E
_Berichten
Sprekende cijfers
*
Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk
De positie van de dollar
Mr. H. G. M. van der Voort
Belastingfaciliteiten
en vermogensvorming
*
C. Vermey
,I
De vrachtenmarkt in 1958
*
H. J. Valk en G. Helders
De elektriciteitsvoorziening
van West-Europa
(II)
UITGAVE VAN HET NEDERLAND SCH ECONOMISCH INSTITUUT
44e JAARGANG
No. 2171
WOENSDAG 18 FEBRUARI
1959
DE STICHTING TIJDNORMENDIENST VOOR DE
GRAFISCHE INDUSTRIE
zoekt een
L E I D E R
voor haar afdeling
ARBEIDSTECHNISCH ONDERZOEK
die zal worden belast met het voorbereiden
van, het toezichthouden op, het coördineren
en rapporteren van de resultaten van arbeids-
technische onderzoekingen in grafische bedrij-
ven. Deze onderzoekingen worden uitgevoerd
door vijf arbeidsanalisten, die ieder op een
grafisch vakgebied zijn gespecialiseerd. Een ge-
degen theoretische kennis van en practische er-
varing in de arbeidstechniek, de M.T.M. en de
loontechniek is vereist.
Leeftijd niet beneden 30 jaar. Niveau: drs..
Economie.
—
LM,
Eigenhandig – niet met balpen – geschreven brie-
ven, vergezeld van pasfoto,
met uitvoerige inlichtingen
over theoretische opleiding, practische loopbaan en
persoonlijke omstandigheden worden binnen een week
ingewacht bij de directie, Ter Gouwstraat 1, Amster-
dam- Oost.
Candidaten moeten, bereid zijn zich eventueel psycho-
logisch te laten toetsen.
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam
.
s-Gravenhage
Delft – Schiedam
.
Vlaardingen
Albiasserdam
Beheer en administratie
van vermogens
Executele en bewind
–
voering
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: 0 1800-52939. Administratie: 0 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Meer en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Abonnementsprjjs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75
ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of 3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mn (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
LEVENSVERZEKERING
met aandeel in de winst
j
v
o, geval of na langdurige ziekte
.
m
t extra uitkering bij overlijden door
et
rijstelling
van premiebetaling bij
algehele of gedeeltelijke, blijvende
of tijdelijke invaliditeit
•
op gun-
stige tarieven, zonder extra
premie
S
Vraagt vrijblijvend offerte
Ook voor graepsverzekering
122
Sprekende cijfers
,,Ik kan u verzekeren, dat je tegenwoordig overal ge-
woon binnen loopt met potlood en blocnote in de hand,
en dan vraag je maar…. en iedereen gelooft je grif als je
vertelt, dat je ambtenaar bent van de statistiek. . . .”. Deze
woorden, voorkomend in één der – zeer vele – boeken
van de detective-schrijfster Agatha Christie, mogen dan
niet
z
7
vriendelijk zijn voor de statistiek, zij houden noch-
tans de erkenning in, dat de cijfermatige weergave van het
economisch en maatschappelijk gebeuren in ons heden-
daags bestel een belangrijke plaats inneemt. Meer recht-
streeks komt men tot deze erkenning, indien men zich ver-
diept in de publikatie, die het Centraal Bureau voor de
Statistiek ter gelegenheid van zijn zestig-jarig jubileum het
licht heeft doen zien ‘). In deze publikatie zijn namelijk,
verdeeld over eenentwintig rubrieken, meer dan duizend
reeksen cijfers – overigens nog lang niet alles wat het
C.B.S. te bieden heeft – opgenomen.
De cijferreeksen geven een indruk van tweeërlei ont-
wikkeling. In de eerste plaats van die van het C.B.S. zelf.
Verreweg de meeste reeksen beginnen namelijk niet zestig
jaar geleden, maar later en weerspiegelen aldus de uit-
breiding der activiteiten van genoemd bureau in de loop
der jaren. Voorts – en dat is natuurlijk het belangrijkste
– beschrijven, of liever becijferen, zij een aantal facetten
van de economische en sociale geschiedenis van ons land
sedert de eeuwwisseling. Het is verrassend te ervaren hoe
boeiend een boek kan zijn, dat niets bevat dan dorre cijfers.
Boeiend voor degenen, die weten, welke gebeurtenissen
achter de nuchtere cijfers schuil gaan.
Voor hèn doen de reeksen bewogen perioden uit het recen-
te verleden herleven. De griepepidemie van 1918 komt dui-
delijk tot uiting in de hogere sterftecijfers van dat jaar;
de recessie der jaren dertig vinden wij o.a. terug in de
daling van de lonen, de kosten van levensonderhoud en
het nationale inkomen, en bovenal in de stijging der werk-
loosheidscijfers; de zwarte bladzijden der bezettingsjaren
in de witte onderbrekingen van zeer vele reeksen en.
in een voor ons land uitzonderlijk actieve handelsbalans.
De reeksen illustreren ook de grote veranderingen die zich
hebben voltrokken. In de loop van rond vijftig jaren is –
wij dôen maar een willekeurige greep – onze bevolking
ongeveer verdubbeld, de zuigelingensterfte per 1.000 levend-
geborenen bijna gedecimeerd, de tuberculose als doodsoor-
1)
,,Zestig jaren statistiek in tijdreeksen”, 144 blz., f. 10.
zaak zeer belangrijk terug gedrongen en het aantal echt-
scheidingen per 1.000 echtparen ruim verdrievoudigd.
In ruim vijftig jaren ook is het aantal studenten meer dan
vertienvoudigd, de miljoenennota uitgedijd tot miljarden-
nota, het aantal georganiseerde sportbeoefenaren tot het
vijftigvoudige gestegen, de vakbeweging gegroeid tot
machtig institutioneel orgaan en het gemotoriseerde voer-
tuig van experiment geworden tot verkeersmiddel van grote
betekenis. Onder de huidige omstandigheden hoogst
actueel zijn de cijfers over de verkiezingsuitslagen. Hieruit
kunnen onze politieke leiders opmaken, dat de inspanningen
die zij zich bij de verkiezingspropaganda getroosten, zeker
geen politieke omwenteling teweeg zullen brengen: de kie-
zers van
1956
stemden niet zo heel veel anders dan die
van
1925.
En de ,,gemiddelde” Nederlander van thans, is hij er
beter aan toe dan die van 1900? De cijfers leren o.a., dat
deze fictieve figuur zes centimeter langer is en op de dag
van zijn geboorte twintig jaren meer voor de boeg heeft
dan zijn voorvader uit 1900. Laten wij hopen, dat zijn
grotere lengte en langer leven, alsmede de ruimere onder-
wijs- en vervoersmogelijkheden hebben bijgedragen tot
verruiming van zijn blik. Voor zover alcohol daarbij tegen-
werkende krachten in het leven roept, is er goed nieuws:
de Nederlander van thans gebruikt slechts een kwart van
de hoeveelheid gedistilleerd, die zijn voorvader door het
keelgat placht te gieten.Hij rookt echter waarschijnlijk
heel wat meer sigaretten. Hij heeft een grotere kans aan
een, hart- of bloedvatenziekte te overlijden, maar kan
troost putten uit de gedachte, dat hij vijftig jaren geleden –
o.a. door de grotere zuigelingensterfte – misschien niet
eens aan zijn hartkwaal toegekomen zou zijn.
Onze fictieve tijdgenoot moet voor
zijn
levensonderhoud
ongeveer viermaal zoveel betalen en heeft te maken met
een fiscus, die nominaal ongeveer vijfentwintigmaal zo
veeleisend is als rond de eeuwwisseling. Aangezien echter
het nationaal inkomen per hoofd in constante prijzen nu
bijna tweemaal zo hoog is als toen, kan dat blijkbaar
allemaal wel lijden en moeten wij zelfs aannemen, dat hij
er in materieel opzicht veel beter aan toe is dan de repre-
sentant van de generatie van rond 1900. Op de belangrijk-
ste vraag blijven de sprekende cijfers van het C.B.S. het
antwoord schuldig, want geluk en tevredenheid lenen zich
niet voor massale waarneming en cijfermatige verwerking.
Z.
Sprekende cijfers,
door Drs. J. H. Zoon ……
De positie van de dollar,
door Prof. Dr. H. M. H.
A. van der J’alk
………………………
Belastingfaciliteiten en vermogensvorming,
door
Mr. H. G. M. van der Voort …………….
De vrachtenmarkt in 1958,
door C. Verrney …..
De elektriciteitsvoorziening van West-Europa (II),
door H. J. Valk en G. Helders …………..
Blz. Blz.
123
Aantekening:
Denen over reclameflims,
door H. H. Horsting
135
124
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans..
136
128
Notities:
131
Supersonisch luchtvervoer
……………..
127
Kolenvoorraden in Engeland
…………..
130
133
Recente
publikaties
…………………….
137
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz,
L.
M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
–
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlenck.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
123
De huidige meningen over de zwakke positie
van de dollar worden niet door economische fac-
toren gesteund. Tussen Noord-Amerika en Euro-
pa is een beter evenwicht op economisch en mo-
netair gebied tot stand gekomen dan enkele jaren
geleden het geval was. Zelfs als de concurrentie-
verhoudingen in de wereld zich in 1958 ten on-
gunste van de Verenigde
Staten gewijzigd
mochten
hebben, is dit op zichzelf nog geen reden voor een
gevaar voor de dollar. De positie van de Ameri-
kaanse betalingsbalans is nog sterk genoeg om
mogelijke veranderingen in de handelsbalans op
te vangen. Het vermeende gevaar voor de dollar
schijnt meer van interne dan van externe aard te
zijn. De jongste gebeurtenissen in de Verenigde
Staten wijzen niet op inflatie. De rente is hoog,
de werkloosheid is nog
aanzienlijk,
de loonsver-
hogingen zijn in de laatste maanden beperkt ge-bleven, de produktiviteit is in het afgelopen jaar
belangrijk gestegen, de ondernemingsinvesteringen
zijn ongeveer 20 pCt. lager dan in 1957, de over-
capaciteit in sommige industrieön is aanzienlijk
en de nieuwe begroting is in evenwicht.
De positie
van de dollar
Psychologische factoren spelen op monetair gebied
voor korte perioden vaak een groter rol dan econo-
mische. Dit is thans ook weer het geval, nu in de
Europese pers in de laatste tijd opnieuw beschouwingen
zijn voorgekômen over de vermeende zwakke positie
van de dollar. Daarom is het van belang dit vrâagstuk
nadér te analyseren.
Het kan verkeren! Nog slechts enkele jaren geleden
dacht men algemeen in Europa, dat de dollarschaarste
een permanent verschijnsel zou zijn. En nu vervallen
sommige schrijvers bijna in hei andere uiterste. Anderen
gaan niet zo ver, maar wijzen toch op de prijsstijging in
en op de verminderde concurrentiekracht van de Ver-
enigde Staten. Deze zienswijze is ten dele hieruit te ver-
klaren, dat West-Europa zich nog bevindt in de witte-
broodsweken van het in werking treden van de Ge-
meenschappelijke Markt, welke vooraf gegaan werd door
het herstel van de externe convertibiliteit. Deze heuglijke
gebeurtenis heeft ineens voor velen de economische en
monetaire kracht van West-Europa als geheel duidelijk
gemaakt.
Als West-Europa echter op deze gebieden sterker is
geworden, dan betekent dit niet, dat de Verenigde Sta-
ten zwakker zijn geworden. Wie zal willen beweren, dat
als een lid van een gezin van een ziekte is genezen, de
andere familieleden daardoor verzwakt zijn? Er is alleen
een beter evenwicht in de gezondheidspositie van dit
gezin bereikt. Hetzelfde is het geval met de familie van
de Atlantische Gemeenschap. Tussen Noord-Amerika
en Europa is een beter evenwicht op economisch en
monetair gebied tot stand gekomen dan enkele jaren
geledén het geval was. De krachtenverhouding was in
de eerste jaren na de oorlog te eenzijdig.
Een van de merkwaardige verschijnselen van de jong-
ste recessie is geweest, dat de invoer in de Verenigde
Staten niet, zoals in de beide andere na-oorlogse reces-
sies, is gedaald in overeenstemming met de gedaalde in-
dustriële produktie. Ïn de beide vorige.recessies vertoonde
de daling van de invoer ongeveer hetzelfde patroon als
v66r de oorlog, namelijk dat bij een verminderde bedrij-
vigheid in de Verenigde Staten het
volume
van de in-
voer ongeveer evenveel daalde als de index van de in-
dustrieae produktie en, dat de
wwrde
van de invoer
ongeveer anderhalf maal zoveel daalde
1).
Op dit gebied
openbaarde zich vooral de invloed van de Amerikaanse
recessie op de Europese economie.
De jongste recessie wijkt op dit gebied dus af van
de vorige recessies. Als deze ontwikkeling ook thans
had plaats gevonden, zou het volume van de invoer met
ongeveer 12 pCt. en’ de waarde met ongeveer
18
pCt.
zijn gedaald. In werkelijkheid is de waarde van de in-
voer over het eerste halfjaar van
1958
t.o.v. dezelfde
periode van
1957
slechts gedaald met ‘ongeveer 23/2 pCt.
De vrij stabiele invoer in de Verenigde Staten is ditmaal
een aanzienlijke steun geweest voor Europa, juist in een
periode toen er daar ook een recessie was.
De vrijwel gelijkblijvende invoer ging evenwel gepaard
met een sterke daling van de uitvoer, namelijk met on-
geveer 20 pCt. Deze sterke daling is nog niet een bewijs,
dat het Amerikaanse kostenpeil te hoog ligt. De oorzaak
van dit verschijnsel is aan speciale factoren toe te schrij-
ven, waarop aanstonds dieper zal worden ingegaan.
De aanzienlijke vërschuivingen, welke door de vrij-
wel gelijkblijvende invoer en de sterk gedaalde uitvoer
hebben plaats gevonden, hebben vanzelfsprekend de
betalingsbalans ten ongunste van de Verenigde Staten
gewijzigd. Het overschot op de lopende rekening daalde
van S
3,8
mrd. in de eerste drie kwartalen van
1957
tot
S 1,1 mrd. in dezelfde periôde van
1958
2).
Deze aanzienlijke daling van het overschot op de lo-
pende posten van de betalingsbalans ging gepaard met
Zie de berekeningen van H.
K.
Zassenhausen: ,,Direct
Effects of a United States Recession on Imports: Expecta-
tions and Events” in ,,The Review of Economics and Sta-
tistics” van augustus
1955.
In deze cijfers zijn begrepen de particuliere remises en
pensioenen.
124
een
netto
kapitaalexport, welke groter was dan in 1957.
De Amerikaanse kapitaalexport (inclusief regerings-
giften) verminderde in de eerste drie kwartalen van 1958
per saldo slechts met ongeveer S 300 mln., de buitenland-
se kapitaalexport naar de Verenigde Staten daalde met
een groter bedrag
3).
Het resultaat van al deze bewegingen leverde ten slotte
een zeer aanzienlijk goudverlies voor Amerika van on-
geveer S 2,3 mrd. in
1958
op. Het is de derde maal
na de oorlog dat de -Amerikaanse goudvoorraad sterk
is verminderd. De eerste maal was na de devaluatie van
vele valuta’s in september 1949, de tweede maal in de
periode van 1952 tot
1955,
toen de militaire hulpverle-
ning aanzienlijk toenam. Na de vermindering in 1958
is de goudvoorraad thans gekomen op een niveau van
ongeveer S 20,5 mrd.
Qp dit punt gekomen, moge hier worden gewezen op
de zeer belangrijke steun, die de Amerikaanse economie
aan de wereld heeft gegeven, èn door de vrijwel gelijk
gebleven invoer, èn door de gestegen regeringsgiften en
leningen èn door de vrij hoge particuliere kapitaalexport.
De Verenigde Staten hebben in het afgelopen jaar, zeker
als men de recessie in aanmerking neemt, meer dan
ooit gehandeld in de geest van een goede crediteurnatie.
De daardoor teweeggebrachte vermindering van de Ame-
rikaanse goudvoorraden heeft tot een betere verdeling
van de wereldgoudvoorraden geleid. De stijging in 1958
van de door het buitenland in Amerika aangehouden dol-
larsaldi, activa op korte termijn en regeringsobligaties,
van ongeveer S 1 mrd., wijzen allerminst op een vrees
voor de dollar.
Het goudverlies van de Verenigde Staten in 1958 ten
bedrage van S 2,3 mrd. krijgt een ander aspect als men
het plaatst naast de omvang van de particuliere kapitaal-
uitvoer die over de eerste drie kwartalen van 1958 reeds
$ 2,1 mrd. bedroeg. Daar ongeveer 2/3 van deze ka-
pitaalexport de uitgifte van vaste rentedragende fond-
sen en kortlopende kredieten betreft, hebben de mone-
taire autoriteiten door hun rentepolitiek een wapen in
de hand om in geval van onvoorziene, omstandigheden
abnormale goudafvloeiingen te voorkomen. Sterke cre-
diteurlanden kunnen veel gemakkelijker een ongunstige
ontwikkeling in hun betalingsbalans redresseren dan de-
biteurlanden.
In vroeger tijden geschiedde de terugtrekking van ka-
pitaal door de crediteurlanden in een conjunctuurterug-
gang als een middel tot bescherming van hun eigen
betalingsbalanspositie. Daardoor werden de debiteurlan-
den, vooral de grondstoffenlanden, vaak onder druk ge-
zet, hetgeen tot een verdere verslechtering van de inter-
nationale conjunctuur leidde
4).
Op dit gebied heeft na
de oorlog een wijziging in de structuur van de wereld-
economie plaats gevonden. De internationale kapitaal-
stroom is na de oorlog, ondanks recessies, blijven door-
gaan, hetgeen voornamelijk is toe te schrijven aan de
Verenigde Staten en aan de internationale en regionale
financiële instituten, die op dit gebied werkzaam zijn.
Zolang de Verenigde Staten de politiek van economi-
sche steun aan het buitenland voortzetten en de particu-
liere kapitaalexport âanzienlijk blijft, betekent zulks een
krachtige steun voor een herstellend algemeen evenwicht
) In deze bedragen is opgenomen de Post ,,errors and
omissions”.
4)
Zie het rapport van de deskundigen van de League of
Nations, Genève
1945.
ROTTERDAMSCHE BANK
VOORLICHTING OP HET
GEBIED VAN DE INTER-
NATIONALE HANDEL EN
HET INTERNATIONALE
BETALINGSVERKEER
285 VESTIGINGEN IN ‘NEDERLAND
(Advertentie)
in de internationale ‘economie. Het is mogelijk, dat om
deze reden de Verenigde Staten aandacht moeten gaan
schenken aan de betalingsbalansproblemen
5).
Na de
oorlog zijn zij het enige land in de wereld geweest dat
ich hierover geen zorgen behoefde te maken. Indien
zulks het geval mocht zijn, dan is dit een nieuw teken
van een beter evenwicht in de wereldeconomie. De po-
sitie van de Amerikaanse betalingsbalans is, zoals uit
het bovenstaande blijkt, in geen geval zodanig ‘veran-
derd, dat daardoor een gevaar voor de dollar zou ont-
staan.
De yraag rijst derhalve, waaraan de vrees voor de
dollar is toe te schrijyen. Twee factoren kunnen daar-
voor genoemd worden, namelijk de vermeende vermin-
dering van de concurrentiekracht van de Amerikaanse
industrie en de inflatievrees.
De eerstgenoemde factor zou zich manifesteren in de
daling van de export. De daling van de uitvoervan
-1958
betrof vooral zes groepen. Van deze was de daling van
de uitvoer van twee groepen (kolen en metalen) toe te
schrijven’ aan de milde recessie in Europa, die van drie
groepen (tarwe, katoen en petroleum) aan de kunstma-
tig opgeschroefde uitvoer in 1957 en alleen bij één groep
(automobielen) was er sprake van gedeeltelijk te hoge
prijzen
6).
Men zou kunnen opmerken, dat deze gegevens
Het volgende citaat uit een artikel van Prof. Jacob
Viner in ,,Saturday Review” van 17 januari
1959
is in dit
verband interessant:
–
,,There are some signs that the period during which
we could with complete safety disregard the trends in
our balance of payments will soon be at an end. When
that time arrives, a new factor, as compared to recent
decades, will imperiously demand consideration when
we discuss our economic foreign policy, and it will mean a new restraint on our freedom of decision. It
will operate to make the task, of persuading Congress
and the American people to adhere to liberal trade
policy and to continue extensive foreign aid even.
more difficult than it has hitherto been”.
Aldus het ,,Econornic Report of the President”, uitge-
bracht aan het Congres, januari 1959.
125
de beweringen van de hoge Amerikaanse prijzen juist be-
vetigen; omdat eronder de zes groepen s1edhs één van
iiidustriële produkten voorkomt — de overige grondstof
fen — die juist niet de concurientie met Europa kan vol-
houden. De sterk verminderde afzet van automobielen’ in
957/58,
ni. met 47 pCt. vergeleken met 11 pCt. in de
vorige recessie, is echter wegeps bijzondere oorzaken niet
geschikt voor het trekken van een dergelijke conclusie.
Uit de veranderingen in één jaar kan men bovendien
geen definitieve conclusies trekken. De volgende feiten
zijn een belangrijke aanwijzing voor de concurrentie-
kracht van de Amerikaanse industrie ten opzichte Van
Øé Europese industrie:
le. de lonen zijn in de periode van
1953
tot 1958 in
de Verenigde Staten minder gestegen dan in de O.E.EC.-
landen, met uitzondering van Zwitserland, zoals uit dé
vô!gende tabel blijkt
7).
Uurlonen in de industrie
1.
(1953 =100)
Iste
2de
1957
kwartaal
kwartaal
1958
1958
117
119
120 118 122 123
131
—
.’
135
131
136
140
Verenigde Staten
……………..
Canada
……………………
Frankrijk
………………….
132
146
150
Engeland
…………………..
.
Duitsland
………………….
133 –
137
138
Nederland
………………….
.
127
131
—
België
………..
.
…………..
Zwitserland
…………………
108
110
111
De bovenstaande cijfers leiden tot een geheel andere
indruk dan m’en krijgt uit de in de Europese pers ver-
melde loonstijgingen in de Verenigde Staten. De’ lonen
in de meeste O.E.E.C.-landen zijn juist in de laatste ja-
ren meer gestegen dan in de Verenigde Staten.
2e. De loonkosten per eenheid produkt van de ,,pro-
duction workers” in de Amerikaanse industrie zijn in de
periode van 1953-1958 niet gestegen
S)
Hierin open-
baart zich de sterke stijging
van de produktiviteit, on-
danks de vrij
aanzienlijke loonsverhogingen
9).
Evenwel hoort men zelfs in Amerika stemmen over
te hoge kostprïjzen van de Amerikaanse industrie. Dit
valt niet te yerwonderen. De Amerikaanse, Zwitserse en
Zweedse industrie hadden in de eerste jaren na de oorlog
door het gehavende produktie-apparaat van de andere
landçn een voorsprong, die eerst langzaam, daarna wat
sneller is verminderd en in de laatste jaren waarschij’nlijk
is yerdwenen. Nu Europa en Japan hun produktie-appa-
raat hebben hersteld en dus krachtiger zijn geworden op
de, wereldmarkteti blijken iii de laatste jaren de mar
–
ginale exportbedrijveii in de Verenigde Staten niet meer
de concurrentie ‘p de weréldmarkten te kunnen volhou-
den. Dit proces is echter reeds enige jaren aan de gang
en dateert niet van de laatste tijd: De vraag’ is echter, of
deze tendens zich in het afgelopen jaar heeft versterkt.
Voor deze periode zijn nog niet voldoende gegevens be-
schikbaar.. De sterke daling van de uitvoer in 1958 is
Ontleend aan O.E.E.C. Statistical Bulletin, november
1958.
Volgens de heer M. Wernick in een rede voor de Cle-
veland Chapter van dé American Statistical Association.
Tegen deze cijfers kan worden aangevoerd, dat de
produktiviteitsstijging in de Europese landen in de laatste jaren groter kan zijn geweest dan in de Verenigde Staten,
waardoor de loonkosten per eenheid produkt in Europa
kunnen zijn gedaald. Deze gegevens staan echter niet tot
onze beschikking.
vooral aan de wereldrecessie en aan speciale oorzaken
toe te schrijven.
De Amerikaanse industrie heeft in de laatste jaren,
vooral door de grote investerings,,boom” van 1955 tot
1957,
een sterke uitbreiding en modernisering onder-
gaan. De automatisering’ is waarschijnlijk in geen enkel’
land’in de wereld-zo ver doorgevoerd als in de Verenigde
Staten. Dit betekent echter niet, dat de Amerikaanse
industrie over de gehele linie het tegen de concurrentie
van de Europese industrie kan opnemen. Dit is echter
een logisch gevolg van de specialisatie. Daarnaast kunnen
speciale factoren geleid hebben tot een verminderde
concurrentiekracht, zoals de automobielindutrie, die
zich in het algemeen te weinig en te langzaam heeft aan-
gepast aan de koopkracht en de veranderde smaak en
gewoonten van het publiek
10).
Tegenover dit voorbeeld kan men onmiddellijk een
ander stellen, namelijk de steenkolenindustrie. Juist deze
industrie is een uitstekend voorbeeld van het grote aan-
passingsvermogen van de Amerikaanse economie. Een
aantal jaren geleden leek ‘het alsof deze industrie, vooral
door de sterke stijging van de lonen, de concurrentie met
andere industrieën van brandstoffen ‘niet meer kon vol-
houden. Ten gevolge van een sterk doorgevoerde me-
chanisatie en rationalisatie kan de Amerikaanse steen-
kolenindustrie
11)
thans op de Europese markten ‘zodanig
concurreren, dat enkele Europese landen in de laatste
jaren tot protectionistische maatregelen tegen de invoer
van Amerikaanse kolen moesten overgaan. De aanzien-
lijke stijging van de produktiviteit in de landbouw is
een ander voorbeeld van de kracht van de Amerikaanse
economie.
Deze voorbeelden zijn zeer instructief, omdat zij aan-
tonen dat men op dit gebied’niet kan generaliseren. Het
zou echter te betreuren zijn als bij de Europese industrie
de indruk van een algemeen verminderde concurrentie-
kracht van de Amerikaanse industrie zou postvatten.
Integendeel, de grote investeringen van de laatste jaren
bewijzen, dat het moderniseringsproces voortdurend
voortgang vindt. Bovendien zullen de stijgende bedra-
gen, die thans voor research worden uitgegeven, in de
toekomst tot verdere produktiviteitsverhogingen leiden.
Hoe gevaarlijk voorspellingen zijn, moge uit de vol-
gende uitspraak van de heer Geoffrey Crowther, Managing
Director van ,,The Economist”, blijken: ,,The world has an
urgent and swelling demand for American products. In
some cases, this is because the economics of mass produc-
tion for the enormous domestic market enable the American
product to be cheaper and better than its rivals.
The arche-
type of this is the American automobile.
But in other cases
— and 1 think this is the more significant exa.mple — it is
because American technology is in advance of that of other
countries”. (Ik çursiveer).’ (Zie de gebundelde redevoeringen
van genoemde schrijver: ,,Balances and Imbalances of Pay-
ments”, Boston
1957,
blz. 46). Nog geen jaar’na deze uit-
spraak (april
1957)
klaagde de Amerikaanse automobiel-
industrie over de snelle penetratie van de Europese automo-
bielindustrie op de Amerikaanse markt!
‘In deze redevoeringen twijfelde deze bekende economist verder aan ‘het verdwijnen van het zgn. schaarse dollarpro-
bleem. ,,I ‘cannot see it, in our lifetime, closing the dollar
gap” (blz.
59)
.’
Zie hiervoor, het artikel ,,Soft Coal: How strong. a
Comeback” in ,,Fdrtune” van oktober
1957.
De volgende
zin uit dit artikel is belangwekkend: ,,A generation ago the
soft-mal industry employed 600,000 miners; today it employs
barely 220,000. In every major coal state are distressed mme
towns. But coal, once the arena of bloody struggles, has lately been a realm of labor peace”.
126
De economische groei van Europa en Noord-Amerika
zal de handelsbeweging tussen deze landen, naar men
uit de geschiedenis van de handelsbetrekkingen tussen
industriële landen mag afleiden, intensiveren. In deze
tijd van grote uitvindingen en technologische verbte-
ringen zullen evenwel aanzienlijke verschuivingen in de
wereidhandel optreden, die het bestaande patroon, dat
zich reeds na de oorlog gewijzigd heeft, verder zullen
veranderen.
In dit te verwachten ontwikkelingsproces
is
het aanpassingsvermogen van een land belangrijker
dan de ogenblikkelijke toestand.
Het bovenstaande samenvattende, kan geconstateerd
worden, dat zelfs als de concurrentieverhoudingen in de
wereld zich in 1958 ten ongunste van de Verenigde
Staten gewijzigd mochten hebben, dit op zichzelf nog
niet een reden is voor een gevaar voor de dollar. De
positie van de Amerikaanse betalingsbalans is nog sterk
genoeg om mogelijke veranderingen in de handelsbalans
op te vangen. Het vermeende gevaar voor de dollar
schijnt meer van interne dan van externe aard te zijn.
TR
De inflatievrees in Amerika wekt in het buitenland
de indruk dat er inderdaad inflatie is. Er is echter een
groot verschil tussen verwachtingen en werkelijkheid.
De werkelijkheid is, dat er op het ogenblik geen inflatie
is en dat deze ook in de naaste toekomst niet te verwach-
ten is. Ook al mogen er in de beurskoersen infiatiever-
wachtingen verdisconteerd zijn, de ontwikkeling van
prijzen en lonen wijst uiterlijk op een toestand van
monetaire stabiliteit. De kosten van levensonderhoud
zijn weliswaar in de recessie blijven stijgen, maar het
merkwaardige is dat zij, sedert het herstel is ingetreden,
nagenoeg niet zijn gestegen. De index van consumenten-
prijzen bedroeg in mei 123,6, in december 1958 123,7.
De jongste gebeurtenissen in de Verenigde Staten
wijzen niet op inflatie. De rente is hoog, dank zij de
vastberaden politiek van de Federal Reserve Board, de
werkloosheid is nog aanzienlijk, de loonsverhogingen
zijn in de laatste maanden beperkt gebleven, de produk-
Supersonisch luchtvervoer
Een van de belangrijkste hindernissen bij de
verwezenlijking van het supersonisch ‘luchtver-
voer wordt gevormd door de zeer hoge aan-
schafkosten van een supersonisch lijnvliegtuig,
aldus ,,The Financial Times” van 5 februari
ji. Het in totaal tot nu toe aan de ontwikkeling
van de Douglas DC-8 bestede bedrag heeft de
S 300 mln, bereikt. Voor een supersonisch
vliegtuig zou dit bedrag wel S 1 mrd. kunnen
bereiken. Daar ongeveer 80 supersonische
vliegtuigen hetzelfde werk zouden kunnen ver-
zetten als ca. 300 straalvliegtuigen van het
type DC-8, zou de markt voor supersonische
vliegtuigen aanzienlijk kleiner zijn, waardoor
het bedrag aan ontwikkelingskosten over een
kleiner aantal zou moeten worden verdeeld.
Douglas schat de prijs van een dergelijk vlieg-
tuig op S 25 â 30 mln, per stuk.
tiviteit is in het afgelopen jaar aanzienlijk gestegen, de
ondernemingsinvesteringen zijn ongeveer 20 pCt. lager
dan in
1957,
de overcapaciteit in sommige industrieën
is aanzienlijk en de nieuwe begroting is in evenwicht.
Weliswaar vertoont de huidige begroting een tekort van
ruim S 12 mrd., maar deze ontwikkeling vindt niet in
een ,,boom”periode, maar in de periode van een herstel
plaats. Het begrotingstekort heeft juist medegewerkt tot
de conjuncturele verbetering, welke in de lente yan het
vorige jaar intrad. Het kastekort was juist het grootst
op het keerpunt
12
). Nu de verwachtingen voor een her
–
stel algemeen zijn, is hetl juist van groot belang, dat de
begroting voor het komende fiscale jaar in evenwicht
is. Het is daarom te hopen, dat dit evenwicht zich ook
zal realis&en. Afgezien van de sluitende begroting, heeft
President Eisenhower een aantal maatregelen aange-
kondigd voor prijsstabilisatie
18).
Het bovenstaande bevestigt de in het begin van dit
artikel uitgesproken mening, dat er een beter evenwicht
op economisch en monetair gebied tussen Amerika en
Europa is bereikt. Het herstel van de (externe) conver-
tibiliteit van de Westeuropese landen is, mede door de
afnemende dollarrestricties, een voordeel voor de Ame-
rikaanse industrie. Eerst als West-Europa alle dollarres-
tricties heeft afgeschaft, zal blijken in welke mate de
concurrentiekracht van de Amerikaanse industrie is ver-
minderd. Verder moet bij de beschouwing van de huidige
situatie niet uit het oog worden verloren, dat West-Euro-
pa in het afgelopen jaar waarschijnlijk meer dan de Ver-
enigdë Staten heeft geprofiteerd van de verbeterde ruil-
voet omdat laatstgenoemd land zelf een belangrijke uit-
voer van grondstoffen heeft.
Onder deze omstandigheden is het feitelijk onnodig nog
te vermelden dat de vrees voor een verhoging van de
goudprijs volkomen ongegrond is. Wat dit punt betreft,
kan het echter nuttig zijn de volgènde zin uit het rapport
van de staf van het Internationale Monetaire Fonds te
citeren
14):
,,There is no proven need for any abrupt
increase in the volume of current gold production or
in its monetary value by an increase in the pride öf
gold”.
0
De huidige meningen over de zWakke positie van de
dollar worden niet door economische factoren gesteund.
Deze gebeurtenissen bewijzen opnieuw, ‘hoe belangrijk
psychologische factoren
Op
monetair gebied kunnen zijn.
Washington, D.C.
v. d. V.
Het ,,Economic Report” vermeldt hierover het vol-
gende (blz.
46/47):
,,The gap between the Federal Govern-
ment’s disbursements and receipts narrowed from a rate of
S 9.9
billion in the second quarter of the year to
S 7.2
bil-
lion as the year ended, as the fiscal operations of Govern-
ment, which had tended earlier in the year to cushion the
contraction, moved in the direction of restoring a balance
between outlays and receipts and thereby countering poten-
tially inflationary tendencies. This direction of change in
the fiscal operations of Government is favorable to sustain-
able economie growth and improvement”.
Zoals het instellen van een ,,Cabinet Comrnittee on
Price Stability for Economie Growth” en een ,,Committee
on Government Activities Affecting Prices and Costs”. Ver-
der heeft President Eisenhower het Congres verzocht de
,,Employment Act” van
1946
te amenderen in die zin, ,,to
make reasonable price stability an explicit goal of Federal economie policy, coordinate ‘ with the goals of maximum
production, employment, and purchasing power, now spe-
cified in that Act”.
In de studie ,,International Reserves and Liquidity”,
Washington
1958,
blz. 74.
127
Schrijver plaatst in dit artikel een aantal kri.
tische kanttekeningen bij het wetsontwerp inzake
voorzièningen met betrekking tot ‘werkgeversbijdra-
gen aan bouwspaafondsen. Van de faciliteiten
die in dit wetsontwerp verleend worden profiteren
alleen
werknemers die
sparen voor een eigen huis
via een ‘door de Minister van Financiën goed-
gekeurde spaarregeling. Alleen het’ extra-loon,
voor het sparen toegekend, dus niet het gedeelte
van het normale loon door de werknemer voor
het sparen bestemd, wordt vrijgesteld van belasting
en sociale lasten. Het is onjuist in maatregelen ter
bevordering van vermogensvorming alleen de eigen
woning te betrekken; het sparen in beleggings-
depots en het verkrijgen van aandelen in kleine
coupures is voor werknemers vaak veel aantre-
kelijker. Voorts zal in een wet als de onderhavige
een wijziging van het Besluit op de Dividendbe-
lasting 1941 niet kunnen worden gemist, daar dit
de spreiding van het aandelenbezit in de weg staat.
Ten slotte gaat schrijver
in op het vraagstuk van
de dubbele heffing op uitgekeerde
winsten door
naamloze vennootschappen.
B elastingfacilit èit en
en
vermogensvorming
Van het drietal maatregelen ter be’ordering van de
vermogensvorming welke het vorige kabinet in het voor-
uitzicht stelde, t.w. een premiestelsel voor jeugdige spaar-
ders, een spaarregeling voor ambtenarn en een beperkte
vrijstelling van sociale verzekeringspremies, van verevenings-
heffing
1)
en van loon- en inkomstenbelasting voor werk-
geversbijdragen aan bouwspaarfondsen, heeft de eerste
inmiddels haar beslag gekregen in de Jeugdspaarwet, terwijl
in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in
Ambtenarenzaken overeenstemming is bereikt over een
ahibtenarenspaarregeling
2).
Aangezien, naar verwacht mag
worden, thans de derde maatregel geëntameerd zal worden,
lijkt het ons dienstig het wetsontwerp no. 4273 (vo&-
zieningen met betrekking tot werkgeversbij dragen aan
bouwspaarfondsen), dat op 6 maart 1956 bij de Tweede
Kamer werd ingediend, onder de loep te nemen.
In dit wetsontwerp wordt voortgebouwd op enkele
suggesties gedaan in het in
1955
door de Commissie Bezits-
spreiding gep.ibliceerdeinterim-rapport ,,Bevordering van
bezitsvorming door sparen” (zie Hoofdstuk VI, maat-
regelen van de Overheid ter bevordering van de bezits-
vorming). Het ontwerp bepaalt dat aanspraken en uit-
keringen ingevolge aanspraken, welke berusten op een door
de Minister van Financiën aangewezen bouwspaarregeling,
vrijgesteld zijn van:
loonbelasting, voor zover zij over een loontijdvak van
een maand niet meer bedragen dan f. 32,50;
inkomstenbelasting, voor zover zij niet meer dan f. 390
per kalenderjaar bedragen;
premjeheffing sociale verzekering, voor zover zij niet
meer
dan
f. 390 per kalenderjaar bedragen.
Duidelijkheidshalve zij opgemerkt dat, ofschoon uit de
artikelen zelf niet blijkt, dat alleen de
werkgeversbijdrage
aan de bouwspaarregeling van sociale lasten en belasting
is vrijgesteld, dit
blijkens
de considerans en de M. v. T.
wèl de bedoeling is:
Van de faciliteiten die in dit wetsontwerp verleend worden
profiteren alleen werknemers die sparen voor een eigen
1)
Inmiddels vervallen.
) Zie Bijlage III bij de M. v. A. wetsontwerp no. 4742.
128
huis via een door de Minister van Financiën goedgekeurde
spaarregeling. Uitgesloten zijn derhalve de zelfstandigen
en de werknemers van bedrijven die geen bouwspaarrege-
ling hebben. Alleen het
extraloon,
voor het sparen toege-
kend, dus niet het gedeelte van het normale loon door de
werknemer voor het sparen bestemd, wordt vrijgesteld
van belasting en sociale lasten.
In de summiere M. v. T. luidt de motivering van de
belastingfaciliteiten:
,,De Regering is zich terdege bewust van de daartegen bestaan-
de bezwaren, die met name voortvloeien uit het’ karakter van
de belastingen naar inkomen. Aan onze belastingwetgeving ligt
immers ten grondslag de eis van algemeenheid en gelijkheid,
die uit oogpunt van rechtvaardige lastenverdeling aan de be-
lastingheffing moet worden gesteld en welke medebrengt, dat
het verworven en beschikbare inkomen in zijn geheel, ongeacht
de daaraan te geven bestemming, in de belastingen naar het in-
komen wordt betrokken. Daarbij komt, dat een dergelijke faci-
liteit door de progressie van het tarief van de loon-, en inkom-
stenbelasting minder aan de lagere inkomens dan aan de hogere
inkomens ten goede komt en eveneens met een toenemend
kindertal in betekenis afneemt. Als financiële bijdrage brengt
zij derhalve het minste profijt aan hen, die het meest dienen te
worden geholpen.
Dat de Regering ten aanzien van de onderwerpelijke maat-
regel de bezwaren als overkomelijk ziet, vindt zijn oorzaak in
de volgende overwegingen.
In de eerste plaats heeft zij overwogen, dat het bij de bouw-
spaarfondsen gaat om een van de meest karakteristieke vormen van op bezitsvorming gericht bestemmingssparen. Uit een oog-
punt van duurzaamheid moet – met name voor degenen met lagere inkomens uit onzelfstandige beroepsuitoefening – het
bezit van een eigen woning van bijzondere waarde worden ge-
acht. Uit een oogpunt van doelmatigheid onderscheidt de
voorgestelde faciliteit zich eveneens gunstig yan belastingver-
lichtingen, die betrekking hebben op een gedeelte van het
nor-
male bestaande inkomen. Verbonden als de tegemoetkoming is aan de toekenning door de werkgevers van een
extra-loon-
bestanddeel boven het gewone looninkomen, welk loonelement
ook dit
bijzondere
kenmerk heeft, dat de beschikkingsbevoegd-
heid daarover zeer bëperkt is, beantwoordt zij aan een voor
de lagere inkomens noodzakelijke voorwaarde om tot bezit.
van enige betekenis te geraken. De faciliteit ontleent haar be-
lang voor de belanghebbenden dan ook niet zozeer aan haar
financiële omvang – ook de budgettaire consequenties zijn
van weinig betekenis – doch veeleer aan het feit, dat zij een
stimulans vormt tot vergroting van het inkomen van de werk-
nemer. Te meer mag van de onderwerpeij/ke vrijstelling ..een
guntig effect worden verwacht, omdat zjj tegemoet komt aan het
thans bestaande bezwaar, dat de werkgever, die wil bjjdragen
aan een bouwspaarfonds, in de uitvoering van dat voornemen
zich geremd voelt, omdat over zijn bijdrage sociale en fiscale
lasten worden geheven”.
Uit deze motivering willen wij eerst de zinsnede lichten
,,dat het bij de bouwspaarfondsen gaat om een van de
meest karakteristieke vormen van op bezitsvorming gericht
bestemmingssparen”. Ofschoon wij een eigen huis in het
algemeen een zeer waardevol bezit achten,
lijkt
het ons
onjuist in maatregelen ter bevordering van vermogens-
vorming alleen de eigen woning te betrekken. Immers,
niet voor iedereen is een eigen woning aantrekkelijk, met
name niet voor hen die in de grote steden wonen. In het
rapport van de Commissie Bezitsspreiding (blz. 33) wordt
gewezén op het feit, dat het eigen huis belemmerend kan
werken op de arbeidsmobiliteit, terwijl de aankoop hier-
van een langdurige financiële last kan betekenen. In het
Voorlopig Verslag van de Vaste Commissie voor Finan-
ciën in de Tweede Kamer wordt dan ook terecht opgemerkt
dat het sparen in beleggingsdepots en het verkrijgen van
aandelen in kleine coupures voor werknemers vaak veel
aantrekkelijker is.
Bezien wij thans de motivering in haar geheel:
1) Wanneer in de M. v. T. gesteld wordt dat ook voor
ons belastingstelsel de regel geldt ,,geiijke monniken, ge-
lijke kappen” (verg. art. 182 Grondwet), ligt de conclusie
voor de hand dat dan ook iedereen
van belastingfaciliteiten
moet kunnen profiteren.
2) Reeds velen
3)
hebben er op gewezen dat van be-
lastingfaciliteiten de meest draagkrachtigen het meeste pro-
fiteren, terwijl degenen die geen belasting betalen uiteraard
hiermede niet gebaat
zijn.
Hiertegenover kan gesteld worden
dat wanneer belastingfaciliteiten tot resultaat zullen hebben
dat
alleen
door de meer draagkrachtigen meer gespaard
zal worden, dit uiteindelijk ook de minder draagkrachtigen
ten goede zal komen, daar immers aldus meer gelden be-
schikbaar zullen komen voor de woningbouw, industriali-
satie etc. Voorts kan aangevoerd worden dat de tegenstan-
ders van belastingfaciliteiten uit het oog verliezen dat door
een uitbreiding van deze faciliteiten ook de werknemers
die geen belasting betalen van belastingfaciliteiten kunnen
profiteren. Deze uitbreiding zou moeten bestaan in een
verruiming
der aftrekbaarheid voor vennootschapsbe-
lasting of inkomstenbelasting van werkgeversbij dragen
aan spaarregelingen voor hun werknemers.
Wellicht ten overvloede zij vermeld dat deze bijdragen
thans voor 100 pCt. mogen worden afgetrokken. Wannéer
deze aftrekbaarheid zou verhoogd worden tot buy. 125 pCt.
of
150
pCt. zou derhalve de faculteit bestaan in de 25 pCt.
of 50 pCt. extra. Zowel het rapport van de Commissie
Bezitsspreiding (blz.
56)
als Minister de Bruijn (in de M. v.
A. op de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1956, Hoofd-
stuk X, Economische Zaken, blz. 48 e.v.) waren van mening
dat door een dergelijke financiële tegemoetkoming de be-
reidheid der ondernemers tot het invoeren van op duur-
zaam bezit. gerichte spaarregelingen daadwerkelijk zou
worden gestimuleerd. Als bezwaar konden zij slechts aan-
voeren dat van de te belasten winst een fictieve post wordt
afgetrokken. Een dergelijk formeel argument – dat boven-
dien nog zwakker wordt als mën in aanmerking neemt dat
3)
Zie buy. Prof. Mr. H. J. Hellema: ,,Maatregelen ter be-
vordering van bezitsvorming door de Overheid” in ,,De Werk-
gever” van 31 oktober
1957.
ficties in onze belastingwetgeving niet zeldzaam zijn
4) –
kan o.i. niet opwegen tegen het grote voordeel van een
systeem van belastingfaciliteiten waarvan een zo groot
mogelijke kring van spaarders profiteert.
Niet is in te zien waarom ,,uit een oogpunt van doel-
matigheid” – aldus de M. v. T. – de belastingfaciliteit
van het wetsontwerp zich gunstig onderscheidt van be-
lastingverlichtingen welke betrekking hebben op een ge-
deelte van het
normale
inkomen. Wanneer de Ontwerper
zich op het standpunt stelt, dat de werkgeversbijdrage een
stuk loon is evenals het gedeelte van het loon dat de werk-
nemer zelf bestemt voor sparen, is het onbegrijpelijk waar-
om de faciliteiten niet voor
beide
loonbestanddelen gelden.
Bovendien lijkt het ons ook uit psychologisch oogpunt
onjuist de faciliteiten te beperken tot de wetkgeversbijdrage:
de werknemers kunnen dit voelen als een discriminatie ten
aanzien van het gedeelte van het loon dat zij zèlf voor
sparen bestemmen. Uiteraard zullen faciliteiten met be-
trekking tot de zelfgespaarde gelden de enige mogelijkheid
zijn om de zelfstandigen de helpende hand te bieden.
In de M. v. T. wordt van de aldaar voorgestelde
faciliteiten een gunstig effect verwacht omdat zonder deze
faciliteiten de werkgever, die wil
bijdragen
aan een spaar-
regeling, ,,geremd” zou worden, aangezien over zijn bij-
dragen sociale en fiscale lasten worden geheven. Terecht
wordt in het Voorlopig Verslag deze opvatting onjuist ge-
acht: zij is irreëel. Een gunstig effect mag verwacht wor-
den van de hierboven behandelde verruimde aftrekbaar-
heid van werkgeversbijdragen voor vennoôtschapsbe-
lasting en inkomstenbelasting.
In een wet, waarin belastingfaciliteiten worden verleend
om vermogensvorming onder brede lagen der bevolking
te bevorderen, zal een wijziging van et Besluit op de
Dividendbelasting 1941 niet gemist kunnen worden. Zoals
bekend, is de dividendbelasting o.a. een voorheffing op
de inkomstenbelasting (en de vennootschapsbelasting) die,
krachtens art. 53 lid 1 van het Besluit op de Inkomsten-
belasting 1941, verrekend wordt met de inkomstenbelasting.
Ingevolge art. 54 lid 1 van genoemd besluit wordt evenwel
geen aanslag in de inkomstenbelasting vastgesteld, indien
het zuiver inkomen niet meer dan f. 6.900 bedraagt en het
onzuiver inkomen voor minder dan f. 6.900 bestaat uit
aan inhouding van loonbelasting onderworpen inkomsten
en
voor niet meer dan
f
200
uit andere bestanddelçn.
Hier-
uit vloeit voort dat, wanneer een werknemer met een zuiver
inkomen van minder dan f. 6.900 nog additionele inkomsten
tot een bedrag van f. 200 heeft, deze niet belast worden
mits zij niet voortvloeien uit effecten waarop dividend-
belasting wordt ingehouden.
Stel dat een dergelijke werknemer een bedrag van ruim
f.
900 heeft gespaard en dit wenst té beleggen dan zou hij –
de aankoopkosten buiten beschouwing gelaten – kunnen
kopen:
Ko
41j•955
Beurswaarde
rendement
f. 1.000
3+
pCt.
ôf
Nederland 1947
90+ pCt.
f. 902,50
es. 3,88 pCt.
f. 500 6 pCt. cum. pref.
winstd. aand. Philips….
182+ pCt.
f. 913,75
ca. 4,15 pCt. a)
a) Hierbij is uitgegaan van 7,6 pCt. dividend over 1957.
4)
Zie Prof. W. J. de Langen: ,,De Grondbeginselen van het
Nederlandse Belastingrecht” o.a. blz. 506. Men denke ook aan
de investeringsaftrek
129
–
Kolenvoorraden
in
Engeland
De totale kolenvoorraden in Engeland zijn van
medio december tot medio januari gedaald van
iets meer dan 38- mln, ton tot
35
3
L
mln, ton. Deze,
normale, daling van 3 mln. tôn vond plaats
bij de handel en bij de verbruikers. De voor-
raden bij de mijnen bleven echter op bijna 194
mln, ton. Vôlgens ,,The Economist” van 7
februari ji. kunnen vaste brandstoffen voor huis-
verwarming niet langer door een gunstige prijs
alleen hun marktpositie handhaven, want de
betreffende afnemerscategorie is bereid iets meer
te betalen voor schone brandstof. Verdere ont-
wikkeling van de verpakking van kolen en cokes
in zulke kleine papieren zakken, dat zij on-
geopend in het vuur kunnen worden geworpen,
lijkt daarom gewenst, aldus dit blad.
130
De rente van de 34 pCt. Nederland 1947 kan belasting-
Vrij getoucheerd worden; op het dividend van de cum.pref.
aandelen Philips wordt echter 15 pCt. belasting ingehouden
zodat het rendement op deze belegging in feite slechts ca.
3,53 pCt. bedraagt! Voor de goede orde zij vermeld dat
dividendbelasting wordt geheven niet alleen over het aan-
deel in de winst uitgekeerd op winstdelende obligaties, doch
ook over de
vaste
rente van deze obligaties. De winstdelende
obligatie, welke onder de naam van klantenobligatie door
Albert Heijn N.V. en genaamd winstdelende spaarobligatie
door N.V. Centra Konsumenten Kring bij de consument
werd geïntroduceerd, is een zeer geslaagde bijdrage voor
de popularisering van het effect. Enerzijds is de bezitter
door de vaste rente verzekerd van een minimum inkomen
uit zijn belegging, terwijl hij- anderzijds door het winst-
delend karakter mede profiteert van de groei van de onder
–
neming. De geste van de directie van Grasso’s Koninklijke
Machinefabrieken N.V. om, ter gelegenheid van het hon-
derdjarig bestaan van het bedrijf, 4 pCt. winstdelende
obligaties aan haar personeel uit te reiken, verdient dan
ook zeker nageyolgd te worden.
Na het bovenstaande behoeft het geen nader betoog
dat wij wijziging van het Besluit op de Dividendbelasting
1941 bovenaan op de lijst van onze desiderata hebben ge-
plaatst. De Regering zal hierbij aanknopingspunten kun-
nen vinden in het Duitse ,,Gesetz tiber Kapitalanlagegeseil-
schaften” van 16 april .1957. Volgens par. 21 alinea 2 van
deze wet zijn de uitkeringen op participaties in Investment
Trusts aan, ingezetenen
vrijgesteld
van Kapitalertrag-
steuer
5),
Zeer terecht merken Dr. – Georg Siara en Dr.
Wolfgang Tormann in ,,Kommentar zum Gesetz über
Kapitalanlagegeseilschaften”
6)
op:
,,Es Mtte auch- an sich logisch nahegelegen, nach der in
Abs. 1 Satz
3
grundsâtzlich vorgesehenen Erstattung der
Kapitalertragsteuer an das Anlagevermögen die Steuerabzugs-
pflicht in den Bereich der Ausschüttung an den Anteilinhaber
– 5)
De Kapitalertragsteuer wordt geheven op dividend en in-
terest en is, evenals onze dividendbelasting, een voorheffing
op de Einkommensteuer, zie Mr. J. van Hoorn: ,,Fiscale as-
pecten van de Europese Economische Samenwerking” in Econo-
misch Kwartaaloverzicht, eerste kwartaal
1958,
van de Amster-
danische Bank.
6)
Dr. Georg Siara en Dr. Woifgang Tormann: ,,Kommentar
zum Gesetz über Kapitalanlagegeseilschaften”, uitgave Fritz
Knapp Verlag, Frankfurt/M, blz.
85
e.v.
zu verlagern. Diese Lösung Mtte aber dem angestrebten Prinzip
widersprochen, die Kapitalertrâge als Brutto-ertrâge ungekürzt
von Steuern in die Hand des Anteilinhabers flieszen zu lassen
und erst dort der Einkommensteuer
zu
unterwerfen.
Ûberdies
wörè ein Steuerabzug vom Kapitalertrag in gewissem Umfang
ein psychologisches Hemnis für die Popularitöt von Anteil-
scheinen geworden”.
gqj
Ofschoon het vraagstuk van de dubbele heffing op uit-
gekeerde winsten door naamloze vennootschappen reeds
verschillende malen aan de orde is gesteld en wij ons ervan
bewiist zijn dat wij hiervoor bij de huidige stand van’s Rijks
financiën slechts een pro memorie post op ons verlanglijstje
kunnen opnemen, menen wij dit probleem toch even te
moeten aanroeren, omdat het niet los te denken is van de
vermogensvorming. Door Dr. Paul Rijkens, is op de bijeen-
komst van het Departement Amsterdam der Nederlandsche
Maatschappij voor Nijverheid en Handel op 26 februari
1956 een boeiende causerie gehouden o.a. over dit onder-
werp. Wij veroorloven ons hieruit een, ‘voorbeeld aan te
halen dat op duidelijke wijze aantoont waartoe de dubbele
heffing op uitgekeerde winst kan leiden. Aan het in 1955
voor het Internationale Congres voor Belastingwetenschap
te Amsterdam door de heer W. Schutte uitgebrachte
preadvies ontleende Dr. Rijkens het volgende.
Iemand heeft een eenmanszaak, waarmede hij in een
jaar f. 100.000 winst behaalt. Drijft hij de zaak als natuur-
lijke persoon geheel voor zijn eigen rekening, dan is over
deze f. 100000 ongeveer f. 58.000 belasting verschuldigd.
Heeft hij daarentegen van zijn zaak een naamloze vennoot-
schap gemaakt, waarin hij f. 10,000 salaris trekt als direc-
teur, dan wordt f. 90.000 eerst getroffen door de vennoot-
schapsbelasting, terwijl het restant, plus de f. 10.000, daarna
nog eens onder dè inkomstenbelasting valt. Het resultaat is,
dat de man in dit geval over f. 100.000 ruiin f. 70.000 be-
lasting betaalt, dus f. 12.00,0 meer dan wanneer hij geen
naamloze vennootschap had gevormd. Voor deze discrimi-
natie ten aanzien van de naamloze vennodtschap én haar
aandeelhouders is geen enkele rechtsgrond aan te voeren;
zij belemmert uiteraard de popularisering van het aandeel
en zal derhalve zo snel mogelijk moeten verdwijnen. Door
de heer Schutte is in zijn preadvies het Engelse stelsel aan-
bevolen, waarbij – afgezien van het oorlogsverschijnsel
van de .,,profit tax” – de aandeelhouder ,,income tax”
betaalt over het bruto-dividend, maar de daarop door de
vennootschap reeds ingehouden en afgedragen ,,income
tax” in mindering kan brengen.
In West-Duitsland heeft men een andere procedure ge-
volgd,. Bij het Steuerânderungsgesetz van 23 juli 1958 werd
een belangrijk deel van de Duitse belastingwetgeving ge-
wijzigd
7).
Het tarief van de vennootschapsbelasting op dat
deel van de jaarwinst, dat de aandeelhouders ter beschikking
wordt, gesteld, werd verlaagd van 30 pCt. tot 11 pCt. Het
algemene tarief van de belasting werd verhoogd van 45 pCt.
tot 47 pCt.
In het bovenstaande hebben wij enige belastingver-
lagingen aangegeven welke de vermogensvorming onder
brede lagen der bevolking naar onze mening zullen stimu-
leren. Uitputtend is deze materie zeker niet door ons be-
handeld;
wij
nemen ons daarom voor in de toekomst hieop
terug te komen.
Bussum.
‘
Mr. H. G. M. VAN DER VOORT.
– 7)
Zie Keesings Financieel Economjsche Berichten no.
739
yan 14 maart
1958,
pag.
8823
en Monatsberichte der Deutsche
Bundesbank van februari en
juli 1958.
In 1958 bedroegen de vrachten gemiddeld on-
geveer de helft van die welke begin 1957 golden.
Tijdelijk hogere vrachten lokten direct aanbod van
opgelegde schepen uit, terwijl
ook tankers zich in
de graanvaart begaven. Het graanvervoer was in
1958 groter dan in 1957, doch de transatlantische
kolenverschepingen liepen t.o.v. dat jaar terug.
Schrijver releveert de onlangs te Londen gehou-
den bijeenkomst om tot stabilisatie
der vrachten in
de trampvaart te komen. Soortgelijke pogingen
in het verleden hebben, door het heterogeen ka-
rakter der bij de algemene vrachtvaart betrokken
reders, nimmer concrete resultaten opgeleverd.
Schrijver vreest,
dat het thans ontworpen schema eenzelfde lot zal zijn beschoren.
Tenzij
op grote
schaal, ongeacht de daling der
schrootprjzen,
re-
soluut tot sloop der oudere schepen wordt
over-
gegaan en speculatieve bouwopdrachten worden
geannuleerd is volgens schrijver elke hoop op ver-
betering van het vrachtenpeil in de nabije toe-
komst illusoir.
10
vrachtenmarkt
in 1958
De van weinig optimisme getuigende verwachtingen, die
eind 1957 ten aanzien van de gang van zaken in de algemene
vrachtvaart gekoesterd werden, zijn in het voorbij gegane
jaar helaas ten volle bewaarheid. Gemiddeld bedroegen de
vrachten slechts ongeveer de helft van die, welke begin 1957
golden en het algemeen indexcijfer der sterlingvrachten op
reisbasis, in januari 1957 nog 173,7, varieerde gedurende
de eerste negen maanden van het afgelopen jaar van 62,7
tot 65,7. Het hoogste punt, ni. 76,3, werd bereikt in no-
vemberjl., toen groter vraag naar ruimte voor graanvervoer
en hoger vrachten voor suiker, hout, erts en kunstmest het
gemiddeld indexcijfer deed oplopen. De opleving was echter
van korte duur en het indexcijfer voor december jl. was
wederom 1,8 punt lager. Het jaargemiddelde voor 1958
bedroeg 67,1, vergeleken met 112,7 in
1957.
Gedurende het grootste deel van het jaar bewogen de
graanvrachten zich op een niveau, dat voor Libçrty’s en
andere tijdens de oorlog gebouwde standaardschepen on-
toereikend was om de exploitatiekosten te dekken. Werd
in december 1957 nog
$5
per ton van deGolf van Mexico
naar Antwerpen/Hamburg betaald, voor januari 1958
verscheping slaagden bevrachters er in de vracht met $ 0,25
te drukken. Voor graan van de Golf van Mexico naâr het
Verenigd Koninkrijk liep de vracht tot 40/- per ton terug,
terwijl voor graan van de St. Lawrence naar het Verenigd
Koninkrijk per eerste open water eveneens 40/- per ton
werd betaald. Vergelijkt men deze vrachten met de hoogste
in 1957 betaald, iii. 140/- Gulf-Verenigd Koninkrijk en
97/6 van de St. Lawrence naar dezelfde bestemming, dan
blijkt eerst recht, hoe aanzienlijk de vrachten na de her-
opening van het Suezkanaal zijn gedaald. Tijdelijk tekort
aan prompt beschikbare ruimte deed de graanvrachten
periodiek weliswaar iets oplopen, maar zodra in de meest
dringende behoefte was voorzien, verviel de markt weder
in haar lusteloze stemming.
Eerst de spanning in het Midden Oosten bracht een op-
leving. Voor augustus-verscheping steeg de graanvracht
van de Golf van Mexico naar Antwerpen/Hamburg met
$ 2 tot $ 6 en van de Laplata-rivier naar dezelfde bestem-
ming met 4/- tot
52/6,
vergeleken met de eerder betaalde
vracht van 47/6 per ton. Bestendig was deze verbetering
evenmin en zodra bleek, dat ook ditmaal geen ernstig con-
flict dreigde, sloegen de graanvrachten opnieuw een dalende
richting in. De maand oktober bracht een opleving der
vraag naar ruimte voor graanvervoer met als gevolg stij-
gende vrachten. Van de Laplata-rivier naar het Verenigd
Koninkrijk werd voor oktober-verscheping
75/-
en voor
oktober/november tonnage zelfs 81/3 per ton betaald; voor
december/januari aflading accepteerden Griekse reders
echter 67/-. Met name van de Golf van Mexico steeg de
vracht voor graan naar het Verenigd Koninkrijk aanvanke-
lijk krachtig, nl. met bijna 12/- tot 48/9 per ton. Voor het
moderne vrachtschip laat laatstgenoemde vracht, zelfs
indien de uitreis in ballast moet worden gemaakt, een
overschot, dat overigens niet voldoende is om ook de af-
schrijving te dekken. Voor het
tijdens
de oorlog gebouwde
standaardschip is zelfs een vracht van 48/9 ontoereikend
om de reiskosten te dekken. Willen deze schepen met winst
varen, dan moet de graanvracht van de Golf van Mexico
tot circa 60/- stijgen!
De tijdelijk betaalde hoger vrachten lokten onmiddellijk
aanbod van opgelegde schepen uit, terwijl bovendien reders
van opgelegde tankers, waaronder verschillende ,,supers”
hun kans meenden te moeten waarnemen. Typerend is in
dit verband de bevrachting van de op 10 oktober ji. in
Quincy (Massachusetts) te water gelaten tanker ,,Olympic
Falcon” voor het vervoer ener lading van circa 35.000 ton
graan van de Golf van Mexico naar Antwerpen/Hamburg
tegen de lage vracht van $ 4 per ton!
Deze beide factoren, t.w. het weder in de vaart brengen
van opgelegde vrachtschepen en de concurrentie van
tankers, waren voldoende om de graanvrachten wederom
te doen teruglopen. Bij het schrijven van dit overzicht werd
voor een lading van 11.300 ton graan van de Gulf naar
Antwerpen-Hamburg per februari $ 4,50 betaald!
Ofschoon nauwkeurige gegevens ontbreken mag aange-
nomen worden, dat het graanvervoer in 1958 groter was
dan het jaar tevoren. De vermeerdering is echter niet inte-
graal aan de particuliere vrachtvaart ten goede gekomen.
De Amerikaanse Regering heeft namelijk aanzienlijke
hoeveelheden tarwe aan Pakistan – ca. 850.000 ton,
India etc. verkocht en van deze hoeveelheden moet 50 pCt.
131
met schepen ‘onder Amerikaanse vlag worden vervoerd.
Deze regel geldt trouwens eveneens voor alle goederen,
welke door Amerika via de Exim Bank aan andere landen
worden geleverd. Herhaalde protesten van de traditionele
scheepvaartlanden tegen deze vlagbevoorrechting leverden
tot dusver niets op.
In 1956 viel de vraag naar ruimte voor graanvervoer
samen met omvangrijke transatlantische kolenverschepin-
gen, hetgeen reeds vôér het Suezkanaal-conflict tot con-
stant
stijgende
vrachten leidde. In het afgelopen jaar liepen
de Amerikaanse kolenverschepingen aanzienlijk terug,
terwijl bovendien het merendeel der ladingen vervoerd werd
op grond van reeds eerder gesloten vervoercontracten.
Het streven der Duitse mijnindustrie om, hetzij door
annulering van reeds door importeurs gesloten leverings-
contracten dan wel door. verlenging der leveringstermijnen
de invoer dit jaar drastisch te verminderen, zal indien deze
pogingen effect sorteren, het transatlantisch kolenvervoer
verder doen teruglopen met als consequentiê dat de gecon-
tracteerde tonnage voor emplooi op de open markt is
aangewezen. Uit het voorgaande volgt dat de vrachten-
markt ook dit jaar in belangrijke mate afhankelijk is van
de omvang der graanverschepingen.
De concurrentie van tankschepen en het in steeds toe-
nemend aantal in de vaart komen der tijdens de jongste
scheepvaarthausse bestelde grote vrachtschepen van mo-
dern type, de aanzienlijke uitbreiding der vloot – verleden
jaar werden naar schatting nieuwe schepen met eendraag-
vermogen van circa twee miljoen ton aan de bestaande
vloot toegevoegd en de constante dreiging die van de
omvangrijke uit de vaart genomen vloot uitgaat, vertegen-
woordigen tezamen een complex van factoren, die elke
vérbetering van het vrachtenpeil voorshands volkomen
illusoir maken.
Volgens het Institut für Schiffahrtsforschung te Bremen
telde de wereldkoopvaardijvloot op 1 november jl. 22.043
vracht- en passagierssvrachtschepen voor de grote vaart,
metende 114.240.218 brt. en met een draagvermogen van
162.479.665 ton. Deze tonnage zal door nog in aanbouw
resp. bestelling zijnde schepen verdere uitbreiding onder-
gaan. Deze ontwikkeling is te meer bedenkelijk indien men
haar beziet in het licht der bij gebrek aan lonend emplooi
opgelegde vrachtvloot, die eind vorig jaar rond 1.000
schepen met een bruto inhoud van circa 5,2 mln, ton telde.
Zoals ook in het jongste verleden is gebleken, worden zodra
de vrachten door een tijdelijk groter vraag naar ruimte
aantrekken, onmiddellijk schepen uit de opgelegde vloot
weder in de vaart gebracht, waardoor het aanbod spoedig
de vraag overtreft en de vrachten wederom teruglopen.
Volledigheidshalve dient in dit verband te worden ge-
wezen op de recentelijk in Londen gehouden bijeenkomst
van vertegenwoordigers uit een twaalftal scheepvaartlan-
den, waarin een schema werd ontworpen, teneinde tot
stabilisatie der vrachten in de trampvaart te komen. De
opzet is dat schepen die alsnog met winst kunnen varen
een bijdrage storten in een gemeenschappelijke pool, ten-
einde reders wier schepen uit de vaart zijn genomen, scha-
deloos te stellen. Reders die tot sloop hunner oudere sche-
pen overgaan zouden eveneens een compensatie ontvangen.
Het ligt zomin in de bedoeling de vrachten te regelen als
druk op de reders uit te oefenen wat het opleggen dan wel
in de vaart houden hunner schepen betreft. Men gaat er
veeleer van uit, dat de vergoeding aan reders wier schepen
worden opgelegd dan wel voor slôop verkocht op zich
voldoende prikkel is ‘om surplus tonnage uit de markt te
houden en door herstel van het evenwicht tussen vraag en
aanbod het vrachtenpeil te verbeteren. Het schema, dat
goeddeels gebaseerd is op het ,,Tonnage Stabiization
Scheme” der Chamber of Shipping wordt overigens in
Engelse scheepvaartkringen veeleer beschouwd als te zijn
,,for storage rather than for immediate application”.
Soortgelijke pogingen zijn reeds bij herhaling in het verleden
in
tijden
van malaise gedaan, maar het heterogeen karakter
der bij de algemene vrachtvaart belanghebbende reders was
oorzaak, dat dergelijke pogingen, hoe lofwaardig ook,
nimmer concrete resultaten hebben opgeleverd., Gevreesd
moet worden, dat het thans ontw6rpen schema eenzelfde
lot is beschoren.
Het is duidelijk, dat men tijdens de jongste hausse veel
te ver is gegaan met de uitbreiding der koopvaardijvloot.
Bij de tewaterlating van het bij de Rotterdamsche Droog-
dok Maatschappij voor de Koninklijke Shell groep in aan-
bouw
zijnde
tankschip ,,Arca” heeft Ir. L. Schepers, direc-
teur der Koninklijke Nederlandsche Petroleum
Mij.,
enkele
treffend juiste opmerkingen gemaakt die, mutatis mutandis,
ook van toepassing zijn op de uitbreiding der wereld-
vrachtvloot.
Tenzij, aldus Ir. Schepers, onafhankelijke eigenaren van
(tank)schepen zich van te voren van een langlopend charter
hebben verzekerd, bouwden zij in zekere zin speculatief.
In het verleden is maar al te vaak gebleken, dat zij geneigd
zijn zich te laten beïnvloeden door hoge vrachttarieven
van een gegeven ogenblik en dan schepen gaan bestellen
in de ijdele verwachting dat die tarieven wel hoog zullen
blijven. In werkelijkheid is het echter z6, dat over langere
‘perioden gezien de vrachtprijzen voor (tank)schepen eerder
te laag zijn dan te hoog. Het is dit ietwat overdreven enthou-
siasme van de onafhankelijke reders dat hen zelf in de hui-
dige benarde positie heeft gebracht.
Inderdaad! Enkele, door ervaring wijs geworden reders
– Noorwegen is hiervan een typisch voorbeeld,maar ook
hier te lande zijn gunstige uitzonderingen – hebben hun
vloot slechts uitgebreid indien zij tegelijkertijd lonend’em-
plooi, voor een aantal jaren konden. regelen. Deze gulden
regel is echter allerminst op grote schaal toegepast en
thans zit men met een surplus aan tonnage, dat elke hoop
op verbetering van het vrachtenpeil in de nabije toekomst
ten enen male illusoir maakt. Tenzij….
Tenzij op grote schaal, ongeacht de daling der schroot-
prijzen resoluut tot sloop ddr oudere, niet langer econômi-
sche schepen wordt overgegaan en speculatieve bouw-
contracten worden geannuleerd. Men zal daarbij de aan
de betreffende werven te betalen schadevergoeding en de
onvermijdelijke ontwrichting van de bouwprogramma’s
der werven op de koop toe moeten nemen.
Rotterdam.
‘
C. VERMEY.
Blijf bij –
Les ,,E.-S.B.”!
.
132
F
F
113
élektriciteits-
voorziening
van West-Euröpa
(II)
Schrijvers geven allereerst enkele cijfers over het
elektriciteitsverbruik in West-Europa, gesplitst
naar afnemersgroepen. Daaruit blijkt, dat op korte
termijn
–
tot 1962 – geen grote wijzigingen wor-
den verwacht in de verdeling van het totale ver-
bruik van elektrische energie over de verschillen-
de afnemersgroepen. Vervolgens wordt door mid-del van grafische voorstellingen een beeld gegéven
van de verwachte groei
–
tot 1975 – van het
elektriciteitsverbruik in de O.E.E.S.-landen en van de toeneming van het daarvoor benodigde produk-
tievermogen, dit laatste globaal gesplitst naar de
aard van de energiedragers. Ten slotte gaan schrij-
vers in op het zowel technisch als financieel-eco-
nomisch moeilijke vraagstuk van de inpassing van
de atoomenergie in het bestaande schema van de
elektriciteitsopwekking. Gezien het grote sociaal-
economische en politieke belang van de energie-
voorziening als geheel achten schrijvers het gera-
den alles in het werk te stellen om een onbedreig-
de energievoorziening voor de toekomst te ver-
zekeren.
Het Westeuropese elektriciteitsverbruik.
De verdeling van het totale verbruik van elektrische
energie over de verschillende afnemersgroepen is een
interessant gegeven. In onderstaande tabel vindt men
enkele cijfers.
Elektriciteitsverbruik in West-Europa (17 O.E.E.S.-landen)
(gesplitst naar afnemersgroepen)
Raming 1957 Raming 1962
Jaar-
lijkse
W
in
GWh in
toe-
GWh
p
GWh
pCt. van
neming
totaal
totaal
in pCt.
Industriële verbruikera
……
240.386
65,0
341.983
64,4
7,3
14.815
4,0
19.597
3,7 5,8
Openbare verlichting
4.902
1,3
8.041
1,5
10,4
Huishoudelijk verbruik
72.962
19,8
104.934
19,8
7,5
Elektrische tractie
………..
Kleinambacht enhandel
25.209
6,8 38.058
7,2
8,6
4.751
1,3
8.433
1,6
12,2
Landbouw
……………..
Diversen
……………….
6.814
1,8
9.646
1,8
7,2
Totaal
………………..
369.839
100,0
530.692 100,0
7,5
Bron:
,,The electricity aupply industry in Europe 1957-1975″, april 1958.
In de onderlinge verdeling worden, zoals uit deze tabel
blijkt, in de komende vijf jaren geen grote wijzigingen ver-
wacht, zij het, dat het verbruik voor land- en tuinbouw en
dat ten behoeve van de openbare verlichting een grotere
toeneming zullen vertonen dan de algemeen gemiddelde
stijging van 71 pCt. .
In het vorige artikel
1)
is, aan de hand van recente publika-
ties op dit gebied, getracht enig inzicht te gevén in de
Westeuropese elektriciteitsvoorziening. Tevens hebben wij
gewezen op enkele ontwikkelingen, die op korte termijn
(tot 1962) kunnen worden verwacht. Daarbij is vooral
aandacht geschonken aan de grote toeneming van het
verbruik van elektrische energie, gezien ook in het kader
van de eveneens sterk stijgende algemene energievoor-
zieni.ng. Wij hebben tevens kunnen constateren, dat het
aandeel, dat de elektriciteit in het totale energieverbruik
inneemt, steeds groter zal worden. De mechanisering van
‘) Zie ,,E.-S.B.” van 11 februari 1959.
de industrie en de thans aan de gang zijnde automatisering
zijn in grote mate afhankelijk van de bron elektriciteit.
Ook bij het iransport (elektrische tractie) en in de land- en
tuinbouw, alsmede in de huishouding, wordt elektriciteit
meer en meer toegepast.
In de economie van een land is de elektriciteitsvoor
–
ziening een factor van betekenis en is deze te beschouwen als
één der knelpunten.voor de welvaartsontwikkeling. Het is
genoegzaam bekend, dat gedurende de laatste jaren de
grote toeneming van het energieverbruik onbehagen heeft
gewekt bij degenen, die zich thans verantwoordelijk weten
voor een ongestoorde energielevering in de toekomst.
Ramingen op langere termijn (tot
1975
of nôg verder in de
toekomst) hebben aangetoond, dat zonder de toepassing
van de kernenergie voor. elektriciteitsopwekking aan de
groeiende energiebehoefte niet zal kunnen worden voldaan
dan ten koste van de snelle uitputting der thans bekende
aanwezige voorraden, terwijl bovendien de economische
onafhankelijkheid (gedwongen export ten behoeve van
geweldige koleriimporten) en de politieke veiligheid (olie
uit het Midden-Oosten) van Europa in het geding zijn.
Dit probleem was echter één â twëe jaar geleden, in de
periode van hoogconjunctuur met haar grote vraag naar
brandstof, ook in de vorm van kolen, en in de dagen van
Suei,actueler dan thans. Dit houdt vooral verband met de
hedendaagse afzetmoeilijkheden van de Westeuropese
mijnen en de als gevolg daarvan zeer grote kolenvoorraden.
Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat deze moeilijk-
heden, naar onze mening althans, het gevolg zijn van
incidentele oorzaken, zoals de betrekkelijk zachte winters
van de laatste twee jaren, de gunstige hydrauliciteit in de
waterkrachtgebieden, de langlopende importovereenkom-
sten en de lichte recessie, die de economie van West-Europa
heeft moeten doormaken. Kenmerkend zijn in dit verband
wel de opmerkingen betreffende de mindere urgentie van
het Nederlandse kernenergieprogramma van de heer
Mr. C. L: W. Fock, voorzitter van de Nederlandse commis-
sie voor atoomenergie, op de tweede internationale confe-
rentie der Verenigde Naties te Genève in september van
1958. Wij menen te mogen stellen, dat de problemen,
die ten aanzien van de energievoorziening van Europa in
133
maakt op het ogenblik ongeveer de helft uit van de totale
hoeveelheid geproduceerde’ thermische elektriciteit (zie
tabel 1 in het vorige artikel).
In nieuw op te stellen elektriciteitscentrales zal de atoom-,
– energie nu in de eerste plaats moeten dienen vbor de ver-
vanging van de thermische energie, verkregen uit in hoofd-
zaak geïmporteerde hoogwaardige bronnen (steenkolen en
stookolie). Er moet bovendien rekening worden gehouden
met de beschikbare hoeveelheden laagwaardige brandstoffen,
alsmede met het bestaande en nog te. creëren waterkracht-
vermogen, al of niet voorzien van spaarbekkenpomp-
installaties. Een voorname factor is ook de,bezettingsgraad
(gemeten naar het aantal bedrijfsuren per jaar van het
qpgestelde vermogen), die an de verschillende cate’go’rieën
moet worden toegedacht en functioneel is verbonden met
een andere, alleszins belangrijke factor, W. de kostprijs van
de elektriciteit.
Kernenergiecentrales zullen, uit economisch standpunt
bezien, vooralsnog een hoge bezettingsgraad (6.000 â
7.000 bedrijfsuren) moeten hebben, wil men tot een enigs-
zins aanvaardbare prijs per kWh komen. Daaruit volgt,
dat bij het probleem van de invoering van kernenergie in
de toekomst niet alleen de kwantiteit een rol speelt, doch•
dat ook de wijze van bedrijfsvoering, dwm dat ôf grond-
lastbedrijf ôf piekbedrjf moet worden toegepast, van
invloed is. En aangezien de intensiteit van de grondlast min
of meer wordt bepaald – en, daardoor beperkt – door de
grootte van de nachtbelasting, die momenteel voor ver-
FIGUUR 2
•
350GW,
TWh
1
.
1.500
—
ijaa
beu
IObb
I9(U
1975
Opgesteld
vermogen
(GW)
Produktie (TWis)
kernenergie .
‘ . -. totaal (mci.
walerkracht
.
kernenergie
cnnv, thermisch
. -‘. –
conv. thermiech’
– . – Id,
mcl.
waterkracht
10
de desbetreffende rapporten zijn gesteld, nog niets
van hun
ernst hebben ingeboet en dat een grote waakzaamheid
op het gebied van de energiehuishouding geboden blijft.
FIQUUR.I.
.500 TWh
000 800
Eurato:
600
300
.
.
—
— —
Ve.
Kon.
•
Itaiii
80
Benelux
Overige
landen
Nederland
20
verdubbeling
10
PRODUKTIE ELEKTRICITEIt
2
1955-1975
QEES-LA.N DEN,
Di
05
51
De bijgevoegde grafische voorstellingen geven een beeld
van de verwachte groei (tot
1975)
van het elektriciteits-
verbruik in de O.E,E.S.-landen (figuur 1) en van de toe-
” neming van het daarvoor benodigde produktievermogen
(figuur 2); dit laatste globaal gesplitst naar de aard van
de energiedragers (fossiele brandstof, waterkracht en
splijtstoffen). Voor deze splitsing is gebruik gemaakt van
de verwachtingen, neergelegd in het ineergenoemde rapport
van de O.E.E.S. van april 1958, die, wat de splijtstoffen
betreft, zo goed mogelijk aansluiten bij de kernenergie-
programma’s, ontwikkeld in de verschillende landen. In het
volgendezal
blijken,
dat voor deze plannen op lange termijn
een grote mate van onzekerheid bestaat.
Klassieke elektriciteit versus kernelektoiciteit.
De inpassing van de atoomenergie in het bestaande
schema van de elektriciteitsopwekking is, zowel technisch
als, financieel-economisch, geen eenvoudige zaak. In dç
eerstkomende jaren zullen zowel de ‘sterke drang om ten
• slotte tot een stabilisering van ‘de import van kolen en
olie
te komen, alsook de noodzaak van het opdoen van erva-
ringen met atoomcentrales de vôornaamste drijfveren zijn
voor de snelle invoering van elektriciteitsproduktie door
middel van kernenergie. Wij hebben echter in Europa ook
te maken met enigemin of meer onvermijdelijke energie-
• bronnen, zoals laagwaardige kolen, hoogoven- en cokesgas,
alsook bruinkolen, die uitermate geschikt zijn voor elek-
triciteitsopwekking op de plaats van hun ontstaan. De
elektriciteit, opgewekt met behulp van deze energiedragers,
134
1
schillende landen van Europa niet meer dan 30 pCt. van
de maximale (= piek) belasting bedraagt, staat het nog
lang niet vast, op welke wijze het kernenergieprogramma
verder zal verlopen, wanneer eènmaal een belangrijk per-
centage (bijv. 20 â 25 pCt.) van de totale elektriciteits-
produktie zal zijn vervangen door voortbrenging in kern-
energiecentrales.
Een van de meest recente schattingen voor de kostprijs
van kemelektriciteit, in vergelijking tot die van de klassieke
elektriciteit, is de volgende:
Klassieke elektriciteit
(moderne grote centrale, gestookt met geïmporteerde
brandstof)
………………………………..
9 – 11 mills/kWh
Kernelektriciteit
(in een centrale met hoge bedrijfstijd)
…………..
10 – 14 mills/kWh
(1 miii = $1/1000 = 1/1000 E.B.U.-eenheid).
Uit deze cijférs blijkt, dat thans reeds, onder bepaalde
voorwaarden, een elkaar benaderen van de beide kost-
prijzen mogelijk wordt geacht. Het is wellicht niet al te
optimistisch te verwachten, dat de specifieke kosten van
de kernelektriciteit meer en meer zullen dalen, waardoor
dus concurrentie met de conventioneel thermische elektri-
citeit in de toekomst mogelijk wordt.
De vreedzame toepassing van de kernenergie, waar het
betreft de opwekking van elektriciteit, is haar opmars
begonnen. In het Westeuropese gébied is de atoomcentrale
te Calder Hall in het Verenigd Koninkrijk nu reeds enige
tijd in bedrijf, al moet hierbij worden aangetekend, dat dit
bedrijf is gericht op de gecombineetde produktie van
plutonium en elektriciteit. Wanneer, zoals in de aanvan-
kelijke ramingen is ondersteld (zie figuur 2), aan het einde
van 1975 in Europa een opgesteld kernvermogen van ca.
50 GW of ruim 20 pCt. van het dan .geïnstalleerde ther-
mische vermogen beschikbaar zal zijn, waarmede naar
verwachting een jaarproduktie van 250 â 300 mrd. kWh
of ca. 30 pCt. van de totale thermische produktie zal kunnën
worden bereikt, zal hierdoor een besparing zijn verkregen
van rond 100 mln, ton equivalent van hoogwaardige brand-
stof. Dit komt overeen met ongeveer een twaalfde of ca.
8pCt. van het totale geschatte energieverbruik ad 1.200
mln, ton steenkool-equivalent in dat jaar. Aangezien het
invoerkwantum in ditzelfde jaar (1975) wordt begroot op
400 â 500 mln, ton steenkool-equivalent (thans ca. 150
mln. ton!), volgt hieruit, dat de genoemde hoeveelheid van
ca. 100 mln, ton steenkool-equivalent slechts een vijfde
uitmaakt ‘van de totale invoerbehoefte zonder gebruik van
kernenergie.
Wanneer men daarbij in het bijzonder tevens denkt aan
ten eerste de grootte van de kapitaalsuitgaven, die zullen
zijn gemoeid met de bouw van te vervangen en nieuw op te
stellen 61ektriciteitsproduktiemiddelen (hydraulisch, con-
ventioneel-thermisch en kemenergetisch) en ten tweede
aan de groeiende deviezenbehoefte ten behoeve van de
noodzakelijke import van hoogwaardige brandstoffen, dan
blijkt hieruit wel, dat, uitgaande van de geraamde cijfers,
behalve de technische problemen, ook enorme moeilijk-
heden zullen zijn te verwachten ten aanzien van de finan-
ciering van de energiebehoeften in de komende 15 A 20
jaren.
Conclusie.
Het alarm, dat enige jaren geleden werd geslagen met
betrekking tot de energievoorziening in de wereld en in
het bijzonder ook voor die in het Westeuropese areaal,
geldt thans nog evenzeer als destijds. Gezien het grote
sociaal-economische en politieke belang van de energie-
voorziening alseheel, zal hetgeradén zijn dit geluid niet
te laten verstommen en alles in het werk te stellen om een
onbedfeigde energievoorziening voor de toekomst te
verzekeren.
H. J. VALK.
Rotterdam.
G. HELDERS.
Denen over reclamefilins
Het Deense Gallup Instituut heeft onlangs een onderzoek
ingesteld naar het bioscoopbezoek in Denemarken. In
aansluiting hierop stelde het de bioséoopgangers de vol-
gnde vraag: ,,In de meeste bioscopen worden reclame-
plaatjes of reclameflims vertoond vôér de hoofdfilm. Bent
u er voor of er tegen, dat bioscopen reciameplaatjes of
reclamefilnis geven?”
Uit de antwoorden op deze vraag bleek, dat 40 pCt. der
ondervraagden véôr het vertonen van plaatjes was en 20
pCt. er
tegen. Voor de reclameflims waren dé percentages
der véér- en tegenstanders resp. 53 en 14. Het percentage
der ondervraagden die het ,,om het even” was is opvallend
groot. In onderstaande tabel is een verdeling der onder
–
vraagden naar leeftijd en woonmllieu gegeven.
(In procenten)
reclameplaatjes
I
reclamefilm
geen
geen
voor tegen gelijk me- voor tegen gelijk me-
ning
I
ning
41
20
37
2
53
14
31
2
18-34 jaar
46
18
36
0
59
11
29
2
35-49 jaar
40
21
37
2 53
16
29
4
totaal
………..
50 en ouder
39
21
37
3
48
14
34
1
hoofdstad
46
21
31
2
67
10
22
–
3
prov. plaats
47 20
32
1
54
15
28
3
platteland
34
19
45
2
41
16
40
3
De jongeren blijken de bioscoopreclame meer op prijs
te stellen dan de ouderen, terwijl in de hoofdstad Kopen-
hagen medr voorstanders worden gevonden dan in de
provinciesteden en op het platteland. Dat de jongeren zich
in relatief grotere getale voor bioscoopreclame uit-
spreken, vindt wellicht zijn verklaring in het feit, dat zij
aan deze reclamevorm gewend zijn doordat zij van hun
eerste bioscoopbezoek af niet anders hebben gezien. De
ouderen herinneren zich vermoedelijk de
tijd,
dat een bios-
coop alleen werd bezocht om een meer of minder goede
film te zien en niet om tevens chocolade of ijs te eten dan
wel te worden aangespoord een of ander artikel aan te
sçhaffen.
Zowel voor- als tegenstanders van de reclamefilm werd
gevraagd hun antwoord te motiveren. De gegeven moti-
veringen volgen in het overzicht op blz. 136.
Het blijkt, dat ruim 80 pCt. der voorstanders waardering
heeft voor de reclameflims als zodanig, hetzij omdat deze
onderhoudend, interessant, filmisch goed, dan wel een
goede bron van informatie, of een goede vorm van reclame
worden geacht. Van de overigen behoort 7 pCt. tot hetgeen
wij de ,,indirecte” voorstanders zouden willen noemen;
zij immers zijn er véér om reden’en, die niet de film zelf
betreffen. Zij vinden hun. pendant in een procentueel on-
geveer even grote groep der tegenstanders, die niet zozeer
tegen de reclame zelf ageert, dan wel tegen reclame in het
algemeen, omdat zij de produkten duurder zou maken.
135
Waarom v66r
,
Waarom tegen
in pCt. van het aantal voorstanders in pCt. van het aantal tegenstanders
de reclamefilm is onderhoudend 45
de reclamefilm verschaft goede
informatie
…………….
17
de reclamefilm is hoogst interes-
sant
………………….
10
de reclainefilm is filmisch zeer
goed
………………..
5
de reclamefilm is een goede vorm
van reclame
…………..
5
de reclamefilni maakt het wach-
ten
korter
…………….
3
de reclamefilm is beter dan re-
clameplaatjes
…………..
2
de reclamefilm maakt het moge-
lijk te laat te komen
……..
2
overige antwoorden
……….
5
geen mening
…………….
6
100
Wellicht heeft deze groep een of andere vorm van eco-
nomische opleiding genoten.
Rotterdam.
H. H. HORSTING.
De geidmarkt.
In de nauwelijks anderhalve maand die van 1959 is
verstreken, hebben de geldmarkttarieven reeds een ge-
duchte daling ondergaan. Zo is het openmarkt-disconto
voor driemaandsschatkistpapier met ruim
4
pCt. gedaald
tot
11
pCt., en het rendement op 2- en 5-jaarsschatkist-
bi1jetten met resp.
4
en
k
pCt.
De fundamentele oorzaak van de geldmarktruimte en
de dalende rentetarieven is gelegen in de aanhoudende
stijging van de goud- en deviezenreserves van De Neder-
landsche Bank. Deze deviezenaanwas hangt op zijn beurt
samen met de ontwikkeling van de handelsbalans (de
eerste maand van het nieuwe jaar bracht een tekort dat
slechts de helft van dat van vorig jaar januari bedraagt,
t.w. f. 90 mln.); en voorts met de verkoop van effecten
naar het buitenland. Aan laatstgenoemde factor wordt
algemeen een grote betekenis toegekend, zo algemeen, dat
de hiermee in verband staande ‘problemen in de jaarver-
gaderingen van zowel Amsterdamsche als Rotterdamsche
Bank onderwerp van gesprek uitmaakten. In hoeverre aan
de effectenuitverkoop een te grote betekenis wordt toege-
kend is het geheim van de Oude Turfmarkt, dat waar-
schijrilijk eerst met de publikatie van het jaarverslag over
1958 onthuld zal worden.
Op 16 februari vindt de storting plaats van bijna f. 400
mln, in verband met de jongste staatslening. Het ziet er
niet naar iit dat deze storting tot merkbare spanningen zal
leiden. Op 9 februari bedroeg het saldo van de banken
f. 750
mln., ruim f. 200 mln. boven het verplichte saldo.
Men verwacht niet dat van de mogelijkheid om de storting
met kortldpend schatkistpapier te verrichten, op grote
schaal gebruik zal worden gemaakt. Voor elke dag resteren-
de looptijd berekent de Minister van Financiën nl. 2 pCt.
rente, en dit is meer dan de banken momenteel met hun
contante middelen kunnen maken. Overigens kan men zich
afvragen wat de Staat, die 9 februari eveneens een saldo
bij de Bank had van ca. f.
750
mln., momenteel met deze
middelen moet doen.
De portefeuille schatkistpapier van De Nederlandsche
Bank is in de week eindigend 9 februari met f. 16 mln.
gedaald; waarschijnlijk betreft hét hier het restant van.het
ultimo juni vervallend papier dat van de Staat is verkregen
in verband met de consolidatie van de vordering op
Argentinië. De. Bank beschikt thans nog slechts. over
f. 125 mln, papier dat in december ji. van Koninklijke
werd overgenomen. Binnenkort zal dit door dë Staat
moeten worden afgelost.
De toeneming van de goudvoorraad met f. 30 mln. die
in de verslagwéek heeft plaats gevonden, wordt aan de
eerste afrekening in E.M.O.-verband toegeschreven. Uit
het Europese Fonds zijn de eerste kredieten verstrekt, ni.
aan Griekenland en Turkije, welke landen het prompt
eens zijn geworden over Cyprus.
De kapitaalmarkt.
De afbakening tussen geld- en kapitaalmarkt is een
tamelijk willekeurige; nU de geldmarkt gekenmerkt wordt
door een overvloed aan middelen in verhouding tot dè be-
schikbare beleggingsobjecten met een korte looptijd, kan
het haast niet anders, of dit komt ook op de kapitaalmarkt
tot uitdrukking. De geldmarktmiddelen lopen dan over
naar de kapitaalmarkt, waardoor het gevaar dreigt dat
investeringen, met kortiopende middelen worden gefinan-
cierd.
Het is interessant vast te stellen dat de rente die men
thans op 2-, 3- en
5-
jaarsbiljetten kan maken, beneden
de maximum-rente ligt die de gemeenten voor leningen
met deze looptijd mogen betalen. Het is m.a.w. voor de
geldgevers uit een oogpunt van rentabiliteit aantrekkelijker
om op rentegamma-voorwaarden voor middellange termijn
aan de gemeenten te lenen dan bij de Agent schatkistbil-
jetten te kopen. Men is ook geneigd om aan de geldmarkt-
ruimte te denken bij het bericht dat de Provinciale Zeeuwse
Elektriciteits Maatschappij ertoe is overgegaan een in 1952
uitgegeven 20-jarige lening vervroegd af te lossen.
De aandelenmarkt heeft deze week een reactie te zien
gegeven. In de internationale sector moesten vooral aan-
delen Koninklijke het ontgelden – waarschijnlijk op de
berichten inzake olieprijsverlagingen – alsmede de aan-
delen A.K.U., welke onderneming er in Nederland een
Amerikaanse collega bijkrijgt, in de vorm van een vestiging
van Du Pont de Nemours, één van de vele Amerikaanse
ondernemingen die zich tijdig achter de E.E.G.-tariefmuur
wil verschansen.
Op de emissiemarkt vonden in de verslagweek tal van
emissies en introducties hun beslag, w.o. de vele malen
overtekende premielening Zuid-Holland.
In het jaar 1958 is er voor ruim f. 4.100 mln, aan nieuwe
verzekeringen geproduceerd, tegen f. 3.933 mln, in 1957.
Van deze produktie kwam ca. f. 15 mln, voor rekening
van één van onze jonge twijgen aan de verzekeringstak,
De Waerdije, welke maatschappij uitsluitend in andelen
Robeco belegt. De ontvangsten aan premiën en koopsom-
men zijn dit jaar niet gestegen t.o.v. 1957. Kennelijk loopt
het met de inflatie-angst onder de Nederlandse verzekerings-
lustigen niet zo’n vaart.
Aand.
indexci.jfers
A.N.P.-C.B.S. 2 jan.
6 febr.
13 febr.
(1953
=
100)
1959 1959
1959
Algemeen
……………………………
255
265 259
Internat.
concerns
…………………
375
384 373
Industrie
……………………………
174
186
184
Scheepvaart
…………………………
151
154 149
Banken
…………………………………
138
149
149
Indon.
aand
.
…………………………
103 119
118
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
t.
183.20
f. 176,20 f.168,30
Unilever
………………………………
452
474%
463½
Philips
……………………………………
519
1
/2
517%
A.K.0 .
…………………………………
262
296% 286%
reclamefllms zijn vermoeiend en
vervelend
…………….
28
we gaan niet naar de bisocoop
om reclame te zien’
……
19
liever een langere speelfilm . . . . 14
er wordt al te veel reclame ge-
maakt
………………..
7
reclame maakt de produkten
duurder
…………….
7
reclamefllms zijn slecht
………
6
overige redenen
…………..
15
geen mening
…………….
4
100
136
2 jan.
6 febr.
13 febr.
1959 1959 1959
Kon.
N.
Roogovens
………………
341
349
355
Van
Gelder
Zn .
……………………
193 223 222
1
/2
158½
165/2
160
H.A.L
…………………………….
……
Amsterd.
Bank
………………………
253½
270
258%
H.V.A.
……………………………….
.
131%
150
1
/
141
1
/2
Staatsfondsen
2%
pCt.
N.W.S.
……………………
59%
61
3
/4
62
3½
pCt..
1947
…………………………
901
1
4
9291
92
3
1
/
4
pCt.
1955
1
……………………
87’/
90
90%
3
pCt. G’rootboek 1946
88% 90% 90%
3
pCt.
Dollarlening
……….. . ……
90%
91
1
/2
91%
Diverse obligaties
3% pCt. Gem. Rotterdam 1937 VI
90%
93
92
3
1
/
4
pCt.
Bk.v.Ned.Gem.195411/III
81 85
3
/4
85%
3% pCt. Nederl. Spoorwegen
89 92
3
/
4
91%
3% pCt.
Philips
1948
………………
95 95
94%
3% pCt. West!. Hyp. Bank
83½
85%
86
6
pCt. Nat.
Woningb.len.
1957
110 112 111
3
/4
New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
588 582
588
*) ex dividend
M. P. GANS
RECENTE PUBLIKATIES
European Productivily Agency Control
of
diseases
ik
cattle
and sheep at pasture.
Dit rapport bevat de resultaten van een onderzoek
naar de mogelijkheden tot
bestrijding
van ziekten van vee
en schapen in de weide. Het is bedoeld als bron van infor-
matie voor degenen, die met ziektebestrijding, veeteelt
en verbetering der voederproduktie te maken hebben.
European Productivity Agency: Farm management; manual
on the preparation
of
national and regional handbooks
for use in farm management advisory work.
Parijs, juni
1958, 154 blz., $ 2,00, Fr. frs.
650.
In de meeste landen zijn de verschillende wijzen waarop
de landbouw wordt uitgeoefend, de technische scholing
en de praktische ervaring der boeren niet voldoende om
een financieel resultaat op te leveren, dat de
,
boer een
redelijke levensstandaard waarborgt. Onder de huidige
omstandigheden is het moeilijk, zo niet onmogelijk, dit
doel te bereiken tenzij scholing en ervaring worden gecom-
bineerd met efficient beheer. Dit rapport heeft ten doel
te dienen als handleiding voor de ontwikkeling van ,,farm
management” handboeken.
State
of
the Union;
economic, financial and statistical
yearbook for the Union of South Africa,
1958.
Culem-
borg Publishers, Cape Town, 452 blz.
E. C. Banfield and L. F. Banfield: The moral basis
of
a
backward society. A
sociological analysis of a village
in southern Italy. Free Press, Illinois 1958, 204 blz.,
f.
17,30.
L. H. Clark: Consumer behavior; research on consumer
reactions.
Harper Brothers Ltd., New York 1958,
472 blz., f.
.28,15.
L. Lefeher: Allocation in space. Production, transport and
indusirial location.
(Contributions to economic ana-
lysis XIV). North-Holland Publishing Company,
Amsterdam 1958, 147 blz., f. 17.
R. Marris: Economic Arithmetic.
MacMillan & Co.,
London,l958, 334 blz., f. 16,80.
N. K. Reinfeld and R. W. Vogel: Mathematical Program-
ming.
Prentice Hall, Englewood Cliffs 1958, 282 blz.,
f. 37,90. Intended to furnish insight into problems of
management in industry as well as provide a fuller
understanding of linear programrning.
A: J. M. Rooswinkel: Statistiek van A—Z.
Vademecum
voor Bedrijfspraktijk en studie. Met een voorwoord
van Dr. J. G. Stridiron. W. de Haan N.V., Zeist 1958,
231 blz., f. 15,90.
Statistiek van de scheepvaartbeweging in Nederland 1957.
Een statistische analyse van de vaart door het Delta-
gebied.
Centraal Bureau voor de Statistiek. W. de
Haan N.V., Zeist 1958, 66 blz., f.
5,95.
F. F. Stephan and Ph. J. McCarthy: Sampling opinions;
an analysis
of
survey procedure.
Wiley Bookpublishing
Company Ltd., New York 1958, 472 blz., f. 50,50.
GOUVERNEMENT
VAN NEDERLANDS-NIEUW-GUINEA
vraagt
Jonge Academici
voor de bestuursdienst. Aanvingssalaris f. 710,— ver-
meerderd met toelagen. Uitzending op een hoger salaris
– is mogelijk, indien over praktische ervaring wordt be-
schikt. Voorzieningen inzake ziektekosten, buitenlands
verlof en pensioen. Sollicitaties onder lettet BB te rich-
ten aan het Ministerie van Zaken Overzee, Plein 1, –
‘s-Gravenhage.
Het Bestuur van de
N.V. P. F. van Vlissingen & Co’s
Katoenfabrieken
TE HELMOND
wenst over te gaan tot het aanstellen van
een
directeur
die zich in het bijzonder zal bezighouden met
de financieeF-economische en organisatorische
aspecten van de ondernemerstaak.
Candidaten die menen over ruime ervaring
op dit gebied te beschikken, worden verzocht
hun schriftelijke sollicitaties te richten aan het
Bestuur van bovengenoemde vennoôtschap,
Postbox 21 té Helmond.
137
—
Door oonkoop von aandelen van onze beleg-
gingsmaatschoppij kunt ook U mede-
eigenaar worden von een deskundig
beheerd omvangrijk vermogen
opgebouwd uit oondelen van
ruim 100 zorgvuldig geselec
tcerde Nederlandse Ame
rikaanse en Canadese
ondernemingen
– S
–
• • •i –
–
/
BANDEN JAARGANG 1953
Elke dag komen er nog kaarten binnen van
abonnees, die een band voor de jaargang 1958
bestellen. Wij konden daarom nog niet met
de fabricage beginnen. Teneinde de abonnees,
die in december en januari reeds bestelden,
niet te duperen, moeten we thans een sluitings-
datum gaan vaststellen. Wij verzoeken de abon-
nees, die gaarne over een band beschikken,
doch de bestelkaart niet verzonden,’thans hier-
van opgave te doen aan de
N .V. Koninki. N ederlandsche Boekdrukkerij
H. A. M. ROELANTS
LANGE HAVEN 141, SCHIEDAM
Bestellingen, na 21 februari a.s. ontvangen,
kunnen niet meer worden uitgevoerd.
N.V. SLAVENBURG’S BANK
Gevestigd te Rotterdam
VOOR AL UW BANK-, EFFECTEN. EN ASSURANTIEZAKEN
Econ. candidaat 30 jaar
vooropleiding 5-jarige H.8.S.-B
i.b.v. praktijkdiploma’s
‘Boekhouden en Eng.
Handelscorr.
zoekt- passende werkkring
Br. onder nr. E.-S.B. 5-1, Postbus 42, Schiedam
Bij de
HOOFDDIRECTIE FINANCIËLE EN ECONOMISCHE ZAKEN
VAN HET STAATSBEDRIJF DER PTT
bestaat in verscheidene staf- en
uitvoerende functies plaatsingsmogelijkheid voor
bedrijfseconomen
en
accountants
met grondige ervaring;
leeftijd tot maximaal
50
jaar;
salaris overeenkomstig, ervaring en voorpraktijk.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan de hoofddirecteur
Financiële en Economische Zaken, Centrale Directie der PTT,
Kortenaerkade 12 te ‘s Gravenhage.
ADVERTEREN
kost geld
1
NIET adverteren
kost veel
meer geld
!
138
Grotere bedrijfszekerheid
Çeen invloed van vervuiling
PHILIPS ,,TL” MF
de fiuorescentielamp
&_.._
met louter voordelen:
• starterloos,
• ‘hoge, constante licht stroom,
o
maximale bedrfjfszekerheid,
• geen lichtverliezen door iervuiling,
• praktisch directe ôntsreking,
• lange levensduur,
• laag in prijs.
S
•
_f
– —
1
‘——-
1
PHLIPS
,TL” MF
Starterlôzé
FIu’orescentielarnpen
‘De voortréffelijke eigenschappen van de
M
stârterloze fluorescentielamp en de ,,TL” F fluo-
rescentielamp met ‘inwendige reflectiëlaag zijn
thans in één lamp gecombineerd: ,,TL” MF.
Het resultaat: een starterloze lamp ,,boordevol”
eigenschappen, die beslissencj zijn voôr een voor-
délige exploitatie Starterloze schakeling, waar-
door maximale bedrijfszekerheid.; inwendige re-
fleciielaag
waardoor
stof dn vuil praktisch geen
invloed hebben
oi3
de verlichtingssterkte.
Hierbij kunt u, de talrijké ;,normale” TL-voor-
delen (sterk verhoogde lichtstroom) optellen.
Een economische, verantwoorde verlichtings-
installatie met ongekend gunstig rendement
–
‘is
‘thans ook voor
zw
bedrij
,
f bereikbaar!
.
–
HILIPS
$F .••
–
voor permanént h6ôg rendement
II
.
139
H
Le Penseur
Rodn
De wôndere associatie van denkende
mens
•
èn dienstbare machine verwéenIijkt
door
•
•
.’
‘•
•••
FI’
ponsicaartenmachunes
electronische
rekenmachines
rekencentrum
, ,
ED
N
E
0
E
R
ADMINISTRATIE- EN STATISTIEK-
MACHINE MIJ., N.V. AMSTERDAM’
.