Econom
–
isch
m
Statistische.
–
•
Bert”chte*
–
a
•
Vrije tijd
–
*
Drs. Th. J. A. Smulders
•
–
De kapitaalmarkt in 1958
–
*•
/
%_
•
–
Ir. S. H. de Jong
(.
Nieuwe koop- en pachtpnjsnormen
•
•
S
*
–
t
–S-
–
B. Bolmeijer
•
Fluctuerende pensioenen –
•
•
S
–
Mej. Dia. J. F. J. Hardenan
5
Het atoom en de O.E.E.S.
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INS,TITUUT
S
•
–
/
t
43e JAARGANG
•
No.2115
–
–
WOENSDAG 15 JANUARI
1958
I3
•
Pensioenregelingen
•
Risico-herverzekering
van pensioenfondsen
E[RSTE NEDIRLANDSCHE
HOOFDKANTOOR:
JOHAN DE WITTLAAN 50 – ‘S-GRAVEN HAGE
TEL 01700-51. 43. 51
POSTADRES: POSTBUS 5
Voor het
secretariaat
van
bekende ondernemersorgani-
.satie te
Amsterdam
wordt gezocht een
ADJUNCT-SECRETARIS
Bij voorkeur jurist of bedrijfs-econoom met ervaring in
secretariaats-werkzaamheden.
Leeftijd pim. 30 jaar.
Zonder goede referenties onnodig te solliciteren.
Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige inlichtin-
gen onder no. E.-S.B. 3-1, postbus. 42, Schiedam.
GEMEENTE ‘s-HERTOGENBOSCH
Voor de afdeling stadsontwikkeling en planning van
de dienst Gemeentewerken wordt gezocht een – bij
voorkeur academisch gevormde –
ADMINISTRATEUR
met ruime ervaring op het terrein van publieke wer-
ken en de volkshuisvesting. De aan de te benoemen
functionaris toe te kennen rang en het salaris zullen
voornamelijk afhankelijk zijn van de bekwaamheid.
Het salaris zal minimaal
f
826,14 è maximaal
f
1.131,42 per maand bedragen (exclusief huurcom-
pensatie).
De gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft voor haâr per-
soneel goede ociaie voorzieningen. Bij het zoeken
naar woonruimte wordt zoveel mogelijk medewerking
verleend.
(Zie ook de vacatures op blz. 60)
42
E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Institutt
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
–
Losse nummers 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedani (Telefoon
69300, toestel 1 of
3).
Advertentie-tarief
f.
0.30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbeie kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf. van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck;E
H.W.Lambers;
J. Tinbergen; F. de Vries; 5. R. Zuidema. Redacteur-Secre
Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: 5.
H.
Zoon
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË: F.
Cotti
tens
de Wilmaxs; J. van Tichelen;
R.
Vandeputte;
A.
Besteding van de 60,5 uur omvattende periode
•
(in pCt.;
1
pCt. is 0,6 uur)
–
1
verplichte
vrije tijd
1
– slapen
1
Gehele
Bevoikings-
bezigheden
—
t
periode
groepen
man-
I
vrou-i man-
vrou- i man-
1
vrou-
1
a)
1
ners
wen 1 nen
wen
nen
1
wen 1
45
48
47
40 45
42
41
44
opleiding
39
41
41
t
39
12
14
100
geen acad. opleiding
36
38
42
42
14
15
100
Leeftijd
12-14 jaar
….
27
.
35 36
28
33
31
100
18-23
jaar
.
. . .
32 38
42
36
14
17
100
29-39 jaar
….
35
50
45
32
‘
14 15
100 –
60 jaar en ouder
21
38
54 39
20
19
100
Gehelobevolking
31
44
46
34
17 18
lOO
5″iiizontae
uamenteiiing
der
percentages levert
geen
100
op;
i.v.m.
de
beschikbare
ruimte
moest
de
bested i ngscategorie
,,overig
eis,
onbekend”
worden weggelaten.
–
Vrije tijd
Wij, Nederlanders, 7ijn een nijver volk. Niet alleen tijdens
de officiële werktijd zijn wij bezig, zelfs gedurende de avond-
uren en de weekends wordt onze tijd voor een flink deel
in beslag genomen door verplichte activiteiten. Dit laatste
blijkt bijv. uit een rapport van het Centraal Bureau voor
de Statistiek, dat deel uitmaakt van een serie, die geheel is
gewijd aan de vrije-tijds-
besteding
1
).’Het materiaal
voor dit rapport is afkom-
stig van een gedurende de
periode van oktober
1955
•tot januari 1956 onder
10.500 landgenoten ge-
houden enquête. Per kwar
–
tier is opgeschreven hoe
deze, volgens diverse crite-
ria ondervérdeelde, lieden
één der avonden van de
week van half zes tot
twaalf uur, de zaterdag
van twaalf uur ‘s middags
af, dan wel de zondag
van ‘s morgens acht tot
‘s avonds twaalf hebben
doorgebracht. Het behoeft
geen betôog, dat in dit met
verve, geschreven rapport,
dat zo mogelijk nog aan
aantrekkelijkheid
wint
dordat een aantal vaak
kostelijke interviews is in-
gelast, velebelangwekkende feiten aan de dag treden.
Enkele dezer vele willen wij hier thans naar voren brengen.
In de aanhef sch’ieven wij reeds, dat de avonden en de
weekends niet geheel uit vrije tijd bestaan. Om precies’ te
zijn: van de 60,5 uur waarop de enquête betrekking had,
werd 38 pCt. besteed aan verplichte bezigheden – grens-
gevallen heeft het C.B.S. met veel begrip voor de achter-
grond der activiteiten ingedeeld —; 40 pCt. was ,,echte”
vrije tijd. De genoemde percentages zijn gemiddelden Voor
de gehele bevolking; die voor de categorieën, waaruit de
bevolking is samengesteld, groe’peren zich daaromheen.
Juist de vergelijking van de hoeveelheden vrije tijd, waar-
over de diverse maatschappelijke groeperingen blijken te
beschikken, zal voor menigeen verrassingen opleveren. Het
zal de lezer immers niet onbekend zijn, dat zich omtrent de
vrije tijd, of 1iver het gebrek daaraan, van sommige groe-
1)
De serie is getiteld: ,,Vrije-tijdsbesteding in Nederland,
winter
1955/56″.
Het deel waaraan hier aandacht wordt
geschonken is deel
2:
,,Avond- en weekendbesteding”. Zeist
1957, 88
blz., f
7,25.
Verkrijgbaar bij Uitgeversmaatschappij
W. de Haan N.V., Zinzendorfiaan 3, Zeist en bij de boekhandel.
Blz.
pen – zoals bijv. leidinggevenden – min of meer algemeen
gangbare ,opinies hebben gevormd. Bovendien leven velen
in de verondertélling, dat juist de groep waartoe zij be-
horen, het vreselijk dnik heeft, terwijl anderen over een zee
van tijd beschikken. – –
Voor degenen, die op deze veronderstellingen een zeker
gevoel van groepsgewich-
tigheid hebben gebaseerd,
is het eigenlijk wel wat
sneu, dat het C.B.S.-ra
f,ort is verschenen. Hieruit
blijkt namelijk, dat de
hoeveelheid vrije tijd,
waarover de diverse mili–
eus beschikken, slechts
geringe afwijkingen van
het algemeen gemiddelde
vertoont. Zelfs de leiding-
gevende mannen, die meer
verplichte bezigheden te
verrichten hebben dan de
meeste .andere categorie-
en, hebben, naar de tabel
doet iien, weinig minder –
vrije tijd dan de gemiddel-
de Nederlander, zij het dat
hiervoor wel enige nacht-
rust — d.w.z. slapen vôér
‘s avonds twaalf uur of
zondagmorgen na acht
/
uur – moest worden op-
geofferd. De populaire mening, als zouden er grote maat- –
schappelijke groepen zijn, wier tijdsbudget een met ver-
plichtingen overladen ‘karakter draagt, wordt dus niet
door de feiten geschraagd.
Aanzienlijk meer steun ondervindt de opvatting, dat
vrouwen over het algemeen minder Vrije tijd hebben dan
mannen. De landelijke percentages zijn resp: 34 en 46. Hier
–
bij moet echter wel worden opgemerkt, dat het onderzoek
betrekking had op avonden en weckcnds, zodat niet is
nagegaan of en in hoeverre de vrouwen overdag voor hun
geringere Vrije tijd compensatie wisten te vinden. Opvallend
is, dat de vrije-tijdsegalisatie tussen de vrouwen ondcrling
minder ver is voortgeschreden dan bij de mannen hét geval
is en dat de verschillen in vrije tijd tussen mannen en vrou-
wen in arbeidersmilieus groter zijn dan bij de groep leiding-
gevenden. Ten slotte zij er de aandacht op gevestigd, dat
de jongeren er vergeleken met de ouderen wat bekaaid’ af-
– komen. Zij zullen echter troost kunnen p’utten uit de weten-
schap, dat met het groeien der jaren de vrije tijd in omvang
toeneemt en dat slapen in ieder geval een onschuld ige tijds-.
besteding is. Z.
Blz.
Vrije tijd,
door Drs. J. Ff. Zoon ………………’
43
Fluctuerende pensioenen;
door
B.
Bolniejjer …..50
De’ kapitaalmarkt in
1958,
door Drs. Th. J. A.
‘
Het atoom en de O.E.E.S.,
door Mej. Dra. J. F. J.
.
Smulders ……………………………..
44
–
–
H
ardeman …………………………… ‘.
Nieuwe koop- en pachtprijsnormen,
door Ir.
‘
–
S. H. de Jong …………………………
48
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Ga,z.e …
58
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
j
.11
– . t’
43
Het uitgangspunt voor dit betoog is, dat er een
nauw verband bestaat tussen de ontwikkeling van
de conjunctuur en die van de kapitaalmarkt.
Achtereenvolgens wor’den behandeld de ontwik-
keling in 1957 van de in- en uitvoer, de investerin-
gen, de consumptie, de produktiviteit, de voor-
raadvorming, de besparingen en het kapitaalver-
keer met het buitenland. Daarna volgt een raming
van de besparingen en investeringen voor 1958;
vergeleken met 1957 zullen deze met resp.
f.
500
mln, en f. 2 mrd. verminderen. Uitvoerig wordt
s
ten slotte ingegaan op de factoren die aan deze
raming ten grondslag liggen. T.a.v. de kapitaal-
markt acht schrijver een aanzienlijke daling van
de rentestand niet waarschijnlijk omdat: 1. het
kapitaal schaars zal blijven in verhouding tot de
reële behoefte; 2. de onzekere toestand de voor-
keur zal doen geven aan kortiopende beleggin-
gen; 3. consolidatie van de hoge vlottende schuld
der gemeenten noodzakelijk is.
10
kapitaalmarkt
in 1958
Nu de eerste woningbouwlening een succes is gewor-
den, is het, wellicht nuttig de vermoedelijke ontwikkeling
van de kapitaalmarkt in 1958 eens nader te beschou-
wen, teneinde na te gaan of infiatoire financiering van
de woningbouw in het vervolg zal kunnen worden voor-
komen. Vanzelfsprekend houdt de ontwikkeling van de
kapitaalmarkt ten nauwste verband met het conjuiic-
tuurverloop, waarvan wij ons dus eerst een beeld zullen
trachten te vormen.
De economische situatie.
Dze vertoont thans, mede als gevolg van de door
de ,Regering en de Centrale Bank genomen maatregelen
enige verbetering, althans wat betreft de handelsbalans.
De invoer daalt, terwijl de uitvoer toeneemt, zodat het
invoersaldo kleiner wordt. De cijfers zijn als volgt:
TABEL 1.
–
1
Maandgerniddelden van invoer, uitvoer en in voersaldo
A
(ii, mln. gld.)
–
Invoer
Uitvoer
Saldo-invoer
1956
1
1957
1956
1
1957
1
1956
1957
Ie halfjaar
……….
1.130
1.325
890
940
240
385
2e halfjaar
……….
1.220
1.230 a)
920
1.035 a)
300
195 a)
Heel jaar (gemiddeld) 1.175 1.275
905
985
270
290
Toename 1956/57
..
100
80
20
a) Raining.
De handelsbalans zal in
1957
vermoedelijk nog iets
ngunstïger zijn dan in 1956; hier staat echter tegenover
dat de rest van het lopende postenverkeer wellicht iets
zal verbeteren. Het saldo van de lopende rekening van
de betalingsbalans zal dus waarschijnlijk niet veel af-
.iijken van dat in
1956
(- f. 650 mln.).
De overheidsbestedingen en de particuliere consump-
tie liggen (naar volume) ongeveer op het peil van vorig
:jaar. De dalende invoercijfers ‘,’ijzen vermoedelijk op
afnemende voorraadvorming. Toch weet de industriële
produktie zich nog vrij goed te handhaven’), hetgeen
1)
In de periode augustus t/m oktober bedroeg de stijging
echter nog slechts 1 punt.
mede haar oorzaak viiÇdt in de bevredigende stijging
van de industriële export.
TABEL 2.
Volume-indexcijfers a)
(1953 = 100)
Invoer grondst.
Industriële
Uitvoer indus-
en halffabr.
produktie
trieprod.
le kwartaal 1957
….
164 (+ 33)
125 (+
7)
140 (+ 13)
2e kwartaal 1957
….
143 (+
5)
129 (+
4)
131
(—
4)
3e kwartaal 1957 ….
140
(—
1)
125 (+
4)
136 (+
8)
a) De tuasen haakjes geplaatste cijfers geven de verandering aan, in verge-
lijking met de overeenkomatige periode van 1956.
De investeringen in vaste activa” worden door het
C.P.B. voor
1957
nog 10 pCt. hoger geraamd dan in
1956 (naar volume). Voor
1958
moet met een daling
rekening worden gehouden. Dat de particuliere investe-
ringen teruglopen, kan gedeeltelijk worden verklaard
door de vermindering van overheidsofders, gedeeltelijk
door de geringere liquiditeit der ondernemingen, mede
als gevolg van de prijsstijging, en door de stijging van
het interestpeil, dat een kostenstijging veroorzaakt. Er
is echter ook een factor van onzekerheid in het spel,
verband houdend met de toekomstige afzet- en winst-
verwachtingen.
Wat de prijsontwikkeling betreft, kan worden opge-
merkt dat de Moody en Reuter indices sinds 1 januari
van dit jaar met resp. 12 en 21 pCt. zijn gedaald. Bij de
invoerprijzen bedraagt de daling van juni 1957 tot sep-
tember 4 punten, evenals bij de uitvoerprijzen. De
groothandeisprijzen (algemeen) zijn van juli tot septem-
ber met 2 punten gedaald. Bij de consumentenprijzen
is nog geen uitgesproken neiging tot dalen waar te
nemen; het lijkt evenwel waarschijnlijk dat ook deze
spoedig zullen volgen. Hoe ver deze prijsdaling zal gaan
is natuurlijk niet te zeggen. In
1952,
eveneens een jaar
van bestedingsbeperking, bedroeg de prijsdaling van dè
totale binnenlandse bestedingen slechts ca. 1 pCt., ter-
wijl de invoerprijzen daalden met 4 pCt. en de uitvoer-
prijzen praktisch onveranderd bleven. Het lijkt daarom
wel verantwoord, ook voor 1958 een gemiddelde prijs-
daling van 1 pCt. aan te houden. –
44
Wat de bedrijvigheid betreft, moet rekening worden
gehouden met het feit, dat de totale consumptie in 1958
vermoedelijk slechts weinig zal stijgen, terwijl de inves-
teringen zullen dalen. Bovendien moet het jaarlijkse
accres der actieve beroepsbevolking in aanmerking wor-
den genomen. Men mag niet verwachten dat de export
zodanig zal toenemen, dat het totaal beschikbare. ar-
beidspotentieel volledig zal worden ingeschakeld. Ver-
moedelijk zal de werkloosheid nog toenemen, welke toe-
name echter geen grote vormen zal behoeven aan te
nemen als men er in slaagt de particuliere woningbouw
op peil te houden. Bovendien zal de produktiviteit ver-
moedelijk niet snel stijgen, gezien de noodzakelijke her-
groepering dèr produktiefactoren. Wij menen dus voor-
zichtigheidshalve te moeten aannemen, dat de toename
der produktie slechts 1 Y2 â 2 pCt. zal bedragen. De
toename der produktiviteit ramen wij op ca. 1 pCt.
Verdere veronderstellingen.
a) De voorraadvorming.
Deze is moeilijk te ramen, daar zich hierin snelle
wijzigingen kunnen voordoen. Men
t
kan onderschei-
den in normale voorraadvorming, die verband houdt
met de uitbreiding van de produktie, een speculatieve
voorraadvorming, die afhankelijk is van de toekomstige
prijs- en afzetverwachtingen. Het staat wel vast, al
kunnen geen exacte
•
cijfers worden gegeven, dat
de speculatieve voorraadvorming gedurende de laatste
jaren aanzienlijk is geweest. Wij schatten deze specu-
latieve voorraden op f. 1 A
1,5
mrd. Hierboven heb-
ben wij er reeds op gewezen, dat de intering van deze
voorraden waarschijnlijk reèds begonnen is eri zich ver-
moedelijk in 1958 zal voortzetten.
De post ,,voorraden” uit de nationale jaarrekeningen
bevat niet alleen grondstoffen en eindvoorraden, maar
ook goederen in bewerking, w.o. woningen en bedrijfsge-
bouwen in aanbouw. Daar er de laatste tijd mede in ver-
band met financieringsmoeilijkheden, minder bouwver-
gunningen worden verleend, moet uit dezen hoofde met
een daling rekening worden gehouden. Wij stellen deze
op f. 200 mln, en de vermindering van de specûlatieve
voorraden op f. 600 mln. Indien de ,,normale” voor-
raden met f. 300 mln, toenemen, bedraagt de totale af-
name f. 500 mln. In
1952
bedroeg de daling f.
450
mln.
ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACCRE DITIE VEN
INCASSERINGEN
‘
OP BINNEN- EN•
BUITE N LAND
175
VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
De
overheidsbesparin gen
zullen vermoedelijk dalen.
De belastingontvangsten zullen bij dalende prijzen niet
verder toenemen, daar de mogelijkheden van versnelde
inning thans waarschijnlijk zijn uitgeput. Daarentegen
zullen de uitâven vermoedelijk nog stijgen. Wij den-
ken daarbij o.a. aan hogere kosten voor het burgerlijk
apparaat, Onderwijs, Sociale Zaken (aanvullende wer-
ken) en voor het Landbouw-Egalisatiefonds.
De besparingen van institutionele beleggers en spaar-
banken
zullen vermoedelijk afnemen, in verband met
resp. hogere werkloosheids- en wachtgelduitkeringen en
intering van spaartegoeden.
c) Kapitaalverkeer met het buitenland.
Behalve met de kapitaalbeweging in het binnenland,
moet ook rekening worden gehouden met het buiten-
landse kapitaalverkeer. Een overzicht van dit verkéer in
1956 en het eerste halfjaar 1957 geeft tabel 3.
Uit de tabel blijkt, dat de verkoop van effecten in
TABEL
3
Particulier kapitaalverkeer met het buitenland
(in mln. gld.)
1956
le halfjr.
1957
1956
I
le hfjr.
1957
Verkoop binnenl. effecten
…………………..
315
145
109
.
—45
306
–
102
investeringen
…………………………….
35
9
..109
202
–
270
Kredieten
……………………………….
Verkoop buitenl. effecten
…………………..93
284
—254
Overig particulier verkeer
……………………
ialdo
……………………………………
Fotaal
…………………………………
–
‘
486
16
486
16
b) De besparingen.
Daar wij hebben verondersteld, dat de produktiviteit
slechts weinig zal toenemen, evenals de produktie, ter-
wijl de prijzen enigszins zullen dalen, mag niet worden
verwacht, dat de
particuliere besparingen
veel zullen
toenemen. Het is mogelijk, dat de ruilvoet met het bui-
tenland iets zal verbeteren, zoals ook in 1957 het ge-
val was, doch hierop mag niet worden gerekend. Ver-
der moet rekening worden gehouden met een verhoog-
de belastingafdracht. Wij hebben voor deze besparin-
gen daarom hetzelfde bedrag aangehouden als in 1957.
het eerste halfjaar 1957 een batig saldo heeft opgeleverd
van f. 270 mlii. Voor geheel 1957 taxe’ren wij dit, be-
drag op f. 400 ‘mln. Het hangt af van de toekomstige
koersontwikkeling op de buitenlandse beurzen, of deze
deviezenbrori in even ruime mate zal Mijven vloeien.
De voouitzichten voor 1958 zijn althans wat New York
betreft, vrij ongunstig. Bovendien moet rekening wor-
den gehouden met de komende emissie van de Ko-
ninklijke. Verder hebben wij aangenomen dat voor in-
vesteringen en kredietverlening door particulieren ca.
f. 300 mln. .nodig zal zijn.
45
De buitenlandse kapitaaltransacties van het Rijk heb:
In tabel
5
– hebben wij bovenstaand gegevens aan-
ben wij buiten beschouwing gelaten, evenals die van het
gevuld met een globale weergave van de voornaamste
bankwezen, daar deze de binnenlandse kapitaalmarkt
vermogensoverdrachten. Bij nadere beschouwing blijkt,
waarschijnlijk niet zullen beïnvloeden,
dat het voordelig saldo van de betalingsbalans op lopen-
de rekening in 1958 ad f. 780 mln., door het kapitaal-
–
verkeer met het buitenland wordt gereduceerd tot f. 580
De kapitaalmarkt in 1958.
.
mln. In aanmerking nemende het feit, dat wij rekening
In tabel
4
geven wij een overzicht van de geraamde hebben gehouden met een vermindering van de specula
besparingen en investeringen in
1957
en 1958. Ter ver- ‘ tieve voorraadvorming met f. 600 mln. (met een hoge
gelijking hebben wij de realisatiecijfers over 1956 bij- importquote) ligt de conlusie voor de hand, dat de be-
gevoegd.
–
talingsbalans een aanzienlijke terugsiag zal ondervinden
TABEL 4.
.
Besparingen en iiivesteringen
(in
mrd eld
1956
1957
1958 1956
195,
1958
Spaarsaldo Rijk
……………….
Spaarsaldo gem. en provinciën
……
Spaarsaldo particuliere sector
……..
Spaarsaldo institutionele beleggers
…
Spaarsaldo spaarbanken
………..
–
.
..
1,10
.
2,03
142
..0,21
0,53
1,-
0,40
2,20
1,75
0,30
0,80
0,40 2,20
1,55
0,20
.
Netto invest. Rijk
…………….
Netto invest. gem. en prov.
………
Netto invest. part. sector
……….
Vaste activa
…………………..
Voorraadvorming
………………
1,26
3,27
0,17
1,70
3,50
0,17
1,55
3,15
…0,13
4,66
1,28
…
5,37
1,-
4,87
-0,50
…
…
6,37
4,37
..
..
–
Totaal
……………………..
–
Totale investeringen
………………5,94
Saldo betalingsbalans (lopende rek.)..
‘
.
0,65
…
-0,72
0,78
..5,29
5,65
5,15 5,29 5,65
1
5,15
Uit dit staatje blijkt dat: volgens deze raming, de in-
als deze liquidatie is voltooid (hetgen o.i. binnen enkele
vcsteringen in 1958 met .f. 2 mrd. zullen verminderen,
maanden kangeschieden). Verder zou een herleving
als gevolg waarvan de betalingsbalans met f:
1,5
mrd.
van de tendens tot speculatieve voorraadvorming resp.
zal verbeteren. Het verschil is te verklaren, doordat wij
een grotere investering in vaste activa dan wij hebben
aannemen, dat de besparingeh in 1958 met f. 500 mln,
aangenomen, indien deze zich zouden manifesteren al-
zullen dalen. In 1952 is er een toename ,van de bespa-.
vorens de besparingen op een hoger peil zijn gebracht,
ringen geweest met f. 500 mln., waarvan f. 320 mln. in
hetzelfde resultaat teweegbrengen. Deze terugslag op
de overheidssector. Hierop mag thans o.i. niet worden
de betalingsbalans zou onmiddellijk een acute kapitaal-
gerekend.
‘ .
/ schaarste op de kapitaalmarkt veroorzaken, waardoor
TABEL 5
‘
–
Besparingen, investeringen en vermogensoverdrachten
(in n,rd
etd )
–
1956
1957
1958.
.
–
1
1956
1957
1958
Rijk
All. woningbouwvoorsch.
……….
1,10
0,05
0,18
l-
0,01
-0,17
0,80 0,03
0,10
Lagere publiekrechtelijke lichamen
.
0,14
–
1,10
0.16
–
0,80
0,14
0,24″
0,45
1,24
0,96
0,83
Spaarsaldo
…………………….
..
Kapitaalmarkt (netto)
…………..
0,04 0,29
007
0,13
0,17
0,17
Tekort
……………………….
1,37
1,13
1,00
1,37
1,13
1,00,
..-0,05
..0,21
..0,74
..0,14
..0,32
..0,20
0,40 0,16
-0,01
0,65 0,65
0,20
0,40
0,14
0,21
1,-
–
–
0,46 0,80
0,50
1,20
0,45
1,10
Gem. en provinciën
Spaarsaldo
……………………
Rijk
………………………..
Woningbouwvoorschotten
……….
Kapitaalmarkt (netto)
………….
}asgeldleningen
………………
Tekort
………………………
woningbouwvoorschotten
………..
Particuliere Sector
……………….
Netto invest
…………………..
Netto invest
…………………..
Netto invest. bedrijven
……………
1,26
0,30
1,70
0,35
1,55
0,20
15& 2,05
1,75
1,56
2,05
1,75
Kapitaalverstr.
………….. …….
—
..
2,03
1,10
0,30
1,23
0,70
.
2,20
0,80
0,35
1,97
,
0,03
.
2,20 0,45 0,20
0,75
-0,65
Particuliere sector
Spaarsaldo
……………………
Rijk
……. ………. … . …. ……
Tekort
………………………
–
Netto invest
…………………..
3,27
1,28
3,50
1,-
_:….._..
3,15
-0,50
—
4,55
0,32 0,49
4,50
0,65
0,20
2,65
–
0,30
Kapitaalmarkt (netto)
. . .
………..
Gem. en provinciën
………………
Kasgeldlen. gem………………..
5,36
..
5,35 2,95 5,36
5,35
2,95
0,18
0,74
1,23
-0,17
0,65
1,97
0,10
0,75
Kapitaalmarkt
Spaarsaldo inst
beleggers
…………
Verkoop effecten buitenland
–
1,42
0,53
0,20
1,75
0,30
0,40
1,55
0,20
0,10
Voorraden
……………………
Invest. buitenland
……………….
Rijk
………………………..
Gem. enprovnciën
…………..
Bedrijven (restpost)
…………….
—
2,15
—
2,45
—
1,85
Spaarsaldo spaarbanken
………….
2,15
..
..
..
2,45
1,85
-0,04 -0,20
-0,70
-0,29 -0,20 -0,03
-0,07
–
0,65
Overschotten
Gem. en provinciën
…………….
Particuliere sector
………………
–
Rijk
…….
……………………
Betalingsbalans a)
………………
Kapitaalverkeer buitenland a) ……..
..-0,94
-0,29
..
..
-0,52
0,20
,
0,58
-0,20
..-0,65
-0,72
0,78
Lopende rek, betalingsbalans
………
.
a) Exct. buitenlands kapitaalverkeer Rijk.
.
,,
,,
,,
banken.
–
Bronnen:
Miljoenennota 1958, Verslagen van De Nederlandsche Bank, Centraal Economisch Plan 1957, C.B.S. enz.
46
11
de ‘inflatoire financiering van de woningbouw automa-
tisch zou herleven. Aanleiding tot een_versterkte inves-
teringsactiviteit zou bijv. kunnen zijn het, uitbreken van
een of andere crisis van politieke of financiële aard of
een andere oorzaak (bijv. een verwachte prijsstijging).
Het is natuurlijk
b?st
mogelijk dat wij de besparingen
te laag
2)
en de investeringen te hoog hebben geraamd.
Het kan zijn, dat de produktiviteit, en daarmede de
besparingen, sneller zullen toenemen dan wij hebben
aangenomen. Niettemin hebben wij de indruk dat de
veiligheidsmarge uiterst gering is.
Voor de particuliere sector wordt in 1958 een over-
schot geraamd’ van f.
650
mln.; de rekening van het
Rijk zal nog een klein tekort opleveren. Dit is een
aanmerkelijk verschil met
1952,
toen de Overheid (Rijk
en lagere publiekrechtelijke lichamen) een liquiditeits-
overschot had van niet minder dan f. 1.240 mln., tegen
een overschot van f.480 mln, in de particuliere sector.
Deze ovrschotten veroorzaakten een voordelig saldo op
de betalingsbalans van f. 1.720 mln. De Regering ver-‘
trouwt dus thans uitsluitend op het aanhouden van de
deflatoire tendenties in de particuliere sector. Wij heb-
ben hierboven al gezien, dat deze deflatie gemakkelijk
in’ haar tegendeel kan omslaan. Anderzijds moet re-
kening worden gehouden met de mogelijkheid, dat de
deflatoire impulsen worden versterkt. Hierdoor zou de
.werkloosheid zodanig ‘kunnen toenemen dat het aan-
vaardbare maximum wordt overschreden. Is het waar-
schijnlijk dat dit zal gebeuren? Laten wij trachten deze
vraag te beantwoorden.
De methoden die kunnen worden toegepast om de
betalingsbalans te verbeteren hebben ten doel een recht-
streekse beperking van de bestedingen of een beperking
van de middelen die voor besteding kunnen worden ge-
bruikt. Tot laatstgenoemde maatregelen behoren: ver-
hoging van winst- en vermogensbelasting, kredietbeper-
king, afroming der kapitaalmarkt enz. De directe be-
stedingsbeperkende maatregelen hebben betrekkiiig op:
.de overheidsbestedingen;
sommige particuliere investeringen (bouwvergun-
ningen);
de particuliere consumptie:
door loonstabilisatie;
door verhoging der ,in’directe belastingen op
– eerste levensbehoeften, afschaffing subsidies
op levensmiddelen enz.
De doelstellingen van deze maatregelen kunnen aldus
worden geformuleerd:
op korte termijn: vermindering van de binnei-
landse bestedingen, waardoor de import daalt en
van de binnenlandsé produktie een groter deel
kan worden uitgevoerd;
–
op langere termijn:, kostprijsverlaging’ door’ ver-
hoogde produktiviteit.
Het vergrote aanbodsoverschot op de binnenlandse
markt heeft tot gevolg dat de concurrentie groter wordt.
Deze wordt nog versterkt doordat in meerdere sectoren
.onvrijwillige voorraadvorming’ optreedt. Deze voörraden
zullen gedeeltelijk worden geliquideerd door produktie-
vermindering, gedeeltelijk door prijsonderbieding’ op de
binnen- en buitenlandse markt. De winstdaling en de
toenemende werkloosheid, welke hiervan het gevolg zijn,
) Ook Drs. J. C. Br&zet is tamelijk pessimistisch wat be-
treft de mogelijkheid dat de besparingen snel zullen toene-
men (zie ,,E.-S.B.” van 18 december 1957).
leiden een proces in dat via een verhoging van de
– –
prestatienormen, rationalisering van de arbeidsmethoden
en loondifferentiatie, resulteert in een verhoging van
de arbeidsproduktiviteit, waardoor prijsverlaging bij nor-
male winstmarges mogelijk wordt. Hierdoor kan de
loonquote van het nationale produkt, die doôr de ge-
nomen maatregelen aanvankelijk was aangetast, zich
weer herstellen.
Hoe ver zal de prijsdaling zich voortzetten? Het is
duidelijk, wanneer wij een exportindustrie als voorbeeld
nemen die zowel in het binnenland als in het buitenla’nd
kan ‘leveren, dat de prijsdaling niet verder kan gaan
,dan tot het punt, waar deze onderneming, met voor-
deel naar het- buitenlan&kan uitvoeren. Op dat moment
eindigt voor deze onderneming het aanpassingsproces –
en begint de expansie. Hoe geringer het ongunstig kost-
prijsverschil met het buitenland is bij de aanvang van
het deflatieproces, des te sneller voor vele exportindus-
trieën het break-even punt wordt bereikt en des te ge-‘
ringer de werkloosheidsstijging zal zijn, waarbij na-
tuurlijk in het oog moet worden gehouden, dat de om-
schakeling tijd vordert, en, hoe de prijsverhoudingen
ook zijn, slechts geleidelijk zal kunnen geschieden.
Er zijn twee punten van belang:
de uitgangspositie. Voorwaarde voor het welsla-
gen -der operatie is een niet te ongunstige kost-
prijsverhouding tot het buitenland. Is het kost-
prijsverschil te groot, dan treedt een sterke stij-
. -.
ging der werkloosh’eid op, waardoor een baisse-
metitaliteit ontstaat, die de investeringen nog ver-
der doet, dalen, en daarmede de werkgelegenheid.
‘In dit geval zal alleen een devaluatie uitkomst
. -.
kunnen bieden. Nederland verkeert zeker niet in –
deze positie. Integendeel, de snelle stijging van de
industriële export in de tweede helft van dit jaar
bewijst o.i. dat de concurrentieverhouding van
onze industrie t.o.v. ,het buitenland nog zeer gun-
stig is.
Op ietwat langere termijn gezien, moet er voor.
worden gezorgd, dat de produktiviteit hier te
lande sterker stijgt dan in het buitend
3).
Tot
op zekere hoogte bewerkén de getroffen maat-
‘regelen dit automatisch, daar bij onvoldoende
prijsdaling de export wordt belemmerd en de
concurrentie dus wordt vergroot. Toch ,liggen
hier moeilijkheden, daar Nederland niet het enige
land is, dat bestdingsbeperking doorvoert. De
situatie is thans voor ons land ongetwijfeld veel
ongunstiger dan in 1952, toen de econonijsche
– expansie in het buitenland veel groter was. Of-
schoon overschakeling van onze export op expan-
sieve landen (West-Duitsland) wellicht, in be-
– perkte mate mogelijk zal zijn, ligt hier toch het
gevaar, dat de internationale handel steeds ieer
wordt ingekrompen. De Verenigde Staten hebben
hierin ongetwijfeld een sleutelpositie en het is
dan ook te hopen dat de daar opgetreden reces-
sie van beperkte omvang zal blijven. . .
– De vraag: of te verwachten is’dat de baisse-tendenties
5
in de particulire sector zullen worden versterkt, menen
wij dus ontkennend te moeten bantwoorden, althans
op korte termijn. Op langere termijn is dit echter niet
uitgesloten, in verband met onze afhankelijkheid van
de wereldconjunctuur.
)
Het alternatief is dat de lone’n langzamer toenemen. ‘
–
– .
47
S
Schrijver beziet eerst in hoeverre het door hem,
in een in 1954 in dit blad opgenomen artikel,
berekende nh4au van de gemiddelde koopprjzen
van los land per groep van landbouwgebieden
overeenkomt met dat, waarop
deze prijzen volgens
de ,,Statistiek der koopprijzen van boerderijen en
los bouw- en grasland” over 1956/57 lagen. Ver-
volgens beziet hij de gevolgen van de A.M.v.B.
van 2 december 1957, waarbij nieuwe normen ter
bepaling van de koopprijzen van landbouwgronden
zn vastgesteld. Door het aangeven van drie kwa-‘
liteitsklassen per groudsoort wordt de spreiding
van de pachtwaarde bij taxaties
bevorderd. Te-
vens is
bepaald dat de pachtnormen gelden bij
gemiddelde externe produktie-omstandigheden. Het
effect van de A.M.v.B. op de koopprjzen van los
land zal eerder verlagend dan verhogend zijn. De
pachtnormen van woningen en bedrijfsgebouwen
van boerderijen hebben in
vergelijking met de
oude
normen een aanzienlijke verhoging ondergaan.
Nieuwe koop-
[IU
pachtprij snormen
Toen per 21 december 1953 de Wet op de Vervreemding
vanLandbouwgronden in werking trad, werden gelijktijdig
op grond van art. 6, 2e lid van de wet, bij A. M. v. B.
algemene regelen gesteld t.a.v. de hoogst toelaatbare tegen-
prestatie bij overdracht van landbouwgronden. Het uit-
gang;punt voor de bepaling van de.koopprijzen van het
land was hierbij de netto-pachtwaarde. Het pachtniveau
werd voorts aangegeven door zgn. pachtnormen, waarop
de Grondkamers hun pachtnormen moesten baseren.
Door de pachtnormen en het kapitalisatiepercentage,
dat voor bouw- en grasland gemiddeld 3 pCt. en voor
tuinland gemiddeld
5
pCt. bedroeg, waren dus vrij vaste
richtlijnen voor de toelaatbare koopprijzen van het land
gegeven. Wat de gebouwen en woningen van boerderijen
(vevoIg van blz. 47)
Samenvatting en conclusies.
Wij zijn begonnen met vast te stellen, dat er een
nauw verband bestaat tussen de economische ontwikke-
ling en die van de kapitaalmarkt. De bestedingsbeper-
king leidt tot een hergroepering van de produktiefacto-
ren, die zich slechts geleidelijk zal voltrekken waardoor
d werkloosheid zal toenemen en de produktiviteitsstij-
ging aanvankelijk zal worden geremd. De toenemende
.concurrentie zal echter na enige tijd leiden tot een lager
kosrijsniveau, waardoor de concurrentieverhouding
t.o.v. het buitenland zal verbeteren en de prijsdaling in
het binnenland wordt gestopt. De vrij krachtige stijging
van onze industriële export in het derde kwartaal van
dit .jaar vormt een aanwijzing dat de huidige concur-
rentiepositie van onze industrie niet ongunstig is. Ook
de verbetering van de ruihoet achten wij een’gunstig
teken. Het lijkt derhalve waarschijnlijk, dat de omscha-
keling van binnenlandse afzet op export zonder grote
moeilijkheden zal verlopen en dus ook zonder dat de
werkloosheid aanzienlijk zal toenemen.
4).
Voor een ver-
sterking der baisse-tendenties bij de ondernemers be
hoeft derhalve o.i. niet te worden gevreèsd, althans niet
op korte termijn. Eerder lijkt ons een ander gevaar
4) Ofschoon wellicht, incidentele maatregelen (bijv, m.b.t.
de bouwbedrijvigheid’ noodzakelijk zuIlen blijken.
betreft, ook hiervoor werden pachtnormen vastgesteld,
alsmede, vermenigvuldigingsfactoren om uit de eerste de
koopprijzen van de opstallen af te leiden.
Kort na het verschijnen van genoemde A. M. v. B. heb
ik in dit blad een berekening gemaakt van het niveau,
waarop de gemiddelde koopprijzen van los land per groep
van landbouwgébieden bij benadering zouden kunnen
komen te liggen ‘). In onderstaande tabel is deze berekening
nog eens herhaald, waarbij tevens de gemiddelde koopprij-
zen van het losse land over 1956/57 volgens de ,,Statistiek
der koopprijzen van boerderijen en los bouw- en grasland”
zijn vermeld.
1)
,,Het nieuwe niveau van de koopprjzen van landbouw-
gronden” in ,,E.-S.B.” van 13januari1954.
reëel, nI. een herleving van de inflatie, in het geval dat
de investeringsactiviteit zou worden gestimuleerd alvo-
rens de besparingen voldoende zijn toegenomen. Aan-
leiding hiertoe zou een of andere crisis kunnen zijn, of
de verwachting van prijsstijging.
De kapitaalmarkt vertoont thans, onder invloed van
de gunstige betalingsbalans, enige ontspanning. Dat de
vaste-rentedragende fondsen hiervan het meest profiie-
ren, is begrijpelijk. De ondernemingen staan immers
voor een moeilijke aanpassingsperiode, die in vele ge-
vallen de winstmarge zal doen dalen. Na enige tijd zal
wel blijken, welke ondernemingen de proef goed heb-
ben doorstaan, hetgeen aanleiding zal kunnen geven
tot koersherstel en tot nieuwe investeringen, tenzij
het buitenland roet in het eten gooit. Wij v,erwachten
dus geen aanzienlijke daling van de rentestand op de
kapitaalmarkt:
omdat het kapitaal schâars zal blijven in verhou-
ding tot de reële behoefte;
in verband met de onzekere toestand, die de
voorkeur ial doen geven aan kortiopende be-
leggingen;
als gevolg van de noodzakelijke consolidatie van
de hoog opgelopen vlottende schuld van de ge-
–
meenten.
‘s-Grvenhage,
.,
TH. i.
A. SMULDERS,
S
,
TABEL 1.
Gemiddelde koopprjzen van los bouw- en grasland in
guldens per ha op basis van de pachtnormen van
–
21 december 1953
1
Zee-
klei- gebied
Rivier-
klei-
gebied
Weide-
streken
Zand-
gron-
den
Veen-
kolo-
niën
135
110
115
75
100
Grond- en polderlasters
33
16
30
10 16
1. Netto pachtwaarde (1-2)
–
102
94
85 65
84
1. Gekapitaliseerde netto-
•
Pachtpeil
………………
–
pachtwaarde â 3 pCt
…..
3.397
3.110 2.830 2.164
2.797
i. Koopprijspeil (afgerond)
3.400
.
3.100
2.800 2.200
2.800
i.
Koopprijzen los land vol-
–
gens Statistiek 1956/57
..
3.420a)l
3.085b)
1
2.830c)
I
2.230a)l
2.590a)
a)
Los
bouwland. b) Gemiddelde los bouw- en grasland. c)
Los
grtsland.
Bij vergelijking van het indertijd berekende gemiddelde
niveau
(5)
met de gegevens van de statistiek (6) blijkt, dat
het eerste ook vrijwel werd bereikt. Alleen voor de Veen-
koloniën bleek dit niet het geval te zijn. Ten dele is dit
het gevolg van het feit, dat het bedrag van de grond- en
polderlasten te laag is gera’amd; dit had nI. f. 20 per ha
moeten bedragen.
Het berekende gemiddelde peil werd echter niet terstond
bereikt. Er bleken met uitzondering van de Veenkoloniën,
enkele jaren van ,,aanpassing” nodig té zijn, zoals uit de
navolgende gegevens kan ‘orden afgeleid.
TABEL
2.
Koopprjjzen van los bouw- en gras/and in guldens per ha
1954
1955
1955/56 1956/57
Zeekleigebied
………………….
3.050
3.280
3.330
3.420
Rivierkleigebied
………………
2
..750
2.890
‘ 3.065
3.085
Weidestreken
…………………..
2.300
2.400
2.580
2.830
Zandgronden
…………………..
2.020
2.110
1.980
2.230
Veenkoloniën
………………….
2.550
2.740
2.690
2.590
Bij A. M. v. B. van 2 december 1957 zijn thaiis nieuwe
normen vastgesteld ter bepaling van de koopj*ijzen van
landbouwgronden. Het systeem is in beginsel niet veran-
derd; het uitgangspunt voor de bepaling van de koopprijzen
van land is, gelijk de wet ook voorschrijft, de netto-pacht-
waarde. Wel zijn de pâchtnormen, zowel voor het land als
voor de woning en de gebouwen van boerderijen, gewijzigd.
Wat de eerste betreft, is er naar gestreefd, door het aan-
geven van een drietal kwaliteitsklassen per grondsoort, de
spreiding van de pachtwaarde bij de taxaties te bevorderen.
Nieuw is ook, dat de pachtnormen van het land gelden bij
gemiddelde externe produktie-omstandigheden,
waaronder
in het.kort worden verstaan de ontwatering, de ontsluiting,
de vorm en grootte en de verkavelingstoestand van de per-
celen. Voor deze ‘externe roduktie-omstandigheden dient
thans, wanneer zij boven of beneden het gemiddelde liggen,
een toeslag op of een aftrek van de geschatte pachtwaarde
te worden gegeven. De A. M. v. B. geeft hiervoor maxima
aan. Ook hierdoor wordt de pach tprij ssprei ding bevorderd.
Bovendien betekent de toeslag een stimulans bij verbetering
van de cu]tuurtechnische toestand van het land.
Daar nu het stelsel van toeslag of aftrek zowel verhogend
als verlagend op de pachtprijzen kan inwerken en voorts
de normen van het land als zodanig, met uitzondering van
de goede klei- en zaveigronden, gemiddeld genomen slechts
veinig zijn gewijzigd, zal vermoedelijk het gemiddelde
pachtpeil van het land niet belangrijk stijgen. –
Daar echter het gemiddelde kap i tali satiepercentage van
los bouw- en grasland van 3 op
3,25
pCt is gebracht, zal
het effet van de nieuwe A. M. v. B. op de koopprijzen
van los land eerder verlagend dan verhognd zijn. Immers,
bij een onveranderd gedachte netto-pachtwaarde betekent
de genoemde stijging van het kapitalisatiepercentage reeds
een daling van de koopprijzen met rond 8 pCt.
In tabel 3 is nu een berekening gegeven van de
gemiddelde
koopprijzen van los bouw- en grasland zoals deze zich op
basis van de nieuwe normen zullen kunnen ontwikkelen.
TABEL
3.
Gemiddelde koopprjzen in guldens per ha van los bouw-
en graslandop basis van de nieuwe pachtnormen
Zee-
Rivier- Weide-
Zand-
Veen-
–
klei-
klei-
streken
gron-
. kolo
gebied gebied
den
niën
Pachtpeil per ha.
……..
155
110 110
70
90
Grond- en polderlasten
..
t
40
19
33
II
20
Netto-pachtwaarde (1-2)
–
1
115
91
77 59
70
Gekapitsliseerde netto-
…
pachtwaarde
3,25 pCt. ..
1
3.542
2.802
2.372
1.817
2.156
Koopprijspeil (afgerond)
..
1
3.500
2.800
2.400
1.800
2.200
Vergelijkt meji de in tabel 3 berekende koopprijzen met
die van tabel 1, zowel wat de berekende als de statistische
cijfers betreft, dan
blijken,
met uitzondering van het zee-
kleigebied, de bedragen lager te liggen en wel in de orde
van grootte van f. 300 â f. 400 per ha.
De pachtnormen van
woningen en bedrjjfsgebouwen
van
boerderijen hebben in vergelijking met de oude normen
een aanzienlijke ‘verhoging ondergaan. De gemiddelde
‘pachtnormen van de bedrijfsgebouwen liggen thans, af-
hankelijk van de bedrijfsgrootte, voor de veeteelt- en ge-
mengde, bedrijven tussen f. 65 en f. 100 per ha, voor de
akkerbouwbedrijven tussen f. 65 en f.
85.
Bij de oude rege
ling lag de gemiddelde pachtnorm van de bedrijfsgebouwen
tussen f. 30 en f. 40 per ha. De gemiddelde pachtnorm van
de woning varieert thans, al naar de omvang van de wo-
ning, van f. 430 tot f. 705 per jaar, voorheen van f.225 tot
f.
450
per jaar.
Wat de gebouwen betreft, is de verhoging het gevolg
van de beslissing van de Regering om in de garantieprijzen
de eigenaarslasten van de gebouwen te vergoeden op basis
van de algemene vervangingswaarde.
Terwijl bij de oude normen van een rentevergoeding voor
het in de woning en bedrijfsgebouwen geïnvesteerde kapitaal
eigenlijk geen sprake was
2),
is zulks thans wel het’geval.
Wanneer men ni. de in de Af M. v. B. aangegeven bereke-
ningsmethode eens toepast op een boerderij van 30 ha
met gebouwen van gemiddelde leeftijd, gelegen in het Zee-
kleigebied, dan verkrïjgt men het volgende resultaat:
Woning f.660 per jaar x factor 14 =
•………………. f
9.240
Gebouwen pacht f. 75 per ha, in totaal 30 x f. 75 – f. 2.250.
Koopprijs f. 2.250 x factor 10
……………………….
22.250
Koopprijs woning en gebouwen totaal
………………
f. 31.490
Idem per ha (f. 31.490 : 30)
…………………………
1.050
Wanneer men de vervangingsvaarde van de woning &n
de bedrijfsgebouwen op f. 2.800 per ha stelt, dan zal dus;
bij gebouwen van geniiddelde levensduur, de waarde op
basis van de (specifieke) vervangingswaarde hiervan. dé
helft bedragen, nl. f. 1.400 per ha.
De pacht voor de woning en bedrijfsgebouwen bedraagt
in totaal, zoals hierboven is vermeld, f. 660 + f. 2.250 =
f. 2.910 of f. 97 per ha. Het bedrag aan onderhoud, assu-
rantie en afschrijving kan op ongeveer f. 60 per ha worden
gesteld, zodat dan de rente van het gebouwenkapitaal
f. 97 – f. 60 = f. 37 bedraagt. Het rentepercentage van
het gebouwenkapitaal, inclusief de.wonïng, is dan gemid-
deld f. 37 : 14 = 2,6 pCt.
2)
Vgl. mijn hierboven geciteerd artikel in ,,E.-S.B.”.
49
In aansluiting aan het door-Prof. Dr. P. Kuin
uitgebrachte preadvies over ,,Waardevaste bedrijfs-
pensioenen” neemt schrijver in dit artikel de over-
heidspensioenen onder de loep. Met betrekking
tot deze pensioenen bespreekt hij o.a. het toeslag-
stelsel; tevens gaat hij de invloed na van de A.O.W.
en de met de invoering daarvan gepaard gegane
korting op de pensioenen. Schrijver is van mening,
dat bij een eenvoudiger opzet
dan de tegenwoor-
dige regeling een niet onaanzienlijke bestedings-
beperking op het terrein der pensioenadministratie
zou kunnen worden verkregen. Zo zou z.i. een
gmakke1j4 afleesbare tabellarische afstemming,
bijv. van de ‘pen’sioenen op de bezoldigingsseha-
len,
tot grote vereenvoudiging kunnen leiden. Aan-
gaande de aanpassing aan de schommelingen van
de koopkracht van de gulden en de gvolgen daar-van voor het burgerlijk pensioenfonds zou de Re-
gering
deskundige actuarissen
en economen ‘kun-
nen inschakelen.
Fluctuerende
(
/
pensioenen
Inleiding.
Ter gelegenheid van de Accountantsdag
1956,
welke
29 september van’ dat jaar werd gehouden, is door Prof.
Dr. P. Kuin, onder de titel ,,Waardevaste bedrijfspensioe-
1
nen” een preadvies uitgebracht, waarin de pensioenen in
de particuliere sector als object van onderzoekzijn gekozen.
Pro
f
.
Kuin laat er in
zijn
geschrift geen twijfel ôver
bestaan dat de zekerheid van het pensioen, uit hoofde van
de waardeveranderingen van het geld, een luchtspiegeling
is en toont aan, dat de gepensidneerden met hun vaste
• ‘: geldinlçomens, in de eerste helft dezer eeuw, nolens volens,
mede hebben gedaan aan een reusachtig gokspel, waarin
als in iedere loterij, de kwade kansen veel talrijker zijn
•
geweest dan de goede; ook voor de tweede helft der
twintigste eeuw. ziet het er volgens Prof. Kuin naar uit,
• dat het gokspel der vaste geldinkomens veel meer kansen
op
verlies dan op winst zal opleveren. In dit verband
worden door hem een zestal mogeljkheden besproken
welke ertoè kunnen leiden de gepensioneerden tegen die
verlieskansen te beschermen, als eerste waarvan wordt
– genoemd duurtetoeslagen op pensioenen, welk systeem
als onbevredigend wordt beschouwd en door hem nièt
(vervolg van blz. 49)
Maar aangezien men geen ‘woning en gebouwen zondër
land koopt, moet men feitelijk de rentevergoeding voor de
– gehele boerderij bezien, dus voor land en gebouwen teza-
men. Doet men dit, dan komt er voor het land nog f. 3.500
per ha bij,.zodat.de totale verkoopprijs per ha dan f. 1.050
+ f. 3.500 = f.
4.550
zou worden. Hétgeen er nu aan rente
– van grond- en gebouwenkapitaal (netto-pachtwaarde) over-
blijft, kan als volgt worden berekerd:
Pacht onbehuisd land perha
…………………………
f. 155
Pacht van de woning per jaar f. 660, per ha (f. 660 : 30)
……
22
Pacht van de gebouwen per ha
…………………………
75
Totaal per ha
………… …………………..
f. 252 (1)
Eigenaarslasten per ha:
onderhoud, aasurantie woning en gebouwen
……….
f. 34
afschrijving woning en gebouwen
………………….
28
grond- en polderlasteri
…………………………
40
102 (2)
•
–
Netto-pachtwaarde (1-2)
…………………..
f. 150
50
kan worden gezien als een algemeen toe te passen stelsel.
Daar intussen vocir de overheidspensioenen, die in het
preadvies ,buiten beschouwing zijn gelaten, het toeslag-
stelsel in samenhang met de Algemene Ouderdomswet
(A.O.W.) als wettelijke regeling is aanvaard, komt het
mij, in aansluiting ian het betoog vân Prof. Kuin, niet
ondienstig voor, dit stelsel, met betrekking tot de even-
genoemde pensioeneii, onder de loep te nemen en daarbij
tevens de invloed na te gaan van de A.O.W. en de met
de invoering daarvan gepâard gegane korting op de
overheidspensioenen.
Voor een en ander bestaat mi. tè gereder aanleiding
omdat bij de particuliere pensioenfondsen veelal de nei-
ging bestaat hun regelingen aan die van het Rijk aan te
passen, zodat kennisneming van de resultaten der ambte-
lijke regelingen mede voor de particuliere sector van
belang kan zijn.
Geschreven regels
van het ambtelijke gokspel.
De in dit artikel te bespreken pensioenen der burger-
lijke ambtenaren worden, wat hun nominale waarden
betreft, beheerst dor de bepalingen van de Penioenwet
Bij een verkoopprijs van f. 4.550 per ha verkrjgt men dus
een netto-pachtwaarde van f. 150 per ha, di. 3,3 pCt. Dit
is, gelet op de algemene rentestand, niet hoog te noemen.
Maar gelet op de thans mindergunstige bedrijfsomstandig-
heden in delandbouw is een rentepercentage van ruim3pCt.
zeker niet ongunstig, als het gerealiseerd kan worden. Want
zoals uit de bovenstaande becijfering tevens blijkt, zou de
pachtprijs van een boerderij met redelijk goed land en met
gebouwen van gemiddelde leeftijd in het Zeekleigebied
f. 252 per-ha bedragen. Volgens de Pachtstatistiek bedroeg
de gemiddelde pacht van -boerderijen in dit gebied f. 176
per ha; zodat de pachtstijging hier dan f. 76 per ha zou
bedragen of rond 40 pCt. Het valt niet te ontkennen, dt
dit een aanzienlijke stijging is, nodig weliswaar om tot een
betere honorering van het gebouwenkapitaal te geraken,
maar die toch uiteindelijk uit de bedrijfsuitkomsten moet
worden betaald.-
‘a-Oravenhage.
.
–
Sr. S. H. DE JONG.
t
..
-•
–
–
1922, welkeT wet een pen sioenregeling kent, welke is ge-
baseerd op het salaris-dienstjaren-stelsel (final-pay-
system), met behul, van doorsneepremiën.
Het burgerlijk pensioen kan worden onderscheiden in:
ouderdomspensioen (op 65-jarige leeftijd);
vervroegd ouderdomspensioen (op
55-jarige
leeftijd);
invaliditeitspensioen;
verhoogd invaliditeitspensioeii en
weduwen- en wezenpensioen.
Daar een behandeling van al deze categorieën in een
kort bestek niet mogelijk is, blijft dit artikel beperkt tot
een bespreking van het onder a genoemde, d,i. het eigen
pensioen ten aanzien waarvan geldt, dat voor elk jaar in
aanmerking komende dienst 1,75 pCt. van de middelsom
der pensioensgrondslagen (wedden) met een maximum
van 70 pCt. wordi toegekend, met dien verstande, dat het
pensioen een bepaald bedrag niet te boven gaat. (Van
1922 tot 1947 f. 4.000, vtn 1947 tot 1954 f. 4.800 – van
1954 tot
1957
naar een degressieve schaal – (Fn m.i.v.
1januari 195770 pCt. van f. 20.000 = f. 14.000).
Als middelsom geldt het jaarlijkse’ gemiddelde van het
totaal van de grondslagen der laatste aan het ontslag
voorafgegane drie of tien jaren, of van de gehele
–
dienst-
tijd. Daar de voordeligste uitkomst voor de ambtenaar
wordt gekozen, betekent dit, dat in ,perioden van loons-
verlagingen de pensioenen meer geleidelijk dalen dan de
lonen, terwijl in tijden van loon sverh ogingen de pensioeren
achterop raken. (Hieruit valt te verklaren, dat als reactie
op de loon sverlagin gen voo en tijdens de crisisjaren,
ten detrimente van het pensioenfonds, een ,,vlucht in de
pensioenen” (via aficeuringen) plaats vond, van welke
kwaal men tegenwoordig weinig meer verneemt).
Ongeschreven regels van
het gokspel.
De koopkracht van het ambtelijke pensioen wordt in
laatste instantie niet bepaald door de pensioenregeling,
maar beheerst door de door Prof. Kuin belichte factor
welke buiten de geschreven regeling valt, nl. de waarde-
veranderingen van het geld, van het verloop waarvan
hoofdzakelijk afhangt hoe de ,,loterij” voor de gepensio-.
eerde op een gegeven moment uitvalt.
Verband tussén lonen en pensioenen.
Bij het salaris-dienstjaren-stelsel, zoals hiervoor om-
schreven, bestaat uiteraard een nauwe relatie tussen de
hoogte der lonen en het peil der pensioenen, weshalve,
alvorens de wisselvalligheden der pensioenen na te gaan,
eerst aandacht is besteed aan het verloop der lonen,
– mede omdat, zoal’s hierna zal blijken, het toeslagstelsel
op het loonverloop is gebaseerd. –
Ter beoordeling van dit verloop, dat zich niet uniform
heeft voltrokken, zijn drie figuren welke representatief
voor vrij grote groepen van ambtenaren kunnen worden
geacht, in het onderzoek betrokken, ni. ‘ecn vakman, een
adjunct-comniies en een hoofdcommies in ‘s-Rijks dienst,
in een eerste klasse geiheente, van wie ‘het maximale
nominale loon, waarvan hun pensioenen zijn afgeleid,
gedurende de periode 1922-1957 is nagegaan.
Het resultaat van dat onderzöek is, voor zover het loon-
verloop betreft, vermeld in rubriek T van de tabel, waarin
de maximale nominale lonen welke tot berekening van de
maximale nominale pensioenen hebben gestrekt, voor de
diverse jaren zijn aangegeven; de hierop betrekking heb-
bende per 1 januari van de onderscheidene jaren ingegane
pensioenen, berekend op de’wijze als hiervoor aangegeven
– respectievelijk naar drie en tien jaren, waarbij telkens
de voordeligste uitkomst is gekozen – zijn vermeld in
rubriek II van.de
tabel.
Toeslagen op de ambtenarenpensioenen.
Nadat in 1946 en 1947 een uitkering ineens en in latere
jaren, krachtens diverse wetten, welke hier buiten be-
schouwing kunnen blijven, meer regèlmatige toeslagen
op de ambte’ijke pensioenen, ten laste van ‘s-Rijks Kas
zijn verleend, aan welke voorzieningen het beginsel ten
grondslag lag, dat een gedeelte van de spanning welke
door de gestegen kosten van levensonderhoud was ont-
staan, voor rekening van de gepensioneerden diende te
blijven, kwam ingaande 1 januari 1957 een algemene
toeslagregeling tot stand waarbij dat beginsel uit opportuni-
teitsoverwegingen werd verlaten.
Deze gewijzigde zienswijze hield nl. verband met het
feit, dat de invoering van de A.O.W. afhankelijk was
gesteld van de
gelijktijdige
toepassing van een korting op
de ambtelijke pensioenen, welke maatregel bezwaarlijk
kon worden doorgevoerd op de reeds inggane pen-
sioenen, wanneer de daarop verleende toeslagen niet zou-
den worden verhoogd of vervangen door een regeling
welke de hiervoor ‘bedoelde spanning zou opheffen.
De betreffende regeling is tot stand gekomen bij de wet
van 20 december
1956 S.
617 (Algemene toeslagwet voor
gepensioneerden 1956), waarvan het doel was de pen-
sioenen, in verband met de beperking bij gelijktijdige aan
spraak op een a.o.wet-pensioen, verder aan te passen
‘aan het geldend bezoldigingspeil
1).
Omtrent deze regeling
“moge het volgende worden opgemerkt.
Ondanks het-feit dat men van regeringswege had ge-
steld, dat de laatste nivellerende salarisregèlingen in het’
voorjaar 1955 ongedaan waren gemaakt, welke stelling
merkwaardigerwijs nog in 1957 van parlementaire zijde
werd beaamd
2)
zag men zich bij deze aanpassing ge-
confronteerd met een nivellering welke, die stelling logen-
straffend, tot een zeer gecompliceerde methode van op-
trekking heeft geleid.
Bij de voorbereiding daarvan’is men uitgegaan van het
loonverloop
3)
van een elftal niet nader genoemde rangen,
waarvan enerzijds kon worden aangenomen dat zij door
andere dans conjuncturele factoren zo weinig mogelijk
1
waren beïnvloed en die anderzijds als representatief konden
worden aangemerkt. Voor elk van deze rangen is nagegaan,
welk loon gedurende een bepaald tijdvak heeft gegolden
•
en met welk percentage het gemiddelde dier lonen ver-
hoogd zou moeten worden om op het gemiddelde loonpeil
van die rangen in 1956 te komen. Wat het burgerlijk
personeel betreft zijn hierbij de maxima van de betrokken
,schalen van het rijkspersoneel genomen in een eerste klas
gemeente voor gehuwden.
Uit het ,,gewogen gemiddelde” van evenbedoelde
•,,achterstandspercentages” zijn ,,optrekkingspercentages”
bepaald met behulp van (nogmaals) gemiddelden van
achterstandspercentages (grondgetallen), welke gemid-
delden zijn, bepaald over evenveel jaren —met een maxi-
mum van tien – als benodigd waren voor de vaststellinj
Minder juist, ondat ,,bczoldigingspeil” meer facforen
omvat dan ,,loonpeil” waarop de algemene toeslag is gebaseerd. De heer Blom in zijn betoog in de 33ste vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; zitting
1956/1957,
blz.
2227
der handelingen, beneden (links) en boven (rechts).
De Memorie van Toelichting op het betreffende wetsont-
werp spreekt van ,,salarisverloop” wat geen verschil maakt
met het door mij gebezigde ,,loonverloop”.
51
van de middelsom der pensioensgrondslagen ter berekening
van het pensioen. Het aldus uit het eerste gemiddelde
af-
geleide tweede gemiddelde is ten slotte als ,,optrekkings-
percentage” genormaliseerd op de ‘maand van ingang
•
van
het ontslag.
Ten einde deze zowel in opbouw als uitvoering nu niet
bepaald eenvoudige en daarenboven op rekenkundige )
als andere gronden aanvechtbare methode op haar merites
te kunnen beoordelen, heb ik t.a.v. de drie rangen hier-
voor genoemd, de achterstandspercentages van de pen-
sioenen t.o.v. 1 januari 1957 berekend en de verkregen
uitkomsten vermeld in rubriek ifi van de tabel.
Ter vergelijking zijn in rubriek IV van de tabel de
wettelijke ,,optrekkingspercentages” vermeld, waarmede
de pensioenen ingaande 1januari1957 in de vorm van een
,,algemene toeslag”, ter vervanging van de tot dien ver-
leende toeslagen, zijn verhoogd.
Beperking,
uitbetaling ambtenarenpensioenen.
Deze beperking welke is geregeld bij de wet van 20
december 1956 s. 616 komt in het algemeen hierop neer,
dat voor ieder dienstjaar, waarnaar het ambtelijk pensioen
is of geacht wordt te zijn berekend, 1/50 van het algemene
ouderdomspensioen op het ambtenarenpensioen in min-
dering wordt gebracht, waarbij een limiet geldt van 40
dienstjaren. Voor gehuwden beloopt deze korting, naar
verhouding van het bedrag van het a.o. pensioen, per
1 januai 1957 maximaal
40/50
van f. 1.404 = f. 1.123,20
4)
Rekenkundig onjuist, omdat het produkt van twee gemid-delden niet hetzelfde is als het gemiddelde van een aantal pro-
dukten.
en voor ongehuwden max(maal 40/50 van f. 846 f. 676,80.
Aangaande deze korting moge hier het volgende worden
opgemerkt. Hoewel” de ambtelijke ensioenvoorziening
tot een deel van de arbeidsvoorwaarden behoort en de
ambtenaar voor de door de Overheid in het pensioen-
fonds gestorte bijdragen evenzeer zijn prestatie heeft
geleverd als voor het aan hem uitgekeerde loon en ge-
durende zijn actieve periode als iedereen naar vermogen
heeft bijgedragen tot vergroting van het produktie-appa-
raat, zodat aantasting van de honorering van de arbeids-
voorwaarden niet enkel in ambtelijke maar ook door velen
in buiten-ambtelijke kringen, wier claim op het a.o.-pen-
sioen ten volle wordt gehoijöreerd, als een onrechtvaardig-
heid wordt aangevoeld, kan formeel tegen de ontegen-
zeggelijk ingenieuze conceptie van deze ,,voorziening”
weinig worden ingebracht..
Immers, noch het ambtelijke noch het a.o. pensioen
wordt ,,formeel” aangetast; deze pensioenen blijven,
formeel gezien, volkomen intact, slechts de
uitbetaling
van het ambtelijk pensioen
ondergaat een vermindering.
Bovendien, zo luidt de redenering, gaat niemand er op
achteruit, maar wordt iedere 65-jarige ,,er”, d.i. door
invoering van het a.o. pensioen, ondanks de korting,
,,beter van”. Of men zodoende echter niet langs de achter-
deur een soort van bedeling in huis haalt, die aan de voor-
deur als onwaardig en niet meer van deze tijd wordt af-
gewezen, en ook of door toepassing van de korting het
vertrouwen in een aangegane arbeidsovereenkomst en
daardoor het rechtsgevoel wordt geschokt is intussen een
andere zaak.
TABEL.
1
II
III
Iv
v
vi
Maximale
Maximale Percentages waar-
Percentages waar-
Maximaal nomi-
Koopkracht van
nominale
nominale
eigen
mede de in ru- mede de in ru-
naal eigen pen-
de pensioenen c.a.
jaarlonen a)
pensioenen
briek II vermelde
briek 11 vermelde
sioen, plus de
vermeld in rubriek
Jaren
.
per
1
januari
pensioenen in de
pensioenen krach- toeslag krachtens
V
op 1januari
’57
van de aange-
aangegeven jaren
tens de Alg. toe
rubriek
iv plus gemeten naar de
geven jaren
bij die van 1957
slagwet 1956
.
115 van de uitke
kosten van levens-
ten achter staan
(S 617) per tja-
ring A.O.wet op
onderhoud (1935/
nuari 1957 zijn
1 januari 1957
1939
=
100)
verhoogd c)
b)
a
I
b
j
c
I
a
bI
c
a
b
I
c
ablc
a
I
b
j
c a
1b
c
1.800
3.000
5.000
1925
……………..
1.752
2.600
4.400
1.260
2.100
3.500
97,86
63.57
62,49
116 106 106
3.003
4.607
7.491
1.052
1.613
2.622
,,
2.700
4.500
1.249
2.007 3.360
99,60
71,15
69,25
123 113 113
3.067
4.556
7.438
1.074
1.595
2.604
1922/1924
……………..
,,
,, ,,
1.238
1.937
3.244
101,37
77,34
75,31
127
117 117
3.092
4.485
7.321
1.083
1.570 2.563
1.828
2.800
4.800
1.227
1.867
3.127
103,18
83,99 81,87
,, ,, ,,
3.067
4.333 7.067
1.074
1.517
2.474
1929
,,
1.244
1.914
3.220
100,40
79,47
76,61
123
113
113
3.056
4.358 7.140
1.070 1.526 2.499
,, ,, ,,
,,
,,
1.263
1.937
3.290 97,39 77,34
72,88
117 109 109
3.022
4.330
7.158
1.058 1.516
2.50
,, ,,
,,
1.280
1.960
3.360
94,77 75,26
69,25
114
106 106
3.021
4.319
7.203 ,,
1.512 2.522
1928
……………..
1932
,,
1.974
74,01
,,
112
104′
104
2.995
4.308 7.136
1.049
1.508
2.492
………………
1930
………………
,, ,, ,, ,, ,,
,, ,,
1.960
,,
,,
75,26
,,
,, ,, ,,
,,
4.280
,, ,,
1.498 1.653
2.520
4.320
,, ,, ,, ,, ,,
,,
,, ,,
,, ,,
,,
,,
11
,, ,, ,,
1.252
1.913
3.257
99,12 79,56
74,61
121
111
111
3.048
4.318
7.154
1.067
1.512
2.504
………………
1.570
2.394
4.104
1.245
1.907 3.251
100,24
80,12 74,93
,, ,, ,,
3.033
4.305
7.141 1.062
1.507
2.500
1933
…………….
..
1934
…………….
.
1937
,,
1.232
1.886 3.223
102,35
82,13
76,45
123
113
113
3.029
4.299
7.146
1.061
1.505
2.502
1926
………………
1935
………………
,,
,,
,,
,, ,,
1.219 1.865
3.196
104,51
84,13
77,94
126
116
116
3.036
4.310
7.185
1.063 1.509 2.515
1927
………………
,, ,,
,,
1.202
1.836 3.147
107,40
87,09
80,71
128 118
118
3.022 4.284
7.142
1.058
1.500
2.500
1940
…………….
,,
,,
1.183
1.808
3.099
110,74
90,-
83,51
134
122
122
3.050
4.295
7.161 1.068
1.504
2.507
1931
………………
1.605
2.447
4.194
1.165
1.779
3.050
113,99
93,09
86,46
137
125
125
3.043
4.284
7.144
1.066
1.500
2.501
1938
………………
1.653
2.520 4.320
1.150
1.755
3.008
116,78
95,73 89,06
140
128
128
3.041
4.283 7.140
1.065
,,
2.490
1936
……………..
1939
………………
,,
..
,, ,,
1.137
1.735
2.974
119,26
97,98 91,22
142
130
130
3.033
4.272
7.122
1.062
1.496
2.49:
………………
1.819
2.640
1.146
1.748
2.995
117,54
96,51
89,88
140
128
128
3.032 4.267
7.110
,,
1.494
2.480
1.806
2.754
4.720
1.196
1.792
3.024
108,45
91,69 88,06
131
121
121
3.044
4.242
6.965
1.066 1.485
2.431
1941
……………..
1942
……………..
1946
…………….
,, ,, ,,
1.232
1.847
3.118 102,35
85.98 82,29
125
115 115
3.053
4.253 6.985
1.069
1.489
2.445
1943
……………….
1944
………………
2.127
3.177
5.330
1.267
.1.902
3.211
96,77 80,60
77,11
116
108 108
3.018 4.238 6.960
1.057
1.484
2.431
1945
………………
2.556
3.600 6.000
1.340
2.027
3.447 86,05
69,46
64,98
98
98 98
2.935 4.295 7.107
1.028
1.504
2.481
1949
…………….
,, ,,
,,
1.515
2.224
3.745
64,55
54,50 51,86
80 80
80
3.008
4.285 7.022
1.053
1.500
2.451
2.782
…
3.894
6.400
1.690
2.422 4.044
47,52
41,83 40,63
64 64
64
3.053
4.254 6.914
1.069 1.489
2.420
1947
………………
1948
……………..
2,99
4.187
6.773
1.843
2.589
4.294
35,27
32,68
32,44
51
51 51
3.064
4.191
6.765
1.073 1.467
2.361
3.022
4.229
6.815
1.944
2.726 4.474
28,24
26,01
27,11
44 44 44
3.081
4.207
6.724
1.079
1.473
2.35e
3.109
…
4.312
7.157
2.053
2.873
4.665
21,43
19,56 21.91
36
36
36
3.074
4.189 6.626
1.076
1.467
2.32(
1950
……………..
1951
……………..
3.314
4.560
7.608
2.1.29
2.971
4.841
17,14
15,61
17,48
32 32
32
3.092
4.203 6.672
1.083
1.472
2.33(
1952
……………..
1953
………………
3.651
5.030
8.330
2.204
3.057 5.036
13,11
12,36
12,93
28
28 28
3.103
4.194
6.728
1.087
1.468
2.35
1954
……………..
1955
……………..
3.718
5.129 8.434
2.351
3.244
5.389 6,04
5,89 5,35
20
20 20
,,
4.174
6.748
,,
1.461
2.36
1956
……………..
1957
………………
– – –
2.493 3.435
5.687
– – –
13
13
13
3.099 4.163 6.708
1.085
1.458
2.341
a) In 1955 en 1956 inclusief
b) a = vakman.
2 pCt. vakantietoeslag.
b
adjunct-commies.
c = hoofdcommies.
c) Deze toelagen nemen geleidelijk af en eindigen 1 november’ 1959.
52
Daar komt nog bij, dat bedoelde redenering’ voor de
thans 65-jarigen moge gelden, maar of zij ook opgaat
voor de ,,toekomstige gepensioneerden”, die naarmate
de tijd voortschrjdt hun eigen bijdrage in het ouderdoms-
fonds voordeliger op rente zouden kunnen zetten en dus-
doende hun eigen. bezitsvorming zelf ter hand nemen,
valt ten zeerste te betwijfelen. De looncompensatie ver
–
hoogt wel hun nominale, doch niet hun reële bonen geeft
dus een gefiateerd beeld van hetgeen wordt verdiend. Zij
komt, via veel onnodige administratieve rompslomp, in
wezen neer op het verlenen van een wel ietwat eenvoidiger
te regelen overheidssubsidie aan het ouderdomsfonds,
zonder welke subsidie de a.o.w. bezwaarlijk had kunnèn
worden ingvoerd.
Totaal der
pensioenen minus korting.
De vraag, hoe de drie gepensioneerden uiteindelijk bij –
het complex van maatregélen ,,nominaal” varen, vindt
beantwoording in rubriek V van de tabel, waarin de grootte
van hun pensioen, verhoogd met de algemene toeslagen en
met het a.o.-pensioen en verlaagd met het 40/50 gedeelte
van het bedrag van het a.o.-pensioen – in de tabel vereen- –
voudigd voorgesteld, wat voor de betrokkenen op het-
zelfde neerkomt – naar de toestand per 1 januari 1957
s vermeld.
Koopkracht van
de ambtelijke pensioenen.-
Ter beantwoording van de vraag, welke koopkracht
de gepensioneerde met zijn inkomen kan uitoefenen, zijn
met behulp van de bekende indexcijfers van de kosten van
levensonderhoud van arbeidersgezinnen op basis 1935/1939 –
cjDFIV
B
DAi1V
A.
MEN
MINISMINMENIMIN
IN
IVIII
I’
mme
–
S
IMP
j
.UlIIAL
IffA’•
RON
II/Ak
INNIIIIIII
‘
ll
‘
I
“
I
CKCO
oer
ip, O.001fl70’JCt
= 100, de ,,pensioeninkomens”, in casu.de
basispensioe-
nen verhoogd met de algemene toeslag en het
115
deel van
het a.o. pensioen, op hun reële waarden herleid. Deze
gegevens zijn vermeld in rubriek VI van de tabel. Ter
completering zijn ten slotte de grafieken A en B opge-
nomen, welke m.i. hier geen bespreking behoeven.
WIIUUIIIIIIIIIIIIUIUIIIIUIIIIIIIIIWM
MIIUIIIIIIIIIUIhUIIIIUI•IUIUUIIII
.iiIUUI!!UlIRI•IIIIUUIIIIIII!UIIIII.
..IIiiuuIIIi!!!IIIIIUhIPIliIIIuI
MUi•UI!IIIIUIIIiiLIIIIiullIlUIUIIM
IIIlIIIIIIlIIUIIIIiiiMUlIIIIIIIIIM
UIUIUIIIIUUIIlIIIIIii’IIIIIIIIIIIM
MUIIIlIIIIIIUIIlIIUIIIUIiiiUIIIIII
uIlIlIIUIIIIIIIuIuIIUIuIIIiiii::IM
UuIIuuuIIUIIIuIlIuIIuIUIIIIIulIUIM
llUuIuIuIIuuuIuUIIIIIuuuIuIluIiiiu!
IIIIIlIIBIUIIIIUIIIIuIU•UUIiiU•ii
øEEEEEEi!EEEE!EEE!i!i!E!EEE!EECEE!
–
– –
–
53
/
Conclusies.
–
Het voreristaande leidt tot de volgende conclusies:
• 1. Ten gevolge van de hiervoor gesignaleerde nivellering
der lonen, welke doorwerkt in de pensioenen, zijn de
percentages waarmede de pensioenen in de diverse jaren
t.o.v. die in 1957 ten achter staan, blijkens rubriek III van
de tabel het hoogst voor de vakman wiens loon relatief
het meest is gesteen, daarna komt de adjunct-commies
en vervolgens de hoofdcommies.
Uit rubriek IV, welke de wettelijke algemene toeslag-
percentages vermeldt, blijkt bij vergelijking met de cijfers
uit rubriek III duidelijk de denivellerende tendens welke
de regeling kenmerkt. De adjunet-commies en de ho9fd-
commies profiteren verhoudingsgewijs- meer van de
uniforme optrekking uit gemiddelden dan de vakman
voor wie de – percentages van de algemene toeslag ook
zonder de extra verhoging van hun toeslag voor de jaren
tot 1947, welke in de betreffende reeks tot uitdrukking
•
– komt, de achterstand veel dichter benaderen dan voor de
adjunct-commies en de hoofdcommies het geval is.
Blijkens rubriek V, waarin de totale pensioeninkomens
(basispensioen + algemene toeslag ‘+ 115 A.O.W.) zijn
vermeld, tonen de inkomens van de vakmn in de diverse
jaren onderling relatief geringer verschillen aan dan die
van de adjunct-commies en de hoofdcommies, hetgeen
mede valt te verklaren uit de zojuist genoemde benaderings-
verschillen. Vergelijkt men de pensioeninkomens in de
– diverse jaren, dan blijkt dat zeer velen daarvan de cor-
responderende lonen te boven gaan,
zodat de
hiervoor
omschreven
beperking
van de uitbetaling der pensioenen,
welke one veiiredig zwaar op de lagere pensioenen rust
en
waarvan de bedoeling is het’ pensioeniokomen niet te
(laten uitgaan boven het laatst genoten loon, voor deze
gevallen geen effect sorteert.
Uit grafiek.A blijkt dt de reële pensioentnkomens
in 1957 belangrijk bij
de pensioenen
in 1935/1939 ten achter
staan. Met 1935/1939 = 100 als basis beliep de koop-
kracht van een maximum pensioen van een vakman, een
adjunct-commies en een hoofdcommïes in 1935/1939 resp.
f. 1.230, f. 1.881 en f. 3.215.
Naar dit ,,Colijnse” peil gemeten
der ven
de gepensioneer-
den, berekend naar’ de kosten van levensonderhoud van
arbeidersgezinnen, in guldens van 1935/1939 = 100, na
toekenning per 1 januari 1957 van de algemene toeslag
en door het behoud van het 1/5 deel van het a.o.-pensioen
(van welk laatste deel de koopkracht in guldens van
1935/1939 bijna f. 100 beloopt)
een koopkracht welke,
zoals aan de hand van rubriek VI is nagegaan in de diverse
jaren, resp. varieert van rond t 150 tot
f.
200
voor de
vakman, rond t 275 tot ‘t 425
voor de
adjunct-commies
r
en rond
t 600 tot t 900
voor de
hoofdcommies (N.B. in
guldens van
193511939). De grootste achterstand Van de
vakman ligt bij de pensioenen welke zijn ingegaan vc6r
1940, waarna met een korte onderbreking een daling van
de achterstand intreedt. Voor de adjunct-commies en de
hoofdcommies ligt de situatie andersom; hun achterstand
neemt in de laatste jaren toe. Hieruit mag worden gecon-
cludeerd, dat de denivellerende werking van de optrekking
zich minder sterk doet gelden dan de nivellering der pen-
sioenen, welk verschijnsel wordt veroorzaakt door de
nivellering der lonen.
Vergelijkt men de op vorenstaande manier berekende
pensioeninkomens met het verloop van het reële nationale
‘
inkomen pr hoofd der bevolking, hetwelk op basis
1935/ 1939 = 100 naar gegevens welke ook nu weer, dank
zij de welwillendheid van het C.B.S. te mijner beschikking
staan en evenals de curve voor het verloop van de waarde-
veranderingen van de gulden in grafiek B in beeld zijn
gebracht, dan blijkt dat t.a.v. de burgerlijke pensioenen
(ook na de optrekking met de algemene toeslag en na toe’
voeging van het resterende 115 deel van het a.o. pensioen)
van enige ,,klimaatsverbetering”
tijdens
de zeer hoge
,,barometerstand” welke voor het reële nationale inkomen
per hoofd voorlopig nog op ,,bestendig”. is blijven door-
lopen, nauwelijks mag worden gerept.
De gepensioneerden
blijven ook in 1957 kampen met een reeds jaren ondergane
inkomensbeperking waarvan de besteding kènneljk aan
anderen is voorbehouden
Het meest verontrustende daarvan is dat de voorstanders
van de kôrting op de ambtelijke pensioenen,
van welke
korting de invoering van de algemene ouderdomswet afhan-
kelijk werd gesteld,
zich pas bij de ,,officiële” bestedings-
beperkingsmaatregelen bezorgd maakten dat de inflatie
,,om de hoek”
5)
kwam kijken en zich t.a.v. de gepen-
sioneerden
blijkbaar
niet hebben gerealiseerd hoever de
inflatie van ons geld reeds was voortgeschreden.
Men ver-
keerde
daardoor
in de waan
dat de gepensioneerden, zonder
de korting op hun pensioen in
te goeden doen
zouden ge-
raken en gaf zich destijds geen rekenschap van het nuchtere
feit dat de koopkracht van de gulden,
naar de curve uit
grafiekB uitwijst,
van 193511939
op basis 1935/1939 = 100
tot 1956 reeds ongeveer met twee derde was gedaald.
Zoals was te voorzien
6)
brengen de -in dit artikel
– besproken regelingen, welke vooral wat de optrekking
betreft, zulk een gecompliceerd karakter dragen, dat zelfs
in het administratief recht doorknede juristen er vaak
niet dan met de grootste inspanning uit wijs kunnen worden
een zodanige rompslomp bij de uitvoering mede, dat de
administratie in een chaos dreigt te ontaarden (N.B. op
ca. 110.000 pensioenen zijn niet minder dan ca. 50.000
varianten). Indien men hierbij bedenkt dat voor de uit-
betaling van de naar raming ruim 80.000 pensioenen
waarop wordt gekort, evenzoveel tijdrovende berekeningen
van de kortingsbedragen nodig zijn, welke per kwartaal
op d&pensioenen worden ingehouden (tot een totaal bedrag
van ca. f. 85 mln, per jaar) en zich voorts rekenschap
geeft van het feit, dat elk dezer gepensioneerden 12 x per
jaar een uitkering ontvangt uit het algemene ouderdoms-
pensioenfonds, zodat in totaal daarvoor rond 1.000.000
betalingstransacties nodig zijn welke veelal in contanten
worden afgewikkeld, dan vraagt men zich toch wel in
De heer
K. Voskuil,
hoofdredacteur van ,,Het Vrije Volk”
in zijn socialistisch radiocommentaar in de aanvang van dit jaar.
Van beter inzicht, maar nu een tikje overdreven, getuigt zijn commentaar van zaterdag 28 september jI. ter toelichting op
de afwijzing van een algemene loonsverhoging der lagere en
middelbare ambtenaren ter gelegenheid waarvan door hem werd
gewaarschuwd voor de
,,inflatie-afgrond”
waarvoor we ons
bevinden.
In maart
1953
heb ik een door mij uitgebrachte nota, welke
mede als’leidraad is gebezigd voor de totstandkoming van de
(eerste) aanpassingswet voorgepensioneerden (Wet van 6 augus-
tus 1954,
stbl.
377)
aan de hand van uitvoerig cijfermateriaal,
waarvan een resum6 is opgenomen in de eerste jaargang nr. 7
van april
1953
van het ,,Orgaan voor het ambtenarencentrum”
gewezen op het gecompliceerd karakter dezer materie en in
verband daarmede als
noodmaatregel
de toekenning bepleit van
toeslagen naar bepaalde
groeperingen
van rangen
instede van
naar een algemeen gemiddelde waarvan ik de bezwaren destijds
in ‘die nota heb uiteengezet.
– ‘
54
–
De O.E.E.S. heeft zich reeds in 1953 bezonnen
op de a&ie, welke zou kunnen worden onderno-
men om de ontwkke1ing van de kernenergie in
Europa te stimuleren. Deze actie
is thans bekroond
door de goedkeuring van het statuut
voor het
,,European Nuclear Energy Agency” op 17 de-
cember 1957. Op 1 februari 1958 treedt dit nieu-
we orgaan
van de O.E.E.S. in werking. Op 20
december jI. werd bovendien het verdrag tot in-
stelling van een veiligheidscontrole inzake kern-
energie
ondertekend, terwijl twaalf gemachtigden
van de leden van de O.E.E.S. hun handtekeningen
zetten onder het verdrag tot instelling van een
Europese maatschappij voor het chemisch reini-
gen van bestraalde reactorbrandstof (Eurochemic).
Met deze belangrijke besluiten – waarop in dit
artikel nader
wordt ingegaan –
is de O.E.E.S.
wat betreft
haar activiteiten op het gebied van
de kernenergie uit’het studievlak getreden en is
de fase van de praktische uitvoering aangebroken.
Het atoom
ende
O.E.E.S.
/
Inleiding.
–
Het vraagstuk van de toekomstige energievoorziening
moet tot de belangrijkste problemen van West-Europa
worden gerekend. De importantie van dit probleem blijkt
afdoende uit de raming, dat in 1967 de Europese behoefte
aan klassieke energie – bij een gematigde, doch gestage
economische expansie – slechts zal kunnen worden be-
vredigd door een jaarlijkse import ter waarde van
S
4 mrd,
Deze schatting is bovendien gebaseerd op een
zo
groot
mogelijke
uitbreiding van de klassieke energie, waaraan
uiteraard grenzen zijn gesteld door de aanwezige hulp-
(vervôlg van blz. 54)
arren moede af waar we met deze bureaucratische wet-
geving welke schatten geld kost aan overbodig admini-
stratief gedoe uiteindelijk naar toe gaan. Deze vraag klemt
te meer, niet alleen omdat ons nog een
algemene
invalidi-
teitswet en een
dito
weduwen,vet te wachten staan welke
wat de ambtelijke aanpassingsvoorschriften betreft het
ergste doet vrezen, maar vooral omdat, zo ergens, hier
toch wel een eenvoudiger regeling had kunnen worden
getroffen. Immers, t.a.v. elk in een bepaald jaar verleend
pensioen,
liet doet er niet toe welk pensioen,
kan de waarde-
daling van de koopkracht van de gulden welke deze na
1940 heeft ondergaan met behulp van de indexcijfers yoor
de kosten van levensonderhoud in 1957 in een zeker
percentage worden uitgedrukt.
Desnoods met een globale correctie op de loonsver-
hogingen welke na 1948 zijn verleend zou men m.i. zo-
doende een eenvoudige regeling hebben verkregen, welke
ook voor de toekomst zou kunnen gelden en verre de voor-
keur verdient bbven de ,,èenmalige” regeling welke thans
geldt. Een zodanige ,,aanpassing” zou zowel ,,verhogend”
als ,,verlagend” dienen te werken, daar de gepensioneer-
den, bij vrjwaring van de schommelingen van de koop-
kracht van de gulden in dezen geen ,,eenrichtingsverkeer”,
t.w. aanpassing naar boven kunnen verlangen zonder
genoegen te nemen met een eventuele aanpassing naar
beneden ingeval de koopkracht van de gulden stijgt.
Slotbeschouwing.
In afwijking van de algemene ouderdomswet die slechts
bronnen. Ontwikkeling van de kernenergie zou dus uit-
komst moeten bieden. Dit is echter een gebied, waarop in
het algemeen gesproken het Europese continent een grote
achterstand heeft ten opzichte Van de nieuwe wereld.
De Organisatie voor Europese Economische Samen-
werking (O.E.E.S.), zich bewust van haar taak: de be-
vordering van de economische welvaart in Europa door
middel van een krachtige economische samenwerking,
‘l-ieeft het probleem van de ontwikkeling van de kernenrgie
in Europa dan ook tijdig erkend en aangepakt. Terecht
heeft de O.E.E.S. zich op het standpunt gesteld, dat de
twee pensioénbedragen kent, brengt het stelsel der Pen-
sioenwet 1922, naar uit de onderscheidene rubriekeh van
de tabel blijkt, een grote verscheidenheid van pensioenen
mee. Zelfs bij overigens volkomen gelijke diensttijd lopen
de pensioenen voor gelijksoortige arbeid in meerdere of
mindere mate uiteen. De vraag rijst dan ook, of hier niet
meer uniformiteit zou kunnen worden betracht. Het is
toch volkomen onlogisch dat, om een enkel voorbeeld te
noemen, twee tinimerlieden die naar men mag aannemen
,weinig uiteenlopende arbeid hebben verricht, na een gelijk
aantal jaren in overheidsdienst te hebben gewerkt maar op
ongelijke tijdstippen de dienst met – pensioen verlaten
uiteenlopende pensioenen ontvangen.
M.i. zou bij een eenvoudiger opzet dan de tegenwoor-
dige regeling een niet onaanzienlijke bestedingsbeperking
op het terrein der pensioenadministratie kunnen worden
,verkregen; zo zou een gemakkelijk afleesbare tabel’a ische
afstemming, bijv. van de pensioenen op de bezoldigings-
schalen, tot grote vereenvoudiging kunnen leiden. –
Aangaande de aanpassing aan de schommelingen van de.
koopkracht van de gulden, die voor de door mij voor
–
gestane uniformiteit der pensioenen niet kan worden
ontbeerd en de gevolgen daarvan voor het burgerlijk pen-
sioefifonds, zou de Regering op dit terrein deskundige
actuarissen en economen kunnen inschakelen.
Een en ander zou m.i. zowel’ aan de sanering van het
pensioenfonds als aan de gpensioneerden ten goede
kunnen komen.
Groningen.
B. BOLMEUER.
55
•1
gezamenlijke actie niet in de plaats dient te treden van de
individuele inspanningen, doch dat de O.E.E.S.-actie ge-
richt dient te zijn op aanvulling en coördinatie van de
nationaleprogramma’s. 1n de eerste plaats aanvulling op
die gebieden, waar het zelfstandig oprichten van een be-
drijf zo duur is, dat dit de nationale draagkracht te boven
zou gaan. Ook aanvullingen door het doen van de nodige
onderzoeken in gemeenschappelijke experimentele of
testreactoren. Een samenbundeling van krachtën werpt
bovendien haar vruchten af, doordat op nucleair gebied een
groot tekort aan technische en wetenschappelijke mensen
bestaat. Versnippering en minder doelmatig gebruik van
dit beperkte potentieel worden uiteraard mede bij een ge-
zamenlijke actie vermeden.
Was hierboven sprake van twee factoren, welke voor
een gezamenlijke actie pleiten, een derde factor speelt op
dit gebied een rol, en wel de gevarenkant. Het behoeft
geen betoog, dat een gecoördineerde actie op het gebied
van de bescherming van de volksgezondheid tegen de ge-
varen van radio-actieve besmetting een dringende noodzaak
is. Men denke hier slechts aan de gevaren voor Nederland
van lozing door de buurlanden in de in de Noordzee uit-
komende rivieren!
Al met al valt het niet te verwonderen, dat de O.E.E.S.
zich reeds in
1953
heeft bezonnen op de actie, welke zou
kunnen worden bndernomen om de ontwikkeling van de
kernenergie in Europa te timuleren. Deze actie is thans
bekroond door de goedkeuring van het statuut voor het
,,European Nuclear Energy Agency” op 17 december 1957.
Op 1 februari 1958 treedt dit nieuwe orgaan van de O.E.E.S.
in werking.
Op 20 december ondertekenden bovendien gemachtigden
van de zeventien leden van de O.E.E.S. het verdrag tot in-
stelling van een veiligheidscontrole inzake kernenergie,
terwijl twaalf
1)
hunner hun handtekening zetten onder
het verdrag tot instelling van een Europese maatschappij
voor het chemisch reinigen van bestraalde reactorbrandstof
(Eurochemic). Met dezé belangrijke besluiten is de O.E.E.S.
wat betreft haar activiteiten op het gebied van de kern-
energie uit het studivlak getreden en is de fase van de
praktische uitvoering aangebroken.
Historie.
Alvorens in te gaan op deze besluiten lijkt het gewenst
in het kort de geschiedenis, welke tot deze belangrijke be-
slissingen heeft geleid, samen te vatten.
In de zomer van
1955
werd een kleine werkgroep onder
leiding van de Griekse hoogleraar Nicolaides belast met
het instellen van een onderzoek naar draagwijdte, vormen
en methoden van een mogelijke Europese samenwerking op
het gebied van de vreedzame toepassing van atoomenergie.
De bevindingen van deze werkgroep, welke zich in een
twaalftal Europese hoofdsteden oriënteerde ovei de aldaar
levende gedachten, werden neergelegd in de publikatie
van de O.E.E.S. van januari
1956,
getiteld ,,Possibïlities
of action in the fleld of nuclear energy”. Jn dit rapport
wérd zeer positief geconclüdeerd, dat samenwerking op
het gebied van vreedzaam gebruik van kernenergie van
essentieel belang is.
Ter uitwerking van de in deze publikatie gedane sugges-
ties voor de door de O.E.E.S. te treffen organisatorische
vôorzieningen benoemde de Raad een speciale commissie,
1)
T.w. namens de Regeringen van België, Denemarken,
Frankrijk, Italië,
Nederland,
Noorwegen, Oostenrijk, Portu-
gal, Turkije, West-Duitsland, Zweden en Zwitserland.
wederom onder voorzitterschap van Prof. Nicolaides.
De bevindingen van deze Commissie
2)
leidden op 18 juli
1956 tot oprichting van de Bestuurscommissie voor Kern-
energie, waarin alle O.E.E.S.-landen vertegenwoordigd
zijn. Deze Commissie heeft – bijgestaan door studiegroe-
pen, werkgroepen en deskundigen
—
e
de besluiten van 17
en 20 december 1957 voorbereid.
Het
,,European
Nuclear Energy Agency”.
Het statuut van het ,,European Nuclear Energy Agency”
omschrijft het doel vaii het Agentschap als: de bevordering
van de ontwikkeling van de produktie en het gebruik van
kernenergie voor vreedzame doeleinden door middel van
samenwerking tussen de deelnemende landen en harmoni-
satie van nationale maatregelèn. Gedurende de eerste
jaren zal het accent der werkzaamheden waarschijnlijk
liggen op het oprichten van gemeensôhappelijke onderne-
mingen en kwesties ‘van opleiding en harmonisatie van
nationale wetgevingen.
De taken van het Agentschap zullen worden uitgevoerd
door de Bestuurscommissie voor Kernenergie, welke de
bevoegdheid heeft technischè commissies en werkgroepen
in te stellen (bijv. voor de bescherming van & gezondheid,
de opleiding, de harmonisatie v’an de wetgeving’enz.).
In de Bestuurscommissie, die onder de Raad van de
O.E.E.S. staat, zullen de Regeringen van alle O.E.E.S.-
landen vertegenwoordigd zijn.
–
De Raad van de O.E.E.S.
zal echter die beslissingen moeten nemen, die de Regèringen
binden en welke de speciale bevoegdheden van de Bestuurs-
commissie overschrijden.
Het verdrag tot instelling van een veiligheidscontrole inzake
kernenergie.
Het verdrag tot instelling van een veiligheidscontrole
inzake kernenergie is door een speciale werkgroep voorbe-
reid. Daar het doel van de controle van de O.E.E.S.
gelijkluidend is aan dat van de Internationale Atoomor-
ganisatie van de Verenigde Naties, heeft de werkgroep bij
het opstellen van de regels voor de O.E.E.S. zich gebaseerd
op het controleartikel'(artikel 12) van het statuut van dit
Internationale Orgaan en dat aangepast aan de Europese
eisn. Het doel van de controle is ervoor te waken, dat
aan de gemeenschappelijke ondernemingen alsmede aan
de daaruit voortkomende materialen een militaire toe-
passing wordt gegeven. De controle is er tevens op gericht
te voorkonien, dat materialen, uitrusting en diênsten,
welke het Agentschap van de O.E.E.S. ter beschikking
stelt of welke door zijn bemiddeling worden verkregen,
aan militaire doeleinden ten goede komen.
De O.E.E.S.-controle vindt dus plaats in
alle
(dus ook
particuliere) bedrijven, welke materiaal, uitrusting of
diensten via het Agentschap dan wel van gemeenschappe-
lijke O.E.E.S.-fabrieken verkrijgen. Ook het Euratom-
verdrag voorziet naar bekend in een controle. Deze controle
heeft echter een ander ôogmerk; zij is er namelijk op ge-
richt na te gaan of de gebruikers de verkregen nucleaire
materialen, uitrusting en diensten ook inderdaad aanwen-
den voor de door hen opgegeven doeleinden. Bij de Eura-
toni-controle wordt dus niet in de eerste plaats gelet op
het vreedzaam gebruik; deze controle kan echter wel
– buy, door middel van afspraken— hierop worden gericht.
In Nederland zal ongetwijfeld de vraag rijzen, of het
2)
Gepubliceerd in ,,Joint Action by O.E.E.C.-countries
in
the field of Nuclear Energy”, Parijs O.E.E.S., september
1956.
56
Nederlandse bedrijfsleven nu bezocht zal worden door
controleurs èn van de O.E.E.S. èn van Euratom. Ten aan-
zien van deze dubbele controle kan het antwoord gerust-
stellend luiden. In het controleverdrag van de O.E.E.S. is
namelijk een artikel opgenomen, waarin is bepaald dat de
controle op buy, materialen, afkomstig uit de O.E.E.S.-
fabrieken, dan wel’ van of via het Agentschap verkregen
materialen, op het gebied van Euratom door de daartoe
competente organen van Euratom zal geschieden. In
een overeenkomst tussen de O.E.E.S. en Euratom zal deze
delegatie van deçontrole door het O.E.E.S.-Agentschap
aan Euratom nader worden geregeld. Deze overeenkomst
zal zo spoedig mogelijk tot stand moeten komen.
Het lijkt nuttig tot slot nog even in te gaan op de voor-
zieningen welke het verdrag treft voor het controle-appa-
raat. Voorzien wordt in de instelling van een controlebu-
reau, waarin alle regeringen, die het verdrag ondertekenen,
zitting zullen hebben. Dit bureau heeft een uitvoerende
taak en beslist bij enkelvoudige meerderheid. Het controle-
bureau krijgt de beschikking over een aantal internationale
inspecteurs, die in dienst staan van het O.E.E.S.-Agentschap.
De nodige voorzieningen voor een geheimhoudingsplicht
– ook na verbreking van het dienstverband – zijn getrof-
fen. Dit is uiteraard van grote betekenis ter.voorkoniing
van het uitlekken van nieuwe vindingen en past in het alge-
mene kader van bescherming van de industrie tegen in-
dustriële spionage.
Het recht tot het nemen van beslissingen op grond van
het controleverdrag komt toe aan de Bestuurscommissie /
i
voor Kernenergie, die met unanimiteit dient te besluiten.
De enige uitzondering op dit unanimiteitsbeginsel betreft
het opleggen van i5ncties in geval van overtreding van de
verdragsbepalingen. Deze wqrden opgelegd met een meer-
derheid van tweederde en zonder het lid, dat het land ver-
tegenwoordigt waar de overtreding is begaan. Dè sancties
bestaan o.a. uit schorsing of staking van de leveranties
van materiaal, uitrusting of diensten, welke door of onder
toezicht van het O.E.E.S.-Agentschap worden verstrekt,
alsmede uit het teruggeven van geleverde materialen en
uitrusting.
Beroep tegen de door de Bestuurscommissie opgelegde
sancties is mogelijk bij een tribunaal, bestaande uit zeven
onafhankelijke rechters, die voor vijf jaar zullen worden
benoemd. Zij zullen slechts op ad hoc basis bijeenkomen,
zodat niet een Hof in het leven wordt geroepen, waarvan
de leden permanent in functie zijn. Men zal zich wellicht
afvragen waarom de taak van dit tribunaal niet is toever-
trouwd ‘aan het K.S.G./E.E.G./Euratom-Hof. Dit is
echter afgestuit op de overwegende bezwaren, die de meeste
niet-Euratomlanden hadden om dit Hof ook met zaken
van de O.E.E.S.-samenwerking op atoomgebied te belasten.
Beroep bij het tribunaal tegen sancties, opgelegd door de
Bestuurscommissie voor Kernenergie, staat zowel voor.
regeringen als voor particuliere ondernemingen open.
/ Het controleverdrag treedt in werking, zodra het door
tenminste tien landen zal zijn geratificeerd.
Eurochemic.
De totstandkoming van
–
het verdrag tdt oprichting van
Eurochemic betekent, dat voor het eerst in de geschiedenis
een gemeenschappelijke Edropese fabriek, welke ook ge-
meenschappelijk zal worden geëxploiteerd, tot stand zal
komen. De O.E.E.S. heeft als eerste project een fabriek
voor het chemisch scheiden van bestraalde reactorbrandstof
gekozen. De reactoren in kernenergetische centrales kunnen
namelijk in het huidige stadium van de nucleaire weten-
schap. slechts een betrekkelijk gering gedeelte van de
splijtstoffen uit de brandstof gebruiken, doordat afvalstof-
fen het doelmatig op gang houden van de kettingreactie
belemmeren. Deze afvalstoffen worden in een chemische
scheidingsfabriek eruit gehaald, zodat de brandstof opnieuw
bruikbaar wordt gemaakt. Bij dit proces komt plutonium vrij.
Het is duidelijk, dat – naarmate de nucleaire program-
ma’s van de O.E.E.S.-landen op gang komen – een grote
behoefte aan chemische scheidingscapaciteit zal ontstaan.
Op het ogenblik is men voor het weer bruikbaar maken
van de betreffende afvalstoffen uitsluitend aangewezen
op de Verenigde Staten en Engeland. Het vervoer van deze
stoffen is echter kostbaar (de voor het transport benodigde
verpakking weegt 20 keer zo veel als het gewicht van de
gevaarlijke stoffen, die hierin worden vervoerd). Het doen
plaatsvinden van dit proces op het continent zal dus uit
dien hoofde al tot belangrijke kostenbesparingen leiden.
Nog klemmender is echter het feit, dat Engeland om-
streeks 1965, wanneer aldâar de produktie van elektriciteit
door middel van kernenergie op volle gang is, met een bijna
aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet over vol-
doende capaciteit zal beschikken om ook voor het continent
de afvalstoffen weer bruikbaar te maken. De O.E.E.S.-
landen zullen dan ook tegen die tijd zeker zelf scheidings-
fabrieken dienen te hebben.
Eurochemic is niet alleen een fabriek, wâarin de deel-
nemende landen hun radio-actieve afvalprodukten’ kunnen
laten verwerken, zij is ook bedoeld als proeffabriek voor
hetopdoen van ervaring, welke de Europese landen brood-
“nodig zullen hebben op het moment, dat zij besluiten
scheidingsfabrieken te bouwen. Ook door de gemeen-
schappelijke exploitatie zal men specialistische kennis
kunnen vergaren, terwijl bovendien Europese ingenieurs
en technici ervaring met deze zeer sterk radio-actieve stof-
fen kunnen opdoen.
De capaciteit van Eurochemic is gebaseerd op de be-
hoefte van het continent aan scheidingscapaciteit. Op basis
van de thans bekende nationale nucleaire programma’s
wor’dt geschat, dat tot 1965 jaarlijks ca. 100 ton radio-
actieve afvalstoffen ontstaan, welke weer bruikbaar moeten
worden gemaakt. De verwerkingscapaciteit van Eurochemic
bedraagt dan ook 100 ton per jaar. In de periode
1965/1970
zal het continent volgens recente – doch zich steeds wijzi-
gende – ramingen ca. 3.500 ton per jaar aan afvalstoffen
produceren. Het is dus waarschijnlijk, dat reeds v66r 1965
met de bouw van nationale scheidingsfabrieken een aan-
vang zal worden gemaakt.
Na lang beraad is besloten de proeffabriek te vestigen bij
het nucleaire Belgische centrum te Mol. Een voordeel van
deze vest i gingsplaats is, dat de fabriek gebruik kan maken
van de Belgische laboratoria en instituten, welke daar reeds
in bedrijf zijn en die dus niet speciaal meer behoeven te
worden gebouwd. De kosten van het gehele project worden
geschat op $ 20 mln., waarvan $ 12 mln, voor de bouw,
$ 7 mln, voor de exploitatiekosten in de periode 1961-1964,
terwijl $1 mln. is opgenomen als onvoorzien. Yolgens arti-
kel 4 van de statuten krijgt Nederland 30 aandelen van
$ 50.000 toegewezen. De aandelen kunnen door de in-
dustrie worden overgenomen; in meerdere der deelnemende
landen blijkt hiervoor van industriële zijde een sterk toe-
nemende belangstelling te bestaan. Van belang is, dat het
aantal personen van een land, dat voor opleiding in de
fabriek werkzaam mag zijn, gebaseerd zal worden op de
omvang van de kapitaaldeelname.
57
De opzet- vn de onderneming is privaatrechtelijk van
karakter; de vergadering van aandeelhouders en de raad
span commissarissen oefenen derhalve zelfstandig gezag uit.
Doordat het verdrag echter voorziet in een zgn. ,,special
group”, waarin alle deelnemende regeringen, – in ver-
houding tot hun financiële participatie – vertegenwoordigd
zijn, houden de regeringen op een aantal voor hen belang-
rijke punten toezicht. Nederland heeft recht op één zetel.
De vestiging te Mol is – gezien de nabije ligging van
Nederland – zeker aantrekkelijk (o.a. met het oog op de
opleiding van Nederlanders). Men zou zich echter kunnen
afvragen, of deze plaats – slechts op 11 krn afstand van de
Nederlandse grens – geen gevaren inhoudt voor de Neder
–
landse bevolking. De Nederlandse Regering is zich van den
beginne af van dit aspect bewust geweest en heeft het nodige
initiatief genomen, teneinde te verzekeren dat de Neder-
landse volksgezondheidsdeskundigen samen met de Bel-
gische experts de terzake dienende veiligheidsmaatregelen
kunnen vaststellen en controle op de uitvoering hiervan
kunnen uitoefenen. Het vorenstaânde geldt in het bijzonder
voor de afvoer van de radio-actieve afvalprodukten door
wateren, welke uiteindelijk Nederland (de Schelde) bereiken.
Verwacht kan worden dat thans de technici in Mol met
grote energie en voortvarendheid de verdere plannen zullen
uitwerken, opdat het gestelde doel: de fabriek in.196l in
bedrijf te stellen, kan worden bereikt.
Slot.
In dit artikel is slechts aandacht bsteed aan de meer
spectaculaire onderdelen van de activiteiten, welke de
O.E.E.S. op het gebied van de kernenergie heeft ontwikkeld
Ook aan de meer algemene problematiek heeft de O.E.E.S.
reeds aandacht besteed en het nodige voorbereidende werk
verricht, met name met betrekking tot de volksgezondheid,
de opleiding en de wettelijke aansprakelijkheid. Speciale
vermelding verdient nog het studiesyndicaat voor experi-
mentele reactoren, dat projecten voorbereidt voor gemeen-
schappelijke oprichting dan wel exploitatie van experimen-
tele reactoren. Daar deze verschillende activiteiten echter
nog niet tot definitieve besluiten in de O.E.E.S. hebben
geleid, lijkt het voorlopig voorbarig hierop thans in te gaan.
‘s.Gravenhage.
Dra. J. F. J. HARDEMAN.
L
GE!
LD-
..
ÈN KAPITAÂLMARKT
I.
De
geldmarkt.
Op dezelfde dag dat de publikatie van de weekstaat
van De Nederlandsche Bank plaatsvond – woensdag
jI. – werd bekend gemaakt, dat er op 13 januari opnieuw
bij de Agent op schatkistpapier kon worden ingeschreven.
Het Rijk heeft kennelijk de smaak van het langere p’apier
te pakken gekregen, want er wordei{, naast driemaands
papier, wederom promessen met een looptijd van negen
maanden aangeboden. Dit wordt in verband gebracht
met het feit, dat de aflossing van papier met deze looptijd
zal moeten plaatsvinden in een periode, waarin dit het
Rijk betrekkelijk weinig moeite zal kosten, nl. als de
piek in de belastingontvangsten zich voordoet (oktober).
Om dezelfde reden kan deze looptijd voor de banken aan-
trekkelijk zijn. Zes-maandspromessen zijn op 13 januari
echter niet beschikbaar geweest
1).
1)
Het toewijz.ingsdisconto o’p de 6-maandspromessen be-
droeg 3 januari jI. 4% pCt., en niet 4% pCt., zoals vorige
week ten onrechte werd vermeld. –
Op het eerste gezicht kon de aankondiging, dat tien –
dagen na de vorige een nieuwe tender zou plaatsvinden,
enige verwondering wekken. Immers, blijkens de week-
staat per 6 januari had zich in het’saldo van de banken bij
De Nederlandsche Bank een daling van bijna f. 50 mln.
voorgedaan; belastingbetalingen, aflossing van voorschot-
ten en het terugkopen van
tijdelijk
bij de Bank onder-
gebracht schatkistpapier speelden bij deze daling een rol.
In ieder geval zijn de banken op 6 januari
•
beneden het
(in geldmarktkringen op f. 180 mln. gestelde) verplichte
kassaldo gebleven. Aangenomen moet dus wel worden
dat met het besluit om opnieuw een inschrijving te houden,
werd geanticipeerd op een verdere inkrimping van de
barikbiljettencirculatie, die zich nog altijd boven de f. 4
mrd. bevond, en op een voortgezette groei van de goud-
en deviezenreserves bij De Nederlandsche Bank. Daar
er in de verslagweek geen schatkistpapier is vervallen, kan
in dit opzicht van de Schatkist geen verruimende invloed
op de geldrnarkt zijn uitgegaan, al heeft het Rijk misschien
uit anderen hoofde betalingen moeten verrichten.
Dat de gejdmarkt ruim is gebleven, wijst er wel op dat
genoemde factoren inderdaad werkzaam zijn geweest.
De tarieven op de ,,open markt” trokken na de bekend-
making echter enigszins aan; het cail-tarief bleef evenwel
onveranderd
3+
pCt.
Nu de kwartaalsuitkeringen aan de gemeenten voor de
deur staan,waarmee eind januari een bedrag van f. 250
â f. 280 mln, zal zijn gemoeid, is het begrijpelijk dat het
Rijk tracht om de positie van de Schatkist verder te ver-
beteren en het saldo bij de Bank, dat 6 januari bijna
f. 350 mln. bedroeg (+ f. 55 mln.). – zo hoog mogelijk
te houden. Hiervoor zou ook een andere reden kunnen
zijn: Minister Hofstra heeft,, bij de behandeling van de
belastingvoorstelien in de Tweede Kamer, doen blijken
van de intentie, nog dit jaar de aan het I.M.F. verstrekte
,,notes” (f. 261 min) af te lossen.
Het dalen van de geldrnarktrente is een internationaal
verschijnsel. In Engeland – waar de politieke verhoudin-
gen het een Minister nog mogelijk maken er om principiële
redenen de brui aan te geven, getuige het aftreden van de
Minister van Financiën, hetwelk een kortstondige ver-
storing van de vaste stemming voor het pond meebracht –
is de ,,bill rate” in drie weken tijds met 1/8 pCt. gedaald;
het blijft echter boven de 6 pCt. In Duitsland is het in elf
dagen tijdsdrie keer tot een verlaging van de tarieven ge-
komen, laatstelijk met 1/8 pCt.. Ook in de Verenigde
Staten is de tendentie tot dalen onmiskenbaar, al heeft er,
na de scherpe daling die vorige week ter sprake kwam,
in de verslagweek een kleine reactie plaats gevonden.
De kapitaalmarkt.
–
De
dalende tendentie van de rente bperkt zich niet
tot de geidmarkt, maar heeft zich ook tot de kapitaalmarkt
uitgestrekt. De notering van de 6 pCt. Nationale Woning-
houwlening
1957
heeft de 105 pCt. gepasseerd (zie
–
het
koerslijstje), en ook de koersen van de meeste andere
,,6-percenters” bevinden zich boven de paristand. Als een
symptoom voor de dalende rentestand kan ook het feit
worden beschouwd, dat verschillende hypotheekbanken
in de verslagweek de afgifte van 6 pCt.-pandbrieven heb-
ben gestaakt.
Het Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland komt met een
6 pCt.-emissie ten bedrage van f. 10 mln. De lening mag
reeds na
5
jaar vervroegd worden afgelost. Aangezien d
e
t
met deze stukken vergelijkbare obligaties ruim 105 pCt.
58
Staatsfondsen
2½ pCt. N.W.S . ……………………
3½ pCt. 1947
…………………………
3
1
/
4
pCt’ 1955 1
………………………
3 pCt. Grootboek 1946
……………
3 pCt. Dollarlening
………………..
Diverse obligatie
3
1
/2
pCt. Gem. R’dans 1937 VI
3% pCt. ‘Blç.v.NecLGem.1954.II/III
-3% pCt. Nederl. Spoorwegen
……
3½ pCt, Philips 1948
……………
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
……
6 pCt. Nat. Woningbouw 1957
New York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
………
433
445
‘439
M. P. GANS
Lèeft niet Üw’ tijd
mee!
Leest de.E.-S.B.
583(4
60 60
1
/2
85
84%
85
80%
81/s
82 80
81% 72% 89%
.
89
90
85
83%
833(4
797/s
81 80
84
84%
84½
90% 89%
90
753/4
80%
78%
1033ff
‘104/8.
105%
noteren, is het ,,suces” – en de overtekening _:. bij
voorbaat verzekerd. De Bank voor Nederlandsche Gemeen-
ten maakte bekend dat gedurende vijf weken ruinl f. .23
mln, aan rentespaarbrieven werd afgege’en. •Hoewel dit
bedrag betrekkelijk lâag is, moet in aanmerking worden
genomen dat vele beleggers naar, verwachting eerst 15
januari van hun belangstelling zullen doen blijken,, daar
dit wat de rentevergoeding betreft voordelen biedt. Het zal,
gezien de daling van de rentestand; interessant zijh te zien
of de Bank voor Nederlandsche Gemeenten van haar recht
om véôr 1 maart de afgifte stop te zetten gebruik zal maken.
Een opmerkelijk bericht is, dat de gemeente Amsterdam
met een. consortium van Amerikaanse banken over ‘een
lening van
$
15 i
$
20 mln. aan het onderhandelen zou
ziji
1
i.
Als rénte wordt
5+
A. 6 pCt. genoemd, hetgeen dus
aardig overeenkomt met het hier’ te lande geldende tarief,
waartegen de; individueië gemeenten echter krachtens de
rentegamma4-voorschriften niet mogen lenen.’. De Amster-
damse beurs verklaarde zich deze week weer ‘eens solidair
met die van New York;
.
tot in het midden van de verslag-
week zette de koersstijging zich “op beide beurzen: voort;
daarna vond echter een afbrokkeling plaats, onder invloed
van ongunstige berichten over de economische toestand.
In . Nederland bedroeg ‘het wèrkloosheidscijfer ‘ ultimo
december 1957 ruim 110.000, waaronder zich 22.000
bouwvakarbeiders bevonden. Dd onlangs gepubliceerde
cijfers over de orderportefeuilles van een aantal bedrijfs-
takken per ultimo september 1957 zijn in de meeste ge
vallen evenmin opwekkende lectuur.
Aand. indexcijferg A.N.P.-C.B.S
27 dec. 3 jan.
10 jan.
–
(1953 = 100)
1957
-‘ 1958
1958
Algemeen
………………………………
166
168
170
Internat. concerns
…………………
235
237
238
Industrie
.
………………………………123
126
131
Scheepvaart
…………………………
114
. . 120
122
Banken
………………………………
105
104
107
Indon. aand
…………………………..
66
65
67
Aandelen
Kon. Petroleum
……………………
f. 148,70 f.146,20 f. 144,-
Unilever
………………………………
301
1
/4
310½
315
Philips
………………………………….
223
231½
237
1
/
2
–
A.K.0.
…………………………………
13614
147
1
/2
152%.
Kon. N. Hoogovens
………………
230½
240
243
Van Gelder Zn. ………………………
156%
166
175%
HAL..
………………………………….
126,%
138%
140
Amsterd. Bank
………………………
191%
191
193
H.V.A
.
…………………………………87
85
1
/2
88
1
/2
EUROMARKT
De Europese koers is uitgezet.’
Het Nederlandse bedrijfsleven
zal daarop moeten varen.
Çok U dient zich op de hoogté te stellen van wat de
Euromarkt voor Uw bedrijf zal gaan betekenen.
– Onze losbla’dige uitgave, waarvan de eerste aflevering
zojuist is verschenen, biedt U alle gegevens.
Prospectus wordt op aanvrâag gaarne toegezonden
N.V. UITGEVERS-MIJ ..’ E. KLUWER
DEVENTER: Postbus 23 – Tel. 74 44 – P
.
stgiro 819404
• ‘
Ook verkrijgbaar in de boekhandel
Bujj
.
712
,i
16
,
07
72
2i
74
32
54
35
so
II
46
48
55
68
70
77
0
0000
,
00
liii lIIii
1
11111 II, 1111111111111
II 1 1
(
12
11.1 1111,1
2
2
, ,
i
8
70
27
7,
2
7
33
II
46
1
50
57
63
70
72
2222222222222
2222
313333
333333 3
–
3
8
8
IS
17
ii
IS
IS
25
72
2
7
28
30
02
34
43
42
44
56
4
6
4
0
44
77
4444 4
444444444444444
5
55555 55
5555555555
5 5555555
55555
5555
56
2 3
1 S S
.
24
5
o
II
42
i
40
50
52
54
M.
58
50
64
68
70
72
7i
6j)4
NO
6l5666s666666
‘7777
V
24
78
75
38
10
42
44
54
68
65
0
47
44
55
74
188888
188888
48
9l9999I9l9I9l999999999999899•99999
9999999999999999
76
28
37
70
44
46
46
50
52
5.
68
58
85
52
67
10
72
71
t60
.
–
126
1G1Ut1
O3
Vjootj
……………………………
–
.
59
N.V.Verkoopkantoor van Honig’s Artikelen
te Koog aan de laan
vraagt voor het verrichten van
markt-onderzoek
een kraclt metervaring in het zelfstandig doen
van markt- en productenonderzoek.
Candidaten voor deze veelomvattende verant-
woordelijke functie moeten in staat zijn zelf-
standig deze research te, leiden, gègevens te
interpreteren en te verwerken tot rapporten,
publicaties en gegevens te archiveren enz. enz.
Academische vorming en kennis van statistiek
strekken tot aanbeveling.
Eigenhandig geschrevén sollicitaties te richten aan
de Directie van N.V. Verkoopkantoor van Honig’s’
Artikelen te Koog aan de Zaan.
Dekking van –
pensioenverplichtingen
•
De
keuze tussen
Eigen Beheer
en
Herverzekering
is afhankelijk van velerlei factoren.
Een objectieve beoordeling van dit vraagstuk
geeft ons gespecialiseerd
BUREAU VOOR PENSIOENFONDSEN
De deskundige adviezen van dit Bureau zijn
afgestemd op een zo groot mogelijk profijt van
de gestorte premies met inachtneming van de
vereiste ‘zekerheid voor de deelnemers.
DE TWENTSCHE BANK
Uw fincnciële racdsmn
Bij de uitvoering van de
Zuiderzeewerken
kan, ter standplaats bij de dienst te ‘s-Gravenhage, direct
worden geplaatst een
” ERVAREN SOCIOGRAAF
voor, het sociaal ‘wetenschappelijk onderzoek ten be-
hoeve van de vormgeving van de IJsselmeerpolders. In-
lichtingen omtrent aard dezer functie kunnen worden
verkregen bij en sollicitaties onder no. D 8-35d/7188 (in
linkerbovenhoek env. en brief) kunnen worden gericht
aan de Dienst der Zuiderzeewerken, Sweelinckplein 14,
te ‘s-Gravenhage.
CD1LiJM9 DEN HAKG.
jJDJ
TELEFOON 182150!
Voor de Èconomisch-Technische Afdeling der Nijver
–
heidsoranisatie T.N.O. wordt gezocht een
ECONOMISCH ASSISTENTE
(cc. bacc.
of
cc. cande.)
Gedacht wordt aan een intelligente vrouwelijke
kracht met ambitie en doorzettingsvermogen voor
het zelfstandig extern en intern verzamelen, resp.
documenteren van economische gegevens op zeer
uiteenlopende gebieden.
Aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden.
Schriftelijkè sollicitaties te richten aan onze personeels-
afdeling, Julianalaan 134 te Delft.
•Gevraagd door Internationale firma, werkzaam op het terrein van Marktonderzoek, een
HOOFD VAN DE STATISTISCHE AFDELING
De te benoemen functionaris zal leiding dienen te geven aan een groep statistische
medewerkers, wier werkzaamheden onder meer bestaan uit:
a. het analiseren en waarderen van statistisch grondmateriaal,
–
– $
b. het bepalen van statistische afwijkingen,
het samenstellen van representatieve steekproeven,
het organiseren van de buitendienst, bestaande uit een aantal over het ge-
hele land verspreide enquêtrices,
de planning en verwerking van enquêtes.
–
Voor deze staffunctie wordt de voorkeur gegeven aan een STATISTICUS of WIS-
KUNDIGE, die na een universitaire opleiding ervaring in ,,Market Research” .heeft
opgedaan. Naast theoretische kennis wordt een praktische instelling essentieel geacht.
Leeftijd niet beneden 30 jaar. – – Beheersing van de Ehgelse taal in woord en geschrift is noodzakelijk.
Geboden wordt een afwisselende werkkring met uitstekende vooruitzichten. Het salaris zal in overeenstemming zijn met de belangrijkheid van de functie.
Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige gegevens te richten aan de Directie van
ATTWOOD STATISTICS LIMITED – Afd. Nederland – Groothandeisgebouw A-4, Rotterdam
4,
i
–
–
(Zie ook de vacatures op blz. 42)
60
Efficienc,y
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden –
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
)
KENGETAL