Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2150

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 17 1958

S

S

•5•
•55

•,

S

E

Bert*chten. ‘

-Ideeën van Parkinson,

*

Drs.J. Podt,

Uitvoeringsniveau en bouwkosten

S

:

Drs. M van Ameisvoort

Prjsstabilisatie, infiatoire druk en

overbesteding

*

Drs. E. Kaptein

/

Russische economen op het congres

van het Institut International de

Statistic1ue te Brussel

*

Le Miljoenennota 1959

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

43e JAARGANG

• S

No.2150

WOENSDAG 17 SEPTEMBER 1958

,

!

VERZEKER,

Fè=ï Vii

t 1 VIII SYI R 1 El 1 RING

k•
8
ANK SC4

Spuistraat 172

Amsterdam

KAS-ASSOCIATIE N.V.

Bewindvoering

Refereer aan annonces in ,,E.-S.B.”

Pl
Wij
belasten ons met het bewaren en

admini-
Pl

H
streren
van Uw effectenbezit, in welk geval wij
H

Pl
adviseren
bij

emissies

en o.a.

zorgen

voor het
Pl

knippen en verzilveren van coupons en dividend-

bewijzen,

het

nazien

van

uitlotingen

en

het

incasseren

‘an aflosbare obligaties.

Pl
eder1alldsche
,

ilaildol-Haatsehappij, N.Y.

Pl
Hoofdkantoor:
Amsterdam

Vijzeistraat 32
Pl

H
98
kantoren in Nederland
H

II
.
II
111111

111111

11111

111111

706

R. Mees’ & Zôonen
Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam – ‘s-Gravenhage

Delft. Schiedam – Vlaardingen

Albiasserdam

verlenen gaarne hun

goede diensten, o.m.

het
kiezen’ van beleggingen

sluiten van auto-, w.a.,

fraude- en berovings-

verzekeringen

E CON 0 MI S CH-
S
STATITISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch
Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redadie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque.rekening
260.34. –

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6. –

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van hei kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Aangetekende stukken in
Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roeiants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
030 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures’ en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIEVAN REDACflT: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H.w. Lambers; J. Tinbergen: J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon. COMMISSIE
VAN
ADVIES VOOR BELGIË: F. Coflin; J. E. Merteni
de Wilmaig; J. van Tichelen; R. Vandevutte; A. J. Vlerick.,
rM

Ideen van Parkinson

Onlangs kon men in een courantenverslag van een

gemeenteraadsvergadering in één onzer grote steden lezen,

dat een van deze raad deel uitmakende politieke groepe-

ring de beperking van het effect van Parkinson in haar

vaandel heeft geschreven. Uit het feit, dat deverslaggever

niet nader aanduidde wat hieronder moet worden verstaan,

jou men kunnen afleiden, dat de destijds in ,,The Econo-

mist” gelanceerde ,,Wet van Parkinson” wordt geacht

ook in het Nederlandse begrippenapparaat te zijn opge-

nomen. Voor degenen, die nochtans bij lezing van de

betreffende passage in het verslag tot de pijnlijke constate-

ring kwamen dat zij deze wet nog niet geheel onder de knie

hadden, is er gelegenheid deze leemte in hun kennis op te

vullen: Parkinson’s Law, de in een fraaie formule uit-

mondende verklaring voor de gestage groei van het ambte-

lijk apparaat, is, tezamen met een negental essays over

andere vraagstukken, in boekvorm verschenen
1).
Beter dan

uit een opsomming van de soms versluierde titels dezer

opstellen kan de lezer zich uit de hier volgende ,,grepen” een

beeld vormen van hetgeen dit boek te bieden heeft.

In ,,The short list” buy, ontvouwt de auteur, zijn ideeën

omtrent personeelsselectie. Van de thans of in het verleden

,,gebruikelijke” methoden om uit een ströom van reflec-

tanten de juiste man te distilleren, t.w.: de oud-Engelse –

,,Bent U soms familie van de Hertog van …?”; de nieuw-

engelse — ,,Welke school heeft U bezocht en welke takken

van sport beoefent U?” —; de oud-Chinese – een meer-

daags vergelijkend schriftelijk examen in poëzie en weten- –

schap —; de nieuw-Chinese – ,,Laten wij Dr. Tan .vragen

of hij denkt dat Dr. Lim iets voor het baantje voelt” —

en het psychologisch. onderzoek, acht hij de laatste veruit

het minst doeltreffend. ,,The defect in the intelligence test

is that high marks are gained bij those who subsequently

prove to be practically illiterate. S6 much time has been

spent in studying the art of being tested that the candidate

has farely had time for anything else”. Efficiënter dan enig

andere methode is het zodanig redigeren van personeels-

annonces, dat er slechts één man, ,,the right man”, op

reageert. De door Parkinson gegeven voorbeelden van

annonces zijn meesterlijk in hun extremiteit.

In het vlak der efficiency liggen ook Parkinsons methode

om te weten te komen wie de belangrijkste persoon op

een receptie of cocktail-party is en zijn verhandeliig over

de grootte van corbmissies en ministerraden. In deze laatste

illustreert hij o.a. aan de hand van de Britse historie, dat
1)
C. Northcote Parkinson: ,,Parkinson’s Law or. The Pur-
suit of Progress”, met illustraties van Oscar Lancaster. John Murray, London 1958, 122 blz., f. 8 geb.
zich binnen te groot en onhanteerbaar geworden kabinetten

‘een kleinere groep gaat vormen, die ,,workable” is. Met

behulp van een ingewikkelde formule, waarifï o.a. voor de

bloeddruk der oudste zitting hebbende leden een plaats

is ingeruimd, kan de inefficiency-coëfficiënt van commissies

en ministerraden worden bepaald. Ten gerieve van belang-

hebbende lezers zij vermeld dat deze ligt tussen 19,9 en

‘22,4, waarbij het cijfer achter de komma betrekking heeft
‘op ,,those absent for a part of the meeting”. Kostelijk ook
is het verhaal van de lieden die in 24 minuut besluiten tot

de bouw van een atoomreactor van £ 10 mln., maar drie

kwartier delibereren over een £ 350 kostende rijwiel-‘

bewaarplaats. De verklaring voor deze disproportionaliteit

is eenvoudig: in tegenstelling tot een atoomreactor liggen.

£ 350 en een fietsenstalling binnen ieders voorstellings-

vermogen; dââr kan dus flink over worden gepraat. Parkin-

sons opstel ten slotte, waarin, wederom aan de hand van

tal van voorbeelden uit heden en verleden, wordt betoogd

dat de levensvatbaarheid en het belang van organisaties

kunnen worden beoordeeld aan de hand van de gebouwen

waarin zij zijn gevestigd—alleen organisaties wier groei een

einde heeft gevonden,, hebben de tijd om aap een fraai

kantoor te gaan denken; de belangrijke en bloeiende hebben

wel wat anders te doen en zijn slecht gehuisvest —. is ook

met Nederlandse voorbeelden aan te vullen. Dat Parkinson

schrijver dezes ten zeerste aan zich heeft verplicht door

,,publishing organizations” als voorbeeld van de laatste

categorie te noemen, zal een ieder die wel eens moeizaam

de vele trappen naar het redactiebureau van dit blad heeft

beklommen, kunnen aanvoelen.

Tot zover een kleine greep uit Parkinsons ideeënschat.

De lezer zal hebben begrepen, dat de auteur op knappe

wijze de draak steekt met zaken die we zwaar plegen te

nemen. Hij is daartoe in staat omdat hij fantasie paart aan

• ervaring en kennis van zaken. De lezers zullen, al naar hun

aard en instelling, verschillend op dit boek reageren
d
.

Querulanten zullen er woeste vreugde uit putten; lieden die

de problemen des levens met loodzware ernst benaderen,

zullen er door worden geschokt en eerst na lezing van een

degelijk jaarverslag van een degelijke onderneming, waarin

• zij kunnen zien dat het, ondanks alles wat Parkinson zegt,

f
tôch goed gaat, hun evenwicht hervinden. Voor beide

categorieën is de waarschuwing ,,Niet alleswat Ge leest is

waar” op haar plaats. De ,,rijpere” lezer, die weet vast te

r stellen waar de ,,Wahrheit” ophoudt en de ,,Dichtung” be-

gint en doordrongen is van het feit, dat ware humor stoelt

op ernst, zal’ met dit boek menig kostelijk uur beleven.

Hem zij het warm aanbevolen!

Z.

Ideeën van Parkinson,
door Drs. J. H. Zoon

/ Uitvoeringsniveau en bouwkosten,
door Drs J.

Pool……………………………….

Prijsstabilisatie, infiatoire druk en overbesteding,

door Drs. M. van Ameisvoort ……………

Russische economenop het congres van het Insti-
tut International de Statistique te Brussel,
door

Drs. E. Kaptein ……………………..

Aant&kening:

De Miljoenennota 1959 ……………….

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Blz.

Blz.

707 “Boekbesprekingen:

Dr. C. H. Elbers: Reservering in het pariculiere
708 ,

bedrijfsleven en bij overheidsbed.rjven,
bespr.

door Prof. Dr. P. L. van der Velden ………
718
712

B. Thomas (editor): Ecoiiomics of International

Migration, bespr. door Dr. R. L. Beukenkamp
720

714 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans

720

Notities:

715

Ter navolging ……………………….713

707

1_

Schrijver betoogt indit artikel dat de landelijke

stijging van de bouwkosten tijdens het bouwcapa-

citeitsbeleid in belangrijke mate is toe te schrijven

aan het optrekken van het uitvoeringsniveau van

de woningwetsector in de grote stad, en dat het
woningbeleid, naar aanleiding van de kapitaal-

schaarste, overwegend dient te worden gericht op

het definitief drukken van de bouwkosten, alsmede

dienstbaar moet worden gemaakt aan
de spreiding

van onze bevolking en de evenwichtige opbouw der

gemeenten. Deze doeleinden behelzen volgens

schrijver op elkaar afgestemde en hetzelfde effect

beogende maatregelen als: de beperking van de

bouw in de overige sectoren, eerder opvoering dan

drukken van het loonniveau, spreiding van de

woningwetbouw over de
middelgrote gemeenten

‘en bevordering van de particuliere bouw voor de

middengroepen.

Uitvoeringsniveau

en

bouwkosten

De wonihgbouw schijnt over het dieptepunt heen te zijn.

Na de scherpe daling van het uitvoeringsniveau van 102.163

woningen op 1 september 1957 tot 84.113 op 1 mei 1958,

is het sedertdien regelmatig gestegen tot
bijna
87.000
op 1 augustus 1958. Vanzelf rijst de vraag: zullen ook de

bouwkosten, die sedert de daling van het uitvoerings-

niveau eveneens gedaald zijn, nu weer gaan stijgen? Want

zoals bekend zoeken velen een rechtstreeks verband tussen

stijging van het uitvoeringsniveau en stijging van de bouw-
kosten.

De oorzaak zon dan, zijn de spanning op de arbeids-

markt, als gevolg van het tekort aan bouwvakarbeiders.

Nu is deze correlatie,, zoals hierna zal blijken, minder

positief dan wel wordt voorgesteld. Overigens lijkt cle vraag

naar de stijging van de bouwkosten enigszins voorbarig.
Het huidig uitvoeringsniveau yan ca. 87.000 ligt immers

beduidend lager dan de top van 102.000 op 1 september
van het vorig jaar, waaruit afgeleid zou kunnen worden,

dat de spanning geweken is. Maar daarnaast moet worden

gesteld, dat het aantal bouwvakarbeiders in de woningbouw

evenzeer is gedaald. Althans in Zuid-Holland, dat als

graadmeter kon dienen voor de ontwikkeling in het gehele

land, kan dat worden geconstateerd (aantal bouwvak-

arbeiders werkzaam in de woningbouw per 1 september

1957 en 1 augustus 1958 resp. 18.994 en 16.425).

Bovendien: wat zijn de gevolgen van de invoering van de

C.A.O.? Indîen de overige bedijfstakken minder door de
recessie worden getroffen, zullen er nog meer bouwvak-

arbeiders afvloeien. Voorts is het niet denkbeeldig, dat de

arbeidsproduktiviteit sterker zal afnemen dan de voor-

genomen vermindering van de lonen der bouwvakarbeiders.

Zo gezien is spanning op de arbeidsmarkt niet uitgesloten,

zeker niet als het uitvoeringsniveau stijgt. M.a.w.:
het is

waarschijnlijk, dat er binnenkort een einde zal komen aan de
onlangs opgetreden daling van de bouwkosten.

Of de bouwkosten al dan niet zullen stijgen, hangt echter

mede af van de hoeveelheid werk in de overige bouw-

sectoren. Over de ontwikkeling daarvan zijn wij niet gerust.

Zoals bekend, heeft de Regering deze bouw vrijgegeven ter

bestrijding van de werkloosheid onder de bouwvakarbeiders

als gevolg van de daling van het uitvoeringsniveau in de

woningbouw. Dit beleid schijnt succes te hebben, zoveel

succes, dat het wellicht repercussies zal hebben op het

gebied van de .woningbouw.

In Zuid-Holland is buy, het aantal arbeiders in genoemde

sector, over een korte periode, sterk toegenomen, nl. van

10.580 op 1juni1958 tot 11.400 op 1 augustus 1958′
. Het

aantal verleende bouwvergunningen is ongeveer verdubbeld:

het beliep de eerste 7 maanden van dit jaar een bedrag van

f.
131 mln. (op jaarbasis f. 230 mln.) tegenover f. 115 en

f. 110 mln., resp. in geheel 1957 en 1956. Voor Nederland

is deze stijging minder sterk (resp. f. 700 mln.,’ op jaarbasis

f. 1.200 mln. tegenover f. 1.017 en f. 1.065mln.). De nog te

verwerken bedragen in gebouwen boven de f. 10.000

betroffen voor Nederland per 1 januari 1957 en 1 januari

1958 resp. f. 666 en f. 658 mln., per 1 april 1957 en 1958

resp. f.
695
en f. 738 mln. (toeneming f. 43 mln.) en per

1juli 1957 en 1958 resp. f. 673 en f. 715 mln. (toeneming

f. 42 mln.).

Gelet op deze bedragen is het aannemelijk, dat nog meer

bouwvakarbeidérs uit de woningbouw zullen afvloeien naar
de bouw in de ‘overige sectoren, ongeacht de hogere lonen,

die daar wellicht kunnen worden betaald.
Het is duidelijk,

dat een eventuele stijging van de bouwkosten niet ee,izjjdig

mag worden toegeschreven aan de stijging van het uitvôerings-

niveau in de woningbouw, maar mede een gevolg kan zijn

van dè sterk toegenomen activiteit in de overige bouwsectoren.

Aangezien het van groot belang is dat een stijging van de

bouwkosten wordt voorkomen, dient er allereerst voor te

worden gezorgd, dat niet teveel bouwwerken in de sectoren

buiten de woningbouw in uitvoering worden genomen.

Maar tevens heeft het zin na te gaan welke maatregelen

in de woningbouw moeten worden genomen. De erva-

ringen tijdens het capaciteitsbeleid kunnen wat dit betreft

goede aanwijzingen geven.
Dan blijkt nl. dat de stijging

van de bouwkosten niet zonder meer uit de stijging van het

uitvoeringsniveau behoeft te volgen, maar dat dit o.a. afhan-

kelijk is van de omstandigheid hoe en waar dit’uitvoerings-

niveau wordt opgevoerd.

Het verdient dan aanbeveling het uitvoeringsniveau te

onderscheiden naar het uitvoeringsniveau van de woning-

wetbouw en dat van de particuliere bouw. Welke sector

heeft nu de meeste invloed op de prjsbeweging gehad? Het

ligt voor de hand te veronderstellen: die sector waar het

708

/

20000

l

9 000
18000

iioöo

18000

15000

14000
ZUID- HOLLAND

13000

12000

11 000

10000

9000

NOORD-HOLLAND
8000

7 000

6000
NOORD-BRABANT

5 000

LIMBURG
4000
GELDERLAND
UTRECHT
3000


OVER’JSSEL
2000,

GRONINGEN

1 000
DRENTE
FRIESLAND ZEELAND

0

21 000

20000

,
19000
18000

17 000

16000

15000
14900

13000

12000
11000

10000

9000
8000

7 000

6000

5 000

4000

3 000

2000.

1000.

0

uitvoeringsniveau het sterkst gestegen is. Deze veronder-

stelling behoeft echter niet zonder meer juist te zijn. Het

is immers heel goed mogelijk, dat zelfs al zou het uitvoerings-

niveau van de particuliere bouw minder sterk gestegen zijn,

toch zijn effect op de prijsbeweging het grootst is. Oorzaak

zou dan de omstandigheid zijn, dat de particuliere bouw

grotendeels voor de welgestelden zou bouwen, en uit dien

hoofde hogere lonen kan betalen, wat ook invloed heeft

op de lonen van de bouwvakarbeiders in de woningwet-

sector. Inderdaad schijnt daar een zeker verband tussen te

hebben bestaan, al moet hieraan worden toegevoegd, dat

dit geringer is, naarmate, zoals de laatste tijd het geval is,
meer voor de middengroepen wordt gebouwd. Overigens

blijkt, zoals hierna zal worden aangetoond, uit de ontwikke-

ling van het prijspeil in de grote stad, dat de stijging niet

in de eerste plaats aan de particuliere bouw kan worden

toageschreven.

Wat nu de ontwikkeling van het uitvoeringsniveau over ge-

heel Nederland betreft, blijkt dit ten aanzien van de woning-

wetbouw aanmerkelijk sneller te zijn gestegen dan bij de’ /

GRAFIEK 1.

LHTVOERINGSNIVEAU WONINGWETBOUW

(per provincie)

_
_


•______

_pR
….
-.

ljan.54

ljanSS

1 jarC56

1 jan57

1 sept57 1 jon58 1 mei58

709

particuliere bouw. Gedurende het capaciteitsbeleid steeg

het totale uitvoeringsniveau van 76.122 op 1januari 1956

tot 102.163 op 1 september 1957, d.w.z. met 34 pt.; het

uitvoeringsniveau in de woningwetsector steeg echter met.

41 pCt., ni. van 45.356 tot 64.022, dus met 18.500, terwijl

dat in de particuliere sector met slechts 7.500.woningen,

nl. van 30.766 tot 38.141 of met24 pCt.toenam.
Onge-

twijfeld bestaat er dus verband tussen de stjjging van hèt

uit voeringsniveau in de woningwetsector en de stjjging van

de bouwkosten.

Nergens is, zoals grafiek 1 aangeeft, het uitvoerings-

niveau in de woningwetsector zo sterk gestegen als in het

westen, met name in Zuid-Holland, niet alleen absoluut
maar ook relatief. Het is bekend dat aldaar eveneens de

bouwkosten zeer sterk zijn gestegen. Maar nogmaals,

hierbij mag niet buiten beschouwing worden gelaten het

feit, dat ook nergens anders de economische bedrijvigheid,
met name in deutiliteitssector, zo groot is als in dat gebied.

De
stijging
van de bouwkosten kannog verder gelokaliseerd

worden. Het blijken dan met name de grote steden te zijn

(zie grafiek 2) waar het uitvoeringsniveau in de woning-

wetsector het eerst en het sterkst is gestegen. Bekend is,

dat aldaar de bouwkosten eveneens het eerst en het sterkst

zijn toegenomen. Een illustratie hiervan is het feit, dat

momenteel in één onzer grote steden woningwetwotiingen,

die in het begin van het capaciteitsbeleid gegund zijn,
aangeboden worden voor f. 22 per week, terwijl in de

randgemeenten gelijkwaardige woningen worden verhuurd

voor f. 16 per week, hetgeen uitsluitend toe te schrijven

is aan het grote verschil in bouwkosten.

Dat de invloed van de particuliere bouw op deze ont-

wikkeling van het prijspeil vrijwel geheel mag worden

verwâarloosd volgt uit grafiek 3. Daaruit valt op te maken,

dat, terwijl in de grote stad het uitvoeringsniveau in de

woningwetsector sterk is gestegen, dat in de particuliere

sector vrij constant is gebleven. Daarentegen is volgens

grafiek 4 in de aangrenzende bouwdistricten het aandeel

van de particuliere bouw sterk toegenomen
1).
Bovendien

GRAFIEK 2.

U/TVOEPIN651Y/VEAU
WON/IYGWE 7& OUW

zijn aldaar 1e bouwkosten minder sterk geste’gen.
Con-

clusie: de landelijke stijging van de bouwkosten tijdens het

bouwcapaciteitsbeleid is in belangrijke mate’ toe te schrjjven

aan het optrekken van het uivoeringsniveau van de woning-
wetsector in de grote stad.

Uit een oogpunt van prijsbeleid is het dus niet erg ver-
standig geweest het uitvoeringsniveau van de grote stad,
althans in de woningwetsector, zo sterk op te voeren. Op

zichzelf is het optrekken van het uitvoeringsniveau natuur-

lijk wel te motiveren uit de grote woningnood in de grote

stad. Maar het blijft de vraag, of dit eenzijdig door optrek-

king van de woningwetsector had moeten geschieden.

Want vraagt men naar de oorzakeû van de optrekking van

de bouwkosten juist in de grote stad, dan ligt het voor de

hand te veronderstellen, dat één oorzaak is geweest de

monopoliepositie van ‘de woningwetbouw. Daartegenover

verkeerde de opdrachtgver in een zwakke positie, want

de grote stad gevoelde zich ingevolge haar grote woning-

nood, nu onder het capaciteit’sbeleid de gelegenheid gegeven

werd, gedrongen zo veel nogeljk en in zekere zin tot iedere

prijs te bouwen.

Wanneer hu de financiële positie van ons land kennelijk
niet toelaat dat de woningbouw zo snel ‘wordt opgelost als

de bouwcapaciteit toelaat – daar geven immers de rege-

ringsmaatregelen blijk van – dan is het zeker zak met de

beperkte middelen zoveel mogelijk te bouwen, d.w.z. zo
goedkoop mogelijk te bouwen met inachtneming van de

kwaliteit. Goedkoop bouwen betekent nl. in dit geval ook

méér bouwen. Dit moet het eerste en voornaamste doel

zijn van het woningbeleid. De huidige subsidieverdeling is

daarop nog onvoldoende afgestemd. Als het ni. de bedoe-

ling is de huren d.m.v. bijdragen in de onrendabele top zo
1)
De op de grafieken vermelde bouwdistricten vormen in
de naaste omgeving van de grote stad een Organisatie van overwegend middelgrote gemeenten, ter opvoering van de
woningproduktie. De bouwdistricten kregen in
1957
meer

woningen gereed dan de grote steden:
Rotterdam:
3.909; Maasgebied:
4.338
Den Haag:
2.659;
district Den Haag:
3.018.

GRAFIEK 3.

W7VOEP/N651Y/VEAU GROTE STEDEN
(OEM HAAG EN DÂN)

710,

o.,..d.ofdo* Moo,,00d
do, 1100?
0/7 000/7.

077

‘/957 ‘I88
70′,s8

1000
8000

7 000

10.0

5000

4000

5 000

2 000

t
1000

70000

0000

//

8000

7000

6 000
___\• ,,./ __

5000

4000

.0 3.000

0.000

WO,/,000/0700
Po,l/e,1io’
404,6.

1.000

0

‘1

1/700

4
/40*

‘ho,
0


t/75•

U/ TVOER/NGSN/L’EAU
‘PART/CUL/EPE
aouw
(0 000

0 000

0.000

1000

6000

3000

1.
000

3000

2000

1554

‘1,00

‘/556

1/557

1/9575/
5
53 /536

7


615.4.

laag mogelijk te houden, dan héeft de verdeling van de

subsidies, zoals hievoor is gebleken, in bepaalde gevallen

een averechts effect gehad. Maar een lagere huur moet niet

het enige doel zijn. Een all-round woningbeleid dient even-

eens gericht te zijn op spreiding van de bevolking en een

evenwichtige opbouw van de gemeente.

Goedkpe ,,meer” bouw.

Dit betekent spreiding van de woningwetbouw over de

middelgrote gemeenten en nit een monopoliepositie en

concentratie van de woningwetbouw in de grote stad. Dit

houdt bovendien in zo nodig de beperking van de bouw in

de overige sectoren. Ten slotte betekent dit desnoods hogere

lonen dan de C.A.O. thans voorschrijft. Het drukken van
lonen d.m.v. administratieve maatregelen, leidt zowel op

korte als op lange termijn tot dure woningen. Op korte

termijn. leidt het drukken van het loon tot vermindering

der arbeidsproduktiviteit en tot afvloeiing van bouwvak-

arbeiders, dus tot een geringere produktie. Natuurlijk kan

de Overheid de
overblijvende
arbeiders dwingen voor een

lagerloon meer te presteren, indien de Regering dan ook

maar bereid is de consequentie te aanvaarden van een

woningproduktie, die permanent aanmerkelijk lager ligt

dan de huidige. Lage lonen betekenen ook op lange termijn

dure woningen. De woningbouw is mede daarom zo duur,

omdat hij onvoldoende geïndustrialiseerd is. De bestê

stimulans voor industrialisatie van de woningbouw zijn

niet lage maar hoge lonen. Overigens is de bottie neck bij

de bouwkosten niet het hoge loon van de bouwvakarbeiders,

maar de pre-kapitalistische structuur van het bouwbedrijf 2).

Spreiding der bevolking.

Dit betekent enerzijds spreiding van de woningwetbouw,

anderzijds stimulering van de particuliere bouw. Zoals

grafiek 4 aantoont, is ‘in Zuid-Holland tijdens het capaci-

teitsbeleid de premiebouw in dè middelgrote gemeenten in

tegenstelling tot in de grote stad sterk toegenomen. Blijkens

de migratiecijfers heeft dit mede de bevolkingsspreiding

in de hand gewerkt en indirect het woningtekort van de

grote stad verminderd. (Voorbeeld: het binnenlands vertrek-

overchot van Den Haag bedroeg in 1957 ongeveer 1.800

gezinnen, waarvan de helft in de randgemeenten is geves-

tigd). Met name nu de particuliere bouw voor de midden-
groepen is gaan bouwen in een prijsklasse, soms lager dan.

de woningwetbouw in de grote stad, kan hij een belangrijk

hulpmiddel worden voor de spreiding van onze bevolking en

voor het drukken van de bouwkosten.

Evenwichtige opbouw gemeente.

Dit betekent stimulering van de particuliere bouw voor

2)
Zie ons artikel: ,,Waarom zijn onze huizen zo duur?’
in
,,Nederlandse Gedachten” van 30 november 1957.

GRAFIEK 4.

de middengroepen, met name in de grote ‘stad. De laatste

tijd valt in vele gemeenten het accent te eenzijdig op de

woningwetbouw. Dit staat de harmonische opbouw van de

gemeente in de weg, het leidt bovendien tot monopolieposi-

ties, dus tot hogere prijzen. Prijsverlaging wordt echter in de

hand gewerkt als de premieregeling nog meer dan thans

wordt afgestemd op het beginsel van: ,,hoe lager de bouw-

kosten, des te hoger de premie”; m.a.w. indien de premie-
regeling geheel op de middengroepen wordt gericht.

Samenvatting.

Het woningbeleid dient naar onze mening juist naar.

aanleiding van de kapitaalschaarste overwegend te worden

,,,
gericht op het definitief drukken van de bouwkosten; als-
mede dienstbaar te worden gemaakt aan de spreiding van

onze bevolking en de evenwichtige opbouw der gemeenten.

Deze doeleinden behelzen op elkaar afgestemde en het-

zelfde effect beogende maatregelen als: de beperking van

de bouw in de overige sectoren, eerder opvoering dan

drukken van het loonniveau, spreiding van de woningwet-

bouw over de middelgrote gemeenten en bevordering van

de particuliere bobw voor de middengroepen.

‘s-Gravenhage.

Drs. J. POOT.

(Advertentie)

Met papier en net plastic geïsoléerde kabels voor hoogspanning,

laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,

koperdraad en koperdraadkabel. Staaid,ad en staalband.

NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK•.DE

711

II

Schrijver
gaat globaal na welke rol het prijs-
beleid in de achter ons liggende jaren
heeft ge-
speeld. Zijn
conclusies zijn, dat de prijsstabilisatie-
politiek wat hit peil van lonen en prijzen betreft
succes heeft gehad, en wat de overbesteding aan
gaat een dubbele rol heeft gespeeld. De inflatoire
druk van het vraagoverschot op de prijzen is vrij-
wel zonder effect gebleven; het ontstaan van in-
flatoire druk aan de aanbodzijde is in ieder geval
in de consumptieve sector voorkomen. De ge-
vreesde loon-prijs-spiraal is niet opgetreden, ter-
wijl het nominale kostenpeil minder is gestegen
dan bij afwezigheid of mislukking van de
prijspoli-
tiek het geval zou zijn geweest. Anderzijds heeft
het vraagoverschot aanvankelijk, onder invloed van
de prijsstabilisatie geleid tot een grotere mate
van overbesteding dan bij meer vrijheid in de prijs-
vorming vermoedelijk zou zijn opgetreden. Daar-
na heeft de prijspolitiek evenwel haar bijdrage ge-
leverd voor het tot stand komen van een reële
loondaling, en via deze tot het beëindigen van de
overbesteding.

Prj sstabilisatie,,

infiatoire druk

en

overb esteding
Sinds het begin van 1955 heeft Minister Zijlstra een poli-

tiek gevoerd die gericht was op stabilisatie van het algemene

prijspeil, teneinde de invloed van een aantal factoren, die

een opwaartse druk op de prijzen uitoefenden, tegen te

gaan. Toen de toestand van de Nederlandse volkshuis-

houding in 1956 snel slechter werd, heeft de Regering voorts

een aantal maatregelen genomen die meer rechtstreeks op

de oorzaken van de ontwikkeling gericht waren. Deze maat-

regelen hebben intussen het gewenste gevolg gehad, en

worden thans voorzichtig en geleidelijk verzacht. Minister

Zijltra heeft onlangs aangekondigd dat hij weliswaar niet

het doel maar dan toch de methode van zijn prijspolitiek

zal wijzigen. Het lijkt daarom nu een geschikt ogenblik

om eens globaal na te gaan welke rol het prijsbeleid in de

achter ons liggende jaren heeft gespeeld. Een gedetailleerd

onderzöek is nog niet mogelijk omdat daarvoor nog niet

voldoende cijfermateriaal ter beschikking staat. De maat-

regelen tot beperking van de bestedingen zullen bij ons

onderzoek op de achtergrond moeten blijven, hetgeen niet

betekent dt zij een minder grote rol gespeeld zouden hebben.

De periode 1955-1957 werd gekenmerkt door opwaartse

druk op de prijzen, uitgeoefend door verscheidene factoren.

Daar was vooreerst reeds in 1955 de infiatoire druk van

loonsverhogingen die de stijging van de arbeidsproduktivi-

teit overtroffen, en van stijgende prijzen van ingevoerde
grondstoffen en halifabrikaten. De druk werd anderzijds

wat verlicht door belastin gverlagin gen. In 1956 was het

effect van die belastingverlagingen ook nog merkbaar, maar

in 1957 werden een aantal belastingverhogingen en andere

prijsverhogende overheidsmaatregelen doorgevoerd. In

beide jaren bleven de arbeidskosten per eenheid produkt en

de invoerprijzen stijgen. Bovendien werd de autonome in-

flatoire druk van deze factoren in 1956 en 1957 versterkt

door d& monetaire infiatoire druk die veroorzaakt werd

doordat de totale binnenlandse vraag toenam tot boven het

peil dat de binnenlandse produktie kon bereiken. De in

flatoire druk kwam echter in 1955 n 1956 nog niet sterk

tot uiting in de consumentenprijzen. Men zou met het oog

daarop de-prijsontwikkeling van die jaren kunnei betitelen

als een kruipende inflatie. In 1957 stegen de prijzen van

consumptiemiddeleri zeer sterk. Nu blijkt uit de analyse, die

Minister Zijlstra bij de behandeling van zijn begroting in de

Eerste Kamer gaf, dat de stijging van de kosten van levens-

onderhoud vanaf begin 1955 tot nu toe
vrijwel
geheel toe-

geschreven kan worden aan autonome prijsverhogende

factoren, ni. invoerprijzen, oogstinvloeden, landbouwpoli-

tiek, huurverhoging en verhogingen van belastingen, ver-

zekeringen en tarieven van overheidsbedrijven.

Het valt op, dat overheidsmaatregelen zo’n grote plaats

in dit rijtje innemen – zij namen zeker de helft van de

stijging voor hun rekening – en dat loon sverhogi n gen er

niet in voorkomen. De prijsindex van de consumptie, waar

in bepaalde componenten van het levensonderhoud niet
zijn opgenomen, steeg niet zo sterk maar vertoonde wel

ongeveer hetzelfde patroon in de loop van de drie beschouw-

de jaren. Deze stijging kan eveneens aan autonome druk

worden toegeschreven, daar zij niet hoger was dan verwacht

mocht worden op grond van de ontwikkeling van arbeids.

lonen, invoerprijzen en kostprijsverhogende belastingen.

De belangrijkste conclusie die hieruit getrokken kan

worden is, dat de infiatoire druk van het vraagoverschot

niet tot uiting is gekomen in de
prijzen
van consumptie-

middelen. Het overschot in de vraag naar consumptie-

middelen heeft zich dientengevolge in zijn volle omvang
uitgewerkt in overbesteding. Een tweede conclusie luidt,

dat de leveranciers van consumptiemiddelen voor binnen-

lands verbruik hun winstmarges niet hebben verhoogd.

In de derde plaats concluderen we dat de loonsverhogingen

,niet tot verhoging van de kosten van levensonderhoud

hebben geleid.

Het prijsverloop in de groothandel, de uitvoer en de

investeringssector week enigszins af van dat in de consump-

tieve sfeer. Het vertoonde in vergelijking met dit laatste

een geleidelijker en tevens sterker stijging. Het zal hier

verder buiten beschouwing blijven omdat het voor het be-

perkte doel van dit opstel van minder belang is.

/ Het uitblijven van margevergrotingen en van doorwer-

king van gestegen lonkosten moet zonder twijfel in het

credit van de prijsstabilisatiepolitiek worden geboekt. Er

staat weliswaar een debetpost tegenover, doordat deze

onthouding van ondernemerszijde mèt de winsten de spaar-

quote van het nationaal inkomen nadelig heeft beïnvloed,

en ook uit dezen hoofde de overbesteding ernstiger heeft

gemaakt. Niettemin blijft het een belangrijk gunstig rèsul-

712

taat dat het niet doorwerken van gestegen loonkosten de

loon-prijs
7
spiraal verhinderd heeft in beweging te komen

aan de kant van de prijzen, i.c. de kosten van levensonder

houd.

Heeft het prijsbeleid aldus met succes de gevolgen’van de

inflatire druk op de prijzen bestreden, het heeft indirect

ook bijgedragen tot het bereiken van loonstabilisatie. Deze
stelling schijnt op het eerste gezicht wat vreemd, gezien de
stijging van het gemiddeld loonpeil die in de drie jaren van

prijsstabilisatiepolitiek achtereenvolgens rond 6,5 pCt.,

10 pCt. en weer 6,5 pCt. bedroeg. De loonsverhoging van

1955 was echter het gevolg van besluiten die al in 1954

waren genomén. Bij de beoordeling van het succes van de

prijspolitiek voor de loonbeweging moet men deze ver-

hoging buiten beschouwing laten. De loonronde van
1956

was grotendeels bedoeld als een structurele wijziging van

de loonpolitiek, en die van 1957 bestond voor het grootste

deel uit compensaties voor de
stijging
van de kosten van

levensonderhoud waarop het prijsstabilisatiebeleid geen

invloed, had. –

Men constateert dus dat de opgetreden loonsverhogingen

nagenoeg geen direct verband hielden met prijsstijgingen

Ter navolging

Ondernemingen, die gedurende een zeker

aantal jaren de concurrentie met succes het hoofd

hebben weten te bieden, plegen veelal een

jubileumboek te doen samenstellen, waarin de

geschiedenis van het bedrijf is vastgelegd. Onge-

twijfeld hebben deze boeken, mits met oog voor

de maatschappelijke en historische ,,environ-

ment” geschreven, voor historici en voor promo-

vendi, wier dissertatie het terrein bestrijkt,

waarop de betreffende onderneming haar acti-

viteiten ‘ontplooit, enig nut. Behalve door de

zojuist genoemden worden de gedenkboeken

vermoedelijk nog gelezen door de directie en de

personeelsleden van de jubilerende onderneming

– de laatsten met het doel na te vorsen of ook

hein naam voor de historie is vastgelegd -, de

echtgenote van de schrijver en door de recensent.

Wij hebben het sterke vermoeden, dat hiermede

de lezerskring afdoende is omschreven.

Bij ons weten is het de HAV-bank geweest, die

het eerst met deze gedenkboekentraditie heeft

gebroken. Genoemde onderneming heeft destijds

niet de uitgave ,,Een halve eeuw rente in Neder-

land” een bijdrage tot de economische wetenschap

doen leveren.’De ,,Koninklijke Dobbelman N.V.”

te, Nijmegen, die op 13 september jI. haar 225-

jarig bestaan herdacht, heeft aan haar vreugde

op weer andere wijze uiting gegeven. Deze onder-

neming, die zich bezig houdt met de voort-

brenging van zeep en aanverwante artikelen, heeft

Dr. Albert Schweizer te Lambarene aangeboden

om gedurende een jaar volledig de behoeften van

zijn ziekenhuis – waarbij ongeveer 600.personen

zijn betrokken – aan zeep, andere wasmiddelen en

tandpasta te dekken. Het komt ons voor, dat

dit voorbeeld navolging verdient. Ook voor

andere jubilerende ondernemingen zal er nog

wel terrein braak liggen. –

buiten de overheidssfeer (de huren vanwege de sterke over

heidsinvioed tot de overheidssfeer gerekend). Dit betekent

voor
1955
en 1956, jaren waarin het levensonderhoud be-

trekkelijk weinig duurder werd, eenvoudig dat de prijspoli-

tiek het opkomen van door prijsstijgingen geïnduceerde

looneisen heeft voorkomen. Voor 1957, een jaar waarin het
prijspeil in de sfeer van het levensonderhoud sterk omhoog

ging, houdt het meer m. Ook in 1957 immers wist Minister

Zijlstra prijsverhogingen op grond van andere factoren dan
overheidsmaatregelen tot een minimum beperkt te houden.

Dit succes vormde de reële voorwaarde en schiep het psycho-

logisch klimaat op grond waarvan de kosten van levenson-

derhoud aanmerkelijk meer konden toenemen dan de lonen

zonder tot acties van de vakbonden te leiden. De drie grote

werkneniersvakcentrales stemden zelfs bij voorbaat met

deze reële loondaling in
1).
Deze overwegingen leiden tot de

slotsom dat de politiek van prijsstabiisatie indirect ertoe

heeft bijgedragen dat de loon-prijs-spiraal ook van de kant

van de lonen geen impuls ontving.

De handhaving van een zo stabiel mogelijk peil van lonen

en prijzen is voor een zo open volkshuishouding als de

Nederlandse uiteraard van het grootste bêlang. Bij het be-

staande regime van vaste wisselkoersen wordt immers de

concurrentiepositie van een land op de buitenlandse markt

voor een groot deel bepaald door de hoogte van zijn nomi-

naal kostenpeil, respectievelijk door de beweging daarvan
ten opzichte van de beweging.van het prijspeilop de afzet-

markten. Volgens gegevens die Minister Zijlstra gebruikte

tijdens het debat over de industrialisatienota in de Tweede
Kamer, is de verhouding tussen het kostenpeil van Neder-

land en dat van zijn belangrijkste concurrenten, na tussen

1954 en 1956 belangrijk ongunstiger te zijn geworden, weer,

wat verbeterd,. Het is zeker mede aan het prijs- en loonbeleid

te danken dat de Nederlandse uitvoer is blijven toenemen
2).

Daardoor is het ook mogelijk dat het herstel van het econo-

misch evenwicht thans plaatsvindt bij een nog betrekkelijk

hoog peil van binnenlandse bestedingen en werkgelegenheid.

De prijsstabilisatie was niet de enige factor die het gun-

stige klimaat voor loonstabilisatie teweeg bracht; de eco-

nomische nood van het land was evenzeer van invloed.

Niettemin kan deze politiek als een onmisbare voorwaarde

voor de totstandkoming van dat klimaat aangemerkt wor-
den, en in zoverre ook als een voorwaarde voor de daling

van het reële loonpeil en de daaruit volgende vermindering

van de consumptie. De daling van het reële loonpeil zette

omstreeks het einde van het eerste kwartaal van 1957 in

en heeft zich tot op.heden voortgezet. Zij bewerkstelligde

dat de reële consumptie vanaf ongeveer hetzelfde tijdstip

tot nu toe een vermindering vertoonde ten opzichte van

De loonsverhoging wordt in het Centraal Economisch
Plan
1958 op
6,5
pCt. gesteld, met inbegrip van.een com-pensatie voor de A.O.W.-premie van
4,5
pCt. De C.B.S.-
index van de prijzen van het levensonderhoud van arbeiders-gezinnen steeg van gemiddeld
108
in
1956
tot 119
in
1957
(met inbegrip van de A.O.W.-premie; vgl. de Maandstatistiek
van de binnenlandse handel, het verbruik en de prijzen), dat
is
met ruim 10 pCt. De loonsverhoging zonder de AOW.-
compensatie, gesteld op
2
pCt., stond tegenover een stijging van de prijsindex van consumptiemiddelen van
106
tot 113,
of ongeveer
6,5
pCt. (vgl. ook bovengenoemde maandsta-tistiek). De daling van het reële loon kan mitsdien op onge-
veer ‘4
pCt. worden gesteld.
Volgens gegevens van het C.B.S.-maandschrift bedroeg
de uitvoer in de eerste helft van
1958
f.
5.825 mln., tegen
f.
5.617
mln, in de eerste helft van
1957.
Dit betekent een
toeneming met
3,7
pCt., terwijl de prijsindices van de invoer
2,1
pCt. beneden die van de overeenkomstige periode van
1957
lagen.

713

de consumptie in de corresponderende perioden van het

voorafgaande jaar, een beweging die overigens op het

‘ogenblik schijnt te verzwakken. Mede ten gevolge van de
.i groeiende werklooshéid nam de totale loonsom procentueel

minder toe dan het nationaal inkomen. Dit had weer tot

gevolg dat de gemiddelde consurnptiequote va’i het natio-

naal inkomen daalde van 65,1 pCt, in 1956 tot naar

schatting 64,3 pCt. in 1957, ondanks de hoge marginale

consumptiequote van het totaal beschikbaar inkomen van
par
ti
cu
li
eren.
Daar het aandeel van de overheidsbestedingen

weinig veranderde, nam de gemiddelde spaarquote toe.

De gecombineerde politiek tot stabilisatie van lonen en

prijzen had ten slotte ook invloed op de afzet- en winstver-

wachtingen van de ondernemers. In het begin van 1957 was

op grond van de afspraken tussen de Regering en de vak-

centrales de rèële loondaling al te voorzien, al heeft men

misschien verwacht dat zij kleiner of korter van duur zou

zijn dan zij in feite is geworden. De ondernemers konden in

ieder geval verwachten dat de binnenlandse afzet van con-
sumptiemiddelen naar waarde en hoeveelheid maar weinig

‘ meer zou toenemen, resp. zelfs zou afnemen. Bovendien

vielen er in het buitenland eveneens verschijnselen van

economische teruggang waar te nemen. Mèt deze afzet-
verwachtingen daalden dus ook de winstverwachtingen.
– , Het spreekt vanzelf dat de teruggang van de bestellingen
voor investeringsgoederen, die in het voorjaar van 1957

geregistreerd verd, mede het gevolg was van deze minder

‘rooskleurige verwachtingen. Die teruggang kwam nog

weinig tot uiting in 1957 doordat investeringsprogramma’s

na eenmaal een lange aanlooptijd hebben, maar toch lag

het stijgingstempo van de bruto-investeringen in vaste

bedrjfsactiva gedurende 1957 in zijn geheel maar nauwe-

lijks meer boven het groeipercentage an het bruto nationaal

-t

produkt, terwijl het in de voorafgaande jaren twee tot d’rie

keer zo hoog was geweest. Wat de vaste bedrjfsactiva aan-

gaat, was de gemiddelde investeringsquote van het bruto

nationaal produkt in 1957 dan ook met 17,3 pCt. vrijwel

gelijk aan die van 1956, terwijl de marginale investerings-

quote voor deze categorie beduidend lager was dan in 1956

en ook lager dan de totale marginale spaarquote. Men kan

daarom stellen dat de overinvestering in vaste bedrijfsactiva

in 1957 niet ‘meer is toegenomen. In de verstreken helft

van 1958 zijn de bedrjfsinvesteringen verder afgenomen,

zodat er op het ogenblik van ov&investering ten opzichte

van de bespringen waarschijnlijk in het geheel geen sprake

meer is.

De conclusies van deze overwegingen zijn, dat de prijs-

stabilisatiepolitiek wat betreft het peil van lonen en prijzen

succes heeft gehad, en wat de overbesteding aangaat, een

dubbele rol heeft gespeeld. De inflâtoire druk van het vraag-

overschot op de prijzen is
vrijwel
zonder effect gebleven;

hèt ontstaan van infiatoire druk aan de aanbodzijde door

geïnduceérde verhogingen van winstmarges en loönkosten
is in ieder geval in de consumptieve sector voorkomén. De

gevreesde loon-prijs-spiraal is niet bpgetreden, terwijl het

nominale kostenpeil minder is omhoog gegaan dan bij

afwezigheid of mislukking van de prijspolitiek het geval zou

zijn geweest. Aan de andere kant heeft het vraagoverschot
aanvankelijk, onder invloed van de prijsstabilisatie, geleid

tot een grotere mate van overbesteding dan bij meer vrij-

heid in de prijsvorming vermoedelijk zou zijn opgetreden.

Daarna heeft de prijspolitiek evenwel haar materiële en

psychologische bijdrage geleverd voor het tot stand komen

van een reële loondaling, en via deze tot het beëindigen ian

de overbesteding zowel in de consumptieve als in de in-

vesteringssector.

‘sGravenhage.

M. VAN AMELSVOORT.

Russische
economen
op
het congres
van het

‘Institut International
de
Statistique te
Brussel

Russische delegaties op conferenties in de Westelijke

,landen zijn reeds lang geen onbekend verschijnsel meer.

Op de speciale, ter gelegenheid van de Wereldtentoon-

stelling te Brussel van 2 tot 8 september jl. gehouden,

conferentie van het Institut International de Statistique

was een Russische delegatie aanwezig onder leiding van
het lid van de Russische Academie van Wetenschappen,

V. S. Nemchinov.

Het is wel’ zeker, dat het in Rusland belangrijk wordt

geacht, dat er in de Westelijke wereld kennis wordt ge-

nomen van de Russische activiteit op economisch-statis-

tisch gebied. Dit blijkt o.a. uit het feit, dat de bijdragen

‘van de Russen op de conferentie in de vorm van twee

boekjes aan de congresgangers beschikbaar werden ge-

steld
1).
Deze boekjes bevatten welgeteld twaalf bijdra-

gen; het introducerende artikel is van Nemchinov.

Nemchinov geeft een uiteeiizetting van wat in de En-

gelse tekst ‘ordt gënoemd de ,,balance-sheet method”.

Deze methode is het belangrijkste wetenschappelijke in-

strument waarover de economische planning in Rusland

1)
Rports, made by Sovjet scientists to the 3 ist session
of the International Statistical Institute, published by the
Academy of Siences of the U.S.S.R. Twee delen, 160 b]z.
totaal.

714

de beschikking heeft. De naam ,,balance-sheet method”

is weinig zeggend en verwarrend. Westelijke associaties,

die het begrip balans verbinden aan de beschrijving van

de vermogenspositie van een bedrijf of desnoods van een

bédrijfstak of een geheel land dienen hierbij opzij gezet

te worden. De Russische balansmethode is niets anders

dan een gedetailleerde versie van wat in Westelijke lan-

den onder de naam van nationale boekhouding en bud-

gettering bekend staat. Dat zulk een systeem van natio-

nale boekhouding zeer flexibel is, blijkt uit het feit, dat’

ook input-output tabellen in deze nationale boekhouding

geïncorporeerd zijn. De ,,balans” is in de loop der jaren
in Rusland een zeer uitgebreid en veelomvattend stelsel
van nationale rekeningen geworden. Juist de laatste tijd

is er, in verband met de plannen tot decentralisatie van

de Sowjet-economi’e, veel-aandacht besteed aan regionale

rekeningen.
-• .

De verschillen in Russische en Westelijke terminologie,

die zich voordoen ‘bij het begrip balans, blijven niet

beperkt tot het terrein van de nationale boekhouding. In

de zitting van hèt congres gewijd aan ,,Interdependen-

te dynamische stelsels”, waarin tot slot een bijdrage

van Nemchinov werd behandeld – het inleidende artikel

uit de hiervoor genoemde boekjes – constateerde Prof.

t’


715

1

t,

)

Tinbergen een
ander!
voorbeeld van het gevaar vanbe-

gripsverwarring, dat dreigt, wanneer Russische en Wes-

telijke economen elkaar ontmoeten. Het Russische ge:

buik van de woorden endogeen en exogeen heeft be-
trekking op relaties; er wordt dus bijv. gesproken van

endogene relaties, terwijl het in het Westen gebruikelijk

is, de woorden endogeen en exogeen te reserveren voor

economische variabelen. In dit verband is interessant de

opvatting van Nemchinov, dat in de – centraal geleide

– Sowjetmaatschappij veel minder plaats is voor regres-

sie-vergelijkingen en stochastische premissen” dan in

Westelijke landen. Zgn. gedragsrelaties, die de ,,vrije”

reactie van consument of producent op veranderingen in

andere economische grootheden, zoals prijzen van con-
sumptiegoeUeren, inkomens, prijzen van produktiemid-
• delen weergeven, zijn in een centraal geleide economie
uiteraard veel minder belangrijk dan in een min of meer

vrije’ economie van het Westelijke type. Er is dan ook

in Rusland veel minder noodzaak om ,,gedragsrelaties”,

dus bijv. vraagvergelijkingen enz., statistisch te schatten.

Heeft de schrijver de discussie en uiteenzettingen goed

begrepen, dan is een exogene relatie bij de Russen een

dergelijke ,,vrije” gedragsrelatie, die in principe altijd een

,,toevallige”, met behulp van statistische methoden zoals

buy. regressie-analyse, niet bepaalbare component blijft
bevatten; de in de theorie van de regressie-analyse wel-

bekende storingen. In tegenstelling tot de exogene re-

latiès zijn de endogene wel volkomen beheerst.

In Russische economische publikaties is het natuur-

lijk onvermijdelijk dat Marxistische begrippen, zoals

maatschappelijke reproduktie (social reproduction) en

meerwaarde (surplus production) en grote rol spelen.

Ten dele zijn deze begrippen vertaalbaar in Westelijke

terminologie, ten dele zijn zij dit niet. Bélangrijk en ook

begrijpelijk is de nadruk, die wordt gelegd op’de nood-

zaak een scherp onderscheid te maken tussen de pro-

duktie van kapitaalgoederen en de produktie van coi-

sumptiegoederen; dit fundamentele ondèrscheid wordt

dikwijls te veel verwaarloosd in het Westelijke ‘economi-

sche denken. Nemchinov merkt terecht op, dat Leontiefs

eerste input-output tabellen geen kolom bevatten voor

kapitaalgoederen, m. a.w. niet onderscheiden in stromen

van kapitaalgoederen enerzijds en stromen van con-

sumptiegoederen anderzijds. De eerste Russische input-

ôutput tabellen, die voor die van Leontief
,
gedateerd

moeten worden, brachten dit onderscheid wel tot uit-

drukking. Nemchinov wijst erop, dat Leontief bij de

opstelling van zijn eerste input-output tabellen gebruik

kbn maken van de Russische ervaring op dit gebied.
Zijn verdienste was echter, aldus Nemchinov, dat hij ‘

afzonderlijke ,,balansen” voor individuele sectoren v’an

de ecönomie samenvoegde in een tabel met dubbele in-

gang: in Russische terminologie wordt dit wel genoemd

een ‘,,schaakbordbalans”. Een tweede feit dat tôt Leon-

tiefs credit wordt gerekend is, dat hij het aantal sectoren,

dat in de oorspronkelijke Russische nationale boekhot.i-

ding vrij gering was, uitbreidde.

De eerste ,,balans” voor de Russische economie was die

voor 1923-1924. Deze eerste balans bevatte, zoals boven

reeds werd opgemerkt, als onderdeel een input-output

tabel, die in het vermelde (eerste) boekje wordt gere-

produceerd. De tweede ,,balans” was die voor 1930; deze

was zowel gedetailleerder als betrouwbaarder. Ook de

balans voor 1930 wordt afgedrukt. Helaas gingen de

Russische economen echter niet zo verde nieuwsgierig-

heid der congressisten naar meer recente numerieke in-

formatie te bevredigen; voor latere jaren worden geen

balansen meer gegeven. Slechts Polen is – ook in dit

opzicht – liberaler, door een input-output tabel voor

1956
beschikbaar te stellen. Voor Rusland wordt wel

gezegd, dat iia de tweede wereldoorlog, die overigens in

de tekst altijd de Grote Patriottische Oorlog wordt ge-

noemd, ‘de balansberekeningen steeds gevarieerder en

veelomvattènder zijn geworden. Speciaal van belang is

daarbij ook, dat geel nadruk gelegd wordt op de vast-

stelling van verhoudingscijfers, die de verhouding tussen

de activiteiten in verschillende sectoren in de nationale

– economie bepalen. Deze opmerking moet wellicht ge-

zien worden i.v.m. de na-oorlogse controverse kapitaal-

goederen- versus consumptiegoederenindustrie.

Het was interessant een indruk te krijgen van de

activiteit der Sowjet-economen. De activiteit, die zij op

de conferentie ten toon spreidden, was in elk geval groot

en de belangstelling voor hun vertogen eveneens. Dui-

delijk is dat vele tchnieken, vooral planningtechnieken,

een treffende overeenkomst vertonen met de in Westelijke

ei

t
ook in enkele onderontwikkelde landen gebruikelijke.

Input-output analyse wordt in de Sowjet-economie waar-
schijnlijk meer toegepast dan in Westelijke landen; de na-

tionale boekhouding en budgetteriiig is in Rusland uit-

gegroeid tot een belangrijk en machtig hulpmiddel bij

de economische politiek.

Rotterdam.

E. KAPTEIN. –

De Miljoenennota 1959

Hoge uitgaven; groot tekort.
De zojuist bij de Staten-Generaal ingediende begroting

wordt gekenmerkt door een hoog uitgavenpeil en een groot

tekort. De ontwerp-begroting 1959 sluit met eeh tekort

vaii f. 1.318 mln., een tekort dat aanzienlijk groter is dan

in tal van jaren het geval is geweest. Voor het daaraan

ten grondslag liggende hoge uitgavenpeil – f. 8.748 mlii.

– wijst de Regering verschillende oorzaken aan: de

verdere verzaking van zijn financiële verplichtingen door

Indonesië, de instorting van de internationale zuivelmarkt,

de noodzaak tot bestrijding der werkloosheid, de grote

toevloed van leerlingen en studenten naar het,voortgezet

en het hoger onderwijs, de belangrijk toenemende afkoop-

sommen ingevolge de financieringsregelingen 1947-1948

?

voor de particuliere nieuwbouw en andere huursubsidies.

Daarenboven neemt het Rijk ook in 1959 de volledige

financiering van de woningwetbouw voor zijn rekening;

voor dit doel-is f.670 mln, in de’begroting opgenomen.

Deze oorzaken zijn naar het bordeel van de Regering voor

een deel van tijdelijke aard. Zij meent daarom dat de

hienit voortvloeiende toeneming van het begrotingstekort

voor
1959
gemaklçelijker kan worden aanvaard dan een

toeneming uit permanente en structurele oorzaken.

De Regering rekent met een zekere opgang in de econo-
mische ontwikkeling, al zal het stijgingstempo waarschijn-
lijk bescheiden iijn. De economische activiteit zal in 1959,

naar zij verwacht, niet zô sterk toenemen dat het Rijk ten

gunste van de kapitaalbehoefte van andere sectoren met

betrekking tot een beroep op de kapitaalmarkt zich de-

zelfde terughoudendheid als in de achter ons liggende

jaren zou moeten blijven opleggen. In elk geval verwacht

de Regering dat het beroep van de particuliere sector aan-

merkelijk geringer zal zijn dan in de achter ons liggende

periode van excessieve hoogconjunctuur. Dit nu recht-

vaardigt naar haar oordeel, met het oog op de werkge-

legenheid en op de structurele ontwikkeling van de econo-

mie, tevens een ander begrotingsbeeld. Onder de verwachte

omstandigheden mag het Rijk een deel van de beschikbaar

komende middelen1op dc kapitaalmarkt tot zicl{ trekken

tot financiering van.,bepaaldc in het algemeen belang te
verrichten investeringen. Aldus zal de voorgestelde be-

groting zowel infiatôire als defiatoire inpulsen tegengaan.

Samengevat vertoont de ontwerp-begroting 1959 het

volgende beeld:

TABEL 1

Ontwerp-
Omschrijving
begroting
1959

Gewone Dienst:
in mln.glds.)

(

7.136 a) 7.186
+

50

Buitengewone Dienst:
Uitgaven……………………………………
1.612

Uitgaven

……………………………………
.
Middelen

………………………………….
.

Middelen

………………………………….
244

Saldo
……………………………………..
.

Saldo
……………………………………..
-1.368

Gehele Dienst:
8.748

..

Uitgaven
……………………………………
..
Middelen

………………………………….
..
7.430
-1.318
Saldo

ontwerp-begroting

……………………….

voortt zijn nog te verwachten de volgende additionele lasten-
verzwaringen op de Gewone Dienst:
Defensie-uitgaven uit hoofde van in vorige jaren niet
opgenomen

gelden

………………………
31
Civiele uitgaven uit hoofde

van

in vorige jaren

niet
opgenomen

gelden

……………………..
50

..

Lasten, welke zullen voortvloeien uit wettelijke rege-
lingen,. die op het tijdstip van indienen der begroting
nog niet tot stand zijn gekomen Sanering Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en
Spoorwegpensioenfonds

………………..
198

b)
279
Nadelig

saldo

………………………………
.
1.597

voor te stellen maatregelen ter vetmindering van het nadelig
saldo: verlenging van de tijdelijke belastingverhogingen

110
Begrotingstekort, rekening Isoudende niet de voor te stellen
maatregel
……………………………………
..
1.487
Voordelig verschil tussen kasbedrag en begrotingsbedrag vn
de bovengenoemde verhoging van inkomsten
………

65
Budgettair kastekort
…………………………….
..
1.422

Met inbegrip van f. 567 mln, wegens nadelig saldo van het Landbouw-
Egalisatiefonds.
Hierin zijn begrepen een bedrag van f. 183 mln, wegens verhoging van de
rijksuitgaven en een bedrag va.n f. IS mln, wegens vermindering van de
ten bate van het Rijk komende belastingmiddelen in verband met com-
pensatie voor de gemeenten en provincies via het Gemeentefonds en het
Provinciefo’nds.

Financiering van het tekort.

Uit het hierboven weergegeven overzicht blijkt dat zonder

nadere maatregelen voor .1959 op een tekort van f. 1.597

mln, zou moeten worden gerekend. De Regering is van

oordeel dat, gezien de grootte van dit tekort, aan verlenging

van de jn 1959 vervallende tijdelijke belastingverhogingen

niet zal kunnen worden ontkomen. Van deze maatregel

S

t
716

wordt een netto-bate verwacht van f. 110 mln. op begro-

tingsbasis en vn f. 175 mln. op kasbasis, waardoor het

begrotingstekort voor 1959 op f. k487 mln, en het budget-

taire kastekort op f. 1.422 mln, zal komen.

Voorts gaat de Minister van Financiën ervan uit, dat op

de yoorinschrijfrekening voor het Rijk in 1959 f. 425 mln.

beschikbaar komt. Daarenboven zullen, evenals in
1958,
de

gelden welke op het Grootboek Woningverbetering worden

gestort, ter dekking van het kastekort kunnen worden

aangewend. Deze vormen voor 1959 een bedrag’van ca.

f. 50 mln.Vervolgens ligt het in het voornemen voor zover

na het advies van de S-ER. tot handhaving van een con-

sumentensubsidie op melk zou worden besloten, op nader

te bepalen wijze in de dekking daarvan te voorzien. Met

deze factoren’rekening houdend zal het Rijk derhalve, wil

infiatoire financiering worden voorkomen, een bedrag in

de orde van grootte van
f.
800 mln. op de open kapitaal-
markt moeten lenen. Nu de woningwetbouw ook in’
1959

– zoals gezegd – uit ‘s Rijks kas zal worden gefinancierd,

zullen de lagere publiekrechteljke lichamen minder voor

nieuwe investeringen behoeven’te lenen. Mede in dit licht

vertrouwt de Regering erop, dat de Staat eerder genoemd

bedrag op de kapitaalmarkt zal kunnen opnemen zonder

de behoeften van andere sectoren te schaden.

De financiële en economische situatie.

Aan verschillende aspecten van de huidige ontwikkeling
wijdt de Minister van Financiën in de Miljoenennota enige

beschouwingen, waaraan het volgende is ontleend.

De betalingsbalans.
Na de tekorten in 1956 en in het

eerste halfjaar van 1957 trad in de tweede helft van 1957

een verbetering in, die tot gevolg had dat de betalingsbalans

over deze laatste periode sloot met een overschot van

f. 80 mln, op de lopende rekening op transactiebasis en

dat de eerste zes maanden van 1958 naar verwachting een
overschot zullen opleveren van f. 650 mln. Deze gunstige

ontwikkeling is deels een gevolg van een reële verbetering
in de verhouding tussen middelen’ en bestedingen, ten dele

echter ook van voorraadmutaties: gedurende het laatste

kwartaal van 1957 namen de voorraden niet meer toe,

terwijl kan worden aangenomen dat in de eerste helft van

1958 intering plaatsvond.

Wanneer de produktie weer ëen stijging gaat vertonen,

zullen echter de voorraden eveneens toenemen. Gezien de

hoge marginale invoerquote hiervan, zal het overschot op
de betalingsbalans dan ten dele weer verloren gaan. Waar

de voorraadvorming jaarlijks gemiddeld f. 500 â f. 600 mln.

bedraagt en onder normale conjuncturele omstandigheden

tevens een betalingsbalans’overschot van ca. f. 500 mln.

wenselijk is, moet voor beide doeleinden tezamen
f.
1 nird.

per jaar normaal vorden geacht. Het jaar 1957 is belang-

rijk onder deze norm gebleven; 1958 zal er naar verwach-

ting aan voldoen.

In het verloop van de betalingsbalans weerspiegelt zich

de verbetering in de verhouding tussen in- en uitvoer. Uit

de stijging van de uitvoer in 1958 tegen de wereldconjunc-

tuur in, blijkt de invloed die is uitgegaan van de ruimte

welke al,s gevolg van de bestedingsbeperking in het produk-

tie-apparaat is ontstaan. Tevens heeft de bestedingsbeper-

king geleid tot een daling van de invoer. De reserves aan
goud en deviezen bereikten in september 1957 het dipte-

punt van f. 3.050 mln. Per 1 september 1958 bedroegen

zij .f. 4.855 mln. Dit bedrag staat gelijk aan vier maanden

invoer, waarmede de stand van eind
1955
wederom is

bereikt; enige aanvulling van deze reserves is wenselijk,

Een beeld var het verloop van de binnenlandse beste-

dingen sedert 1954 geeft tabel 2.

tABEL 2.
Binnenlandse bestedingen
a)

(in rnrd. gids.)

1954
1955
1

1956
1957
1958

16,30
17,86 19,72 20,71
21,21
3,82
4,22
4,64
5,02
5,13

3,70
4,59
5,24
5,65
4,97
0,89 0,99
1,11
1,12
1,10

1,14
1,21
1,56
1,91
1,78

25,85
28,87
32,27
34,41
34,19
1,00
0,17 0,52
1,01
0,00

26,85
29,04
32,79 35,42
34,19

a) Bron: 1954/1957 – Centraal Bureau voor de Statistiek.
1958 – schatting Centraal Planbureau.

De verwachting is, dat verschillende bestedingsca.tego-

rieën in 1959 licht zullen stijgen, met name de consumptieve

bestedingen van de particuliere sector en van de Overheid.

Ook de investeringen van de lagere publiekrechtelijke

lichamen en van hun bedrijven zullen waarschijnlijk toe-

nemen. De woningproduktie zal in 1959 vermoedelijk

ongeveer op het peil van 1958 liggen.

De kapitaalmarkt.
De hiervôôr beschreven gunstige

ontwikkeling is ook van invloed geweest op de kapitaal-

markt. De huidige verbetering komt tot uiting in een daling

van de rente voor langlopende leningen. Het tekort aan

besparingen gedurende 1956 en het grootste deel van 1957

bracht vooral de gemeenten in ernstige moeilijkheden. De

in de loop van
1957
getroffen maatregelen tot afremming

van de conjuncturele overspanning hadden mede een

evenwichtiger ontwikkeling van de gemeentelijke financiën

ten doel.

Eerst in het laatste kwartaal van 1957 bracht een licht

herstel op de kapitaalmarkt een ruimere mogelijkheid om

voor de gemeenten laiglopende middelen aan te trekken.
Bovendien werd de verstrekking van de woningwetvoor-

schotten ten laste van de rijksbegroting gebracht. Het

resultaat was dat de gemeenten hun kapitaalsuitgaven weer

met vaste schuld konden financieren en enige aandacht

konden geven aan de consolidatie van ‘de vlottende schuld.

Niettemin vormt de financiering der kapitaalsuitgaven van

de lagere overheid en de ontwikkeling van de gemeentelijke
schuldpositie een der belangrijkste monetaire vraagstukken.

De arbeidsmarkt.
Uit het verloop van onderstaande

cijfers kan worden afgeleid dat een belangrijke daling van

de binnenlandse bestedingen heeft plaatsgevonden bij een

vrijwel constant gebleven werkgelegenheid (de stijging van

de werkloosheid is ongeveer gelijk aan de aanwas van de

beroepsbevolking). Dit is mogelijk geweest doordat de be-

stedingsbeperking vooral heeft geresulteerd in een daling
van de invoer en een vergroting van de uitvoer.

TABEL 3

1
1956
1
1957
1
1958

Binnenlandse bestedingen (in constante prijzen;
inch voorraadvorming)
………………

..100101

96
Idem,’ excl. voorraadvorming
…………..
.lOO

99

97
werkgelegenheid
………………………
100

lOt

100

Algemeen beleid t.a.v. de bestedingen.
De hoge prioriteit,

welke de Regering aan de woningbouw heeft gegeven, is

gehandhaafd; de produktie van woningen staat op een peil
dat niet onaanzienlijk hoger is dan dat van enige jaren ge-

leden1.

De toekomst is uiteraard onzeker; de uitvoer en de

particuliere investeringen zijn bijzonder conjunctuurge-

voelig. Niettemin lijkt het-naar het oordeel van de Minister

verantwoord er voorshands van uit te gaan dat de Neder-

landse economie in 1959 eengematigde expansie te zien zal

geven. Het dieptepunt van de economische teruggang lijkt

gepasseerd te zijn. Voorzichtigheid blijft evenwel geboden,

teneinde tevoorkomen dat de betalingsbalans door een

overmatige uitzetting an de binnenlandse bestedingen

opnieuw in gevaar komt.

Slotbeschouwing.

in zijn afsluitende beschouwingen gaat de Minister van

Financiën o.a. nader in op de vraag, of de aangeboden

begroting geacht kan worden te zijn afgestemd op de te

verwachten economische omstandigheden, zowel conj u nc-

tureel als structureel gezien, en in het bijzonder of een

financieel overheidsbeleid, zoals dit in de ontwerp-begro-

ting 1959 tot uitdrukking komt, in overeenstemming is met

de handhaving van het interne en externe monetaire

evenwicht.

Zals hiervôôr reccis is aangegeven komt de Minister van

Financiën op grond van de huidige economische ontwik-

keling en de gewijzigde situatie op de kapitaalmarkt tot de
onclusie dat het ernstige euvel van infiatoire financiering

vermeden kan worden zonder bij een beroep op de kapitaal-

markt de andere sectoren – de lagere publiekrechtelijke

lichamen en de particuliere sector – in het gedrang te doen

komen. Anderzijds betekent dit niet, dat een ongelim iteerd

beroep van het Rijk op de kapitaalmarkt mogelijk zou zijn.

Wil de financiering van de centrale overheid niet blijvend

schade toebrengen aan de structurele ontwikkeling van onze

economie, dan dient mede rekening te worden gehouden

met de gerechtvaardigde kapitaalbehoeften van & andere

sectoren. Het is m.a.w. niet verantwoord, dat het Rijk op

de kapitaalmarkt besparingen aantrekt, welke elders in

grotere mate tot een versterking van onze economie zouden

bijdragen.

In de’voor
1959
te verwachten constellatie van een ge-
leidelijke hervatting van de economische opgang, waartoe

overigens de voorgenomen maatregelen op het stuk van

de vervroegde afschrijving en de investeringsaftrek een ver-

dere stimulans behelzen, is het naar de mening van de

bewindsman toch in elk geval nodig dat de lopende uit-

gaven van het Rijk door lopende inkomsten worden gedekt.

Ervan uitgaande dat de Regering na ontvangst van het
S.-E.R.-advies en vôér 1 januari 1959 beslissingen zal

nemen tot vermindering van het tekort, en mede gezien in

het licht van de tijdelijke bijzondere lasten, kan dit overi-

gens worden bereikt door in de fiscale sector te volstaan

met een tijdelijke verlenging van de onlangs ingevoerde

belastingverzwaringen. In aanmerking genomen, dat voor

het Rijk f. 475 mln, beschikbaar zal komen op de voor-

inschrijfrekening enop het Grootboek Woningverbetering,,
blijft dan nog een bedrag van rond f. 800 mln, over, waar-

voor dekking op de open kapitaalmarkt moet worden ge-

vonden, een bedrag dat de Minister als maxium verant-

woord acht.

Intussen beperkt zich de conclusie van de toelaatbaar-

heid van het tekort uitdrukkelijk tot 1959. Juist hetgeen

in het voorgaande is opgemerkt houdt, indien men de ont-

wikkeling van de overheidsfinanciën op wat langere termijn

Consumptieve bestedingen:
Particuliere Sector
Overheid

Bruto investeringen in vaste
activa:
Bedrijven
(mci.
overheids- bedrijven)
…………..
Overheid
Woningbouw
(mci.
onder-
handen werk)

Totaal exclusief voorraadvor-
ming
………………..
Voorraadvorming
……….

Totaal
mcl.
voorraadvorming..

717

beziet, elementen in, welke tot de nodige reserve nopen.

In de eerste plaats is er de structurele ontwikkeling van het

uitgavenniveau. Met een onderzoek en een inventarisatie

van de toekomstige rijksûitgaven is een aanvang gemaakt;

er mag worden verwacht dat binnen afzienbare tijd gege-

vens hierover beschikbaar zullen lomen. In de tweede

plaats zal het btdgettaire beleid afgestemd moeten zijn op

de – vooral structurele – eisen, welke de kapitaalvorming

stelt. De Minister is van oordeel dat een besparingspeil,

overeenkomende met ongeveer 20 pCt. van het netto

nationaal inkomen, nodig is om te voldoen an onze om-
vangrijke structûrele kapitaalbehdeften. De bewindsman
wil overigens deze 20 pCt. niet als een exacte norm zien

doch veeleer als een indicatie betreffende de orde van

grootte van de wenseijke besparingen.

Op allerlei gebied wachten nog zware en vaak nieuwe

taken. Hierbij valt, behalve op de industrialisatie en de

heroriëntering op de Euromarkt, welke nauw daarmede

samenhangt, te wijzen op de kernenergie, op de steeds

groçiende bedragen, welke het hoger onderwijs aan inves-

teringen vergt, op de noodzaak de verkeersvoorzieningen

– wegen, tunnels, traversen – op peil te brengen en te

houden, op de Deltawerken, op de bij voortduring grote

bedragen vergende woningbouw, later ook meer en meer

in, samenhang met de noodzaak van krotopruiming, op de

tendentie ten slotte, steeds meer uitbreiding te geven aan

allerlei vormen van internationale hulp, hulp welke slechts

uit nationale besparingen kan worden verleend.

De genoemde 20 pCt zou men als volgt opgebouwd

kunnen zien. Blijkens de zesde Industrialisatienota kunnen

de noodzakelijke bruto industriële investeringen per jaar

gemiddeld op ten minste 7 pCt. van het nationaal inkomen

worden gesteld. Daarnaast dient rekening te worden ge-

houden met de fmancierinsbehoefte voor de woningbouw

(5,5
pCt.), alsmede met de overige bedrjfs- en overheids-

investeringen (respectievelijk zeker 9 en 4 pCt.). Ten slotte

is aan te nemen, dat ook de financiering van een wenselijk

geacht overschot op de lopende ‘rekening van de betalings-

balans, alsmede de noodzakelijke voorraadvorming, te-

zamen 3,5 â 4 pCt. zullen vergen. In aanmerking genomen,

dât in een deel van deze financieringsbehoeften – te stellen

op rond 10 pCt. van het nationaal inkomen – kan worden

voorzien door vrijkomende afschrijvingen, komt men

aldus voor het benodigde bedrag aan nieuwe besparingen
ten behoeve van de bovengenoemde doeleinden tot onge-

veer 20 pCt. van het netto nationaal inkomen tegen markt-

prijzen.

Het is duidelijk, dat ook de financiële overheidspolitiek

niet deze structurele onvermijdelijkheid van een hoge be-

sparingsquote rekening zal moeten houden. De Minister

gaat niet uitvoerig op de verschillende aspecten van dit

ingewikkelde vraagstuk in. Wel stelt hij met alle nadruk als

zijn overtuiging dat een gezond financieel beleid, dat is

gericht op de handhaving van de monetaire stabiliteit, het

onafwijsbare uitgangspunt behoort te zijn van andere

overheidsactiviteiten, die de bevordering van het sparen

en vamde kapitaalvorming tot doel hébben. De mogelijk-

heden tot sparen en kapitaalvorming zijn in eerste instantie

afhankelijk van de omvang van het nationaalinkomen;

dit rechtvaardigt naar het oordeel der Regering dat zij een

aantal uitgaven, die aan de kracht van onze nationale

economie ten goede komen, voortgang meent te moeten

doeh.vinden, ook al moet voor de financiering daarvan

een omvangrijk beroep op de kapitaalmarkt worden gedaan.

Maar voor het bereiken van de noodzakeljke spaarquote
is essenieel het vertrouwen, dat in de ha’ndhaving van de

monetaire stabiliteit wordt gewekt, en het is daarin, dat

het toelaatbare overheidstekort zijn grenzen vindt.

De tweede opme±ing, die de Minister zich in dit verband

veroorlooft, betreft de finanéiering van de overheidsinves-

teringen op de lange duur. De omvang van de taken, Waar-

voor ons volk in dit opzicht komt te staan, is zodanig, dat

de noodzakelijke spaarquote slechts kan worden bereikt

indien ook de Overheid een bijdrage tot de nationale be-

sparingen levert. Onder conjuncturele omstandigheden,

zoals deze voor 1959 worden voorzien, moge het verant-

woord zijn, de ten laste van de Buitengewone Dienst

komende eigenlijke overheidsinvesteringen vrijwel volledig

door het opnemen van vreemde middelen te dekken; als

gemiddelde over een reeks van jaren zal Nederland er niet

aan kunnen ontkomen, evenals zulks in vele andere landen

gebruikelijk is, althans een deel van deze overheidsinveste-

ringen uit eigen besparingen te financieren:
De behandelde aspecten van de budgettaire vooruitzich-

ten op wat langere termijn wijzen uiteindelijk alle in de-

zelfde richting, te weten, dat een ernstige bezinning op de

urgentie van de rijksuitgaven onverminderd noodzakelijk

blijft. Het onderzoek naar het toekomstige verloop zal

daaraan dienstbaar moeten worden gemaakt. Bevordering

van de doelmatigheid in de rijksdienst is een permanente

doelstelling, doch zal in verhouding tot de totale uitgaven

wel nimmer tot spectaculaire resultaten leiden. Het blijft

daarom nodig van verschillende categorieën van uitgaven

de prioriteit te bepalen, waarbij men zich zal nioeten reali-

seren, dat hoezeer vele op zichzelf wenselijk
zijn,
toch niet

alle tegelijk zullen kunnen worden verwezenlijkt. In dit

verband wordt herinnerd aan de herhaalde uitspraken van

Regering en Kamer over de wenselijkheid van afschaffing

van tal van subsidies, in het bijzonder van prjssubsidies.

Ook de huursubsidies verdienen de
bijzondere
aandacht.

De verlichting van budgettaire lasten, die uit een huurver-

hoging voortvloeit, is belangrijk en dit aspect van de

noodzakelijke huuraanpassing dient mede in het oog te

worden gehouden. –

Overheidsuitgaven strekken tot bevrediging van behoef-

ten. Een beperking van uitgaven zal daarom, zodra deze

het vlak van de doelmatigheid verlaat, hetzij algemeen,

hetzij in specifieke sectoren behoeften onbevredigd laten.
Er zal de nodige bereidheid moeten zijn, deze gevolgen te

aanvaarden in het belang van een harmonische groei van

onze economie.

Dr. C. H. Elbers: Reservering in het particuliere bedrjjfsleven
en bij overheidsbedrijven.
Bedrijfseconomische Mono-

graphieën, Deel XXIII. H. E. Stenfert Kroese N.V.,

Leiden 1957, 210 blz., f. 14,—.

Aan het verschijnsel van de reservering is in de literatuur

over de financiering van de onderneming steeds grote

aandacht besteed. Zowel in publikaties, die de gehele

financieringsleer omvatten als in monografleën, die speciale

onderwerpen uit de financieringsieer behandelen, is de

reservevorming uitvoerig besproken. Daarnaast zijn tal
van , tijdschriftartikelen aan bijzondere facetten van de

reservering gewijd. De verdienste van het boek van Elbers

is echter, dat daarin de opvattingen en inzichten over de

reservering uit de jongste literatuur, aangevuld met corn-

718

1′

nientaar van deschrjver, zijn sanengevat. Het boek geeft

een systematisch overzicht van het grote aantal soorten

reserves, dat in de praktijk is ontstaan en van de velerlei

doeleinden en motieven, waaruit de reservevormirig in de

ondernemi lig voortvloeit.

De studie van Elbers vult bovendien een andere lacune

aan, doordat de schrijver op basis van zijn beschouwingen
over de reservering in het particuliere bedrijfsleven onder-

zoekt, of en in hoeverre de motieven voor de reservevorming

in het particuliere bedrijfsleven ook van toepassing zijn

bij overheidsbedrjven en in welke vorm reservering in

laatstbedèelde bedrijven op haar plaats is. Literatuur over
dit onderwerp ontbrak evenmin als over de reservering in

het particuliere bedrijfsleven, doch de beschouwingen

daarover zijn verschenen in tijdschriften, welke in de

regel aan de aandacht van bedrijfseconomen, die niet bij

een overheidsbedrjf zijn betrokken, ontgaan. Een syste-

matische behandeling van het gehele vraagstuk’ van de

reservering bij het overheidsbedrijf had bovendien geen

enkele auteur tot nu toe gegeven. Al met al mag het boek

e’en aanwinst voor de bedrijfseconomische literatuur worden

genoemd.

Het boek bestaat uit drie delen: deel
1:
Het
1
reserve-

begrip; deel II: Motieven voor reservering in het parti-

culiere bedrijfsleven en deel III: Reservering bij overheids-

bedrijven.

Hët eerste deel geeft een systematisch overzicht van de

soorten reserves, onderscheiden naar vièr kenmerken:

actief reserve

passief reserve
echte reserve

onechte reserve

kapitaalreserve

winstreserve

open reserve

stille en geheime reserve

De aandacht, die Elbers zowel in dit deel als in zijn

verdere beschouwingen – in het bijzonder in hoofdstuk 6:
,,Uitrusting van de onderneming met een actief reserve” –

aan de actief reserve schenkt, is stellig verantwoord; Vele

nieuwe ondernemingen zijn vastgelopen, doordat zij niet

van meet af
,
aan voor de aanwezigheid van voldoende

actief reserves hebben zprg gedragen; oudere onderne-

mingen zijn in moeilijkheden gekomen, doordat zij niet-

tegenstaande winstinhoudingen hebben nagelaten de

actief reserves in stand te houden, resp. op een hoger peil

te brengen.

Elbers is van mening, dat de expansiereservetheorie elke

grond van realiteit mist. Met de verwerping van de’ onge-
clausuleerde expansiereservetheorie kan ten volle worden

ingestemd; in de uiteenzetting an Elbers ontbreekt echter

het belangrijkste
argument: na de emissie kan het dividend-

percentage bij gelijkblijvende of niet-evenredig stijgende

winst op peil blijven, doordat in de regel véôr de emissie
niet de volledige winst werd uitgekeerd.

Bij de onderscheiding, die Elbers maakt tussen echte en

onechte reserves, valt het op dat hij niet de nomenclatuur

overneemt, die in het Rapport ,,Het jaarverslag” van de

Commissie Jaâ’rverslaglegging van de vier werkgevers-

verbonden is aanbevolen en met name de term ,,voor-

zieningen” niet anders dan terloops gebruikt. Daardoor

vervalt hij er ook in de term ,,bnechte reserves” zowel voor

de voorzieningen als voor reserves, die – naar de termino-

logie van Polak – slechts formeel-comptabel bestaan,

te gebruiken.

Zoals reeds aangeduid, is de opzet van het boek groten-

deels dze, dat in het beloop van het betoog van de schrijver

de opvattingen van een aantal auteurs worden gereleveerd

en hoevel deze over het algemeen in de verbindenie tekst
worden gecommentarieerd, moet men hier en daar gissen

naar het standpunt van de schrijver. Dit is bij oorbeeld

het geval ten aanzien van de vraag, of de reserve assurantie

eigen risico naar zijn opvatting een echte dan wel een

onechte reserve (voorziening) is.

Ten aanzien van het onderscheid tussen kapitaalreserves

en, winstreserves is het juist, dat
schrijver
er op wijst, dat

het begrip winstreserves, dat ook in het vorengenoemde

rapport ,,Het jaarverslag” wordt aanbevolen en in de

balansen van een aantal ondernemingen ingang heeft

gevonden, in de regel meer omvat danvoor uitdeling

vatbare ingehouden winst.
Het is jammer, dat schrijver zich in het hoofdstuk over

,,Open, stille en geheime reserves” heeft beperkt tot om-

schrijving.van de begrippen, en hierin noch in het tweede’

deel van zijn boek’een systematisch overzicht geeft van de

motieven voor en de voor- en nadelen van de stille en

geheime reservering Men vindt een en ander thans ver-

spreid over een aantal hoofdstukken. Een onevenwichtig-
heid in de behandeling van de geheime reserves is gelegen

in de bespreking van het standpunt van de accountant

tegenover geheime reserves. Op de vraag, of de accountant

al dan niet gerechtigd is zijn goedkeuring te onthouden

aan jaarrekeningen, waarin geheime reserves voorkomen

en/of worden gevormd, wordt uitvoerig ingegaan. De

vraag, of de ontlening aan geheime of stille reserves al

dan niet mag geschieden zonder dat daarvan uitdrukkelijk

in de jaarrekening is gebleken, wordt afgedaan in een

voetnoot, waarin slechts de opvattingen, van een aantal

schrijvers worden geciteerd.

In het deel, handelend over de motieven voor reservering

in het particuliere
bedrijfsleven,
volgt
schrijver
een andere

indeling dan algemeen gebruikelijk is. Een motivering

hiervoor ontbreekt. Aan het liquiditeitsmotief, de vervan-

gingsfinanciering en de fiscale invloeden wordt – en

terecht – veel aandacht geschonken, doch dit ware ook

binnen de gebruikelijke indeling mogelijk geweest. Een’

nadeel van de gekozen opzet is, dat het hoofdtuk over

,,Organisatie en toestand van de kapitaalmarkt” en het

hoofdstuk ,,Machtsfactoren” geen gelukkige plaats hebben

gevonden. Wellicht zijn daardoor ook de beschouwingen

in eerstgenoemd hoofdstuk wat aan de oppervlakte geble-

ven. In het hoofdstuk ,,Fiscale invloeden” had de reserve

voor naar de toekomst verschoven belastingen, alsmede het

geheel of gedeeltelijk reserveren van de in’vesteringsaftrek

meer aandacht verdiend, gezien de grote betekenis die

aan deze faciliteiten voor de financiering van vele onder-

nemingen moet worden toegekend. –

In deel III schetst’ schrijver de geschiedenis van de

reservering bij het Staatsbedrijf der P.T.T., de Staatsmijnen

in Limburg en emeentebedrijven; hij komt aan de hand

daarvan tot een aantal conclusies omtrent het vraagstuk

van de reservering bij Overheidsbedrijven. Hij zet uiteen,

waarom reservering bij overheidsbedrjven, welke als

,,self-supporting” bedoeld zijn, noodzakelijk is om de

voortzetting en ontwikkeling van het bedrijf te verzekeren.

Naar de opvattingen van de
schrijver
dient de zelfstandig-

heid van deze bedrijven echter wel in zoverre te worden

beperkt, dat de Overheid ,enerzijds tegen te vèrgaande

reservering moet waken in een tijd, dat de gewenste con-

junctuur- of structuurpolitiek zich hiertegen verzet en

anderzijds moet voorkomen, dat de beshikbare reserve-

middelen worden aangewend voor investeringen, die niet

in het overheidsbeleid passen. ,

719

Een uitgebreide literatuurlijst, die behalve m.b.t. de

reservering bij overheidsbedrij ven uitsluitend Nederlandse

titels bevat, besluit het boek.

‘s-Gravenhage.

Prof. Dr. P. L. VAN DER VELDEN.

Brinley Thomas (editor): Economics
of
International

Migration.
Proceedings of a Conference held by the

International Economic Association. MacMillan &

Co Ltd, London 1958, 497 blz., 45/.

Wanneer men het woord emigrant hoort of leest, denkt

men onwillekeurig aan de vloed van Europese emigranfen,

die m de periode 1840-1914 naar de ,,Nieuwe Wereld”

stroomde. De meeste Nederlanders echter weten ook –

Veelal uit hun naaste omgeving – van emigranten, die na

het jaar 1945 ons land verlieten, meestal naar een land

behorende tot het Britse Gemenebest. Voorts is gemeengoed

de informatie over het ernstige, politieke vluchtelingen-

probleem in het Midden Oosten, als gevolg van de uit-

stoting van Arabieren, die voorheen hun woonstee in

Israël hadden.

Weinigen daarentegen zijn bekend met de migratie,

die plaatsvindt in het Verre Oosten. Ook heeft de gemid-

delde burger de indruk, dat het vooral het persoonlijke

initiatief van de enkeling was – gedreven door de drang

naar betere levenskansen voor hemzelf of voor zijn nazaten,

dan wel door de vaste wil om zich te distanciëren van

hetgeen hem als hinderlijk voorkwam op solitiek of religieus

vlak in het land van geboorte – die de mate van emigratie

bepaalde. Migratie is echter tevens sterk verweven met

structuurveranderingen in het economische, sociologische

en psychologische vlak. Het valt daarbij op, hoe weinig

aandacht economisten aan deze materie hebben geschonken.

De 19e eeuwse emigratie uit Europa werd vooral bepaald

door de mate van investeringen uit Europa in de, wat we

nu plegen te noemen ,,onderontwikkelde gebieden”. De
Verenigde Staten behoorden in de vorige eeuw ook nog

tot die groep landen. Er was toen sprake van een sterk

samengaan van investeringen en emigratie naar overzeese

gebieden, met als gevolg een gezonde spreiding van zowel

economische kracht als van welvaart, gepaard gaande

met een culturele penetratie. Deze correlatie werd als

gevolg van twee wereldoorlogen, verbroken. In onze huidige

wereld zijn de meeste onderontwikkelde gebieden struc-

tureel over.bevolkt, met alle gevolgen van dien. Van een ge-

zond samengaan van investeringen in deze gebieden met emi-

gratie uit de hoger ontwikkelde landen is geen sprake meer.

Wie zich voor deze problemen interesseert, zal het

hierboven genoemde boek met grote belangstelling lezen.

Het is een bundel van 24 voortreffelijke lezingen en het

verslag van de daaropvolgende gedachtenwisseling, gehou-

den voor de 7e Conferentie van de ,,International Economic

Association” in 1955. Deskundigen van internationale

faam op het gebied van financiën, economie, sociologie

‘en migratie geven in deze voordrachten hun opinie over

vrijwel elk aspect verbonden met het migratieprobleem.

Het zal de Nederlandse lezer daarbij goed doen onder deze

voordrachten een voortreffelijke te vinden van Prof. E. W.

Hofstee over de Nederlandse emigratie. Teneinde de

leeslust op te wekken moge ik onze geleerde landgenoot

aanhalen in een van zijn conclusies:

,,In een land met een sterke bevolkingsgroei, betekent

het vinden van een betrekking voor velen, dat ze een

aanmerkelijke ,,soiale afstand” hebben af te leggen.

Het bewustzijn van dit feit maakt mensen minder bang

voor de veranderingen in omgeving, die nu eenmaal

gepaard gaan met emigratie”. –

720

Dit boek is interessant, zowel voor de leek als voor de
vakman. In kritische zin zou kunnen worden opgemerkt,

dat slechts een enkele van dd inleiders uit eigen ervaring

békend is met de praktijk van het zo gecompliceerde

migratiewerk. Het boek is een welkome aahwinst tot de

beperkte literatuur op dit gebied.

Washington D.C.

Dr. R. L. BEUKENKAMP.

RECTIFICATIE

De praktijk der verticale prjsbinding

Mr. G. E. Kruseman te Amsterdam schrijft ons, dat in

zijn artikel onder bovenstaande titel, afgedrukt in ,,E.-S.B.”

van vorige week, de eerste zin van de laatste alinea op blz.

699, rechter kolom, als volgt moet worden gelezen: ,,Ten

bewijze dat de verklaring hiervan
niet
moet worden gëzocht

in een of ander verschil, voortvloeiend uit de aard der

beide produkten, vermeld ik ten slotte dat ook de stof-

zuigers der Nederlandse fabrieken – die met één uitzonde-

ring alle bij het kartel zijn aangesloten – in ons land aan-

zienlijk goedkoper zijn dan in de nabuurlanden (en in het

buitenland in het algemeen)”. Doordat in het artikel het

woordje ,,niet” ontbreekt, staat er dus het tegendeel van

wat schrijver had bedoeld.

De geidmarkt.

Nu de zomermaanden achter de rug zijn hebben de

extra-voorraadjes bankbiljetten die door vakantiegangers

opgeslagen en uitgegeven plegen te worden weer voor een

groot deel hun weg terug naar De Nederlandsche Bank

gevonden. Voornamelijk aan dit terugstromen van bank-

biljetten, waarmee in de week, eindigend 8 september,

f. 115 mln, was gemteid, hebben de banken het te danken

dat hun saldo bij de Bank slechts een bescheiden daling

aan de dag heeft gelegd. Dit ondanks het feit dat er er

saldo ca. f. 100 mln. meer op nieuw geplaatst schatkist-

papier moest worden betaald dan er op vervallende

promessen werd ontvangen. Ook uit anderen hoofde –

wellicht in verband met belastingbetalingen – moesten

ifinke bedragen naar de rekening van de Schatkist worden

overgeboekt.

Een klein deel van het door de banken wegens nieuw

verworven schatkistpapier. verschuldigde bedrag, t.w. nog
geen f. 3 mln., moest niet aan de Staat, maar aan de Bank,

worden betaald. Het betreft hier het schamele resultaat

van de onderhandse plaatsing van drie-maandspapier

waarop sinds 4 september ji. bij de Bank biedingen konden

worden gedaan. Het toewijzingsdisconto blijkt 2 9/16 pCt.

te hebben bedragen,
1
/
16
pCt. onder dat van de laatste

tender. Kennelijk heeft de markt op dit niveau weinig of

geen belangstelling voor het driemaandspapier, en alleen
voor zover het in de bedoeling heeft gelegen om hierom-

trent zekerheid te krijgen, is er dan ook sprake van een ge-

slaagde operatie, zij het dan ook dat de patiënt is overleden.

De mogelijkheid om bij de Bank biedingen te doen is

11 september stopgezet; de Bank maakte toen rüim baan voor

de Schatkist, die niet alleen aankondigde op 15 september

een tender voor 3-en 12-maandspromessen tezullen houden

maar die zich ook tot nader order be?eid verklaarde om

over de toonbank 2-, 3- en 5-jarige schatkistbiljetten af te

geven. Hierop zal, evenals op de in augustus geplaatste

biljetten, een rente worden vergoed van resp. 34,
35/s
en

37/s pCt.

De kapitaalmarkt.

Het Dow Jones gemiddelde voor industrials heeft \’rijdag

een nieuw record bereikt, en dat van april 1956 (521,05)

gebroken; ^al volgde later op de dag een bescheiden reactie.

De jongste gegevens over de industriële produktie, de

woningbouw en de kleinhandelsomzetten wijzen alle

in de goede richting, en zelfs blijkt uit de enquêtes, dat

het bedrijfs1evn voornemens is in het vierde kwaitaal

1958 een groter bedrag uit te trekken voor investeringen
in vaste activa, nadat deze sinds het derde kwartaal 1957

een gestage daling hebben ondergaan. In de obligatie-

sector was het evenwel nog niets gedaan; het rendements-

peil voor overheidsobligaties heeft thans de hoogste stand
in meer dan 25 jaar bereikt.

In Amsterdam verliep het koersverloop parallel aan

dat van Wall Street. Uit onderstaande tabel blijkt echter

dat van het breken van de records van vorige jaren nog

geen sprake is.

aan zijn, bij het indienen van de vorige begroting af-

gelegde, belofte heeft gehouden om geen beroep op de

open kapitaalmarkt te doen. De langlopende schulden

ten laste van de gemeenten zijn in het eerste halfjaar met

f. 1.200 mln: gestegen, de kortlöpende schulden zijn met

f. 535 mln. gëdaald tot f. 1.425 mln., als men ten minste

evenals de Bank voor Nederlandsche Gemeenten rekening

houdt met hetsaldo groot f. 110 mln. op de Amsterdamse

gedeentegiro,. Daar de Regering het toelaatbaar acht

als:de vlottende schuldenvan de gemeenten 25 pCt. van

hun gewone inkomsten bedragen, d.i. f. 600 mln., was er,

medio 1958 nog ca. f. 825 mln, te consolideren. Daarnaast

blijkt wéliswaar dat op 1 juni 1958 in verband met lopende

verplichtingen voor kapitaalsuitgaven ruim f. j40 mln.

meer nodig was dan er op dat tijdstip aan vaste leningen

was gecontracteerd, maar çlit bedrag kan bezwaarlijk als

een reeds thans bestâande consolidatie-achterstand worden

aangemerkt.

A.NP -C.B.S. indexcjjfers (1953 = 100)

Aand. indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
2jan. 5 sept. 12sept.
(1953

100)

1958

1908

1958

1955-1957

1
1
Alg.

Intern. Industr.PScheePv.I Banken Indon.

Algemeen

…………………………….
168

208

213
Internat. concerns
…………………
237

295

303
Hoogste stand
…….
241

357

181

. 179

174

192

Industrie
……………………………….
126

157

. 159
Stand
.12/9 1958 . .

213

303

159

139

127

89

Scheepvaart

…………………………
117

137

139
Banken
………………………………..
106

125

127

De obligatiesector
.
. verkeert in betrekkelijke rust, die

Indon. aand. ………………….. . ……

64

87

naderhand misschien de stilte voor de (begrotings)storm

Aandelen

zal blijken te zijn. Sinds de Bank voor Nederlandsche

Kon. Petroleum
……………………
f. 147.30 f.164,60 f165,25
Unilever

……………………………..
..311’/
4

393½

408
1
/z

Gemeenten 8augustus de insçhrijvmg opensteide op f. 100

Philips
…………………………………

230’/g

324

337%

mln.
43/4
pCt. 30-jarige obligaties â 994′ pCt., heeft geen

.

12%

21% .

emissie van betekenis meer plaats gevonden. Wel heeft deze

Van
L”
Zn . …………………….

bank blijkens haar Mededelingenblad van september m de

Amsterd Bank

191
7

227

2299

periode 1juli-15 augustüs. een bedrag van f. 91,2 mln. aan

H.V.A
…………………………………
54
3
4

103
1
/

108

onderhandse leningen jecontracteerd,, maar de modali-

Staatsfondsen

teiten hiervan werden niet gepubliceerd. Het dagblad

2y2
Pcctt.
N.W:S…………………….

59
3
4

,,Trouw” wist bovendien te melden dat de laatste tijd door

3% pCt. 1955 1
………………………
81′,4

88

88%

de Bank voor Nederlandsche Gemeenten 30-jarige leningen

zijn geplaatst met een rentevoet van
45/8
pCt. en ‘tegen
Diverse obligaties

overigens dezelfde voorwaarden als die. van de jongste

31h pCt. Gem. R’dam 1937 VI

.84

91
1
/
1′

91%

obligatielening.’ Ten slotte heeft de Utrechtsche Hypotheek-

3½ pCt. Bk.v.Ned.Gem.1954111111′

797/s

85½

86
3
/4
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen

84/s

91/
2

92

• bank gedurende korte tijd 44 pCt. 25-jarige pandbrieven

3% pCt. Philips 1948
………………
90

94½

95%

afgegeven tegen de koers van 984 pCt. Het ziet er dus naar

3yd,8Ct.

st1H3p.ank j

ft

1097/8

uit, dat de daling van de kapitaalmarktrente zich in beschei-
New York
den mate heeft voortgezet.
Aanclelenkoersgemsddelde
m

De geeenten hebben dit jaar een dankbaar gebruik

Dow Jones Industrials
…………
439

513

519

gemaakt van het feit dat de Staat zich in 1958 tot dusverre’

M. P. GANS.

8uj1.

PONSIC44RTENS….

73l5l

2

9

38

2
.1

0010000
5

IS I

.

22222


2

212u6

1
111111

0-00
0000000

ç

,
S

2222

iSl

721

Dekking van

pensioenverplichtingen

De keuze tussen

Eigen .&heer
en
Herverzekerîng

is’ afhankelijk van veler1i facoren.

Een objectieve boordeling
van
dit vraagstuk

geeft
ons gespecialiseerd,

BÇREAU VOOR PENSIOÈNFODSEN

De deskundige adsiezen van dit Buru zijn

afgestemd op een
ZO;
groot mogelijk profijt van

de gestorte premies met inachtneming’ van de

vereiste zekerheid voor de deelnemers.

L

E TWENTSÇHE BANK

Uw financiële’ raczdsmdn

/

GEMEENTE DORDRECHT

Ter gemeentesecretarie afdeling financi6n
i
bedrijven

en belastingen, wordt gevraagd een ambtenaar in de

fngvan .

HOOFDAMBTENAAR

salarisgrenzeri
f.
680,39 tot
f.
896,27 per maand.

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

Een benoeming tot de hogere rang van referen-

dans, nu ôf later, is niet uitgesl6tei.

Vereist zjjn, naast een goede algémeneontwikke-

ling en kennis ‘der gemeente-administratie, een

brede ervaring en kennis van de’ vraagstukken,’

dié zich
bij
het behéer en. ‘de administratie der

geme.entefinanciën, om. met betrekking tot de

gemeentelijke bedrijven, voçrdöen.

:

Van toepassing zijn de regelingen voor vakantie-

toelage, verplaatsipgskosten en studiekosten,

‘ziektekôstenvoorziening I.Z.A.
/

Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen over opleiding

vroegere en huidige werkzaamheden en met opgave

van referenties ,binnen 10 dagen aan burgemeester

– en wethouders.’

122

In hêt IBM Electronisch Reken- en Administratie-Centrum

(ERAC) te Amsterdam staat de IBM 650, de meest ge-

bruikte Computer ter wereld, op bass van een uurtarief

te uwer beschikking Deze electronische reken- en ad-

ministratiemachine wordt reeds door velè bedrijven én

instëllingen ingeschakeld bij de opidssing van hun weten-

schappelijke, technische en administratieve problemen

«

4J

w
0

w
.1.1

1.

E’eIBIvI65O,
0
een unwersele machine

werd reeds toegepast’voo:

Actuariële berekeningen
Een staf van deskundigen
is beschikbaar
Antenne-berekeningen
om u
bij
de
oplossing van uw problemen
Brug constructies
behulpzaam
te zijn

Een uitgebreide pro
Cam design


gramma bibliotheek staat kosteloos te uwer
Destillatie kolommen
beschikking
Irrigatie problemen

Kadaster-berekeningen,

Kernreactor berekeningen

Operational Research

Pijpleidingen

Stabiliteitsberekeningen

, 7
;kc
~

w

0

0•

0
w

w

.

……………..

– – – – – – – – . . .
. . . .

. . . . . .

i ransTorrnator:-Dereicenlngen

0

Trillungsanalyse

iiégplantabeilen
‘Sarphatistraat 47-55, Amsterdam
Warmte-wusselaars Telefoon 740669 745900 746798
en vele administratieve en

commerciële toepassingen.

0

723

:::

g
oedkop

er

øfl’IS

ylie9″

denkt

…,
c
lanU

KLM

0

KONINKLIJKE LUCHTVAART

ATScHJ/J
/

Dit zijn drie

/
Bangkok
d
van

e plaatsen

waar de.

Sjflgapore
Nationale

I

Hongkong
Handelsbânk n.v.

eigen kantoren’

heeft.

Voor de

ntwikkelingvan Uw zaken en

contacten met de
plaatsen

in

IAZIËI

is de Bank die in dat werelddeel zelf

grote ervaring heeft de aangewezen

intermediair.

Dat isde

Nationale’

Handelsbank n.vm

gevestigd
te
Amsterdam sinds 1863


”S-GRAVENHAGE.AMSTERDÂM ROTTERDAM

724

Maak
gebruik
van de rubriek

,,VACATURES”

voor
het
oproepen van sollicitanten ‘voor
leidende

functies. Het aantal reacties, dat
deze
annonces

ten gevolge
hebben, is doorgaans
uitermate

• bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote
instelling
is, die dit
blad
niet
‘regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert!

Bij het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid te Groningen
wordt gevraagd een

ADJUNCT-DIRECTEUR

(ACADEMICUS)

die belast zal worden met de dagelijkse leiding van de
werkzaamheden van het instituut. Salaris volgens rijks-
regeling. Sollicitaties onder no. 863R/7 188 (in linker-
bovenhoek env. en brief) v66r 1 november 1958 in te
zendén aan de secretaris van het bestuur: Ir. P. A. den Engelse, le v. d. Boschstraat 4 te Den Haag.

Auteur