Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1904

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 25 1953

1]

Economisch – Sta t

Berichten

Bèurzen en public relations

*.

Mr F. H. Gerritzen

De achtste zitting van het GATT

*

Mr. Dr H. D. M. Knol

• Te hoge inkomsteitbôlasting voorbepaalde

belastingplichtigen

*

Prof. Mr J. P. A. François

De vijfde zitting van de Commissie voor

Internationaal Recht

(II)

Dra H. Goris en W. J. Maane

Structuurveranderingen in de inter-

nationale theehandel

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

38e JAARGANG

No1904

WOENSDAG
25
NOVEMBER 1953

WERKGEVERSVERENIGING
te Amsterdam, zoekt

FUNCTIONARIS

volledig bekend met sociale verzekeringen, loon-
en premieadministratie. Bij voorkeur N.Lv.A.
of
gelijkwaardige opleiding.

Brieven woidn inkewacht onder letter Z.D.Z. bij Nijgh
& van Ditmat,. Âsnsterdarn-C.

-•

De Coöperatieve Condensfabriek ,,Gelderlantl-.

Overijsel”
te Deventer, vraagt een

FUNCTIONARIS.’,

voor de opbouw en ontwikkeling
van haar han-

delsapparaat,
bij voorkeur met ruime ervaring in

de buiten- en binnenlandse afzet van gecondesi-

seerde melkproductn.

Sollicitanten dienen op de hoogte te zijrt met

de vraagstukken die zich in de internationale

handel voordoen.

Bij gebleken geschiktheid kan de functionaris

worden belast met de algelielê leiding van de

commerciële afdeling.

Brieven v66:’r 8 December te rich-

ten aan Coöperatieve Condensfabriek ,,Gelder-

land-Overijsel”, Nieuwstad 69, Zutphên. :

R. MEES & ZOONEN

A°1720

BANKIERS & AS S
URANTI E-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDÂP.I
-.
‘s-GRAVENHAGE

OEIJT. SCHIEDAM

VLAARDINGEN

S

Kon. Ned. -Boekdrukkerj

Aaflgeboden 1950 PEUGEOT
203. Prima conditie. M. W.

14
H.
.

M.

nOELANT.S
Lam, Ernst Casimirlaan 5.

ADVÈRTEERT REGELMATIG

Zie voor overige personeelvunnonces pas. OM).

ERMIM

,
LEIOEI1


”NG
MAP1

Uitvoering van bouw- en

betonwerken onder toepassing

van alle moderne bouw-

methoden

•-

VRAAGT BROCHURE WERNINK’s WERKEN No. 35

N.V. WERNINK’s BETONMAATSCHAPPIJ

LEIDEN

Directie: P.
A. WERNINK
Ir en Ir . J.
G. VAN HOEK

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandscli Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rot terdam- W.

Telefoon .38040. Giro 8408.

.

Bankiers:
R. Mees en Zoo,ien, Rotterdam.

.,

Redactie-adres voor Belgie:
Dr J. Geluck, Zwjjndardse,

Steenweg 357, Geul.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonnemntsprijs,
franco per post, voor Nederland en de

Uniegebieden en Overzeese R(jksdelen (per zeepost) f26,—,

overige landen 128,— per jaar. Abonnementen kunnen

ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.

Aangetekende stukken in Nedeland aan Iwt Bijkantoor

Westzeedijk, Rotterdam- W.

Adves-tenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties.

te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj

H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schied2zm (Telefoon

69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt

zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen ie -weigeren.


COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers:J. Tinbergen; F. de Vries; C. von den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F.
Collin; J. E. Menens;
J.
van Tichelen; R. Vandepuite; A. Vlerick. –

942

.

25
November 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

943

Beurzen en public relations

De Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam

heeft onlangs een brochure uitgegeven met de titel:

ICent u dit gebouw? De omslag toont de beurs, waarom-

trent de brochure enkele elementaire wetenswaardigheden

bevat in beknopte en eenvoudige stijl en verder de verkla-

ring van een aantal beurstermen.

Het is niet zozeer de brochure zelf, maar wel de achter-

grond daarvan, die een bespreking verdient. De beurs

van Amsterdam meent op grond van het beloop van de

omzetten en vooral door maatregelen van de Oerheid

en uitingen van gezindheid van het publiek, dat er onvol-

doende begrip en kennis, zelfs misverstand bestaat om-

trent de betekenis van de beurs voor het economisch

leven. In zulke gevallen is het een modern verschijnsel,

dat een insteffing zich tot het publiek in de ruimste zin

wendt; niet met reclame, doch met mededelingen van

strikt feitelijke aard, welke vooral het wezen en het be-

lang van een instelling voor het algemeen welzijn düidelijk

kunnen maken. Anderzijds tracht de instelling dan zo

goed mogelijk de punten op te sporen, waaromtrent ge-

brek aan inzicht en sympathie bestaat. Dan kan zij ver-

dere mededelingen daarop instellen om verbetering te

brengen. Dit is public relations.

De Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam

is met zulk public relations-werk in 1951 begonnen. Ter

gelegenheid van het 75-jarig bestaan op 17 Mei van dat

jaar verscheen het geschrift: De beurs als spiegel der waar

heid. De grote oplage, waaruit men thans nog put, de

ruime verspreiding en vooral de inhoud leveren bewijzen

voor het public relations-karakter.

Als tweede stap op de weg der public relations, waarbij

het niet mankeerde aan weerstand binnenshuis van leden,

die ondanks de omstandigheden afkerig stonden tegen

dat middel, verscheen in 1952 de brochure: Een nachte-

lijke ontmoeting op Beurspléin 5. Thans krijgen de be-

zoekers exemplaren van de derde druk met het jaartal

1953.

Met die brochure ging als derde een belangrijke stap

gepaard het organiseren van rondleidingen door leden

van de Propaganda-Adviescommissie van de Vereeniging.

Deze rondleidingen bestaan uit een schematische uiteen-

zetting van de effectenhandel, een bezoek met toelichting

aan de galerij, die op de eerste verdieping rondom de

beurszaal loopt, een bezoek aan de tikkerdienst en een

gelegenheid tot het stellen van vragen. De eerste rond-

leiding, die wekelijks zöu plaatsvinden, dateert van 6

Augustus 1952. Begin November
1953
waren er ruim 80

gehouden met ongeveer 3.600 bezoekers, die een zeer

heterogeen publiek vormen. Alle bezoekers krijgen enkele

brochures en een enquêteformulier, waardoor de beurs

inzicht kan krijgen in de gevoelens en wensen van het

publiek.

Als vierde stap is de in de aanhef genoemde brochure
uitgegeven, welke evenals haar voorgangsters herinnert

aan de betekenis van de beurs bij de bemiddeling tussen

spaarders enerzijds en de financiering van het bedrijfs-
leven en de Overheid anderzijds, alsmede door het ver-
lenen van een zekere mate van liquiditeit (beter gezegd

transferabiliteit) aan het in effecten belegde deel van het

volksvermogen.

Bij de vermelde brochures en rondleidingen wil de
beurs van Amsterdam het niet laten; het zoeken blijft

naar verdere vormen van verantwoorde public relations-

activiteit.

Deze vindt-men ook in andere beurscentra waarvan

twee voorbeelden volgen.

Na de débâcle van 1929. geraakte Wallstreet in een

dieptepunt van de gratie van publiek en Overheid. Reeds

voor de jongste wereldoorlog overwoog de beurs plannen

om verbetering .van de gezindheid jegens de Stock Ex-

change te verkrijgen. Tussen de Duitse en de Japanse

capitulatie in begon men in Juli 1945 in een advertentie

campagne met uiteènzettingen van de betekenis en de

mogelijkheden van de beurs voor het economisch leven

en het publiek. Een film en verscheidene sprankelende

brochures volgden.

De Stock Exchange te Londen begon ongeveer twee

jaren geleden haast onmerkbaar met het streven naar

ruimere public relations. Daartegen bestonden binnens-

huis aanvankelijk sterke weerstanden. Pas op 23 Maart

van dit jaar stemde 80 pÇt van de leden voor de bouw

van een publieke galerij….

In de gegeven politieke en fiscale situatie in Nederland

kunien de met het public relations-werk belaste perso-
nen in het beurswezen de mogelijkheden slechts voor-

zichtig aftasten. Voor het ogenblik kan men de conclusie

trekken dat Amsterdam in vergelijking met New York

en Londen naar tijd van inzet en naar vormen van dit werk

een typisch tussenstandpunt inneemt.

Rotterdam.

.

G.
DE BRIJYN.

Beurzen en public relations,
door Drs G. de Bruyn

De achtste zitting van het GATT,
door Mr F.
H. Gerritzen
………………………..

Te hoge inkomstenbelasting.voor bepaalde belas-

tingplichtigen, door Mr Dr H. D. M. Knol

De vijfde zitting van de Commissie voor Interna-

tionaal Recht (II),
door Prof Mr J. P. A.

François
……………………………

Structuurveranderingen in de internationale thee-

handel, door Dra H. Goris
en
W. J Maane

Nogmaals: het ontwerpen via research van econo-
mische politiek op lange termijn,
door Dr J. M.

E. M. A. Zonnenberg
………………….

INHOUD

Blz;
B1z
943
Boekbespreking:

Donald M. Hobart: Praxis der Marktforschung,
945
bespr. door Dr J. van Rees
……………
955

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet ..
957
947
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in October

1953,

door Dr L.

Delmotte

…………….
957

Mededelingen voor economisten

………….
959

948
S t a t
i
st
i
eken:

950
Indexcijfers van bruto-lonen en salarissen van

mannelijke arbeidskrachten in Nederland
. .
.959

Werkloosheid in Nederland
:……………..
959
954
Bankstaten

……………………………
959

AU1hURSLUtCkIT VUORBEROUDN

944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25November 1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Mr F. H. GERRITZEN, De achtste zitting van het GATT.

De achtste zitting van de Verdragsluitende Partijen bij.

het GATT is van 17 September tot 24 October 1953

te Genève gehouden. Tijdens deze zitting hebben nagç-

noeg alle leden van het GATT de verplichting op
zich

genomen niet v66r 1 Juli 1955 de bepaling in te roepen,

welke hun het recht geeft na 1 Januari 1954 over een

wijziging in resp. een terugtrekking van een tariefcon-
cessie te onderhandelen met die partij aan wie zij deze

concessie heeft verleend. Deze verplichting geldt alleen

tegenover die partijen, die haar eveneens hebben aan-

vaard. Het belangrijkste feit dat tijdens de discussies over

de verschillende agendapunten tot uiting kwam, was de

aandrang op een versterking van de basis van het GATT.

Er bestaat allerminst een communis opinio over hetgeen

met het GAIT moet gebeuren. Een deel der leden wil

een versterking en verbreding van de basis van het

GATT – sommigen daarvan denken het GATT

zelfs als een de wereldhandel overkoepelend internatio-
naal lichaam: een soort wereldhandelsorganisatie -, ter-

wijl een ander deel de werkzaamheden van het GATT

wenst te handhaven in de tegenwoordige omvang, des-

noods met een beperkte aanpassing aan de gewijzigde

omstandigheden, voortvloeiende uit het streven naar

uitbreiding van de multilaterale handel en het multilate-

raal betalingsverkeer.
Mr Dr H. D. M. KNOL, Te hoge inkomstenbelasting voor

bepaalde belastingplichtigen.

Na de oorlog is de Regering door middel van haar

belastingpolitiek bewust overgegaan tot een zekere nivel-
lering van het individuele inkomen. De geschoolde arbei-

der is daarbij in de knel gekomen. Nog slechter is de po-

sitie der hogere ambtenaren geworden. Schrijver wijst

speciaal op de slechte positie, waarin medici verkeren.

Volgens hen is het hun onmogelijk om een oudedagsvoor-

ziening te treffen. De bekleders van het vrije beroep

hebben een geringer reëel inkomen dan v66r 1940. Wil

men de hogere ambtenaren en hen, die een vrij beroep

uitoefenen, enigszins tegemoet komen, dan moet volgens

schrijver tot ca f25.000 inkomen het tarief voor dein-

komstenbelasting aanmerkelijk worden verlaagd.

Prof Mr J. P. A. FRANÇOIS, De vijfde zitting van de

Commissie voor Internationaal Recht (Ii).

Het Mexicaanse lid, de heer Cordova, had inzake de

staatloosheid als rapporteur der Commissie voor Inter-

nationaal Recht twee ontwerpen opgesteld. Het eerste

had als doelstelling de volledige opheffing van alle rechts-

regelen, die tot staatloosheid zouden kunnen leiden. In

het tweede ontwerp werd rekening gehouden met de

bezwaren van een aantal landen tegen een dusdanige

vèrgaande beperking van de vrijheid der staten en waarin

slechts werd gestreefd naar vermindering van de staat-

loosheid. De bezwaren tegen het radicale systeem komen

voornamelijk van de zgn. jus sanguinis-landen, dat zijn

landen, die hun nationaliteit toekennen op grond van

afstamming en niet de enkele geboorte binnen het staats-

gebied daartoe reeds voldoende achten. Zij trachten het

eigen en speciale karakter van hun volk intact te houden.
De aanvaarding van beide ontwerpen door de Commissie
had uitsluitend de betekenis, dat de Commissie deze ont-

werpen tot het maken van opmerkingen aan de regeringen

aanbood, zonder dat zij zich uitdrukkelijk voor één van

beide uitsprak.

Dra H. GORIS en W. J. MAANÊ, Structuurve,anderin-

gen in de internationale theehapdel

Het grootste gedeelte van de thee, bestemd voor de

overzeese exporthandel, werd v6r de tweede wereld-

oorlog op veilingen verhandeld. V66r de tweede wereld-

oorlog waren er voor •de internationale theehandel vier

veilingcentra, nl. Londen, Amsterdam, Calcutta en Co-

lombo. Gedurende de oorlog, en daarna tot Maart 1947,

controleerde het Britse Ministerie van Voedselvoorziening

vrijwel de gehele wereldtheehandel. Na Maart 1947 be-

hartigde het nog slechts de belangen van het Verenigd

Koninkrijk. De Londense veiling bleef gesloten tot April

1951. In het tijdvak tussen Maart 1947 en April 1951

zagen, mede hierdoor, de regeringen van India en Ceylon

de kans schoon om allereerst de theeveilingen te Calcutta

en Colombo weer te herstellen en de machtspositie daar-

v2tn t.o.v. v66r de oorlog sterk uit te breiden. Bovendien

werden enkele nieuwe veilingen ingesteld, ni. te Chitta-

gong in Oost-Pakistan en te Cochin in Zuid-India. Voor

Indonesië werd te Djakarta een veiling ingesteld. De

krachtige ontwikkeling van de theeveilingen in de pro-

ductiegebieden heeft plaats gevonden ten koste van de

positie van de veilingen te Londen en Amsterdam. Het zal

voor beide plaatsen moeilijk zijn om hun vooroorlogse po-

sitie te herstellen.

– SOMMAIRE –

Mr F. H. GERRITZEN, La huitiè,ne session du G.,4.T.T.

Durant la huitième session d parties contractantes

du G.A.T.T., qui s’est tenue du 17 septembre au 24 octo-

bre 1953, á Genève, les discussions surtout porté sur

l’avenir du G.A.T.T. Sur ce point, n’existe pas encore

d’opinion unanime.
Mr Dr H. D. M. KNOL, Impôt sur le revenu trop élevé

pour certains assujettis.

L’auteur plaide en faveur d’un sensible abaissement

de l’imposition sur le revenu aux Pays-Bas, pour les

fonctionnaires supérieurs et pour çeux qui exercent une

profession libérale.

Prof Mr J. P. A. FRANÇOIS, La cinquième session de

la
Commission de Droit International (Jij.

L’écrivain donne un aperçu des discussions qui ont

pris place au cours de la 5e session de la Commission de

Droit International, concernant les apatrides.

Dra H. GORIS en W. J. MAANE, Modfications struc-

turelles dans le commerce i,iternational du thé.

Les auteurs donnent un aperçuae la signification des

divers centres de vente du thé, avant et après la guerre,

et le règlement du commerce du thé, pendant et après

la guerre, jusqu’en 1947.

25 November 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

945

De achtste zittir g van het GATT

&Gedutende de achtste zitting van de Verdragsluitende
Partijen bij het GATI’, welke van 17 September-24 Octo-

ber 1953 te Genève werd gehouden, hebben de partijen

de impasse doorbroken waarin het GATT een ogenblik

scheen te verkeren
1).

Nagenoeg alle leden van het GATT hebben de ver-

plichting op zich genomeh niet véâr 1 Juli 1955 de bepa-

ling van Artikel XXVIII in te roepen, welke hun het

recht geeft na 1 Januari 1954 over een wijziging in resp.

een terugtrekking van een tariefconcessie te onderhan-

delen met die partij aan wie zij deze concessie heeft ver-

leend.

Aan deze handhaving van de status-quo is evenwel een

reserve verbonden, in dier voege,. .dat vorengenoemde

verplichting slechts op reciprociteitsbasis is aangegaan,

d.w.z. dat zij alleen geldt tegenover die partijen, die haar

eveneens hebben aanvaard. Men is dus vrij te handelen

overeenkomstig Artikel XXVIII tegenovef die partij,

met welke men destijds tariefeoncessies is overeengeko-

men, en die niet de verplichting tot handhaving van de

status-quo op zich heeft willen nemen.

Teneinde evenwel tegemoet te komen aan wensen van

sommige deelnemende landen om toch de mogelijkheid

te hebben over een enkele tariefconcessie te kunnen onder-

handelen indien mocht blijken dat ten gevolge van de

status-quo uitzonderlijke moeilijkheden voor hun land

zouden ontstaan, is een yegeling getroffen dat in een der-

gelijk geval de partij, d

ie hiertoe wenst ove.r te gaan, een

daartoe strekkend verzoek kan richten tot de GATT-

Organisatie. Zulk een verzoek zal in welwillende overwe-
ging genomen worden en indien er geen overwegende be-

zwaren blijken te bestaan, kan autorisatie tot heronder-

handelingen worden verleend.

Voorts is Japan voorlopig toegelaten als zgn. verbonden

lid (assoôiate member). Deze vorm is gekozen omdat de

verplichte aan toetreding voorafgaande tariefonderhan-

delingen met Japan voorshands niet kunnen worden ge-

houden.

Hoewel weliswaar vele deelnemende landen op zich-

zelf geen bezwaar hadden tegen deelneming van Japan

aan de werkzaamheden van het GATT, hadden zij wèl

bezwaar tegen de toepassing van de bepalingen van het

GATT op hun handelsbetrekkingen met dat land. Men

is aan, dit bezwaar tegemoet gekomen door het document

betreffende de toetreding van Japan te, splitsen in een
,,Besluit” en een ,,Yerklaring”. In het Besluit nodigen

de Verdragsluitende Partijen Japan uit aan alle werk-

zaamheden en vergaderingen van het GATT deel te

nemen. Dit Besluit is met 2/3 meerderheid aanvaard en
derhalve verbindend geworden voor alle partijen. In de
Verklaring wordt te kennen gegeven dat, in afwachting

van het voltooien van tariefonderhandelingen met Japan

en onder voorbehoud van de vrijheid van handelen van

de leden terzake van de lefinitieve toetreding van Japan,

de handelsbetrekkingen van Japan en de GATr-leden,
die zich door ondertekening dezer Verklaring daartoe

bereid verklaren, gebaseerd zullen zijn op de uit het

GATT voortvloeiende rechten en verplichtingen.
Op grond van deze documenten was het dus mogelijk

Japan terwille te zijn door ten gunste van het Besluit te

‘) Ze ,,E.-$.B.?’ van 28
Augustus 1953.

stemmen, zonder evehwel enige verplichting op zich te

nemen uit hoofde van de Verklaring.

Het belangrijkste feit echter dat tijdens de discussies

over de verschillende agendapunten tot uiting kwam,

was de aandrang op een versterking van de basis van het

GATT. Een zekere stilstand in de werkzaamheden van het

GAIT door de onoverzichtelijke situatie in de Ameri-

kaanse handelspolitiek, bracht de GATT-leden er toe een

blik naar de toekomst te werpen.

Het GATT was bedoeld als een voorloper van het

Handvest van Havanna, dat de instelling van een Inter-

nationale Handelsorganisatie beoogde. Na de inwerking-

treding van het Handvest zouden de handelspolitieke

bepalingen van het GATT (Artikelen III-XXIII) opge-

schort en. vervangen worden door de ongeveer gelijklui-

dende artikelen van Hoofdstuk IV van het Handvest.

Dit Handvest hield echter daarenbovén ook nog bepalin-

gen in betreffende de werkgelegenheid en economische

activiteit (Hoofdstuk II), de economische ontwikkeling

en wederopbouw (Hoofdstuk III), beperkende onderne-
merspraktij ken, i.c. kartels (Hoofdstuk V) en intergou-

vernementele goederenovereenkomsten (Hoofdstuk VI).

Hier’uit blijkt reeds, dat genoemde Internationale

Handelsorganisatie een lichaam bedoelde te zijn, dat zich

met alle aspecten van de wereldhandel zou bezighouden,

uitgezonderd de monetaire, waarvoor reeds het Inter

nationale Monetaire Fonds bestond.

Het Handvest van Havanna is echter nimmer door de

regeringen, die aan de redactie daarvan hebben mede-

gewerkt, geratificeerd en dus nimmer in werking getreden.

Derhalve bleef het GATF over, dat, zoals hierboven

reeds gesteld is, aanvankelijk als een tijdelijke regeling
zou worden toegepast. Het bevat dan ook voornamelijk

bepalingen, die beoogden te verhinderen dat de te Ge-

nève, Annecy en Torquay verleende tariefconcessies

door allerlei handelspolitieke maatregelen zouden worden

gefrustreerd.

Toen vaststond dat het Handvest van Havanna niet

in werking zou tredefl, heeft het steeds in de bedoeling

gelegen om de GATT-overeenkomst, die in de onzekere

na-oorlogse periode tot stand werd gebracht, na afloop

van deze pet ipde te herzien.

Inmiddels zijn in de loop der jaren na 1947 vele nieuwe

factoren naar voren gekomen, die invloed uitoefenden

op de werking van het GATT,. zoals verbeterde econo-

mische toestanden, uitbreiding van de handel, industria-

lisatie, met name in de onderontwikkelde gebieden,

scherpere internationale concurrenti, problemen ver-

band houdende met de verdergaande liberalisatie van

het goederenverkeer en de convertibiliteitsplannen der

verschillende regeringen. Al deze factoren hebben er toe

geleid dat vele gedelegeerden tijdens deze achtste zitting

van het GATT een herziening van de GATT’-overeen-

komst bepleitten, welker bepalingen zij niet meer voldoen-

de in overeenstemming met de huidige gewijzigde eco-

nomische omstandigheden achtten.

Men vroeg zich in het algemeen af of het GAIT zich
moet blijven beperken tot vraagstukken betreffende de

invoerrechten en kwantitatieve restricties, dan wel of

het zich ook zou moeten gaan bezighouden met de aan

deze directe handelsbelemmeringen inhaerente algemene

economische toestand van de, deelnemende landen: er

bestaat immers een nauw verband tussen de binnen

landse politiek en de buitenlandse handel en handels-
politiek.

946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 November 1953

De volgende wensençn ideeën werden geuit betreffende

de herziening van het GATT.

]. Het GATT houdt te weinig rekening met de econo-

mische ontwikkeling van de onderontwikkelde landen,

terwijl het Handvest van Havanna uitvoerige bepa-

lingen op dit gebied bevatte.

2. Bezwaar werd gemaakt tegen de ,,no new preference

rule”. Een verzachting van deze regel werd verlangd,

waardoor de vrijheid verkregen kon worden wederom

nieuwe preferentiële rechten in te stellen.

In dit verband
zij
opgemerkt dat de leden van het GATT in deze zitting op dit
punt een stap terug hebben gedaan.
Teneinde vooral de landbouw te beschermen door middel van verhoging van
het invoerrecht op een aantal agrarische producten, had Engeland een algemeen
verzoek ingediend om ontheffing van de verplichting om het preferentiële recht
tegelijkertijd te verhogen met de verhoging van een
niet
in het GATT gebonden
invoerrecht.
Artikel 1, lid 4, van het GATT bepaalt namelijk, dat de preferentiële marge,
dit is het verschil tussen het preferentiële recht enhet meestbegunstigingsrecht, niet
vergroot mag worden.
Voorbeeld:
Is het preferentiële recht op een product 0 pCt en het meestbegunstigingsrecht
10 pCt, dan is de preferenliële marge 10.
wil
men het meestbegunstigingsrecht
verhogen tot bijv. 15 pCt, dan moet tegelijkertijd het preferentiële recht ver-
hoogd worden tot 5 pC(. De preferentiële marge blijft aldus 10.
De preferentiële marge mag wèl verkleind worden. In het bovenstaande voor

beeld mag dus hetzij het preferentiële recht verhoogd worden tot bijv. 5 pCt
met handhaving van het meestbegunstigingsrecht – de marge wordt
5
-,
hetzij het meestbegunstigingsrecht verlaagd worden tot bijv. 8 pCt met hand-
having van het preferentiële recht – de marge wordt 8 -.
Ter toelichting stelde Engeland, dat het evenals de overige GATT.leden gerech-
tigd was de niet in het GATT gebonden tariefposten te verhogen, maar Engeland was bovendien, in verband met bovengenoemde bepaling van Artikel 1, verplicht tevens tot verhoging van het preferentiële recht met een gelijk percentage over te
gaan. Kwam Engeland reeds hierdoor in een ongunstiger positie te verkeren dan de
overige GATF-leden, daarenboven stond vast dat het nimmer de parlementaire
goedkeuring zou verkrijgen voor een verhoging van de preferentiële rechten. Na aanvankelijk in verband met het principiële karakter dezer aangelegenheid
hevig verzet te hebben geboden, heeft de meerderheid van de GATT-leden toe-gegeven en Engeland ontheffing van de bovengenoemde bepaling van Artikel 1
verleend, onder de volgende condities:
onder geen enkele voorwaarde zal deze ontheffing beschouwd worden als een uisholling van de principes van Artikel T; daartoe hebben de GATT-leden ge-
stipuleerd, dat het recht alleen van die producten verhoogd mag worden,
waarvan het preferentiële recht nihil is, want alleen voor verhoging van de preferentiële vrjdom is parlementaire goedkeuring vereist;
de ontheffing mag niet resulteren in een verschuiving van de handel.,,no
diversion of trade”;
in geval van’verschil van mening omlrent de geoorloofdheid van de lariefver-
hoging is de uiteindelijke beslissing in handen gelegd van de verdragslui-
tende Partijen bij het GATT.
De
7
zich van stemming onthoudende landen beschouwden een voldoening aan
het Britse verzoek als een gesanctionneerde slap in de verkeerde richting, met
name beschouwden zij het gIs een afwijking van het GATT-principe van opruiming van handelsbelemmeringen en verlaging van tarieven.

3. Verder wenste men een aanvulling van het GATT

met een regeling ter stabilisering van de grondstoffen-
prijzen en met bepalingen over kartels (vgl. het Hand-

vest van Havanna).

4. Enige opmerkingen werden gemaakt over de bijzondere

positie van de landbouw. De toenemende agrarisçhe

protectie is een belemmering voor een Vrije interna-

tionale goederenuitwisseling. De gedachte leeft om

bij de herziening van het GATT speciale regelingen

te treffen voor de landbouw en landbouwproducten

zoals het Handvest van Havanna deze reeds eniger-

mate kende.

5.
Voorts werd betoogd, dat het GATT, wil het zijn –

doeleinden verwezenlijkt zien, zich, niet moet be-

perken tot invoerrechten en kwantitatieve restricties.

Ten slotte is de tariefpolitiek slechts één van de as-

pecten van de internationale handelspolitiek, één van

de middelen waarmede de regeringen het internatio-
nale goederen- en dienstenverkeer kan beïnvloeden.
Ook aan algemene problemen, voortvloeiende uit de

valutaconvertibiliteit, zal het GAT!’ zijn aandacht

moeten wijden.

6. Verder kwam ter sprake de ongunstige positie van de

crediteur-landen tegenover de debiteur-landen. Volgens

de huidige bepalingen van het GATT zijn de debiteur-

landen gerechtigd allerlei kwantitatieve restricties te

handhaven onder het motto van moeilijkheden, met

de betalingsbalans. Aldus bedrijven zij in feite een pro-

tectionisme ten detrimente van de crediteur-landen,

die daartegenover machtel9os staan. De vraag rees,

of niet ten aanzien van des. algemeen financiële en

monetaire politiek een nauwre samenwerking tussen

het GATT en het IMF mogelijk zou zijn.

7. Ten slotte werd gewezen op de weinig perspectief

biedende procedure van tariefverlagingen, volgens

welke tot dusver de tariefonderhandelingen in het

GAT!’ werden gevoerd. Reeds te Torquay was ge-

bleken dat de meeste landen weinig geneigd waren

nog taiiefconcessies te doen :erwijl evenmin de be-

staande dispariteit in de tâigven door deze proce-

dure werd opgeheven. Er zoildén nieuwe wegen moe-

ten worden ingeslagen om
tot1
een verdere verlaging

van de tariefmuren te gefaken. Men dacht hierbij

.aan het Franse plan (Plan Pflimlin), dat met zijn

automatische verlaging van- de tarieven met 30

pCt binnen een periode /â?f’ 3 jaar, wel in aan-

merking zou kunnen komf in de plaats gesteld

te worden van de huidige p’rodure. Tijdens deze zit-

ting werd het plan ‘weliswaar in zuiver technische

zin tot een afgerond geheel gemaakt, doch anderzijds
heeft nog geen enkele regering haar goedkeuring aan

het plan gehecht. Gezien de aarzeling van vele re-

– geringen om tot tariefverlagingen over te gaan nu,

door de verdergaande liberalisatie van het goederen

verkeer, dë invoerrechten practisch nog de enige be-
scherming bieden voor hun binnenlandse markt, kan

worden verwacht dat, hoe meer het ogenblik nadert

dat de regeringen een definitief standpunt terzake

moeten innemen, hoe meer., reserves zullen worden

gemaakt en garanties gevraagd.

Tegenover de wensen tot herziening werden enkele

waarschuwende woorden gehoord: het GATT heeft in

zijn zesjarig bestaan gunstige resultaten geboekt en heeft

een belangrijke bijdrage geleverd tot de ontwikkeling

van de handelsbetrekkingen tussen de verschillende

landen. Het heeft getoond een bijna onontbeerlijk instru-

ment te zijn bij de bevordering van de wereldhandel. Een

herziening zal met beleid aangeiat moeten worden. Wil

men tot resultaat komen, dan moet men niet te ambitieus

willen zijn. Het risico bestaat dan, dat men, door te ver te

willen gaan, het tot nu toe bereikte op losse schroeven

zet. Of zoals de nieuwe voorzitter van het GATT,

L. Dana Wilgress zeide: ,,Do not throw away the good

in the pursuit of the unattainable”.

Samenvattend is wel gebleken dat er in het huidige
.

stadium nog allerminst communis opinio bestaat over

hetgeen met het GATT moet gebeuren. Eén deel der

leden wil een versterking en verbreding van de basis van

het GATT – sommigen’daarvan denken het GATT zelfs

als, een de wereldhandel overkoepelend internationaal

lichaam: een soort wereldhandçjsorganisatie -, terwijl

een’ ander deel de werkzaamheden van het GATT wenst

te handhaven in de tegenwoorlige omvang, desnoods

met een beperkte aanpassing aan de gewijzigde omstan-

digheden, voortvloeiende uit het streven naar uitbreiding

van de multilaterale handel en het multilateraal betalings-

verkeer.

Tot 1 Juli
1954
kunnen de leden van het GATT hun

voorstellen en suggesties tot herziening indienen, waarna

op 15 October 1954 de Verdragsluitende Partijen bijeen

zullen komen om na te gaan in ,hoeverre de bepalingeil
van het GATT wijziging en aanvulling behoeven, opdat

het GATT nog meer dan tot dijver kan bijdragen tot

verwezenlijking van zijn doeleinden ten voordele van de

ontwikkeling van de internationale economische samen-

werking.

‘s-Gravenhage.

F. H. GERRITZEN.

25 November 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

947

Te hoge inkonstenbelasting ‘Voor bepaalde belastingplichtigen

Na de oorlog is de ..egenng door middel van haar

belastingpolitiek
bewust
overgegaan tot een zekere nivel-

lering van het individuele inkomen. Dat daarbij in de

eerste plaats de arbeiders een minimum inkomen werd

gegarandeerd, is redelijk. Echter is de geschoolde ar-

beider .daarbij in de knel gekomen, wat zeker
niet
billijk

is. En nog slechter is ie positie der hogere ambtenaren

geworden; wij denkenbiq aan hoogleraren, burgemees-

ters, leraren e.d. Immej,.de inkomsten van arbeiders

zijn ,ongeveer gestegen ip
)
pvereenstemming met dé index-

cijfers (100 150 pCt);l1et die der hogere ambtenaren

is zulks geenszins het geval. Dit laatste is een gevolg

er van, dat bij 1oontond,p het percentage der verhoging

voor hen op een vast bj.rag werd gefixeerd; hun salaris

is veelal niet meer dan hoogstens 50 pCt, vergeleken met

v66r de oorlog, gestege
0
enzij zo iemand eigen inkom-

sten heeft, ofitstaat voor hem min of meer een nood-
toestand. Om dit te bewijzen geven wij het’.vo1gende

voorbeeld.

1

1939 ‘)

1951

inkomen
………………………..

..f 9.000

f 13.500
inkomstenbelasting …………………
c. £

750

ca £ 3.367
Ter beschikking

………………….

.
f 8.250

f 10.133
In het bovenstaande werd uitgegaan van een gehuwde

zonder kinderen. Zoals men ziet, is de salarisverhoging

voor meer dan de helft weer aan de fiscus gekomen in

de vorm van belastin,g.. Nog belangrijker is: welke

koopkracht vertegenwoordigt het beschikbare inkomen

in 1951? Op dit laatste .komt het aan. Bovendien, in het

gegeven voorbeeld gingen wij, om de zaak eenvoudig te

houden, uit van een kinderloos huwelijk; dit is, echter

uitzondering. En juist in de klasse van hogere ambtenaren

drukt de a.s. studie hunner kinderen als een bijkans on-

draaglijke last op de ouders. Wat men aan belasting

minder betaalt wegens tki.nderaftrek maakt slechts een

fractie der kosten uit.
tit

Zij, die een vrij beroep uitoefenen, staan er bij het

tegenwoordige belastingstelsel al even slecht voor. Zeker,

hun beschikbaar inkomen is veelal wat hoger dan van de

hiervôôr genoemde ambtenaren. Behalve de plicht tot

opvoeding van hun kinderen komt daarbij echter een

andere zorg, ni. de voorziening voor de oude dag. Kun-
nen zij zovéel sparen, dat zij bijv. op hun 65ste jaar zo-
veel inkomen uit polissen en vermogen trekken,’ dat zij

een redelijk bestaan kunnn leiden? Tenzij iemand nog

geruime tijd heeft geleefd onder de heerschappij van de

Wet 1 nkomstenbelastingP’14, menen wij de waarheid niet

tekort te doen door opze vraag een ontkennend ant-

woord te geven.

Om de spaarmogelijkheid na te gaan geven wij het

volgende aan de werkelijkheid ontleende voorbeeld.

Belastingplichtige: Vrij beroep; ongehuwd.

1

. 1939 ‘)

1951

Inkomen
………………..

fl3.699,43

f24.379,23
inkomstenbelasting ‘) ‘ …………………ca £ 1.150,—

ca £11.802,—
Pivé.uitgaven
…………….
‘t’.
.’…

£ 4.481,87

£ 9.218,72
Bespaard
…………………
:’.’j..
…..

.T 8.067,56

f 3.358,51
,

De hogere vinstin 1951
j
s op een kleinigheid na geheël

ten goede gekomen aan dé fiscus. De’ besparing is minder

‘) In deze tijd had de Inkomstenbelasting onder de heerschappij der wet 1914
haar
hoogste
stand bereikt. ‘) Is op 31 December geschat en op de balans gepassiveerd.

geworden door’:’ de hoge belasting; stijging der privé-

uitgaven als gevolg van de daling der koopkracht van

het geld:
Terecht conciudeerden wij in een rapport, in het begin

van 1952 uitgebracht aan de Kamer van Koophandel en
Fabrieken te Leiden, dat een middenstandszaak zo goed
als geen kans meer heeft tot expansie.

**
*

Wat ons echter speciaal is opgevallen, is de slechte

positie waarin medici verkeren. Deze ontkennen, dat het

hun mogelijk is een oudedagsvoorziening te treffen.

Gedeeltelijk is dit ook het gevolg daarvan, dat een goed

medicus zo in zijn beroep opgaat, dat hem financiële vra-

gen niet interesseren; voor zulk een wetenschappelijk

man is de patiënt nummer een.

Frappant zijn de antwoorden, welke wij van drie

medici – een huisarts in A en twee specialisten in B, die

wetenschappelijk ver boven de middelmaat uitsteken –

ontvingen op onze vraag, of zij voorzorgen voor hun oude

dag hadden genomen. De huisarts antwoordde ongeveer

als volgt: ,,Geld overhouden doe ik niet vanwege de

hoge kosten van het leven tegenwoordig; voor mijn oude

dag kan ik niet zorgen. Ik hoop zolang mijn praktijk te

kunnen uitoefenen tot ik sterf”.

De ene specialist gaf— en dit verwonderde ons sterk –

ongeveer hetzelfde antwoord. Voegde er nog aan toe, dat

hij in geen geval meer wilde verdienen dan 20 â 25 duizend

gulden per jaar, omdat wat hij netto ontvangt van een

hoger inkomen door de progressie zo gering is, dât het

niet opweegt tegen de grote verantwoordeljkherd, welke
hij door het meerdere werk loopt, èn zijn gebrek aan tijd

om zijn vak goed bij te houden. Hij heeft een groot

gezin en er is geen denken aan om geld over te hrniden.

De ândere specialist, een robuust man,’ zei niet anders:

,,Werken tot je dood gaat”.
Men zal tegenwerpen: hij kan toch belastingvrij een

lijfrentepolis sluiten. Maar dat gaat moeilijk, indien men

niets overhoudt. Verder moet men’ de waarde daarvan

niet overschatten. Een specialist bijv. zal op zijn vroegst

op zijn 35ste jaar daartoe kunnen overgaan. Eeii hard-

werkend medicus moet eigenlijk op zijn 60ste jaar kunnen

ophouden met werken, althans zijn werkzaamheden als-

dan aanmerkelijk kunsen verminderen. Op dat tijdstip kan
dewaarde der polis niet zo hoog zijn en een lijfrente op de

medicus en zijn echtgenote zal ca f3.000 bedragen. Bo-

vendien, een medicus heeft dikwijls meer belang bij een

andere vèrzekering, bijv. die tegen ziekte.
Het is naar aanleiding van deze feiten, dat wij hier van

een noodtoestand spreken. Deze mannen, die aan de

maatschappij de meest belangrijke diensten schenken, nI.

de gezondheid van de werknemers, waardoor het pro

ductie-apparaat in stand kan worden gehouden, hebben

het slechter dan de werknemers, voor wie tegenwoordig

door middel van de sociale wetten zo uitnemend – en

daar is niets tegen – wordt gezorgd.

Bezien wij nuchter de inkomens van alle arbeidenden,

dan treft het volgende:

le. ongeschoolde arbeiders grootste stijging;
2e.. geschoolde arbeiders, mirabile dictu, veel mindere;

3e. hogere ambtenaren niet te vergelijken met de stijging

der sub 1 genoemden;

4e. bekleders, van het vrije, beroep vermindering reële

inkomèn vergeleken met v66r 1940.

948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 November 1953

Politiek is dit te begrijpen; de sub 1 genoemde groep

vormt het grootste deel van het kiezerscorps. Wat zal men

zich aantrekken van de sub 4 genoemde groep, een be-

trekkelijk laag percentage van het totaal van hen, die

een beroep uitoefenen, uitmakend.

Montesquieu verdedigde het twee-kamerstelsel, omdat

de Eerste Kamer (bestaande uit het beste deel van een

volk) een tegenwicht moest vormen tegen de macht van

de Tweede Kamer. Bij ons is na 1917 de Eerste Kamer

ook een verpolitiekt lichaam geworden, zij het, dat deze

kamer conservatiever is dan de volksvertegenwoordiging

aan de andere kant van het Binnenhof.
**
*

De Regering heeft verschillende wijzigingen in de

lestaande belastingwetgeving aangekondigd. In het al-

gemeen ligt in de voorstellen een tendentie tot matiging.

Men is langzamerhand tot het inzicht gekomen, dat de
exorbitant hoge tarieven op de duur de ondernemings-

lust ernstig moeten aantasten. Men heeft de herziening

aangegrepen om de productie en daardoor de werk-

gelegenheid te bevorderen. Uiteraard juist, maar anderen

dan ondernemers heeft men weinig soulaas geschonken.

Wil men diegenen, van wie in dit artikel sprake is, enigs-

zins tegemoet komen, dan moet tot ca f25.000 inkomen

het tarief voor de Inkomstenbelasting aanmerkelijk wor-
den verlaagd. De noodzaak daarvan is in het voorgaande

duidelijk aangegeven. Bovendien kan dat budgetair; de

inkomsten zijn in de laatste jaren steeds zeer aanmerkelijk

te laag geschat. Ten slotte heeft de Staat, o.i. geheel strijdig

met een juiste begrotingspolitiek, ontzaglijke sonimen

aap kapitaal gevormd. Van welk geld? Toch zeker van

de te hoge tarieven der Inkomstenbelasting.

Welk Kamerlid zal deze zaak willen (durven?) aan-

pakken? Of zullen ook nu weer politieke overwegingen

het richtsnoer vormen om niet te spreken. 0 tenipora,

o mores!

Leiden.

Mr Dr H. D. M. KNOL.

Naschrift.

De actualiteit van de materie, in dit artikel opgewor-

pen, is door het feit, dat de Tweede Kamer de belasting-

voorstellen reeds heeft aanvaard, niet in het minst aan-

getast. Alleen zal voor een eventuele regeling, als hier-

boven bedoeld, een nieuw wetsvoorstel moeten worden

ingediend. K.

De
vijfde
zitting van de Commissie voor Int’ernationaal Recht
1)

II

Het Mexicaanse lid, de heer Cordova had inzake de

,,staatloosheid” als rapporteur der Commissie voor

Internationaal Recht twee ontwerpen opgesteld. Hij had

daarbij blijk gegeven, de hem opgedragen taak loyaal

te hebben uitgevoerd. Zelf een voorstander van een vol-

ledige opheffing van alle rechtsregelen, die tot staatloos-

heid zouden kunnen leiden, heeft hij niettemin aan het
eerste door hem opgestelde ontwerp, dat deze radicale

doelstelling had, een tweede toegevoegd, waarin rekening

werd gehouden met de bezwaren van een aantal landen

tegen een dusdanige vèrgaande beperking van de vrij-

heid der staten en waarin slechts werd gestreefd naar

vermindering
van de staatloosheid, niet naar haar volle-

dige opheffing. De bezwaren tegen het radicale systeem

komen voornamelijk van de zogenaamde jus sanguinis-

landen, dat zijn landen, die hun nationaliteit toekennen

op grond van afstamming en niet, de enkele geboorte

binnen het staatsgebied daartoe reeds voldoende achten.

De Staten, die zich op dit standpunt stellen, zijn voor-

namelijk de landen der oude wereld, als Frankrijk, Neder-

land, België, Duitsland enz. Daartegenover wordt in

landen, waar nog steeds een grote immigratie plaats-

heeft, veel meer betekenis gehecht. aan de geboorte bin-

nen het staatsgebied, omdat het hun alleen op deze wijze

mogelijk is, een bevolking met eigen nationaliteit te

vormen.

Het was dan ook niet onbegrijpelijk, dat de landen die

zich op het laatstbedoelde standpunt plaatsen, geen be-

zwaar hadden tegen de aanvaarding van een rechtsregel,
krachtens welke voortaan ieder kind, geboren op het ge-

bied van de staat en dat niet in het bezit zou zijn van een

bepaalde nationaliteit, voortaan door het enkele feit-der

geboorte binnen de staat de nationaliteit daarvan zou

verwerven. Inderdaad moet men erkennen dat de aan-

vaarding van deze regel de staatloosheid in zeer aanzien-
ljke mate zou beperken. Niettemin rijst echter tegen deze

1)
Het eerste gedeelte van dit artikel is gepubliceerd in ,,E.S.B.’ van
4 November 1953, blz.
884.

..
..
.

.

regel bezwaar in de landen, die het afstammingsbeginsel
toepassen, omdat zij, juist door,de toepassing van dit be-

ginsel, trachten het eigen en speciale karakter van hun

volk intact te houden, en omdat zij vrezn, dat door een

te grote toevloëd van vreemde elementen, die geen enkele

waarborg bieden, dat zij zich ook door geestelijke ban-
den met de overige volksgenoten verbonden voelen, het

behöud van het eigen geestesmerk van het volk in gq-

vaar kan worden gebracht.

Het standpunt der jus sanguinis-landen werd in de

Commissie verdedigd, behalve, door ondergetekende,

door het Franse lid Professor Scelle en het Zweedse lid,

de rechter Sandström.. (Het Amerikaanse lid, dat zich

waarschijnlijk ook in deze zin zou hebben uitgesproken,

was door ziekte verhinderd aan de werkzaamheden

der Commissie deel te nemen). De eis, dat de staat

voortaan ieder, die op zijn grondgebied was geboren

en die geen nationaliteit zou verwerven, de nationaliteit

van het land van geboorte zou toekennen, werd door deze

leden afgewezen. Ook keerden zij zich tegen voorschriften,

die elke ontneming van eenmaal verworven nationaliteit

verboden, met name voor zover het gold diegenen, die

zonder verlof van de regering in vreemde staats- of krijgs-

dienst traden. Te dezer zake moge worden herinnerd

aan de in Nederland geldende bepalingen, ten gevolge
waarvan de Nederlanders, die bij het uitbreken van de

oorlog- in de militaire dienst van de vijand traden, de

Nederlandse nationaliteit hebben verloren. Toen het gold

na het totstandkomen van de vrede, maatregelen te

treffen teneinde aan.de ongewenste toestand van tiendui-

zenden in Nederland verblijvende staatlozen een einde

te maken, is wel gebleken hoezeer men aan het ontnemen

vap de nationaliteit wenste te blijven vasthouden.

Aangezien derhalve, dit ontwerp geen grote meerder-

heid in de Commissie zou verwerven, heeft men ‘een uit-

drukkelijke ‘stellingneming vermeden, door zich niet

voor of tegen, dit, ontwerpuit tespreken, maar do6r het
te koppelen aan het tweede, .dat veel. miuidr ‘vet ging.

25 November 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

949

De aanvaarding van beide ontwerpen door de Commissie

had nu uitsluitend de Jetekenis, dat de Commissie deze

beide ontwerpen tQt het maken van opmerkingen aan

de regeringen aanbood,zonder dat zij zelf zich uitdrukke-

lijk voor één van beide uitsprak. Dit voorstel kon uiter-

aard ook de instemming van de leden der jus sanguinis-

landen verwerven.

De reserves die de jus sanguinis-landen willen aan-

vaard zien, komen dusuitsluitend in het tweede ontwerp
.

voor. Aanvankelijk scheen er ernstig verschil van mening

te bestaan over de vraag, hoever men met de uitzonde-

ringen op het beginselider nationaliteitsverwerving door

geboorte binnen het grondgebied zou willen gaan. Het

Zweedse lid, de heer Sandström, bleef vasthouden aan

de eis, dat de staatlozen, gebOren- op het gebied van de

jus sanguinis-Staat, de nationaliteit van die Staat eerst

zouden verwerven als zij tot hun 21ste (later door lem

verzacht tot 18e) jaafop het gebied hadden gewoond,

een denkbeeld dat di5l reeds op de Haagse Codificatie

Conferentie van 1930 was bepleit. Hieraan ligt de ge-

dachte ten grondslag’dat een staatloos kind, binnen het

gebied van een bepaalde staat geboren, dat aldaar is’op-

gegroeid, op school is gegaan, zijn gehele opvoeding

heeft gehad, aldaar zijn vrienden- en kennissenkring

heeft gevonden, en tot zijn meerderjarigheid of althans

18e jaar in dit land is woonachtig gebleven, op dusdanige

wijze in de sfeer van dit land is opgenomen, dat het ver-

ondersteld kan worden, met dit volk verbonden te zijn

en dientengevolge• zonder overwegend bezwaar als volks-

genoot kan worden aanvaard.

Als bedenking tègéndit stelsel werd aangevoerd, dat

dan het kind tot zijn
1
1 8e jaar staatloos zou blijven, het-

geen men onwenseljkachtte. Als compromis is toen

aanvaard, dat het staatloze kind onmiddellijk de

nationaliteit van het land van geboorte zou verkrijgen,

doch deze zou verliezen indien het voor zijn 18e jaar

woonplaats in het buitenland zou verkrijgen. Het

bezwaar dat vele jus sanguinis-landen, zoals bijvoorbeeld

Nederland, maken tegen de automatische toekenning

van de nationaliteit

,

aan elk binnen de landgrenzen

geboren staatloos kind, berust voornamelijk hierop,

dat in tal van gevallen de geboorte binnen het grond-

gebied aan zuiver toevallige en tijdelijke omstandig-

heden 1is toe te schrijven. Indien bijvoorbeeld de

geboorte plaats heeft, tijdens een doorreis door het ge-

bied, of indien zeer korte tijd na de geboorte de ouders

met het kind weer het land verlaten, en niettemin het kind

zijn eenmaal verworven Nederlandse nationaliteit zou

blijven behouden, onbreekt elke waarborg voor het be-

staan van die band met de Nederlandse Staat die de

jus sanguinis-landen nu,eenmaal als .voorwaarde voor de

toekenning van hun nationaliteit eisen. Bij het thans

voorgestelde systeem.zal een kind, dat niet tot zijn 18e

jaar in Nederland blijft wonen, de Nederlandse nationa-

liteit niet behouden, doch anderzijds zal, zolang het kind

op het Nederlandse territoir woonachtig is, het niet de

nadelen van de staatloosheid ondervinden en het zal ten
slotte definitief de Nederlandse nationaliteit verwerven,

als het tot zijn 18e jaaç.pnafgebroken op het Nederlandse

gebied woonplaats heeft gehad.

Sorirnige wetgevingen, ook de- Nederlandse, kennen

de bepaling, dat de1nationaliteit ook verloren gaat bij

een langdurig verbljf)n den vreemde, zonder dat de no-

dige formaliteiten tot behoud dezer nationaliteit zijn ver

vuld. De bepaling is zeker niet irrationeel, omdat men

aldus een einde maakt,an de nationaliteit

van zich voort-

durend in het buitenland bevindende personen en van

Levensverzekering

Vertrouwelijke adviezen terzake van:

• oudedags. en gezinsverzorging;

• overdracht van bedrijf of practijk;

• bescherming van het bedrijf tegen

de gevolgen van overijden van een

der firmanten

wendt Ii to: onze vertegenwoordigers
of
kantoren.

(Advertentie)

hun nakomelingen, die geheel van hun land vervreem-

den en geen enkele verbondenheid.meer met dit land ge-

voelen. Doch in de praktijk werkt deze bepâling niet

steeds gunstig. Het verzuim van het periodiek afleggen
der verklaring, dat men de nationaliteit wenst te behou-

den, is dikwijls slechts aan onachtzaamheid te wijten,

en zodoende gaat de nationaliteit verloren in tal van ge-

vallen, waarin geen aanleiding aanwezig was •de bând

tussen de betrokkene en zijn land geheel te verbreken.

In de Nederlandse wetgeving, die oorspronkelijk deze

reden van nationaliteitsverlies kende ten aanzien van

ieder die gedurende 10 jaren in het buitenland verbleef,

zonder een verklaring tot behoud van het Nederlander-

schap af te leggen, is, met het oog op de ongewenste ge-
volgen die deze voorschriften hadden, sinds geruime tijd

het verlies van het Nederlanderschap in die gevallin be-

perkt tot hen die zelf reeds in het buitenland waren ge-

boren. Men kan uiteraard niet ontkennen, dat bepalingen

van deze aard staatloosheid scheppen, en vandaar, dat

er in de Commissie een sterke neiging bestond aan deze

oörzak van staatloosheid een einde te maken. Naar het

wil voorkomen zou dit zonder groot bezwaar kunnen

geschieden. De opheffing van het voorschrift zou aan

veel administratieve rompslomp een einde maken en

anderzijds niet op veel groter schaal dan thans de volks-

gemeenschap bezwaren met leden, die generlei verbonden-

‘heid met het volk bezitten.

De meeste leden, met inbegrip van de rapporteur

Cordova zelf, maakten zich geen illusies omtrent de mo-

gelijkheid van ruime aanvaarding van een zo vèrgaand

verdrag als in het eerste ontwerp voorgesteld. Niettemin

achtte men het opstellen van een dergelijk verdrag nut-

tig, omdat men er van verwachtte, dat aldus de menta-

liteit zou worden beïnvloed in een richting, die de be-

eindiging der staatloosheid zou bevorderen. De grote

meerderheid gaf toe, dat, indien te dezerzake binnen

afzienbare tijd
praktisch
iets zou kunnen worden bereikt,

dit uitsluitend langs de weg van het tweede ontwerpzou

kunnen geschieden.

Een effectieve vluchtelingenhulp zou medebrengen, dat

men niet alleen de mogelijkheid voor
nieuwe
staatloos-

heid beëindigt, maar ook aan de
bestaande
staatloosheid

een einde- zou maken. De heer Cordova bepleitte dat

950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25
November 1953

de Commissie ook te dezer zake een regeling zou ont-

werpen, en hij ging er zelfs toe over, een dusdanige rege-

ling aan de Commissie voor te leggen. Wederom deed

hij dit in de vorm van twee ontwerpen, één radicaal ont-

werp waarbij aan de bestaande staatloosheid terstond

een volledig einde zou worden gemaakt doordat de staten

zouden worden verplicht zich aan alle in hun gebied b-

vindende staatlozen hun nationaliteit toe te kennen, en

een tweede, waarbij de mogelijkheid zou bestaan een min-

der vèrgaand standpunt in te nemen. Wegens tijdgebrek

kon de Commissie deze ontwerpen, die bovendien de

sporen droegen van met grote overhaasting te zijn op-

gesteld, niet in behandeling nemen. De Cômmissie no-

digde de heer Cordova uit het ontwerp nader in over-

weging te nemen en het volgend jaar daarover een nieuw

voorstel te doen. Het zal duidelijk zijn dat de bezwaren,

die bij verschillende landen reçds bestaan tegen de thans

door de Commissie opgestelde ontwerpen, in verhoogde

mate zullen gelden wanneer het niet slechts betreft het
tegengaan van nieuwe staatloosheid, maar het beëindi-

gen van alle gevallen van thans bestaande staatloosheid.

**
*

Vraagt men ten slotte een oordeel over de werkzaam-

heid der Commissie in het thans afgesloten eerste vijf-

jarige tijdperk van haar bestaan, dan zal, dit oordeel er

een kunnen zijn van gematigde voldoening. Over het

algemeen kan men over de samenstelling der Commissie

tevreden zijn en de discussies waren belangwekkend.

Ook hier is weer gebleken de grote betekenis van

het persoonlijk element in de Commissie; de opname

van een figuur als Lauterpacht is ongetwijfeld de

werkzaamheden ten goede gekomen. Grote moeilijk-

heden bleken verbonden aan de onderscheiding, die

het Statuut der Commissie maakt tussen ,,codificatie”

en ,,geleidelijke ontwikkeling van het recht”, aangezien

het vrijwel ondoenlijk is overeenstemming te bereiken

over de vraag, of een regel reeds als geldend recht dient

te worden beschouwd, dan wel nog op .weg is, dat te

worden. Een groot bezwaar blijft verder het reeds meer-

malen gesignaleerde gebrek aan tijd, dat ten gevolge

heeft, dat onvoldoende aandacht aan de verschillende

onderwerpen kan worden besteed en dat het tem-

po, waarin deze codificatie-arbeid. geschiedt, te lang-

zaam is. Dit kan slechts worden verholpen door de Com-

missie permanent te maken. Zolang de Algemene Verga-

dering daartegen echter bezwaar blijft maken, zal op

deze gebrekkige wijze moeten worden voortgegaan.

De grote vraag blijft, op welke wijze men zich voorstelt

de toepassing van de door de Commissie aanvaarde

regelingen te verzekeren. Hiervoor is nog geen bevredi-
gende oplossing verkregen. Zou men uitsluitend de weg

van het neerleggen der regelingen in verdragen willen

volgen, dan zouden de werkzaamheden der Commissie

zeker niet voldoende vrucht afwerpen; het nadeel van

de internationale rechtsvorming uitsluitend door middel

van verdragén is, dat op deze wijze staten de bevoegd-

heid hebben zich aan alle door hen niet gewenste bin-

dingen, ook die, welke in de zich ontwikkelende staten-

samenleving als een gebiedende eis dienen te worden

aanvaard, te onttrekken. Of de hierboven reeds genoem-

de verwachting omtrent de stilzwijgende aanvaarding

der regelingen door de staten en de jurisprudentie in ver-

vulling zal gaan, zal moeten worden afgewacht. In vele

gevallen zal vooralsnog alleen een resultaat kunnen worden

bereikt door te trachten de regeling in. formele verdragen

neer te leggen en deze door een zo groot mogelijk aantal

Staten te doen bekrachtigen. Hoe dit ook zij, het moet

ongetwijfeld als een vooruitgang worden beschouwd,

dat thans een gezaghebbend lichaam in het leven is ge-

roepen, dat er naar streeft de geleidelijke ontwikkeling

van het volkenrecht op systematische en weten schappe-
lijk verantwoorde wijze tot stand te brengen.

‘s’Gravenhage.

Prof. Mr J. P. A. FRANÇOIS.

Structuurveranderingen in de internationale theehandel

Inleiding.

De internationale groothandel in thee, voorheen voor-

namelijk geconcentreerd in Londen en, wat Indonesische

thee betreft, in Amsterdam, is door de tweede wereld-

oorlog tijdelijk wel zeer ernstig verstoord geweest. Ook

in recenter jaren had men echter op de theemarkt aan

de aandacht trekkende feiten en gebeurtenissen aan

vraag- en aanbodzijde geen gebrek. Het prijsverloop

vertoonde hiervan keer op keer de sporen.

Gedurende de oorlog en nog geruime tijd daarna was
vrijwel de gehele theehandel in handen van het M.o.F.,

het Engelse ,,Ministry of Food”, geweest. Pas in Maart

1947 werden de activiteiten van het M.o.F. wat meer

tot de belangen van het Verenigd Koninkrijk beperkt.

De stapsgewijze liquidatie van de Britse overheidsbe-

moeiing met groot- en kleinhandel en verbruik in Enge-

land (het voornaamste importiand) daarna, de heropening

der vrije veilingen te Amsterdam en Londen, de diverse

ver- en ontwikkelingen in de theeproductielanden in het

Verre Oosten en, wat de invloed van de algemene conjunc-

tuur betreft, de spectaculaire effecten van het Korea-

conflict op het grondstoffen-prijsniveau, al deze factoren

werkten ertoe mede de eens tot stand gekomen prjsniveaux

telkenmale weder te verstoren. En tot op heden toe valt

het uitermate moeilijk om te zeggen waar uiteindelijk

een zeker evenwicht tot stand zou kunnen komen.

Intussen lijkt het echter wel de moeite waard, vast

enkele beschouwingen te wijden aan zekere structuur-

veranderingen die inmiddels, mede onder invloed van de

ontwikkelingsfactoren en gebeurtenissen, die hierboven

werden opgesomd, tot stand gekomen zijn met betrekking.

tot de Organisatie van de handel in dit product. Zoals
uit het vervolg van dit artikel blijken zal, komen deze

structuurveranderingen in feite voornamelijk hierop neer,

dat een zekere geografische decentralisatie van de thee-

handel tot stand is gekomen en het zwaartepunt van deze

handel van veilingen in de consumptielanden naar

veilingen in de productielanden aan het verschuiven is.

De t/ieehandel v66r de tweede wereldoorlog.

Voor de wereidhandel in thee waren v66r de tweede

wereldoorlog de belangrijkste productiegebieden:

het vroegere Brits-Indië – hierin was ook het tegen-

woordige Pakistan begrepen – met een gemiddeld

jaarlijks exportsurplus van 340 millioen lbs thee;

Ceylon, met een gemiddeld jaarlijks exportsurplus van

220 millioen lbs;

het vroegere Nederlands-Indië, met een gemiddeld

jaarlijks exportsurplus van
155
millioen lbs;

China, Japan en Formosa met een gezamenlijk ge-

25 November 1953

ECøNOMISCH-STATISTiSÇE BERICHTEN

951

middeld jaarlijks exportsurplus van 150 millioen lbs;

5.
Brits Oost-Afrika met een gemiddeld jaarlijks export-

surplus van ruim 20 millioen Ibs. –

De voornaamste afnemers van de exportsurplussen
waren:
Groot-Brittanni8
voor ongeveer 435 millioen Ibs per jaar
Nederland
24
Ierland
22,5
Overig Europa
75
Verenigde Staten
85
Canada
40

Noord-India
was kwantitatief van de productiegebieden

het belangrjkst. De uitvoerhavens waren Calcutta en
Chittagong (thans Pakistan). De thee, die te Calcutta

werd aangevoerd, werd gedeeltelijk ter plaatse geveild

en gedeelteljk volgens particuliere contracten naar de

çonsumptielanden verscheept, doch werd voor het be-

langrjkste deel naar Londen gezonden, om aldaar ge-

veild te worden. Alle thee, die via Chittagong werd ver-
zonden, was bestemd voor cle Londense veiling.
Het productiegebied
Zuid-India
had v66r de tweede
wereldôorlog geen eigen veiling. De thee werd van de

Zuidindiase havens Cochin, Calicut en Tuticorin ver-

scheept naar de Londense veiling, naar de veiling te

Colombo, of direct naar kopers in de consumptielanden.

De uitvoer van thee uit
Ceylon
geschiedde, en geschiedt

nog; voornamelijk op drie manieren: 1. verscheping naar

de Londense veiling; 2. verscheping via de veiling te
Colombo; 3. directe verschepingen naar kopers in de

consumptielanden.

V66r de laatste oorlog had Nederlands-Indië (indonesiê)

geen eigen theeveiling. De thee werd gezonden naar de
Londense en de Amsterdamse veilingen via Batavia en

Medan. Zeer belangrijk waren in Nederlands-Indië voorts

de vooruitverkopen door Nederlandse en Britse makelaars

van de oogsten van bepaalde plantages per jaar Öf per

gedeelte van een jaar. Deze thee werd rechtstreeks naar

de consumptielanden gezonden.

De thee, die in
China, Japan
en Formosa
bijna uitslui-
tend door kleine inheemse planters werd verbouwd, kwam

via opkopers in de handel. Het exportsurplus van deze

landen maakte slechts een betrekkelijk klein gedeelte van

de totale productie uit, omdat de binnenlandse consump-

tie van thee er vanouds enorm groot is.

Ook
Brits Oost-Afrika
heeft nooit eigen veilingen ge-

140
dealers en aubdealers.

overal In
Nederland.

_

(Advertentie)

had. Tanganyika, Kenya, Uganda en Nyasaland hebben
echter elk een’-coöperatief ,,Pool-Selling-Scheme”. Het

exportsurplus wordt voor een deél door deze organisaties

rechtstreeks aan importeurs in het buitenland verkocht.

Het restant van de thee wordt naar de Londense veiling

verzonden.

De veilingen.

Het grootste gedeelte van de thee, bestemd voor de

overzeese exporthandel, werd v66r de tweede wereld-

oorlog op veilingen verhandeld; slechts met betrekking

tot thee, afkomstig uit China, Japan en Formosa, over-

heerste het plaatsen van directe orders bij exporteurs in

de productielanden. V66r de tweede wereldoorlog waren

er voor de internationale theehandel vier veilingcentra,

namelijk:

Londen.
Londen was verreweg de belangrijkste thee-

veiling van de wereld. V66r de oorlog werd hier jaar-

lijks ca
550
mln lbs thee verhandeld (inclusief de her-

exporten). Dit was 60 pCt van de totale wereldexport

van thee. Thee uit vrijwel alle productiegebieden

(behalve uit China, Japan en Formosa) werd te Lon-

den geveild.

Amsterdam.
Te Amsterdam werd vôér de oorlog ca

30 millioen lbs thee per jaar verhandeld en wel uit-
sluitend thee van Java en Sumatra. De verhandelde
thee was bestemd voor de Nederlandse consumptie

en voor her-export naar de; landen van het Europese

continent.

III

11111

1949

4950

1954

4952

1953

Indeacijfar van de middenprija van thee op de Amsterdame veiling (31142-’34 400)

Indescijfer groothandelaprijzen vplgcns Moody (34142-’34 = 400)

900
800

700

600
500
300

200

400

952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25
November 1953

Calcutta.
Hier werd thee verhandeld afkomstig uit

Noord-India en uit het tegenwoordige Oost-Pakistan.

Sinds 1933 worden er afzonderlijke veilingen gehouden

vanexportthee en van voor binnenlandse consumptie
bestemde thee. De exportveilingen vinden in het sei-

zoen – van Juni tot Maart – éénmaal per week

plaats onder auspiciën van de ,,Calcutta Tea Traders’

Association”. V66r de oorlog werd per seizoen op

de veiling te Calcutta ca 75 millioen lbs thee verhan-
deld, die voor export was bestemd.

Colombo.
Hier werden wekelijks veilingen gedurende

het gehele jaar gehouden onder auspiciën van de

,,Ceylon Chamber of Commerce” en de ,,Colombo

Tea Traders’ Association”. Jaarlijks werd te Colombo

ca 110 millioen lbs thee verhandeld, die afkomstig

was van Ceylon en Zuid-India.

Verschuivingen ten gevolge van de tweede wereldoorlog.

De tweede wereldoorlog, met de tijdelijke sluiting van

de veilingen te Londen en te Amsterdam en de activiteiten

van het Britse Ministerie van Voedselvoorziening (het

M.o.F.), en na de oorlog het toenemende onafhankelijk-

heidsstreven in de productiegebieden, brachten belangrijke
verschuivingen teweeg.

Gedurende de oorlog, en daarna tot Maart 1947, con-

troleerde het M.O.F. vrijwel de gehele wereldtheehandel.

Na Maart 1947 behartigde het nog slechts de belangen

van het Verenigd Koniikrjk. Het M.o.F. sloot, geduren-

de de tijd dat het zich met de theehandel inliet, met de

individuele producenten in de productiegebieden van het

Gemenebest contracten af ter levering van thee, de zgn.

,,bulk-purchases”. De Londense veiling bleef gesloten tot

April 1951, de Amsterdamse tot Februari 1949.

In het tijdvak tussen Maart 1947 en April 1951 zagen,

mede hierdoor, de regeringen van India en Ceylon de

kans schoon om allereerst de theeveilingen te Calcutta

en Colombo weer te herstellen en de machtspositie daar

van t.o.v: v66r de oorlog sterk uit te breiden. Bovendien

werden enkele nieuwe veilingen ingesteld, nl. te Chitta-‘

gong in Oost-Palistan en te Cochin in Zuid-India. Voor

Indonesië werd te Djakarta een veiling ingesteld.

De na-oorlogse ontwikkèling der Oosterse veilingen.

Calcutta.

Van 1942 tot 1947, toen het M.o.F. alle voor export

beschikbare thee opkocht, werd hier alleen thee, bestemd

voor binnenlandse consumptie, via het veilirigsysteem

verhandeld en is de exportveiling niet in werking geweest.
In Maart 1947 werden de exportveilingen hervat en sinds-

dien heeft Calcutta steeds in betekenis gewonnen en be-

langrijke afzetmarkten buiten het Verenigd Koninkrijk

veroverd. Het feit, dat Chittagong na de verdeling van

Brits-Indië in Augustus 1947 in Oost-Pakistan kwam te

liggen, waardoor deze haven niet meer in aanmerking

kwam voor verschepingen van Assam- en Cachar-thee,

kwam de positie van Calcutta eveneens ten goede. In

1952 werd er ca 170 mln lbs thee geveild, ofwel ruim 18

pCt van de totale wereldexport, tegenover 8 pCt van de
totale wereldexport v66r de oorlog.

Een felle strijd om het behoud van het bestaansrecht

van Calcutta als wereld-theecentrum naast Londen begon

met de heropening van de Londense veiling in April 1951,

op welke datum tevens de ,,bulk-purchases” door het

M.o.F. ophielden. Aanvankelijk had de Indiase Regering

aangekondigd, dat alle voor export beschikbare thee,

afkomstig uit Noord-India, slechts te Calcutta geveild

zou mogen worden, doch al spoedig bleek de absolute
onmogelijkheid daarvan, wegens de onvoldoende uit-

rusting te Calcutta en het onvoldoende aantal experts.

Thans is de situatie zo, dat jaarlijks ten hoogste 275 mln

lbs Indiase thee te Londen geveild mag worden.
Een nadeel voor de concurrentiepositie van Calcutta

is overigens het voorkomen van een gesloten seizoen

van Maart tot Juni, verband houden de met het feit, dat

gedurende een gedeelte van het jaar op de plantages niet

geplukt kan worden. Weliswaar heeft men getracht om,
door regulering van de wekelijkse verkopen, te geraken
tot spreiding van het aanbod over alle maanden van het

jaar, doch tot dusver is hier niets van terechtgekomen,

voornamelijk wegens het voor opslag van thee zeer on-

gunstige klimaat van India. In verband hiermede moet

ook het gebrek aan goede theekisten genoemd worden.

De Regering heeft namelijk de eigen kistenindustrie he-

schermd door de import van kisten te beperken en het

inheemse verpakkingsmatériaal is niet van hoge kwaliteit.

In April 1951 werd tussen de Regeringen van India en

Engeland overeengekomen, dat geen Indiase thee, te

Londen geveild, uit Engeland zou worden herexpor

teerd. Deze overeenkomst, die voor India van grote

betekenis was om de belangrijke exportmarkten, die het

na de oorlog heeft veroverd, te behouden, is inmiddels

ongedaan gemaakt voor her-exporten naar het vasteland

van Europa.

De Indiase Regering houdt zich thans vooral ook

naarstig bezig met het aantrekken van thee-exper.ts ên

installaties. Zij tracht tevens van Calcutta een sterk

financieel centrum te maken en zij streeft er naar om

meer Indiase firma’s met Rupee-kapitaal bij de theehandel

te betrekken.

Colombo.

Ook op Ceylon kocht het M.o.F. van 1942 tot 1947

alle voor export beschikbare thee op. Van 1947 tot April

1951 dekte Engeland zijn behoefte aan Ceylonthee door

het M.o.F. contracten te laten afsluiten met de individuele

producenten. De niet-gecontracteerde thee werd voor

het grootste gedeelte op de veiling te Colombo verkocht.

Na de heropening van de Londense veiling vreesde

de Ceylonse Regering, dat Colombo zijn positie op de

wereld-theemarkt zou zien verzwakken. Zij maakte

daarom een verdeling van het geschatte quantum voor

export beschikbare thee van 300 mln lbs in 1951 als volgt:

170 mln lbs zouden verkocht worden op de veiling te

Colombo; 100 mln lbs mochten buiten de veiling te

Colombo om verscheept worden naar de Londense.

veiling; 30 mln lbs waren gereserveerd voor verkoop

volgens particuliere contracten.

In feite werd in 1951 echter slechts ca 50 mln lbs thee

rechtstreeks naar de Londense veiling verscheept. Voor

1952 wordt deze hoeveelheid
geschat
op
65
mln lbs.

De hoeveelheden thee, verkocht op de veiling te Colom-

bo, zijn steeds stijgende: v66r de oorlog beliepen zij

jaarlijks ca 110 mln lbs, d.w.z. ca 12 pCt van de wereld-

export, in 1950, 1951 en 1952 resp. 176,2 mln, 214,4 mln

en 238,0 mln lbs of resp. ca
20 pCt, 21,5 pCt en 26

pCt van de wereldexport.

De reputatie van Colombo als wereld-theecentrum is
vooral gebaseerd op de goede kwaliteit van de Ceylon-

thee. Eei mogelijkheid, die de positie van Colombo in

dit opzicht vooral kan bedreigen, is dan ook dat speciaal

tlieeën van de, beste kwaliteiten rechtstreeks naar Londen

worden verscheept. In dat geval zouden er naar verhou-

ding te veel mindere kwaliteiten voor de veiling te Colom-

bo overblijven en zou Londen er wellicht in slagen• zijn

25 November
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

953

grote her-exporten van v66r de oorlog ten koste van

Colombo te herstellen.

Derhalve heeft de Ceylonse Regering de maatregel van

1951, met betrekking tot directe verschepingen naar

Londen, inmiddels vervangen door een andere. De toe-

gestane directe export van thee naar de Londense veiling

werd met ingang van het oogstjaar
1953
beperkt tot 30

mln lbs ,,high-grown”-thee plus 30 mln lbs ,,medium-

grown”-thee. Er gelden geen restricties meer voor de

directe export naar Londen van ,,low-grown”-thee
1).
Of

deze
;
door de Ceylonse Regering gestelde, restricties in

1953 practische betekenis zullen krijgen, valt tebetwijfelen.

In 1952 zonden producenten ca 26 mln lbs ,,high-grown”-

en eenzelfde hoeveelheid ,,medium-grown”-thee recht-

streeks naar Londen.

Reeds eerdér in deze schets hebben wij geconstateerd,

dat in feite de ,,direct” geëxporteerde hoeveelhei
4
thee

achterbleef bij de toegestane hoeveelheid. In 1952

Werd er slechts
65
mln lbs rechtstreeks naar Londen ver-

scheept, terwijl 100 mln lbs was toegestaan. Bij een

nadere analyse bleek van deze 65 mln lbs bijna 60 mln lbs

afkomstig te zijn geweest van ,,Sterling-ondernemingen”

en slechts ruim
5
mln lbs van ondernemingen met Rupee-

kapitaal. Als reden waarom deze laatste groep van

ondernemingen geen betere prijzen op de Londense vei-

iling tracht te realiseren wordt de omstandigheid genoemd

dat, indien te Londen verkocht wordt, betaling 2 tot 6

maanden later wordt ontvangen dan wanneer te Colombo

was verkocht
2).

Waarschijnlijk spelen hier echter nog andere factoren een

rol: het is nauwelijks aan te nemen, dat de ,,Rupee-onder-

nemingen”, die 70 pCt van de totale theeproductie van Cey

lon leveren, alle in dusdanige liquiditeitsmoeilijkheden

zouden verkeren, dat niet gewacht zou kunnen worden

op een uitstel van betaling van enige maanden. Het

tegengestelde verschijnsel zien we trouwens bij de

Sterling-ondernemingen men heeft waargenomen, dat

deze ondernemingen; als de prijzen voor hen te

• Colombo gunstiger zijn dan te Londen, veelal toch

doorgaan met hun thee naar Londen te zenden. Hoogst-

waarschijnlijk is een en ander toe te schrijven aan, het

feit, dat de verschillende ondernemingen op deze wijze

transfermoeiljkheden t .a.v. de opbrengsten, van het

artikel wensen te voorkomen.

Chittagong.

V66r de oorlog was Chittagong geen veiling, doch

slechts uitvoerhaven van thee, afkomstig uit Noord-Oost

Brits-Indië. In 1947, bij de verdeling vanBrits-Indië, kwam

Chittagong in de njeuwe stadt Pakistan te liggen. De

Pakistanse Regering stelde er toen een eigen veiling in.
Op deze veiling, die sedert Juli1949 in werking is, werd

gedurende het seizoen 1952-“53 ruim 20 mln lbs verhan-

deld. Voor het belangrijkste deel is de te Chittagong ver-

handelde thee echter bestemd voor de binnenlandse con-

sumptie van West-Pakistan.

Çochin.

pit verkoopcentrum werd ook pas na de tweede we-

reldoorlog ingesteld, ni. in Juli 1947, teneihde het pro-

ductiegebied van Zuid-India een eigen veiling te geven.

Sinds de opening heeft Cochin een gestage groei doorge-

maakt. In 1950 werd er totaal ca 9 mln lbs thee verhan-

deld. In 1951 24 mln lbs en in 1952 30 mln lbs. De totale

‘) De thee verbouwd op hoog gelegen plantages, is in de regel van betere
kwaliteit dan. thee, afkomstig van lager gelegen plantages.
‘) Een en ander houdt enerzijds verband met de tijd, nodig voor het vervoer,
anderzijds met de zgn. .prompt.termijn, die in Londen 90 dagen is.

thee-export van Zuid-India was in 1951 64,9 mln lbs en

in 1952 71,5 mln lbs.

Djakarta.
Als veiling voor het theeproductiegebied van Indonesië

is Djakarta de tegenhanger van Amsterdam geworden.

Er wordt thans veel thee geveild, bestemd voor het’

Midden en Nabije Oosten, Egypte en overig Noord-

Afrika. De veilingen worden wekelijks gehouden en het

aanbod per veiling is gemiddeld’ ongeveer 4.000 kisten

(ca 400.000 lbs). In 1952 werd er naar schatting ca 24 mln

lbs thee verhandeld.

De ‘jongste ontwikkeling van Londen en Amsterdam;

vooruitzichten.

De krachtige ontwikkeling van de theeveilingen in de

productiegebieden heeft uiteraard plaats gevonden ten

koste van de positie van de veilingen te Londen en Am-

sterdam. Werd te Londen en Amsterdam v66r de oorlog,

zoals gezegd, jaarlijks resp. ca
550 mln lbs en 30 mln lbs

thee verhandeld, voor 1952 waren deze cijfers resp. ca

275 mln lbs en 13,5 mln lbs. Het zal voor beide plaatsen

moeilijk zijn om hun vooroorlogse positie te hertellen.

Londen ondervindt belemmering van de beschermende

maatregelen die gesteld zijn door de Regeringen van

India en Ceylon. Amsterdam ondervindt schade door het

afgenomen verbruik hier’te lande alsmede door concur-

rentie van Djakarta. Het is voor tal van consumptielanden

zoals Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika in ver-

band met de transportkosten voordeliger om hun behoef-

ten aan Indonesische thee te Djakarta te dekken, dan te

Amsterdam.

Het is thans echter nog te vroeg om zich te wagen aan
prognoses omtrent het uiteindelijke beeld vân de organi-
satie van de theeha’ndel. De ontwikkeling is nog niet ge-

stabiliseerd Men kan daardoor bijv. nog niet ‘zeggen

hoeveel thee de Londense veiling op dé duur tot zich zou

kunnen trekken als eventueel de belemmeringen, die aan

een vrije uitvoer van thee door India en Ceylon in de

weg gelegd zijn, zouden worden opgeheven. Ook de

positie van Amsterdam is nog niet stabiel. Onlangs is er

-te Amsterdam voor het eerst ‘een kleine partij Mozam-

bique-thee geveild,’ die een goede vraag ontmoette. Mis-

schien is dit een aanmoediging voor de Afrikaanse pro-

ducenten om in het vervolg ook thee’ naar de Amster-

damse veiling te zenden.

Omtrent de invloed van de besproken structuurver-

andening op het prijsniveau is eveneens nog niets met

zekerheid te zeggen: In het algemeen zou men kunnen

stellen, dat een wat groter aantal goed georganiseerde

veilingen dan voorheen, met een wat ruimere geogra-

fische spreiding, bevorderlijk zou kunnen zijn voor prijs-

nivellering en een stabiel prijsniveau. Zolang echter de

Regeringen van de twee belangrijkste theeproductielanden,

Ceylon en India, de vrije uitvoer van thee op verschillende

manieren aan banden leggen, is het tegengestelde te ver-

wachten’: deze belemmeringen kunnen een afzonderlijke

oorzaak zijn tot verstoring van de nivelleringstendentie.
Zou men een prognose willen maken omtrent het toe-

komstig prijsverloop van thee, dan zou men overigens

naast de besproken structuurverandering in de Organisatie

van de theehandel nog met een aantal andere verschijnse-

len, die op de lange termijn werkzaam zijn, rekening

dienen te hciuden. Wij denken hierbij bijv. aan het steeds

toenemend aantal personen in de, productielanden, dat

er toe overgaat regelmatig thee ‘te gebruiken en. aan de
enigszins toenemende consumptie per hoofd der bevol-

954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
November 1953

king in de Verenigde Staten, een enorme potentiële markt.

Verbruik van thee in enkele landen
(in mln lbs)

19341381
1948
1

1949
1

1950

1

I951
1

1952

India en Pakistan
……
78,5
184,9
176,3 211,1
15,6
..
14,5 14,5 14,5
.1
14
,8
14,0
Engeland

…………
435,3
404,4 466,4
357,8
448,0
472,9
23,2

..

13,1
16,7
18,8
15,2
16,2

Ceylon

……………9,3

Verenigde Staten

.
.
83,2

.

89,3 92,8
113,6
86,1
97,7
Nsderland

………..

Canada

……………
37,8 34,7
42,2
.
54,9
42,1
45,3

Ook aan de aanbodzijde van de markt voltrekken zich

nog steeds veranderingenDe productiekosten van ruwe

thee zijn de laatste jaren, vooral ten gevolge vant de

stijging van de lonen van -plantage-arbeiders, sterk geste-

gen – de theeproductie is in hoge mate arbeidsintensief-

en het is niet te verwonderen, dat de producenten thans

naarstig de mogelijkheid bestuderen om door het invoeren

ven mechanische plukmethoden e.d. hun productiekosten

te verlagen. Het valt evenwel buiten het bestek van deze

schets op al deze invloeden dieper in te gaan.
Rotterdam.

H. GORIS.
W. J. MAANE.

Nogmaals: het ontwerpen via research van economische

politiek op lange termijn

Inleiding.

Naar aanleiding van ons artikel in ,,E.-S.B.” van

1 Juli ji., is een tweetal beschouwingen in dit blad Ver

schenen – de eerste van de Redactie (op 8 Juli ji.) en

de tweede van de heer Rijk (op 12 Augustus ji.) – die

ons aanleiding geven onze initiale bedoelingen nader te

verduidelijken.

De Redactie is, o.i. terecht, van mening dat meer

,,werkelijk bruikbaar onderzoekingswerk” – waarbij

,,de samenhang der dingen ook buiten het economische

goed” wordt gezien – nodig is, doch wil dit doen ge-

schieden via de reeds bestaande instellingen, die hiertoe

tot een gecoördineerd programma moeten komen, op

grond waarvan de gemeenschap – in de ruimste zin –

meer middelen aan hen ter beschikking zou kunnen stellen.

Ook de heer’Rijk deelt in beginsel onze mening inzake

de noodzaak van meer research. Hij wil dit, evenals wij,
via een nieuw instituut en zijn kernvraag hierbij is: ,,hoe

verhoüdt dit instituut zich jegens de politieke lichamen

in de democratie?”. Daar ook wij de kwestie der
vesti-
gingsplaats
van dit onderzoekingswerk van primordiale

betekenis achten en met name de inhoud van het betoog

van de heer Rijk tevens de sociologische en politiek-

wetenschappçlijke zijden hiervan aansnijdt, zal ons ant-

woord’zich dus in hoofdzaak op dit terrein moeten be

wegen..

Plaatsruimte verbiedt ons in te gaan op enkele op-

merkingen van deheer Rijk over de al dan niet waarde-

Vrije, menselijke en
.
.maatschappelij ke wetenschappen. Wij

verwijzen hiervoor ,naar recente en welsprekende lite-

ratuur
1)

De vestigingsplaats ener ivetenschappèl(jke research-

instelling.

Wij “kunnen op de vraag van de heer Rijk: ,,wordt

het een politieke ?f een wetenschappelijke instelling?”

antwoorden: onze bedoeling is en blijft een
wetenschap-

pelijke
instelling, met de doelstelling – in de woorden

van de heer Rijk
-:
,,zuiver, grondig wetenschappelijk

onderzoek, van zo groot mogelijke veelzijdigheid, ten

dienste van de politiek”.

In de practijk zal dit er op neer komen, dat de
vesti-

gingsplaats.zodanig
moet worden gekozen, dat
maximale

waarborgen voor haar wetenschappelijk karakter worden

verkregen. Nu; zo onafhankelijk mogelijk kan deze weten-

‘) Dr G. M. J. Vetdkamp: ,,De problematiek der hedendaagse sociale politiek”,
-vnt.
blz. 85-87 – in de bundel van 19 opstellen getiteld Economische wetenschap
en economische politiek”, uitgegeven t.g.v. het 25-jarig bestaan der Kath. Econ. Hogeschool te Tilburg (Stenfert Kroese, Leiden 1952, 443 btz.) ei ,,Papers and
Proceedings of the 65th Annuat Meeting of the American Economic Association”,
gepubliceerd in The American Economic Review”, Vol. XLIII, May 1953, no 2,
in het bijzonder btz. 340-383 en 417-450.

schappelijke instelling zich alleen dan bewegen, als zij

wordt beschouwd – wat het aandeel der Overheid

daarin betreft – te ressorteren onder het Ministerie

van 0. K. & W. Verder zijn wij dan, evenals Prof. Lr
H. R. Kruyt
2),
van mening, dat – met name bij ,,tout

ce qui touche…. aux sciences” – ,,l’autorité gouver-

nementale doit exercer son infiuence en collaboration

avec d’autres institutions de la communauté” en wij

bepleitten derhalve in ons artikel van 1 Juli ji. een fifty-

fifty financiering door Z.W.O. en enkele nader aange-

duide ,,autres institutions”.

Waarom nu juist financiering via Z.W.O. en niet uit

andere begrotingsposten van 0. K. & W.? Wel, omdat

Z.W.O. – althans het geesteswetenschappelijke deel
:hiervan – hiervoor juist in het leven is geroepen, en,

naar de drie sinds haar oprichting verschenen jaarver-

slagen uitwijzen, tot dusver geen enkele aanvrage voor

,,Meei sociaal-economisch onderzoek” ooit door Z.W.O.

is ingewilligd. Onze vraag hierbij is: heeft wellicht nooit
een aanvrage van deze of soortgelijke aard de betrokken

adviescommissie voor de geesteswetenschappen bereikt?

Hoewel dit natuurlijk het geval kan zijn, geloven wij toch,

dat de tijd hiervôor steeds meer zal gaan dringen. Reeds

jaren geleden (in 1949) hebben wij naar aanleiding van

de volgende passage uit een artikel van Prof. Dr van

den Biink, luidende:

,,De realiteit is in vele gevallen slechts een afschaduwing van wat zij zou moeten
zijn: in de votkshuishouding werken, evenals in de volksgemeenschap, vele Ont-
bindende krachten. En de mensen zijn vaak niet in staat, door haar gecompliceerd-
heid, de structuur der votkshuishouding, die zij bij stukjes en beetjes in het leven
hebben geroepen, vaardig en doelmatig fe wijzigen, zodra zich veranderingen vol-
trekken in de dieper liggende data” ‘),

het volgende opgemerkt
:.,

,,Ats êén mens, als enkele mensen dit niet kunnen, dan moet er desnoods een
instituut komen tot
,,Fundarnenteel Onderzoek van (Ie Maatschappij”
Zoals u allen
wel zult weten, bestaat er sinds enkele jarën een instituut tot ,,Fundamenteet
Onderzoek van de Materie”, hetwelk, als ik mij niet vergis, een rijkssubsidie van
f1 miltioen per jaar geniet. Het door mij bedoelde instituut, waaraan mi. grote behoefte bestaat, zat lang niet zoveel behoeven te kosten en ook coördinerend
kunnen optreden voor de lange reeks van noodlijdende instituten, o.a. het Instituut
voor Volkerenpsychotogie, dat voor Geestelijke Massahygiëne, enz., enz., die op
die manier meer tot leven komen, wie het betoog van Minister Rutten bij het wets-
ontwerp Z.W.O. heeft gelezen, durft beweren, dat hij misschien zal medewerken
aan de verlening van bepaalde nuttig te besteden subsidies terzake” ).

Stel nu eens, dat de Redactie als meest geschikte ,,be-

staande instelling” het Centraal Planbureau als coördi-

nator zou willen lateti fungeren, dan lijkt het ons, dat deze

instelling toch voor de toekomst bij voorkeur mede zou

moeten worden gefinancierd door Z.WO. en ook door
,,autres institutions de la communauté”.

‘) Prof. Dr H. R. Kruyt in zijn Rede op de 7e Alg. Conferentie der UNESCO.
(zie het betreffende Verslag, blz. 18).
‘) Prof. Dr R. J. M. van den Brink in de E.N.S.1.E. deel Ilt, bIe. 347-348. ) Zie ,,Verslag van da Alg. Vergadering der Vereniging voor de Staathuis-
houdkunde en de Statistiek” van 1.9 November 1949, btz. 67 en 68.

25
November 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

955

Verhouding research-instituut tpt parlement

,,In een democratie voere men parlementaire politiek;
men zorge dat dit parlement goed toegerust is, en hoede

zich voor zgn. ,,wetenschappelijk” corp6ratisme”. Aldus

de heer Rijk. Wij zijn het met hem eens, dat in een

democratie parlementaire politiek moet worden gevoerd.

De door ons beoogde research-instelling(en) gaat(n) geen
politiek bedrijven noch vloeit uit haar werk en publicaties
,,automatisch” de politiek voort. Onze bedôeling is echter

wel de wetenschap in zoverre gescheiden van ,,de poli-

tiek” te houden, dat niet als wetenschap wordt opge-

diend wat ,,politiek” is. De wetenschap houde zich in

dit opzicht zuiver!

Gebrek aan plaatsruimte verbiedt ons wederom, uit-

voerig in te gaan op het ,,goed-toegerust”-zijn van ons

parlement. Derhalve slechts onze conclusie hierover. Als

regelmatig lezer van Kamerstukken inzake enkele vitale

beleidsonderdelen (buitenlandse, buitenlandse econo-

mische, en economische politiek), betwijfelen wij volledig

of de parlementaire democratie is meegegroeid met de

huidige structuur van maatschappij en Staat. In een on-

langs gepubliceerd artikel
5),
getiteld ,,Meer faciliteiten

voor Kamerleden”, hebben wij derhalve bepleit Nederland

ten deze het Amesikaanse voorbeeld te doen volgen, dat

culmineert in een – in Amerika f 3 millioen kostende –

research-dienst, bestaande uit een staf van experts, welke

ter vrije beschikking is van de leden van het Amerikaanse

parlement. Verder zal op korte termijn een adequaat

(onafhankelijk-wetenschappelijk) i eseaich-centrum voor

internationale politiek, dat tot dusver h.t.l. ontbreekt,

moeten worden gesticht
6).

Via één en ander zal dan naast een ruim toegeruste
Regering (dit is reeds het geval) niet alleen een beter

toeg&ust pailement zijn verkregen via het recht van

initiatief der Tweede Kamer kunnen de Kamers hiervoor

betrekkelijk snel maatregelen nemen), doch tevens –

als (onafhankelijk-wetenschappelijke) veiligheidsklep —:

(een) uit de maatschappij voortgekomen en in de niet-

politieke sfeer berustende research-insteffing(en).

Montesquieu’s klassieke trias politica,
welke op de

toen bestaande
état gendarme
was berekend, zal dan zijn

aangevuld op een wijze zoals de moderne maatschappij en

Staat dit vereisen.

Dat practisch bruikbare, moderne maatschappelijke

wetenschap moet leren de vraagstukken op lange termijn

te bezierien dus ook steeds het verleden (zeker het recente)

precies zal hebben na te pluizen, is niet ,,pijnlijk” doch

noodzakelijk
voor het behoud van democratie en wel-

vaart beide! Schept. men geen tegenwichten als door ons

bedoeld, dan lopen de democratieën de kans Ônvermij-

delijk – onder welke benamingen dan ook – tot de

,,managerial” of ,,totalitarian” maatschappij-typen te

gaan behoren, waarvoor Lord Acton’s befaamd adagium

,,Power always corrupts” implicite geldt.
Een ware demo-

cratie schept dus steeds tijdig zodanige tegenwichten en

zo»der enige tegenzin! –

laten of ten deze de schuld uitsluitend bij de regenten

ligt. Twee dingen staan echter vast:

a de maatschappelijke wetenschappen behoeven aan-

zienlij k meer financiën voor research, willen zij vrucht-

baar kunnen bijdragen tot het oplossen van practische

maatschappelijke vraagstukken;

b. er is geld in overvloed.

Wat dit punt b. betreft, zouden wij dezelfde finan-

cieringsbron voorstellen als bij de door Ing. Bijleveld

beschreven
7)
,,Materials Policy Commission” ingesteld

door President Truman, dan had de door ons bepleite re-

searchinstelling in 1952
ten hoogste –
schrik niet, geachte

lezer! —fl77 millioen kunnen kosten!! Kortom, op het

argument ,,geengeld”, zullen de regenten zich niet kunnen

beroepen. En verder is er bij zodanige research-instituten

geen ander ,,gevaar”, dan dat hetwelk wordt uitgedrukt

in de zegswijze: het betere
is een gevaar voor het goede,

minder goede, slechte, enz. Wij vertrouwen en hopen der-

halve op volle medewerking van de Overheid.
Over één punt uit de bijdrage van de heer Rijk blijven

wij verbaasd zo niet teleurgesteld: nI. over zijn intro-

ductie van de notoire heer McCarthy in verband met de
selectie door de maatschappelijk ervaren leiding van de

meer belangrijke krachten voor het op te richten research-

lichaam. Wij hebben hierbij slechts enkele richtlijnen

willen geven om de types aan te duiden, welke o.i. bij

de samenstelling van deze staf niet kunnen worden ge-

mist. In de practijk weet men heus wel wat met pioniers,

critici, puur descriptieve figuren enz., in de wetenschap

wordt bedoeld. Wat de curatoren betreft, als de heer

Rijk zich stoot aan het in dit verband door ons gehan-

teerde begrip ,,karaktervol”, waarom stoot hij zich dan

niet aan, doch hanteert ook zelve, ons begrip ,,onaf-

/ hankelijk”, dat ten deze welhaast als synoniem zou

kunnen gelden?

Tot besluit. Wij hopen, dat de heer Rijk, die het op

vele punten -reeds met ons eens is, thans meer is gerust-

gesteld op de punten, waar hij meende het oneens met ons

te moeten zijn. Gaarne hebben wij zijn uiterst waarde-
volle bijdrage aangegrepen om tal van punten van ons

project, m.n. zijn milieu-schildering, te preciseren. Wij

blijven van mening, dat het gehele terrein der maat-

schappelijke wetenschappen lijdt onder het ontbreken
van een de maatschappij overziende eearch-instelIing

(of instellingen), waaraan o.i. de behoefte z6 ,,levensgroot”

is als nooit tevoren. Moge dit besef dusdanig snel alge-

meen goed worden in de kringen der dragers dezer weten-

schappen dat Nederland deze zaak op waarlijk Ameri-

kaanse wijze gaat aanpakken: Dit zal ons volk stellig geen

windeieren leggen!!

‘s-Gravenhage.

Dr 1. M. E. M. A. ZONNeNBERG.

7)
Zie ,,E.-S.B.” van
t
Juli 1953, blz. 509.

BOEKBESPREKING

Slotopmerkingen.

Ten slotte nog een enkel woord over enkele minder.

fundamentele doch daarom niet minder belangrijke

punten. –

Wat de door de Redactie gesignaleerde neiging der

regenten betreft, die gebruikelijk is bij de financiering

van wetenschappelijk onderzoek, willen wij in het midden

5)
Zie ,,Onze Actie”, veertiendaags Orgaan van de KNP., le Jrg, no 15,
van 29 Juli 1953, blz. 4.


‘) Zie ,,Onze Actie”, Veertiendaags Orgaan van de KNP., le Jrg, no 19, van
30 September 1953, blz. 6-8.

Donald M.Hobart, Praxis der MarktJ’orschung.
Verlag

W. Girardet, Essen 1952, 511 blz., f51,25. Impor-

teurs Meulenhoff en Co. N.V., Amsterdam.

Deze, door CarI Hundhausen verzorgde, Duitse uitgave

van het Amerikaanse werk ,,Marketing Research Prac-
tice” verdient de aandacht en wel om twee redenen.

In de eerste plaats omdat het de neerslag bevat van een

38-jarige ervaring in het vak – wie in Europa kan zich

op een zo lange loopbaan in het marktonderzoek beroe-

pen? -, verkregen bij de Curtis Publishing Company,

956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25
November 1953

de uitgeefster van de bekende bladen: Saturday Evening

Post, Ladies’ Home •Journal en Country Gentleman.

Ten dienste van de adverteerders van een groot aantal

uiteenlopendé goederen en diensten en ten behoeve van
de afzetraming van haar eigen producten, beschikt deze
vennootschap over een grote afdeling voor marktonder-

zoek, die,”gezien het grote aantal problemen, dat zij

heeft moeten oplossen, een zeer brede ervaring heeft

opgedaan. Vele uitgewerkte voorbeelden getuigen hier-

van, aantoneiid in hoe belangrijke, mate men van de

diensten van een goed geëquipeerd apparaat voor

marktonderzoek kan profiteren. Men houde hierbij

echter in het oog, dat het in het onderhavige werk over-

wegend gaat om onderzoekingen, die in opdracht van

adverteerders zijn gemaakt, zodat men er geen integraal

beeld van krijgt hoe afzetproblemen in het bedrijf ont-

staan en hoe men ten slotte, na marktonderzoek te hebben

verricht, een oplossing voor de problemen vindt.

Hiermee komen wij aan ons tweede punt, namelijk

dat het bek – zij het in mindere mate dan zovele andere

Aserikaanse werken – in hoofdzaak de enquête be-

handelt, zodat men de indruk zou kunnen krijgen, dat

naast de enquête andere methoden vanmarktonderzoek

van weinig betekenis zijn, en dat men een verkeerde

indruk zou kunnen krijgen van wat marktonderzoek

eigenlijk wil.

Williard M. Fox, director for market research bij

Remington Rand Inc., eveneens, wat men noemt, een

oude rot in het vak, merkt op: ,,The easiest, laziest and

most expensive way to do market research is by making

surveys” en ,,Any fool can make a survey and a good
many of them do. Capable people also make surveys,

but before they do, they make sure they need them.

Surveys should be used only when no cheaper and better

method of getting information necessary to increase

profits is available”
1).
Wij stemmen hier geheel mee in.

Van hoeveel belang de enquête ook is, men gebruike

de enquête alleen dan, wanneer er beslist geen andere
en goedkopere manier is om de gewenste gegevens te

verzamelen. Het treft echter niet zo gelukkig, dat reeds

eenvoudige enquêtes als voorbeelden sterker tot de ver-

beeIdiig van toekomstige en huidige marktonderzoekers

spreken dan de meest ingenieuze onderzoekingen van-

achter-het-bureau, welke laatste in vele gevallen niet

zonder goede kennis van bepaalde, statistieken en bedrijfs-

gegevens op hun, mérites kunnen worden beoordeeld.

Wij denken hier dan bijvoorbeeld aan het onderzoek

naar de verkoopmogelijkheden op lange termijn van duur-

zame consumptiegoederen. Blijft als voorbeeld, vooral

in de Engelse en Amerikaanse literatuur: de enquête.

Houdt men voor ogen a) de bijzondere opzet van het

marktonderzoek bij Curtis en b) de plaats van de enquête

in het marktonderzoek, dan kan men zeer veel belang-

wekkends aan het boek ontlenen.

Als wij enkele aspecten uit de vier delen, waarin het

boek is ingedeeld, naar voren halen, dan zien wij in:

Deel 1,
nut en Organisatie van het marktonderzoek,

dat de schrijver o.a. wijst op het dienende karakter van

het onderzoek enook daarop, dat. men er alleen dan iets

aan heeft, wanneer men die dienst inderdaad wil gebrui-

ken. Of men dit doet, hangt er geheel van af hoe de leiding

van het bedrijf het marktonderzoek ziet; of men dit ziet.

als een incidenteel te gebruiken instrument of als een stuk

gereedschap, dat uitermate geschikt is als continu hulp-
middel bij het samenstellen van de bedrijfsbegrotingen.

Alleen in het laatste geval kan het marktonderzoek zijn

maximale nut afwerpen, hetgeen in het boek bijvoorbeeld

‘)
In ,,How to use market
research for profit”, New York 1951.

wordt geïllustreerd door het onderzoek, dat is vooraf

gegaan aan het lanceren van het tijdschrift ,,Holiday”.

Deel II,
methoden en techniek van marktonderzoek,

dat schr. zich een voorstander toont van ,,probability

sampling”. Hij veroordeelt de ,,quota sampling” opgrond

van de grote invloed, die de enquêteur op de ondervraagde

persoon kan uitoefenen. Het is o.i. jammer, dat er geen

vergelijking van de uitkbmsterf bij quota en probability

sampling is gegeven, evenmin als een vergelijking van de

kosten, die ieder van deze methoden meebrengt en van

de omvang van de steekproef, die in beide gevallen voor

een bepaald onderzoek zou zijn vereist. Wij nemen graag

aan, dat men bij Curtis door de ervaring tot de proba-

bility sampling is gekomen, maar enkele indicaties méér

over het hoe en waarom waren gewenst. Het bevreemdde

ons voorts, dat schr. vragen over koopplannen in een

enquête van de hand wijst, . terwijl experimenten door

Gallup en anderen hebben aangetoond, dat hiermee

goede resultaten zijn bereikt.

Deel III,
onderzoekingsmethoden bij Curtis in gebruik,

een uitgebreide beschrijving van de verschillende metho-

den, die Curtis heeft toegepast voor het onderzoeken

van de consumenten- en de producentenmarkt en van het

onderzoek, dat is gericht op de reclame en op de eigen-
schappen van het product. Ook wordt aandacht besteed

aan wat worden genoemd de ,,marketing tools”, t.w.

kengetallen ten gebruike bij het begroten van de verkoop
per geografisch gel?ied. Aan de ,,staff research”, het. on-

derzoek-achter-het-bureau, wordt naar verhouding opper-

vlakkige aandacht besteed.

Deel IV,
voorbeelden van onderzoekingen, een aantal

uitwerkingen, die verschillende kanten van marktonder

zoek in details laten zien. Wij vinden onder andere:

samenstelling van de steekproef bij probability sampling,

analyse van de stedelijke woningmarkt, analyse van het

luchtvaartverkeer, analyse van het gebruik van droog-

doeken, steden als verkoopmarkten.

Hetgeen door het gehele werk duidelijk naar voren

komt is, dat men geen patentoplossing met behulp van

een standaardtechniek mag verwachten. De aard van het

probleem en de beschikbare gegevens bepalen in vele

gevallen de te gebruiken researchtechnieken, waarvoor

men de instrumenten in de loop der jaren zelf moet

ontwerpen en maken.

Als conclusie menen wij naar voren te kunnen brengen,

dat het voor ons liggende werk enigszins zwak is in het

theoretische gedeelte. Omdat echter de nadruk wordt

gelegd op de practijk van marktonderzoek (bij Curtis!)

wordt ons veel vergoed door de grote schakering waarin

ons de voorbeelden van onderzoek Worden opgediend.

Wellicht zal het boek nog lang worden gebruikt om er
voorbeelden aan te ontlenen, terwijl het voor anderen,

hetzij een bevestiging van hûn mening, hetzij zeer practi-

sche adviezen zal geven voor de hantering van markt-

onderzoek in een bedrijf.

Ten slotte maken wij nog een opmerking over de in-

leiding van de vertaler. Deze legt er de nadruk op, dat er

principiële verschillen bestaan tussen de Duitse. en de

Amerikaanse practijk van het marktonderzoek en de

principes waarop het onderzoek in beide landen berust.

Er wordt niet nader op deze verschillen ingegaan, hetgeen,

althans voor een aantal Nederlandse lezers, jammer is.

In het kader van deze bespreking zou het te ver voeren,

.nadere uiteenzettingen over deze kwestie te geven, zodat

wij belangstellenden verwijzen naar ons artikel in ,,De

Economist” (91) 1942, blz.
563,
waarin ook naar Duitse

literatuur over de ,,deutsche Markt- und V’erbrauchsfor-
schung” wordt verwezen.

Eindhoven.

.

Dr J. VAN REES.

25 November 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

957

GELD- EN KAPITAALMARKT

over de aandeelhouders, waaraan vele andere Nederlandse

ondernemingen een voorbeeld zouden kunnen nemen.
De geidmarkt.

Voor de verkoop van nieuw schatkistpapier door het

Ministerie van Financiën werd met ingang van Maandag

16 November een nieuwe regeling van kracht, die in

twee opzichten een wijziging betekent.

Jarenlang heeft hier te lande het systeem gegolden, dat

de hoeveelheid schatkistpapier, die van de Agent van het

Ministerie wordt afgenomen, werd bepaald door de

kopers en dat de debitrice, het Rijk, daarin passief was.

Nadat reeds, eerder de circulatiebank af en toe de afgifte

van het Rijk had overgenomen, werd per 27 April 1953

de onbeperkte verkoop voor promessen en per 15 Juni

1953 die voor biljetten opgeheven. Nieuw papier werd

daarna twee maal door het Rijk bij inschrijving verkocht,

nl. in Mei (promessen) en in Juli (biljetten en promessen),

waarnaast tot Juli soms De Nederlandsche Bank voor

bepaalde bedragen aan papier uit haar portefeuille ver-

kocht. Thans is de regeling getroffën, dat de Agent weer

promessen (looptijd één jaar) en biljetten (looptijd drie

en vijf jaar) op verlangen van de geldgever afgeeft, echter

‘met dien verstande, dat niet méér aan papier aan een be-
paalde koper wordt verkocht, dan hij aan oud vervallend

papier inlevert. De credietgevers kunnen dus nu hun por-

tefeuille desgewenst in de huidige omvang handhaven.
Voor zover sommigen hunner het papier dat zij kunnen

kopen zelf niet wensen te behouden, kunnen zij het op

de markt via de discontoharidelaars aan anderen ver-

kopen. Bij de huidige uiterst grote geldruimte zullen hier-
voor uiteraard vele gegadigden zijn te vinden; onmiddel-

lijk is er dan ook een agio voor ontstaan.

In de tweede plaats werden de afgiftetarieven voor alle
papier met 1/8 pCt verlaagd. Ook ditmaal is de verlaging

dus wederom relatief groter voor het kortiopende dan voor

het langlopende papier, een politiek welke ook bij vorige

gelegenheden door het Ministerie is gevolgd.

Zowel t.a.v. het systeem van verkoop als t.a.v. de

afgifteprjzen, komt in de huidige wijziging de vrijwel

onbeperkte macht van de Staat op de geidmarkt wederom

tot uiting.

Afgftetarieven sehatkisipapier Agent Ministerie van

Financiën

v
ana
,
Disconto
Rentevoet Rentevoet jaars-
driejaars-
1

vijfjaars- promessen biljetten
biljetten

1’/,
2 ‘)
2’/

9
1’/
2
2’/
4

1

Mei

1946

……………………

P/
4

2
VI,
23

Juni

1947

……………………
19

Mei

1952

…………………..
1,
1’1
2’/,
1

Aug.

1952

.’
…………………..
7

April

1953

……………………
‘/
1
1
1.
2’/,
16

Nov.

1953

………………….
5
/
i’/,
2
Vanaf 1 Juli 1946.

De kapitaalmarkt.

Evenals de vorige week vertoonde het aandelenkoers-
niveau gedurende de verslagweek per, saldo een geringe

afbrokkeling. Het bericht, dat de notering van aandelen

A.K.U. in Wallstreet thans nabij is, vermocht de koers

van dit fonds niet te doen stijgen. Wel vond een stijging

plaats bij Unilever. Deze onderneming kondigde over

1953 een interim-dividend aan van
5
3
L
pCt (over
1952
44 pCt), waa.rnaast bovendien werd medegedeeld, dat

over 1953 een totaal dividend va?i 14 pCt (v.j. 12 pCt)
zal worden voorgesteld. Het uitkeren van interim-divi-

denden, het tevoren aankondigen van de dividenduit-

keringsplannen over het lopende jaar, alsmede de publi-

catiepolitiek van dit concern wijzen op een houding tegen-

Aand. indexeijfers
13 Nov. 1953
20 Nov. 1953
Algemeen.

……………………………
160,5
160,2
Industrie

….. . …….. . …………………
.222,4
222,9
Scheepvaart

………………………
171,3
172,7
Banken

… … …………………………
141,8
141,6
Indon.

aand .

………………………
56,5
56,1

Aandelen.

A. K. U.

………………………………
176
1
/2
175½
Philips

………………………………
183%
186
Unilever

……………………………
214%
219
3
/4
H.A.L.

………………………………
141%
142½
Amsterd.

Rubber
……………………
90
1
/4
90
H.V.A
………………. …. . ………. …
111%
111
Kon,

Petroleum

……………………
342% 341%

Staatsfondsen.

2% pCt N.W.S. ………………………

79%

79
7
/8
33
1
/, pCt 1947 ………………………
99/e

99%
3 pCt Invest, cert. ………. ………..
10115/

100
7
/8
312 pCt 1951 ………………………..
l024

102
3 pCt Dollarlening

96%

96%

Diverse obligaties.

SV, pCt Gem. R’dam 1937 VI

102

101
3/, pCt Bataafsche Petr

101%

101
3
A
3½ pCt Philips 1948

10115
1le

101
15
11
3% pCt Westl. Hyp. Bank

99

99

J. C. BREZET.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in October ‘1953

De algemene toestand van de geldmarkt.

De geldmarkt won in October opnieuw aan ruimte.

De bankdeposito’s groeiden verder aan, zodat de banken

hogere bedragen op de caligeidmarkt aanboden. Ander-

deels werd er evenwel buiten de verrekeningskamer

minder daggeld aangeboden, hetgeen wijst op een minder

brede thesaurie van enkele parastatale organismen. Deze

grote ruimte op de geidmarkt komt misschien enigszins

vreemd voor; immers tijdens de tweede helft van de

maand October werd de inschrijving op de nieuwe Staats-

lening opengesteld, en hierop vondeii reeds voor het

maandeinde stortingen aan de Schatkist plaats.

Einde October bracht evenwel opnieuw een zeer zware

vervaldag, gedeeltelijk omwille van ‘nieuwe stortingen

voor de Staatslening, en gedeeltelijk doof”de betaling van

de bijdragen voor de maatschappelijke zekerheid. De

bankdeposito’s ondergingen hiervan niët alleen de incen-

dentie, doch tevens verhoogde de tijdelijk toegenomen

credietopname vanwege de private sector, de vraag naar

kasmiddelen. Deze spanning vond haar weerslag in een

sterke toename van het herdisconto bij de Nationale Bank.

Zo steeg het herdisconto van 29 October tot 5 November

met fr. 1.432 mln, om terug het relatief hoge peil van

fr. 8.189 mln te bereiken.

Op het plan van de algemene credietpolitiek valt vooral

de nieuwe verlaging van de discontovoet op 28 Octoberjl.

te vermelden. Voor geaccepteerde en gedomicilieerde

wissels werd de discontovoet van 3 pCt op 2,75 pCt ge-

bracht; de rentevoet voor voorschotten op overheids-

fondsen met meer dan 12 maanden looptijd, evenals voor

promessen, werd op 4,50 pCt gebracht tegen 4,75 pCt

tevoren. De verlaging van deze laatste rentevoet is spe-,

ciaal van belang, aangezien deze door de private banken

meestal als basis gebruikt wordt om de kascredieten te

bepalen. Het goedkoper worden van de bankkredieten

wordt evenwel geremd, doordat in de meeste crediet-

contracten een minimum rentevergoeding is gestipuleerd.

958

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25November 1953

Credietverlening door de banken aan de private economie
(in millioenen franken)

Herdisconto
van de banken

Portefeuille
bij de Natio-

handelspapier

verlen ng der

nale Bank en

van de Natio-

private banken de parast

begrepen)
atale

nale Bank

(accepters jn.
instellingen

k
Totale i rediet-

1945 December

4.168

5.171

23.117
1949 December

3.339

4.006

24.506
1950 December

8.543

10.110

27.739
1951 December

7.526

6.703

33364

December

7.903

6.710

36.546
1952

Juni

…………..6.875

5.220

32.913

1953

Maart ………….7.355

6.053

)

36.708
Juni

…………..6.915

7.667 ‘)

35.513

Augustus

7.411

7.623 5)

35.422
Juli

……………7.588

8.689

35.799

September

6.585

6.876 )

36.024
October

8.189 )


‘) Cijfer van

t

April.
2) Cijfer van 2 Juli. ‘) Cijfer van 3 September.
‘) Cijfer van 1 October.
) Cijfer van 5 November.

De toestand van de banken.

Gedeeltelijke gegevens laten vermoeden, dat de bank-

deposito’s in September en October nog lichtjes verder

aangegroeid zijn, niettegefistaande het uitgeven van de

Staatslening. Gedeeltelijk mag dit toegeschreven worden
aan de gunstige exportcijfers tijdens de jongste maanden

behaald, terwijl de verbeterde afzet in de consumptie-

nijverheid, en vooral in enkele takken van de textiel-

industrie, toeliet de stocks op een normaler peil terug

te brengen.

De bankstaat van einde September bracht ondertussen

concrete gegevens nopens de stijging van de deposito’s,

die circa fr. 14 mrd beliepen in vergelijking met vorige

maand. In het actief valt vooral een lichte ontspanning
op van de kascredieten (diverse debiteuren), terwijl de

discontolijnen opnieuw intensiever benut werden.

Enkele posten uit de globale bankbalansen

31 Dec.
1
30Juni 131 Aug. 30 Sept.
1952

1

1953

1

1953

1953

Actief

Prolongatie voorsch. op effecten

1.180

1.334

1.374

1.329

Kredieten aan de Private Economie.

…..

.36.546

35.513

35.422

36.024

Acceptaties

……………………..9.134

7.991

7.939

7.852

Handeiswissels

……………………11.483

10.063

9.910

10.97!

Kredieten aan de Overheid
…………..

42.408

43.287

43.205

43.910

Diverse debiteuren ………………..14.749

16.125

16.199

15.872

Passief
Tofttle deposito’s.

…………………

.64.251

65.369

65.134

66.680
Op zicht
………………………..
57.510

57.832

57.228

58.724
Op termijn
……………………….
6.741

7.537

7.906

7.956
Obligaties en kasbons

…………………
955

1.206

1.285

1.490
Eigen middelen
…………………….
5.770

6.039

6.006

6.006

De obligatiemarkt.

Het koersverloop der vastrentende waarde vertoonde

tijdens de maand October slechts beperkte schomme-

lingen, die hoofdzakelijk in verband stonden met de

arbitrageverrichtingen rond de emissie van de nieuwe

Staatslening. Vooral de obligaties met middelmatige loop-
.

tijd en ook enkele waarden met korte looptijd bleven

naar een koersdaling gericht. Ook de koersen der obli-

gaties met korte en halflange termijn uitgegeven door de

parastatale instellingen en door de grote steden, vertoon-

den een dalende beweging. De langlopende obligaties

van de Staat, evenals van het gemeentecrediet, de pro-

vincies en de steden waren meer koersvast. De obligaties

van de private ondernemingen verbeterden verder hun

noteringen. Sedert Juni 1952 vertonen de langlopende
obligaties van deze rubriek een ononderbroken koers-

stijging, zodat het gemiddeld rendement hier van 5,62 pCt

tot’ 5,23 pCt is teruggelopen.

‘Het herstel van de obligatiekoersen, na het afsluiten
van de inschrjvingstermijn der 44 pCt lening 1953/68

zal normalerwijze worden bevorderd door de verlaging

van de discontovoet van de Nationale Bank met 114 pCt

op 28 October jl.
In tegenstelling met de voorgaande Staatslening heeft

de jongste emissie blijkbaar aan de verwachtingen vol-

ledig beantwoord. Het geëmitteerd bedrag bereikte circa

fr. 6.900 mln t.o. fr. 4.420 mln voor de 44 pCt lening

1953/73. Hieruit blijkt, dat het terugbrengen van de-
maximumlo’optijd tot 15 jaar gunstig werd onthaald

door de beleggers en dat de obligatiemarkt nog ruim is.

Het uit de markt blijven van instellingen zoals het

Gemeentecrediet en de N.M.K.N., die zich beperkten

tot doorlopende uitgiften van kortiopend papier, heeft

tot de liquiditeit der emissiemarkt bijgedragen.

Intussen werd een nieuwe 44 pCt lening van de Stad

Brussel aangekondigd. Deze uitgifte is fr. 275 mln groot

en wordt â 97,50 ‘pCt uitgegeven. De obligaties hebben

een maximumlooptijd van 15 jaar en zijn terugbetaalbaar

door jaarlijkse trekkingen, â pari tijdens de eerste 8 jaren,

â 101 pCt tijdens de vier volg6nde jaren, â 102 pCt het

13de en 14de jaar en uiteindelijk â 103 pCt. Voor een

gemiddelde looptijd van 111/3 jaar wordt voor deze

lening 4,92 pCt vergoed, terwijl het rendement berekend

tot de uiterste vervaldag 4,88 pCt bereikt.

Rentestand op de obligatiemarkt
1)

(in pCt per einde maand)

Gemiddelde
1
Aug.
1
Juni

Juni
1
Sept. i Oct.
looptijd

1948

1950
1
1951

1953

1953

Staatsfondsen

….

7 â 8 jaar

4,83,

4,63

5,24

4,74

4,79

Kasbons parastata-

Staatsrenten
…….
langlopende

4,77

4,38

4,68

4,43

4,43

Kasboni steden

..

5 Is 6 jaar

5,07

1

4,49

1

5,37

1

5,10

5,12

le instellingen

. .

ca 9 jaar

.

5,41

4,73

4,80
Private instellingen

10
Is
12 jaar

6,06

5,43

6,08

5,25

5,23
2)
Bron: K.B.

Reële rendementen – rekening gehouden met agio en disagio
tegenover terugbetalingsprijs.

De aandelenmarkt.

De Brusselse aandelenmarkt bleef tijdens de be-

schouwde periode getypeerd door afwisselende hausse-

en dalingsbewegingen van zeer geringe aard en van weinig

lange duur. Schematisch gezien noteerde men een lichte

opgang tot 6 October, gevolgd door een geleidelijke daling

tot 14 October. Hierna trad opnieuw een zeer lichte

stijging in tot 16 October, afgewisseld door een matige

daling tot 22 October, waarna weer een kleine herneming

het koerspeil omhoog .dreef tot 29 October.

Deze korte bewegingen bewijzen eens te meer, dat het

publiek zich weinig aan de aandelenmarkt interesseert,

zodat het professioneel element bij het bepalen van de

beursatmosfeer in de huidige omstandigheden nog steeds

overwegend is.

De baissiers waren toonaangevend, wat trouwens ook

mag blijken uit de langere duur van de dalende bewe-

gingen. Over de ganse maand beschouwd brokkelde de

algemene koersindex nog met
Y,5
pCt af. De daling was

vooral afgetekend in de steenkolenmijnen, de brouwerijen,

de metallurgie, de scheikunde, spiegelgias en textiel.
Het algemeen indexcijfer der aandelenkoersen (basis

1936138 = 100) stond einde October op 221,7 tegen 222,7

een maand tevoren, terwijl het gemiddeld beursrende-

ment van 75 typische waarden 4,94 pCt bedroeg. De

voortdurende afbrokkeling hiervan is vooral toe te

schrijven aan de inkrimping van de uitgekeerde divi-

denden.
Kortrijk.

Dr L. DELMOTFE.

.
.5
00

wC—.o
-e.-
OC

‘n–
o

::2si
n
‘..

n

19 Oct.

1953
2.791.126
1.509.736
861
228.932
31
26 Oct.

1953
2.791.445 1.544.074
773
218.324
35.088
2 Nov.

1953
2.791.761 1.540.939
764
217.604
39.866
9 Nov.

1953
2.792.124
1.554.969
906
220.788
33.298
16 Nov.

1953
2.791.935
1.544.446
872 214.262
33.651
23 Nov.

1953
2.791.751
.1.579.390
801
221.294 31.389

0
Saldi in rekening courant

-h

.so

0
u

o
c…-
-.«°’l

ui
50
er

19 Oct.

1953
1
3.096:650
ï5960
liTl.2O0.559]
68.467
1

32.516
26 Oct.

1953


1
3.120.275
2.562.988
595.727
1.2O0.559
77.715
26.883
2 Nov.

1953
1 3.209755
2.476.372
511.735
1.200.5591
90.205
27.162
9 Nov.

1953
3.139.926
2.554.623
524.369
1.200.5591
519.902
1
87.236
16 Nov.

1953
1

3.130.183
2.548.739
736.943
992.2091
68.648 t
16.866
23 Nov.

1953
3.134.656 2.581.263 733.643
992.2091
83.325
1
16.599

II

raca1t.r

959
25
November 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

DE NEDERLANDSCRE BANK
(Voornaamste posten in duizenden guldens)

De Kring van Amsterdamse Economen organiseert dit

jaar voor zijn leden wederom een aantal heroriënterings-
avonden. Een viertal hoogleraren is bereid gevonden op

deze bijeenkomten als inleider op te treden, ter bespre-

king van een actueel vraagstuk uit hun vakgebied.

Het programma voôr deze avonden luidt als volgt:

1 en 15 December: Prof. Dr C. Goedhart: ,,De theorie
van het monetaire evenwicht”;

19
Januari en
2
Februari: Prof.
Dr P.
Hennipman:

,,Marginalisme en anti-marginallsme in d- prijs-

theorie”;

16 Februari en 16 Maart: Prof. Mr J. Valkhoff: resp.

,,Eigendoriisoverdracht tot zekerheid” en ,,Eigendom

van appartementen”; –

2
en
30
Maart: Prof. Dr H. J. van der Schroeff: ,,Nieu-

we inzichten omtrent de interne organisatie”.

De avonden zullen worden’ gehouden in het Universi..
teitsgebouw :(Oudemanhuispoort); aanvang
20.00
uur.

Voor het volgen van de gehele lezingencyclus, is een

bijdrage verschuldigd van
f20;
voor het bijwonen van

vier
of
minder lezingeix is dit bedrag vastgesteld op f 10

Deze bijdragen kunnen *ord’en voldaan door• storting

op Gem. Giro A
1055 of
Postgiro
359692
ten name van

de penningmeester van de Kring van Amsterdamse Econo-

STATISTIEKEN

INDEJiERVAN BRUTO-LONEN EN SALARISSEN VAN MANNE.
LIJKE ARBEID5KRLCHTEN IN NEDERLAND’)’)

30 Juni 1947 = 100)

Periode
.

‘5

______

0

..54

___

0

•O,O

……………

.

..

I[

___

=.

__

1947
gem.
100
100
101
100
1948
gem
105 104
101
105
101
1949
gem
t09
III
108
109
107
1950
gem
116
121
116
117

.
.116
1951
gem
130
125
126
124
1952
gem

……

……..101

128 135
127
129
126
1953
.
…_.

31
Jan

…………125

130
140
128
131
127
1
30
Juni
130 140
128
.131
)27
31
Sept
130 140 130
131
127
30
Oct……..
131
140
130
132
127.

‘)
Bron:
C.B.S.
‘)
Excl.
kinderbijslag.

WERKLOOSHEiD
IN
NEDERLAND’)’)

Maand

Totaal aantal
werklo-

waarvan

nijverheid
landbouw
1

ar°eers

31 Jan. 1953
4
)
146.700
61.900
16.400
20.100
130.300
53.100
13.700
17.800
31 Maart 1953
95.200
35.500
7.200
11.700
28 Febr.

1953

……….

83.700
27.800
8.100
11.300
68.700
22.700
4.100
9.600
29 Juni

1953

……….
61.800
19.7.00
.600.
8.900

30 April

1953…………..
30 Me,

1953

…………..

61.100
20.800
2.900
8.600
31 -Augustus 1953

….

60.300
19.800
3.000
8.200
31

Juli

1953

………….

30 September 1953
59.000
17.500
2.000
7.600
31 October 1953
63.700
18.800
3.900
8.900
1)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
‘) Alle cijfers zijn exclusief de D.U.W.-arbeiders, die van Januari 1953 af niet
meer als werklozen worden beschouwd.


‘)
Inclusief personen, die tewerkgesteld Waren op Gemeentelijke,Sociale Werk-
voorzieningsobjecten voor handarbeiders en op Werkverruinsingsobjecten voor
hoofdarbeiders.
‘) Exclusief de gegevens van de provincie zeeland (watersnood).

Gemeente Emmen

Bij de gemeente Emmen

wordt gevraagd

een ambtenaar
– clie ondes leiding van de idviseur voor het stedebouw-
kundig onderzoek, Prof. I! Th. K. van Lohuizen, wôrdt
belast met. dé verzorging van de documentatie en het
onderzoekswerk ten behoeve van de woningvoorziessing
en de door de dienst van gemeentewerken te ontwer-
pen uitbreidingsplannen. Ook zij, die In een middelbare
ratig eivaFihg

hebben oigdâanôp tdouffdi
terrein, komen voor een benoeming in aanmerking.

Salarisgrenzen, afhankelijk van ervaring en bekwaam-
heid
f 420064-f
5216.18 of
f
4852.35-f 6065.10, mcl. de
toelagen overeenkomstig het Toelagebesluit 1951. Ver-
plaatsingskostenregeling
,
is van toepassing. –

Sollicitaties op zeget met gegevens omtrent opleiding,
diploma’s, ervaring enz, binnen -14 dagen na verschij-
ning van- dit blad in te zenden aan 5e Burgemeester.

beschikbare krachten

SCANDINAVIË

Zweedse jongeman in Nederland, metgoede- op-

leiding, practische ervaring en talenkennis, o.a.

vloeiend Nederlands, zoekt

POSITIE BIJ ONDERNEMING

voor de behartiging van de im- en exortbelan-

gen met Scandinavië.

Brieven onder letter F. J. aan Adv. Bur.

Janssens en Co., Spul 15-19 Amstërdan

i.

n doel

U merk

too’naangevend!

ij

1

Hoe brengt U dat ideaal naderbij ?

door
,
Waardigheid

door
.
Volbarding

door Slimheid

door Wáakzaamheid

door Snelheid

door Soepelheid

U
weet iets van
Uw
zaak,
WIJ weten iets van reclame! Zullen wij eens zien hoe wij

samen, met het bovenstaande voor ogen, Uw reclame kunnen richten op dat éne doel?

Het is verrassend hoeveel mogelijkheden zich reeds kunnen openen tijdens een eerste,

oriënterende bespreking met

áq
RECLAME ADVIES BUREAU B. VAN BORSSUM WAALKES VONDELLAAN

BAARN TEL 2196

Auteur