Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2126

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 2 1958

Econo

1
:7

4

4
1

mtsctt
-MaUsiLsCfle

Bertchteh

Begrensde concentratie

Drs. M. C. Verburg en Ir. J. G. Snip

Economische waardebepaling

van havenprojecten

*

Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk

Televisie-onderwijs in de
Verenigde Staten
*

J.B.Booij

Levensverzekering in 1957

*

Drs. H. Kieft

Bedrijfsuitkomsten van de

nationale boerderij”

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

/

43e JAARGANG

No. 2126

WOENSDAG 2 APRIL 1958

.

1

11

r

$VERZEKE

tflALW

V1NSVIRZ(KERING

BANK

IF

R. Mees & Zoonen

Bankiers en
Assurantie-makelaars

1

H.BRONSJr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

MAURITSWEG 23
TELEFOON 1119 80*
ROTFERDAM

struti?
m
5
t!dam

KASASSOCIATIE N.V.

Safeloketten
11

Maak gebruik van de rubriek

i

,,VACATURES”

voor het oproepen van sollicitanten voor leidende

functies. Het aanial reacties, dat deze annonces

ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote instelling is, die dit blad niet regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert!

262

Rotterdam

Amsterdam

s-Gravenbage

Delft

Schiedam- Vlaardingen

Alblasserdam

Beheer en-administratie
van vermogens

Executele en bewind-

voering

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nedejland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, Koninkljjk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck. Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rfjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers
75 ct.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertnfies. Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te – weigeren.

Begrensde concentratie

In verband met de komende Euromarkt hebben econo-

mische deskundigen
1)
gewezen op de noodzaak van con-

centratie van kleine ondernemingen. Het is niet de eerste

maal dat dergelijke uitspraken zijn gedaan. Niemand

minder dan Karl Marx heeft zich een eeuw geleden met

het probleem der concentratie beziggehouden. Ook hij

kwam tot de slotsom dat het bedrijfsleven noodzakelijker-

wijs met aldoor grotere produktie-eenheden zou moeten

werken. Zijn voorspelling is niet uitgekomen.

Naast mammoetondérnemingen is overal ter wereld,

waar het vrije initiatief en de ondernemingsgewijze pro-

duktie bleven gehandhaafd, een plaats voor het kleine en

zelfs voor het zeer kleine bedrijf gebleven. Men verklaarde

het falen van Marx’ voorspelling in hoofdzaak op econo-

mische gronden. Wetten van meeropbrengsten’en optimum-

theorieën werden opgebouwd. Men vergat daarbij dat de

grote ondejneming in de eerste plaats een organisatie-

vraagstuk is. Het verdient dan ook alle aandacht om de

grootte van de Organisatie van dit gezichtspunt uit te

bezien.

Prof. Boulding
2),
hoogleraar in de economie aan de

universiteit van Michigan, heeft naar mijn smaak een goede

greep in die richting gedaan door de organisatie – zoals

het woord reeds aangeeft – organisch te beschouwen en.

een vergelijking te treffen met de biologie. Hoe groter het

dier, hoe logger het wordt. Het is geen wonder dat de

blauwe walvis, het grootste dier, dat wij vandaag kennen,

alleen in de zee kan leven. Naarmate zij groeit wordt ook

de door mensen opgebouwde organisatie te log, ontstaan

er moeilijkheden in de communicatie van hoog tot laag en

omgekeerd, is er niet meer voldoende soepelheid in het

werk, kan de individuele mens zich niet meer ontplooien

en ontstaat een bureaucratie.

Wat zijn nu eigenlijk de zwakheden van grote organisa-

ties? Prof. Boulding noemt de twee voornaamste. In de

eerste plaats de moeilijke interne communicatie, vooral
wanneer de grote organisatie met tegenwind te kampen

heeft. In de tweede plaats de geringe loyâliteit van de mede-

werkers, een gevolg van de omstandigheid dat het aantal

topfuncties in de grote organisatie zeer gering is. Het is

Prof. Dr. J. R. M. van den Brink: ,,Concentratie van bedrij-
ven en Euromarkt”, voordracht gehouden door het Departement
Enschede van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel, op
1 t maart
1958.
Kenneth E. Boulding: ,,The organizational revolution”.
}{arper, New York 1953.

wel merkwaardig dat beide factoren sterk in’de menselijke

sfeer liggen. De communicatie is éen zeer moeilijk probleem

in de in omvang groeiende Organisatie.
Zij
levert reeds’

moeilijkheden op wanneer de kleine onderneming met drie

lagen van werkers (arbeiders, bazen en directie), door de

toeneming van de spanwijdte van het gezag, over moet

gaan tot het inschuiven van een vierde laag, namelijk die.

van de chefs, tussen de bazen en de directie. Hoe meer

trappen in de bedrijfsleiding hoe fijner de zeef bij elk van
de trappen. Daarom wordt de door de hoogste bedrijfslei-

ding uitgestippelde politiek niet meer begrepen door de

bazen en de arbeiders en weet de directie niet meer wat er

in de werkplaats gebeurt.

Maar ook hetgedrang naar de top speelt de grote orga-

nisatie parten. Een deel van de mensheid duidt in zijn werk

nu eenmaal geen superieuren boven zich. Zelfs al is hun

aantal één op de honderd, dan zal de gemiddelde organi-

satie 100 man groot moeten zijn om ieder die naar macht

en zeggenschap streeft tevreden te stellen. Ik geloof dat

deze factor zeer sterk voor ons Nederlanders géldt. Het

,,iiever een kleine baas dan een grote knecht” is een uit-

drukking die alleen onze taal kent. En hoe vaak ziet men

of hoort men niet van mensen, in grote ondernemingen

werkzaam, die ,,voor zichzelf” gaan beginnen?

De vraag kan worden gesteld of de grote Organisatie

iets kan doen om zich tegen ontbinding te verweren.

Boulding noemt drie factoren die naar mijn oordeel sleôhts

betrekkelijke waarde hebben. In de eerste plaats een orga-

nisatiestructuur waarbij men zoveel mgelijk onafhanke-

lijkheid schept en de gevoelens van ondergeschiktheid

minder worden gevoeld (delegatie). In de tweede plaats’

een consequent doorvoeren van de bedrijfsdemocratie,

waardoor het individu niet in de Organisatie verloren gaat.’

In de derde plaats de vrijheid van werkkring, die niet alleen

het individu het recht geeft de organisatie de rug toe te
keren, dochdie andersom de organisatie het recht geeft

nieuwe krachten aan te trekken.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat het N.I.V.E. op

zijn efficiencydagen in
1953
de vraag ,,Hoe is het mogelijk,

het kleine bedrijf?”, met een volmöndig ja beantwoordde.
Rest alleen nog dat de kleine organisatie de uitdaging van

de grote Organisatie weet te beantwoorden met een dermate

efficiënt opgebouwde onderneming, dat zij de concurrentie,

van de groten blijvend kan doorstaan. De kleine organisatie

moet niet alleen bestaan, hij moet ook bloeien.
‘s-Gravenhage.

P. VAN ZUUREN.

L
‘”-“-‘-‘

Begrensde concentratie,
door Drs. P. van Zuuren

Economische waardebepaling van havenprojec-

ten,
door Drs. M. C. Verburg en Ir. J. G. Snip

Televisie-onderwijs in de Verenigde Staten,
door

Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk ………..

Levensverzekering in 1957,
door J. B. Boojj …….

Bedrijfsuitkomsten van de ,,natïonale boerderij”,

door Drs. H. Kieft …………………….

Blz.

.

Blz.

263 Aantekening:

Brood en tentoonstellingen ………………..277
264
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans …..
278
268

Notities:
271

-‘
Het Suezkanaal-verkeer thans ………………270

274

Statistieken ……………………………279

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de
J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Coilin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTnURSRF.CFÏT VOORBET-TOUDEN

263

t

,

*
-4

/

_•,

4

*

.

t

.

.

•.-,

.-

‘I

.*•._

4.

-•

t

.

.

1′

t

Economische

waardebepaling

van

havenprojecten

De.
wenselijkheid
om te komen tot een inzicht in de
de verschillende diensten gedecentraliseerd moeten worden

rentabiliteit ,van die overheidsinvesteringen,

die een

be- (bijv.

politie,

brandweer,

gerieeskundige

dienst;

houdt

paalde

geografische

spreiding

van

economische activi-
men één centraal punt zoals bij de reinigingsdienst dan

teiten ten gevolge hebben, is de laatste tijd steeds sterker
worden de
rijtijden
langer)

en

de kostbare verkeers-

naar voren gekomen. Op de achtergrond hiervan staat v6orzieningen in de grotere steden. Voorts: in grotere

het echte of vermeende ziektebeeld van de Randstad
gemeenten kunnen bepaalde taken worden geëntameerd

Holland, waarvan de diagnose vaak verbaal is omschreven,
omdat de door hen te bekostigen suppletie per capita

maar zelden gekwantificeerd is. Toch is dit laatste strikt
binnen redelijke grenzen blijft
3).
Ten slotte: bij grotere

nodig willen er geen maatregelen getroffen worden die
agglomeraties nemen het ambtenarencorps en de aan hen

economisch voor onze volkshuishouding moeilijk te dragen
uitbetaalde salarissen meer dan evenredig met de bevol-

,ijn. Voordat wij onze eigen berekening van één der belang-
king toe
4).
De kosten van industrie-ontwikkeling zoals

rijkste aspecten geven

nI. van de noodzakelijke uit-
deze hierboven zijn aangeduid, dus in de ruimste zin ge-

breiding van

onze nationale

en

internationale

haven-
genomen, komen voor zover zij betrekking hebben op

activiteiten

willen wij eerst een kort overzicht geven
de economische en sociale infrastructuur voor het over-

van de literatuur en beschouwingen op dit punt. De eerste
grote deel ten laste van de Overheid. Het is dus duidelijk

,oging hiertoe is gedaan door wijlen Dr. C. van den
dat spreiding van industrie wanneer wij alleen op deze

Berg
1).
In het vlak der gemeentelijke uitgaven

die niet’
investeringsJactor
zouden letten economisch zeer voordelig

‘alle, maar wel een zeer belangrijk deel van de uitgaven
zou werken.

ten behoeve van de sociaal-economische ontplooiing van
Drs. L. H. Klaassen
5)
heeft er op gewezen dat het netto

vestigingsplaatsen omvatten

stelde deze schrijver een
nationale produkt of de totale toegevoegde waarde van


causaal verband tussen die uitgaven per hoofd van de
deze kant bezien

dus ceteris paribus

in dit geval

levolking en het zielental van de betrokken gemeente
hoger ware geweest. Daarnaast moeten wij echter het

dat is weer te geven in de formule 0,2 maal de bevolkings-
eventuele

verlies aan
opbrengsten
ten gevolge van de

omvang in duizendtallen (B). ,,Dit betekent dat bijv. in
spreiding in het oog vatten, daar alleen het saldo van
een
gemeente met 100.000 inwoners de uitgaven, uit
kosten en opbrengsten ons interesseert
6).
Deze schrijver

hoofde van de factor bevolkingsomvang, ongeveer f. 16,—
is met name bezorgd over onze exportcapaciteit (de

per hoofd der bevolking hoger lagen dan in een gemeente
concurrentiepositie van onze grote havens en van bedrijfs-
met 20.000 inwoners”
2),
takken die alleen daar tot ontplooiing kunnen komen)

D’rieT andere systematisch werkende, objectieve factoren
en hij wil daartoe een inzicht hebben in de werkelijke


mJ een positieve invloed zijn de centrumfunctie (C), de (en naar onze mening ook: de mogelijke) regionale ver-

graad van industrialisatie (T) en de bodemgesteldheid (F).


Naarmate dus de factoren B, C en 1 toenemen wordt de
3)
In kleinere gemeenten is

dit ontnogelijk (buy,

sociaal-

gehele stedelijke verzorging duurder, hetgeen nog ver-
culturele zorg voor werklozen). Dit komt dus neer op een
bevoorrechting van de grotere steden, die bij decentralisatie
¼

;

sterkt wordt door de ongunstige bodemgesteldheid (F)
aan meer plaatsen ten goede zou komen en overigens in geen
in het westen des lands. Als oorzaken noemt Van den
enkel verband staat met een doelmatiger benutting van produk-

Berg’ de meer dan evenredige kostenverhoging wanneer
tievoorwaarden op bepaalde standplaatsen.

)
C. van den Berg: De betekenis van het economisch onder-
______
zoek voor de gemeenten. N.I.v.E.-publikatie no. E
378,

\1)
C. van den Berg: De structuur van de gemeentelijke uit-
‘s-Gravenhage
1957,
blz.
17.
gaven, Leiden
1957.
Schrijver wil o.a. vaststellen tot welke grens
De economische problematiek van de ruimtelijke ordening,
de gemeentelijke activiteiten kunnen gaan (cf. blz. 1). Maandschrift Economie, april
1957.

t

2)
Ibid., £lz.
45.
De formule geldt voor gemeenten met 20.000
Men kan Van den Berg niet verwijten dat hij dit aspect
tot 250.000 mwoners. Berekeningen wijzen er op dat zij ook
niet behandelde, omdat het niet tot zijn onderzoek behoorde
voor Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage geldigheid bezit.
(cf. de titel van zijn eerste studie).

264

/

Zee

IQOTTEPDAM


wa/e,1ve”


2orc//jvaez’/

‘3

J
Wacn’dje
5ri’oîa’e,i

0

c’
Cie

Vo

°

/

O7oofen c/ca/
‘qe;2
O/7
S

Toc’o/r2//zqe //7c/y/rleQei6lQc/er’

Woo/?3ÉzeckI7
11

Di’zew’ycnaa/

– – – –

– -.

?1U,1voo,-iee1che12,-12

ooJ’WcyeI7

* ®

-Gerv/iee/ciirn

0

® 7/nne//o/7c/c’J l”i/a/

(,
© Qoc’c//waci ce /cirn7e/

BJ’OUWQlf-
– ® Ocic’/e 1Vaa1/U17f7e1

/
© /*’uyyn ovej ‘A’v ‘/7v/ie/

h0v2lé
qa/

® /pooi;vy

)

S

CoEPt-
(0

.
a

Li
OVW2A’h’EE1

Coqj

.VLJTT,NCEN

– &
VLAN

o

$

10

/5

2o

deling van de export. Zonder gegevens hieromtrent is er

geen verstandig woord over ,,de ontwikkeling van het

westen des lands en overig Nedérland” te zeggen, want

zij vormen de maatstaf waarmee afwijkingen van het

beleid ten behoeve van sociale en andere doeleinden dienen

te worden gemeten.

Wij komen hier dus tot de kern van het ingewikkelde

vraagstuk dat wordt aangegeven met het begrip priori-

teiten en waarvoor het pleit steeds frequenter wordt

gevoerd. Deze prioriteiten dienen te worden gesteld in het

raam van de ,,space-economy” en het ,,locational equili-

brium”, verwaarloosde hoofdstukken uit de economie.’

Voor het Deltaplan en het isolement van Schouwen-

Duiveland en Goeree-Overflakkee stelden wij het pro-

bleem in dit tijdschrift
7).
Drs. J. Koopman
8)
heeft het-

zelfde probleem in de Tweede Kamer naar voren gebracht

met het oog-op werken voor Verkeer en Waterstaat. Het

betrokken ministerie is voor meer .dan 70 pCt. van de

totale directe en indirecte investeringen (f.
475
mln, van

Drs. M. C. Verburg: ,,Het Deltaplan – een kwestie van
prioriteiten” in ,,E.-S.B.” van 2 oktober 1957 en ibid.: ,,Het
isolement van Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee” in
,,E.-S.B.” van 19 februari 1958.,
Behandeling vande begroting voor Verkeer en Waterstaat,
43e vergadering, 18 februari 1958, Handelingen blz. 3551 e.v.

de f. 672 mln.) van de rijksoverheid aansprakelijk. Het –

bepalen van prioriteiten zal kunnen leiden tot een hoger

nut van de investeringen, een mogelijk verzet tegen’ on-

gemotiveerde druk van belanghebbenden en een aangeven

van de grote lijnen van het regeringsbeleid. Ten slotte

heeft de voorzitter van het Landbouwschap, de heer

H. D. Louwes, bij de opening van het nieuwe gebouw van.

het – Landbouw-Economisch Instituut op 19 februari ji.

aangedrongen op de oprichting van een haven-economisch –
instituut. Het Nederlandse volk dient een inzicht, te heb-
,

ben in de verhoudingen tussen kosten en opbrengsten van

havenuitbreidingen, evenals het weet hoe’ de exploitatie-

rekening van de boer er uit ziet, zulks met het oog op de – –

versluierende invloeden van subsidies ed.

Op één belangrijk onderdeel zullen wij het aangeduide

vraagstuk nader aan een beschouwing ondel

werpen.

Behalve voor de Europoort zijn er plannen voor –

uitbreiding van onze havencomplexen aan het Haring- –

vliet en langs de Westerschelde
9).
De laatste twee

Cf.
Randstad en Delta. Een studie over de ontwikkeling
van het Zuidhollandse zeehavengebied. Uitgave van het Provin-
ciaal Bestuur van Zuid-Holland, Delft 1957 en 0. Vanneste/
Ir. Cl. Morraye enlDrs. M. C. Verburg: Toekomstige ontwikke-
lingsmogelijkheden van Oost- en West-Vlaandere en Zeeland,’
Brugge
1957.

265′

zullen als elkanders alternatieven worden beschouwd.

De Europoort wordt toegankelijk gemaakt voor super-
tankers; het Haringvlietbekken krijgt een toegangskanaal

voor schepen tot 25.000 ton; de Westerschelde is tot

Antwerpen bevaarbaar voor schepen van 32.000 ton.

Zowel in het Haringvliet als langs de Westerschelde kan

zo nodig 3.000 ha indûstrieterrein beschikbaar worden

gesteld (het gaat hierbij om de mogelijke expansie in een

zeer verre toekomst).

Een vergelijking van de plannen aan Haringvliet en

Westerscheldevereist een maatstaf die hun economische

.waarde uitdrukt. Van deze ,,economic evaluation methods”

worden de fiscale en de financiële ,,approach” het meest

toegepast. De fiscale toetsing stelt de kosten tegenover

de belastingen over de opbrengsten. De toepassing is bijv.

zeer geschikt voor irrigatieprojecten wier investeringen

worden goedgemaakt door watertarieven en grond-

belasting. De financiële methode benadert de netto-

produktiviteit van een project. Beide methodes zijn voor
ons doel minder geschikt omdat wij niet uitgaan van één
‘project â prendre ou âlaisser, maar van een keuze tussen

twee soortgelijke projecten.

Dit laatste betekent dat wij van de economische balans

van elk van de projecten de identieke posten kunnen

afvoeren. Zonder hierop dieper in te gaan stellen wij dat

de creditzijde – de prestaties die uit. de investeringen

voortvloeien – van beide balansen gelijkluidend is.

Wanneer decentralisatie naar het Haringvliet mogelijk is,

is dit ook bijv. naar Vlissingen mogelijk. Wij behoeven

ons hier dus slechts tot de kostenfactoren-te bepalen.

Van deze groep vallen weer die posten uit die ten naastebij

identiek zijn, voornamelijk de aanleg van industrieterrei-
nen en recreatiegebieden en de bouw van woningen voor

de bevolking. De kwantitatief uiteenlopende kosten zullen

hieronder wel worden berekend.

Voor de methodologische eenvoud s’tellen wij tegenover

het Haringvliet-project
10)
het zgn. Sloe-plan ten oosten

van Vlissingen
11).
Deze inham moet om redenen van

veiligheid worden afgesloten en kan zonder landverlies

als haventerrein worden ingericht. Mutatis mutandis geldt

-de redenering ook voor soortgelijke plannen nabij Bergen

op Zoom of Terneuzen en omgeving.

De door ons toegepaste methode leidt dus tot het ver-

schil’in kosten van beide projecten. Uit het plan van

,,Randstad en Delta” lichten wij de werken die ten be-

hoeve van de Europoort worden gemaakt, zodat wij

slechts de werken die strikt nodig zijn voor het Haring-

,vlietproject of er anderszins mee samenhangen aan dit

project toerekenen
12)
Onze berekening is tweeledig. Zij

heeft betrekking op de voltooiing van het eerste stadium

in 1970 en op het eindstadiunl in 1990. In verschillende

opzichten hebben wij ons ten aanzien van het Zuidhollandse

plan bij twijfel onthouden, bijv. met betrekking tot rle

toenemende omleiding van het verkeer rond Rotterdam

dat hierdoor nodig is (brug over de Lek bijv.), de tussen-

weg Flakkee-Goes e.d. Hierin ligt een t.o.v. Zuid-Holland

minimaliserende invloed van de kostenfactor besloten.
Hetzelfde geldt voor het renteverlies op werken als het

Hieronder verstaan wij alle werken die niet tot het feitelijke
Europoortplan behoren.
Zie hiervoor bijv. de ideeënschets uitgegeven door deze
gemeente.
Cf. a.w. bla. 82 voor een algemene opsomming hiervan.
De paginering in onze berekening verwijst naar dit rapport.

zeekanaal dat pas op den duur in grotere omvang zal

worden benut. De aanpassing van het Sloeplan kan veel

soepeler tot stand komen en vergt minder investeringen

die lange tijd renteloos blijven. Wel hebben wij de ,,even-

tuele” kunstwerken die in het Zuidhollandse rapport staan

aangegeven in de berekening opgenomen. De landbouw-

waarde van de gronden is niet, gecalculeerd, wat een

gunstig effect heeft op het Haringvlietplan (het Sloeplan

beslaat 800 ha buitendijkse gronden). De volgende be-

dragen zijn meestal op f. 10 mln, afgerond.

Voor 1970 zijn t.b.v. het
Haringvlietproject
de volgende

extra werken nodig:

Wegen
Deel van de Flakkeese weg

– (blz. 84) 6 km
Tussenweg (naar Hellevoetsluis) – (blz. 84) 7 km
Ontsluitingsweg waardsegronden – (blz. 85) 6 km
Totaal

……………… . ……………
19km f.

20 mln.
Kanadl
Drieweg(zee)kanaal v.a. Europoort – (blz. 85) 28 km f. 140 mln. Sluizen in Rozenburgse waterweg en Dordtse vaart . . f. 80 mln.
Bruggen en tunnels
Geervlietse tunnels (weg en spoor; blz. 85) f. 70 mln.
Hekelingse tunnel

(blz. 85)
……..
f. 50 mln.
Goudswaardse tunnel (blz. 85)
……..
f. 50 mln.
f. 170 mln.

Spoorwegen
Naar de Waardse gronden (blz. 85) 15 km
voornse jijn
………..
(blz. 85) 25 km
Totaal

…………………..
40km

f. 40 mln.

Totaal-generaal
…………………………………….
f. 450 mln.

Voor het
Sloeplan
zijn voor 1970 de volgende werken

nodig:

Wegen

Aansluitend op hoofdverkeersweg 10 km

f. 10 mln.
Kanaal
Eventueel binnenscheepvaartkanaal 10 km f. 20 mln.
Sluis hierin
……………………..
f.

10 mln.
f. 30 mln.

Bruggen en tunnels
Brug over kanaal bij Souburg
……….
f.

5 mln.
Twee tunnels onder binnenvaartkanaal
naar Zandkreek ……………….f. 20 mln.
f. 25 mln.
Spoorweg
Aansluitend op hoofdlijn 10 km

f. 10 mln.

Totaal-generaal
…………………………………….
f.

75 mln.

Dezelfde berekening wordt nu uitgevoerd voor 1990

(compleet plan):

Haringelietbekken
Wegen

Aftakking tussenweg N. van Waardsegronden
– (blz. 87) 16 km
Flakkeese weg

…………… .(
blz. 84) 10 km
Middenweg tot aan Dordtse vaart – (bIg. 86) 15 km
Totaal
…………………………….
41 km f.

40 mln.
Kanaal

met sluizen als-hiervoor
……………………..
f. 220 mln.
Bruggen en tunnels
Als hiervoor
……………………..
f. 170 mln.
Twee tunnels onder vuile Gat (blz. 86 en
87) f. 100 mln.
Haringvliettunnel ……….(blz. 87) f. 80 mln.
Drie bruggen over Haringvliet (blz. 86 en
87) f. 120 mln.

Totaal

…………………………
f. 470 mln.
Spoorwegen
Haringvlietlijn

……………….(blz. 86) 39 km
Voornse lijn
…………………
(blz. 85) 25 km
Waardse grondeis
…………….
(blz. 86) 15 km
Totaal
…………………………….
79 km f.

80 mln.

Totaal.generaal
…………………………………….
f. 810 mln.

Slotplan
… …
Als hiervoor

……………
…………..
f.

75 mln. or
Eventuele aanleg zeesluis vo

de ontwikkeling van
grote binnendijks gelegen havenbekkens ……….f. 50 mln.
10 km extra spoorweg en wegen ……………….f. 20 mln.

Totaal’generaal
…………………………………….
f. 145 mln.

Bij uitvoering van het Haringvlietplan wordt er nog een

belangrijke kostenfactor aan toegevoegd. Door de aanleg

van het zeekanaal treedt een zo belangrijke verzilting op

dat onze zoetwaterbalans met een omvangrijke debetpost

belast zal worden. In verband met het belang van het

zoete water zal dit tot in het noorden van ons land voelbaar

266

/

,

.

11

zijn
13).
Het totale overschot aan opbrengsten op de post

zoet water van de economische balans voor het Deltaplan

bedraagt f. 450 mln.
14
). Alhoewel over de aanslag die op

het Haringvliet wordt gedaan niets bekend is durven wij

de omvang hiervan op den duur op een vijfde of f. 90

mln, te schatten. Aanvankelijk zal het aantal schuttingen

niet zo groot zijn zodat wij het voor 1970 op f. 30 mln.

stellen.

Het economische voordeel van het Sloeplan boven dat

in het Haringvliet kunnen wij dus stellen

voor 1970 (eerste stadium) op f. 405 mln.
voor 1990 (compleet plan) op f.
755
mln.

Wij wijzen nogmaals op het minimalïserende karakter
t.o.v. het Haringvliet van de berekeningen. Met name de

renteverliezen zijn niet te onderschatten. Voorts vestigen

wij er nogmaals de aandacht op dat een dergelijke bereke-

ning voor Bergen op Zoom en Terneuzen tot soortgelijke

uitkomsten leidt. Een groot voordeel van de plannen aan

de Westerschelde ligt nog in het bevolkingspolitieke vlak.

Het dichtbevolkte Noord-Brabant grenst immers aan

deze riviermond. Bij Vlissingen kan bovendien een

ontwikkeling naar grotere tonnages vrij eenvoudig worden

opgevangen.

Het grote verschil in investeringen, bevestigt de stellin-

gen van Van den Berg. Het Haringvlietbekken blijft

ruimtelijk gezien tot het Rotterdamse behoren, Door het

ruimtegebrek aldaar zijn kostbare maatregelen nodig.

Ten opzichte van één factor is Rotterdam in let voordeel

en wel t.o.v. de zgn. agglomererende krachten. Hieronder

vallen bijv. een meer gedifferentieerde arbeidsmarkt, lagere

openbare nutstarieven, meer specialisatie en gebruik van

Op blz. 76 wijst het rapport ,,Randstad en Delta” ook op
de bezwaren van landbouwzijde. Het vervolgt dan:
,,Vandaar dat vertegenwoordigers van de landbouw de sprong
naar het Haringvliet niet groot genoeg achtten. Men oordeelt
het noodzakelijk allereerst de oplossing aan de Wester Schelde
te zoeken, waar na aanleg van een goede directe vaarverbinding
met de Rijn een ontwikkeling zou kunnen inzetten, die tot een
wezenlijke schaalvergroting in zuid-west Nederland zou kun-
nen leiden. In het algemeen is men van oordeel, dat met alle in
aanmerking komende middelen moet worden bevorderd, dat
bedrijfsvestiging zoveel mogelijk buiten Zuid-Holland zal
plaatsvinden. Zou het mogelijk blijken de grootste uitbreiding

van het havengebied elders tot stand te brengen, dan zou aan-
leg van de derde arm van het Driewegkanaal, de Spuivaart,
achterwege kunnen blijven. Indien echter niet tijdig een andere’
concrete
mogelijkheid
op tafel

zod komen, dient het Drieweg-
kanaal inderdaad in zijn geheel te worden uitgevoerd, omdat
men in dat geval over de bezwaren tegen aanleg van een zee-
havengebied aan het Haringvliet wil heen stappen. Aantasting
van hoogwaardige land- en tuinbouwgrond op Oost Flakkee
voor stadsuitbreiding acht men echter ongewenst”.
Zie hiervoor het wetsontwerp Deltawet, M.v.T., blz. 13.

elkaars bijprodukten. cononiisch gezien zijn deze alle te

herleiden op kostenvoordelen. Het spreekt vanzelf dat

deze voordelen aan het Haringvliet aanmerkelijk geringer

zijn dan in Rotterdam. Voor zover zij toch aanwezig zijn

t.o.v. het Sloeplan zal een deel van de hiervoor berekende
voordelen van dit laatste ‘plan wegvallen.’ Het is echter de

vraag, of het verantwoord is de Overheid het exces aan

investeringen aan het Haringvliet voor haar rekening te

doen nemen en daarvan het bedrijfsleven de agglomeratie

voordelen te laten toucheren. Wij stuiten hier op, de ook

door Klaassen vermelde levering van diensten door de

Overheid beneden kostprijs, aan de betaling waarvan t

geheel Nederland bijdraagt. Het is duidelijk dat de Over-

heid op deze wijze de grote aggiomeraties een kunstmatige

prikkel geeft tot verdere uitbreiding. Ten opzichte van

,,overig Nederland” is dit bepaaldelijk ,,unfair corn-

petition”.

Wij eindigen met een citaat uit de aangehaalde studie

van Klaassen. ,,Mocht dan blijken dat een verdere snelle’

groei van het westen inderdaad een economisch belang

van hogere orde voor onze volkshuishouding moet worden

geacht, dan dient men, gelijk Ir. J. Ph. C. Petri in ,,E.-S.B.”

van 7 november 1956 reeds stelde, het begrip ,,westen” te

veranderen en geheel Zeeland en het westen van Noord-
Brabant in’ deze ontwikkeling te betrekken”. ,,Als er een

nieuwe waterweg gegraven kon worden, waarom zou er

dan geen nieuwste waterweg kunnen komen? Het’ligt toch

in onze hand om gunstige vestigingsvoorwaarden te

scheppen, daar waar ze het grootste rendement voor de

Nederlandse volicshuishouding hebben”. Doch wij vragen:

moet die nieuwste waterweg nog gegraven worden? De

Westerschelde ligt er toch al, kant en klaar!

Drs, M. C. VERBURG.
Middelburg.

Jr. J. G. SNIP.

Overweegt U eens ook

E.-S.B.

in Uw publiciteit te betrekken ii!

(Advertentie)

Met papier en met plastic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,

laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,

koperdraad •en koperdraadkabel. Staaidraad en staalband.

NEDERLANDSCHE KABËLFABRIEK DE

267


I


5
,…

.5

In verschillende scholen en instellingen voor

hoger 6nderwijs in de Verenigde Staten wordt,

met in
het algemeen goed resultaat, onderwijs ge-

geven door. middel van de televisie. Schrijver

wijst in dit artikel
op een aantal voor- en nadelen

van deze moderne onderwijstechniek. Hij is van

mening, dat de televisie in de opvoeding, zowel

van jeugd als van ouderen, een onmisbaar instru-

ment is,
wiens doelmatigheid
en onontbeerljkheid

zich in de loop van de jaren
duidelijk
zal afteke-

nen. Met
betrekking tot de vraag, of
televisie.

onderwijs ook in Nederland moet worden inge-

voerd, zegt schrijver dat
de onderwijsautoriteiten

in ons land er goed aan zouden doen de verschil-

lende experimenten in de Verenigde
Staten nauw-

keurig te volgen. Er is thans reeds zoveel ervaring

en materiaal op dit gebied verzameld, dat anderen

hiervan kunnen profiteren.
S

.5.

.5

/

.5

Televisie- onderwijs

– mde

Verenigde Staten

Onderwijs door middel van de televisie maakt langzaam

• aan ogang in de Verenigde Staten. Dit leermiddel wordt

reeds toegepast in verschillende scholen en hoger onder

wijsinstellingen in dit land en in het algemeen met goed

resultaat. Het heeft tot dusverre nog niet die stormachtige

verbreiding gékregen, welke men er oorspronkelijk van

verwacht heeft. Dit is, zoals nader zal blijken, aan verschil-

lende oorzaken toe te schrijven.

S

Televisie-onderwijs kan op drie wijzen worden gegeven,

namelijk over de bestaande stations, hetzij voor iedereen

toegankelijk, hetzij beperkt tot een bepaalde groep kijkers,

• die voor deze uitzending speciale vergunning moet hebben.

Een derde vorm is het gesloten uitzendingsysteem (closed

• circuit) met eigen studio’s
1).
Alle drie middelen worden

in de Verenigde Staten bij het televisie-onderwijs toegepast.

Een van de bekendste voorbeelden van de laatste methode

is het experiment in Hagerstown
2).


Experiment van Hagerstown.

Het gedecentraliseerde schoolsysteem in de Verenigde

Staten; gepaard gaande met grote bevoegdheden van de

lokale schoolbesturen, maken het mogelijk in dit land op

onderwijsgebied te experimenteren. Men stond enige jaren

geleden iti Hagerstown voor de moeilijkheid om voor het
nijpende tekort aan leerkrachten een oplossing te vinden.

Daaruit ontstond de gedachte van televisie-onderwijs. Met

behulp van de Ford Foundation werd twee jaren geleden

met dit 3nderwijs op enkele scholen begonnen, in september

1937 werd het uitgebreid tot alle lagere en middelbare

scholen in dit stadje en men hoopt in september van dit

jaar alle 48 scholen van de ,,county” met in totaal 18.000

leerlingen op het eigen televisienet te hebben aangesloten.

Op het ogenblik zijn er reeds televisieklassen voor bepaalde

vakken van ongeveer duizend leerlingen.

Dit bespaart de kosten van een eigen station. Het vereist
echtereen kabelverbinding tussen de camera’s in de studio met
de televisietoestellen in de scholen.
Hagerstown is een stadje in de State of Maryland, ongeveer
100 km vn Washington gelegen. Het is ook in Nederland be-
kend-door de alhier gevestigde Fairchild Aircraft Industry,
waarmede de Fokker-fabrieken commerciële relaties hebben.

268

it
S

t
S

S

S

De onderwijsautoriteiten. van Hagerstown nemen met

het televisie-onderwijs een proef voor vijf jaren. Verschil-

lende deskundigen zijn het er reeds thans over eens, dat

deze leermethode haar bestaansrecht heeft bewezen. Bo-

vendien wachten andere schoolbesturen niet op het resultaat

van deze vijf jaren. In verschillende plaatsen van de Ver

enigde Staten is het televisie-onderwijs reeds ingevoerd

en men leest telkens van nieuwe plannen. Ik ben ervan

overtuigd dat dit onderwijs een toenemende opgang zal

maken. Deze mening baseer ik niet alleen op indrukken,

opgedaan tijdens een bezoek aan de studio en een sèhool

in Hagerstown, maar ook op een jarenlange ervaring als

televisiekijker.

De televisieleraren in Hagerstown wijzen op talrijke

voordelen waarvan ik enkele zal noemen. Het televisiedoek

geeft de docent de mogelijkheid van een directe greep op

de leerlingen. Hij kijkt in de camera en daardoor recht in

de ogen van iedere leerling. Dit schijnt het psychologische

effect te hebben dat de leerling meer aandach’t geeft aan

hetgeen er onderwezen wordt. Het nadeel dat leerlingen

vooral op de achterste banken in een groot lokaal bij een

gewone les, die niet al te interessant is, spoedig de aandacht

verliezen, wordt hier opgeheven door het welbekende feit

dat iedere televisiekijker voor zijn eigen gevoel altijd op

de eerste rij of bank zit
3).

Het televisie-onderwijs verbetert de kwaliteit van het

onderwijs. De docent zal zich beter prepareren, zal trachten

de beste methode van uitleggen te vinden, in het algemeen

de voordracht zo duidelijk en interessant mogelijk te

maken. Allerlei hulpmiddelen, zoals de film, staan daarbij

ter beschikking. Een ander voordeel van het televisie-

onderwijs is namelijk dat daardoor een onderdeel van het

demonstratiemateriaal kan worden vergroot zodat het voor

de leerlingen beter te zien is. En demonstratiemateriaal

wordt in ruime mate gebruikt, omdat het bij televisie-

onderwijs voor duizend(en) leerlingen veel goedkoper is

Bij sportwedstrjden zit men zelfs vaakbeter dan op de
eerste rang. Ik heb enkele eindwedstrijden om de Davis-cup op de
televisie gezien waarvan de uitzending technisch perfect was.
Natuurlijk mist men bij dergelijke gelegenheden wel wat van de, stemming en de sfeer.


S
)

,•’

/

•’

•.

269
-‘

t

S

1

dan de aanschaf door elke school.’ Het ivak een nmis-

bare steun voor vele leerlingen om het behandelde onder-

werp goed te begrijpen.

Ook de belangstelling van de docentwordt vergroot.

Een televisieles voor honderden of duizenden leerlingen

werkt animerend. Bovendien kunnen de docenten hun
eigen ideeën aan andere toetsen en daarvan leren. Het

komt mij voor dat de techniek van het doceren daardoor

verbeterd kaii worden. De docent zal daarvoor ook zijn

best doen. Hij is niet meer alleen met zijn leerlingen. Zijn

onderwijs wordt gevolgd niet alleen door degenen die toe-

zicht houden in de grote klassen – in- Hagerstown zat ik

in een klas met 300 leerlingen en één assistent voor toezicht

– maar ook door het personeel dat de apparaten bedient

en feitelijk door iedereen die bij de school behoort. In

Hagerstown is de belangstelling van de ouders voor dit

onderwijs aan de kinderen sterk toegenomen.

Ten gevolge van het massale onderwijs kan de school

ook gemakkelijker deskundigen aantrekken om bepaalde

onderdelen van een onderwerp te laten bespreken. Hoe-

velen zijn er niet die uit hun rijke ervaringen wel eens iets

interessants aan de kinderen willen vertellen, maar geen

tijd en lust hebben hetzelfde verhaal vele malen in verschil-

lende scholen te doen. Het televisie-onderwijs opent op dit

gebied ongekende mogelijkheden
4).

In Hagerstown heeft men de ervaring opgedaan dat min-
der kinderen op 1 6-jarige leeftijd (einde van de leerplicht)

de school verlieten dan vroeger. Dit kan, e\’enals de ge-

noemde belangstelling van de ouders, misschien ook worden

toegeschreven aan het nieuwe. Aan de andere kant moet

men niet vergeten dat het televisie-onderwijs nog in de

kinderschoenen staat. In de televisielessen die ik bijwoonde

kon ik reeds constateren dat er ruimte was voor verbete-

ringen.

Bepaalde onderwerpen lenen zich bij uitstek voor visueel

onderwijs. Ik vond de les in aardrijkskunde, handelende

over Noorwegen, stimulerend, bij de les in rekenen achtte

ik het een bezwaar dat een leerling niet de gelegenheid had

een vraag te stellen. Bepaald goed vond ik de zanglessen.

De leerares werd bijgestaan door een assistente met een

goede stem, die daarvoor blijkbaar speciaal was geënga-

geerd. Dit is een voorbeeld van hetgeen men kan bereiken

niet uitzending van een les voor duizend of meer leerlingen.

Dit brengt ons tot de vraag, of de kwaliteit van het onder-

wijs door de televisie verbetert. De voorlopige mening in

Hagerstowri is dat dit inderdaad het geval is. De ondërwijs-

raad van Hagerstown heeft het voorlopige resultaat van

.het experiment als volgt samengevat:

,,The use of television provides an opportunity for thorough and complete

exploration

stimulating

adopt preparation

of Content

motivating

topupils

adapt
organization

so that it

challenging

so that

integrate
presentation

will be

clarifying

they can

apply
CommuniCation

interesting

use

any or all areas of Content as they strive to improve their ways of thinking,
feeling and acting in life situations”.

Andere voorbeelden.

De scholen van Hagerstown zijn niet de enige instellingen

voor lager- en middelbaar onderwijs in de Verenigde Sta-

ten, waar televisie-onderwijs wordt gegeven. Het aantal

4)
In een van ‘de televisielessen in Hagerstown, die ik bijwoon-
de, sprak een ,,ranger” (soort houtvester) over bossen, ook hier
toegelicht met een film. Gelukkig voor de kinderen, want de
,,ranger” bleek geen goede spreker te zijn.

is echter nog niet groot, maar toenemende. Televis’ïe-onder- .’

wijs strekt zich echter ook uit tot de hoger onderwijs-

instellingen. Bekende centra in de Verenigde Statén op dit

gebied zijn de universiteiten van Chicago, Michigan en

New York.

Een van de opmerkelijkste successen van laatstgenoemde

universiteit was een televisiecollege in ,,comparative Iite

rature”, dat in het vorige semester over een bestaand

station, voor iederen open, ‘s morgens om half zeven Werd

gegeven. Deze cursus, gevolgd door
bijna
200 studenten,
werd zoals gebruikelijk in de Verenigde Staten, besloten’

met een examen. Dit examen ging niet alleen over de

collegestof maar ook over 16 boeken, die de studenten

over dit onderwerp hadden te bestuderen. Uitermate –

interessant is dat met alleen de studenten dit college hebben

,,gelopen”, maar dat volgèns schattingen 120.000 andere

personen dit programma hebben gevolgd
5).
Dit wijst wel

op een grote latente behoefte aan culturele ontwikkeling.

Als een aantal belemmeringen om onderwijs te krijgen ”

zijn weggenomen – en de televisie brengt het in dit gevâl ..

zonder kosten, hoewel op een wat vroeg uur, in huis — ,

dan openbaart zich eerst de omvang van de belangstelling. •

Onderwijs door middel van gesloten televisie beperkt,’
zich niet alleen tot de scholen en universiteiten. Deze me –

thode wordt op het ogenblik ook al door het bedrijfsleven -.

gebruikt. Onlangs heeft een Amerikaanse onderneming

haar 30 â 40.000 verkopers, verspreid over 34 steden, door.

middel van televisie een morgen les laten geven door de

directeuren van haar verkoopafdeling. Deze methode

stheen goedkoper te zijn dan de betreffende directeuren –

33 reizen te laten maken en 34 lezingen te laten houden.

Deze ,,Tele-Sell”-lessen, zoals ze genoemd worden, ojenen

ook geheel nieuwe mogelijkheden.

Waardering van.dit onderwijs.

Is het televisie-onderwijs een kind van de nood, geboren

uit het gebrek aan doceqten? Zal daarom dit onderwijs

verdwijnen zodra er voldoende leerkrachten zijn? Ik ben

ervan overtuigd dat dit niet het geval zal zijn, ook al zijn

de meningen over deze moderne onderwijstechniek nog

gemengd. Ik heb echter het gevoel dat er veel meer. vôor- -.

dan tegenstanders zijn. In het voorafgaande
is
reeds op

enkele voor- en nadelen gewezen. Zonder volledig te zijn

volgen hier nog enkele opmerkingen. . -.

Zoals elke nieuwigheid, heeft ook het televisie-onderwijs

tegen de stroom op te roeien. Het is te begrijpen, dat vele

docenten hiervoor niet onmiddellijk warm lopen. Immers,
‘s

-‘

het aantal televisiedocenten is beperkt; de leerkracht, die ,..

niet tot dit corps behoort, voelt zich, mi. ten ônrec1iie;,

bedreigd, niet in zijn betrekking maar in zijn prestige: De

slechte docent stelt zich door televisie-onderwiji bovendien

bloot aan k’ritiek, waarvan hij anders verschoond blijft.

Een deel van de oppositie is daarom uit menselijke over-

wegingen te verklaren. De tegenstand onder de leerkrachten

is echter geenszins te vergelijken met de vaak plaatsin-.

dende oppositie van arbeiders tegen invoering van arbeid-

sparende machines, hoewel dit verschijnsel ook hier kan . =

werken. In deze tijd van tekort aan docenten in de gehele .

Westerse wereld behoeft echter niet gevreesd ,te worden
voor werkloosheid van deze uiterst nuttige groep in onze’-

maatschappij.

5)
Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan ,,The New York
Times” van 19 januari ji.

Het Suezkanaal-verkeer thans

Ongeveer anderhalf jaar geleden werd het

oog van de wereld gericht op het Suezkanaal.

Eenieder, die de moeite nam de courant ter

hand te nemen, kon toentertijd de gebeurtenissen

rond dit Kanaal op de voet volgen en haarfijn

weten hoeveel schepen in normale tijden wel

dagelijks door deze strategische waterweg voeren.

Toen de rust wat was weergekeerd hebben wij

nog kunnen lezen hoe de versperringen uit het

kanaal werden verwijderd en daarna verdween

het kanaal vrijwel geheel uit het nieuws. Andere

schokkende gebeurtenissen, zowel nationaal als

internationaal, hielden en houden onze aandacht

‘gevangen. Niettemin kan het interessant zijn te

vermelden hoe het thans met de vaart door het

kanaal, van welks betekenis wij destijds zozeer

werden doordrongen, is gesteld. Welnu, ,,Pe-

troleum Press Service” van maart jl. deelt op

gezag van de – Egyptische – Suezkanaal Maat-

schappij o.a. mede, dat de toegestane diepgang

‘van schepen nog iets geringer is dan v66r de

calamiteiten – nl. 34 voet tegen 35 voet -,

maar dat dit euvel spoedig verholpen zal zijn.
Het verkeer is thans drukker dan véér de slui-

ting in oktober 1956. In oktober, november en

december jI. passeerden gemiddeld resp. 46,7,
47,9 – een ,,all time record”! – en 47,1 schepen

dagelijks het kanaal, tegen 40 in december
1955

en 44,6 in het eerste halfjaar
1956.
De totale

verplaatste tonnage bedroeg gedurende het laat-

ste.kwartaal van 1957 36,4 mln, netto-tonnen,

of 6,7 mln. meer dan in de overeenkonstige

periode van 1955. Van deze toeneming der ton-

nage kwam 78 pCt. voor rekening van tankers.

270
t

betere kwa1itit kan zijnen bovendien beter kan worden

voorgedragen dân de gemiddelde klasseles of het gemid-

delde college.

Intussen blijven er vragen waarop ik ook geen antwoord

kan geven. Een van deze is of deze onderwijstechniek voor

alle vakken geschikt is. Dit zullen de verschillende experi-

mentei’i môeten leren. Een nadeel dat specifiek Amerikaans

is, is het verbroken contact tussen hoogleraar en student.

Colleges in Amerika verschillen van die in Nederland,

doordat de studentn actief zijn door het stellen van vragen,

het opwerpen van problemen, waardoor een Amerikaans

college veel lijkt op een discussiegroep. Televisiecolleges

maken dit onmogelijk, tenzij men deze aanvult met dis-

cussiegroepen.

Het is mogelijk dat het televisie-onderwijs ook om econo-

mische redenen meer toepassing zal vinden. Dit argument
geldt sterker voor de Verenigde Staten dan voor Europese

landen omdat men in eerstgenoemd land dergelijke zaken

meer commercieel bekijkt. Vooral de vele particuliere hoger

onderwijsinstelimgen zullen nauwkeurig gaan onderzoeken

wat de kostenbesparingen zijn. De stijgende loonkosten

kunnen echter een stimulans vormbn, evenals het nog voor

vele jaren te verwachten tekort aan docenten. Televisie-

onderwijs voor een beperkte groep leerlingen is duur.

Het moet om economische redenen grootbedrijf zijn. Dit

is een van de redenen, waarom dit onderwijs nog geen sterke

uitbreiding heeft gekregen. Een andere reden zijn de hoge

experimenteringskosten. Schoolbesturen, die deze leer-

methode willen invoeren wachten liever om te leren van

de fouten van de pioniers op dit gebied.

De vraag dringt zich vanzelf op, of televisie-onderwijs
ook in ons land moet worden ingevoerd, niet alleen voor

de jeugd, maar ook voor ouderen. De onderwijsautoriteiten
in ons land zouden goed doen de verschillende experimen-

ten in de Verenigde Staten nauwkeurig te volgen. Er is

thans reeds zoveel ervaring en materiaal op dit gebied ver

zameld, dat anderen hiervan kunnen profiteren
7).
Televisie-

onderwijs in ruime zin beperkt zich in Amerika namelijk

niet alleen tot de jeugd. In verschillende steden worden

reeds programma’s voor opvoeding van ouderen door

bepaalde stations gratis uitgezonden. Ook de commerciële

televisie heeft regelmatig programma’s met opvoedkundige

waarde. Persoonljk ben ik dan ook van mening, dat de

televisie in de opvoeding, zowel van jeugd als van ouderen,

een onmisbaar instrument is, wiens doelmatigheid en on-

ontbeerljkheid zich in de loop van de jaren duidelijk zal

aftekenen.
v.d.V.

Men kan gemakkelijk uitrekenen wat de besparing aan
leerkrachten is bij onafgebroken televisielessen voor buy. 900
leerlingen. Aannemende, dat hiervoor 30 leerkrachten nôdig
zijn, en dat de 900 leerlingen verspreid zijn over 4
lokalen met 4
toezichthoudende assistenten, dan bespaart men, als iedere
televisiedocent slechts één uur per dag doceert (de voorbereiding
kost veel tijd), ruim
23 â 24
leerkrachten. Heeft men bijv.
12
leerkrachten nodig om de zwakke leerlingen bij te werken,
contact te hebben met de andére leerlingen, die hulp nodig heb-
ben enz., dan is de besparing aan leerkrachten duidelijk. Hoe
groter het aantal leerlingen, hoe groter de besparing. Tn het ge-
geven voorbeeld betekenen de ongeveer
12
it
15 bespaarde leer-
krachten niet uitsluitend kostenverlagingen. Daartegenover staan
de kosten als afschrijving op installaties enz. en de salarissen
van het bedieningspersoneel en van de toezichthouders in de
klassen.
ik denk hierbij aan de bouw van nieuwe s’cholen, waarbij
eventueel reeds rekening zou kunnen worden gehouden, niet
alleen met televisie-onderwijs, maar ook met het gebruik van
andere mechanische leermethoden.

Het spreekt vanzelf, dat niet iedere
onderwijskracht
ge-

schikt is voor televisiedocent. -let eist additionele kwali-

• teiten. Een voordeel is, dat het televisie-onderwijs de ge-

boren docent veel meer dan thans tot zijn recht laat komen.

Hoe dit alles ook zij, als het televisie-onderwijs algemeen

ingang zou vinden, zal dit ook tot veranderingen in het

• studieprogramma voor de opleiding van onderwijskrachten

moeten leiden.

Een ander nadeel, waarop gewezen wordt, is het verbro-
ken contact tussen opvoeder en kind. Dit is slechts ten dele
juist. Het televisie-onderwijs behoeft niet te betekenen, dat

de docent niet meer in de klas komt. Integendeel, het is

zelfs mogelijk dat er meer individuele zorg aan het kind,

dat dit behoeft, besteed kan worden dan vroeger
6
).

Hiervoor kunnen vooral goede pedagogen gebruikt

worden. Televisie-onderwijs opent de mogelijkheid tot

meer specialisatie, hetgeen verhoging van de efficiency

van het onderwijs betekent.

Wat de leerlingen en studenten betreft, deze schijnen dit

– onderwijs te waarderen. Het leidt zelfs hier en daar reeds

tot betere resultaten, hetgeen niet verwonderlijk is als men

bedenkt dat de gemiddelde televisieles naar inhoud van

Aan de hand van door het C.B.S. gepubliceerde
cijfers en op basis van gegevens uit de vier over
1957 verschenen kwartaaloverzichten ,,De Tel-
strook” schetst schrijver de ontwikkeling van het
levensverzekeringbedrijf in het afgelopen jaar Het
valt op dat niettegenstaande de in werking tre-
ding van de A.O.W. het bedrag aan nieuwe ver-
zekeringen in 1957 hoger was dan in 1956; het
stijgingspercentage voor 1957 bleef evenwel achter
bij dat voor 1956. Het procentuele aandeel van
de kapitaalverzekering in de totale produktie ver-toonde een lichte daling, dat van de renteverzeke-
ring een lichte
stijging.
De premie-ontvangsten
waren, evenals de uitkeringen, in 1957 hoger dan
in 1956. Het totaal der beleggingen beliep per
ultimo 1957 f.6,35 mrd., d.i. een toename met
f. 0,54 mrd. •t.o.v. eind 1956. Van het totale be-
legde bedrag bestaat 51 pCt. uit onderhandse le-
ningen. Het aandeel der hypotheken nam in 1957
belangrijk toe; per einde 1957 bedroeg het ‘19,4
pCt. De effectenportefeuille boette daarentegen
iets aan betekenis in.

Levensverzekering

in

1957

Geen jaar is er in de na-oorlogse tijd voorbijgegaan, of

er kwam bij het particuliere levensverzekeringbedrijf voor

een hoger bedrag aan nieuwe verzekeringen tot stand dan

in de daaraan voorafgegane jaarperiode. Blijkens gegevens,

afgeleid uit de vier over het afgelopen jaar verschenen

kwartaaloverzichten, die onder de naam ,,De Teistrook”

door de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van het

Levensverzekeringwezen worden gepubliceerd, heeft 1957

op deze regel geen uitzondering gemaakt. Het is een feit,

dat bijzondere aandacht trekt, omdat in 1957 voor het eerst

in de annalen van het levensverzekeringwezen de per 1

januari 1957 volledig in werking getreden algemene ouder-

domswet (A.O.W.) een ,,verzekeringswoordje” heeft mee-

gesproken.

Het van kracht worden van deze wet betekende,

dat voor alle ingezetenen des lands van 15-65 jaar het

vooruitzicht werd geopend op een – zij het bescheiden –

basisinkomen
1)
bij het intreden van de oude dag, waar-

mede naar het spraakgebruik wil het levenstijdperk van

de mens na zijn 65e verjaardag wordt bedoeld. Maar boven-

dien bracht de invoering van de wet voor dezelfde categorie

van personen een verzwaring van lasten op grond van de

verplichting tot premiebetaling met zich mede. Voor deze

premie
2)
kregen degenen; die in loondienst werken, groten-

deels (iets meer dan 80 pCt.) compensatie uit een loons-

verhoging. Zij echter, die een vrij of zelfstandig beroep

uitoefenen, bleven van een dergelijke tegemoetkoming

verstoken en moeten derhalve de premie ten volle uit hun

inkomen zien op te brengen.
Op het eerste gezicht lijken dit twee factoren te zijn, die

voor de verdere groei van de levensverzekering een handicap

kunnen vormen. Het bestaan van een wettelijke oude’dags-

voorziening zou bij degenen, die daaronder vallen, de me-

ning kunnen loen postvatten, dat het nu overbodig is

1)
OD
het ogenblik
f. 1.524
per jaar voor gehuwden, waarvan
de man ten minste
65
jaar oud is;
f. 936
per jaar voor onge-
huwden van
65
jaar en ouder.
) De premie is vastgesteld op
6
pCt. per jaar over maximaal
f. 6.900
inkomen; naar gelang het indexcijfer der lonen, dat be-
palend is voor de hoogte der ouderdomsuitkerïngen, stijgt
of
daalt, kan de grens van het premieplichtig inkomen hoger
of
lager gesteld worden.

geworden zelfstandig nog iets op het gebied van de zorg

voor de toekomst te doen. De extra belasting van het ge-

zinsbudget met de A.O.W.-premie zou ertoe kunnen Ieideii

dat, ondanks het feit dat de premie naast en behalve de

bekende lijfrentepremie-aftrek tot maximaal f. 3.600 per

kalenderjaar, op het inkomen in mindering mag worden

gebracht, toch te weinig ruimte zou overblijven voor het

aanvaarden van premiebetal ingen voor privé-voorzien in-

gen. Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken,
dat begin 1957 in de kringen van het levensverzekering-
bedrijf de gedachten werden beheerst door de vraag, hoe

het publiek zou reageren en dat men zich met name afvroeg,

of als gevolg van de invoering van het wettelijk pensioen

de produktieresultaten niet nadelig beïnvloed zouden

worden.

In het begin van 1957 had het er alle schijn van, dat de-

genen, die bevreesd waren voor een inzinking, het gelijk

aan hun zijde zouden krijgen. Want wanneer wij de maan-

delijkse produktiecijfers op de voet volgen, en daarbij een

vergelijking treffen met de overeenkomstige perioden uit

1956,
dan blijkt, dat het er aanvankelijk naar heeft uitge-

zien, dat de produktie in
195fl
op een lager niveau zou

komen te liggen. De in de maanden januari en februari

1957 geboekte resultaten bleven bij die uit dezelfde maan-

en een jaar eerder ten achter. In maart evenwel trad een

duidelijk herstel in, dat gedurende de ‘rest van het jaâr

heeft aangehouden, met uitzondering evenwel van decem-

ber. In deze maand was de toevoer van nieuwe verzekerin-

gen minder imposant dan in de laatste maand van
1956.

Een gedeeltelijke’ verklaring moet gezocht worden in de

omstandigheid, dat de produktie in december
1956
op een

bijzonder hoog peil stond. Dat was enerzijds een gevolg

van de nawerking van de in het laatst van 1955 tot stand

gekomen verruiming van de aftrekbare grens voor lijfrente-

premiën tot f. 3.600 per jaar, waarbij in tegenstelling tot
voordien, geen verschil’ meer wordt gemaakt tussen ge-
huwden en ongehuwden en evenmin het aantal kinderen

nog een rol speelt. Anderzijds omdat door dé militaire

a&ie in Egypte en de dramatitche gebeurtenissen in

Hongarije bij het publiek in de periode oktober/november

1956 een tijdelijke terughoudendheid aan de dag trad,

waardoor tal van verzekeringen, die onder normale om-

271

11

272.

t•’-‘

:’

stândigheden ingenoemde maancien tot stand zouden zijn

gekomen nu’ eerst in decembçr werden afgesloten.

TABEL 1.

• Produktieverloop 1956-1957

(in miljoenen guldens)


verschil
periode
1956
1957 1957
t.o.v.
1956

jn,uari

………………
….
326,5
279,5

47,0
303,8
..
288,6

15,2
februari

……………… ….
.
maart

………………….
..
291,3 324,4
+

33,1
le

kwartaal

……………….
921,6
892,5

29,1

april

……………………
288,6
320,9
+

32,3
mei

……………………..
278,1 334,4
+

56,3
282,9

.. ..
322,7
+

59,8
juni ‘, ………………………
2e

kwartaal

……………….
849,6
978,0
+
128,4

jtijj

……………………..
augustus

………………..
september

………………..

..
280,8
..
248,3
264,9

320.3
274,8 329,7

+

39,5
+

26,5
+

64,8
..794,1
924,8
+
130,7
3e kwartaal

304,8
314,1
+

9,3
november

…………. .. …..
300,0
339,5
+

39,5
oktober

……………………

december

……..
…………
550,8
..
485,0

65,8
4e

kwartaal

……………….
1.155,5
..
1.138,6

16,9

jaartotaal

…………………
3.720.8
3933’9Jk
T4-213,13′

De in bovenstaand overzicht opgenomen cijfers zijn af-

komstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek en

hebben betrekking op de
binnenlandse
produktie van alle

levensverzekeringmaatschappijen, werkzaam in Nederland.

” Zij behelzen zowel de individuele, derhalve geheel voor

eigen rekening afgesloten, verzekeringen als de collectieve

• – personeelsverzekeringen. Ook de Nederlandse produktie

vaii de hier te lande werkzame buitenlandse maatschap-

– pijen is in de cijfers begrepen. Geheel parallel met de cijfers

uit het verslag van de Verzekeringskamer lopen de C.B.S.-

– gegevens niet. De Verzekeringskamer maakt in haar ver

slag, dat pas in het najaâr pleegt te verschijnen in twee

– Jos van elkaar staande hoofdstukken, in de eerste plaats

onderscheid tussen de produktie, behaald door de binnen-

/ ,landse en buitenlandse maatschappijen ieder afzonderlijk,

terwijl in de tweede plaats de daarin voorkomende getallen

‘ zowel de hier te lande als buiten onze grenzen tot stand

gekomen verzékeringen betreffen.

Het in november ji. verschenen gedetailleerde verslag

van de Verzekeringskamer over
1956
toont aan, dat in die

,
jaarperiode door de binnenlandse maatschappijen een pro

duktie werd geboekt van f. 4.063 mln. (hier te lande en

elders). De buitenlandse maatschappijen noteerden in het-

•’ zelfde jaar een produktie van slechts f. 86,6 mln, zodat

binnen- en buitenlandse maatschappijen tezamen tot een

ttale produktie van bijna f. 4,150 mln, kwamen. Het

,officiële” produktiecijfer lag in
1956
f. 429 mln. hoger

‘dan de door het C.B.S. – uitsluitend voor het binnenland

– berekende’ produktie van f. 3.721 mln. Dit verschil in

aanmerking nemende kan het voor 1957 geldende werke-

lijke produktiecijfer voor alle binnen- en buitenlandse

/ “maatschappijen op f. 4,4 mrd. getaxeerd worden.

– Ofschoon de op basis van de C.B.S.-gegevens becijferde

produktie van f. 3.933,9 mln. in
1957
f. 213,1 mln. hoger

• ,. is, geweest dan in 1956 en daarmede een resultaat werd

bereikt, hetwelc dat van alle voorgaande jaren overtreft,

• moet wel geconstateerd worden, dat in het tempo, waar-

•. mede de pr6duktie is toegenomen, vertraging is opge-

tréden. Bedroeg de procentuele toeneming in 1956 t:d..

‘1955 11,1 pCt., voor 1957 bedraagt do stijging t.o.v. 1956

‘slechts
5,7
pCt. Hierin is voor een deel de invloed van

de A.O.W. verdisconteerd, terwijl overigens niet vergeten

:’-‘–‘.

‘:;

•”;”

1
mag

wordn, dat 1è veiande’rde economische; omstandig:

heden, de gevolgen van de bestedingsbeperking, Oe poli.-

tieke verwikkelingen in de wereld, de gestegen kosten

van levensonderhoud, de uitgifte van rentespaarbrieven
e.d. een bonte rij van factoren vbrmen, die het afsluiten

van verzekeringen tot op zekere hoogte in de weg hebben

gestaan. Dat desondanlcs
4
de produktie tot recordhoogte

is gestegen,
bewijst,
dat de zorg
,
voor de toekomst ons

volk na aan het hart ligt.

Over de drie hoofdbranches: kapitaal -, rente- en volks- –

verzekering verdeeld blijkt de kapitaalverzekering, welke

zich in de beide jaren1955 en 1956 in opwaartse richting

bewoog, in 1957 een stapje terug gegaan te zijn. Haar aan-

deel in de totale produktie bedroeg 44,1 pCt. tegen 45,5

pCt. in 1956. Bij de beoordeling van dit verschijnsel moet

in het oog worden gehouden, dat zowel in 1955 als in 1956

door de verhoging van de aftrekbare lijfrentepremie tot

f. 3.600 per jaar zich bij het publiek een grote animo had

afgetekend kapitaalolissen af te sluiten met opneming

van de zgn. ,,fiscale lijfrenteclausule”, waarmede vooral

in de kringen van zelfstandigen werd beoogd de op het ge-

bied van de oudedags- en gezinsverzorging bestaande ach-

terstand in te halen. Vanzelfsprekend zijn ook in 1957 tal

van dergelijke verzekeringen afgesloten, doch de stimulans,

die van de verbeterde aftrekregeling na haar bekendmaking

uitging, ontbrak ditmaal.

• De renteverzekering boekte enige terreinwinst. Zij par-

ticipeerde in de totale produktie van 1957 met 49,3 pCt.

tegen 48,2 pCt. in 1956. Bij de produktie-opgaven van het

C.B.S. is geen splitsing gemaakt tussen verzekeringei, die

op individuele basis en verzekeringen, die volgens het

collectieve tarief zijn tot stand gekomen. Men kan echter

veilig aannemen, dat een belangrijk gedeelte van deze

produktie voor rekening komt van door bedrijven en

ondernemingen ten behoeve van de personeelsleden en

hun gezinnen in het leven geroepen en bij het levensver-

zekeringbedrijf ondergebrachte pensioenregelingen. Daar-

voor geldt een speciaal premietarief, dat op een lager

niveau ligt dan het voor individuele verzekeringen geldende.

Het verslag van de Verzekeringskamer toont aan, dat eind

1956
bijna 40 pCt. van de in dat jaar tot stand gekomen

renteverzekeringen op collectieve posten betrekking had.

En er is geen reden om aan te nemen, dat dit percentage

in 1957 lager is geweest. Eerder hoger
3).

De volksverzekering ten slotte laat een lichte vooruitgang

zien. Haar aandeel in de totale produktie steeg van 6,3 pCt.

in 1956 tot 6,6 pCt. in 1957.

TABEL
2.
Produktie per branche,

1956

1

1957
1956

1

1957
branche

[erwhil

t.o.J
(in miljoenen (in procenten
guldens)
1956
van het totaal)

kapitaalverzekering

……..
1.692,1
1.736,5
+
44,4
45,5
44,1
renteverzekering (gekapitali-
seerd

door

vermenigvuldi-
ging met

10)

……….
1.793,1

..

1.939,7
+
146,5
48,2
49,3
volksverzekering

……….
235,5
..
257,7
+22,2
6,3
6,6

3.720,8

..

3.933,9
+213,1
100,0
100,0
totaal

……………….

3)
In het per
28
februari
1958
verschenen jaarverslag van de
Nationale Levensverzekering-Bank te Rotterdam, de grootste maatschappij in ons land, wordt vermeld, dat het aandeel van
het individuele bedrijf in de door deze maatschappij in
1957
behaalde produktie
42,68
pCt. (v.j.
49,96
pCt.) bedroeg, dat
van het collectieve
57,32
pCt. (v.j.
50,04
pCt.), waaruit, zo wordt
in het verslag opgemerkt, een verschuiving naar de collectieve
sector valt te constateren.

S

1

Premie-ontvangsten:

Op hier te lande lopende polissen van levens- en rente-

verzekering ontvingen de gezamenlijke maatschappijen in
1957 ruim f. 729 mln, aan premiën en koopsommen tegen

f.716 mln, in 1956. Er werd.derhalve bij het levensver-

zekeringbedrijf f. 13 mln.
meer
gespaard dan een jaar. tevo-

ren. Dit leidt tot de conclusie, dat de levonsverzekering een
systeem van sparen is, dat in de afgelopen jaarperiode in de

gunst van het publiek is
blijven
staan, terwijl juist bij de

spaarbanken een tegengestelde tendentie viel waar te

nemen. Het is ongetwijfeld een verblijdend teken, dat juist

in een tijd, waarin met het oog op de schaarste op de

kapitaalmarkt op het belang van het sparen bij herhaling

de nadruk is gelegd, de
spaarcijfers
bij het levensverzeke-

ringbedrjf zich in opgaande lijn blijven bewegen.

Uitkeringen.

Het spreekt vanzelf, dat bij de
voortschrijdende
groei

van de levensverzekering ook het bedrag der verrichte uit-

keringen stijgende is. Aan polishouders en aan de in de

verzekermgscontracten genoemde begunstigden kwam in

1957 een bedrag van f. 218,4 mln, ten goede (in het jaar

daarvoor f. 199,4 mln.), hetgeen er op neerkomt, dat de kas-

positie van de rechthebbenden per werkdag met gemiddeld

bijna f. 695.000 versterkt werd.

TABEL 3.

Uitkeringen aan polishouders en begunstigden

1956

1957
uitkering .

in mln. .

in mln.
guldens in pCI.
guldens
n PCt.

wegens overlijden
………………
..36,4

18,3

37,7

17,3
op de afloopdata

…………….
..
74,3

37,3

82,5

37,8
aan diverse soorten rente

88,7

44,4

98,2

44,9

totaal
…………………….
199,4

100,0

218,4

100,0

Vermelding verdient nog, dat tot de polissen, die als

gevolg van het overlijden van de verzekerden in 1957 tot

uitkering kwamen,
4.579
contracten behoorden, die ten

tijde van de opeisbaarheid der verzekerde bedragen nog

geen twee jaar van kracht waren. Op die polissen werd

door de -maatschappijen aan premiën ontvangen f. 420.865

in ruil waarvoor de belanghebbenden een som ter waarde

van f. 5.384.069 of bijna 13 x zoveel als aan premiën werd

betaald, zullen ontvangen. Deze aan de praktijk ontleende

cijfers bewijzen, dat risicodekking waarlijk geen oyerbodige

luxe is. Niemand van de bijna 4.600 verzekerden zal zich

bij het afsluiten gerealiseerd hebben dat zijn leven reeds

binnen twee jaar nadien een einde zou nemen. Hoe op dit

punt de
cijfers
over de afgelopen vijf jaren luiden, laat het

hiernavolgende bijzonder leerzame staatje zien.

TABEL 4.

Door over!jjden binnen 2 jaar vervallen polissen

aantal
premie-
uitkeringen
jaar
olissen
ontvangst in
in
guldens guldens

218.965
2.723.851
4.981
356.886
3.854.241
1953

…………….
5.640

4.685
262.192
3.535.273
1954

…………….
1955

…………….
,

4.737
368.916
4.691.316
1956

……………
1957

……………
4.579
420.865 5.384.069

Beleggingen.

Het totaal der beleggingen van het alleen in Nederland

uitgeoefende bedrijf is van f. 5.811,2 mln. per 31 december

1956 tot f 6.353,2 mln, per 31 december 1957 gestegen,

waaruit blijkt, dat in één jaar tijd de beleggingen met f. 542

mln, zijn vermeerderd. Het grootste deel daarvan is bélegd

in onderhandse leningen, nl. bijna f. 372 mln., waardoor, .

het aandeel van deze voornaamste beleggingspost nog ver-

der in betekenis is toegenonien en thans met 51,05 pCt. of.

met iets meer dan de helft van het belegde vermogen een
s

dominerende positie inneemt. Een belangrijk gedeelte van

de op onderhandse schuldbekentenis uitgeleende bedragen’
heeft direct of indirect zijn weg gevonden naar de woning-

, –

bouwsector (o.a. heeft f. 150 mln, betrekking op de aan de,
Bank voor Nederlandsche Gemeenten ten behoeve van ‘de

woningbouw begin 1957 toegezegde lening van f. 400 mln.,

waarvan de resterende f. 250 mln. in 1958 zal volgen).

Ook het op hypotheken uitgezette bedrag geeft in 1957

een belangrijke vooruitgang te zien. Met f. 134,1 mln.

namen de hypothecaire leningen toe, welke van f. 1.100,9

mln, uit. 1956 tot f. 1.235 mln. ult. 1957 stegen en daar- :

door met 19,4 pCt. (v.j. 18,9 pCt.) de tweede plaats in, de

rangorde der beleggingen bekleden. De effectenporteféuille

boette iets aan betekenis in. Tegenover een effectenbezit

van rond f. 580 mln. (d.i. even onder de 10 pCt. van..het
totaal). ult. 1956 staat f. 558,7 mln (8,8 pCt.) eind 1957:

Het in vaste eigendommen belegde bedrag vertegenwoor-.

digde eind 1957 een waarde van f. 458,6 mln (7,2 pCt.),

tegen f. 408,2 mln. (7 pCt.) eind
1956.

Per 31 december 1957 was bij het gezamenlijke levens-

verzekeringbedrjf voor een bedrag van bijna f. 80,9 mlii.

door de betrokken verzekerden bij wijze van voorschot op’

hun polissen van levensverzekering opgenomen tegenrond

f. 74 mln. aan het einde van het jaar daarvoor. Ofschoon’

het in absolute cijfers uitgedrukte bedrag der polisbeienin-

gen is gestegen, is er door de polishouders naar verhouding

toch niet meer geleend dan in 1956. Zowel voor 1957 als,.,

voor 1956 bedraagt het percentage 1,3 van het beleggings-

totaal.

De samentellende bestanddelen van het belegde kapitaal’ -.

alsmede de mutaties, welke zich gedurende 1957 in het be-. –

leggingspatroon hebben voltrokken, blijken uit onder-,

staande tabel.

TABEL 5.

Belegd kapitaal

Balanswaarde

stijging.of
per

per’ daling in
31-12.1956
1
31-12-1957 j mln, guldens

vaste eigendommen ………….408,2

458,6

-1– 50,4
hypotheken

………………

.

..1.100,9

1.235,0

+ 134,1


effecten

…………………..579,9

558,7

– 21,2

– –
leningen op schuldbekentenis

2
..872,0

3.243,6

+ 371,6
schatkistbiljetten en -promessen

0,3

1,2

+ 0,9
inschrijvingen Grootboek en
Schuldregisters

…………..
..
690,6

649,8

– 40,8
polisbeleningen
…………….
..73,9

80,9

‘ +

7,0
overige beleggingen
…………
..85,4

125,4

+ 40,0

totaal

……………….
5.811,2

‘6.353,2

– + 542,0″

De cijfers, welke tot grondslag hebberf gediend voor

bovenstaande beschouwing over de gang van zaken bij het

levensverzekeringbedrijf in 1957, dragen uiteraard een -,

voorlopig karakter. Zij zijn echter voldoende representatief’

om, vooruitlopende op het over enige maanden te ver-,’ –

wachten officiële cijfermateriaal, reeds nu te kunnen vast-

stellen, dat het jaar 1957 voor het levensverzekeringbddrijf

een gunstige periode is geweest.

Rotterdam.

J. B. BOOIJ.

soort belegging

273

S.
»

In het eerste gedeelte van dit artikel wordt ge-
wezen op het bestaan van

overzichten welke
inzicht verschaffen in de financiële resultaten van
land- en tuinbouwbedrjven in Nederland. De
huidige resultatenoverzichten hebben meestal be-trekking op één bedrijf, een groep van bedrijven, een landbouwgebied of groepen van landbouwge-
bieden, maar niet op de land. en tuinbouw van
geheel Nederland. Het is daarom onjuist om uit
deze overzichten meer te willen halen dan’ er
in zit, i.c. een deel representatief te stellen voor
het geheel. In het tweede gedeelte van het artikel
wordt nu een
methode ontwikkeld
volgens welke
het mogelijk is om de rentabiliteit – verhouding
tussen rendement en vermogen – van de ,,Natio-
nale boerderij” kwantitatief
te bepalen. Voor
deze berekening is van gegevens gebruik gemaakt welke door het Centraal Bureau voor
de Statistiek
zijn gepubliceerd. De verkregen uitkomsten geven
een objectief en algemeen beeld van de feitelijke
toestand.

Bedrijfsuitkomsten

van de

,,na.tionale boerderij”

•1

Bedrijfsresultatenoverzichten.

,,Hoe gaat het in de landbouw?”. Dit is een vraag die

de laatste tijd vrij dikwijls gericht wordt tot personen die

op een of andere wijze bij de landbouw betrokken zijn.

Het is echter verre van eenvoudig om hierop een antwoord

te geven dat de algemene tostand duidelijk en objectief

weergeeft. Deze moeilijkheid vloeit oa. voort uit het feit

‘dat in de land- en tuinbouw de grondsoorten, de bedrijfs-

typen en de economische omstandigheden sterk variëren.

• Een micro-economische bestudering van enkele bedrijven
uit een massa ongelijksoortige bedrijven leent zich moeilijk

voor conclusies die op het macro-economische betrekking

hebbeii. Men komt bij de beantwoordig van de gestelde

vraag zo licht in de verleiding om met behulb van de in-

ductiëve methode een gevolgtrekking te maken. Men rede-

neert dan als volgt: de bedrijfsresultaten van ondernemers

A. B en
C
zijn goed geweest, dus.zal het in het algemeen

wel meevallen. Öf de bedrijfsresultaten van D, E en F zijn

slecht geweest, dus is het in de agrarische sector allerminst

rooskleurig gesteld.

Op deze manier te werk gaande komt men tot een scheef

getrokken conclusie, aangezien de bedrijven een heterogene

massa vormen. De bedrijfsresultaten zijn afhankelijk van

een

groot aantal factoren, waaronder de fysieke opbreng-

sten van de oogst, de prijzen van de afgeleverde produkten,

de omvang van de gebruikte hoeveelheden grond- en hulp-

stoffen, de in het produktieproces aangewende arbeids-

éenheden en de prijzen van de kostenfactoren. Hoewel men

bij het bestuderen van bedrijfsuitkomstenstatistieken en

prijsindexcijfers een veel groter gebied in het blikveld heeft,

moet men toch bij het trekken van conclusies in het oog

houden dat ook deze gegevens dikwijls betrekking hebben

op een deel van het geheel.
Om een betruwbaar algemeen beeld te kunnen vormen,

zal meh rekening moeten houden met de veelzijdigheid

van de landbouw. Er is nl. een groot onderscheid tussen

landbouw en tuinbouw. Verder kent men in de landbouw-

sector weér de veeteelt-, de akkerbouw- en de gemengde

bedrjven. In elk van deze onderdelen zijn de bedrijfsresul-

taten weer verschillend, daar dee o.a. afhankelijk zijn van

grondsoort, bedrijfsgrootte en wèersonistandigheden. In

de tuinbouwsector is de ongelijksoortigheid van de bedrij-
ven nog groter, t.w. bedrijven waarop de bloembollenteelt,

groenteteelt, fruitteelt; zaadteelt, bloementeelt, boom- en

heesterteelt wordt uitgeoefend. Bovendien kunnen de resul-

taten in de glascultuur weer belangrijk
afwijken
van de

cultuur in de open grond.

Wanneer sommigen als hun mening te kennen geven

dat de landbouw in ,,minèurstemming” is en,dat’,,krachtig

aan de bel gerukt” moet worden ten behoeve van de land-

bouw dan geschiedt dit op grond van veelzijdige overwegin-
gen en nauwkeurige berekeningen. Aan deze visie ligt onder
andere ten grondslag hetgeen in de figuren 1, 2 en 3 beknopt

wordt weergegeven.

Deze en andere gepubliceerde resultatenoverzichten,

welke een bepaald deel van het gehéel vertegenwoordigen,

kunnen echter misleidend werken als er algemene conclusies

aan worden verbonden, waarvan men meent dat deze

betrekking hebben op de ,,nationale boerderij” als geheel..

Dit komt doordat niet a priori vaststaat, dat deze uitkom-

sten representatief zijn voor de land- en tuinbouw’ integraal

genomen. Het bovenstaande neemt echter niet weg, dat

elk resultatenoverzicht op zichzelf genomen wèl represen-

tatief kan zijn voor het gebied waarvoor het is samenge-

steld. Een resultatenoverzicht dat met behulp van een steek-

proefmethode is opgebouwd is inderdaad representatief

voor het betreffende gebied als aan de drie voorwaarden

voor een goede steekproef is voldaan, t.w. een goed frame,
een zuivere selectiemethode en een voldoend kleine sprei-

ding in de cijfers waarom het gaat.

Samenvatting.

Bij de beantwoording van de vraag: ,,Hoe gaat het

in de land bouw?” geven de resultaten van een beperkt

aantal individuele bedrijfshuishoudïngen een onvoldoende

hoeveelheid materiaal voor een algemeen oordeel; de thans

in omloop zijnde statistische overzichten hebben slechts

betrekking op een meer of minder groot deel van de

agrarische sector en omvatten niet de land- en tuinbouw in

zijn geheel.

Dë micro-economische bedrijfsresultatenoverzichten

zijn in de eerste plaats bestemd voor interne en externe

bedrijfsvergelijkingen en lenen zich minder goed voor alge-

mene beschouwingen.

274

.

FIGUUR!.

.

FIGUUR 2.

B

.

Bedrijfsresultaten per ha cultuurgrond
edrijfsresultaten van de landbouw,

19501’51 -19541’55
(gem.voor Nederland)

gId
2500


2000

1500

pbrengstem

Opbr

inklimen

Winst

400

1950/51 1951/52 1952/53 1953/54
1954/55

7.15

15.30

30-50

50.100 –
‘BedriØsgrootte in his

Bron:
C
.
B
.
S.

Bron:
C
.
B
.
S.

FIGUUR 3.
Prijsindexcijfers van landbouwprodukten en kostenfactoren, 1949/50-1952
/
’53 = 100

(Voortschrijdende
12- maandsgemiddelden)

st

120
t

____________

.

_____________
120 –
t

ttttttttt,Tlttltttttt,Ilttlttttttt,tttttttltl,tttt
ttltttt,,tttt
t tttttl

110

100

90

II

Ii

III

t
t

t

t

t

t

t

t
II

t

tI

t
t

II

II

t
II

Ii

II

t
It

t

II

II
80

80
JASONDJFMAMJJASONDJFMAMJJASONDJFMAMJJASONDJFMAMJJASQNDJFMAMJJASONDJFMAMJ
oogstjren 1950/51

1951 /52

1952/53

1953/54

1954/55

1955/56

Bron:
C.B.S.

275

110

100

90

landboutoeprodukton

7
.e
l’

10
#0

kostenfactoron
.
.

.

5,:.,

/1′

•’

/
S
.
,

\. •

S

3.’ De bedrijfsresulâten .van groepen gelijksoôrtige be-

-‘ drijven of van bedrijven in bepaalde landbouwgebieden en

groepen van landboiiwgebieden geven een breder inzicht,

hewel dit inzicht toch nog slechts partiëel

Een rentabiiteitsberekening van de ,,nationale boerderij”.

In het voorafgaande zijn enkele opmerkingen gemaakt

over de betekenis die men moet hechten aan de uitkomsten

van bepaalde onderdelen van de agrarische sector. Tot

voor korte tijd was dit het enige materiaal dat ter beschik-

king stond. Bij gebrek aan beter materiaal trachtte men toch

‘ uit deze onderdelen een totaalbeeld te verkrijgen. Hierbij

» rijst de vraag: ,,In hoeverre is het geschilderde totaalbeeld

dat uit dç (partiële) overzichten van bedrijfsuitkomsten

wordt verkregen in overeenstenm3ing met de werkelijk-

heid?”. Een antwoord op deze vraag kan worden verkregen
• met behulp van gegevens die in publikaties van het Centraal

.’ ‘.. Bureau voor de Statistiek verspreid voorkomen. Het

materiaal, dat ter beschikking staat, leent zich nl. voor

uiteenlopende macro-economische berekeningen.

Het is mogelijk om een berekening te maken omtrent de

– rentabiliteit van de ,,nationale boerderij”. Dit punt zal in

het hierna volgende worden bezien voor de jren 1949

tot en m6t.1955. Alvorens hiertoe over te gaan zij nog ver-

meld dat de berekening zal worden uitgevoerd voor de

landbouw in het algemeen, d.w.z. inclusief de tuinbouw.

Het zijn o.a. de jaarlijkse lândbouwtellingen, de oogst-

• – ramingen, de slachtingen en de omzetten op de veilingen

waaruit de omvang van de produktie kan worden afgeleid.

Met behulp van gegevens ontleend aan de prjzenstatistiek

kan de waarde van de produkten worden berekend. Hiervan

• moeten worden afgetrokken de interne leveringen, d.w.z. dat

• :

deel van de produkten dat de ,,nationale boerderij” niet

•,

-. –

,


S

•. ‘

.

1.

/

.

:

verlaat (o.a. voede’rbieten, zaaizaad,pootgoed). Verder is
uit diverse bronnen na te gaan, welke offers gebracht zijn

om de produkteui voort te brengen. Het een en ander is

beknopt weergegeven in tabel 22
op
blz. 147 van de juni-

aflevering in 1957 van de Maandstatistiek van de Land-

bouw. Er is hierbij gewerkt volgens richtlijnen, welke wer-

den vastgesteld door de Voedsel- en Landbouworganisatie

van de Verenigde Naties
1).

Voor de uit te voeren berekening zijn de volgende posten

van belang: de bruto-opbrengst, de aankopen uit andere

sectoren, de afschrijvingen, de indirecte belastingen mirius

subsidies en de betaalde lonen. In de kosten moet voor het

gestelde doel ook de geaardeerde gezinsarbeid worden

opgenomen.5Deze post voor de gewaardeerdgezinsarbeid

is driemaal zo groot als die voor de betaalde arbeid.

Dit laatste is af te leiden uit de arbeidskrachtentelling In

de land- en tuinbouw in december 1953
2).
Een dergelijke

verhouding van 1: 3 is ook te vinden in de ,,Statistiek

van bedrijfsuitkomsten in de landbouw” en in de uitkom-

sten van de arbeidskrachtentelling die in december
1956

heeft plaats gevonden.

In de kosten (zie tabel 1) is geen vergoeding voor de

typische onderneinersfunctie opgenomen; alleen de (ban-

den)arbeid van de ondernemer is beloond. Bovendien is

er in de kosten geen rente (betaald of berekend) opgenomen

voor het geïnvesteerde vermogen in grond, gebouwen, vee-

stapel, dode inventaris en veldinventaris.

In tabel 2 zijn in beknopte vorm de voornaamste posten

opgenomen, t.w. de bruto-opbrengst, de totale kosten en

de netto-opbrengst.

Deze richtlijnen zijn neergelegd in ,,A Handbook of
Definitions and Methods”. Het handboek is samengesteld door
de ECE/FAO Agriculture Division te Genève. Zie ,,Statistiek van de land- en tuinbouw” 1954, blz. 82.

.
5
TABEL
1

Kostenoverzicht van de ,,nationale boerderij”

1949

1950

1

1951

1952

1

1953

1954

1

1955

(in mln. gid,)
952
1.144 1.305
1.426 1.484 1.602 1.675
12
0

129
153
172
171
173
175
69
72
87
86
85


64 40

– –
Aankopen Uit andere sectoren

…………………………
Afschrijvingen

………………………………………

412
443
483
508
.

515
544 580

Indirecte belasting minus subsidies

……………………..
Betaalde lonen
(mci.,
+ werk door derden)

………………

Gewaardeerde gezinsarbeid
(mcl.
bedrijfshoofd)

…………..
1.236 1.329
1,449 1.524
1.545
1.632 1.740

Totaal kosten (cxci. ondernemersbeloning)
……………
2.789
3.117
3.477
-3.716
3.800 4.015
4.210

TABEL 2.

Resultatenoverzicht van de ,,nationale boerderij”

1949

1-‘

1950

1

1951

1952

1

1953

1954

1

1955

met 0 pCt.

Totale kosten (cxci. ondernemersbeloning)

.. . . –

2.789

lonmg

– onderne-

Nétto opbrengst (mcl. ondernemersbeloning) …. •

296

Gevai II

Netto opbrengst (ii. ondernemersbeloning) ….

296

•-

Geval S

Bruto opbrengst

………………………..3.085

,mersbe-

Gekapitaliseerd tegen 4 pCt.

………………

.7.400

met 10 pCt.

Ondernemersloon 10 pCt. van betaald en gewaar-
onderne-

deerd loon

…………………………..-

165
mersbe-

Netto opbrengst (cxci. een ondernemersbeloning)

131

iomng –

Gekapitaliseerd tegen 4 pCt………………..3.300

Geval III

Nettö opbrengst (mci. ondernemersbeloning) ….

296


met 20 pCt.

Ondernemersloon 20 pCt. van betaald en gewaar-
onderne-

deerd

loon

…………………………..

330
mersbe-

Netto opbrengst (cxci. een ondernemersbeloning)

– 34
lomng

Gekapitaliseerd tegen 4 pCt……………….

t’—-S

TSÎ

S

kT5+…….4…—–(b..1
JCVdI SV

£LIU UpU•••55 5,•&S•. ………………….._..

— –
met 30 pCt. Ondernemersioon 30 pCt. van betaald en gewaar-
onderne-

d eerd loon …………………………..-

495
mersbe-

Netto opbrengst (cxci. een ondernemersbeloning)

– 199
lonmg

‘,. 276

3.545

3.888

– –

4.231

4.056

4.395

4.678

3.117

3.477

3.716

3.800

4.015

4.2i0

428

411515

256

380

468

10.700

10.300

12.900

6.400

9.500

11.700

428

411

515

256

380

468

177

193

203

206

218

232

251

– 218

312

50

162

13

6.300

5.500

7.800

1.250

4.050

5.900

428

411

515

256

380

468

354

386

406

412

436

464
74

25

109

-156

-56

4
1.850

625

2.725

100

428

411

515

256

380

468

531

579

609

618

654

696
– 103

– 168

– 94

– 362

– 274

-228

t…

/

,

,

•,.•

S

,

.

S

‘S

/

,

-S S

-S.

‘!

S

.

.
S
.

.5

.

.

S

S


,._•.

.

-.

•’•

5

9

S

S

‘•.

S

S

S

.

S

-.

.,

Toelichting
op
tabel 2


Wan’rïeer men de door kapitalisatie verkregen vermogens-

In de totale kosten zijn de bëtaalde en berekende lonei’
waarden’ van de Ïaatsté zes jaren nader beziet ,dan valt

opgenonen. Om de getlachten goed te kunnen bepalen,
direct op dat deze lager zijn dan de directe opbrengstwaarde

wordt verondersteld dat de arbeid voldoende is beloond
=
verkoopwaarde). De omvang van het in de land- en:

(overeenkomend met de produktieve bijdrage), zowel van
tuinbouw geïnvesteerde vermogen was per 1 mei
1954
in

het vreemde personeel als van de gezinsleden inclusief het
totaal 14,1 miljard gulden blijkens een onderzoek naar de

bedrjfshoofd. Van de overige produktiefactoren, t.w. de
investeringen
3).
De bedrijfseconomische waarde is dus ge-

grond, het kapitaal (concreet) en de ondernemer, wordt
ringen dan de directe opbrengstwaarde; dit houdt dus ‘ook

de beloning hieronder aan een beschouwing onderworpen.
in dat de rentabiliteit van het geïnvesteerde vermogen

Als we letten op de vele cultuurtechnische verbeteringen
minder dan-4 pCt. is. Dit behoeft ons niet te verwonderen,’-

die de grond tgenwoordig ondergaat, is er geen enkel
want dit komt geheel overeen met de werkelijke toestand.

bezwaar tegen om de grond als een kapitaalgoed te be- De arbeiders, de gezinsleden en het bedrjfshoofd zijn

schouwen. Dit houdt in dat het gehele produktie-apparaat
volgens de gebruikelijke normen beloond en er is gekapita-

als een coilectiviteit van kapitaalgoederen gezien moet
liseerd tegen een rentevoet van 4 pCt. Indien de bedrjfs-
,

worden, zodat de grond en het kapitaal (concreet) tot één
economische waarde hoger zou zijn dan de verkoopwaarde

post worden samengevoegd.
dan houdt dit in dat het geïnvesteerde vermogen een ren-

In de’ netto-opbrengst is nog aanwezig de interest van
dement geeft van meer dan 4 pCt. Als dit feit zich zou voor-

de kapitaalgoederen (eventueel de ,,rent”) en een positieve
doen dan zou de agrarische sector minder reden tot klagen

of negatieve ondernemersbeloning. Wanneer we de onder-

hebben en behoefde men niet in ,,mineurstemming” ,,krach-

riemersbeloning gelijk nul stellen dan is de netto-bpbrengst
tig aan de bel te rukken”, zoals in het voorgaande is ge-‘

op te vatten als de beloning voor de produktieve bijdrage
me


moreer.
d

van de collectiviteit van de kapitaalgoederen. Als deze

netto-opbrengst gekapitaliseerd wordt tegen 4 pCt. dan
Samenvatting.

stelt het gevonden bedrag de vermogenswaarde voor van In de macro-economische berekeningen (produktié

de ,,nationale boerderij”, bezien vanuit de bedrijfsecono- kosten, investeringen), die met behulp van door het Cen-

mische gezichtshoek.


traal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde gegevens

Indien de ondernemersbeloning positief zou zijn is er werden uitgevoerd, zijn alle land- en tuinbouwbedrjven

in de te kapitaliseren netto-opbrengst een gedeelte dat er
opgenomen.

niet in hoort en in het geval dat de ondernemersbelonig
De berekeningen, die op deze brede basis berusten

negatief zou zijn ontbreekt er een gedeelte aan de te kapi-
geven een objectief en algemeen beeld
van
de feitelijke

taliseren netto-opbrengst. In tabel 2 zijn daarom vier ge-
toestand.

vallen gegeven, waarbij resp. 0 pCt., 10 pCt., 20 pCt. en De verkregen uitkomsten zijn in overeenstemming

30 pCt. van het loonbedrag als ondernemersbeloning in
met hetgeen is geconstateerd in bepaalde onderdelen van

de kosten is opgenomen. Vermoedelijk is het geval van
de agrarische sector.


-‘

0 pCt. ondernemersbeloning het meest met de werkelijk-
1


Badhoevedorp.

Drs. H. KIEFT.

heid in overeenstemming. Uit het overzicht blijkt duidelijk
,
______

dat een stijgende beloning voor de ondernemer de beloning
3)
Zie: ,,Statistisch bulletin” van het C.B.S. van
7
maart
1957,
voor grond en kapitaalgoederen doet afnemen.
jaargang
1957
no. 18.

Brood en’ tentoonstellingen

,,Mag men aannemen, zoals het zo dikwijls wordt voor-
worden gevreesd. Neemt men, aldus betoogt genoemd

gesteld, dat de toeloop’van buitenlandse bezoekers op de
blad, aan, dat in 1958 4 mln, buitenlanders naar België



Wereldtentoonstelling de schaarste zal veroorzaken aan
komen en gemiddeld twee dagen blijven, dan impliceert

verschillende produkten en meer in het bijzonder aan dit 8 mln. verbruiksdagen of oigeveer
1/4
pCt. van het
sommige voedingsmiddelen, waarvan de prijs dïenvolgens


jaarlijks verbruik der Belgische bevolking. In
1957
bedroeg;
in België zou kunnen oplopen?” Ziehier een vraagstuk,
/
het aantal overnachtingen van vreemdelingen
3,5 â
4 mln.;
dat de Wereldtentoonstelling te Brussel heeft opgeworpen.
de additionele verbruiksdagen ad rond
5
mln., die moeten-

Uit het feit, dat het ,,Maandschrift van de algemene directie .worden verdeeld over de tijd, dat de Wereldtentoonste’lling

S

voor studiën en documentatie”, een uitgave van het Bel-
is geopend, vertegenwoordigen minder dan
1/3
pCt. -,,van
gische Ministerie van Economische Zaken, aan de beant-
het aantâl verbruiksdagen ten behoeve van ingezetenen”.

woording van deze vraag een artikeltje wijdt, mag men
Er zouden zich alleen moeilijkheden kunnen voordoen,

wel

afleiden

dat

het

in

de

aanhef gefor’muleerde
indien de voorziening van de belangrijkste voedingsmici-

probleem in België leeft.
delen te kort zou schieten. Genoemd blad gaat voor vier

Gelukkig is het artikel voor degenen, die zich zorgen
voedingsmiddelen, ni. brood, aardappelen, vlees en boter,’

maken, zeer geruststellend. In de eerste plaats zal de toe-
na hoe de situatie zich thans laat aanzien. De tarwepositie’
neming van de vraag naar voedingsmiddelen niet zodanig in België is zodanig, dat zich geen voorzienings- maar *el

zijn, dat alleen op grond dââ.rvan marktontwrichting moet
afzetmoeilijkheden vordoen: het broodverbruik vertoont

277

•’.

sedert enige jaren een neiging tot dalen, terwijl de produktie

van binnenlandse tarwe aanmerkelijk is gestegen en zelfs

ten opzichte van 1939 is verdubbeld. Ook aardappelen

zullen vermoedelijk geen ,,bottle-neck” vormen: de oogst

van 1957 was aanzienlijk en het verbruik daalt de laatste

jaren. Alleen in het tweede kwartaal 1958 zouden zich

moeilijkheden kunnen voordoen doordat de houdbaarheid

van minder vroege aardappelen te wensen overlaat. Er zijn

echter regelingen getroffen om zo nodig aardappelen te

importeren.

Verwacht wordt, dat de vraag naar vlees zich vooral

zal richten op biefstuk, coteletten en ham. Een kritieke

periode zou zich kunnen voordoen gedurende de eerste

maanden van de tentoonstelling; dan bevindt het vee zich

ni. nog in de weide. Daar echter de grote toeloop van

bezoekers, in de vakantiemaanden mag worden verwacht,

is de kans op spanningen gejing. Overigens zijn maatrege-

len genomen om een eventuele schaarste’ aan bepaalde

vleessoorten te voorkomen: Bovendien is het een onder

deze omstandigheden geruststellende gedachte, dat de

toestand op de vleesmarkt over het algemeen gekenmerkt

zal worden door overproduktie en door de noodzaak afzet

in het buitenland te vinden. Ook wat de botervoorziening

betreft is er weinig reden tot bezorgdheid: het verbruik

• daalt sedert enkele jaren en de produktie geeft een stijging

te zien. Op 1januari waren er 22.000 melkkoeien meer dan

vorig jaar om deze
tijd,
hetgeen overeenkomt met een extra-

produktie van 3.000 ton boter
,
per jaar of 3 pCt. van het

,verbruik in 1957.
Aan de vooravond van de opening der Wereldtentoon-
stelling kan aldus worden vastgesteld, dat deze manifes-

tatie afgezien wellicht van tijdelijke en plaatselijke

/ moeilijkheden – niet tot spanningen op de Belgische land-
bouwmarkten aanleiding zal geven. Voor die lieden, die

zich, alvorens te besluiten de tentoonstelling te bezoeken,

het hoofd breken over de vraag of zij in België tegen rede-

ljk prijs wel ‘oldoende te eten zullen krijgen – voor

ons, Nederlanders,, die immers overal hun brood inee

naar toe nemen speelt dit probleem misschien niet zo

zeer – moet deze conclusie toch wel een ware opluchting

betekenen. Bovendien weten zij, dat België, mocht er

onverhoopt met de voedselvoorziening iets scheef gaan,

altijd voedingsmiddelen kan importeren. Uit Nederland

bij voorbeeld!

/
De geldmarkt.

• Sedert de discontoverlaging die 24 januari jI. in Neder

land plaatsvond is het rentepeil voor driemaands schatkist-

papier gedaald van 41 tot 3 pCt. Om een aanpassing aan

deze daling op de open markt te
verkrijgen,
heeft De

Nederlandsche Bank haar tarieven met ingang van 25

maart 1958 opnieuw met 4 pCt. verlaagd, zodat ht wissel-

disconto thans 4 pCt. bedraagt. Het begrip ,,aanpassing”

moet men in deze overigens met een korreltje zout nemen,

want met ingang van dezelfde datum werd het cailgeld-

tarief met
k
pCt. tot 24 pCt. verlaagd.
De maximumrente die de lagere overheid voor kasgeld-

leningen mag betalen ‘onderging eveneens een daling,

daar deze, tegenwoordig – aan het’ promessendisconto

(44 pCt.) gelijk is gesteld. In tegenstelling tot de rente-

gatnnia-voorwaarden voor de langlopende leningen werken

die voor de kasgeldieningen echter niet prohibitief, daar

in feite door de grote gemeenten thans ca. 4 en door de

kleinere 41 pCt. wordt betaald.

De discontoverlaging heeft geen verandering aange-

bracht in de politiek van De Nederlandsche Bank om de

geldmarkt af te romen: zij heeft in de verslagweek de

mogelijkheid geopend om tot nader order driemaands

schatkistpapier op een discontobasis van 3 pCt. bij haar

af te nemen. Hiermee wordt voorlopig ‘dus een bodem

onder de geldmarktarieven gelegd.
Deze openmarkt-politiek was slechts één van de factoren

die in de loop van de verslagweek tot een zodanige ver-

krapping van de geldmarkt heeft geleid, dat het caligeld-

tarief vrijdag ji. weer met
k
pCt. werd verhoogd. Andere
factoren die. hierbij een rol hebben gespeeld zijn de v.er-

hoging van het kaspercentage, die vorige week reeds’ter

sprake kwam en die meebrengt dat de banken ca. f. 50

mln, aan additionele middelen bij de Centrale Bank ge-

blokkeerd zien, alsmede de stijging van de bankbiljetten-

circulatie in verband met de maandultimo en de naderende

paasdagen. Ten slotte zou het feit dat de gulden snoteri n gen

voor vreemde valuta’s in de verslagweek een stijgende

richting hebben ingeslagen erop kum

ien wijzen dat het

deze week met de deviezenaanwas van de laatste maanden

niet meer zo vlot is gegaan, zodat er in dit opzicht op de

geldmarkt dan geen verruiming meer zou hebben plaats

gevonden.

Tegelijk met de aankondiging dat De Nederlandsche

Bank de inschrijving op driemaandspapier openstelde,

werd bekend gemaakt dat er op 9 april a.s. door de Agent

van het Ministerie van Financiën 6-, 9- en 12-maands-

promessen zullen worden aangeboden. Deze bekendmaking

op een ongebruikelijk vroeg tijdstip diende misschien om

de banken ertoe te brengen voor dit papier met een langere

looptijd – hetwelk bij de laatste tender het meest populair
is gebleken – enig liquiditeitskruit droog te houden.

De kapitaalmarkt.

De koersen op de Amsterdamse beurs hebben goed stand’

weten te houden, ondanks de – zij het beperkte – daling

van het koerspeil in Amerika.

Twee van onze internationale concerns deden gedurende

de verslagperiode van zich spreken. A.K.U. kondigde een

verlaging van het dividend aan. Philips handhaafde het

dividend, maar de koers van het ,,televisiefonds” daalde

zelfs een’ weinig, ondanks het op zich zelf zeer gunstige

jaarresultaat: de omzet heeft de f. 3 mrd. gepasseerd, de

netto-winst na belasting vertoont een stijging van 18 pCt.

Uit het jaarverslag van Philips spreekt echter een zekere

mate van ,,structuurpessimisme”, in dier voege dat de

directie het in twijfel trekt of onze volkshuishouding wel
in staat zal zijn voldoende te sparen om de voor ons land

noodzakelijk geachte investeringen te financieren. Tegen

deze achtergrond moet ook het streven worden gezien

om voor de Philips-aandelen notering aan buitenlandse

beurzen te verkrijgen. De huidige conjuncturele situatie
komt o.a naar voren in de – in verhouding tot de omzet-
ten – gedaalde voorraden, terwijl voor investeringen een’

kleiner bedrag is uitgetrokken.

In de verslagweek vierde het beleggingsfonds ,,Robeco”

zijn 25e verjaardag. Tijdens zijn bestaan is het geplaatste

kapitaal bijna 80 keer, de netto-waarde van de bezittingen

278;

ruim 200 keet zo groot geworden.’ Wat’ betreffende de

gedurende 1957 gevoerde beleggingspolitiek wel in het

bijzonder opvalt is dat de maatschappij aan het eind van

dat jaar bijna 15 pCt. van de haar ter beschikking staande

middelen in contanten aanhield. Deze liquiditeitsvdorkeur,

uit hoofde van het voorzorgs- en/of het

,,specuiatie

motief, is ook bij andere beleggingsf6dsen die hun ver-

slag over het afgelopen jaar hebben gepubliceerd te con-

stateren.

Op ‘wat men wel met een merkwaardig woord de ,,beleg-

gingsmarkt” noemt (de obligatiemarkt) zijn dé koersen

zich in stijgende lijn blijven bewegen, een weerspiegeling

van de stijging die ook de rente op de kapitaalmarki aan

de dag legt. Van een rechtstreekse invloed van de disconto-

verlaging behoeft hier geen sprake te
zijn.
De dalende

geldmarktrente kan het echter, op een gegeven ogenblik

voor de banken aantrekkelijk maken om in kortiopende

obligaties te beleggen. Sommige hiervan kan men immers

als geldmarktpapier-met-een-verlengstuk beschouwen; Per

slot van rekening draagt de 1-jaar-grens die de geidmarkt

van de kapitaalmarkt af bakent, een theoretisch en vrij

arbitrair karakter.

De twee weken geleden tegen 99 pCt. geëmitteerde

5
1
,
pCt. obligaties van de Bank voor Nederlandsche

Gemeenten doen al weer een agio van 3 pCt.

Aand. indexeijfers
A.N.P.-C.B.S.
14 mrt. 21 mrt, 28 mrt.
(1953 = 100)

1958

1958

1958

Algemeen

………………………………
182
181
181
Internat.

concerns

…………………
258 257
257
Industrie

………………………………
137
136
137
‘Scheepvaart

…………………………
124
125 123
Banken

…………………………………
110
109
110
Indon.

aand.

…………………………
68 70
67

Aandelen

Kon.

Petroleum

……………………
f. 155,30

f.
153,30 f. 153,50
Unilever

………………………………
332
335
335½
Philips

…………………………………
265
264%
261%
A.K.0 .

…………………………………
154
153½
157
Kon.

N.

Hoogovens

………………
293 288 286
Van

Gelder Zn .

………………………
178
177
178
H.A.L.

…………………………………
133½ 132½
132
Amsterd.

Bank

………………………
197½
197
202½
H.V.A.

…………………………………
85
88
84

Staatsfondsen

2%

pCt.

N.WS.

….. . ……………….
62%
61
3
/,
60%

pCt.

1947

…………………………
90
90ijff
92
3%

pCt.

1955

1

………………………
85%
86½
87
3
A
3 pCt.

Grootboek 1946

……………
86%
87½
87%
3

pCt.

Dollarlening

………………
90
89 90
1
h

Diverse obligaties

3½pCt. Gem. R’darn 1937 VI
89½ 89½
90
3% pCt. Bk.v.Ned.G’em.195411/III
83 84
83%
3½ pet. Nederi. Spoorwegen
88
90
91½

pOt.

Philips 1948

………………
91½
93%
.
93
7
A
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
80%
81
82%
6

pCt. Nat. Woningb.len. 1957
106}ff
107
107%

New York

Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials …………453

452

449

M. P. GANS.

HOOFDPOSTEN VAN DE GECOMBINEERDE BALANSEN
VAN DE 35 REPRESENTATIEVE, RESP. 4 GROTE NEDER-
LANDSE HANDELSBANKEN ‘)
3)

(in miljoenen guldens)

34 banken
3)

4 banken

30 banken

dec.
I
jan.

dec.
I
jan.

dec.
I
jan.

1957

1958
1
1957

1958

1957

1958

Kas, Ned. Bank, kas-
siers, giro-mat.; uit-
gezette daggeldle-
ningen

480,5

458,4

296,7 271,0

183,8

187,4
Nederlands schatkist-
papier………….981,9

1.l6l,2
Nederlandse schat-

‘ 1.505,5 1.659,5

587,0

612,3
kisteertificaten

.

..

1.110,6

1.110,6)
Ander overheidspa-
pier
(mci.
buiten-
lands schatkistpa- . –
kistpapier)

33,5

83,8
s.
21

41,3

31,4

42,5

Bankiers (nostro) ‘)

557,3

448,2

282,1 234,3

275,2

213,9
Debiteuren,

Over-
heid ‘) ………..217,7

.196,8

184,9

151,7

32,8

45,1
..
Debiteuren,overige
) 3.106,5

3.209,8 2.080,2 2.144,0 1.026,3 1.065,8
Deposito’s en spaar-
gelden’) ………. ..1.721,2

1.811,7

1.041,4 1.126,0

679,8

685,7
Creditssldi van l’ln-
ken’)

………..452,4

475,4

264,3

275,8

188,1

199,6
..
Creditsaldi van cliën-
ten’)

………..3.468,5

3.494,1 2.441,6 2.482,4 1.026,9 1.011,7
Opgenomen gelden’
0
) 1

67,3

93,6

4,3

2,4

63,0

91,2

Balanstotaal …… .7.412,0

7.620,0 4.770,1 4.930,0 2.641,9 2.690,0

‘)
Bron:
De Nederlandsche Bank N.V. ‘) Het aantal representatieve instellingen is, als gevolg ener per 1 januari
1958 geiffectueerde samenvoeging met één verminderd; Amsterdamsche Bank-
Incassobank; Nederlandsche Handel Mij. (Ned. bedrijf); Rotterdamsche
Bank en Twentsche’Bank.,
0)
Voor de 34 handelsbanken is een meer gespecificeerde opgave verschenen
in de Ned. Staatscourant en zal worden opgenomen in de Maandstatistiek
van het financiewezen.
‘) Nostro-saldi bij banken les binnen- en buitenland.
‘) Kredietverlening aan Nederlandse provincies, gemeenten en water-
schappen.
‘) wissels, voorschotten tegen effecten en schatk.istpapier; kredietverlening
onder garantie van Nederlandse overheidslichamen; voorschotten aan krediet-
instellingen; kredietverlening aan ondernemingen waarin is deelgenomen;
kredietverlening aan anderen.
?) Deposito’s voor één maand of langer, spaargelden of gelieerde spaar-
bank.
Creditaldi van banken, loro en overige creditsaldi van banken.
Creditsaldi van :liënten in guldens; creditsaldi in valuta.
Opgenomen daggeldieningen; andere opgenomeq gelden.

PRODUKTIE-INDEXCIJFERS’)


(1953 = 100)’)

Omschrijving
Jaar-
gemiddeiden
1956
——
t
——
.

1957
1956

1957
okt,
nov.
dec.
ökt.
nov.
dec.

Aantal arbeidsdagen in de
betrokken maand’)


234
234
25
24 214
25
234

22
Algemene indexcijters van
de nijverheid’)

……
Algemene

produktie-
124 126
135
134
1,17
132 128 115
Gemiddelde

dagpro-
,

124
126
127
131
128
124
128 123
lndexci,jfers

per bedrijfs-
klasse:

Bouwmaterialen

en
aardewerk
115 122
129 112
101
130 112
108
Chemische

nijverheid
(cxci.

aardoliepro-
123
132
126
132
128
137

133

index

…………..

duktie’)

.’. …. ….

120 124 136 129
111
130

106
103
106
112
106 93 116
123
‘101 Metaalnijverheid


140
137
148 147
123
135 109 118

dukten)

…………
Leder-

en

rubbernij-

117 130 136 125
109
152 128 108

verheid

………….

Textielnijverheid
112
112
124
116 100
116 132
103

Mijnbouw

……….

Gas,

elektriciteit

en

Papierindustrie ……..

130
138
143 148
146
148
155
159
water

…………..
Voedings-

en

genot-
middelenindustrie
1113
11-6
129
133
115
1

130
133
115

‘) Bron: C.B.S.
‘) De w,egingscijfers hebben betrekking op 1949.
‘) Onder areidsdagen worden verstaan alle dagen, met uitzondering van de zon-
dagen, Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaarisdag, 2e Pinksterdag en de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld.
‘) Cxci. bouwnijverheid.
9)
Berekend door het algemeen indexcijfer te delen door het verhoudingsgetal
van het aantal arbeidsdagen in de betrokken maand en het gemiddelde aantal
arbeidsdagen van 234 in 1949.

279


1
S

t

‘S

11

‘5

Het oog gericht op Euromarkt, Vrjhandelszone

en Buitenwereld

•’S

t
Sti
i

t

De Euromarkt is nu nog een ,,continentaal

stelsel”, zonder tegen anderen te

zijn gericht. Op initiatief van Engeland wordt

nagegaan in hoeverre het Europa van de zes

zich zou kunnen inleven in een groter

vrijhandelsgebied. Grondige wijzigingen in de goederenstroom uit, naar en

binnen Europa, kunnen het gevolg zijn. Zij raken de levensbelangen van vele

Nederlandse bedrijven.

Door ook deze ontwikkelingen nauwlettend te volgen kan de Nederlandsche

Handel-Maatschappij haar cliënten deskundig voorlichten.

De NHM uw bank in een groeiend Europa

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

Hoofdkantoor: Amsterdam,. Vijzeistraat 32

280

Auteur