar porte-

feuille aan gegadigden aan te bieden, aldus weer eens een
staaltje van open-marktpolitiek ten beste gevend. De con-

dities, nI. 1’/
4
.pCt., resp. 1
5
/
8
pCt. voor,looptijden yan

2/2 week, resp. 2
1
/
2
maand, vermochten echter op de markt

vooralsnog weinig enthousiasme te ontketenen:

De kapitaalmarkt.

De
zegswijze ,,old soldiers never die” kwam sommigen

wellicht even in de gedachte, toen aandelen Koninklijke,

na lange sluimer, de afgelopen week weer eens danig van

zich deden spreken door een even plotselinge als specta-

culaire koersstijging. De oorsprong hiérvan lag in de eerste

plaats in Walistreet, waar gunstige cijfers bij de concurrentie –

(met name bij Standard Oil of New Jei’ssy) eensklaps tot

een vraagstijging voor olie-aandelen in het algemeen leid-

den. In Amsterdamwerd de’koers van Koninklijke hier-

door in een week niet minder dan f. 12,40 mee omhoog-

gezogen.

Op de obligatiemarkt is de laatste tijd een vrij levendige

emissie-activiteit ontbrand. Wellicht heeft het onverwachte

succes van de recente K.L.M.-emissie er toe bijgedragen

de emittenten t.a.v. hun plannen een hart onder de riem

te steken. Anderzijds vormt de stijging van de lange rente-

tand in sommige andere landen wellicht een teken aan de

wand, dat het tij ook hier wel eens’ zou kunnen keren.

Ten slotte is naar veler mening een daling van de lange

rentestand tot
41/4
pCt. of lager hièr te lande vooralsnog

zeer onwaarschijnlijk te achten. In dit geval toch zou,

naar men vermoedt, een ware stroom van gemeente-emis-

sies boven de kapitaalmarkt losbarsten, daar deze lichamen

dan weer zelfstandig ‘op rentegammacondities kapitaal
zouden kunnen gaan opnemen. Dat de rentestand nu al

weer enige tijd op ongeveer
4
1
/
2
pCt. blijft hangen, is aldus
gezien niet al te verbazingwekkend.

Het
1
/
2
pCt. type werd de afgelopen week gekozen door

de Provinciale Geldersche Elektriciteits-Maatschappij, die

die f. 30 mln. 25-jarige obligaties a pari aanbiedt. De Bank

voor Nederlandsche Gemeenten tracht van de
4
1
/
2
pCt.

nog een kleinigheidje af te krijgen door middel van een

ingenius emissieplan. Zij gaat spaarbrieven uitgeven, doch –

niet, in de eenvoudige vorm van stukken van f. 100 (laat
staan van f. 50 of f.
25)
die los verkrijgbaar zijn, doch in
pakketjes van
5
stuks. Deze vijflingen krijgen leeftijden

van
53/41
10
1
/
12
, 13/
12
, 16
1
/
2
en 19 jaar, aan het einde

waarvan f. 100 plus de geaccumuleerde rente wordt uit-

betaald. Hierin is
4,
4/8,
4/
4
, resp. 41/2 pCt. enkel-

voudige interest alsmede 4 pCt. rente op rente ingecalcu-
leerd. Belastingbesparing via art. 48 I.B. over deze geac-

cumuleerde rente vormt uiteraard, ook van de onderhavige

spaarbrieven de grote attractie.

‘Voor het succes ‘van deze en andere obligatie-emissies

is het inmiddels te hopen, dat de beleggers maar niet al te

naarstig zullen studeren in ,,Pick’s Currency Yearbook”,

waarvan telkenjare in de hondsdagen een ,nieuwe editie
pleegt uit te komen. Daarin zouden zij nl. kunnen lezen,

dat staatsleningen zijn te beschouwen als certificaten van

gegarandeerde confiscatie en dat niet één obligatielening

ooit is terugbetaald in even grote koopkracht als waar-

mede het geld vroeger was geleend en voorts kennis kunnen

nemen van een keur van andere kruidige, zij het wat ge-..

chargeerde, uitspraken van Dr. Pick welke als propaganda-

materiaal voor obligatiebeleggng weinig geschikt zijn.

Aand.

indexcijfers

A.N.i’.-C.E.S. 2 jan.
24 juli 31 juli
(1953
=
100)
1959
1959
‘1959

Algemeen

……………………………
255 296 311
Internat.

concerns

…………………
375 426 440
Industrie

……………………………
174 217


220
Scheepvaart

…………………………
151
152
153
Banken

…………………………………
138 183
191
Indon.

aand.

………………………… 103 128 129

Aandelen
Kon.

Petroleum

……………………
f. 183,20
f 155,10
f. 167,50
Unilever

………………………………
452
574 584
Philips

………………………………….
4939.
656
6564
A.K.U.

………………………………….
262
372’/2
371
Kon.

N.

Hoogovens

……………….
341
560 563
Van

Gelder

Zn .

…………………… 193 226
1
/2
230
H.A.L.

…………………………………
158½
157
1
/2
157/4
Amsterd.

Bank

………………………
253½
320
335
Ver.

H.V.A.

Mij-en

………………
131’/2 150’/2
149
1
/2

627

2 jan. 24 juli
31 julI
Staatsfondsen
1959
1959
1959

2
1
/2

pCt.

NW.S.

……………………
.593/
57 57
3
1
/2

pCt.

1947

…………………………
90
1
1
6
92
3
/
4

93%
31/4

pCt.

1955

1

……………………
97
1
/3
8610
87
7
/s
3

pCt. Grootboek 1946
88%
891lj
8911
3

pCt.

Dollarlening

………………
90
1
/4
89/
89%
4
1
h pCt.

Nederland

1958

…………
99}ff
99ff
100%

Diverse obligaties

31/
2
pCt. Gem. Rotterdam 1937 VI
90
1
/8
91%
91%
31/4 pCt.

Bk.v.Ned.Gem.195411/flI
911,
871/
4

87
3% pCt. Nederl. Spoorwegen
89
92
91

pct.

Philips

1948

………………
95
95%
96
31/4 pCt. Westl. Hyp. Bank
83½
87%
87%
6

pCt. Nat.

Woningb.len.

1957 110 109
110%

New York

Aanielenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials

588

664

675

J. C. BREZET.

RECENTE PUBLIKATIES

Vennootschappen, Verenigingen en Stichtingen.
Uitgave van

N.V. Uitgevers-Mij AE. E. Kluwer te Deventer.

In de uitgave Vennootschappen, Verenigingen en Stich-

tingen is nu naast de Naamloze Vennootschap (Band A)
en de Stichtingen (Band B) ook verschenen de
Coöpera-

tieve Vereniging.
Er is een civielrechteljk gedeelte in 17

hoofdstukken en een fiscaal gedeelte in 11 hoofdstukken.

Vervolgens wordt. de \Vet van
1925
artikeisgewijze be-

handeld, waarna de tekst volgt van de Wet van 1876.

Besloten wordt met Boek 2 van ontwerp Nieuw B.W.

In totaal 200 blz. wordt deze ,,stille” materie, die immers
weinig aanleiding gaf tot processen en waarvan (blz. 13)

de literatuur schaars is, besproken.

The Study
of
Economic Growth. Thirty-ninth Annual Report,

National Bureau
of
Economic Research, Inc.

Dit jaarverslag over 1958 bestaat uit drie delen. Deel
1
bevat een
artikel
van S. Frabicant over economische

groei, gebaseerd op de resultaten van recente empirische

studies van het N.B.E.R. Deel II ‘geeft een zakelijk

verslag van de activiteiten in 1958. Deel III bevat samen-

vattingen van de inhoud of de resultaten van studies ‘die

in 1959 zullen worden gepubliceerd. Deze hebben be-

trekking op economische groei, nationaal inkomen,

consumptie, kapitaalvorming, conjunctuur, financiële

instellingen en internationale economische relaties.

United Nations: Economic Survéy
of
Europe in 1958.
Genève

1959,
VIII + 223 blz., $
2,50,
18/-, Zw.fr. 10,50. Agent

voor Nederland: N.V. Martinus Nijhoif, ‘s-Gravenhage.

Zoals gebruikelijk vangt het Survey aan met een tweetal

hoofdstukken, gewijd aan de recente economische ont-

wikkeling
in
Oost- en West-Europa. Het hoofdstuk over

West-Europa bevat bovendien een beschouwing over de

vooruitzichten voor een mogelijke hervatting van de

expansie in dit gebied. Bijzondere onderwerpen zijn

ditmaal: een analyse van het verband tussen economische

expansie en veranderingen in de betalingsbalansen-der
Westeuropese landen (hoofdstuk 111); analyse van het
verbruik en de distributieproblemen in Oost-Europa en

de Sowjet-Unie (hoofdstuk IV) en een beschouwing
.
over

de ontwikkeling van de consumptie in West-Europa

(hoofdstuk V). .

E.P.A.: Fitting the job to the worker
Parijs, september
1958, 170 blz., $ 2,50, Fr.fr. 800.

Dit rapport schetst het werkterrein van degenen die

door onderzoek van de fysieke en mentale eigenschappen

en beperkingen van de mens gegevens trachten te ver-

krijgen die gebruikt kunnen worden bij het ontwerpen

van gereedschappen en machines. In Engeland wordt dit

wel aangeduid met ,,ergonomics”; ongeveer hetzelfde

wordt in de Verenigde Staten ,,human engineering” ge-

noemd. Een Europese missie heeft in 1956 de Verenigde

Staten bezocht ten einde aldaar de vorderingen op

bovengenoemd gebied te bestuderen. De resultaten

hiervan worden in dit rapport uiteengezet. Bovendien

bevat het het verslag van het begin 1957 _te Leiden

gehouden ,,Leyden Seminar” waar hetzelfde onderwerp

werd behandeld.

E.P.A.: Resale price mainteance.
Parijs, november 1958

114 blz., $ 1,50, Fr.fr. 500.

Deze publikatie bevat een samenvatting van de bestaande

kennis en opvattingen omtrent de verticale prjsbinding
in de leden-landen. Getracht wordt tot een beoordeling

te komen van de gevolgen van verticale prjsbinding voor

de produktiviteit. De auteur, Sören Gammelgaard, ver-

bonden aan het Deense ,,Monopoly Control Agency”

in Kopenhagen, heeft dit rapport samengesteld met mede-

werking van de commissie van deskundigen op het gebied

van concurrentiebeperkende maatregelen van de E.P.A.

E.P.A.: Budgetary control; an effective tool for the manage-
ment
of
small and medium-sized enterprises.
Parijs,
januari
1959, 65
blz., $ 1, Fr.fr. 300.

Het doel van dit rapport is enkele methoden van budget-:

tering en bedrijfscontrole te schetsen die hun warde

voor de industrie hebben bewezen. Eerst worden enkele

voorwaarden genoemd waaraan voldaan moet zijn

voordat men tot budgettering kan overgaan. Daarbij

wordt erop gewezen dat vooral de volgende drie punten

de volle aandacht verdienen in Europese bedrijven: 1.
de algemene Organisatie laat dikwijls te wensen over,

vooral in produktie-afdelingen; 2. de samenwerking

tussen de produktie-afdeling en de administratie is

onvoldoende; 3. slechts weinig mensen, behorende tot

het middenkader in de leiding, zijn voldoende op de

hoogte met budgettering. Daarna worden de controle
der variabele kosten en, op beknopte doch afgeronde

wij ze, de opstelling van
,
een jaarbudget behandeld. Ten
slotte volgt een ,,case study” van budgettering op lange
termijn. Een aantal schema’s en grafieken verduidelijkt

de tekst. Ten dienste van hen die zich nader willen oriën-

teren omtrent bepaalde onderwerpen is een bibliografie
van recente litereratuur toegevoegd.

E.P.A.: Industrial design in the United States.
Parijs,
januari
1959,
140 blz., $ 1,75, Fr.fr. 600.

Dit rapport, dat het reisverslag bevat van een Europese

missie, beoogt voorlichting te geven aan wetenschappe-

lijke, technische en industriële kringen over de betekenis

van de vormgeving in de huidige industriële produktie.

Het rapport gaat o.a. in op de betekenis, de werkwijze

en de vakgenootschappen der onafhankelijke ontwerpers
op het gebied der industriële vormgeving; de functie van

industriële vormgeving; enkele aspecten bij het ontwer-

pen van een produkt; de invloed van de vormgeving op

de verkoop en op de produktiviteit. Aan ‘ het eind

worden enkele conclusies en aanbevelingen der missie

gegeven.

628

PENSIOEN-RISICO

biedt een nieuwe verzekering

van weduwenpensloen.

E:P:A.: Cost -return relationships in agriculture.
Parijs,

februari 1959, 73 blz., $0,75, Fr.fr. 320.

In deze studie wordt op drie manieren de omvang en

de samenstelling van de in- en output en het resulterende

netto-inkomen benaderd; t.w.: a, totaal-rekeningen van

– de gehele agrarische sector; b. gemiddelden vân de

resultaten van groepen landbouwbedrijven; c. eenheids-

kosten van afzonderlijke produkten.

O.E.E.C.: Freedom of entry iiito industry and trade.
Parijs,

öktober 1958, 76 blz.,
$
125, Fr.fr, 400.

• In deze studie worden de verschillendi aspècten belicht

die verbonden zijn aan, de vrijheid van toetreding in

industrie en handél en wordt het verband, onderzocht

tussen deze vrijheid van toetreding en de produktiviteit.

0. É.E. C.: The trend of the selling price of tlectricity and
115

relation to the financing of new plant.
Parijs; november

1958, 39 blz. + 45 tabellen + 6 grafieken,
$
2, Fr.fr. 600.

Reeds in 1954, bij het verschijnen van het rapport van

de O.E.E.C. over: ,,The price of’ electricity – its

relation to investment in the electricity supply industry”,

werd behoefte gevoeld aan- een vergelijkende, ver-

scheidene landen omvattende, studie.’ Het thans ver-

schenen rapport bevat de resultaten van een dergelijke

studie waaraan de gegevens omtrent vraag naar elektrici-

teit, kosten van brandstoffen, de financieringsmoeilijk-

heden, de ontwikkeling van de- hydro-elektrische en van
kernenergie enz. ten grondslag liggen.

O.E.E.C.: Drainage and use of methane from coal-fleids;

developments sinc
1956. Parijs, december 1958, 1 12.blz.,

$1, Fr.fr. 350.

Dit rapport bevat een aantal referaten van deskundigen

uit verschillende Europese landen over recente ervaringen

met de afvoer en het gebruik van mijngas.

O.E.E.C.: The chemical industry in Europe.
Parijs, januari

1959, 203 blz.,
$
2,50, Fr.fr. 900.

Dit rapport geeft een, overzicht van de situatie in de

chemische industrie in de leden-landen gedurende het

kalenderjaar 1957 en enige inlichtingen over de ontwik-

keling gedurende de eerste zes maanden van 1958. Na

bespreking van de vraag- en aanbodverhoudingen, in-

vesteringen en prijsontwikkelingen volgt een studie over

de internationale handel in chemicaliën. Vervolgens

wordt aandacht geschonken aan dè ontwikkeling van

de chemische industrie in de leden-landen afzonderlijk.

Ten slotte worden negen meer gedetailleerde studies

gegeven van de voornaamste sectoren van deze ‘be-

drijfstak.

O.E.E.C.: Fertilizers; production, consumption, prices and

trade in Europe.
Parijs, februari 1959, 91 bla.,
$ 1;25,

Fr.fr. 400.

In dit achtste O.E.E.C.-rapport over de kunstmest-

situatie in Europa worden cijfers gegevenv’oor de pro-

duktie, consumptie en internationale handel in de drie

hoofdgroepenkunstmeststoffen, t.w. stikstoffen, fosfaten

en potas. Een slothoofdstuk bevat gegevens over het vër-

bruik van kalkverbindingen in de landbouw.

O.E.E.C:: Maritijne transport.
Parijs, maart
1959, 75
blz.,’

$
1,50, Fr.fr. 600.

Dit voor de vijfde maal verschenen rapport van het

,,Maritime Transport Committee” der O.E.E.C. bevat

statistieken over de koopvaardijvloten der leden-landen

en de scheepsbouw. Voorts treft men enige hoofdstukken

aan over de situatie in de scheepvaart, de betekenis van

de inkomsten uit scheepvaart voor de betalingsbalans

en nieuwe ontwikkelingen in het zeevervoer.

629

GOUVERNEMENT VAN NEDERLANDS-NIEUW-GUINEA

vraagt

JONGE ACADEMICI

voor de bestuursdienst. Maximumleeftijd 32 jaar. Aan-
vangssalaris
f.
710,—, vermeerderd met toelagen. Uit-
zending op een hoger salaris is mogelijk, indien over
praktische ervaring wordt beschikt. Voorzieningen. inzake
ziektekosten, buitenlands verlof en pensioen. Sollicitaties
onder letters BB aan de Directie Nederlands-Nieuw-Gui-
nea, Plein No. 1, ‘s-Gravenhage.

Maak
gebruik
van de rubrMk

,,VACATURES”

voor het oproepen
van sollicitânten voor leidende

functies. Het
aantal reacties, dat deze annonces

ten gevolge
hebben,
is doorgaans uitermate

bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!

Beschikbare krachten

Voor onze afdeling
Marketing
vragen wij een

staffunctionaris

die belast zal worden metde analyse en inter-

pretatie van de resultaten van het marktonder-

zoek en die op grond daarvan de directie kan

voorlichten en adviseren inzake de verkoop-

bewaking en verkoopprognose en de aangelegen-

heden die verband houden met de samenstelling

van de marketing mix.

Deze functionaris moet in staat zijn verant-

woorde conclusies te trekken en in het algemeen

de onderwerpen helder en duidelijk te formu-

leren. Aan een in opbouw zijnde afdeling dient

tevens leiding• te worden gegeven.

Naast een goede commerciële aanleg en analy-

tisch denkvermogen is eveneens een sterke

neiging tot objectiviteit vereist.
Ervaring in bovengenoemde werkzaamheden in

een belangrijke onderneming opgedaan is nood-

zakelijk, terwijl een academische opleiding

gewenst is.

Leeftijd 30-40 jaar.

Conjunctuur-

expert

Dr. economie, Rotterdam,
60 jaar oud, zoekt betrekking
als tinancteel adviseur ot
Schrijver van conjunctuur-
overzichten. Goed stylist, vlot-
te talenkennis, veel ervaring
als publicist, vlot spreker,.ge-
specialiseerd in conjunctuur-
en loonproblemen,
Brieven no, E.-S.B.
52-1,
postbus
42,
Schieciam.

/ –

r—-

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten

met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

Eigenhandig geschreven brieven, waarvan de discretie vol-
ledig verzekerd wordt, onder vermelding van leeftijd, opleiding
en ervaring worden gaarne ingewacht onder no. 5952 aan de
afdeling Personeelszaken, Westzijde 103 te Zaandam.

KONINKLIJKE
Veh”
FABRIEKEN N.V.

NETNUMMER

—J

630

*

3.,

N.V. PROVINCIALE GELDERSCHE

ELECTRICITEITS-MAATSCHAPPIJ

gévestigd te Arnhem.

UITGIFTE van

nominaal f 30.000.000,- 4
1
/
2
pCt. 25-jarige obligaties,

waarvan reeds nom. f 4.600.000,. op inschrijvingsvoorwaarden zijn geplaatst,

in stukken van nominaal f1000,- aan toonder.

Met verwijzing naar het prpspectusd.d. heden berichten ondergeteken-
den, dat zij de inschrijving op

nominaal f26.000.000,- oIligaties van bovengenoemde lening

openstellen op

VRIJDAG 7 AUGUSTUS 1959,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij hun kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage en
Arnhem,

TOT DE KOERS VAN 100 pCt.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren
van inschrijving.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ
3
N.V.

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
DE TWENTSCHE BANK N.V.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

Amsterdam, 29 juli 1959.

Advertentie-afdeling

Postbus 42

Schiedam

KWANTITEIT

of

KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.

Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit
van de’ reacties ôp Uw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.

– 631

Deze topfunctionaris verdient een topsalaris.

maar… kan hij ook bogen op een voldoende

pensioen regeling?

Veelal niet! Hij moge dan al opgenomen zijn in de voor de overige werknemers ge-

troffen voorziening doch deze blijkt doorgaans te gering in verhouding tot zijn inkomen.

Hij ontvangt evenwel een zodanige beloning voor zijn arbeid dat hij geacht kan worden

financieel in staat te zijn zelf de toekomst voor zich als ook voor zijn na te laten be-

trekkingen.in
geval van zijn vooroverlijden veilig te stellen hetzij door zelf-sparen dan

wel door het aangaan van een levensverzekering.

In deze opvatting nu is een kentering gekomen en de oorzaken daarvan zijn niet ver

te zoeken. De zware tol die de fiscus speciaal van de hogere inkomens heft en de steeds

stijgende kosten van levensonderhoud zijn wel de voornaamste. Deze maken het voor

hogere functionarissen steeds moeilijker de benodigde gelden voor de verzekering van
hun toekomst af te zonderen.

In werkgeverskringen wordt er dan ook steeds meer toe overgegaan voor het onmis-

bare leidinggevende personeel – waarbij ook nog al eens in het geval van een naamloze

vennootschap de directie zelf wordt betrokken – een aparte pensioenregeling op

zetten los van de voorziening voor de andere werknemers.

Ter waarborging van deze aanspraken nu verdient een verzekeringsovereenkomt

alleszins aanbeveling!

R.Mees&Zoonen zullen in hun hoedanigheid van assurantiemakelaars voor belang-

stellenden gaarne vrijblijvénd een voor de werkgever, zijn staf en de fiscus aanvaardbaar

en ook practisch uitvoerbaar plan voor dusdanige regelingen uitwerken. De plaats van

de assurantiemakelaar immers is en blijft die tussen de vragers naar en de aanbieders

van verzekering vanwaar hij kennis van het vak en het bedrijf alsmede wetenschap

op het terrein van het recht, de fiscale en socialé wetgeving aan neutraliteit en

objectiviteit paart.

R*MEES &-Z00NEN

ROTTERDAM
– AMSTERDAM –
S-GRAVENHAOE -DELFT

SCHIEDAM

VLAARDINGEN • ALBIASSERDAM

632

Auteur