t
t
t
t-
/
E conomisch -Statistische
B
Historie uit huisvuil
1
Drs. J. H. Schoite
Perspectieven voor de werelcischeepsbouw
*
Drs. Th. ‘J. A. Smulders
De financiële positie van het Rijk
*
Mr. G. A. van Haeften
De vrjhaiidelszone
Drs. P. H. M. Cremers
Atoomenergie en verzekering
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
/
t
.
42e JAARGANG
–
No. 2088
•
.
/
WOENSDAG 3 JULI 1957
–
4
–
–
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
HOOFDKANTOOR.
–
Heerengracht 475, Tel. 49100
• •”
AMSTERDAM-C.
HEÂD OFFICE FOR CANADA
‘S
330, Bay Street
TORONTO 1
1@
0
R. Mees
&
Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam”. ‘s-Gravenhage
Delft
Sebiedam.
Vlaardingen
Albiasserdam
•
verlenen gaarne hun
i
oede diensten, o. m.
ij
het
kiezen van beleggingen
sluiten van auto., w.a.,
•
fraude.
en berovings.
verzekeringen
Anderhalve Eeuw
Levensverzekering
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIN
TELEFOON 11 19 80′
MAURITSWEG 23
ROTFERDAM
Bij de
Centrale Afdeling StatistIek,
Hoofddlrectie Financiële en Economische
Zaken van het Staatsbedrijf der PTT,
kan wordén
geplaatst
een sociograaf
ot
sociaal geograaf
met belangstelling
voor het bestuderen van problemen
van de ruimtelijke ordening.
Ervaring is niet vereist, doch strekt tot aanbeveling.
Sollicitaties te richten aan de hooiddirecteur Financiële
en Economische Zaken, Centrale Directie PTT,
Kortènaerkade 12, ‘s-Gravenhage.
E CON OM!
S C F1-
STATISTISCHE
‘B ER! CH
TEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn.
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
R&lactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen.
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoohweg 118, Rotterdam-W.
Abonnementspris:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f
31,— per ‘jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan snel elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75
ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam. W. –
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
.1 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
t
Historie uit huisvuil
Het Oude Testameit verhaalt in het boek Job van een
welvarend en godvruchtig man, wiens vroomheid zwaar
op de proef werd gesteld. Deze man, de rijkste van alle
bewoners van het Oosten, verloor have en goed; zijn
kindeien kwamen om het leven en tot overmaat van ramp
werd zijn lichaam van het hoofd tot de voeten overdekt
met zweren. Hij begaf zich – het Oude Testament zegt
het niet met zoveel woorden – naar devui1nishoop, die
zich aan de rand van ieder Oosters dorp bevond en waar
de melaatsen verblijf hielden, en ,,zat neder in het midden
der asch”. Zonder het Oude Testament al te zeer geweld
aan te doen zou kunnen worden gesteld, dat in deze ge-
schiedenis enig verband-
tot uitdrukking wordt
gebracht tussen mehse-
lijk leed en de afvalstof-
fen der huishouding.
Op geheel andere wijze
kan een dergelijk ver-
band worden gelegd aan
de hand van gegevens
omtrent de door de
Stadsreiniging der Ge-
meente Amsterdam in-
gezamelde hoeveelheid
huisvuil, die in neven-
staande grafiek
1)
in
beeld zijn gebracht. Zon-
der veel moeite kunnen
in de lijn der hoeveel-
heden opgehaald huis-
vuil per inwoner en,
meer geprononceerd, in
die der totale hoeveel-
heid, drie dieptepunten
worden onderkend, die alle liggen in donkere perioden
dr recente geschiedenis. Het eerste valt in de jarèn
van de eerste wereldoorlog. Hoewel ons land toenter-
tijd niet tot de belligerenten behoorde, deed zich met name
in de jâren 1917 en 1918, als gevolg van de toenemende
isolering. van ons land, schaarste op velerlei gebied voor,
die haar weerslag vond in geringere hoeveelheden ge-
produceerd huisvuil.
Het tweede dieptepunt, gedurende de tweede wereld-
oorlog waarin ons land door de bezetter stelselmatig werd
leeggeroofd en waardoor.vooral in de grote steden in het
Westen des lands een ongekende nood kwam te heersen,
tekent zich wel zeer duidelijk af. De hoeveelheid ingezameld
1)
lieze grafiek is ons ter beschikking gesteld door de di-
rectie van de Stadsreiniging te Amstërdam.
Blz.
Historie uit huisvuil ………………………523
Perspectieven
vor
de wereldscheepsbo’uw;
door
Drs. J. H. Scho lie ……………………….
524
De financiële positie van het Rijk,
dour Drs. Th.
J. A. ‘Sniulders ………………………..
528
De vrijhandelszone,
door Mr. G. A. van
Haeften
530
huisvuilnis per inwoner daalde van ca. 0,85 m
3
in 1939 tot
0,25 m
3
in 1945; de totale hoeveelheid liep, doordat het
inwonertal van Amsterdam een achteruitgang te zien gaf
– men denke aan de deportatie van Joodse stadgenoten
in 1943! – naar verhouding nog sterker terug. Kunnen de
dieptepunten
tijdens
de eerste en tweede wereldoorlog
worden verklaard uit het simpele feit, dat degenen, die
gebrek lijden ook weinig huisvuil produceren, de daling
gedurende het Korea-conflict moet andere oorzaken
hebben. Het is niet onwaarschijnlijk, dat in dit geval zowel
de sterke stijging van het prijsniveau, waardoor uiteraard
ook voor sommige afvalstoffen een hogere prijs te maken
viel, als de tot zuinigheid
aansporende vrees voor
een derde i.wereldoorlog
hun invloed hebben doen
gelden.
Het is zonder meer
duidelijk, dat mèt de ver
–
ruiming van het
•
goede-
renpakket de hoeveel-
heid opgehaald huisvuil
na de beide wereldoor-
logen steeg. Opmerkelijk
is, dat in de depressie
der dertiger jaren de lijn
over het algemeen op-
waarts gericht bleef. De
vrijwel ononderbroken
stijging van het couran-
ten- en pakpapierver-
bruik gedurende deze
jaren, gevoegd bij het
feit, dat papier naar
schatting ongeveer
2/3
van het volume opgehaald huisvuil voor zijn rekening
r.emt, zal dit verschijnsel wel in belangrijke mate kunnen
verklaren. Hier komt overigens nog bij, dat het lage
prijspeil gedurende de depressie de activiteiten der opko-
pers van afvalstoffen zeker niet zal hebben gestimuleerd,
waardoor meer van deze stoffen in de vuilnisbak terecht
kwamen. Ten slotte valt het op, dat in 1956, in welk jaar
het nationaal inkomen per hoofd in constante prijzen ruim
25 pCt. hoger was dan in 1939, per Amsterdammer nog
altijd minder huisvuil werd opgehaald dan v66r de oorlog.
Voor dit achterblijven der na-oorlogse jaren is wellicht
een reeks vanoorzaken aanwijsbaar: men denke bijv. aan
de inzamelacties van oud papier door de schooljeugd en de
t.o.v. vôôr de oorlog.grotere aëtiviteit van schillenophalers
en verinoedelijk ook van opkopers van restanten van duur-
zame consumptiegoederen.
Blz. –
Atoomenergie en verzekering,
door Drs. P. H. M.
Cremers ……………………………..
533
Ingezonden stuk:
Duurzame bezitsvorming en spaarbanken,
door
C. Schungel …………………………
535
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C: Brezel …. 536
Recente publikaties ………………………537
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELG fit: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
–
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
523
/
Een recent rapport bevat o.a. prognoses voor
de periode 1955-1972 voor, de wereldproduktie en
het verbruik van petroleum en het hiermede ver-
band houdendè olievervoer. Schrijver tracht aan de
hand van deze en andere gegevens na te gaan wat
voor de komende 15 jaren de perspectieven voor
de wereldscheepsbouw zijn. Dit perspectief wordt
bepaald door de te verwachten groei van het we-
reldolievervoer, de belangrijke vervangingsvraag in
de periode 1960/1964, de betrekkelijk geringe be-
hoefte aan nieuwe tonnage in de daarop volgende
periode, tot 1970 en de uitbreiding van de capa-
eiteit, met name ook door de oprichting van wer-
ven in de jonge industrielanden. De Westeuropese
werven zullen er daarom nauwlettend op moeten
toezien, dat de vaak kostbare verbeteringen aan
bedrjfsuitrusting en organisatie o.a. een kostprijs-
verlagend effect zullen hebben.
Perspectieven
vôor de
wereldscheepsbouw
• Bij al de prognoses, die het mensdom over de nabije en
verre toekomst maakt, nemen de berekeningen welke be-
trekkirig hebben op het energieverbruik een belangrijke
plaats in. En niet teh onrechte. Het peil van onze toekomsti-
ge materiële beschaving zal immers voor een groot deel
worden bepaald door de dan voor verbruik beschikbare
hoeveelheden energie.
Enige jaren geleden gaf één der grote oliemaatschappijen
haar visie; sedertdien publiceerde de O.E.E.C. een aantal
interessante rapporten over dit onderwerp, in het bijzonder
met het oog op de in dit opzicht precaire situatie in Eu-
ropa
1).
Waarin de schattingèn ook uiteen mogen lopen,
unaniem is men van mening, dat petroleum in de rest van
deze eeuw van overwegende betekenis zal zijn in de voor-
ziening van de wereldenergiebehoefte.
Onlangs is de literatuur verder verrijkt door een studie
van Ebasco Services Inc. voor de Compagnie Universelle
du Canal Maritime de Suez (de oude Suez Kanaal Maat-
schappij) met gedetailleerde prognoses voor de periode
1955-1972 op velerlei gebied, zo onder andere voor de
produktie en het verbruik van petroleum in de verschillende
centra over de gehele wereld en het hiermede verband hou-
dende olievervoer. Daar dit transport in belangrijke mate
door middel’ van zeetankschepen plaatsvindt, is dit rapport
ook voor ‘de scheepsbouw- en reparatiewerven zeker van
belang.
Wij willen nu aan de hand van deze en andere gegevens
trachten na te gaan welk perspectief voor de komende
vijftien jaren aan de wereldscheepsbouw kan worden
geboden.
De behoefte aan tankertonnage.
–
‘Volgens het Ebasco-rapport zullen de consumptie en het
vervoer van aardolie zich in de vrije wereld ontwikkelen
als
id
tabel 1 is aangegeven.
• Uit de cijfers blijkt, dat wij dus niet alleen met een abso-
luut al sterk
stijgende
oliebehoefte te maken hebben, maar
dat daarenboven een steeds groter gedeelte van de pro-
duktie btilten de eigenlijke verbruikscentra gewonnen
• 1)
O.E.E.C. studies: Europe’s growing needs in energy;
How can they be met? en –
Oil, the outlook for Europe.
TABEL
1.
L.
,
‘O
00…
n
:
0
22o
e
1
0
10
jaar
d.
.
0
1
bO
ou.
in mii joe-
in miljoenen
nen ton-
metrieke
pCt.
pCt.
nen draag-
pCt.
tonnen
vermogen
–
(d.w.t.)
1955
726,3
246,9
34,0
40,4
7,4
6,0
1960
962,0
352,9 36,7
54,0
–
7,0
5,9
1964
1.164,0
463,3
39,8
68,0
6,4
5,1
1968
1.384,0
592,8
42,8
82,8 6,0
4,4
1972
1.630,0
747,3 45,8
98,4
moet worden, zodat het vervoer een steeds belangrijker
rol gaat spelen.
De toenemende afhankelijkheid van West-Europa van
de olie uit het Midden-Oosten vormt wel de belangrijkste
factor in deze ontwikkeling.
Overigens zal 4e groei van de wereldtankvloot in een
iets rustiger tempo kunnen verlopen dan die van de
totale behoefte aan olietransportmiddelen.’ Dit vindt niet
alleen zijn oorzaak in het toenemende belang van de olie-
pijpleidingen in het totale transport, maar tevens in de
stijgende snelheid der tankvloot, waardoor ‘iedere ton
draagvermogen per tijdseenheid een grotere vervoers-
pfestatie kan leveren.
De wereldscheepsbouw zal volgens deze cijfers in de
periode 1955-1972 voor
uitbreiding
van de wereldtankvloot
alleen al 58 mln. d.w.t. scheepsruimte moeten produceren:
Daarboven komt nog de noodzaak de bestaande tonnage”
voor een belangrijk gedeelte te
vervangen.
Op basis van de door Lloyd’s Register of Shipping
gepubliceerde leeftijdsopbou* van de wereldtankvloot op
1juli1956 komen wij dan tot de volgende opstelling, waarbij
wij ter wille van de vergelijkbaarheid de bruto register-
tonnen hebben herleid tot tonnen, draagvermogen (d.w.t.).
524
TABEL 2.
ver-
Uit.-
totale behoefte
totale behoefte
perlo e
d
van-
brei-
tankertonnage
tankertonnage
ging a)
ding
per periode
gemiddeld per jaar
in miljoenen d.w.t.
1955/59
4,0
13,6
17,6
3,5
1960/63
•
13,4 14,0
27,4
6,8
1964/67
–
14,8 14,8
3,7
1968/71
6,0
15,6
21,6
5,4
a) Voor de berekening van de vervangingsbehoefte aan
tankers is uitgegâan
van een gemiddelde economische levensduur vân 25 jaar voor onder normale
omstandigheden gebouwde tankers en een van ongeveer 20 jaar voor de
in de oorlog gebouwde tonnage.
–
Beschikbare bouwcapaciteit.
De volgende vraag is nu welke cpaciteit de scheepswer-
ven voor de bouw van tankers beschikbaar hebben. Een
ieder, die zich wel eens met het vaststellen van de capaciteit
van de wereldscheepsbou(v heeft beziggehouden weet, dat
het verre van eenvoudig is hierop een antwoord te geven.
Het totale aantal beschikbare hellingen kan
bijv.
niet als
capaciteitsmaatstaf dienen. Dè tijd gedurende welke een
schip op de helling staat kan sterk variëren. Om een paar
uitersten te noemen: in West-Europa bedraagt de hellingtijd
voor een tanker
5
tot 12 maanden, daarentegen in Japan
niet veel meer dan 3 maanden.
Trouwens bij iedere maatstaf ontleend aan de kapitaal-
goederenuitrusting der werven zal meif op deze moeilijkheid
stuiten. Dit komt doordat de scheepsbouw nog steeds
overwegend een arbeidsintensieve industrie is, waarin de
beschikbare hoeveelheid arbeid in belangrijke mate de
hoogte van de produktie bepaalt.
Waarschijnlijk kunn’n de
cijfers
over de gedurende de
laatste jaren behaalde produktie nog het beste een indruk
geven van de feitelijke capaciteit en de richting waarin deze
zich beweegt.
– Uit de statistieken van Lloyd’s over de jaarlijks tewater-
gelaten tonnage maakten wij de volgende opstelling:
TABEL 3.
–
tankers
overige schepen
totaal
jaar
miljoenen
Ijoenen
miljoenen
mijoenen
1950
1,6
2,4
.
1,9
3,5
1951
•
1,5
2,3
2,1
2,2
‘
3,6
1952
2,0
3,0
2,4 4,4
1953
2,9 4,3
5,1
1954
2,9 4,3
2,4
4,3
‘
5,3
1955
2,4
3,5
2,9
5,3 1956
2,3 3,4
6,6 a)
tot
‘
het eii
1
ide van 1962. Dit komt overeen met de algemene
indruk bij’rederijen en werven.
3. Voor het afwerken van de bestaande bouwprogram-
ma’s zijn dus nu reeds volddende produktiemogelijkheden
aanwezig. Alleen zal de produktie op vrij grote schaal van
schepen voor droge lading moeten worden overgeschakeld
op tankers. Gezien het feit, dat een belangrijk deel van de
opdra’chten in portefeuille gevormd ordt door zgn. super-
tankers betekent dit waarschijnlijk de noodzaak van aan-
vullende investeringen als de vergroting van hellingen, uit-
breiding van het hijsvermogen enz. De door vele werven
reeds gepubliceerde plannen, tot modernisering en uitbrei-
ding geven aanleiding te veronderstellen, dat deze omscha-
keling reeds lang is voorzien en geen bijzondere moeilijk-
heden zal opleveren.
Voor ‘het uitvoeren van de verstrekte opdrachten zou
dan een zeker evenwicht zijn bereikt bij een gemiddelde
jaarproduktie van ongeveer 3,7 mln. b.r.t. (= 5,5 mln.
d.w.t.) aan tankschepen en circa 2,8 mln. b.r.t. aan overige
vaartuigen.
Deze capaciteit van circa
5,5
mln. d.w.t. per jaar is ruim
voldoende om in de behoeften aan uitbreiding en vervanging
der wereldtankvloot tot 1972 te voorzien. Tegën6ver een
totale behoefte in de periode 1956-1972 van 78 mln. d.w.t.
zouden de werven op basis van hun produktie in 1956
ongeveer 86 mln. d.w.t. aan tankertonnage kunnen leveren.
Ter verduidelijking hebben wij deze cijfers onderstaand
grafisch voorgesteld.
Behoefte en bouwmogelijkheden tankertonnage
90 – grafiek A
grafiek 8
80
1
LJilllr
f
[.1
f
I
jS9
tJJ
j5I
j5,9
59,63 j56 7
L!li!L1
–
beboet le
–
bouw (cap.) –
grafiek A: cijfers per periode.
grafiek B: cijfers gecumuleerd per periode.
–
Wij merken bij deze tabel nog op, dat de vervangings-
behoefte in de jaren 1960/63 bijzonder hoog is, aangezien
dan een groot aantal in de oorlogsjaren gebouwde tankers
aan het einde van hun economische levensduur zal zijn
– gekomen.
.
90
80
70
60
50
40
30
20
10
t.d.w.
orderportefeuille op 1 januari 1957 b)
18,5
1
27,7
1
13,0
1
31,5
Lloyd’s cijfers voor 1956 exclusief de in Polen gebouwde tonnage, die voor
dit jaar weer voor het eerst in de scheepsbouwstatistiek werd opgenomen.
De opdrachtenportefeuille werd berekend aan de hand van gegevens ont-
– leend aan de Shipping World and World Shipbuilding: Merchant ships
under construction or on order in shipyards of the world.
Bij deze cijfers kan het volgende worden opgemerkt:
Na 1950 steeg de produktie in de scheepsbouw telken-
jare gemiddeld met ruim 10 pCt. De sprong in 1956 lijkt
wat groot, maar de cijfers over het eerste.kwartaal
1957,
toen ruim 1,8 mln. b.r.t. werd tewatergelaten, wijzen op
consolidatie van het in 1956 bereikte.
Gaan wij nu uit van een produktiecapaciteit van
6,5
mln. b.r.t. per jaar dan hadden dewervefo begin 1957
voor ongeveer
5
jaar opdrachten in portefeuil1e dus vrijwel
Wij kunnen uit de gegevens voor iedere periode conclu-
deren: –
dat, wanneer de scheepsbouw erin slaagt in betrek-
kelijk
.
korte tijd de produktie om’ te schakelen, zodat
5,5
mln. d.w.t. tankertonnage per jaar wordt afgeleverd en
zo belangrijke vertraging in de gecontracteerde opleverings-
data wordt voorkomen, de omvang van de wereldtankvloot
omstreeks 1960 de behoefte aan tanktonnage zal over-
treffen. De hieruit volgende druk op de tankvrachtenmarkt
zal het slopen van eenheden, die in de periode 1960/63
aan vervanging toe zijn, bevorderen;
dat, bij de tegenwoordige bouwcapaciteit, de scheeps-
bouw waarschijnlijk tijdig in de grote vervangingsbehoefte
aan tankertonnage in de jaren 1960/63 kan voorzien;
525
c) dat, wanneer de vervanging van de in le tweede
wereldoorlog gebouwde tankers tijdig is voltooid, dus in de
tweede helft van de zestiger jaren, de werven rekening
moeten houden met een niet onbelangrijk lagere behoefte
aan nieuwe tankers, die zich pastegen het einde van het
koniende decennium zal herstellen tot het peil van de
tegenwoordige jaarproduktie. Na 1972 is de tankergeneratie
1950-1955 aan vervanging toeen kan uit dezen hoofde
alleen al op een 3,5 mln. d.w.t. remplace-vraag gerekend
worden. Indien ook daarna de behoefte aan tankschepen
blijft stijgen, zal deze sector van de wereldscheepsbouw zich
verder kunnen ontplooien.
Er mag hier wel de nadruk op worden gelegd, dat bij
deze berekeningen is uitgegaan van een zich regelmatig
ontwikkelende behoefte. Fundamentele wijzigingen in de
structuur van het olievervoer, door
bijv.
politieke gebeurte-
nissen, zijn hierin uiteraard niet verwerkt. Tot welke enorme
verstoringen deze aanleiding kunnen geven is ons inmiddels
wel duidelijk geworden. Ter illustratie nog een berekening
uit het Ebasco-rapport voor het geval, dat de doorvaart door
het Suezkanaal opnieuw en voor lange duur onmogelijk
wordt. Dit zou een extra behoefte aan tankertonnage bè-
tekenen, die voor 1955 op 5,2 mln. d.w.t. en voor 1972 op
22,6 ‘mln. d.w.t. (of bijna 25 pCt. van de dan in de vaart
zijnde tankvloot) geschat wordt. Bij een dergelijke calamiteit
zal aan noodmaatregelen van velerlei aard niet zijn te ont-
komen, zeker ook.niet in de wereldscheepsbouw.
De behoefte aan overige scheepsruimte.
–
Behalve de tankertonnage zal ook de scheepsruimte voor
het vervoer van droge lading uitgebreid en vervangen
moeten worden. De behoefte aan dit soort schepen zal in
belangrijke mate afhangen vân de ontwikkeling van de
wereidhandel, die op haar beurt wordt beïnvloed door het
conjunctureel en politiek wereldgebeuren. Hieruit volgt,
dat dS marges waarbinnen deze ontwikkeling zal plaats-
vinden aanzienlijk ruimer moeten worden getrokken dan
bij het olieveivoer het geval was, waarbij immers de vrij
regelmatige groei der wereldenergiebehoefte en de te voor-
ziene omschakeling van vaste oj vloeibare brandstoffen
een zeker kwantitatief houvast geven. –
Dit neemt niet weg, dat bijv. uit de
leeftijdsopbouw
van
de vloot voor het vervoer van droge lading toch wel bena-
derd kan worden over welke capaciteit de scheepsbouw voor
deze sector zal moeten beschikken. Dat ook hier in de
eerste helft der zestiger jaren een zeer aanzienlijke hoeveel-
heid in de oorlog gebouwde tonnage vervangen zal moeten
worden, zal wel niemand, die enigermate met de stand van
zaken in de scheepvaart op de hoogte is, verbazen. Of de
wereldscheepsbouw bij het tegenwoordige produktieniveau
in staat is aan de massale vraag in beide sectoren gelijktijdig
te voldoen, is vooralsnog de vraag.
Mocht de scheepsbouw erin slagen ook bij de schepen
voor het vervoer van droge lading de vervangingsprogram-
ma’s voor de eerste lelft der zestigej jaren binnen redelijke
termijn te voltooien, dan moet voor de rest van dit de-
cennium ook in deze sector met een matige bezetting van’
de capaciteit rekening worden gehoûden.
Ten slotte is het wel zeer moeilijk iets te zeggen over de
behoefte aan passagiers- en oorlogsschepen. Bij
vrijwel
alle
opdrachten voor de bouw van grote passagiersschepen
wordt in enigerlei vorm steun door de Overheid verleend,
waarbij niet altijd zuiver economische factoren een rol
spelen. Uiteraard is dit in nog veel sterkere mate het geval
voor de programma’s van de oorlogsmarine. Een prognose
526
is hier wel,zeer moeilijk te geven. In het gunstigste geval.
kunnen in deze sector met zorg opgestelde bouwprogram-
ma’s ertoe bijdragen, dat het totale beslag op de capaciteit
,
der werven wat genivelleerd wordt. /
Oprichting van nieuwe werven.
Het is duidelijk, dat een mogelijk niet geheel voldoende
capaciteit en een ten dele nog potentiële vraag van dergelijke
omvang als in het begin der zestiger jaren te wachten is,
stimulerend op de verwezenlijking van sluimerende initia-
tieven werkt.- –
Hoewel de meeste plannen ,van reeds bestaande werven
in het algemeen de aanpassing van d bestaande werf-
uitrustinig aan de nieuwe grote scheepstypen, alsmede
arbeidsparende investeringen beogen, zal de uitvoering van
deze.projecten toch ook wel een zekere uitbreiding van de
capaciteit met zich brengen.
Daarnaast bestaan plannen voor de oprichting van –
nieuwe werven, waarbij in vele gevallen wordt overwogen
deze bedrijven in industrieel onderontwikkelde gebieden
te vestigen. Hierbij bestaatin’h’et
bijzonder
belangstelling
voor .de landen rond de Middellandse Zee. Hoewel aan dit
laatste soort projecten vooralsnog geen
bijzondere
kwanti-
tatieve betekenis moet worden toegekend, is dit streven
interessant genoeg om er enkele beschouwingen aan te
wijden.
De ruime arbeidsreserves in deze gebieden, de gunstige
klimatologische omstandigheden (waardoor het aantal
onwerkbare dagen aanzienlijk lager ligt dan in West-
Europa) vormen immers onmiskenbaar gunstige vestigings-
factoren. Voor de oprichting en een bevredigende exploita-
ti dient uiteraard nog aan een aantal andere voorwaarden
te worden voldaan, waarvan wij willen noemen: een bevre-
digende organisatie (intern van het bedrijfsproces als zo-
danig, terwijl extern voldoende
mogelijkheden
van toeleve-
ring en het uitbesteden van werk aanwezig dienen te zijn).
Voorts dient een redelijke voorziening met de belangrijkste’
grondstof der werven – staal – yerzekerd te
zijn.
Ook zal
de voor de aanleg en uitrusting der werf noodzakelijke
financiering moeten worden gevonden: Al deze voorwaar-
den betekenen even zovele problemen, die voor het wel-
slagen van het project op bevredigende
wijze
moeten
wordei,opgelost.
– Voor het opzetten van een goede interne Organisatie
zullen de initiatiefnemers zich bij voorkeur wenden tot een
gevestigde, volgens moderne inzichten geleide, werf. Het is
– echter de vraag, of deze werVen in deze tijd van volledige
bezetting in staat zijn het hiervoor nodige kader beschikbaar
te stellen.
Minder moeilijkheden behoeven te worden verwacht bij
het betrekken van de voortstuwingsinstallaties en de vele
verdere scheepswerktuigen. Deze toeleveringsbedrijven
vormen een typisch internationaal georiënteerde bedrijfstak,
waarin vooral de Engelse industrie sterk is vertegenwoor-
digd. In feite wordt het hier een vraag hoeveel meer de
transportkosten zullen bedragen7 dan bij levering naar een
der bestaande scheepsbouwcentra. . . .
Daarnaast staat een scheepswerf voor de noodiaak in
meerdere of mindere mate werkzaamheden uit te besteden.
Dit kan omvatten de installatie van machinekamer, de
scheepsleidingen en de elektrische uitrusting; de betimme-
ring en stoffering van hutten en salons; het schilderwerk,
endergelijke. Hoewel de ene werf bij het uitbesteden van
werk verder gaat dan de andere, is hier Voor de werven de
– mogelijkheid aanwezig zich op deze wijze o.a. van een –
belangrijk stuk organisatie tijdens de afbouw te’ontlasten.
En deze bedrjven zullen vooralsnog vrijwel geheel in de
nieiwe scheepsbouwgebieden ontbreken, juist wanneer zij
daar het dringendst nodig zijn Het is daarom niet uitgeslo-
ten; dat de daar te vestigen werven zich in het begin zullen
beperken tot het bouwen van het casco om dit, na de te-
waterlating, voor dé afwerking en uitrusting naar het meest
nabij gelegen scheepsbouwcentrum te laten verslepen.
Uiteraard zal getracht worden zo spoedig mogelijk ter
plaatse een kring van competente firma’s te vormen – al
dan niet met steun van buitenlandse ondernemingen –
welk streven zeker bevorderd zal worden door de overheid,
die de vestiging vn een scheepswerf mede beschouwt als
een stimulans voor de verdere industrialisatie in het betrok-
ken gebied. ‘
Bij het betrekken van de belangrijkste grondstof –
staal – zijn waarschijnlijk ook wel enige moeilijkhedtn te
verwachten. Door de krappe staalmarkt en hun ligging
buiten de staalproducerende landen, waar de werven’ ter
plaatse over zekere prioriteiten bij walserijen beschikken,
zal het voor deze new-comers niet eeiivoudig zijn het voor
hun produktie nodige staal tegen aaiïvaardbare
prijzen
in
& dekken. In de eerste jaren zal het bezwaar van een wat
hogete staaiprijs waarschijnlijk wel afgewenteld kunnen
worden op de reder als tegenprestatie voor de, althans voor-
,
lopig, aantrekkelijke leverdata.
Voorts is de staalindustrie doende haar capaciteit, met
name die voor scheepsstaal, aanzienlijk uit te breiden,
waarvan deze nieuwe werven dan zeker in enigerlei vorm
zullen profiteren. Ten slotte behoeft de mogelijkheid niet
te worden uitgesloten dat het jonge industrieland zelf tot
de oprichting van een staalindustrie overgaat, waarmede
het thans op gang te brengen industrialisatieproces een
nieuwe fase ingaat.
Ten slotte de financiering van deze rnieuwe projecten.
Zoals wij reeds opmerkten is de scheepsbouw nog steeds
een overwegend arbeidsintensieve bedrijfstak en, zelfs bij
een modern geoutilleerde werf zal het per werknemer ge-
investeerde bedrag de f. 30:000 zelden overschrijden. Voor
een werf met 1.500, employé’s betekent dit een investering
van ten hoogste f. 50 mln., ogenschijnlijk een aanzienlijk
bedrag, doch in feite nauwelijks meer dan de waarde van
3 middelgrote tankschepen. De voor de oprichting van
nieuwe wervennoodzakelijke middelen vormen dan ook
niet meer dan een fractie van hetgeen reders en oliemaat-
schappijen in de komende jaren in nieuwe’tonnage zulldn
investeren. Daarenboven zullen ook de betreffende linden
zich zonodig door fiscale en andere financiële tegemoetko-
mingen wel niet onbetuigd laten vo de zich vestigende
industrie een gunstig klimaat te scheppen. Het is zelfs niet
denkbeeldig dat wij in de toekomst met ,,yards of con-
venience” te maken krijgen. –
Desondanks moet verwacht worden, ‘dat het vinden van
een voor alle belanghebbenden – initiatiefnemers, finan-
ciers, overheid, buitenlandse werf – aanvaardbare finan-
cieringsvorm een geenszins eenvoudig op te lossen vraag-
stuk vormt, in het bijzonder wanneer de financiers niet of
maar tot een zeer beperkt bedrag bereid zijn de nodige
middelen als risicodragend kapitaal ter beschikking t
stellen.
– Het is dus de arbeidsfactor, die de vestiging van deze
werven in jonge industrielanden aantrekkelijk moet maken.
En zij bevinden zich hier inderdaad in een voordelige
positie ten opzichte van bijv. de Westeuropese werven, die
bij het opstellen van hun uitbreidingsplannen ernstig met
personeelstekort en hoge arbeidskosten moeten rekenen.
Zo is voor ons land, waar weliswaar thans vrijwel een ieder
over personeelsgebrek klaagt, de ontwikkeling van de
personeelsbezetting van de werven bepaald onbevredigend, –
hetgeen met onderstaande C.B.S.-cijférs wordt geïllu-
streerd:
TABEL 4.
Personeelsbezetting
–
op 30
gehele
metaalnijverheid
stember
nijerd
cxci: SCheePS-
scheepsbouw
bouw
1953
….
941.898(
100)
244.261(
100)
52.571 (= 100)
1956
….
1.036.519(=110)
298.648 (= 122)
53.611 (= 102)
Wist de overige metaalindustrie haar personeelsbezetting
aanzienlijk uit te breiden, de scheepsbouw kon deze, on-
danks grote kosten en moeiten, nauwelijks op peil houden.
Dat de personeelstekorten zich speciaal .voordoen bij
groepen, die in belangrijke mate bepalend zijn voor de
hoogte van de produktie (ijzerwerkers en lassers), maakt
deze zaak alleen nog maar ernstiger.
Het voordeel gelegen in overvloedig beschikbare, relatief
goedkope arbeidskrachten kan deze nieuwe werven een
bêlangrijke compensatie bieden voor de ongunstiger
vestigingsfactoren: de hogere .vrachten, doordat meer
materialen over langere afstanden aangevoerd moeten
worden, wellicht duurder staal en een lagere arbeids-
produktiviteit.
(Advertentie)
527
‘,
Wanneer men alleen rekening houdt met de
begroting, is de *inanciële positie van het Rijk niet
zo ongunstig. Een nadelige invloed wordt echter
uitgeoefend door de grote bedragen die de ban-
ken nodig hebben zowel voor aankoop van devie-
zen als ten gevolge van de uitbreiding van de
chartale geldcirculatie, waarvoor zij schatkistpa-
pier laten aflopen en door het feit dat de Minis-
ter van Financiën de spanning op de kapitaal.
markt niet wil vergroten door de emissie van een
staatslening. De oorzaak van deze ongunstige ont-
wikkeling moet volgens schrijver worden gezocht
in de zgn. goedkoop-geldpolitiek, die in wezen
hierin bestond, dat de consumptieve en investe-
ringsuitgaven van het Rijk werden gefinancierd
door de uitgifte van schatkistpapier. Deze politiek
vindt haar voortzetting in het zgn. rentegamma
voor langlopende leningen van gemeenten. Deze
worden hierdoor genoodzaakt investeringsuitga-
yen te financieren met kort geld.
In het jongste jaarverslag van
•
De Nederlandsche Bank
wordt uitvoerig aandacht besteed aan de financiële positie
van het Rijk.
De acute financieringsmoeilijkheden zijn begonnen in
juni 1956, toeh de banken door de geldmarktvèrkrapping
gedwongen waren aflopend schatkistpapier niet te ver-
lengen, waardoor het Rijk f. 220 mln. schatkistpapier bij
De Nederlandsche Bank moest onderbrengen. In juli 1956
werd bovendien
f.
100 mln. schatkistpapier in het buiten-
land geplaatst; bij welke instantie dit geschiedde wordt
niet vermeld.
In totaal heeft het Rijk thans f. 460 mln. schatkistpapier
bij De Nederlandsche Bank ondergebracht. Ingevolge de
in
1952
gewijzigde Rijksmarkenoereenkomst heeft De
Nederlandsche Bank geen verdere obligo’s meer tot finan-
ciering van ‘de Schatkist. Daarentegen heeft de Staat in-
gevolge art. 20 van de Bankwet 1948 nog wèl de bevoegd-
heid te disponeren over een renteloos voorschot van
f. 150 mln. Hiervan is in
1956
geen gebruik gemaakt.
De situatie in 1955 en 1956.
Met gebruikmaking van de gegevens, vervat in de
Miljoenennota 1957, de in maart II. gepubliceerde kas-
1 I
financiële positie
van’ het Rijk
mutaties van het Rijk over
1955
en 1956 en de cijfers in het
Verslag van De Nederlandsche Bank, hebben wij in tabel 1
een opstelling gegeven van de voornaamste inkomsten en
uitgaven van het Rijk in 1955 en 1956. Als sluitpost
fungeert de post ,,consumptie en investeringen burgerlijk
apparaat”, opgenomen onder
I.
Onderlinge verschuivingen
zijn mogelijk, doch onze indruk is, dat deze niet van door-
slaggevende betekenis kunnen zijn.
Uit de opstelling
blijkt,
dat het inkomensoverschot,
d.i. het bedrag, dat beschikbaar is voor schuldaflossing,
in 1956 f. 751 mln. heeft bedragen tegen f. 311 mln, in
1955.
Hierbij moet in aanmerking ‘worden genomen, dat de
netto-investeringen voor het burgerlijk apparaat in beide
jaren waarschijnlijk ongeveer op hetzelfde peil hebben
gelegen. Dit betekent dus, dat de vermogenspositie van het
Rijk in 1956, ondanks hogere consumptieve uitgaven, tot
een bedrag van ca. f. 500 mln. méér is verbeterd dan
in
1955.
Daar staat echter tegenover, dat het Rijk in 1956 hogere
belastinginkomsten heeft gehad dan bij een normaal verloop
van de aanlagregeling het geval zou zijn geweest. Deze
extra-inkomsten bedroegen in 1956 ca. f. 600 mln. (ni.
f. 350 mln. Vennootschapsbelasting en f. 250 mln., andere
(vervolg van blz. 527)
Het saldo van deze factoren zal bepalend zijn voor de
mate, waarin deze nieuwe vestigingen op den duur de
béstaande werven concurrentie kunnen aandoen.
Samenvatting.
“Dit” betoog samenvattend wordt dus gesteld, dat de
i’erspectieven voor de scheepsbouw voor de komende
15 jaren door de volgende factoren worden bepaald:
1, de grote behoefte aan tankertonnage ten gevolge van de
• te vèrwachten geweldige groei van het wereldolievervoer;
2:de belangrijke remplace-vraag in de periode 1960/64
als echo van de grote bouwprogramma’s in de tweede
wereldoorlog;
3,’ de: betrèkkelijk geringe behoefte aan nieuwe tonnage in
•: ,d€ daarop. volgende periode tot ongever 1970;
4-‘de uitbreiding van de capaciteit, met name ook door de
oprichting van werven in jonge industrielanden.
Op grond hiervan mag verwacht worden, dat de bloei-
periode welke de werven thans kennen zeker nog wel een
zeven tot acht jaar zal voortduren. Daarna moet met een
tijdelijke teruggang gerekend worden. Dan zal tevens wel
blijken in hoeverre deze nieuwe werven als serieuze con-
currenten van de thans bestaande scheepsbouwcentra
beschouwd moeten worden. De Westeuropese werven zullen
er daarom nauwlettend op moeten toezien, dat de vaak
kostbâre verbeteringen van bedrijfsuitrusting en organisatie
niet alleen leiden tot een verhoging van de produktie per
werknemer, maar tevens een kostprijsverlagend effect
hebben. Slechts dan kunnen deze werven, die ongetwijfeld
in belangrijke mate tot de Westeuropese welvaart bijdragen,
hun vooraanstaande positie in de wereldscheepsbouw
onverkort handhaven.
Amsterdam.
•
J. H. SCHOLTE.
528
TABEL 1.
Kasontvangsten en -uitgaven van het Rijk
(in mln. gld.)
1955
1956
11
11955
1
1
9
56
Uitgaven:
6.537 7.642
1.723
1.872
1.154
1.257
Burg. apparaat
3.964
4.320
5.383
6.385
Consumptie+invest
5.687
6.192
615
558
Mil. apparaat
……..
Saldo
…………..
Oorlogsschade
311
5.998
751
6.943
5.998 6.943
311
751
300
296
•
181
92
640
240
Buit, schuld
240
70
–
58
Watersnood
……….
Overige
vord
+
–
100
schulden
55
348
1.149
Boekvord. Ned Bank
175
343
951 951
1.149
175
343 100
–
Spaar- en pensioenf.
10
250
Bel .cert
………..
Opb.obl.
……….
–
80
55
–
22
Gem.
+
prov
…..
.
25
–
60
20
Saldo
…………..
–
Saldo geldcreatie
3ij
235
385
235
56
190
60
20
—11
21
Schatkistpapier
ban-
393
Kasgeldlen. enz. ban-
.-
..
40
•
w
Opbouobl.
+
belas-
tingcert.
……..
.
17
ken
………….83
7
153
123
Schatkistpapier
ak-
ken
………….34
koordrekening
12
—38
138
01
–
4721
–
.-
160
472
belastingen, vnl. ‘Inkomstenbelasting) tegen slechts f. 100
mln, in
1955.
Als gevolg van deze extra-inkomsten bedroeg het
liqiiditeitsoverschot in 1956 ca. f. 340 mln, tegen f.
175
mln.
in 1955, ondanks een aanzienlijk geringer beroep op de
binnenlandse kapitaalmarkt. Hierbij tekenen wij aan, dat
het begrip liquiditeitsoverschot/tekort in de monetaire
analyse van De Nederlandsche Bank de voornaamste
plaats inneemt; het geeft aan, met welk bedrag de primaire
en secundaire liquiditeiten zijn verminderd, resp. toege-
nomen.
In het Verslag wordt opgemerkt, dat in het liquiditeits-
overschot ad
f.
343 mln, een bedrag van f. 100 mln, is
begrepen als opbrengst van in het buitenland geplaatst
schatkistpapier. In feite moet het liquiditeitsoverschot met
dit bedrag worden verminderd, waardoor de geldschepping
ten behoeve van het Rijk stijgt tot f. 120 mln.
O.i. kan een duidelijker beeld worden verkregen door
alle
transacties met het buitenland te brengen ‘onder
sector IV (geldcreatie). Aflossing van buitenlandse schuld
betekent immers steeds geldvernietiging; plaatsing van
schuld in het buitenland is geldcreatie. Aldus wordt de
vergelijking met andere jaren gemakkelijker gemaakt.
Verder zijn in tabel 1 de extra belastinginkomsten ad
f. 600 mln, geheel onder
1
gebracht; deze f. 600 mln, worden
dus als contractief beschouwd, d.w.z. dat zij in de particu-
liere sector hebben geleid tot een vermindering van de
bestedingen. Dit is echter niet juist: wat betreft de ca.
f. 200 mln. die als gevolg van de vertraagde inning van de
inkomstenbelasting reeds in 1955 verschuldigd was, doch
eerst in 1956 is geïnd, moet worden aangenomen, dat een
belangrijk deel hiervan reeds in
1955
was gereserveerd.
De f. 350 mln, aan Vennootschapsbelasting, die door de
bekende maatregelen tot versnelde belastingafdracht in
1956 èxtra is ontvangen, is waarschijnlijk voor een groot
deel gecompenseerd door activering der kassaldi en door
een versterkt beroep op de kapitaalmarkt en het bankwezen.
Wij hebben daarom aangenomen, dat van de f. 600 mlii.
slechts f. 200 mln, heeft geleid tot beperking van de
bestedingen.
•De bovengenoemde wijzigingen zijn opgenomen in
tabel 2.
Uit deze tabel blijkt, dat het contractieve effect van de
begroting in
1956
nauwelijks groter is geweest dan in 1955
(f. 350 mln. tegen f. 310 mln.). Daai’entegen is het saldo
geldcreatie in 1956 ca. f. 230 mln, groter geweest dan in
1955, toen per saldo nog f.
–
180 mln, primaire liquiditeiten
werden vernietigd.
Wij komen dus tot hetzelfde resultaat als het verslag vait
De Nederlandsche Bank, waarin wordt geconstateerd, dat
het beoogde effect van de genomen anti-cycische maatrege-
len niet is bereikt. Wij menen bovendien te hebben aan-
getoond, dat de financieringspolitiek van het Rijk dé
monetaire spanningen in 1956 heeft vergroot. t
De situatie in 1957.
De in
1956
ontstane financieringsmoeilijkheden van het
Rijk zijn momenteel nog niet ten einde. Niet alleen heeft het
Rijk zijn gewone saldo bij De Nederlandsche Bank bijna
volledig uitgeput, maar ook is al enige malen een renteloos
voorschot opgenomen. Verder is f. 150 mln, van de tegen-
waarderekening naar de gewone rekening overgeboekt.
Tenzij de omstandigheden spoedig veranderen, dreigt
voor het Rijk een financiële debâcle.
De toestand van ‘s Rijks financiën wordt dan ook in het
Verslag van De Nederlandsche Bank niet gunstig beoor-
deeld. De President wijst erop, dat de bijzondere rekening
van het Rijk nog mogelijkheden tot infiatoire financiering
biedt. Dan komt echter het moment, dat alleen De Neder-
landsche Bank als bron van liquiditeitscreatie overblijft.
TABEL 2.
–
Kasontvangsten en -uitgaven van het Rijk
(in mln. gld.)
119551195611
1955
1956′
)ntvangsten:
‘
Uitgaven:
1.
1east.ingen (normale
1.723
1.872
aanslagr.)
5.283
5.785
Civiel apparaat
3.964
4.320
lelastingen (extra
contractief)
100
200
Consumptie
+
invest
5.687
–
6.192
–
5.383
5.985
Mil. apparaat
……..
)verige inkomsten
615 558
Saldo reële sfeer
311
351
5.998
5998
11.
nkomensoverschot
ixtra belastingen
311
1,
351
Oorlogaschade
300
296
(niet contractief)
(apitaalmarkt bin’
nenland
)pbouwobl.
……
..
–
640
._=_
400
240
Overige vord. +schul-
Saldo
…………..
181
.15
92
34
.
313
951
1.049
951
1,049
III.
Watersnood
……….
Jquiditeitsoverschot
415
–
313
22
Boekvord. Ned. Bank
Cern.
+
prov.
100
125
– –
Spaar- en pensioenf.
10
250
3em.
+
prov
…….
Bel.cert.
………..
80
aldo
…………
?.
Opb.obl.
……….
‘
Saldo
…………..
.-
.80
55
415
385
415
385
Iv.
aldo geldvernietiging
led. Bank
180
56
–
190
den
………….55
Saldo geldcreatie
‘-
50
lcd. Bank Schatkist-
papier
………..
lcd. Bank bijz. reke-
ning
…………..
)verige liquide mid-
delen
………….
cisatkiatpapier
bui-
tenland
chatkistpapier
ak-
koordrekening
-38
153
-11
–
17
138
123
21
—12
Schatkistpapier
ban-
ken
…………..
Opbouwobligaties
banken
…. ……
Belastingcertificaten
banken
Kasgeldleningen enz
Afi.
buitenlandse
schuld
……….’
83
.-
–
34
..-
240
393
3
4
40
70
3571
560 ‘357
..
560
Ontvangsten:
1.
Belastingen
……..
Aandeel gem. en prov.
Overige inkomsten
II.
Inkornensoverschot
Kapitaalmarkt bin-
nenland
Opbouwobi .
……
Schatkistpapier in
buitenland gepl.
m.
Liquiditeitsoverschot
Gem. + prov
…..
Saldo
Iv.
Saldo Ned. Bank
Overige liq. middelen
Bijzondere rekening
Ned. Bank.
Schatkistpapier Ned.
Bank
529
–
(
De moeilijkheden bij de vorming van een vrij-
handelszone blijken groot en volgens schrijver
komt dat omdat men iets wil scheppen waarvan
de voornaamste elementen met elkaar onverenig-
baar zijn. Men wil nl. ieder land zijn eigen buiten-
tarief laten, men streeft naar een zo groot moge-
lijke onderlinge vrije goederenruil en men wil
daarbij voorkomen dat de een boven de ander
profiteert van een voordeel in tarieven bij zijn in-
kopen in derde landen.
Schrijver
‘gaat in op de
wijze waarop ‘men wil
trachten het gestelde doel
te bereiken: het vaststellen van het percentage
voor hetwelk de goederen uit zone-onderdelen
moeten bestaan om van de vrije circulatie binnen
de zone te kunnen profiteren, het opstellen van
een zgn. distorsielijst, van een vrije-toegangslijst
en een zgn. bewerkingsljst. Vervolgens bespreekt
schrijver de gevolgen voor Nederland en consta-
teert, dat ons land meer dan zijn partners in’de
Zes
wordt getroffen.
10
vrij handelszone
Enkele aspecten.
Men streefde er naar het verdrag over de instelling van een
vrijhandelszone zö snel te ontwerpen en te laten goedkeuren,
dat het begin ervan kon samenvallen met het E.E.G.-
verdrag, hetwelk waarschijnlijk omstreeks 1 januari a.s.
in werking treedt. Voor beide zou een overgangsperiode
gelden van 12-15 jaar en men poogde deze te synchroni-
seren. Met de onderhandelingen over de zone vlot het
intussen niet bijzonder. De moeilijkheden blijken groot en
‘dat komt, doordat men iets tracht te scheppen, waarvan de
voornaamste elementen met elkaar onverenigbaar zijn.
Men wil ni. ieder zijn eigen buitentarieven laten (de Zes
treden toe als één blok met hun buitentarieven), men streeft
naar een zo groot mogelijke onderlinge vrije goederenruil
en men wil daarbij voorkomen, dat de’een boven de ander
profiteert van een voordeel in tarieven bij zijn inkopen in
derde landen. Die onverenigbaarheid gaat men door het
scheppen van allerlei constructies te lijf.
Stel dat men de vrije markt binnen de zone alleen aan-
vaardde voor die produkten, die voor 100 pCt. zijn opge-
bouwd uit zone.onderdelen: grondstoffen, energie, arbeid,
algemene onkosten enz. Dan kan niet geprofiteerd worden
van een voordeel in tarieven bij importen uit derde landen,
want zodra één produktiefactor is geïmporteerd, vervalt de
(vervolg van blz. 529)
Hieraan wo:dt echter onmiddellijk toegevoegd, dat De
Nederlandsche Bank ook de functie heeft van ,,lender of
last resort”, hetgeen in dit verband waarschijnlijk betekent,
dat het Rijk steeds een beroep zal kunnen doen op de
Nationale Bank. De President waarschuwt evenwel, dat
deze infiatoire financiering slechts van tijdelijke aard mag
zijn. Het is dus niet uitgesloten, dat in de nabije toekomst
nog bijzondere maatregelen nodig zullen zijn.
Bij de beoordeling van ‘de huidige situatie moet o.a.
rekening worden gehouden met de volgende factoren:
a. In de’Miljoenennota werd voor
1957
een kastekort
geraafrid van f. 900 mln. Uit de bestedingsnota blijkt,
dat de begrotingspositie sindsdien nog met f. 137 mln.
is verslechterd, waarvan het monetaire effect kan
worden gesteld op f. 50.mln.; hierdoor stijgt het kas-
tekort’ tot f. 950 mln. Hiervan zal waarschijnlijk
/
vrije circulatie binnen de zone voor het ,eindprodukt. Doch
dan zou de Vrije goederenruil binnen de zone wel zeer be-
perkt blijven. Verlaagt men het percentage tot 99, dan
vergroot dit de kring van Vrije pro’dukten, doch hier en
daar zal een kleine ongelijkheid ontstaan. Hier en daar
zal immers een fabrikant voor 1 pCt. kunnen profiteren
van een verschil in tarief bij zijn importen van grondstoffen
uit derde landen. Naarmate men nu het percentage verder
verlaagt, verwijdt men de kring van produkten, die voor
vrij verkeer in aanmerking komen, doch de genoemde onge-
lijkheden worden veelvuldiger en zullen tevens groter wor
–
den.
,Wanneer een dergelijke ongelijkheid optreedt, noemt men
dit een distorsie, die tot een zgn. ,,defiection of trade” kan
leiden. Bij de aan de gang zijnde onderhandelingen is een
percentage van 50 genoemd; talloos en veelal belangrijk
zullen hierbij de distorsies zijn. Men zou het percentage
nog lager kunnen stellen om meer produkten binnen de
kring van het vrije verkeer te trekken, echter – gelijk
gezegd – het aantal distorsies vermenigvuldigt zich daarbij
en zij worden groter. Wanneer men tot nul zou teruggaan,
ziet men dat zelfs de importen uit derde landen na betaling
van de rechten van de partner, met het laagste tarief zonder
meer vrij binnen de zone zouden kunnen circuleren, en dat
ca. f. 400 mln. gedekt kunnen worden uit de voor-
inschrijfrekening; blijft f.
550
mln.
De bested in gsbeperking zal de financiële positie van
het Rijk op jaarbasis met f.425 mln, verbeteren; voor
1957 râamt het Verslag de verbetering op f. 200
300 mln.
Er blijft dus een ongedekt tekort van ca. f. 300 mln.
De Minister van Financiën raamde dit tekort tijdens de
debatten in de Tweede Kamer over de bestedingsnota
nog iets lager,nl. op f. 200 â 250 mln.
De grote stoot van de, belastingontvangsten komt eerst
in het tweede halfjaar. Momenteel wordt getracht door
het sneller opleggen van de voorlopige aanslagen In-
komstenbelasting een zekere verschuiving van het twee-
de naar het eerste halfjaar tot stand te brengen. Het is
ook waarschijnlijk, dat hierdoor de totale ontvangsten
in 1957. nog zullen toenemen. Dit zou dus een gunstig
530
•
:.
/
i.
komen ook orrecties, die de -kring
1
uitbreiden., Tal van
produkten, die de zone fabriceert, vallen aan te wijzen,
welker grondstoffen niet of niet in voldoende mate in de
zone beschikbaar zijn. Dit betekent, dat althang een deel
van defabrikanten van die produkten bij landen buiten de
– zone moeten inkopen. Men wil nu die grondstoffen ook bij –
aankoop uit derde landen als van zone-oorsprong be-
– –
schouwen. Immers, anders zou, ‘wanneer een grondstof in
het geheèl niet in de zone aanwezig is, wellicht onnodig het
daaruit vervaardigde produkt uit de kring worden geweerd
wanneer nl. het percentage niet gehaald werd; daardoor
zou een fabrikant binnen de zone geen enkele voorsprong
verkrijgen op een daarbuiten. Wanneer die grondstof
gedeeltelijk aan.vezig is, zou de ene fabrikant binnen
de zone, tegenover zijn concurrent binnen de zone,
een bevoorrechte positie verkrijgen, wanneer de een,
wel en ,de ander niet de beschikking over het te
weinig aanwezige verkreeg; de een zou wel vrije verL
handelbaarheid van zijn eindprodukt verwerven, zijn.
concurrent nieC Men wil deze grondstoffen plaatsen op de
zgn. ,free-access-list”, de vrije-toegangslijst. Doch hierbij
ontstaan weer distorsies uit verschillen in tarieven bij aan-t
koop en dus moet men weer gevallen lichten uit de uit-
breiding, die men zojuist gaf. Die gevallen zullen daar
liggen, waar de zone niet yoldoende aan grondstof wint; .
de partner, die wel voldoende wint,’ heeft meestal daarvoor
hoge tarieven en de ander geen. Dus ook hier: vergroting
van ‘de distorsielijst.
Daarnaast nog een tweede uitbreiding. Bij elk,pércentage
zullen er produkten zijn, die het voorgeschreven per-
centage aan zone-elementen niet halen, doch welker fabri.-
cage steeds is erkend als rechtgevend op de nationaliteit
van de vervaardiger. Dat zal vooral voorkomen bij produk-
ten gefabriceerd uit in verhouding tot het eindprodukt
dure grondstoffen..Of anders gezegd: de bewerking is steeds,
ondanks een relatief geringe waardetoevoeging, als essen-
tieel erkend, waardoor de producent zijn nationaliteit
op dit produkt drukte. Men’wil deze produkten binnen de
kring trekkenondanks het niet bereiken van het percentage
en dit leidt tot het opstellen van een zgn. bewerkingslijst.
In wezen is een bewerkingslijst een uitzonderingslijst
op het percentagesysteeii’, al zal het straks in de praktijk
wellicht iet&anders lijken, omdat men thans te Parijs tracht
eerst.een bewerkingslijst op te stellen om daarna de rest
van de gevallen onder te brengen onder één percentage. -.
Het zal dan blijken, dat vele gevallen op de bewerkingslijst,
worden gezocht in de zgn. goedkoop-geldolitiek van –
-‘
vorige regeringen. Deze politiek bestondin wezen hierin,
• dat de consumptieve en investeringsuitgaven van het Rijk
gedeeltelijk werden gefinancierd dôor de uitgifte ian
‘
schatkistpapier. Deze politiek vindt haar voortzetting in
het zgn. rentegamma voor ‘langlopende leningen van ge-
meenten. Deze worden hierdoor genoodzaakt investerings-
• uitgaven te financieren met kort geld (kasgeldleningen).
-In het verslag van De Nederlandsche Bank wordt dan’ ook
tereci’mt de eis gesteld, dat de investeringsdisposities van de
lagere Overheid in overeenstemming moeten worden
gebracht met de financieringsmogelijkheden op lange
termijn. .
‘s-Gravenhage.
.
Th.
‘
J. A. SMULDERS.
1)
Een gunstige omstandigheid is uiteraard, dat het buitenland
momenteel weer belangrijke aankopen doet van Nederlandse
aandelen.
411
-,
–
wenst niemand. Men zal het percentage stellen tussen nul
en honderd, want de beidë uitersten voldoen niet en hoe•
-hoger het percentage, des te minder en des te onbelangrijker
distorsies en des te minder uitzonderingsbepalingen, doch
anderzijds een des te kleiner kring van’ produkten.
• In het januari-rapport van de Werkcominissie no. 17
van de O.E.E.C., die moest onderzoeken of de zone-con-
ceptie doorvoerbaar. leek en die
rde
onderhandelingen over
dezone moest voorbereiden, wordt toegegeven, dat de hier
gesignaleerde ,,deflections of trade” zullen optreden, doch
men acht dit gevaar niet groot, omdat vele grondstoffen en
halffabrikaten in voldoende mate in de zone worden
gevondèn of gefabriceerd; anderzijds zijn de tarieven voor
grondstoffen in het algemeen laag, terwijl een exporteur
dikwijls naar gebieden met een hoog invoerrecht lager
aanbiedt, dan naar die met een laag invoerrecht.
Mochten zich desondanks gevaarlijke situaties voordoen,
die zich dus naar de verwachting tot weinige zouden be-
perken, dan zouden deze als volgt kunnen worden opge-
1
vangen: geef de. exporteur op de niet-zone-onderdelen
restitutie van betaalde invoerrechten en laat hem daarop
het invoerrecht van de zonepartner, waarheen hij expor-
teert, betalen. Ook wordt gedacht aan compenserende in-
voerrechten voor het verschil tussen de hier genoemde beide
tarieven, hetgeen op hetzelfde ‘neerkomt,
,
voor zover men
levert naar een partner met een hoger tarief voor de grond-
stof; voor verkeer’ in omgekeerde richting zou men als
‘complement eigenlijk zijn toevlucht moeten nemen tot
subsidie. Beide oplossingen betekenen niet anders dan dat
men een dergelijk geval verwijdert uit de kring van pro-
dukten, waarvoor vrij verkeer geldt, d.w.z. verkeer, dat
geen tarieven binnen de zone op zijn weg ontmoet.
Hier zien wij de eerste correctie op de onver’enigbaarheid
van hetgeen men wil bereiken: maak de kring van produk-
ten groot en zet dan weer daarbuiten de gevallen van onge-
lijkheid. En houdt dé lijst van uitzonderingen – die wij de
distorsielijst zullen noemen – laag,-zegt de Werkcommissie,
want anders w6rdt de gemeeiischappelijke markt een farce.
Hier botsen dus de wens omtrent een grote kring van pro-
dukten en de wens omtrent gelijkheid, waarbij als oplossing
staat aangegéven: laat ,de wens omtrent gelijkheid terug-
treden tegenover die omtrent een grote kring, immers men
wil de distorsielijst klein houden, met alle narigheden’
voor de getroffenen daaraan verbonden.
De genoemde correcties werken beperkend, doch er
(vervolg van blz. 530)
–
effect hebben, op het kastekort over 1957. Wij geloven
evenwel niet, dat deze factor van veel betekenis zal zijn.
Wanneer men’ dus alleen rekening houdt met de begro-
ting, is de financiële positie van het Rijk, zoals uit het
voorgaande blijkt, niet zo ongunstig. Er zijn echter twee
factoren, die een nadelige invloed hebben, nI.:
De Minister van Financiën wil de spanningen op de
kapitaalmarkt niet vergroten door de emissie van een
staatslening; dit om het aantrekken van de rentestand
zoveel mogelijk te voorkomen.
.
De banken hebben grote bedragen nodig voor de aan-
koop van deviezen en als gevolg van de uitbreiding van
de chartale gëldcirculatie. Vandaar dat zij schatkist-,
papier laten aflopen
1
). In 1956 werd in het binnenland
voor f. ‘400 mln. schatkistpapier afgelost.
De 6orzaak van deze ongunstige ontwikkeling moet
t
,
–
_S.,
ook onder het nog vast te stellen percentage binnen de
kring van de vrij in de zone verhandelbare produkten vallen.
Hoe dit ook zij, ook hier zullen distorsies optreden en wel
vele en belangrijke; immers, hier zal het vreemde element
veelal zeer hoog liggen, bijv. boven de 50 pCt., en veelal
zal
–
er een verschil in tarief aan te wijzen zijn, omdat het
hier dikwijls importen betreft .van wat hier en daar vol-
doende bij dè partners gewonnen wordt, doch niet in vol-
doende mate voor de gehele zone. Wederom uitbreiding
van de distorsielijst.
Wij krijgen dan de vaststelling van een percentage, een
vrije-toegangslijst en een lijst van bewerkingen naast een
distorsielijst. En dat alles om vast te stellen welk produkt
recht heeft op zonenationaliteit of wel op een zonecertifi-
caat van oorsprong. Deze lijsten worden niet eens en vooral
vastgesteld, zij kunnen worden herzien, ook al omdat men
vandaag alleen beoordelen kan hetgeen thans gefabriceerd
wordt, niet hetgeen de toekomst brengt; de dynamische
ontwikkeling van het
bedrijfsleven
laat geen verstarring
toe. Welk een onzekerheid echter voor de fabrikant, waar
ook gevestigd, vooral bij de aanpak van een nieuwe pro-
duktie, immers de lijsten zullen onvolledig zijn en de
noodzakelijke veranderingen zullen niet snel genoeg aange-
bracht kunnen worden. Maar welke mogelijkheden ook
voor het onjuist verkrijgen van een certificaat van oor-
sprong van de autoriteiten van de producerende partner
en welke mogelijkheden voor chicanes van de zijde van de
autoriteiten van de importerende partner. Welk een romp-
slomp voor het bedrijfsleven. Het is niet te gewaagd te
veronderstellen, dat slechts ten dele geen fouten gemaakt
zullen worden inzake deze certificaten van oorsprong.
Scepsis lijkt gewettigd ten aanzien van deze opzet van de
zone en indien de sceptici gelijk krijgen, komt ons land
sterk onder deze opzet te lijden. Vrijwel naar de mate waar
–
in de lijsten onvolledig zullen zijn en de certificaten van
oorsprong onjuist worden verleend, zal ons land de dupe
zijn. Nederland immers wordt waarschijnlijk straks een
deel van de E.E.G. en deze is duidelijk protectionistisch
georiënteerd. Wanneer het, in de praktijk, slechts zeer ten
dele zal gelukken de lijsten goed aan te leggen en de juiste
nakoming via de certificaten van oorsprong af te dwingen
– en daarvan mag men uitgaan – dan ligt een protectio-
nistische partner met hoge tarieven in de zone achter bij
een met lage tarieven, die bovendien in G.A.T.T.-verband
vele tarieven niet verhogen mag, doch wel verlagen; en
deze partner zal dit doen wanneer dit voor zijn industria-
lisatie van voordeel is. Bij de Zes kan dat ook, doch
ieder van de zes partners heeft te dien aanzien vrijwel
het recht van veto, waardoor de kans• hierop zeer gering
te achten valt.
De verschillen in tarieven treden vooral bij de half-
fabrikaten naar voren, de gehele reeks van produkten die
de ene fabrikant maakt en de ander afneemt, en die als
regel bij protectionisme zwaar belast zijn en niet of nauwe-
lijks elders. De afnemer daarvan in de E.E.G. staat achter
bij zijn concurrent in het land met de lage tarieven; immers
deze concurrent kan zonder rechten uit de E.E.G. betrekken
en daarnaast eventueel zonder rechten op de wereldmarkt
kopen. Hij heeft de keuze, niet zijn E.E.G.-concurrent.
Voor hun grondstoffen staan ze dus ongelijk, met hun
eindprodukten hebben ze dezelfde positie, over en weer
Vrij entree.
Dit betekent dat in de zone met protectionistische part-
ners naast low-tariff-partners, de geprotegeerde fabrikant
binnen de zone wel de last van het protectionisme voor
zijn aankopen ondervindt, doch het profijt daarvan voor
zijn verkopen mist. Anders gezegd: binnen de zone krijgt
de geprotegeerde het nadéel van het protectionisme en
onthoudt men hem het voordeel. Nogmaals: voor zover de
hem rakende distorsie in de praktijk niet behoorlijk
wordt weggewerkt.
Waarom wordt nu ons land meer dan zijn partners in de
Zes hierdoor getroffen? Omdat onze industrie jonger is
dan die van onze deelgenoten en omdat wij meer moeten
industrialiseren. Jonge industrie bestaat vooral uit verede-
lingsindustrie en vooral langs de weg van veredelings-,
industrie zal de zo noodzakelijke belangrijke verdere in-
dustrialisatie plaatsvinden. En veredeling betekent het
verwerken van haiffabrikaten, waarbij de distorsies het
scherpst naar voren komen.
Men verlegt bij het creëren van de zone het industriële
klimaat vooral voor hen die haiffabrikaten verwerken naar
de low-tariff-partner. Kan ons land zich dit permitteren
nu het verder moet industrialiseren? Het best voelt men
wefficht hetgeen hier is bedoeld, indien men zou aannemen,
dat Benelux indertijd zô was ontworpen, dat hoge tarief-
muren met onzekere escapemogelijkheden om Nederland
gelegd werden, terwijl deze muren rond België laag werden
gesteld, waarbij Nederland uiterst moeilijk en Bèlgië
gemakkelijk zijn tarieven kon verlagen, met tegelijkertijd
één markt, vrij verkeer over enweer. Zulks had men terecht
niet aanvaard. Waarom dan nu wel met de vrijhandelszone?
Daarmede veilegt men immers het klimaat voor verdere
industrialisatie voor een belangrijk deel naar de zgn.
buitenleden, de toetredende landen buiten de Zes. Voor
een belangrijk deel, vooral voor dat deel, dat tot de ver-
edelingsindustrie behoort. Het oprichten van vele nieuwe
industrieën wordt duidelijk onaantrekkelijker gemaakt,
sterker, in sômmige gevallen maakt men het aantrekkelijk
bestaande fabricages van hier naar elders te verplaatsen,
terwijl men elders industrialisatie in gunstiger klimaat, en
tegen ons gericht, uitlokt.
Samenvattend: men tracht onverenigbare elementën te
verzoenen door een systeem van lijsten, terwijl de uitvoe-
ring van een en ander afhankelijk is van de juiste afgifte
van certificaten van oorsprong. In de praktijk zal dit onge-
lukkig werken en daardoor speciaal de veredelingsindustrie
in de protectionistische gebieden treffen. Bovendien wordt
niet alleen de bestaande veredelingsindustrie geraakt, doch
het klimaat voor uitbreiding wordt verlegd van de protec-
tionistische gebieden naar de gebieden met lage tarieven
en dit alles treft speciaal ons land.
Vanzelfsprekend is de kwestie van de tarieven niet alleen
beslissend. Andere factoren bepalen mede de vestigings-
plaats, doch het zou wel côns zo kunnen liggen, dat bij
stijging van de arbeidskosten binnen de E.E.G., bij een
fiscaal voordeel etc., tot verplaatsing of vestiging elders
besloten wordt, wanneer er een behoorlijk voordeel op
invoerrechten bijkomt. En bij verplaatsing naar of vesti-
ging elders in de zone gaat de Nèderlandse, de E.E.G.-
markt, niet verloren, immers men ontmoet geen tariefmuur
van daar naar hier. Het voordeel van de grotere markt
staat tegenover dat alles. Inderdaad, doch dit bestaat voor
–
namelijk voor vele zgn. gevestigde bedrijven, en voor hen
die de grote grondstoffen, waarop de E.E.G. geen tarief
legt, verwerken; deze zullen zich niet alleen handhaven,
doch zij verkrijgen grotere mogelijkheden, hoewel deze
wellicht niet alle in Nederland zullen worden gerealiseerd.
Voor de
,
anderen is het een schamele troost een grotere
532
Het probleem met betrekking tot de eventuele
nadelige gevolgen van radio-actieve stralen heeft
internationaal sterk de aandacht; ook in Neder-
land heeft het onderhavige vraagstuk grote be-
langstelling. Wat de verzekeringsmogeljkheden
tegen atoomrisico’s betreft – waaraan schrijver
in ,,E.-S.B.” van 19 juni ji. aandacht schonk
–
heeft de door de O.E.E.C. in het leven geroepen
Sub-èommissie voor Verzekeringen aan een Zwit-
serse verzekeringsdeskundige de opdracht gegeven
om een rapport samen te stellen dat de grondslag
zou moeten worden van de verdere onderzoekm-
gen van genoemde Sub-commissie. Eind maart is
dit rapport verschenen. De rapporteur komt tot
de conclusie dat de atoomverzekering het doel-
matigst in de vorm van nationale pools kan wor-
den georganiseerd. Dit stelt een uniformering van
de nationale wetgevingen op dit terrein voorop.
Ook de verzekeringsbranche zal volgens schrij-
ver haar opvattingen in dezen internationaal moe-
ten afstemmen.
Atoomenèrgie
en
verzekering
Over de schadelijke gevolgen voo de mens van het in-
werken van radio-actieve stralen gaf in oktober 1956
Dr. Hedi Fritz-Niggli in haar voordracht ,,Die biologische
Gefahren des Atomzeitalters” aan de Universiteit van
Zürich het volgende te kennen:
de levensgevaarlijke stralingen die in de atoomkern
vrijkomen en die zich laten indelen in elektromagnetische
golven en corpusculaire stralen, werken van binnen en van
buiten op het menselijk lichaam in. Van buiten bij directe
bestraling (die het meest intensief plaatsvindt bij een atoom-
explosie), van binnen bij het opnemen van radioactieve
stoffen in dranken of voedingsmiddelen;
het gevaarlijkst is het radio-actieve strontium dat bij
atoomexplosies ontstaat; dit strontium komt in zeer fijne
deeltjes in de atmosfeer terecht en wordt door het lichaam
(vervolg van blz. 532)
markt voorgezet te krijgen, wanneer zij de concurrentie
in hun naaste omgeving nauwelijks hethoofd kunnen bie-
den. En laat wie thans niet wordt geraakt, bedenken, dat
dit straks het geval kan zijn; het economisch leven wisselt
snel en een fout in de opzet wreekt zich in de meest onver-
wachte richtingen.
Het zou schoon zijn ‘als wij bij de formatie van de zone
als afzonderlijke partner naast de E.E.G. toetraden, maar
het valt politiek niet meer te halen. Benelux zou niet
kunnen worden gehandhaafd; wél zou één markt met
België en Luxemburg blijven – dat is het principe van de
zone – evenals trouwens met West-Duitsland, Frankrijk
en Italië. Nederland zou dan alleen niet in een protectionis-
tisch blok verzeild geraken en niet een groter deel van zijn
eçonomische onafhankelijkheid
prijsgeven,
want de inte-
gratie in de E.E.G. gaat veel verder dan die in de zone.
Integratie brengt mee: het opgeven van onafhankelijkheid,
het aanvaarden van supranationale regelingen, het niet
kunnen doordrukken van eigen belangen wanneer men in
de minderheid is. Toetreden als afzonderlijke partner zal
niet kunnen worden gehaald, want wij waren te ver gegaan
met de E.E.G. toen bleek dat de zone kans van realisering
had. En toch had men toen, op het moment dat steeds
duidelijker werd in
.velke
grote mate Frankrijk voor zich
opgenomen waardoor een blijvende haard van schadelijke
invloeden ontstaat;
als gevolg van de bestraling ontstaan eerst somatische
beschadigingen aan cellen en weefsels en vervolgens, ont-
staat een beschadiging van die delen waarbij de uitwerking
op de lange duur nog noodiottiger is;
twee beschadigingen van lichamelijke aard, die reeds
bij een geringe inwerking kunnen optreden, zijn bijzonder
alarmerend, nl. leucamie en beschadiging van de vrucht in
de moederschoot. Deze twee verschijnselen treden in de
statistische gegevens over Hiroshima en Nagasaki sterk
op de voorgrond;
terwijl de somatische beschadigingen verdwijnen met
de dood van het slachtoffer, plant zich elke beïnvloeding
yan de erifactor voort in alle nakomelingen. Dit nu gaat de
gehele mensheid aan, de mensheid van thans en van de toe-
een uitzonderingspositie in de E.E.G. ging opeisen, mis-
schien die
mogelijkheid
gehad. Maar dat is nakaarten en
wellicht niet rechtvaardig.
Nog één opmerking: ons Parlement zal straks bij goed-
keuring van de E.E.G. impliciet de zone, wanneer men het
erover eens wordt, accepteren. Uit de eerste declaratie van
de E.E.G., onder de annexen, volgt dat men bij tekening
van de E.E.G. zich verbindt tot een te formeren vrijhandels-
zone toe te treden, terwijl art. 238 vermeldt, dat de hand-
tekeningen van de leden van de Raad van de E.E.G., de
Assemblée gehoord, voldoende zijn om de E.E.G. in de
zone onder te brengen. Dit is merkwaardig omdat de
parlementen van de Zes straks als het ware mede het
zoneverdrag goedkeuren, terwijl de tekst daarvan dan nog
niet zal vastliggen en dan evenmin bekend zal zijn met
welke landén Nederland naast de E.E.G.-partners dit
zoneverdrag aangaat. Het is merkwaardig; beter ware wel-
licht te stellen, dat wij er nog aan moeten wennen, dat
straks het supranationale lichaam, dat de Zes schiepen,
zijn eigen weg gaat volgen. In art 238 staat’tenminste nog
dat de parlçmenten de eventuele veranderingen in het
E.E.G.-verdrag moeten ratificeren, wanneer veranderingen.
hierininodig zouden zijn om het zoneverdrag te kunnen
aangaan.
‘s.Gravenhage.
Mr. G. A. VAN HAEFTEN.
533
ç
4
.
–
komst. Er,.kunnen zich, sprongsgewijs, mutaties voordoen
ten aanzien van afzonderlijke erfelijke factoren zoals ver-
anderingen van kleur van haar en ogen en daarnaast ook
misvormingen en aanleg voor erfelijke ziekten;
een fel omstreden vraagstuk is dat van de hoeveelheid
toegevoegde straling die veroorzaakt wordt door de experi-
menten met atoomwapens. De mens ontvangt nl. steeds
een natuurlijke stralingsdosis, waarvan het hoofdbestand-
deel afkomstig is van het radium dat in de aarde aanwezig is.
Uit Engelse onderzoekingen blijkt dat de verhoging van de
bestralingsdosis boven de natuurlijke hoeveelheid voor de
Engelse bevolking ca. 23 pCt. bedraagt. Van deze 23 pCt.
komt echter het grootste deel ten laste van medische
Röntgenfoto’s enz.; slechts 0,04 pCt. is een gevolg van de
reeds geëxplodeerde atoombommen;
Ondanks de geringe verhoging van de gemiddelde
stralingswerking is een grote oplettendheid terzake geboden.
at het probleem met betrekking tot de eventuele nadelige
gevolgen an radio-actieve stralen internationaal sterk de
aandacht heeft, blijkt o.a. uit het feit dat door de Verenigde
Naties een commissie is benoemd ter bestudering van dit
vraagstuk. Eind oktober 1956 is door deze commissie.een
wetenschappelijke bijeenkomst gehouden. De resultaten
van deze bijeenkomst zijn ons evenwel niet precies bekend.
Ook in Nederland heeft het onderhavige vraagstuk grote
belangstelling. Dit blijkt o.a. uit de vragen die hiero’er zijn
gesteld aan de Ministers van Sociale Zaken en Economische
Zaken in de Kamer en uit de besprekingen die hierover bij
verschillende gelegenheden hebben plaats gevonden. Een
positieve daad in dit opzicht werd in september 1956 in ons
land gesteld door de verstrekking door de Regëring van
ben aanvullende subsidie vafi f. 300.000 aan de Gezond-
heidsorganisatie T.N.O.
T.N.O. heeft reeds enkele jaren geleden een speciale werk-
groep in het leven geroepen die hâar werkzaamhedeti zal
gaan uitvoeren in het Instituut voor Radiobiologie in
Rijswijk. Bij deze werkzaamheden, die zich grotendeels
zullen
,
beperken tot het verrichten van onderzoekingen en
het aangeven van eventueel te nemen maatregelen (de
uitvoering hiervan zal bij de Overheid berusten), zal het
genetische aspect, hetgeen wij hierboven in enkele punten
weergaven naar aanleiding van de gehouden voordracht
van Dr. Hedi Fritz-Niggli, niet vergeten wdrden. Men moet
de oprichting van dit Instituut niet zien als een gevolg van
een paniekstemming. Ons land, dat ook op dit terrein nog
heel wat in te halen heeft, moet – evenals andere landen –
én voor zich zelf én voor zijn buurtstaten na kunnen gaan,
of de bodem of de lucht of het water niet radio-actief be-
smet is. Wij zijn ervan overtuigd dat dit Instituut goed en
‘noodzakelijk werk kan verrichten en dat het vooral in
medisch-sociaal opzicht van nut kan zijn.
Wat de verzekeringsmogeljkheid tegen atoomrisico’s
betreft – in een vorig artikel
1)
schonken wij hieraan reeds
aandacht – heeft de door de O.E.E.C. in het leven geroepen
Sub-commissie voor Verzekeringen een tijd geleden aan een
Zwitserse verzekeringsdeskundige, W. Belser uit Zürich,
de opdraçht gegeven om een rapport samen te stellen dat de
grondslag zou moeten worden van de verdere onderzoe-
kingen van genoemde Sub-commissie. Eind maart is dit
rapport, getiteld ,,L’assurance des risques nucléaires”,
verschenen.
1)
Zie ,,Verzekering tegen atoornrïsico’s” in ,,E.-S.B.” van
19juni 1957.
534
Allereerst wordt in dit rapport een omschrijving van het
atoomrisico gegeven en wordén de vragen onderzocht die
‘in verband met de dekking van dit risico moeten worden
opgelost. Daarna gaat de rapporteur in op de veschillende
technische, administratieve en juridische problemen die in
dit verband worden gesteld alsmede in het bijzonder op de
aansprakelijkheid van de staat. Belser komt tot de çonclusie
dat de atoomverzekering het doelmatigst in de vorm van
nationale pools (zie.hetgeen Mr. Asser hierover op 7 mei ji.
in het Kurhaus mededeelde) kan worden georganiseerd.
Een internationale organisatie voor de atoomverzekering
stelt voorop een uniformering van de nationale wetgevingen
op dit terrein (dit is nog slechts sporadisch het geval)
alsmede het afsluiten van een internationale overeenkomst
waardoor de op dit moment omstreden aansprakelijkheids-
vraagstukken en andere problemen tot klaarheid worden
gebracht. Een van die problemenis dat van de toepasbaar-
heid vân de wet, vooral ten gevolge van het feit dat de
landen i’n Europa-van bescheiden grootte zijn en dat het
daardoor zeer wel mogelijk is dat eventuelè schade (bijv.
ten gevolge van een ontploffing in een atoomreactor) zich
ook manifesteert over de landsgrenzen heen. Volgens Belser
moet in deze gevallen de wetgeving van de plaats waar de
reactor zich be’indt maatgevend zijn.
Ook de verzekeringsbranche zal haar opvattingen inzake
atoomrisico’s internationaal moeten afstemmen om eén
wederkerige herverzekering van de nationale pools mogelijk
te maken. Deze afstemming of aanpassing moet zich uit-
strekken tot de verzekeringsvoorwaarden en -tarieven.
Het rapport wijst erop dat zich reeds pogingen in deze
richting geopenbaard hebben. Zo vond bijv. van 12-14
februari jI. in Londen een samenkomst plaats die georgani-
seerd was door ht British Insurance Atomic Energy
Committee. .Op deze
bijeenkomst
waren vertegenwoordi-
gers aanwezig van de verzekering en de herverzekering uit
de voornaamste Europese landen; bij deze gelegenheid
werden de oprichting van nationale pools alsmede een
samenwerking tussen deze aanbevolen alsook verschillende
voorwaarden opgesteld waaronder de wederzijdse her-
verzekering zou kunnen worden toegepast. Nadien zijn op
deze bijeenkomst nog verschillende andere gevolgd.
Naast het door ons hierboven besproken rapport moet
nog vermeld worden dat het ,,Comité Européen de
Assurances” een Studiecentrale voor ‘Atoomviaagstukken
in het leven heeft geroepen. Deze Studiecentrale verricht
haar onderzoekingen binnen de Schweizerische Rück-
versicherungs-Gesellschaft in Zürich; zij geeft een bulletin
uit dat getiteld is ,,Bulletin d’Information du Centre
d’Etudes de la Commission Permanente du Risque Ato-
mique” (C.P.R.A.). –
In Engeland en Zweden zijn reeds verzekeringspools tot
dekking van atoomrisico’s tot stand gekomen en ook in
Frankrijk is men zover. Op initiatief nl. van de ,,Fédération
Française des Sociétés d’Assurances” is onlangs een ,,Pool
Français d’Assurance des Risques Atomiques” in het leven
geroepen. Deze pool werkt op ‘basis van de medeverzeke-
ring; alle Franse verzekering- en herverzekeringmaat-
schappijen, alsmede de in Frankrijk toegelaten buiten-
landse maatschappijen, kunnen eraan deelnemen. Dank
zij de oprichting van deze pool beschikt de Franse ver-
zekering over een Organisatie die de verdeling van het
risico over de afzonderlijke maatschappijen kan over-
nemen. Bij deze pool ‘ontbreekt echter zowel de nauw-
keurige omschrijving van het te dekken risico (zakelijke
schaden en aansprakelijkheid) alsook de vaststelling van
deverzekeringsvoorwaârden en-tarieven. Ook in Frankrijk
is men er zich overigens van bewust dat •de verzekering
slechts op basis van een’verreikende internationale samen-
erking in staat zal zijn ‘om de moeilijke opgaven in
dit verband op te lossen.
De staat zal eveneens een aandeel moeten nemen in de
verzekering tegen atoomrisico’s. Deze wens wordt o.a. in
de Verenigde. Staten sterk beklemtoond door Francis
McCune, vice-president van General Electric Co. Eind
• maart ji. sprak hij zich voor de Commissie voor Atoom-
energie van de beide huizen van het Congres uit voor een zo
spoedig mogelijke totstandkoming van de wet waarbij de
staat zich garant stelt voor deverzekering ten aanzien van
atoomcentrales. Hij ging bij deze uitspraak zo ver dat hij
dreigde met de terugtrekking van General Electric Co. uit
de werkzaamheden, die door deze onderneming verricht
– worden voor de Commonwealth Edison Co. en de Nuclear
” Power Group Inc. (nI. het bouwen van een atoomcentrale
• bij Dresden (Illinois)),-indieii het Congres dit jaar niet een
wet zou uitvaardigen waardoor het publiek en de industrie
financiële bescherming gebodeh wordt door de staat.
Ofschoon McCune de waarschijnlijkheid van massale
ongevallen bij het bovengenoemde werk uiterst gering
achtte, oordeelde hij het toch noodzakelijk dat de staat een
financiële waarborg zougeven..
– De bedoeling van het bovenstaande was niet zozeer een
kritische beschouwing te geven -van de verschillende pro-
blemeti, die zich t.a.v. het atoomrisico voordoen – wij
stellen ons voor dit na verloop van tijd te doen—, dan wel
de aandacht te vestigen op de activiteiten, die zich met
betrekking tot het verzekeringsvraagstuk in verband met
het atoomrisico in diverse landen en instellingen hebben
ontwikkeld. Hiermede hopen wij iets te hebben bijgedragen
tot dé verruiming van het inzicht in een uiterst moeilijke
materie.
•
Breukelen.
Drs P. H. M. CREMERS.
INGEZONDEN
STUK
Duurzame
‘
bezitsvorming en spaarbanken
De heer C. Schungel te Loosduinen schrijft ons:
Hoewel de geponeerde gedachte in het artikel ,,Duurzame
bezitsvorming en spaarbanken” van Mr. Ir. A. W. Quint
(zie ,,E.-S.B:” van 29 mei 1957) zeker het overwegen waard
is,
zijn
in de motivering enige onnauwkeurigheden geslopen
die m.i. een correctie gewenst maken om een meer juist
– ‘ beeld van de eventuele mogelijkheden te verkrijgen.
1. De activiteit der spaarbanken in de grote steden
inzake spaarders-beleggers beperkt zich niet alleen tot het
verhuren van kluisloketten. De spaarbanken te Amsterdam,
Rotterdam en ‘s-Gravenhage, tezamen beschikkend over
ca. 25 pCt. van het totale obligo van de lokale spaarbanken
in Nederland, geven bemiddeling aan de spaardeis om uit
hun saldotegoed over te gaan tot aankoop van effecten df
in te schrjven•op leningen of emissies. Tevens kunnen de
spaarders bij deze instellingen hun effectenbezit in open
bewaarneming geven. Alleen voor de Stichting Nutsspaar-
bank te ‘s-Gravenhag betrof dit per 1 januari 1957 een
aantal van 1.420 spaarders-beleggers met een
nominaal
effectenbezt van f. 3.957.000.
– 2. Het lijkt me niet juist de boerenleenbanken, tht hoofde
van hun speciale functie (kredietverlening aan de landbouw)
hier gelijk te stellen met de R.P.S. en de lokale spaarbanken.
Het obligo ad ca. f. 2 mrd. kan beter buiten beschouwing
blijven. Reeds Prof. Dr. F. de Roos wees enkele jaren
geleden in zijn dissertatie ,,Dê almene banken in Nëder-
land” op de afzonderlijke taak vân de boerenleenbanken.
3. Opsteller poneert dat houders van eeii spaarrekeiiing
met een saldo van méér dan f. 2.000 als potentiële beleggers
zijn te beschouwen. M.i. kan dit bedrag gevoeglijk gesteld
worden op f. 5.000
,
â f. 6.000 en wel om de volgende
redenen: •
De norm van f. 2.000 gold v66r 1940. (De R.P.S. ‘.
vergoedde slechts tôt f. 2.400 rente). Verhoudingsgewijs kan
dit ‘bedrag voor de huidige toestand met 2j
t
3 worden
f(
•
vermenigvuldigd.
De spaarvorm •heeft de laatste twee decennia een .’.
sterke wijziging ondergaan. Immers, vôér 1940
–
droeg
‘
sparen een ste
gs
rke neiging in zich tot ,,oudedavoorzie-
ning”. Door de reeks van sociale voorzieningen, in en nâ
de oorlog getroffen, is deze vorm van sparen betrekkelijk. –
•
overbodig geworden. Mede hierdoor is het ,,doelsparen”
sterker op de yoorgrond gekomen, voornâmelijk gericht
op de aanschaffing van duurzame consumptiegoederen
zoals: bromfietsen, televisietoestellen, ijskasten, scooters,
woninginrichting en auto’s. Wanneer we daarbij nog tellen
de behoefte van deze groep solide spaarders, uit hoofde van
het voorzofgsmotief, over een zekere liquiditeitsreserve te
kunnen beschikken, belegd bij de spaarbanken doch des- –
gewenst binnen 14 dagen geheel opeisbaar, behoeft een
spaarsaldo van f. 6.000 nog geen aanleiding te geven tot
individuele belegging. Het genoemde aantal van 4 500.000
rekeninghouders-beleggers wordt hierdoor zeker tot
gedeelte teruggebracht.
-‘
Ten slotte nog deze opiiierking.
Pas bij saldi welke boven dit bedrag uitkomen zou de
door opsteller ge’»ensfe gang van zaken overweging ver-
dienen. Nu doet zich’echter het verschijnsel voor dat een
vrij hoog percentage van de spaarders met hoge saldi is
onder te brengen in een van de drie onderstaande groepen.
Groep 1.
Spaarders die reeds een vrij groot deel van hun
bezit in effecten hebben belegd, maar, gezien hun ervaringen
opgedaan tijdens de grote depressie, een ruime mate van
liquiditeit tegen een regelmatige rentevergoeding en zonder
het risico van koersverliezen, prefereren boven een zekere
mate vange1dontwaarding. –
Groep 2.
Een aantal middenstanders die hun overtollige
kasgelden vrij rendabel en tevens tamelijk liquide bij de
spaarbanken beleggen uit hoofde van het anticipatiemotief.. .
Groep 3.
Grotere verenigingen welke uit hoofde van
algemene liquiditeitspreferentie niet tot belegging wensen
over te gaan. –
Resumerende moge ik concluderen dat het geen een-
voudigetaak zal zijn de door opsteller geponeerde gedachte
in een praktisch resultaat om te zetten.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Het Bestuur van de Vereniging van Afgestudeerden aan
de Economische Faculteit der Rijksuniversiteit te Gronin-
gen heeft per 15 juni 1957 enige uitbreiding ondergaan.
–
De samenstelling is thans als volgt:
A. Wattel, Bergweg 121 A, Rotterdam, Voorzitter;
K. E. Krolis, Heerestraat 33 A, Groningen,
.
Na 8 jiiïi a.s.: J.
•
v. Ruysdaelstr. 45, Groningen,
Secretaris;
.
J. W. Bouman, Meidoornstraat
59,
Heerlen, Penning-
meester;
H. C. Plomp, Markeweg 163, Blesdijke (Fr.); Lid;
S. J. v. d. Wal, Oostersingel 154 A, Groningen, Lid. –
S
.’
535
•
.
S
–
De geidmarkt.
De geidmarkt vertoonde gedurende de verslagweek enige
verkrapping. Van groter invloed dan de kasreserveregeling
– het kasperentage bleef voor de juni/juli periode gehand-
haafd op 6 pCt. – was hierbij de ultimo, die ditmaal nogal
zwaar was. Blijkbaar deed het fraaie zomerweer veler
voornemens tot bestedingsbeperking (zo die er ,,über-
haupt” waren geweest) in rook vervliegen en werd betrek-
kelijk veel chartaal geld opgenomen voor vakantievermaak.
Voorts werd ook het effect van de hoge belastingaanslagen
voelbaar.
Dit alles leidde ertoe, dat call werd opgezegd. De betref-
fende debiteuren moesten daardoor bij De Nederlandsche
Bank om rekening-courantkrediet aanldoppen. Naar in
geldmarktkrungen verluidt zouden zich onder deze klop-
penden de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, alsmede
individuele gemeenten bevinden. Dit zou impliôeren dat
de woningbouw, waarin kapitaal voor een halve eeuw of
langer wordt vastgelegd, hier te lande niet alleen gedeelte-
lijk irieer wordt gefinancierd met kapitaal van enkele maan-S
dn looptijd (kasgeldieningen) maar zelfs ook door middel
van krediet met een looptijd van enige uren.
Dat ondanks deze verkrapping, de banken de naaste
toekomst niet somber inzien, berust op de overweging dat
het Rijk in juli grote betalingen heeft te doen, die voor een
groot deel weer bij het bankwezen terecht zuilen komen.
Inmiddels schreef het Ministerie weer een nieuwe tender
uit op driemaands schatkistpromessen, nl. tegen
5
juli,
teneinde zoals dat tegenwoordig heet, de bodem van de
Schatkist bedekt te houden.
Deze grote betalingei, alsmede een recente uitlating van
de Minister van Financiën, waarin sprake was van een toe-
komstig kastekort en een beroep op de tegenwaardereke-
niii’g, waren aanleiding tot gesprekken over verdere geld-
creatie of, zoals een commentator het uitdrukte, over het
laten snorren.van de geidpersen van de Centrale Bank.
De kapitaalmarkt.
De Amsterdamse aandelenmarkt stond gedurende de
verslagweek in sterke mate onder invloed van Wallstreet.
Toen daar aanvankelijk de daling van de vorige week werd
geprolongeerd en het koersniveau voor de vijfde dag in
successie omlaag ging, heerste ook op het Damrak bepaald
een mineurstemming. De beroepshandel staakte zijn aan-
kopen en ging hier en daar zelfs wat in de wind, terwijl
geen binnenlandse vraag optrad als remplaçant voor de
weggevallen directe en indirecte buitçnlandse aankopen.
Marktwaarnemers merkten op, dat de markt eigenlijk geen
ruggegraat meer had.
Toen Wallstreet echter niet linea recta naar nul bleek te
gaan en een, zij het weifelend, herstel vertoonde, werd ook
in Amsterdam weer wat meer moed gevat. Buitenlandse
aankopen, o.a. uit Zwitserland afkomstig, doch naar men
meende te weten uiteindelijk viii. voor rekening van Franse
inflatie-vluchtelingen, en dekkingsaankopen van baissiers
brachten ten slotte weer enige grond in de markt.
De aandelengroepen buiten de internationale sector
deden zoals gewoonlijk op verkleinde schaal aan deze
fluctuaties omlaag en omhclog mee. Scheepvaartaandelen,
die ten gevolge van de daling op de vrachtenmarkt de laat-
ste weken in het hoekje zaten waar de’ slagen vallen, kwa-
men onder wat minder druk te staan. Bij Indonesische
aandelen bleek de
koersstijging
i.v.m. de recente valuta-
manipulatie slechts een korte vreugde, nu sommige direc-
ties reeds te kennen hebben gegeven, dat hiervan voor hun
maatschappijen meer na- dan voordeel is te verwachten.
Op de markt voor niet-risicodragend kapitaal groeit het
aantal der ondernemingen, dietot dusverre vermoedelijk
hoopten op een zodanige ommekeer op deze, markt, dat
zij daar goedkoper dan thans voor het opnemen van nieuw
kapitaal terecht zouden kunnen, doh die nu het moede
hoofd in de schoot leggen, aldus demonstrerend, dat ook
zij de huidige kapitaalschaarste als min of meer fundamen-
teel beschouwen.
De Export-Financiering-Maatschappij kondigde de uit-
gifte aan van f.
25
mln.
5
pCt. 15-jarige obligaties â 98 pCt.,
die de eerste elf jaar niet vervroegd afiosbaar zijn; het
rendement op deze stukken komt uit op ca.
51/4
pCt. Naar
deze maatschappij in het prospectus mededeelt, vormt deze
lening de eerste tranche van een bedrag van niet minder
dan f. 150 mlii., dat in de periode van heden tot ultimo
1960 op lange of middellange termijn geconsolideerd moet
worden.
Op de precaire kapitaalpositie der gemeenten is nog eens
de aandacht gevestigd door de Burgemeester van Rotter-
dam, die er op wees, dat zelfs de financiering van de
voortzetting van werken, ‘die aan de gang zijn, op het
ogenblik ernstig gevaar loopt. Een ander symptoom van
de kapitaalschaarste in deze sector vormt een hota van
B. & W. van Haarlem, die op grond van de aanhoudende
flnancierinjsmoeiijkheden aan de gemeenteraad voortaan
alleen voorstellen zullen voorleggen, zo urgent, dat uitstel
onverantwoord zou, zijn.
Aand.
lndexcijf eis
A.N.P.-C.B.S
14 juni
21 juni
28 juni
(1953
=
100) 1957
1957 1957
Algemeen
………………………………
237,1
235,2
234,6
Internat.
concerns
…………………
348,8
344,0
344,3
Industrie
………………………………
155,5
155,7
154,5
Scheepvaart
…………………………
161,3 158,8
158,5
Banken
………………………… . ……..
117,5
117,0 115,7
Indon.
aand.
…………………………
103,8
108,2 105,4
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
f. 221,—
f. 217,80 f. 219,70
Unilever
………………………………
470
471
470
Philips
…………………………………
306
296%
289
A.K.0.
…………………………………
201½.
198
,
1981/2
Kon.
N.
Hoogovens
……………… 313
312%
302
Van
Gelder Zn .
………………………
193%
195’4
190
H.A.L.
…………………………………
176%
178
178%
Amsterd.
Bank
………………………
204
203% 204%
H.V.A .
…………………………………
121% 127%
125½
Staatsfondsen
2½
pCt.
N.W.S
……………………
59½
60
3
1
h
pCt.
1947
………………………….
86%
8619
86+
3%
pCt.
1955
1
………………………
84%
85
85%
3
pCt.
Grootboek 1946
…………… 85
85%
85
3
pCt.
Dollarlening
………………
94½
95
1
/4
95%
Diverse obligaties
3% pCt: 0cm. R’dani 1937 VI
89% 88% 87%
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.19541I/III
80%
80’/
‘80%
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
85%
87
87
3%
pCt.
Philips 1948
………………
91
90½ 88½
3% pet. Westl. Hyp. Bank
83% 83%
83%
Now
York
Aa.ndelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
…………
511,8
500,0 503,3
J. C. BREZET.
S)
Ex dividend.
536
RECENTE PUBLIKATIES
Rapport van de Commissie Ier bestudering van het vraagstuk
van de beperking van de medezeggenschap van aan-
deelhouders in de N. V. aan het Bestuur van de Vereeni-
ging voor den Effectenhandel.
Amsterdam 1956, 27 blz.
De beperking van het stemrecht van aandeelhoudérs
door constructies als het niet-royeerbare certificaat, het
nationaal bezit van aandelen e.d. vormt onderwerp van dit
rapport. De vraag, of met betrekking tot deze materie
wettelijke voorzieningen noodzakelijk zijn, wordt ont-
kennend beantwoord. Wel oordeelt men het van belang,
dat de Vereeniging voor den Effectenhandel in bepaalde
gevallen, waarin een beroep op de kapitaalmarkt wordt
gedaan, in haar eisen verder gaat dan het Wetboek van
Koophndel. Het rapport beveelt te dien aanzien een 16-tal
voorwaarden aan voor officiële notering ter beurze van
Amsterdam.
Overheid en volkscrediei wezen.
Uitg. Centrum voor Staat-
kundige vorming, ‘s-Gravenhage 1957, 31 blz., f. 1,20.
De toenemende betekenis van het volkskrediet en met
name van het krediet tot financiering yan duurzame con-
sumptiegoederen was aanleiding voor het Centrum voor
Staatkundige Vorming tot het onderzoeken van de vraag,
of meer in het bijzonder om sociale redenen een nieuwe
wettelijke regeling van het volkskredietwezen gewenst is.
In het onderhavige rapport wordt gesteld, dat het afbe-
talingskrediet in onze maatschappij een wezenlijke econo-
mische functie vervult bij de produktie en afzet van duur-
zame consumptiegoederen. Na èen schets te hebben ge-
geven van het huidige volkskredietwezen in Nederland en
de bestaaside wettelijke regelingen, wordt de vraag, of een
nieuwe wettelijke regeling gewenst. is, bevestigend be-
antwoord. De hoofdlijien daarvan worden getrokken en
in een achttal punten samengevat. Wat betreft de exploi-
tatie van volkskredietbanken wordt opgemerkt, dat er
zowel voor door het particulier initiatief – hetzij commer-
cieel hetzij sociaal ingesteld – als voor door de Overheid
in het leven geroepen volkskredietbanken een plaats is.
W. Roip (in: Welvaart en gezondheid.
Gedenkboek uitge-
geven ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van
het Algemeen Ziekenfonds Ziekenzorg, Amsterdam
• 1955,
301 blz.
Onder het motto: ,,In the modern world the general level
of health is socially, not biologically determined” heeft het
Algemeen Ziekenfonds Ziekenzorg bij zijn 60-jarig bestaan
een gedenkboek uitgegeven, waarin het aandeel van het
ziekenfondswezen in de groei van de gezondheidszorg
wordt gezien tegen de achtergrond van de totale welvaarts-
ontwikkeling. Het bedoelt aldus een bijdrage te geven tot
de kennis van de volksgezondheid als deel en resultaat
van de maatschappelijke evolutie sinds de middeleeuwen,
zowel in Nederland als in de omringende landen. Het boeiend
geschreven boek bevat een aantal foto’s en grafieken tussen
de tekst in een statistisch aanhangsel.
Drs. W. G. van Dobbenburgh en Drs. J. Bergman: Overig
Nederland en het Westen.
Uitg. van het Economisch
Technologisch Instituut Overijssel, Zwolle 1956,
14 blz., f. 1.
Depublikatie van het Centraal Planbureau en de Rijks-
dienst voor het Nationale Plan, getiteld: ,,Het Westen
en overig Nederland” is voor de schrijvers aanleiding
geweest tot deze ,,spontane reactie”, welke in de eerste
plaats bedoelt, de belangstelling voor het probleem van de
geringere ontwikkeling van overig Nederland in dat gebied
levendig te houden. Indien men een harmonische ontwikke-
ling van ons land wil nastreven, bijv. door spreiding van
industrieën – hetgeen een principieel-spontane ontwikke-
ling moet zijn -, dan mbet daarvoor het milieu en het
maatschappelijk niveau worden geschapen: Schrijvers
menen, op grond van de betekenis welke in dit verband
moet worden gehecht aan de collectieve koopkracht, dat
opheffing van de loonverschillen tussen het Westen en
overig Nederland het juiste middel kan zijn om geleidelijk
de socialehiërarchie, die tussen de provincies is ontstaan,
te doorbreken.
Grote inIustriëIe onderneming
te Amsterdam vraagt
ASSISTENT
voor de leider van haar
administratieve afdelingen
met de mogelijkheid deze t.z.t. op te volgen.
Vereisten:
leeftijd ca. 35
40 jaar
in het bezit van het diploma N. 1. v. A., dan wel Ec. Drs. met
examen Rekeningwetenschap
ruime ervaring op het gbied van de kostprijs-administratie.
Bekendheid met moderne administratieve hulpmiddelen.
Eigenhandig geschreven brieven met uitgebreid curriculum vitae en vermelding van
verlangd salaris onder no. 8102 aan Adv. Bur. Jan C. Verheul & Co., N.Z. Voor-
burgwal 286, Amsterdam-C.
Xaüwuien
of welk soort bonnen uw
bedrijf ook behoeft, door-
lopend genummerd, met
grote of kleine cijfers, aan
rollen of zigzag-gevouwen
pakken dan wel in boekjes
of blokjes, geperforeerd of
met ponsgat, met of zon-
der apparaten enz. enz.
worden billijk en snel en
in de voor u meest ge-
eigende vorm geleverd
door de
N.V. Kon.
Ned.
Boekdrukkèrij
H. A. M. ROELANTS
SCHIEDAM
537
/
•1
/
DE N.V. N E DERLAN DSC.HE SPOOR WEGEN
– vraagt voor haar exploitatieve orgailisatie op de lijnen
JONGE ACADEMICI
VAN VERSCHILLENDE STUDIERICHTINGEN
In aanmerking komen o.a.:
ingenieurs (T. H. Delft of g’
elijkwaardige opleiding)
(
economen, juristen, afgestudeerden uit de sociale
richtingen.
Uitvoerige sollicitaties net foto te richten aan de
Dienst van Personeelzaken der N.V. Nederlandsche
Spoorwegen, 2e Afdeling, Utrecht.
Op de enveloppe in de linkerbovénhoek vermelden
nr. 16/3.
*
/
llllllllllllllllllIllllIIllIlIlllllll
ECONOMISCH DOCTORANDUS
25 jaar, enige ervaring, 1 augustus dienstplicht vervuld
ZOEKT
algemene functie bij middelgrdot bedrijf, bi. als
DIRECTIE-ASSISTENT
Brieven onder no. E.-S.B. 271, Postbus 42, Schiedam.
Maandblad
EKONOMI DAN KEUANGAN INDONESIA
(ECONOMIE EN FINANCIËN)
Uitgave in samenwerking met Nationaal Planning
Bureau, Ministerie van Financiën en de Economische
Faculteit van de UniversiteCt Indonesia.
R e d a c t
i 0:
R. H. Djuanda, S. 1. Djajadiningrat,
A. Kraai, Loekman Hakim, Oey Benz To en Sumitro
Djojohadikusumo.
Abonnementsprijs: Rp. 60 per jaar, welke voor
abonnees ixi Nederland kan worden betaald door
overmaking aan, de Bank Indonesia Amsterdam op
rekening van de Jajasan Penerbitan Ekonomi dan
Keuangan, Djakarta, van een bedrag ad N.f 20 per
jaar.
Adres Redactie: Djalan Langsat 1 no. 22
Kebajoran Baru
Djakarta
–
Indonesia.
– Adres Administratie: d/a P. T. Pembangunan,
Gunung Sahari nr. 84
Djakarta
–
Indonesia.
Maak gebruik van
de
rubriek
–
,,VACATURES”
oor het oproepen
van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal
!eacties,
dat deze annonces
ten
gevolge hebben,
is
doorgaans uitermate
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna
geen
grote instelling is, die dit
blad
niet regelmatig
ontvangt en waar het
niet circuleert!
Voor de
particuliere belegger
het
aangewezen
advies-orgaan
Verschijnt 1 keer per 14 dagen
-,
VRAAGT GRATIS PROEFNUMMER
Administratie Bel-Bel
.
Postbus 42
–
Schiedam
S-
BOUWRIJP
INDUSTRIETERREIN
3.5 hectare
met loswal
arbeidskrachten en
aan Maas,Waal
yoningen beschikbaar
efi Merwede
in het HÂLRT van het land’
Vlakbij de
nieuwe snelweg (met brug
1
58) Utrecht-Breda
aan de waterweg Rotterdam-Duitsland (Limburg) Aanvragen: Gemeentebestuur Woudriehem (N.B.) – Tol. 01833-417
GEMEENTE VELSEN
Ter Secretarie kan worden geplaatst een
REFERENDARIS B
De taak van de te benoemen functionaris bestaat in
hoofdzaak uit het uitbrengen van adviezen omtrent
algemene economische vraagstukken en meer speciaal
op het gebied van organisatie en efficiency der ad-
ministratie, ook bij de gemeentelijke diensten en be-
drijven.
Leeftijd: 35 tot
45
jaar.
Vereisten: ontwikkeling in economische richting en
bij voorkeur op academisch niveau; op de hoogte
van moderne boekhoudsystemen;’ in staat zijn stimu-
lerend en richtinggev end werkzaam te zijn met een
grote mate van tact en ervaring.
Salarisgrenzen
f
819,— tot
f
947,— per maand.
Salarisherziening in verband met het feit, dat het in-
‘wonértal der gemeente 60.000 gepasseerd i, in voor-
bereiding.
Verplaatsingskosten- en vakantietoelageregeling van
tôepassing.
Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnep van
dit blad te richten tot Burgemeester en Wethouders.
DE MAGNEÊT RIJWIELEN- EN MOTORENFABRIEK N.V. te
Weesp zoekt een
directe medewerker
van de
directie
Van de functionaris wordt verwacht, dat hij door zijn visie en ervaring
bij beleidsproblemen kan adviseren. Ook zal hij op administratief en
organisatorisch terrein leiding moeten kunnen geven. Hij zal, na grondig
met het bedrijf vertrouwd te zijn geraakt, een uitgebreide procuratie
krijgen. Het is echter wel noodzakelijk, dat hij door scherp inzicht,
kundig beleid en tactvol optreden eerst het vertrouwen van de directie
en van de kaderledn verwerft.
De eis wordt gesteld, dat de functionaris reeds in het bedrijfsleven
werkzaam geweest is en niet vreemd staat tegenover de problematiek
van het producerende bedrijf en haar commerciële activiteiten.
Leeftijd 30-40 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met pasfoto en volledige inlichtingen omtrent opleiding, ervaring, levensloop en reden van sollicitatie onder
no 555 te richten aan het
*
Amsterdams Psychotechnisch Laboratorium,
A d v ï s é u r s vobr bedrijfspsychologie en
beroepskeuze, o.I.v. Dr Ph. M. van der Heijden,
Verdistraat 6, Amsterdam-Z.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof.
H. W.
Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs 1 22.50;
fr. p. Post / 23.60; voor stu-
denten
f
19.—; fr. per post
120.10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door ‘uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM.
IIIIIIIIIiIIiIIlIIIIIiIIlID liii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIDhIIIPIIIII
Een’ blik aan boord van
,,de Groene Draeck”, het
– lernsteraakjacht dat door
Varend . Nederland aan.
Prinses Beatrix wordt aan-
geboden, gunt U het boek
PRINSESSEJACHT
DE
GROENE DRAECK
Met verrassende illustra-
ties. ‘Tal van (exclusieve)
foto’s, aquarellen, inte-
rieurschetsen in de werke-
lijke kleuren, een open-
gever’kte langsdoorsnede’
en een grote panorama-
foto van de Vlootschouw
te Muiden, maken deze
uitgave tot een boek van
allure.
Op -zwaar kunstdruk –
gebonden in fraaie band.
Verschijnt in -juli 1957.
Reserveer nu Uw exem-
plaar è f9,50.
Bestellingen an de boek-
handel of aan de uitgever
–
N.V.
Kon. Ned. Boekdrukkerij
H.A.M. ROELANTS
Schiedam
LI
11
1
N.V. NEDERLANDSCHE SPOORWEGEN
Plaatsingsmogelijkheden bestaan voor
ENIGE ACADEMISCH GEVORMDE
BEDRUFSECONOMEN
(leeftijd (ot 30 jaar).
Gezien de aard van de werkzaamheden, die in hoofd-
zaak bestaan uit het bestuderen van onderwerpen op
sociaal-, bedrijfseconomisch- en vervoerspolitiek ge-
______________________________________ bied en het neerleggen van de resultâten daarvan in
rapporten ten behoeve van de bedrijfsleiding, wordt
van de functionarissen een praktische instelling en
het vermogen zich snel in nieuwe onderwerpen in
te werken gevraagd. –
/ Tevens zijn gewenst: een bondige stijl-en bekend-
heid met de moderne talen.
Sollicitaties met foto te riEhten aan N.V. Nederlandsche
Spoorwegen, Dienst van Personeelzaken, 2e Afdeling,
Utrecht. Op de enveloppe In de linkerbovenhoek te
vermelden: nr. 16/2.
/
–
N&
II
ANDRÉ VAN SPAENDONCK- & ZONEN N.V.
WOLLENSTOFFENFABRIEKEN
–
Tilburg
vraagt een
ADMINISTRATEUR
Gezocht wordt een formaatvolle, representatieve
kracht, die als naaste medewerker van de directie
in staat is de volle verantwoordelijkheid voor
de gang van ‘zaken in de financiële en bedrijfs.
administratieve sectoren te dragen. Ervaring in
leidende functie, bij voorkeur opgedaan in een
industrieelbedrijf, is beslist vereist, benevens een
goede scholing op administratief gebied. Verlangd
wordt M.O. Boekhouden of vergevorderde
accountantsstudie, leeftijd boven 35 jaar. Geboden
wordt een aantrekkelijke salariëring, overeen-
komstig het hoge niveau van de hierbedoelde
functie. Kandidaten zullen eventueel worden uit-
genodigd voor een psychologisch onderzoek.
Eigenhandig
(niet met ballpoint)
geschreven
brieven
met
volledige
inlichtingen over leeftijd, opleiding
en praktijk en vergezeld van een recente pasfoto
vooril juli a.s. aan de
Nederlandsche Stichting
voo, Psychotechniek,
Wittevrouwenkade 6,
Utrecht, onder nummer E.S.B. 270337.