Economisch
–
Statistische;
Berichten
Werkgelegenheidspoijtiek
*
.DrF.W.C.Blom
Waarom stagneert de industrialisatie ?
J. W.
van. Borselen
De afwikkeling der watersnoodschade
Dr Ph.
J.
Idenburg
Europese samenwerking op statistisch
gebied
*
J. A. P..
van Wijck
De financieel-econonische positie der
Nederlandse koopvaardij
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
38e JAARGANG
No 1887
WOENSDAG 29 JULI
1953
t,
18Db
18Db
KAS-ASSOCIATIE
N.V.
SIUISTRAAT 172
AMSTERDAM
Betaalkantoor voor coupons,
dividenden en uitgelote stukken
R. MEES & ZOONEN
A° 1720
BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS
ROTTERDAM
EERSTE NEDERLANDSCH E
Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 018F0-5345
4dte4ie-op4*acktei
voor het volgende nummer
dienen uiterlijk 4 Aug. 1953
v.m. in het bezit te zijn van
de Advertentie-afdeling
Postbus 42, Schiedam.
Tel. 69300 Toestel 1 of 3
AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT. SCHIEDAM – VLAARDINGEN
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdâm – Rotterdam – ‘s-Cravenhago
Alle Bank- en Effectenzaken
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
*
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redaclie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse
Steenweg 357, Gent.
£ irniPj5Z
OLDSMOBILE
tweekleurig, als nieuw, slechts 46.000 mijl ge-
lopen. Met de grootste zorg gereden en door dealer uitstekend
onderhouden. Zeer veel accessoires, o.a. Coenen schuifdak, zoek-
licht, tweede compleet reserve-wiel ens. Taxatie-rapport ANWB
aanwezig. Deskundig onderzoek toegestaan. J. KERST3NS,
Riouwstraat 9, Den Haag. Maandag t/m Vrijdag 9-12 en 14-17 uur.
N.V. BELEGGING MAATSCHAPPIJ
—
VOOR SOCIALE FONDSEN
*
Toetreding per ultimo Juli
Gelegenheid tot deelneming tegen de afgifteprijs per
uit. Juli 1953 staat open tot en met 10 Augustus e.k.
(afgifteprijs per uit. Juni 1953: 1 11 7003)
inlichtingen bij de Directie:
N.V. Hollandsche Belegging en
Beheer Maatschappij
KEIZERSGRACI-(T 706 – AMSTERDAM-C
Teletoon 35634-35173-33454-36592
Abonnementen:
Pieter de Hooc/iweg 120, Rotterdam- W.
Aboemesnentsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese R(jksdelen (per zeepost) f 26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 ets.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-zeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdru.kkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
582
.
–
29 Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE, BERICHTEN
583
Werkgelegenheidspolitiek
Dezer dagen heeft Prof. Dr J. Tinbergen een boekje
hetlicht doen zien dat tijdens de oorlog door Dr A. Bijl
werd geschreven. Het draagt tot hoofdtitel:
Werkgelegen-
heidspolitiek
en als ondertitel:
Ordening in een vrije eco-
nomie
1).
Het is een van de meest merkwaardige boeken die wij
in de laatste tijd hebben gelèzen. De schrijver kende de
de theorie van zijn tijd en speciaal die van Keynes zeer
goed, maar van professie was hij geen econoom doch een
wis- en natuurkundige. Dit verklaart zijn streven naar
een grote mate, van exactheid hetgeen, gepaard met een
lofwaardig en geslaagd streven om, voor het gewone
publiek’ leesbaar te zijn, geleid heeft tot een boekje dat
ook nu nog een voor velen verhelderend beeld van de
economische betrekkingen tussen geldstromen, nationaal
inkomen en werkgelegenheid geeft. Maar omdat hij geen
econoom was, doch wel een zelfstandig denker, heeft zijn
studie vele originele trekken. Enkele daarvan zal een eco-
noom, van toen zo min als van nu, volledig aanvaarden,
maar wel zal hij daardoor, al naar zijn aard, geboeid of
tot tegenspraak geprikkeld worden. In beide gevallen
evenwel zal hij ,a lezing rijker geworden zijn. °
De grote werkloosheid, die vele economen van jonge
of middelbare leeftijd alleen nog maar uit de literatuur
kennen, heeft ‘Bijl diep aangegrepen. Tegen die achter-
‘grond moeten wij hem lezen. Zou hij het boekje tien jaar
later geschreven hebben, dan zou waarschijnlijk de onder-
titel: Ordening in een Vrije economie, de hoofdtitel, mis-
schien wel de enige titel geweest zijn. Dit tekentzijnzelf-
standig denken, want voor een socjalist uit die tijd heeft hij
een scherpe kijk op de voordelen die een Vrije economi-
sche orde heeft.
Hij aanvaardt als richtpunt voor de maatschappelijke
ontwikkeling de Vrijheid en daarmede het politieke
liberalisme dat de democratie bracht. Ook aanvaardt
hij tot grote hoogte de vrijheid van de ondernemer omdat,
als er van de zijde van het geld geen verstorende factoren
optreden, tot in hoge mate een paralleliteit tussen indivi-
dueel belang en gemeenschapsbelang bestaat. Vrijheid
is voor hem evenwel geen bandeloosheid. ,,De ideeën
‘) Dr A. Bijl, Werkgelegenheidspolitiek. Ordening in eer,. Vrije
ecï,ncmie.
N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam 1953, 146 blz., f5,60.
van Rousseau over een volkomen Vrije opvoeding bij-
voorbeeld, ‘kweken geen ideale mensen maar niets ont-
ziende egoïsten…. Het is daarom niet verwonderlijk,
dat de toepassing van verwante ideeën op economisch
gebied ook niet tot een heilstaat heeft geleid”. Waar het
dus op aan komt is het scheppen van het kader waar-
binnen het vrije handelen mogelijk blijft. Daarvoor is het
noodzakelijk dat de koopkracht die door de productie
ontstaat ook aangewend wordt om die productie in haar
totaliteit te kopen.
Jean Babtiste Say nam aan dat dit automatisch, zou
gebeuren en dus in laatste instantie,goederen tegen goe-
deren geruild worden. Bijl volgt evenwel Keynes waar hij
aanneemt dat er in het algemeen krachten werken waar-
door geld aan de circulatie wordt onttrokken, althans
bij een hoog niveau van werkgelegenheid en productie.
,,Het algemeen beginsel der ordening zij (evenwel) de
vrijheid”. De oplossing van dit vraagstuk zoekt hij in een
laten fluctueren van de
prijs van de arbeid
zonder dat dit
leidt tot sterke veranderingen van het
inkomen van de
arbeider.
Maar dit zal moeten geschieden zonder ,,een
steeds aangroeiende staatsschuld of een steeds aangroeiend
bezit aan geld onder de burgers. Beide kunnen op den duur
gevaarlijk , worden”. Wijze woorden voor iemand met
de ervaring van 1932!
Ook maakt Bijl een scherp onderscheid tussen conjunc-
tuurwerkloosheid en werklôosheid die uit de structuur
van de maatschappij (althans zoals die maatschappij voor
de tweede wereldoorlog was) voortvloeit.
Misschien zal men zeggen dat wij nu in een andere
maatschappij leven en dat dus het boekje van Bijl geheel
verouderd is. Laten wij dat hopen! Maar laten wij ook
niet vergeten dat, om met de woorden van de inleider
(Tinbergen) te spreken ,,het bijna nog geei ,,ernst” met
de conjunctuur is geweest”. Juist omdat wij geen zeker
–
heid hebben dat de problem
,
1,
die tussen de beide wereld-
oorlogen de wereld teisterden, nooit terug zullen komen,
is het goed als wij ons in de problematiek van Bijl ver-
diepen, ook al zullen wij misschien anders moeten
handelen. ‘
Amsterdam.
‘ Dr W. J.
V.
d. WOESTIJNE.
Werkgelegenheidspolitiek,
door Dr, W. J. v. d.
Woest ijne
………………………….
Waarom stagneert de industrialisatie?,
door Dr
F.W.C.Blom ………………………
De afwikkeling der watersnoodschade,
door
J. W. van Borselen
………………….
Europese samenwerking op statistisch gebied,
door
Dr Ph. J. Idenburg
………………….
De financieel-economische positie der Neder-
landse koopvaardij,
door J. A. P. van Wijck
Aantekeningen
Het verslag van de Raad van Beheer van het
Verbond der Belgische Nijverheid ……..
Het transportwezen in Italië,
door ‘Dr L. van
Egeraat
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Juni 1953,
door, Dr L. Delmotte ………………….
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redactéur:
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mert
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
584
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29Juli 1953
DE ARTIKELEN.VANDEZE WEEK
Dr F. W. C. BLOM, Waarom stagneert de industrialisatie?
De jongste Industrialisatienota. heeft aan de dag ge-
bracht, dat de netto-investering in duurzame productie-
middelen der industrie in 1953 slechts f 500 mln zal be-
dragen, terwijl f 900 mln nodig is en in vorige jaren ook
is behaald. ten belangrijk deel van de netto-investeringen
ligi bij de Overheid. Deze investeringen zullen in 1953
niet beneden vorige jaren blijven. De achteruitgang,
schuilt bij de zuiver particuliere investeringen. De winst-
vooruitzichten zijn verminderd en daardoor zijn expansie-
investeringen in het algemeen niet meer lonend; rationa-
lisatie-investeringen zijn echter des te aantrekkelijker
geworden. Daling der winstverwachtingen levert geen
verklaring op voor het ongebruikt’ blijven van de ruime
investeringsmogelijkheden voor rationalisatie. Schrijver
ziet de verklaring in het gebrek aan financiële middelen
om de investeringsplannen te verwezenlijken. Uit statis-
tische gegevens blijkt dat de netto-liquiditeit heel wat
minder is dan 3 jaar geleden. Bovendien gaat een steeds
toenemend deel van het bedrijfsleven uit industrie be-
staan, en deze heeft een uitzonderlijk hoge liquiditeits-
behoefte. Hierbij komt nog, dat de liquiditeitsdrang der
industrie groter wordt naarmate ze kwetsbaarder wordt
door toenemende afhankelijkheid van export en toe-
nemende liberalisatie van de binnenlandse markt. Al
deze factoren vergroten de liquiditeitsdrang, terwijl de
markt voor risicodragend kapitaal volkomen is opge-
droogd. Het voornaamste middel om de liquiditeit der
industrie te verbeteren en de liquiditeitsdrang te be-
perken, is de markt voor risicodragend kapitaal weer tot
leven te brengen. Daartoe is nodig dat de uitgekeerde
dividenden van de belastbare vennootschapswinst wor-
den afgetrokken. Deze wijziging in het belastingstelsel
zou het de ondernemingen ook gemakkelijker maken
van het stelsel van de overdreven zelffinanciering af te
stappen. Bovendien wenst schrijver dat dividenden in
de vorm van bonusaandeleniniet zwaarder worden belast
met Inkomstenbelasting’ dan tot het percentage van de
Vennootschapsbelasting. Schrijver bepleit ook dat de
firma’s in fiscaal opzicht als vennootschappen behandeld
moeten worden.
J. W. VAN BORSELEN, De afwikkeling der waters-
noodschade.
Bij de opstelling van de aangifteformulieren voor
watersnoodschade is de uiterste eenvoud betracht. De
door de watersnood getroffenen werd dan ook niet ge-
vraagd een specificatie der schade in te dienen. Een een-
voudige vermelding, dat men in een bepaalde rubriek,
t.w. onroerend goed, bedrjfsuitrusting en/of voorraden,
huisraad, schepen, schade had geleden, was voldoende.
Van de eigenlijke , , schadeprovincies” is Noord-Brabant,
wat de schade aan herstelbaar onroerend goed betreft,
de minst zwaar getroffen provincie. Zuid-Holland zal
vermoedelijk het hoogste aantal schadegevllen ople-
veren, zij het dat het aantal lichte schadegevallen (tot
f 1.000) daar ?eer groot is. De voorlopige uitkomsten
van de aangiften blijven nogal ruim onder de destijds ge-
dane schattingen, die grotendeels steunden op waar-
nemingen tijdens het onder-water-staan, toen het geheel
nog onoverzichtelijk was. Het is voorbarig reeds thans
conclusies te trekken omtrent de uiteindelijke totale
schade.
Dr Ph. J. IDENBURG, Europese samenwerking op
statistisch gebied.
Op de Derde Regionale Conferentie van Europese
Statistici, is besloten tot een blijvende samenwerking van
de leiders der Europese statistische diensten in een
lichaam, dat bekend zal staan als de Conferentie van
Europese Statistici en .dat zal werken onder de auspi-
ciën van de Verenigde Naties. Het doel van deze Confe-
rentie is: 1. de verbetering van de nationale statistieken
en haar internationale vergeljkbaarheid met macht-
neming van de aanbevelingen van de Statistische Com-
missie der Verenigde Naties, de Gespecialiseerde Licha-
men en – voor zoveel nodig – andere bevoegde licha-
men; 2. de bevordering van een goede coördinatie van de
statistische werkzaamheden in Europa van internationale
lichamen teneinde een grotere uniformiteit in methoden
en definities te bereiken en de lasten voor de nationale
statistische diensten tot een minimum te beperken.
J. A. P. VAN WIJCK, De financieel-economische positie.
der Nederlandse koop vaardij.
Schrijver heeft een geconsolideerde balans samen-
gesteld van een negental rederijen, welke per 31 Decem-
ber 1952 samen 74 pCt der bruto-registertonnage van de
Nederlandse koopvaardijvloot, exclusief tankers in eigen-
dom bij oliemaatschappijen, troepenschepen, coasters
beneden 500 bruto-registerton, exploiteerden. Het. jaar
1952 is voor de scheepvaart een zeer gunstig jaar geweest.
Schrijver gaat nader in op de waarde van de vloot en op
de liquiditeitspositie van de rederijen.
SOMMAIRE
Dr F. W. C. BLOM,Pourquoi stagne l’industrialisation?
L’auteur explique la stagnation de l’industrialisation
par le défaut de moyens financiers pour réaliser les plans
d’investissement. Pour combier ce manque, l’auteur
prône diverses mesures fiscales.
J. W. VAN BORSELEN, Le recul des dégôts de l’inonda-
tion.
Le 30 juin courant s’est achevé Je relèvement des dé-
gâts réparables aux biens immeubles dans les régions â
nouveau asséchées. L’auteur détaille, dans cet article,
la manière suivie et les résultats obtenus.
Dr Ph. J. IDENBURG, Coilaboration Européenne sur
le plan statistique.
L’auteur traite de la tâche et de Ja manière de travailler
de Ja Conférence des Statisticiens Européens, qui a été
fondée lors de Ja 3e Conférence régionale des Statisti-
ciens Européens, comme forme de collaboration con-
stante, des chefs des services statistiques européens. Cet
organe travaillera sous les auspices des Nations-Unies.
J. A. P. VAN WIJCK, La positionfinancière -économique
de Ja flotte marchande néerlandaise.
–
L’auteur a établi une balance consolidée de 9 entre-
prises d’armement, qui, du 31 décembre
1952,
exploitè-
rent ensemble 74 pc du tonnage enregistré brut de Ja
fiotte marchande néerlandaise. L’auteur insiste sur la
valeur de Ja fiotte et Ja position en liquidités des sociétés
d’armateurs.
29 Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
585
Waarom stagneert de industrialisatie?
Diagnose.
De jongste industrialisatienota heeft aan de dag gebracht,
dat de netto-investering in duurzame productiemiddelen
der industrie in 1953 slechts
f
500 milliöen zal bedragen,
terwijl, f900 millioen nodig is en in vorige jaren ook
behaald is (omgerekend op het huidige prijspeil).
Het netto-investeringsniveau is dus al bijna gehalveerd.
Maar de ernst van de achteruitgang is nog groter. Een
belangrijk deel van de netto-investeringen ligt bij de
overheidsbedrijven (energie en verkeer, Staatsmij nen), bij
het door de Overheid gesteunde Breedband-object, en
enkele door de Overheid gesteunde investeringen voor
militaire productie. Dit soort investeringen zal in 1953
niet beneden. vorige jaren blijven. De achteruitgang schuilt
bij de zuiver particuliere investeringen, die dus tot ver
beneden de helft zijn gedaald. En dat die nog niet verder
gedaald zijn, is ten dele te danken aan de netto-inves-
teringen van Amerikaanse bedrijven, waaronder die in
de petroleumindustrie wel de grootste zullen zijn.
•De Directeur-Generaal van de Industrialisatie moet
over cijfers kunnen beschikken, waaruit blijkt, dat de
zuiver particuliere Nederlandse investeringen in de
industrie netto zeer gering zijn geworden.
De diagnose van de oorzaken hiervan is van beslissende
betekenis voor de te kiezen remedie. De Nota
Wijst
vooral
op de daling der winstvooruitzichten nâ belasting, al
ontkent zij niet, dat kapitaalgebrek een rol kan hebben
gespeeld. Vandaar de gedachte der Regering, dat het
mogelijk zou zijn de investeringen weer op gang te bren-
gen door via belastingfaciliteiten het netto-rendement van
nieuwe investeringen te verbeteren. Ik vrees, dat deze
diagnose verkeerd is en dat de remedie duszal falen.
Niemand zal ontkennen, dat de winstvooruitzichten
verminderd zijn en dat expansie-investeringen daardoor
in het algemeen niet meer lonend zijn. Maar daarentegen
zijn rationalisatie-investeringen des te aantrekkelijker
geworden. Voor vele enigszins verouderde bedrijven
bestaat er misschien geen krachtiger investeringsstimulans
dan een verliesverwachting indien niet tijdig de bakens
worden verzet. Dit is ‘in de eerste plaats elementaire
psychologie; voor de meeste ondernemers is winst-
maximalisering bijzaak, doch de instandhouding van het
bedrijf hoofdzaak. Het is in de tweede plaats elementaire
calculatieleer. Wanneer de onderneming aan een te hoge
kostprijs dreigt ten onder te gaan, is iedere investering,
die dit verlies kan beperken, zonder meer rendabel.
De toekomstige winstbelastingen – spelen in deze cal-
culatie vrijwel geen rol, als men van de pessimistische
verwachting uitgaat, dat de onderneming zelfs na verlies-
beperkende rationalisatie weinig kans heeft om veel
netto-winst te maken. Wie zwoegt om in de toekomst
de eindjes aan elkaar te kunnen knopen, maakt zich geen
kopzorgen over toekomstige ‘winstbelasting. Daarbij komt
nog, dat het rendement van rationalisatie-investeringen
van te voren vrij exact is te, befekenen, in tegenstelling
met de meer op fantasie gebaseerde winstverwachtingen
van expansie-investeringen. Het feit, dat de winstver-
wachtingen verminderd zijn, bewijst dus hoegenaamd
niet, dat er voor de gevestigde bedrijven minder mogelijk-
heden voor rendabele investering zijn, integendeel.
Nu is er ongetwijfeld ruimte te over voor rationalisatie.
Dit blijkt statistisch al uit de omstandigheid, dat de
gemiddelde arbeidsproductiviteit in de industrie nog
nauwelijks boven 1938 ligt, terwijl die productiviteit
sindsdien door technische vooruitgang en betere organi-
satie met
25
pCt had kunnen stijgen. Men zou eens een
enquête bij de efficiency-adviseurs moeten houden, om
te zien hoeveel rendabele rationalisatieplannen in de
bureaux gereed liggen. En deze perfectionnering is hoog
nodig om door een lagere.kostprjs de afzetmogelijkheden
te verruimen – hetgeen volgens iedereen vooraf moet
gaan aan expansieplannen – enom de industrie in staat
te stellen hogere reële lonen uit te betalen – hetgeen
immers het doel van het bedrijfsleven is.
Ook historisch staat vast, dat iedere periode van
expansie-investering gevolgd pleegt te worden door een
periode van niet minder omvangrijke rationalisatie-
investeringen. Dat hebben wij in 1925-1929 ook gezien;
hoewel ‘toen de verwachting zeker niet bestond, dat de
winsten zouden blijven stijgen en integendeel vele onder-
nemers een steeds feller concurrentie voorzagen, bleef
men op volle kracht investeren om efficiënt te kunnen
produceren als de concurrentie zou losbarsten. Zelfs nâ
de crisis van September 1929 bleven in de eerste tijd nog
vele ondernemingen investeren, juist omdat moeilijke
jaren in het verschiet lagen. Wat de investeringsdrang
betreft, zie ik geen verschil tussen 1925 en 1953; het onder
–
scheid ligt er alleen in, dat thans de winsten voor het
leeuwendeel naar de fiscus verdwijnen en dus njet voor
investering beschikbaar zijn.
Waar dus de daling der winstverwachtingen geên ver-
klaring oplevert voor het ongebruikt blijven van de
ruime investeringsmogelijkheden voor rationalisatie, moet
de oorzaak wel in het ande.re
vlak liggen, bij het knelpunt
yan het ,,kapitaalgebrek”, het gebrek aan financiële
middelen om de investeringsplannen te verwezenlijken.
Wat de financiële positie van het bedrijfsleven betreft,
beschikken wij over weinig afdoende statistische gegevens,
doch de steeds voortreffelijker wordende verslagen van
De Nederlandsche Bank helpen ons wel een eindop weg.’
Het totale bezit van gezins- en bedrjfshuishoudingen
aan geld, deposito’s en Schatkistpapier was in 1949
f 9,1 milliard, of 57 pCt van het nationaal inkomen tegen
marktprijzen, dat’ toen f 16 milliard bedrbeg. In 1952
bedroeg dit bezit aan liquiditeiten f 9,4 milliard of slechts
47 pCt van het huidige nationaal inkomen van f 20 mil-
hard. Bovendien steeg in de tussentijd de schuld van het
bedrijfsleven aan’ het bankwezen met f0,6 milliard of
3 pCt van het nationaal inkomen. De netto-liquiditeit
is ‘dus heel wat minder dan 3 jaar geleden. Een ander,
gebrekkiger, gegeven wijst op achteruitgang ten opzichte
van 1938. Toen bedroeg de totale voorraad aan chartaal
en giraal geld 46 pCt van het nationaal inkomen, en nu
is dit cijfer slechts 38 pCt. Dit alles duidt er op dat het
bedrijfsleven niet ruim in het geld zit.
Hierbij kort dat een steeds toenemend deel van ons
bedrijfsleven uit industrie gaat bestaan, en dat de indus-
trie een uitzonderlijk hoge liquiditeitsbehoefte heeft.
Een industrieel slaapt niet rustig als hij niet een deel van
zijn bedrijfskapitaal in de vorm van liquiditeiten achter
de hand heeft; bankcrediet gebruikt hij alleen voor zeer
586
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 Juli 1953
tijdelijke en aflopende behoeften. De handelaar in stapel-
producten daarentegen voelt zich eerst gelukkig wanneer
hij niet alleen zijn eigen kapitaal maar bovendien .ndg
gleend geld in goederen heeft gestoken.
De handel in stapelproducten heeft dus feitelijk een
negatieve liquiditeitsbehoefte (doorlopende credietbe-
hoefte), terwijl de industrie een positieve liquiditeits-
behoefte (verlangen naar kasmiddelen, gepaard met
credietvrees) heeft. En dat verschil is gemakkelijk te
verklaren uit de bedrijfseconomische karakteristiek van
dé industrie, die door doorlopende kosten en gespecia-
liseerde productie op een crisis heel anders reageert dan
de handel. De handelaar kan zijn voorraden inkrimpen
en vrij gemakkelijk op andere producten overschakelen.
Bij de industrie daarentegen nemen de voorraden in
een crisis eerder toe, doordat men wegens doorlopende
kosten de productie niet maar zo kan inkrimpen; en als
men de kostprijs moet verlagen, vereist dat vaak grote
investeringen. ‘De verstandige industrieel heeft juist
aan het einde van de opgaande conjunctuur een sterke
liquiditeitsbehoefte, om zich te wapenen voor
onvrj-
willige
voorraadinvestering en
noodgedwongen
investering
in een eventuele depressie.
Men ervaart dan ook dat bij de voortschrijdende ver-
sclkuiving van handel naar industrie het ,,tekort aan liqui-
diteit” evenals het daarmede vrijwel identiek zijnde
,,tekort aan risicodragend kapitaal voor het particuliere
bedrijf” steeds meer het knelpunt voor de investeringen
wordt.
Daarbij komt dan nog dat de liquiditeitsdrang
der industrie groter wordt naarmate zij kwetsbaarder
wordt door toenemende afhankelijkheid van export,
en toenemende liberalisatie van de binnenlandse markt.
En bij al die liquiditeitsdrang verhogende factoren
komt nu nog dat de markt voor risicokapitaal vol-
komen is opgedroogd. Firmakapitaal is niet meer
verkrijgbaar; aandelen staan genoteerd op de helft van
vervangingswaarde of minder, dooreengenomen slechts
weinig boven de prijzen van 1938. Deze omstandigheid
doet zich tot op zekere hoote voor bij iedere beurs-
depressie – welke uiteraard een daaropvolgende de-
pressie van de investeringen pleegt te veroorzaken
maar nooit is het opdrogen van de kapitaalmarkt voor
de particuliere ondernemer zo ernstig en permanent
geweest als, thans. Wanneer een ondernemer de indruk
krijgt dat hij er onder geen enkele omstandigheid in zal
kunnen glagen kapitaal aan te trekken, zelfs niet tegen slech-
te condities, om met zijn onderneming aan eventuele ge-
wijzigde omstandigheden het hoofd te bieden, moet hij
zich er wel op instellen dat hij zich onder alle omstan-
digheden met zijn reservekas en reservecredietwaardig-
heid kan redden. Dat kan hij slechts bereiken door nu
iedere’ vermijdbarë investering na te laten, ongeacht de
winstmogelijkheden die hem daardoor ontgaan.
Het’is met de liquiditeitsbehoefte van een industrieel
gesteld als met de benzinebehoefte van een automobilist.
Wie een weg berjdt waaraan vele tankstations liggen,
kan met een gerust hart de reis aanvangen met een bijna
ledige tank. Doch als men bij een traject komt waar de
benzinestations ontbreken, moet men eerst een ifinke
reservevoorraad inslaan voordat men de volgende etappe
begint.
Remedies.
Om de particuliere investeringen weer op het gewenste
peil te brengen, zullen wij in de eerste plaats de liquiditéit
van de industrie moeten verbeteren en haar liquiditeits-
drang moeten verzwakken. De vraag is alleen hoe dit.
gedaan kan worden zonder de gevestigde sociale ver-
houdingen geweld aan te doen.
Het voornaamste middel om de liquiditeit der industrie
te verbeteren en tegelijkertijd ook de liquiditeitsdrang
der industrie te beperken, is de kapitaalmarkt voor het
bedrijfsleven (de markt voor risicodragend kapitaal)
weer tot leven te brengen.
Wij moeten er daarbij van uitgaan, dat de totstand-
gekomen inkomensnivelleririg niet in hoofdzaak onge-
daan kan worden gemaakt. Dit betekent dat het er vooral
slecht blijft uitzien voor de omvang der besparingen uit
hoge inkomens, die vroeger de bron vormden voor
persoonlijke
kapitaalverschaffing aan firma’s en besloten
n.v.’s. Daartegenover komt nu een groter deel der be-
sparingen uit lagere inkomens en’ die komen grotendeels
terecht bij personen en lichamen, zoals institutionele be-
leggers en beleggingsmaatschappijen, die een
koel-
zakelijke
kapitaalbelegging nastreven. Aan de aanbod-
zijde van de kapitaalmarkt wordt deze -markt steeds
meer beheerst door beleggers die nuchter én voorzichtig
risico en rendement afwegen, in plaats van zich door
persoonlijke banden, sympathie en ondernemingslust
‘te laten leiden. De collectieve belegger is een typisch
hoog-kapitalistische bloem, zonder hart, maar mèt
een rekenmachine.
De veranderingen aan de vraagzijde van de kapitaal-
markt gaan in één enkel opzicht in dezelfde richting.
Het deel der industrie dat door zijn omvang boven de
minimum-eisen voor de publieke vennootschap is uitge-
groeid, wordt groter. Toch komt nog slechts ongeveer
de helft van de industrie voor publieke financiering in
aanmerking. Niet meer dan 30 pCt der industriële werk-
nemers werkt in bedrijven van 500 man of meer.
Wat deze helft betreft, die voor de publieke vennoot-
schap in aanmerking komt, is financiering op de gewij-
zide kapitaalmarkt in beginsel mogelijk, mits enige
beletselen worden opgeruimd en het aandeel qua rende-
ment en risico voldoende aantrekkelijk wordt gemaakt
voor de kleine en de collectieve beleggers. Ongelukkiger-
wijs is echter het aandeel in de laatste jaren zeer gedegra-
deerd, en dat juist in een tijdsbestek waarin de ratio-
nalistische belegger de overhand krijgt.
Deze degradatie van het aandeel heeft twee oorzaken:
het belastingstelsel en de overdreven zeiffinanciering.
Êt’ dwaas de vennootschapsbelasting op uitgekeerde
winst werkt, beseft men nauwelijks. Als een vennootschap
50 pCt van haar winst uitkeert, bedraagt de vennoot-
schapsbelasting 100 pCt van de achtergehouden winst.
Keert zij 60 pCt der winst uit, dan bedraagt deze belasting
zelfs 125 pCt van de ingehouden winst. Dit stelsel is niet
anders dan een progressieve straf op winstuitkering.
Gegeven de zware belastingdruk, welke op de gehele
natie rust, kan geen inkomenscategorie van belasting
worden vrijgesteld. Het is logisch en rechtvaardig, uit-
gekeerde bedrijfswinsten bij de dividendontvangers als
inkomen te belasten en niet-uitgekeerde winsten bij de
onderneming te belasten. Doch het is onjuist – en op
de duur eenvoudigweg niet vol te houden – de onder-
neming bovendien nog eens belasting te laten betalen
over aan aandeelhouders overgedragen winst.
• Over de remedie kunnen wij kort zijn: die is, de uit-
gekeerde dividenden van de belastbare vennootschaps-
winst af te trekken. Als men er van uitgaat, dat de in-
dustrie moet expanderen en met aandelen moet worden
gefinancierd, is de uitkering van dividend evenzeer een
primaire levensvoorwaarde als de uitbetaling van loon.
Dit betekent natuurlijk een offer voor de fiscus van
29 Juli 1953
ECONOM ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
587
beperkte omvang, doch geen onredelijk offer. En de kans
bestaat, dat dit offer meer dan goed wordt gemaakt door
de voordelen, welke het Rijk uit inkomstenbelasting op
hogere dividenden zou trekken en indirect uit de opleving
van investeringen als aandelenemissies weer mogelijk
werden. Het werkelijke offer wordt nog geringer als men
bedenkt, dat het Rijk op het punt staat van de institu-
tionele beleggers geld te lenen en daarvoor rente te
betalen, o’m hen aan een belegging te helpen, terwijl de
kas van het Rijk ruim gevuld is. Deze ,,werkverschaffing”
aan braakliggende besparingen kost het Rijk geld, en het
is veel voordeliger die besparingen hun eigen inkomen
te laten verdienen in belegging in investerende bedrijven.
Deze wijziging in het belastingstelsel zou het de onder-
nemingen ook gemakkelijker maken van het stelsel van
de overdreven zeiffinanciering af te stappen. Tegen een
beperkte zelffinanciering van bijv. de helft der overwinst
zal geen aandeelhouder bezwaar mogen maken, doch
wanneer het leeuwendeel van de winsten aan de in-
dividuele beschikking der aandeelhouders wordt ont-
trokken, worden statue’i en prospectussen een farce en
het aandeel een lege dop, waarvoor de aandeelhouder
bedanken moet. Als de zelffinanciering der onderhemin-
Len beperkt wordt, zal daardoor de zelffinanciering van
de aandelenmarkt in betekenis toenemen. Van de hogere
uit te keren dividenden zal een deel worden geher-
investeerd in de bedrijven, die volgens het oordeel der
kapitaalmarkt daarvoor het meeste vooruitzicht bieden.
Men moet kiezen of delen. Wie publieke financiering
vraagt, moet zich in de zelffinanciering grote bepêrkingen
opleggen.
Voor de helft der industrie, die door haar kleinere
afmetingen op besloten vennootschappen en de firma-
vorm is aangewezen, liggen de problemen iets anders.
Deze ondernemingen blijven voornamelijk aangewezen
op versterking van het familiekapitaal uit de bedrjfs-
winsten. Dit familie-inkomen moet uiteraard ook aan de
belastingen bijdragen. Een flinke en. redelijke verlichting
zou de hiervoren bepleite belastingwijziging ook voor de
familievennootschappen meebrengen. Om practisch mo-
gelijk te maken, dat er van die dividenden na.vermogens-
en inkomstenbelasting nog iets overblijft, om opnieuw in
het bedrijf gestoken te worden, zou ik voorts willen
bepleiten, dat dividenden in de vorm van bonusaandelen
niet zwaarder worden belast met inkomstenbelastiqan
spaart
kflemeter na
kflometer geld
tot het percentage van de vennootschapsbelasting, dus
40 á 50 pCt, alles in de geest van de huidige herkapitali-
satiewet. Het voordeel is, dat dan in feite de winst-na-
belasting toch in het bedrijf blijft, terwijl de vennootschap
door de uitreiking van aandelen – waarop dividend-
verpiichtingen rusten – aan de aandeelhouders een
compensatie geeft voor het offer, dat zij voor de ontwik-
keling van het bedrijf brengen.
Voor firma’s zou de oplossing in gelijke richting moeten
worden gezocht, door hen in fiscaal’ opzicht als ven-
nootschappen te behandelen. Dit betekent, dat het margi-
nale tarief op de bedrijfswinsten belangrijk verlaagd zoi.i
worden tot 40 â 50 pCt, inplaats van thans 70 â 80 pCt.
Of die tariefsverlaging voor de Schatkist nadelig zou zijn,
is nog te bezien. Het is in ieder geval wel zeker, dat de
hoge marginale tarieven een schadelijke invloed op de
belastbare winsten uitoefenen, doordat zij een verspilling
van inkomsten in vermijdbare ,,onkosten” en onproduc-
tieve ,,investeringen” in de hand werken:
Het lijkt mij, dat langs deze globaal aangewezen wegen
de kapitaalvoorziening van het bedrijfsleven aanzienlijk
bevorderd kan worden, door redelijke verbeteringen van
het belastingstelsel, waarvan niemand het slachtoffer
wordt. En waarvan het de vraag is, of zij per saldo aan
de Schatkist veel geld zullen kosten, als zij tijdig worden
ingevoerd voordat het bedrijfsleven in een depressie is
gedompeld. Indien aldus gelijktijdig de liquiditeit van
de industrie wordt versterkt’ n de iiquiditeitsdrang wordt
verzwakt door de verbetering der kapitaalmarkt, zal de
natuurlijke investeringsiust van de ondernemers weer tot
gelding komen.
Overveen.
Dr F. W. C. BLOM.
bn
De afwikkeling der watersnoodschade
Onmiddellijk nadat de noodiottige stormvloed ons land
geteisterd had, heeft de Overheid maatregelen getroffen
om tot een snelle regeling van de schaden te geraken.
Het lag voor de hand dat daarbij gebruik gemaakt zou
worden van de diensten, die op het terrein van de oorlogs-
schade werkzaam geweest waren en daarmede een ruime
ervaring hadden opgedaan. De categorieën watersnood-
schaden vertoonden een duidelijke overeenkomst met die
van de oorlogsschaden en buitendien waren de kernen
van de organisaties, lelast met de vaststelling der oorlogs-
schaden, nog aanwezig. De laatstgenoemde omstandig-
heid maakte het mogelijk snel te handelen en de thans
allerwegen bekende Rampschadebureaux in het getroffen
gebied spoedig te bezetten met een ervaren staf van
personeel en, hetzij door tijdelijke detachering van amb-
tenaren uit de niet-getroffen gebieden, hetzij door terug-
roeping van vroegere medewerkers, de nodige armslag
te verkrijgen. Zo konden reeds op 7 Februari 1953, een
week na de ramp, de werkzaamheden van de drie ter
‘zake competente diensten, t.w. van de Ministeries van
Financiën; Landbouw Visserij en Voedselvoorzienipg en
Wederopbouw en Volkshuisvesting, een aanvang nemen.
Nu het schaderegelende orgaan van het laatstgenoemde
Ministerie op 30 Juni ji. de opneming van de herstelbare
schade aan gebouwd onroerend goed in de .,,droge” ge-
bieden in feite voltooid heeft, kan het zin hebben in dit
artikel iets te zeggen over de gevolgde werkwijze en de
verkregen resultaten.
Geleerd door de ervaring, opgedaan bij de behandeling
der oorlogsschadegevallen, is bij de opstelling van de
aangifteformulieren de uiterste eenvoud betracht. ‘De
door de watersnood getroffenen werd dan ook niet ge-
588.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 Juli 1953
vraagd een specificatie der schade (bron van veel mis-
verstand!) in te dienen. Een eenvoudige vermelding dat
men in een bepaalde, rubriek, t.w. onroerend goed, be-
drjfsuitrusting en/of voorraden, huisraad of schepen,
schâde had geleden, was voldoende. Daarmede werd voor
de vaststelling van de schade het zwaartepunt verlegd
naar het plaatselijk onderzoekdoor de Rijksdeskundigen.
Wanneer, om bij het gebouwd onroerend goed te blijven,
in volgorde van het droogvallen van het geïnundeerde
gebied, de schattiiigen verricht waren en door het Ramp-
schadebureau een contFôle op eenheidsprjzen en bereke-
ningen had plaatsgevonden, werden de betrokkenen,
onder mededeling van het bedrag der geschatte schade,
opgeroepen om ter zitting van het Rampschadebureau
zich uit te spreken over dit bedrag. De oproeptermijn
voor deze’ zittingen, die in vele gevallen om de bevolking
te gerieven ook ‘s avonds gehouden werden, was dus-
danig, dat de betrokkenen gelegenheid kregen vooraf
met hun aannemers/uitvoerders van het herstelwerk
overleg te plegen. Het was zodoende mogelijk in een groot
aantal gevallen onmiddellijk of na enig overleg en her-
taxatie, een accoord te bereiken. Dit blijkt uit het feit,
dat met het totaal aantal tot 30 Juni jI. ter zitting versche-
nen getroffenen, in de schaderubriek tot f1.000 in
93,5
pCt; in de rubriek.f 1.000 tot f3.000 in 92,2pCt en in
de rubriek boven f3.000 in 84,7 pCt der gevallen over-
eenstemming werd bereikt.
Het spreekt vanzelf, dat deze wijze van behandeling
niet prejudiciëerde op de schadevergoedingsregeling als
zodanig, waaromtrent men, zeker v66r het verschijnen
van het Ontwerp van Wet op de Watersnoodschade
1953,
in het onzekere verkeerde. De bedoeling zat echter voor,
als sluitstuk van de eenvoudige methode van aangifte,
een vergelijk te treffen over de hoogte van het schade-
bedrag en daarmede allerlei moeilijkheden en complica-
ties, die de administratie bij de afdoening der oorlogs-
schaden had ondervonden, te vermijden. Buitendien kon
de in het leven geroepen voorschotregeling hier onmiddel-
lijk bij aansluiten. Direct na de ramp werd van regering-
wege in uitzicht gesteld, dat, afgezien van een franchise
van f50, de schade tot f 1.000 integraal zou worden ver-
goed. Tot dit bedrag zouden betalingen van rijkswege
geschieden, welke bij het voorshands ontbreken van de
wettelijke regelingen der watersnoodschade het karakter
van een voorschot zouden hebben. Bij de voortgaande
behandeling zijn in de schadegroepen van f 1.000 tot
f3.000 en van f3.000 en daarboven, de in het inmiddels
verschenen Ontwerp van Wet aangehouden bijdrage-
percentages, resp. van 75pCt en 60 pCt voor de voor-
schotten in aanmerking genomen. Het is in dit verband
minder juist van voorschotten in de eigenlijke zin te spre-
ken. Omdat de Overheid, vooruit lopende op de desbetref-
fende wetsbepalingen, de zekerheid wilde hebben dat de
beschikbaar gestelde bedragen ook metterdaad in de
sector van het onroerend goed zouden worden besteed,
zijn de betalingen, afgezien van de nodige soepelheid
ingeval de eigenaren in moeilijkheden dreigden te geraken,
in het algemeen eerst geschied nâ voltooid herstel. Voor
de’.beoordeling hiervan werd (wordt) afgegaan op de ver
–
klaringen van de gemeentelijke technische diensten, die
een summiere contrôle op dit herstel houden.
• De op 1 Juli ji. verkregen uitkomsten, diè betrekking
hebben op de in particulier bezit zijnde panden, zien
er als volgt uit. (Zie tabel rechterkolom).
Bij het onvolledige beeld, dat Zeeland noodzakelijker-
wijze vertoont, is een analyse van de cijfers praematuur.
• In ieder geval wordt bevestigd, dat van de eigenlijke
tot fl.000
tot f3.000
boven f3.000
7rovincie
iiia1
schade-
aantal
schade-
aantal
schade-
bela-
aan-
bedrag
aan-
bedrag
aan-
bedrag
lingen
giften
in f
giften
in f
giften
in f
zuid-Holland
13.337
4.016.978
2.052
3.379.996
808
7.104.193
808.668
zeeland’)
4.206
1.462.448
1.048 1.765.121
392
2.365.256
261.858 Nloord-Brab.
3.919
1.392.267
885
1.497.681
343
2.354.518 706.070
Nloord-HolL
13
3.370
3
5.124
5
99.840
7.876
Gelderland
18
.
7.029
5
9.069
–
–
–
Friesland
7
2.577
–
–
–
–
–
1
16.656.9911
6.884.6691
3.993
1.548 111.923.80711.784.472
Totaal
21.500
‘) Met uitzondering van de poldet Kruiningen en Schouwen en Duiveland.
,,schadeprovincies.” Noord-Brabant, wat de schade aan
herstelbaar onroerend goed betreft, de minst zwaar ge-
troffen provincie is. Zuid-Holland zal vermoedelijk het
hoogste aantal schadegevallen opleveren, zij het dat het
aantal lichte schadegevallen (tot f 1.000) daar zeer groot
is, hetgeen mede het gevolg is van de vrij kortstondige
onderwaterzetting.
Een beschouwing van de gemiddelden van de verschil-
lende schadegroepen doet zien, dat in de drie ,,schade-t
provincies” de cijfers als volgt zijn.
1
Zuid-Holland
Zeeland
1
Noord-Brabant
in de groep tot f1.000
f301
f
348
f
355
in de groep van fl.000
tot f3.000
f1.647
fl.696
.
fl.692,
in de groep boven f3.000
f8.803
f6.034
f6.864
Een merkwaardige overeenstemming, die alleen ver-‘
broken wordt door het verschil voor Zuid-Holland van,
de schadegroep boven f 3.000, veroorzaakt door een
aantal grotere posten. Men zou het gewogen gemiddelde,
hier op iets minder dan f6.000 moeten stellen.
Hoewel verwacht mag worden, dat ook voor de ,,droge”.
gebieden het aantal aangiften nog wel wat zal stijgen;
omdat de aangiftetermijn nog in geen enkel gebied ge-
sloten is, zal naar alle waarschijnljkheid.het totale beeld
niet belangrijk meer gewijzigd worden. De voorlopige
uitkomsten blijven nogal ruim onder de destijds gedane
schattingen, die grotendeels steunden op waarnemingen
tijdens het onderwaterstaan, toen het geheel nog onover-
zichtelijk was. Om deze laatste reden lijkt het ook voor-
barig reeds• thans conclusies te trekken omtrent .de uit-
eindelijke totale schade, zulks bijzonder vanwege,, d
toestand op Schouwen en Duiveland. Er moet rekening mee
gehouden worden, dat vanwege de lange duur der inun.
datie, aldaar relatief en absoluut gezien veel meer onroe-
rend goed ernstig beschadigd zal zijn of prijsgegeven zal
moeten worden dan in enig gebied van de andere pro4
vincies.
Het betrekkelijk geringe bedrag aan betalingen, dat in
volgorde van de drie genoemde provincies resp. 5,5 pCt,
4,7 pCt en 13,4 pCt van de schadebedragen en resp.
7,3 pCt,
5,9
pCt en 17,1 pCt van de verplichtingen van
het Rijk volgens het Ontwerp van Wet vertegenwoordigt,
is een onbetrouwbare maatstaf voor de mate waarin het
herstel voltooid of aangevangen is. Plaatselijke onder
zoekingen wijzen uit, dat deze percentages in feite be-
langrijk hoger zijn. Toch blijft de vrees bestaan, dat het
streven van de Regering om door doeltreffende maat-
regelen de financiële basis voor het herstel spoedig té
leggen en daarmede een krachtige stimulans aan het her
stel te geven, zodat dit mogelijk v66r de winterperiode
1953154 voltooid zou zijn, niet beloond zal worden. [ii
sommige gebieden zijn nl. de plaatselijke arbeidskrâchten
niet in staat het zware herstel op korte termijn uit té voe
r
ren, terwijl men, ondanks de geboden mogelijkheid
subsidiëring in geval van tewerkstelling van arbèiders.van
elders wegens de extra kosten daaraan verbonden, veela
29 Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
589
niet bereid is het herstel aan ,,vreernde” aannemers op
te dragen.
Anders dan bij de behandeling van de oorlogsschade-
gevallen, toen de vooruitzichten voor het definitieve her-
stel beperkt waren, zal het bedrag, dat het Rijk thans
moet vergoeden voor de zgn. schade-voorkomende of
schade-beperkende maatregelen aan gebouwd onroerend
goed, gering blijken te zijn. De vergoedingen beperken
zich veelal tot vrij geringe kosten voor het zgn. stempelen
van daken, zolderingen, e.d., welke in de schadebe-
dragen als boven vermeld zijn opgenomen.
Hoewel het buiten het kader van dit artikel valt, is nog
op te merken dat bij het onderzoek naar de schadegevallen
eveneens vastgesteld is, welke in particulier bezit zijnde
panden verwoest zijn, of zo zwaar beschadigd dat zij in
feite als verwoest moeten worden beschouwd. Daarvoor
is voorlopig de maatstaf gehanteerd, welke ook bij de
oorlogsschade gegolden heeft, nl. een beschadigingsper~
centage van meer dan 75. De aantallen zijn voor Zuid-
Holland, Zeeland (gedeeltelijk) en Noord-Brabant resp.
430, 264 en 259, totaal
953.
Bovendien zijn in dezelfde
volgorde 36, 47 en 33, totaal 116 boerderijgevallen aan-
getroffen, die verwoest zijn of waarvan de voorziening
zware boerderij-technische eisen stelt.
De invloed van verzekeringen op de toekomstige bij-
dragen in dewatersnoodschade is, mede door het ontbre-
ken van de uitkeringsbedragen der verzekeringmaatschap-
pijen, nog niet te berekenen. De indruk bestaat, dat dezè
wat de particuliere eigendommen betreft beperkt zal zijn
Rotterdam.
J. W. VAN BORSELEN.
Europese samenwerking op statistisch gebied
41
In het kader van de voortschrijdende integratie van
Europa groeit de behoefte aan integratie van de ver-
schillende nationale statistieken. Het integratieproces op
economisch en sociaal gebied is in hoge mate afhankelijk
van het beschikbaar zijn van een goede statistische docu-
mentatie als basis voor de sociale en economische research
en planning. De nationale statistieken moeten niet alleen
onderling vergelijkbaar zijn, maar zij moeten ook alle
passen in een algemeen kader.
De internationale samenwerking op statistisch gebied
is, momenteel van tweeërlei aard.
In de eerste plaats wordt op wereldbasis ernstig ge-
streefd naar coördinatie van statistische methoden, be-
grippen
.
en classificaties. Zo zijn de Statistische Commissie
van de Verenigde Naties en vooral het Statistisch Bureau
van dit lichaam in het bijzonder diligent op het stuk der
economische statistieken, terwijl van die zijde in samen-
werking met de Bevolkingscommissie en de Afdeling
Bevolking van de Verenigde Naties uitvoerige richtlijnen.
zijn uitgegaan met betreicking tot de volkstellirigen en de
bevolkingsstatistiek. De Landbouw- en Voedselorganisatie
stelde richtlijnen op voor de 10-jaarlijkse landbouwtelling,
terwijl het Internationale Arbeidsbureau reeds vele jaren
actief is ten aanzien van de sociale statistieken: statis-
tieken van werkloosheid, loon en arbeidsduur, kosten van
levensonderhoud, migratie en beroepsclassificaties.
De Wereldgezondheidsorganisatie streeft naar ver-
betering van de gezondheids- en sterftestatistieken en
herziet elke 10 jaar de internationale classificatie van
ziekten en oôrzaken van de dood. De UNESCO heeft
een begin gemaakt ‘met normalisatie van de begrippen
der onderwijsstatistieken en rekent in het algemeen de
culturele statistieken tot haar terrein. De ICAO deed
goed werk voor de luchtvaartstatistieken en het Inter-
national Monetary Fund gaf welomschreven voorschriften
voor de samenstelling van betalingsbalansen.
De arbeid van statistische coördinatie, die vborheen
geheel ih handen lag van het Internationaal Statistisch
Instituut, is thans verdeeld over de Verenigde Naties en
de verschillende Gespecialiseerde Lichamen.
Alle internationale organen hebben hun eigen statis-
tische afdeling en rekenen de statistische coördinatie van
de op hun terrein liggende statistiek tot een zeer essentieel
deel van hun taak.
Naast deze activiteiten, welke zich in beginsél over de
gehele wereld uitstrekken, wordt er in regionaal verband
aan de’ statistische coördinatie gewerkt. De E.C.E., de
O.E.E.C., het Vijflandenpact,
‘
de Benelux enz., al deze
organisaties bewegen zich ook op statistisch gebied en
trachten elk op eigen terrein de vergelij kbaarheid
.
der
statistieken te bevorderen, terwijl vele door middel van
vragenlijsten aan de nationale ministeries hun statistische
documentatie trachten op te bouwen. Binnen de E.C.E.
en de O.E.E.C. zijn er nog tal van afzonderlijke com-
missies met sub-commissie of werkgroepen, die zich op
statistisch gebied bewegen, met als gevolg, dat vaak in
hoogste instantie beslissingen te dien aanzien worden
genomen door niet-statistici en zelfs vaak zonder overleg
met statistici. Daar is nu de Europese Gemeenschap voor
Kolen en Staâl, welke uiteraard op statistisch gebied zeer
geïnteresseerd is, nog bijgekomen. Te Luxemburg ontploôit
men op dit gebied een bijzondere energie. Zo juist ver-
scheen er.
.reeds een Statistisch Handboek van de Ge-
meenschap.
Deze ontwikkeling op regionaal gebied vervult ver-
schillende nationale bureau’s voor statistiek met zorg.
Bij de vraagstukken op het gebied van de nationale Orga-
nisatie der statistiek wint de mening veld, dat bij de keuze
tussen. centralisatie en functionele decentralisatie van
de statistiek de oplossing ligt in centralisatie van de
verzamelende statistiek en decentralisatie bij de verschil-
lende beleidsorganen van de statistische research, welke.
op de statistische documentatie wordt gebaseerd. Ook in
het internationale vlak verdient het daarom aanbeveling
de coördinatiewerkzaamheden en het verzamelen van
vergelijkbare statistische gegevens niet te doen geschieden
bij de afzonderlijke beleidsorganen, doch deze arbeid
zoveel mogelijk te concentreren, teneinde door een zo
efficiënt mogelijke werkwijze doublures te voorkomen, en
in een streng objectieve sfeer bijzondere aandacht te
schenken aan de integratie der statistieken. De algemene
interdependentie der verschillende verschijnselen in het
economische en sociale leven dwingt immers tot de op-
stelling van een totaalbeeld, waarvan elke statistiek een
integrerend deel uitmaakt. Zo zijn de moderne Nationale
Rekeningen als een poging te beschouwen om, althans voor
het economisch beleid, een totaalbeeld te creëren, dat als
uitgangspunt kan dienen voor verdere economische en
econometrische research. Aan de opstelling van richt-
lijnen op .dit gebied is zowel door het Statistisch Bureau
der Verenigde Naties (Derksen) als door de O.E.E.C.
(Stone) reeds veel aandacht geschonken, maar deze arbeid
59Q
101
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 Juli 1953
is viihteloos, wanneer niet ook het cijfermateriaal, dat
in zulke rekeningen wordt bijeengebracht, naar homogene
beginselen is opgebouwd.
Een belangrijke stap in de goede richting zijn de ver-
gaderingen van Europese statistici in het kader van de
E.C.E., doch juist daar bleek het bezwaar, dat men zich
niet op het terrein van de Gespecialiseerde Lichamen mocht
begeven en dus urgente vraagstukken als bijv. de index-
cijfers van de kosten van levensonderhoud niet mocht
bespreken. Slechts hetgeen in de Statistische Commissie
van de Verenigde Naties aan de orde was geweest kwam
voor behandeling in aanmerking. De frequentie van deze
bijeenkomsten was tot dusverre bovendien te gering en
men bleef ingesteld op de coördinatie op wereldniveau,
waarbij specifieke Europese belangen slechts terloops ter
sprake komen. De beperking van het terrein verhinderde
bovendien, in hoge mate de noodzakelijke integratie in
het totaalbeeld. Telkens stuit men op grenzen van taak-
afbakening der internationale beleidsorganen. Er bestaat
bijvoorbeeld zeer sterk behoefte aan een gezamenlijke
behandeling van verschillende statistische problemen op
agrarisch, industrieel en hândelsgebied, welke’op uniforme
wijze dienen te worden opgelost. Men denke bijv. aan
de productie-indices, prjsindices en omzetindices, welke
voor de Nationale Rekeningen van zo bijzonder belang
zijn. Indien men in elke sector eigen oplossingen zoekt,
worden de internationaal gecoördineerde statistieken nooit
goede bouwstenen voor het totaalbeeld, dat uiteindelijk
met de statistische waarneming beoogd wordt. Juist in
regionaal verband wreekt zich dit nu men voor het
Europese beleid cijfermatig inzicht in de
algemene situatie
niet meer kan missen. In kleiner verband is reeds een
autonome
samenwerking op statistisch gebied groeiende,
zowel in de Benelux- als in de Scandinavische landen,
zodat deze vorm in het interregionale kader geenszins
vreemd is.
**
*
Deze reeks van problemen heeft nu de bijzondere
aandacht gehad van de Derde Regionale. Cônferentie van
Europese Statistici, welke van 15-19 Juni jE. te Genève
werd gehouden. Zij werd bijgewoond door vertegenwoor-
digers van België, Denemarken, Finland, Frankrijk,
Groot-Brittannië, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland,
Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Verenigde Staten,
West-Duitsland, Joegoslavië, Zweden en Zwitserland.
Verder waren er statistici van de Verenigde Naties, de Ge-
specialiseerde Lichamen, de O.E.E.C. en de Raad van
Europa.
Op deze vergadering is besloten tot een blijvende samen-
werking van de leiders der Europese statistische diensten
in een lichaam, dat bekend zal staan als de
Conferentie
van Europese Statistici
en dat zal werken onder de
auspiciën van de Verenigde Naties. Het doel van deze
Conferentie is:
de verbetering van de nationale statistieken en haar
interbationale vergeljkbaarh,eid met inachtneming van
de aanbevelingen van de Statistische Commissie der Ver
–
enigde Naties, de Gespecialiseerde Lichamen en – voor
zoveel nodig – andere bevoegde lichamen;
de bevordering van een goede coördinatie van de
statistische werkzaam.heden in Europa van internationale
lichamen, teneinde een grotere uniformiteit in methoden
en definities te bereiken en de lasten voor de nationale
statistische diensten tot een minimum te beperken.
Leden van de Conferentie zijn de directeuren van de
statistische diensten van alle landen, die deelnemen aan
het werk van de Economische Commissie voor Europa.
De leiders van het statistisch werk in de Verenigde Naties
en de E.C.E. zullen bij alle werk betrokken worden en
die van andere internationale lichamen naarmate dit
nodig blijkt.
De Conferentie zal een centrum zijn van önderlinge
gedachtenwisseling en raadpleging omtrent alle statistische
onderwerpen, die voor de leden en deelnemende organi-
saties van belang zijn.
Het is niet de bedoeling, dat de Conferentie het gehele
coördinatiewerk
zelf
zal verrichten. Indien dit nodig blijkt,
zal zij stellig zelf werkgroepen in het leven roepen. Maar
waar er bevoegde nationale en internationale lichamen
zijn, die bepaalde studies kunnen opnemen, zal zij zich
v66r alles tot deze om medewerking wenden. Zij zal dus
het Internationaal Arbeidsbureau te hulp roepen, indien
de vraagstukken liggen op het terrein der loonstatistieken
of die van de kosten van levensonderhoud, en de F.A.O.
wanneer landbouwstatistieken in het geding zijn, terwijl
zij gaarne zal zien, dat de O.E.E.C. het werk op het
terrein der Nationle Rekeningen voortzet.
De Conferentie heeft zich echter wel voorbehouden
de resultaten van zulke studies te onderzoeken en zich
bezig te houden met de practische doorvoering der daarin
vervatte voorstellen. . Zij stelt zich voor een geregeld
contact te onderhouden met de statistische diensten van
de internationale organisaties betreffende hun werkzaam-
heden, met name ook omtrent de voorbereiding van
statistische vragenlijsten.
Een ander belangrijk aspect van de werkzaamheden
van de Conferentie zal het volgende zijn. Van de StaL
tistische Commissie van de Verenigde Naties gaan geregeld
aanbevelingen uit op het stuk van de statistische metho-
diek. Ditzelfde geldt met betrekking tot de Gespeciali-
seerde Lichamen. Te weinig werd er evenwel tot nu toe
op toegezien of en in hoeverre deze aanbevelingen nu
ook in de practijk worden gevolgd. Het nieuwe lichaam
zal het tot zijn taak rekenen zich geregeld op de hoogte
te stellen van de toepassing der internationale aanbevelin-
gen in Europese landen. Mocht het blijken, dat deze
toepassing niet plaatsvindt, dan zal het zich rekenschap
geven van de bezwaren, welke de realisatie der verschil-
lende aanbevelingen in Europa ontmoet.
Trouwens, ook bij de voorbereiding van zulke aan-
beylngen zal de Conferentie een belangrijke rol kunnen
spelen. Zo zullen de Europese leden van de Statistische
Commissie der Verenigde Naties thans gelegenheid vinden
zich met hun Europese collega’s tevoren te beraden om-
trent de onderwerpen, welke in deze Commissie aan de
orde zullen wôrden gesteld.
Het is de bedoeling, dat de leden van de Conferentie
ten minste éénmaal per jaar, namelijk in Mei of Juni,
zullen samenkomen. Buitengewone vergaderingen zullen
echter ook mogelijk zijn.
Het doorlopende werk van de Conferentie staat onder
leiding van een voorzitter en twee vice-voorzitters, die
voor twee jaar worden gekozen en die een ,,Bureau”
zullen vormen. De voorzitter is na twee jaren niet her
–
kiesbaar. Voor de eerstemaal is als voorzitter de
s
chrjver
van dit artikel aangewezen, terwijl de heren F. L. Closon
(Frankrijk) en H. Campion (Groot-Brittannië) tot vice-
voorzitters zijn gekozen.
Voor het welslagen van deze poging tot het scheppen
van orde op statistisch gebied in Europa zal een goede
staf van primair belang zijn. Aangenomen mag worden,
dat binnenkort te Genève een tweetal competente statistici
voor het dagelijkse werk beschikbaar zal zijn.
De Europese statistici zien met grote verwachting n,ar
29Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
591
het nieuw gecreëerde lichaam. Of het inderdaad zal kun-
nen bijdragen tot oplossing, dan wel vermindering van
de hierboven aangeduide problemen, zal in zeer belang-
rijke mate afhangen van de welwillende medewerking
van de internationale organisaties, welke op het ogenblik
in Europa op statistisch gebied werkzaam zijn. Ik hoop,
dat de Conferentie er in zal slagen op haar terrein een
voldoende mate van gezag te verwerven. Bevoegdheden
om dwingend, ordenend in te grijpen heeft zij echter niet.
Zij zal haar plâats moeten verwerven door de redelijkheid
en het wetenschappelijk gehalte van haar voorstellen en
door haar actieve bijdrage tot de opbouw van de Europese
gemeenschap.
‘s-Gravenhage.
Dr Ph. J. IDENBURG.
De financieel-eonomisêhe positie der Nederlandse koopvaardij
Evenals vorig jaar
3)
heb ik mij gewaagd aan het samen-
stellen van een geconsolideerde balans van een negental
rederijen, welke per 31 December
1952
samen 74 pCt
der bruto-registertonnage van de Nederlandse koop-
vaardijvloot, exclusief tankers in eigendom bij oliemaat-
schappijen, troepenschepen, coasters beneden 500 B.R.T.,
exploiteerden.
In’ de jaarverslagen dezer rederijen wordt unaniem
verklaard, dat het jaar
1952
een zeer gunstig jaar voor
de scheepvaart is geweest. De directies waarschuwen er
evenwel voor, dat het jaar 1952 een exceptie is en dat
de aandeelhouders er rekening mee zullen moeten houden,
dat in de toekomstige jaren niet zulke rooskleurige cijfers
zullen kunnen worden. voorgelegd. Dat de cijfers over
1952 inderdaad rooskleurig waren, blijkt uit onderstaande
geconsolideerde balans.
Geconsolideerde balans
(in duizenden guldens)
per1
5
Dec.
per 313ec.
Toeneming
Afneming
Activa
Vloot (boekwaarde)
….
427.388
427.526
138
Schepen in aanbouw
73.233
139.788
66.555
Etablissensenten,
voorra-
den,
enz.
…………
.82.928
,
95.266
12.338
54.738
55.847
1.109
Deelnemingen
…………
Geldmiddelen
530.198
646.224
116.026
Overige vorderingen
245.263
209.107
36.156
Totaal
1
1.413.748
1.573.758
196.166
36.156
Passiva
Aandelenkapitaal
251.710 276.854 25.144
Statutaire of alg. reserve
60.312
95.904
35.592
Res. div. belangen e.d.
100.583
96.698
3.885.
Res. vlootvernieuwing
333.881
425.083
91.202
Reserve per. survey &rep
38.022
37.226
796
Assurantiereserve
50.507
58.892
8.385
Overige reserves
81.812
70.868
10.944
Hypotheek o/g
53.303
45.570
7.733
Overige schulden
443.618
466.663 23.045
Totaal
1
1.413.748
1
1.573.758
183.368
1
23.358
De gegevens voor deze balans zijn samengesteld aan
de hand van de jaarverslagen der negen betrokken rede-
rijen; de cijfers worden weergegeven onder hetzelfde
voorbehoud als gemaakt in mijn vorig artikel betrekking
hebbende op het jaar 1951, namelijk, dat de mogelijkheid
niet is uitgesloten, dat bedragen, welker inhoud niet
volkomen identiek is, bij elkaar zijn opgeteld en in de
geconsolideerde balans onder één hoofd zijn gegroepeerd.
De fout, die hierdoor gemaakt zou kunnen worden, is
evenwel niet van invloed op de hiernavolgende conclusies.
De geconsolideerde balanscijfers geven aanleiding tot
het maken van de volgende opmerkingen.
Vloot.
Evenals vorig jaar wordt in het jaarverslag van Van
Nievelt, Goudriaan & Co’s Stoomvaartmaatschappij N.V.
géén verkrijgingswaarde vermeld en wordt volstaan met
aan te geven, dat de afschrijvingen ,,voldoende” waren.
De verkrjgingswaarde van de vloot .der overige 8 maat-
‘) Zie ,,E.-S.B.” van 5 November 1952.
schappijen, samen beherend_ 70 pCt der Nederlandse
koopvaardijvloot (boven 500 B.R.T. en exclusief tankers
van oliemaatschappijen), bedraagt:
per 31 December 1952
…..
…………… f 1.189.774.000
hierop is afgeschreven
………………….
772:248.000
boekwaarde per 31 December 1952
……..
f 417.526.000
Per 31- December 1951 bedroeg de boekwaarde
f417.389.000, zodat in feite hetgeen in 1952 is afgeschre-
ven gecompenseerd is door de waarde van nieuwe aan
de vloot toegevoegde schepen minus de verkochte sche-
pen. De bruto-tonnage, welke per saldo aan de vloot
der negen rederijen werd toegevoegd, bedraagt circa
85.000 B.R.T., waaronder o.a. het s.s. ,,Maasdam” van
de H.A.L., de schepen ,,Straat Banka” en ,,Tjibantjet”
van de K.J.C.P.L., het s.s. ,,Amerskerk” van de V.N.S.
en het m.s. ,,Wonosari” van de K.R.L.
Evenals in mijn artikel over het jaar 1951 is betoogd,
is de boekwaarde van de Nederlandse koopvaardijvloot
ook per 31 December 1952 laag te noemen.
Hoewel het totaal van de afschrijvingen dezer negen
rederijen ongetwijfeld meer dan voldoende is, is het nog
de vraag of daaronder niet een of meer rederijen zijn,
wier afschrijvingen als ,,onvoldoende” zijn aan te merken.
De afschrijvingen per 31 December 1952, uitgedrukt
in een percentage van de verkrjgingswaarde, variëren
van 38 tot 78 pCt, namelijk:
V.N.S .
…………..
38,3
Van Ommeren
……
40,0
KJ.C.P.L.
……….
59,8
K.P.M
……………
64,4
S.M.N
……………
68,5
K.N.S.M .
……….
71,0
75,8
H.A.L.
…..
…….
K.R.L.
….. …….
78,1
Opvallend is, dat slechts twee rederijen, namelijk de
Koninklijke Rotterdamsche Lloyd en de Koninklijke
Paketvaart Mij, de juiste weg bewandelen en in de toe-
lichting op hun balans vermelden, dat de afschrjving
geschiedt op basis van de
vervangingswaarde.
De overige
7 rederijen vermelden niets ten aanzien van het door
hen gevolgde afschrjvingssysteem.
Indien men de reserves voor vlootvernieuwing, welke
in totaal f425 mln belopen en in feite niets anders
voorstellen dan een extra afschrjving, bij de hierboven
vermelde afschrijvingen optelt, komt men tot de volgende
percentages:
V.N.S
.
…………..
88
Van Ommeren
96
K.J.C.P.L .
……….
86
K.P.M
……………
92
S.M.N
……………
120
K.N.S.M
…………
109
H.A.L
.
…………
104
K.R.L.
…………
97
Dçie maatschappijen, te weten de S.M.N., K.N.S.M.
en H.A.L., hebben meer afgeschreven, respectievelijk als
zodanig gereserveerd, dan de verkrijgingswaarde van hun
vloot heeft bedragen.
592
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 Juli 1953
Liquiditeit.
De liquiditeit der negen in beschouwing genomen
rederijen is enorm toegenomen, hetgeen ondeç andere
blijkt uit een vergelijking van de balanspost .,Geld-
middelen”.
in duizenden guldens
per 31 Dec. per 31 Dec. Toeneming
1951
1
1952
147.624 182.932
35.308
131.610
149.217
17.607
Geldieningen aan provincies, gemeen-
Kas, bankiers en kassiers
………..
30.676 97.013 66.337
Schatkistpapier
…………………
ten
e.d
………………………
eldleningen
deposito, kasgeld- en
159.334 155.022
—4.312
daggeldleningen
……………..
Eftecten
………………………
60.954
62.040
1.086
530.198
1
646.224
t 116.026
Deze toeneming van geldmiddelen is in grove trekken
als volgt ontstaan:
bruto overschot op exploitatierekening, v66r afschrijvingen en inclusief
interest en opbrengst verkoop schepen
……………………
f 286 mln
vergroting aandelenkapitaal. ……………………………
……25
f3llmln
gebruikt voor:
investering vloot
…………………………..
f 118 mln
investering etablissement, e.d
…………………..
..19
aflossing hypotheek o/g
………………………..
8
betaling op schepen in aanbouw
…………………
67
saldo vorderingen/schulden (inclusief winstuitkeringen) ,,-17
195
toeneming kasmiddelen
……………………………….
f 116 mln
Het enorme bedrag aan geldmiddelen ad f646 mln is
een aardig ,,appeltje voor de dorst”; hoeveel daarvan
inderdaad als
overtollige
kasmiddelen beschouwd moet
worden is moeilijk te schatten. –
Het is te betreuren, dat slechts in één van de negen
in beschouwing genomen jaarverslagen vermeld staat,
welke bedragen te zijner tijd betaald zullen moeten wor-
den ingevolge de met scheepswerven afgesloten bouw-
contracten. In het jaarverslag van de K.N.S.M. staat
op de balans binnensljns vermeld:
,,Verplichtingen wegens scheepsbouwcontracten –
f21.074.609,52″.
Deze informatie aan aandeelhouders weerspiegelt wer-
kelijk een zeer loffelijk streven.
De vraag rijst, of het in feite wel juist is, dat de andere
rederijen dergelijke millioenenverplichtingen zonder meer
verzwijgen. Weliswaar ontstaat bij vele bouwcontracten
de verplichting tot betaling eerst bij het verrichten van
een bepaalde .prestatie door de werf (bijvoorbeeld kiel-
legging, tewaterlating e.d.), maar dat neemt niet weg, dat
de reder een contract getekend heeft, waaruit voor hem
de verplichting voortvloeit te zijner tijd ettelijke mii-
lioenen te betalen.
Ook het feit, dat de definitieve koopsom van het schip
volgens de bepalingen van de meeste bouwcontracten
niet vaststaat op het moment van het tekenen vaji het
çontract, doet niets af aan de wenselijkheid deze mii-
lioenenverplichting in de jaarstukken te vermelden.
Een juite voorlichting aan aandeelhouders over dit
punt zou het inzicht in de financiële positie der rederij
ten goede komen, iets waar een aandeelhouder onge-
twijfeld recht op heeft.
Als kanttekening kan hierbij worden vermeld, dat de
balans van de K.NS.M. goedgekeurd is door het accoun-
tantskantoor J. C. Spangenberg. Deze zelfde accountant
controleert ook de jaarstukken van de S.M.N., maar
in het jaarverslag van deze maatschappij, waarin even-
eens een goedkeurende accountantsverklaring voorkomt,
wordt de grootte van deze millioenenverplichtingen inge-
volge bouwcontracten zonder meer verzwegen.
Het is jammer, dat in de jaarverslagen van de betrokken
rederijen op dit punt niet wat meer uniformiteit bestaat.
Indien men bedenkt, dat er van de commissarissen en
directieleden bij, deze rederijen 19 zijn, die in deze grpep
van negen rederijen 44 commissariszetels bezetten res-
pectievelijk leden van directies zijn, dan zou men toch
kunnen verwachten, dat hun invloed wat meer unifor-
miteit in de verslaglegging zou teweegbrengen. Deze
44 zetels zijn als volgt verdeeld:
S.M.N. 8
K.N.S.M. 6
V.N.S. 4
K.P.M. 7
19
commissarissen
K.R.L. 3
en
–
8
directieleden
l
–
H.A.L. 4
Van Nievelt 2
Van Ommeren 2
De hierboven aangehaalde uniformiteit ontbreekt ook
ten aanzien van de reserve voor periodieke surveys.
Van
de negen in beschouwing genomen rederijen zijn er drie,
namelijk de K.R.L., de S.M.N. en de K.N.S.M., welke
het blijkbaar niet nodig achten een dergelijke reserve te
vormen, althans, in de balans en het verslag dezer maat-
schappijen komt daaromtrent geen enkele aanduiding
voor. Toch zijn met de periodieke surveys vaak enorme
bedragen gemoeid en het zou interessant zijn te vernemen
op welke wijze deze kosten door de drie betrokken maat-
schappijen in de exploitatierekening worden verwerkt.
Het bruto overschot op de exploitatierekening,
inclusief
interest en batige saldi, ontstaan uit verkoop van schepen
ad f286 mln, is als volgt aangewend:
1
in duizenden guldens
afschrijving op de vloot
… ……………………..
f 84.016
afschrijving op etablissement, etc .
……………….. .. . 7.126
afschrijving op deelnemingen
……………………..
1.040
dotaties aan pensioenfondsen, etc …………………. ..6.025
f 98.207
gereserveerd:
voor vernieuwing van de vloot
………………….
f 91.202
voor vernieuwing van etablissement
………………..
2.800
voor diverse doeleinden (meestal belastingen)
…………
35.932
toegevoegd aan overige reserves
……………………
10.788
140.722
winstuitkeisgen, tantièmes, etô.
……….. . ……..
,,
46.892
f 285.821
Van het netto winstsaldo ad f46.892.000 is f27.547.000
bestemd voor uitkering als dividend aan aandeelhouders.
Dit betekent, dat gemiddeld slechts 10 pCt van de bruto
exploitatiewinst als werkelijke winst aan aandeelhouders
tot uitbetaling komt. Ter vergelijking diene, dat ongeveer
52 pCt van de fiscale winst,, welke meestal hoger ligt dan
de boekwinst, in de vorm van belasting aan de Overheid
wordt uitbetaald.
Scheveningen.
T. A. P. VAN WIJCK.
RECTIFICATIE
De te verwachten
–
prijsontwikkeling voor ruwe katoen in
het seizoen
1953/54.
Men gelieve er nota van te nemen, dat de eerste zin op
blz. 568 van ,,E.-S.B.” van 22 Juli 1953 als volgt moet
luiden:
Het ziet er thans naar uit, dat de wereldproductie van
ruwe katoen in het seizoen
1952/53
rond 35,3 mln balen
zal bedragen, hetgeen ca 0,4 mln balen minder is dan in
het na-oorlogse record seizoenjaar
1951/52.
29 Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
593
AANTEKENINGEN.
Het verslag van de Raad van Beheer van het
Verbond der Belgische Nijverheid
Degbeurtenissen van het’ jaar 1952 worden door
het V.B.N. beschöuwd vanuit het standpunt der bedrjfs-
economie; op dezelfde wijze wordt ook de tôekomst
overdacht. Uit naam van de. ondernemingsvrijheid, die
de beste waarborg is voor het algemeen welzijn, neemt
het vastberaden stelling tegen iedere politiek die de indi-
viduele inspanning negeert en van de wetten der vrije
mededinging afwijkt. Het schijnt het V.B.N. een eerste
plicht der Regering om, van iedere dirigistische aanvech-
ting afziende, opnieuw een sfeer van vertrouwen te schep-
pen, door ruim plaats te maken voor het initiatief van
de particuliere sector. Het V.B.N. vraagt, zowel op
fiscaal. gebied als op het gebied van de buitenlandse
handel of op dat van de sociale wetgeving, een samen-
hangend programma, dat een algemeen beeld van de
toestand weerspiegelt, en niet een opeenvolging van
uiteenlopende middelen ter verbetering, welke de pro-
blemen slechts vluchtig aanroeren zonder ze op te lossen.
Ter bereiking daarvan is het V.B.N. bereid met de over-
heden samen te werken en de arbeidswereld een loyale
medewerking te verlenen. Zijn handelingen gedurende
het afgelopen dienstjaar getuigen van zijn bezorgdheid
voor het gemeenschappelijk welzijn. Er naar strevend
de onderneming haar juiste plaats temidden van de
voornaamste bedrijvigheden te geven, heeft het V.B.N.
geen andere wens gehad dan de levenskraçht ën .het
dynamisme van onze economie te beschermen.
De huidige conjunctuur wordt gekenmerkt door een
opvallende achteruitgang in de sector der verbruiks-
goederçn, welke een verzadiging van de wereldmarkt
verraadt die, op haar beurt, een aanzienlijke verscher-
ping van de concurrentie medebrengt. Onze handels-
balans is geleidelijk deficitair geworden; onze export
wordt geremd door productiekosten die hoger zijn dan
die der meeste onzer concurrenten. Maar het probleem
van de verlaging onzer productiekosten gaat noodzake-
lij.kerwijs samen met dat van de opvoering onzer produc-
tiviteit.
In dit verband herinnert het V.B.N. aan de werkzaam-
heden van de Belgische Dienst Opvoering Productivi-
teit, met welke instelling het in nauw contact staat. Het
legt verder, wat betreft de beroepsopleiding, de nadruk op
de bedrijvigheid van de Hoge Raad voor het Technisch
Onderwijs. Want hoewel het, van belang is het materieel
te moderniseren, de productietechnieken te verbeteren
en de werkmethoden te rationaliseren, o is het toch
uiteindelijk de opleiding van de mens welke de voor-
naamste factor voor een grotere productiviteit is, De
menselijke factor vormt de grondslag zelf van het pro-
bleem.
Vervolgens het belangrijke punt der investeringen
aanroerend, steft het V.B.N. de ontoereikendheid der
momenteel in studie zijnde wetsontwerpen in het licht.
Het oefent levendige kritiek uit op de overdracht aan
de Staat van sommige beslissingen welke kennelijk tot
het domein van de particuliere, sector behoren. ,,Een
ambtenaar, hoe bekwaam ook, bezit zelden alle kwali-
teiten om het belang of de raadzaamheid van investe-
ringen te beoprdelen”. De pogingen der Regeringen
zouden zich dus moeten concentreren op drie belang-
rijke taken, wier verwezenlijking de op de particuliere
sector rustende investeringen zouden kunnen aanspo-
ren:
– het herstellen van de traditionele functie van de kapi-
taalmarkt, die onmisbaar is voor de oriëntering
van het spaargeld naar geschikte beleggingen;
– het verbeteren van de algemene voorwaarden van
het crediet op halflange termijn, dat, voor tal yan
ondernemingen een waardevolle en doelmatige
financieringswijze blijft;
– het overgaan tot fiscale aanpassingen.
Het V.B.N. wenst in dit verband verzet aan te tekenen
tegen de politiek der Regering inzake’ buitensporige
belastingen, welke de belastingplichtigen niet meer het
gedeelte van de opbrengst van hun arbeid en kapitaal
overlaat waarop zij rechtmatig aanspraak mogen maken,
aldus de ondernemingen de winsten ontnemend die
onmisbaar zijn om hun modernisering en hun uitbrei-
ding te ‘verzekeren. Het verheft zich eveneens tegen de
ingewikkeldheid van de fiscale wetgeving, een verward
mengelmoes van uiteenlopende en vage beschikkingen.
Zijn actie was gedurende het afgelopen dienstjaar
voornamelijk gericht op het verkrijgen van fiscale ver-
lichtingen. Het verkreeg onder andere aanpassingen van
de. bijbelasting op het buitengewone deel van sommige
inkomsten. Het kon met voldoening de verlenging con-
stateren van de vrijstelling ,van het iegelrecht ingeval
van kapitaalsvermeerdering door opneming van her-
waarderingsmeerwaarden. Het heeft aangedrongen op
een vermindering der grondbelasting.
De toeneming van de concurrentie op de buitenlandse
markten, de ‘achteruitgang van onze export – vooral
merkbaar in de sector der eindproducten welke een groot
deel der arbeidskrachten opneemt -, hebben het V.B.N.
er toe aangespoord zijn campagne ten gunste van een
werkelijke buitenlandse handelspolitiek te hervatten en
uit te breiden.
– Ten eerste, versterking van onze diplomatieke en
handeisvertegenwoordiging. ,,Het is vrij paradoxaal
te zien dat, terwijl de opbrengst.van onze uitvoer
ongeveer 112 milliard per jaar bedraagt en het globa-
le gewone budget van ons land 78 milliard beloopt, het
budget van Buitenlandse Zaken – waarvan de Bui-
tenlandse Handel slechts een klein gedeelte vertegen-
woordigt – slechts 600 millioen bedraagt, dat is
0,77 pCt van het gehele budget”.
– Ten tweede, nieuwe prospectie-. en propaganda-
methoden. ,,Om ze te bevorderen, zou een politiek
van exportcrediet ingevoerd moeten worden, die
rekening houdt met de weloverwogen belangen van
ons bedrjfslevën”.
Het V.B.N. constateert enige ‘gedeeltelijke verwezen-
lijkingen welke .het bevredigend toeschijnen: de instel-
ling van het Adviescomité voor coördinatie en finan-
ciering op haiflange termijn van de export (Cofinex),
de onverflauwde ‘en doeltreffende activiteit van de Bel-
gische Dienst voor de Buitenlandse Handel, de twee
onder de auspiciën van de Staat staande missies naar
Centraal Amerika en naar het Nabije en Verre Oosten.
.,,Doch eens te meer schijnen de bevoegde autoriteiten
hun taak slechts op een fragmentarische manier opge
vat te hebben. Van hun kant hebben de industriëlen
niet steeds hun werkelijk belang begrepen en zijn af-
zonderlij k opgetreden”.
Hoewel het verklaart op sociaal gebied een vastbera-
den voorstander van devooruitgang te zijn, is het V.B.N.
toch niet voornemens een in den blinde gevoerde politiek
te .begunstigen, die het economisch apparaat, waarvan
de welvaart der natie afhangt, zou kunnen verzwakken.
594
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 Juli 1953
Zonder in opstand te komen tegen, het hoge peil der
Belgische lonen, wijst het iedere maatregel die de op de
onderneming drukkende lasten nog zou kunnen ver-
zwaren, van de hand. ,,Ons streven moet thans bovenal
gericht zijn op consolidatie van hetgeen tot stand werd
gebracht”.
Dit verklaart de door de werkgevers verdedigde thesis
inzake de belangrijke kwestie van het gegarandeerde
weekloon. Het V.B.N. is overigens de mening toege-
daan, dat dit probleem niet afzonderlijk overwogen
moet worden doch moet worden opgelost binnen het
kader van de wetgeving, welke de maatschappelijke
zekerheid van de arbeider verzekert.
Een ernstige kritiek op het huidige regiem volgt dan,
in de eerste plaats gericht tegen de geïmproviseerde en
gedeeltelijke wijzigingen waartoe de Regering is over-
gegaan, ten spijt soms van de economische eisen en de
zo noodzakelijke algehele herziening onbeslist latend.
Het enige resultaat van deze methoden kwâm neer op
een extra verspilling van tijd en geld, een verlies van
concurrentievermogen en levenskracht.
Het V.B.N. eist de hervorming van het stelsel der
maatschappelijke zekerheid in zijn geheel. Het brengt in
herinnering dat ,,tijdens de vergadering van de Nationale
Arbeidsraad op 26 Maart. 1953, de werkgevers de vak-
verenigingen uitnodigden om gezamenlijk het probleem
opnieuw te onderzoeken en het heeft aan de andere kant
voortdurend een beroep gedaan op de overheden, deze
verzoekend het systeem in zijn geheel opnieuw te over-
wegen, zowel om de werking ervan te verbeteren als om
het zijn grote zedelijke betekenis terug te geven”.
De activiteit der ondernemingsraden besprekend,
wijst het V.B.N. nogmaals op zijn voornaamste zorg:
vaste en vertrouwelijke betrekkingen tot stand brengen
en in stand houden tussen werkgevers’ en werknemers.
In dit opzicht kan de actie der ondernemingsraden niet
anders dan weldoend zijn, ,,indien werkgevers ën werk-
nemers hun goede wil tonen, indien zij, buiten alle voor-
oordelen, sleur, bezorgdheden en partijgeest, zoeken naar
hetgeen rechtvaardig is,, naar hetgeen nuttig is voor de
gemeenschappelijke vooruitgang”.
In het besef van de belissende invloed der grote be-
wegingen in de richting van Europese integratie op de
toekomst van ons bedrijfsleven, stelt het’ V.B.N. zich
in dit opzicht op een standpunt dat geheel overeenkomt
met de bezorgdheden welke het vervullen op het gebied
van binnenlandse politiek. Het is voornemens de po-
gingen der Regering te ondersteunen om België zijn
rechtmatige plaats te verschaffen in het in wording zijnde
Europese samenstel; binnen het kader van dit nieuwe
Europa de beginselen waarop de bedrijfseconomie be-
rust, te verdedigen.
Vandaar dat het een ernstig voorbehoud maakt ten
opzichte van een op dirigisme gebaseerde integratie
zoals de Europese Kolen- en Staalgemeenschap en de
plannen van hetzelfde soort deze opvatten. Vandaar
ook dat het aan de anderekant, gtien de verscheiden-
heid der programma’s, vreest voor een verwarring, ont
staan door ingewikkelde, niet goed aan de omstandig-
heden aan te passen structuren.
,,De oprichting van eën eenheidsmarkt zou tot wel-
doend resultaat moeten
•
hebben een meer rationele en
beter georiënteerde productie, die de geleidelijke ver
–
laging der kostprjzen alsmede hun stabiliteit mede-
brengt die zorgt voor het behoud van geschikte afzet-
gebieden en, uit dien hoofde, voor een bevredigend
peil der werkgelegenheid. Dit alles onderstelt niet alleen
de zo ruim mogelijk opgevatte liberalisatie van het han-
deisverkeer, doch ook de onderlinge inwisselbaarheid
der valuta’s”.
Het is in deze zin en in deze zin alleen, en aldus de
bescherming van de ondernemingsvrijheid verzekerend,
dat de integratie van Europa haar uiteindelijk doel,’ de
verbetering van het menselijk bestaan, zal dienen.
Brussel.
Het transportwezen in Italië
In 1939 had Italië een transportsysteem, dat op vele
onderdelen de toets van een vergelijking met Westeuro-
pese landen met glans kon weerstaan. De oorlog sloeg
grote wonden. De koopvaardijvloot daalde tot 10 pCt
van de vooroorlogse sterkte; de hoeveelheid stoomloco-
motieven nam met 56 pCt af; die der electrische locomo-
tieven met 62 pCt; de hoeveelheid goederenwagons met
71 pCt en het aantal .personenwagons met 84 pCt. Van
de rail voor electrische treinen verdween 76 pCt; van het
aantal km bruglengte 35 ,,pCt, enz. Het herstel werd met
voortvarendheid ter hand genomen, al zijn nog niet alle
aangebrachte’ wonden geheeld.
De
spoorwegen
vertonen de volgende cijfers:
1
1938
1
1945
1
1952
4.059
1.77
‘
3.412
1.531.
512
1.271
250
46
277
aantal
stoommachines
…………………..
aantal electrische machines
………………..
859
125 731
aantal
electrische
treinen
…………………..
aantal
dieselelectrische treinen
……………….
12.400
2.500
1
9.690
aantal
rijtuigen
………………………….
veerboten
in
tonnen
…………………..
13.995
2.209
12.442
km
spoorlengte
…………………….
‘
22.955
16.199
1
)
21.900
‘) In 1948
Het blijkt, dat het herstel van het aantal rijtuigen het
minst vlot gaat en inderdaad ligt hier een ,,bottle-neck”.
Dit is des te pijnlijker, omdat – terwijl het aantal tonnen-
kilometer omtrent gelijk is aan dat van 1938, nI. ruim
10 mrd – het aantal passagierskilometer ruim 23
mrd bedraagt, di. meer dan het dubbele van 1938. On-
danks dat en ondanks het feit, dat het spoorwegbedrjf
met zijn 169.085 werkers noodlijdend is, o.a. omdat de
prijzen ver ten achter zijn gebleven bij de kostenstijgingen,
gaat de opbouw en uitbouw steeds verder voort. Een
derde van het net, dat voor 80 pCt in staatshanden is, is
thans geëlectrificeerd. Onlangs werd Europa’s• modernste
trein in gebruik gesteld, rijdend met een snelheid van 200
km per uur en met belvédère’s voor en achter. De trei-
nen rijden niet slechter op tijd dan in bijv. Frankrijk:
dit om een nog steeds verbreid fabeltje – zo mogelijk –
uit de wereld te helpen.
Zoals ook elders ondervinden de spoorwegen in Italië
grote concurrentie van
het wegverkeer.
In 1938 had het
stratennet een lengte van 173.296 km, doch was slechts
in het Noorden en – in mindere mate – in het Midden
opgewassen tegen de moderne eisen. Van deze totale
weglengte was slechts een klein deel, nI. 21.393 km staats-
weg, beheerd door het autonome staatsorgaan de
A.N.A.S. De wegdichtheid was in het Noorden 0,76
km per km
2
in het Midden 0,57 en in het Zuiden slechts
0,35. Op elke 10.000 inwoners telde het Noorden 480
km weglengte, doch het Zuiden slechts 290 km. De be-
schadigingen aan het stratennet ten gevolge van de oor-
logsomstandigheden waren in 1947 geheel hersteld wat
de staatswegen betreft. Thans is de totale wèglengte
173.153 km, waarvan 41.500 km provinciale weg en
108.000 km gemeentelijke weg, zodat het aantal km
staatsweg vergeleken met voor de oorlog is toegenomen.
Nog steeds verkeert het Zuiden in een ongunstige toe-
29Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN
595
stand; het Tupiniplan voorziet in de aanleg van 20.000
km weglengte aldaar. Kosten: ruim
f
34 mrd.
Het aantal belastingbetalende automobielen bedroeg
eind 1949 414.340, tegenover 2 mln in Frankrijk en 3
mln in Engeland. Voor Italië betekende dat één auto op
elke 111 inwoners, wat zeker een geringe dichtheid ge-
noemd moet worden. De oorzaken daarvan moet men
zoeken in het relatief vrij lage nationale inkomen, de
hoge benzineprijs en in de zware belastingen op het auto.-
gebruik. Zoals te verwachten is, lagen de gunstigste
cijfers weer in het Noorden: Lombardije had 1 auto op
de 57 inwoners; Piemont 1 op de 58; Ligurië en Latium
1 op de 72. Daarentegen was er in Apulië 1 auto op de
198 inwoners; in Sardinië 1 op de 207; in Sicilië 1 op
de 213 en in Lucanië 1 op de 301 inwoners. Ter verge-
lijking diene, dat Zwitserland op dat moment 1 auto op
28 inwoners had. Van de grote steden lag Milaan het
gunstigst met 1 op 40; daarna kwam Turjn met 1 op 44
en vervolgens Rome met 1 op 54. De allerlaatste jaren is
echter het âantal automobielen snel toegenomen. Het
aantal personenauto’s en autobussen alleen al is thans op
425.572 te stellen, waarbij zich dan nog ca 250.000 vracht-
auto’s voegen. In totaal is er daarom thans 1 auto op de
69 inwoners.
Met de Italiaanse
burgerluchtvaart
is het Vrij slecht
gesteld. Sinds. 1947 valt hier weinig activiteit te bespeu-
ren, hoewel het Vredesverdrag deze activiteit sindsdien
toch mogelijk maakte. De heropbouw gaat uiterst traag
en de Staat geeft anders dan aan de spoorwegen –
weinig steun. Dat de burgerluchtvaart administratief nog
een onderdeel is van de luchtmacht, kan een remmende
factor te meer zijn. De drie belangrijkste ondernemingen
– de L.A.I., de Alitalia, de Flotte Riunite – werken
zeer slecht samen en vaak gaan dan ook stemmen op die
pleiten voor één onderneming met staatsparticipatie.
Tezamen voeren deze maatschappijen 12 mln vliegkilo-
meters uit en brengen het daarbij tot een deficit van f0,70
per km. De procentuele verdeling van deze vliegkilo-
meters geeft een interessant beeld van Italië’s gewijzigde
positie in de wereld:
1938
1952
in het binnenland
………………
16 pCt 39 pCt
naar Afrika
……………………
48 pCt
6 pCt
naar de overige wereld
…………..
36 pCt 55 pCt
Het totale luchtvervoer (1938 = 100) ligt thans op
91. voor postvervoer, op 222 voor personenvervoer en
op 388 voor vrachtvervoer. Het aantal personenkilo-
meter per inwoner steeg van 1,9 tot
3,5.
Doch daarbij
bedenke men, dat de stijging in Nederland van 8 naar 77
liep, in Denemarken van 3 naar 45, in Frankrijk van 4
naar 28 en in Amerika van 8 tot 108. De toename in
Italië is dus uiterst gering, vergeleken met de cijfers elders.
Al deze vrij sombere cijfers betekenen geenszins, dat
in Italië niet gevlogen zou worden. De moderne vlieg-
haven Ciampino bij Rome wijst wel op het tegendeel.
Echter is het aandeel van de Italiaanse maatschappijen
in dit vliegwezen erg gering: In 1952 bijv. landden op
Ciampino vliegtuigen van 60 buitenlandse maatschappijen,
waarvan er 31 een geregelde dienst hadden. Men streeft
er nu naar, de touristen in sterker mate per vliegtuig
Italië te doen bezoeken, doch tot heden doet dit slechts
14 pCt van hen en dan nog volstrekt niet steeds met
Italiaanse vliegtuigen. Deze actie dreigt voor de Italiaanse
betalingsbalans een averechts effect te gaan opleveren.
Men vergelijke eens de volgende cijfers van het aantal
touristen, dat Italië binnenkwam:
door de lucht
over zee
langs de weg langs de rail
in 1938
……
12.220
158.346
628.000
1.468.356
in 1950
……
178.939
137.127
2.588.726
1.934.484
Het blijkt dan, dat thans al meer touristen door de
lucht dan over zee aankomen Omdat de luchtvaart-
maatschappijen echter voor het grootste deel niet-Ita-
liaanse zijn bevordert dit de Italiaanse dienstenbalans
niet.
Ik kom daarmee ten slotte op het
scheepvaartverkeer,
dat voor dit land waarvan 82 pCt der grenzen door de
zee wordt gevormd wel belangrijk moet zijn. Minstens
75 pCt van de Italiaanse buitenlandse handel vindt over
de zeegrenzen plaats. Het aantal binnenkomende en
uitvarende schepen bedroeg in 1951 224.772, waarbij
onder Italiaanse vlag 59,4 pCt der tonnage en 95,6 pCt
der passagiers werd vervoerd.
De Italiaanse handelsvloot nam vooral toe in de periode
tussen de beide wereldoorlogen en vormde in 1939 5 pCt
van de wereldtonnage. Ook de veldtocht tegen Abessynië
was hiervan een oorzaak, maar door de vele aankopen
in het buitenland steeg de gemiddelde leeftijd der schepen
van 16,4 op 20,6 jaar. Ik vermeldde al, dat in de oorlog
90 pCt van de handelsvloot verloren ging en ondanks de
heropbouw ligt de tonnage nog slechts op 79 pCt van
het vooroorlogs peil. Doordat Italië echter niet het enige
land was, wat op dit stuk grote verliezen leed, heeft het
land momenteel toch de 8e vloot ter aarde die
2,5
pCt
van de wereldtonnage uitmaakt. In 1951 was de samen-
stelling der koopvaardijvloot als volgt:
tonnage
aantal schepen
minder dan 500 ton
410
500.—. 1.000 ton
69
1.000— 1.500•ton
43
1.500— 2.000 ton
49
2.000— 4.000 ton
54
4.000— 6.000 ton
78
6.000— 8.000 ton
177
8.000-10.000 ton
37
10.000-15.000 ton
……
.
28
15.000-25.000 ton
4
In totaal dus 949 schepen met een tonnage van 2,7
mln br. reg. ton. Daarbij bedenke men echter, dat veel
schepen uit het buitenland zijn aangçkocht (o.a. Liberty-
schepen), waardoor de ouderdom hoger en de qualiteit dus
lager is komen te liggen.
Van de zeehavens bereikte Genua het eerst de voor
–
oorlogse capaciteit, nl. in 1950. Napels volgde kort
daarop, doch Livorno bleef het meest achter: de capa-
citeit is daar slechts 80 pCt van de vooroorlogse. De bin-
nenscheepvaart is in Italië weinig ontwikkeld. De Po
is tot Casale-Monferrato, d.i. over een afstand van
550
km bevaarbaar. De vele kanalen, die het waterstelsel
van de Po telt, dienen meer voor de irrigatie dan voor de
scheeçvaart. Van de Alpenrivieren zijn slechts de Ticino,
de Adda, de Oglio, de Mincio en de benedenloop van de
Adige bevaarbaar. De Tiber en de Arno hebben een te
ongelijke waterstand en een te geringe lengte om een be-
hoorlijk scheepvaartverkeer mogelijk te maken.
Firenze.
Dr
L.
VAN EGERA,&T.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
De grote ruimte op de geldmarkt hield ook gedurende
de verslagweek aan. Beleggingen met looptijden van
1 dag tot 5 jaar werden wederom naarstig gezocht, doch
slechts sporadisch gevonden, zodat aan de marktdiscon-
to’s
(4
pCt voor schatkistpapier met een looptijd tot
een jaar, 1 3/16 pCt, resp. 111/16 pCt bij looptijden van
circa 3, resp.
5
jaar) en de callgeldnotering
(4
pCt) niet
al te veel betekenis toekwam.
596
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29Juli 1953
De analyse van de oorzaken van de veranderingen van
de geldhoeveelheid over het eerste kwartaal van 1953,
welke thans beschikbaar is gekomen, leert, dat er in
deze periode in de hoofdfactoren, die de geldmarkt-
situatie bepalen, t.o.v. .1952 geen grote verandering is
gekomen. De cômbinatie van éen gunstig betalingsba-
balanssaldo met een kasoverschot van het Rijk is nog
steeds oorzaak, dat er bij de banken nieuwe middelen
binnenstromen, terwijl daar tegenover het Rijk geen nieuw
geld nodig heeft, en in het kader van de huidige geld-
marktpolitiek, ook niet opneemt.
De kapitaalmarkt.
De wens tot meerdere vrijheid bij de loonvorming,
die gedurende de verslagweek zowel ter sprake kwam
in verband met een publicatie van de werkgeversorgani-
saties als in het kader van Benelux-besprekingen, trok
ter beurze weinig aandacht.. Toch zou verwezenlijking
op grote schaal van dergelijke verlangens tot een ontwik
;
keling kunnen leiden, die voör aandelenbelegging in het
algemeen zowel als voor de individuele aandelen van
betekenis zou zijn. Voor zover een stijging van het loon-
en prjsniveaü zou plaatsvinden, zou sprake zijn van een
waardedaling vtt het geld, waartegen sommigen nog
steeds menen zich door aandelenbelegging te kunnen
wapenen. Voor de winstgevendheid van de afzonderlijke
ondernemingen zou de vraag van belang zijn, in hoeverre
deze met name hun buitenlandse afzet zouden kunnen
handhaven bij stijgende kosten, terwijl voorts nog het
vraagstuk van de arbeidsvrede een veel groter rol zou
gaan spelen.
Over het algemeen wordt op de Nederlandse aandelen-
markt tegenwoordig weinig aandacht meer besteed aan
çonjuncturele overwegingen. De dividendnivellatiepoli-
tiek der ondernemingen brengt mede, dat het dividend
grotendeels onafhankelijk is van de winst, zolang er
winst wordt gemaakt, waardoor de belangstelling voor
de hoogte van de winsten bij de beleggers minder intens
is geworden. Slechts in geval yan verliezen, die meestal
onmiddellijk ten laste van de aandeelhouders komen,
is er gewoonlijk sprake van invloed op de koersen. Alge-
mene verliesverwachtingen, bijv. denkbaar in verband
met de wapenstilstand op Korea en de invloed daarvan
op de wereldconjunctuur, worden echter momenteel
hier te lande niet op merkbare schaal gekoesterd.
Voor zover (buitenlandse) conjuncturele factoren van
invloed zijn, werken deze grotendeels indirect, nl. via
variaties in buitenlandse aankopen in Nederlandse
fondsen, die de laatste tijd een relatief grote betekenis
voor de Nederlandse beurs hebben.
Aand. indexeijfers.
17 Juli 1953 24 Juli 1953
Algemeen
……………………………
155,8
156,0
Industrie
………………………………
214,3
214,9
Scheepvaart
…………………………
161,9
162,0
Banken
…………………………………
136,2 133,9
Indon.
aand .
…………………………
58,3
58,6
Aandelen.
A.K.0.
…………………………………
168’/s
169
Philips
……………….. ……………….
168%
167%
Unilever
………………………………
192% 192%
H.A.L
…………………………….
……
135/2
134½
Amsterd.
Rubber
…………………
98½
97
1
1
H.V.A
.
…………………………………
110%
114
Kon.
Petroleum
……………………
317½
321%
Staatsfondsen.
2½
pCt
N.W.S.
……………………
793/
jg
7931,6
3-3%
pCt
1947
………………………
98
3
pCt
Invest.
cert.
………………
9815/ig
3½
pCt
1951
…………………………
101½
101
1
5116
3
pCt
Dollarlening
…………………
96
96
Diverse
obligaties.
3
1
/2 pCt Gem. R’da.m 1937 VI
101½
102
3½ pCt ‘Bataafsche Petr
101
7
/
s
102
3½
pCt Philips
1948
………………
100’5/j
100
3
/
1
3% pCt Westi. Hyp. Bank
98
98
J. C.
BREZET.
De Belgische geld- en kapitaalmarkt
.inj Juni 1953
De algemene toestand van de geidmarkt
Fundamenteel bleef de geldmarkt ruim, met af en toe
een verkrapping veroorzaakt door speciale betalingen in
verband met leningen, en met de fiscale zegels door de
banken verkocht.
Het volume van de geldomloop blijft evenwel op een
hoog niveau, en steeg tijdens het tweede kwartaal van
het lopend jaar met ruim 2 pCt. In tegenstelling met de
vorige kwartalen, was deze uitbreiding schier uitsluitend
toe te schrijven aan de toegenomen kredietbehoeften van
de private sector. De Schatkist daarentegen kon over helt
tweede kwartaal. haar voorschotten, bij de Nationale
Bank opgenomen, met ca fr. 300 mln verminderen, terwijl
de afname van de goud- en deviezenreserves met fr, 687
mln eveneens een deflatoir effect had.
De einde Juni vervaldag was vrij zwaar, en de banken
zagen zich verplicht een belangrijk pakket wissels te her-
disconteren. De portefeuille handelspapier van de Na-
tionale Bank liep slechts weinig terug tijdens de eerste
twee weken van de maand Juli. Te noteren valt dat de
banken vooral sedert begin Juli de weerslag ondergaan
van de verlofperiode onder de vorm van en opvraging
van deposito’s .
Kredietverlening door de banken aan de private economie
(in millioenen franken)
Herdisconto van
de banken bij de
Portefeuille
Totale kredietver-
Nationale Bank en
handelspapier
lening der private
de parastatale
van de Nationale banken (accepten
instellingen
1
Bank
inbegrepen)
1945 Dec.
4.168
5.171
23.117
1949 Dec.
3.339
4.006
24.506
1950 Juni
3.696
4.082
26.582
Dec.
8.543
10.110
27.739
1951
Juni
7.707
9.511 29.921
Dec.
‘
7.526
6.703 33.364
1952 Juni
6.875
5.220
32.913
Dec.
7.902
6.710
36.546
1953 Maart
7.355
6.052
1
)
36.708
Mei
7.209
5.744
35.779
Juni
–
7.667
2)
–
‘) Cijfer van 1 April.
‘) Cijfer van 2 Juli.
De toestand van de banken.
Na een lichtê daling einde Mei, zijnde deposito’s in de
ioop van de maand Juni opnieuw gestegen. Volgens gedeel-
telijke inlichtingen lijkt de einde Juni vervaldag het niveau
der deposito’s niet noemenswaardig aangetast te hebben.
Wel bracht de vervaldag eén toename van de kredietopna-
men, die evenwel gepaard ging met een stijging van het her-
‘disconto.
Cijfers uit de globale staat der banken
(in rnillioenen franken)
Dec.
1951
Dec.
1952
Maart
1953
Mei
1953
3.448
4.201
.
3.933
2.343
6.860
5.448
5.281
6.070
33.364
36.546
36.708
35.779
9.498
11.483 11.900 10.477
Kasmiddelen
………………………..
Caligelden
………………………..
773
1.180
1.321
1.369
Kredieten aan de private economie
……..
Handelswissels
………………….
14.958 14.749
15.481
16.184
Voorschotten op effecten
…………….
Debiteuren
……………………..
8.153
9.134
8.006 7.749
Accepten
……………………….
Kredieten aan de Overheid
………..
38.951
42.408
43.388 42.772
58.804
64.251
65.266
64.847
op
zicht
……………………..
53.143
57.510
57.263
56.8
1 t
Deposito’s
……………………….
Op
termijn
…………………….
5.66
1
6.741
8.003
8.036
…
.
955
1.096
1.172
Kasbons
……………………..557
Eigen
middelen
………………….
5.
.629
5.770
5.861
5.952
In onze vorige kronieken signaleerden we dat de dis-
contovoet van de Nationale Bank voor promessen op 5
Maart 11. van
54
pCt op
5
pCt werd teruggebracht, waarna
29 Juli
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
597
op2I Mei een nieuwe verlaging tot
43/4
pCt volgde. Zoals
bekend, wordt deze discontovoet veelal als basis genomen
voor het vaststellen van de rentevoeten der kaskredieten
door de private banken toegestaan. De banken zagen
hierdoor hun rentabiliteit op gevoelige wijze verminderen.
De reactie bleef dan ook niet uit, en de bankiers wezen
de Overheden zeer terecht op de lage rente die hun vergoed
wordt op de verplichte belegging in kort schatkistpapier.
Dit papier rendeert inderdaad niet meer dan l/ pCt
‘s jaars. Een kleine tegemoetkoming werd de banken reeds
verleend toen in Maart 11. het afiossingsschema van de
4
f
pCt Schatkistcertificaten 1949, die als dekking mochten
opgenomen worden, voor de helft van de termijndeposito’s
gewijzigd werd, zodat het rendement van deze certificaten
verhoogde. Daarenboven werd het de banken toegelaten,
naast deze Schatkistcertificaten 1949 ook kasbons op
maximum
5
jaar van enkele parastatale kredietinstellingen
op te nemen als dekking der termijndeposito’s.. Alles
sanien genomen hadden deze maatregelen slechts een ge-
ring effect op de globale rentabiliteit van de banken, aan-
gezien de deposito’s op meer dan 30 dagen niet zeer be-
langrijk zijn.
Daarom werden dan ook onderhandelingen aange-
knoopt tussen het Ministerie van Financiën, de Nationale
Bank en de Bankcominissie, met het oog op het verhogen
van de rente op een gedeelte van het schatkistpapier dat
de banken in portefeuille nemen. Blijkbaar zal een par-
tiële dekking in toepassing gebracht worden, die zal mo-
gén bestaan uit speciaal hoger renderend.schatkistpapier.
De incidentie van de verplichte belegging in laag ren-
derend schatkistpapier heeft ondertussen sommige kleine
banken voor zware problemen gesteld. Een sprekend
voorbeeld daarvan vinden we in de recente overdracht
van de bankactiviteit van de ,,Banque de Reports et de
Dépôts” aan de Banque Lambert. Zoals bekend is de
bankconcentratie in België reeds ver doorgedreven, en
wensen de Overheden deze tendentie niet verder te laten
doorlopen. Daarom zou de fusie van een kleine bank
met een der ,,grote” door de bankcommissie bezwaarlijk
kunnen goedgekeurd worden. In het hier besproken geval
behoren beide banken evenwel niet tot de categorie der
grote instellingen.
De obligtiemarkt.
• Het verloop der obligatiekoersen wijst nog steeds op
een verdere daling van de rentevoet. Op de jôngste staats-
lening met een looptijd van 20 jaar werd in globaal voor
fr. 4.420 mln ingetekend, waarvan een belangrijk bedrag
door parastatale instellingen werd aangebracht. Onder-
tussen werd begin Juli een half milliard lening 4
f
pCt op
15 jaar uitgegeven door de Stad Antwerpen. Na een grote
belangstelling bij de aankondiging dezer lening, liep het
einde van de plaatsing veel minder vlot van stapel..
Rentestand op de obligatiemarkt
1)
(in pCt per einde maand)
Gemiddelde Aug.
Juni
Maart
Mei
Juni
– –
looptijd
1948
1950
1952
1953
1953
Staatsobligaties
….
langlopende
4,77
4,38
4,48 4,47
4,46
Schatkistcertificaten
7
8 jaar
4,83 4,63
4,74
4,73
4,72
Kasbons steden
….
5 6 6 jaar
5,07
4,49
5,19 5,17 5,14
Kasbons parastatale
instellingen
. . .
ca 9 jaar
–
–
4,86
4,81
4,78
Private instellingen ..
10 6
12 j.
6,06
5,43
5.42
5.30 5.28
‘) Reële rendementen – rekening gehouden met agio en disagio tegenover de
terugbetalingsprijs.
De aandelenmarkt.
De aandelenmarkt werd in Juni gekarakteriseerd door
een merkelijke verbetering van de tendentie. Per einde
Juni 1953 was het gemiddelde koerspeil 1,9 pCt gestegen
tegenover einde Mei. Deze, herneming staat vooral in het
teken van de seizoenbeweging, cdie rond dit tijdstip de
beurs normaal ondersteunt. Ditmaal ook werd wellicht
de hausse in bijkomende.mate in de hand gewerkt door de
heropflakkering van de geschilpunten in’tie internationale
verhoudingen. De stabiliteit in de koloniale sector over
de ganse maand bezien, mag tot geen verkeerde conclusies
aanleiding geven. Alleen de textielsector, die 0,4 pCt da-
ling onderging, nam niet deel aan de seizoenherneming.
De stabiliteit in de koloniale sector is onder andere een
aanduiding dat de aanpassing van hun koerspeil aan de
algemene beursindex geleidelijk doorgedreven wordt. Het
is ook de bevestiging dat internationaal politieke over
–
wegingen hoe langer hoe minder hun invloed laten gelden
op de aandelenbeurs. Eindelijk ook kan de stand van de
index der koloniale waarden in bijkomende mate ook
worden toegeschreven aan de scherpe daling die enkele
landbouwfondsen hebben meegemaakt en die niet voldoen-
de werd gecompenseerd door de hausse van de andere
koloniale aandelen, begrepen in de index.
Volledigheidshalve weze hier vermeld dat de opgang
van de Union Minière niet uitsluitend kan worden toe-
geschreven aan de algemene beurstrend, maar ook in
aanzienlijke mate werd in de hand gewerkt door zuiver
technische beschouwingen zoals de geruchten omtrent
een bonusuitkering in aandelenvorm.
Indices 1936138
=
100
Beweging
in pCt
30-6-53
.29-5-53.
220,3 212.5
±3,7
175,4
170,9
±2,6
134,7
130,3
+3,4
Gas,
Electriciteit
…………… . …
230,0
219,4
–4,8
215,0
214,3
+0,3
160,8 155.9
±3,1
Steenkolenmijnen
…………….
185,2
178,6
±3,7
Spiegeiglas
……… ………….
77,2
72,0
+7,2
Banken
……………………….
73,4
67,8
±8,2
Portefeuille
……………………
Trusts
………………………..
179,5
177,0
±1,4
Metaalnijverheid
……………….
Scheikundige producten
…………..
172,1
..
..
.
172,7
-0,4
467,1
467,1
–
Glasblazerijen
………………….
103,7
+0,3
Bouwnijverheid
………………….
Textiel
……………………….
216,2
213,2
+1,4
Koloniale
…………………….
Voeding
………………………104,0
verscheidene
…………………
61,6
+0,8
Brouwerijen
…………………..62,1
Papiernijverheid
.
………………
254,4
251,8
±1,0
Warenhuizen
…………………
.331,4
329,2
±0,7
Algemeen
……………………
1
218,6
1
– 214,6
1
+1,9
De rubrieken Glas en Spiegelglas bevestigden anderiaal
door een ernstige koershâusse de betere exportactivi-
teiten.
Bij de steenkolenmijnen werd de algemene betere beurs-
atmosfeer nôg beïnvloed door de hausse van enkele
Luikse anthracietmijnen en door de gunstige reactie
uitgelokt door de couponbetali’ngen in de twee Hollandse
mijnen.
In de sëctor scheikundige producten werd de vroeger
geconstateerde daling ongedaan gemaakt en vervangen
door een uiteindelijke hausse van 3,1 pCt. De huidige
herneming in deze rubriek is bôvendien ook toe te schrij-
ven aan de grotere vraag naar meststoffen in Mei en Juni.
Fundamenteel nochtans lijkt het dat de diepe onder-
toon van de aandelenbeurs, afgezien van de huidige
seizoenbeweging, nog niet op een vastere basis berust.
Een aanduiding hiervan kan worden gevonden in dezeer
geringe stijging van de bijzonderste basisnijverheid, de
metallurgie, in de daling van de textielaandelen en in de
gevoelige en regelmatige hausse van de meer conservatieve
sectoren zoals de banken, de trusts en de gas- en electrici-
teitsbedrijven.
Kortrijk.
Dr L. DELMOTTE.
598
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
GRAFIEKEN
.Gifekt5
Woningbehoefte, woningvoorraad en woningtekort”
Immigratie naar en emigratie uit Nederland
1000
21
29 Juli 1953
,1000
xl000
400
emigratie
50
–
–
immigrati
–
–
4947
4948
4949
1950
4951
4952
Emigra’tie naar lânden
–
Indonesie
–
–
t
Canada –
20
/ Australie
10
1
1
r
&/
0
’47
4948
4049
4050
4954
4952
Bron: C.B.S
STATISTIEKEN
IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND
1)
(waarde in millioenen guldens)
Jaar
Invoer
Uitvoer
Dekkingsper-
centage
Juni
1
Jan.-Juni’)
Juni
1
Jan-Juni’)
Juni
1
Janï’)
117
81
83
68
71
437
393
240
196
55
50
442
441 312
281
73 64
1938………….119
691
618
429
381
62
62
1948…………. 1949………….
949
856
618
571
65
67
1950………….
1951 ………….
722.
737
635
686
88
93
1952…………. 1953………….
770 706
629
637
82
90
C
‘) Bron: C.B.S. ‘) Masndgemiddelden.
1930
1935
1940
1945
1950 1952
31
Dec.
1
IZIe
,
ee
,,
ede.o.i
,
..
,,,
J..
,
i.
,
g
1952…c.4..De
.oe,,rnv.
o
,,dc ongbehed,.
1530.1952
.
122.
Met machtiging van de Directeur van het Centraal Bureau van de Statis-
tiek overgenomen uit het Maandschrift van het C. B. S., April 1953.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN
DE DRIE NEDERLANDSE GROTE BANKEN EN
VAN
lIET
NEDERLANDSE BEDRIJF VAN DE
NEDERLANDSCIIE HANDEL-MAATSCHAPPIJ’)
Nederl. Ban-
(in millioenen guldens)
Necerla1sdse Ne.lan-
schappij
30
31
30
31
April Mei April Mei
1953
1953 1953 1953
Act iva:
_.
Kas, kassiers en daggeldleningen
82
137
111
183
Nederlands schatkistpapier
…………..2
.
016 2.040 2.734 2.762
8 1177 2.845 2.945
Ander overheidspapier ……………….83
82
94
92 Wissels
………………………….24
24
32
29
Bankiers in binnen- en buitenland
1
.14
106
147
134
Prolongatiln en voorschotten tegen effecten
96
98
116
119
317
310
389
374
Debiteuren …………………………825
831 1.008 1.007
Effecten en syndicaten ………………..89
98
108
109
Deelnemingen
(mcl.
voorschotten)
14
14
20
20
928
9473 1.136 1.136
Gebouwen ………………………..5
5
8
8
Diverse rekeningen …………………
–
–
–
..-
3.348 1.434 4.37 8 4.465
Passiva:
Crediteuren
……………………….2.460 2.579 3.096 3.241
Wissels
…………………………..13
II
14
12
Deposito’s op termijn ………………..521
510
807
781
Kassiers en genomen daggeldieningen
24
1
24
1
Diverse rekeningen ………………….74
76
92
86
3.092 3.177 4.033 4.121
Aandelenkapitaal
………………….169
169
229
229
Reserve …………………………..88
88
116
116
3.348 3.434 4.378 4.465
‘) In verband met afrondingen behoeft de som der afzonderlijke posten niet
met het eindtotaal overeen te Stemmen.
OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDS CIIE BANK
Van 24 Juli 1953 af
Schriftelijk en t.t.
Plaats
–
_______________________________
Voor deviezenbankeni
Voor derden
7,5432-
7,6572
7,53+-
7,66+1)
89,75
–
91,20
‘)
89,80
–
91,157
54,57
–
55,46
‘)
54,6045- 55,4297
13,15
–
13,28
10,56
–
10,72
13,15
–
13,28
Brussel
……………………..
3,82
–
3,84
10,551- 10,72f’)
3,82
–
3,84
Frankfort ajMai.n
…………..
Kopenhagen
………………..
Montreal (t.t.)
… ………….
Lissabon
………………….
Londen
………………….
3,814
–
3,84
3,81
–
3,84
3,814-
3,84
3,81
–
3,84
Montreal (Iucbtpost)
…………
..
3,77
–
3,83
Montreal (zeepost)
…………..
New York (t.t.)
…………….
53,05
–
53,33
3,764-
3.83
+
1
)
53,05
–
53,33
Oslo
………………………
Parijs
…… . ……………..
107,69 -109,46
1)
–
52,94
52,62
–
52,94
..107,76
-109,389
72,9065- 74,008
86,25
–
87,555
72,85
–
74,06
5)
86,20
–
87,60
‘)
Praag
…………………….52,62
Stockholm
………………..
Zürich (,,accoord”
–
frs)
….. …
.86,71
–
87.09
86,71
–
87,09
Zürich (vrije frs)
……………
‘) Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.
2
2
1:
29 Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
599
SPECIFICATIE DER EMISSIES IN MEI 1953
(Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt)
NAAM
50
”
PQ
Mei.
Obligaties.
Overheid:
100
38
3
16
)
1001
3
3
46
)
Investeringscertificaten
…………………38
100
5.000
2/
6
Beleggingscertificaten
……………………..3
Gemeente Dordrecht …………………..5.000)
Particulieren:
Stichting voor Protestants-Christelijk Onderwijs,
100
33
4
16 ‘)
Nieuwer-Amstel
…………………….33
N.V.
Hollandsche Disconteringsmaatschappij
van
1939, Rotterdam
……………….3.000
991
2.985
4
15 ‘)
Vereeniging voor Christelijk Middelbaar- en
Voorbereidend
Hooger
Onderwijs, Apel-
100
160
4
25
2)
Stichting ,,Pauluskerk”, ‘s-Gravenhage
210
100
210
ft
30
8)
doorn
…………………………….160
Congregatie der Fraters Maristen, Azelo
9000)
100
900
41
30
2)
Aandelen.
N.V. Twentsche Kabelfabrïek, Haaksbergen ..
500
100
500
2)
Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing te allen
tijde toe-
gestaan.
Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing van zekere
datum
af toegestaan.
Waarvan op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst f2.500.000.
‘)
Waarvan op i;ischrijvingsvoorwaarden
geplaatst f
300.000.
EMISSIES IN 1953
(Reële bedragen in duizenden guldens)
Uit omzet-
w
ting van Maand
–
Aande-
Totaal
V5r2
=g
Nieuw
SIC5
keerd te-
goed
12.005
1.275
13.280
–
21
13.259
931
2.735
3.666
–
37
3.629
Januari
…………..
Maart …………
–
203.117
–
17
203.100
Februari ………….
203.
.117
2.467
–
2.467
–
17
2.450 April
………….
Mei
……………
9.329
500
9.829
–
41
9.788
BANK INDONESIA
(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)
‘°
.E
2
LE
St
0
0
Data
o
.°
0
te
.
10 Juni
1953
2
.
3
64.7751
802.235
330.110 566.570 3.808.853
17 Juni
1953
2.364.775
729.423 337.975
568.623
3.933.933
24Juni
1953
2.364.775
730.163
197.164
594.772
4.005.991
30 Juni
1953
2.364.777
764.310
103.037 587.578
3.678.271
8 Juli
1953
2.247.321
688.426
158.588
633.619
58.874
15 Juli
1953
2.198.355 668.353
133.813
614.007
189.828
0
–
Rekening courant saldi
c.
v/dReg. v/dRep.
Indon.
Data
O
,2°
d
0
.0
.00.
0
.0
0
10 Juni
1953
4.833.363
753.581 1.734.219
494.868
1.315.389
17- Juni
1953
4.903.822
1
783.135
–
494.868
1180.973
24 Juni
1953
4.932.551
684.362
–
494.868
1.156.195
30 Juni
1953
14.919.747
4.909.188
719.238
–
494.868
1.154.703
8 Juli
1953
4.898.250
1
726.737
–
494.868
1.109.639
15 Juli
1953
738.320
–
494.868
1.050.253
Muntbiljettenoirculatie per 10 Juni
Rp. 354.533.668,50
Muntbiljettencirculatie per 17 Juni
Rp. 333,015.710,-
Muntbijettencirculatie per 24 Juni
Rp. 360.357.312,50
Muntbiljettencirculatie per 30 Juni
Rp. 361.967.413,50
Muntbijettencirculatie per
8 Juli
Rp. 365.169.703,50
Muntbiljettencirculatie per 15 Juli.
Rp. 366.842.928,50
INTERIM-PRIJSINDEXCIJFERS VAN HET GEZINSVERBRUIK IN
NEDERLAND
1) 2)
1949 = 100
Aard der gezins-
uitgaven
–
0
1
.
0
.
.0
‘
–
:2
Voeding, wo.:
37,7
123
123
124
123
124
125
brood, gebak,
meel
8,0
123
124 124
124
124
124
aardappelen,
groenten,
fruit
6,8
116 120
121 121
126
135
suiker en kolonia-
le waren, dran-.
ken
6,5
125 124
124 124
125
125
vlees, vleeswaren,
vis
4,6
155 153
151
150
150
149
oliën en vetten
3,8
122
117
114
114
113
112
zuivelproducten,
excl. roomboter
8,0
111
III
113
112
112 112
11
Roken
2,3
117
115
115 115 115
115
IIE
Woning, w.o.:
21,0
123
122 122
122
123
122
huur, water, on-
derhoudwoning
9,2
115 115 115
115
115
115
huurafzonderlijk
8,4
115 115 115
115
115
115
verwarming
en
–
verlichting
. –
5,1
140
142
142 142
143
140
woninginrichting
en huisraad
6,7
120
118
117
117
117 117
IV
Kleding en
schoeisel,
w.o.:
13,3
116 114 114 114
113
113
kleding
10,6
114 112 112
112
112 112
schoeisel
.
. . –
2,7
121 121
120
120 120 120
V
Hygiënische
en
medische
zorg,
3,4
112 109
108
108
108 108
reiniging
–
– . –
1.6
110
104 104 104
104
104
persoonlijke
en
gezondheidszorg
1,8
114 112
112 112
111
112
VI
Ontwikkeling en
ontspanning
10,1
118 118
118
118 118 119
ontwikkeling,
wo.
–
………
ontspanning, verenigingen –
–
7,6
117
117 117
117
117
117
verkeer
2,5
121
122
122
122
122 122
VII Verzekeringen en
belastingen .
– . –
12,2
112
118
1
118
1
118
1
118
1
118
Totaal
….
100 120 120 120 120 120
121
Totaal (excl.
belastingen)
94,9
122
122
122
122
122
123
2) Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
1)
Volgens huishoudrekeningen over 1949 vangeschooldearbeiders,voorliedee,
lagere kantoorbedienden en ambtenaren, met in 1949 een bruto-weekloon
van f50 tot f60, een gemiddelde gezinagrootte van vier en wonende in de
middelgrote en kleine gemeenten van ons land.
NATIONALE BANK VAN BELGIË
(Voornaamste posten in millioenen francu)
0.050
0
0
1
5000
.
1
–
–
L5
B
OO
1
>
‘
0
2
i._.no
‘9u
‘0
0
0…
0
0 0
0
°
00.
l
0
II
Juni
1953
34.767
876
1
15.382 13.688 508
18 Juni
1953
34.767
1.127 15.085
11.910
1
541
25 Juni
1953
34.778
1.133
15.108
12.044
1
555
2 Juli
1953
34.778
861
14.834
-15.356
730
9 Juli
1953
34.778
970
1
15.073 15.603
591
16 Juli
1953
34.954
1.863
14.886
15.272
686
Rekening-courant
___________________________
saiÏT
Verbirttenissen
0
to,
het buiten-
Schatkist
0
0
landi.vm.beta-
‘3
q
1
lingsaccoorden
8
0ij
.0
1
2
II Juni
1953
370
96661
4
289
493 2.251
782 .969
18 Juni
1953
34
95.873
4 289 502
1.377
355
955
25 Juni
1953
368
96.160
2
147
345
1.637
260
1
959
2 Juli
1953
339
98.945 4
147
351
1.470
331
Ii
023
9Juli
1953
319
99.176
3
–
147
400
1.364
246
1
983
16 Juli
1953 313
99.147
.3
147
355
1.328
559
1.003
Abonneert U op de
E.-S.B.
Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
• Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen
weg. Annonces,, waarvan de tekst ‘s Maandags in
oiis bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in
het nummer van dezelfde week worden opgenomen.
ROYAL TYPEWRITERS (HOLLAND) N.V.
te
Leiden
vraagt voor spoedige indiensttreding
Een HOOFD VAN DE.
ALGEMENE ADM 1 NISTRATIE
als rechterhand van de directie
Gezoch
wordt
accountant,
lid
N.I.V.A.,
leeftijd 30-35 jaar, met algemene ervaring
in accountancy; in staat dè volledige
ad-
ministratie voor een groot bedrijf met serie-
fabricage in te richten en te leiden. Per-.
fecte kennis van Engels. Bekendheid met
Amerikaanse contrlemethoden strekt tot.
aanbeveling.
Een HOOFDBOEKHOUDER
Opleiding M.O. of, S.P.D., 30-35 jaar, met
ruime ervaring in kostprijs-administraties
Organisatietalent,
tactvolle
leiding
van.
personeel,
energie
en
voortvarendheid
gewenst.
Het gaat hier om de administratieve kern voor
een dochteronderneming van een van de eerste
schrijfmachine-producenten van de U.S.A.
Brieven
met
volledige
inlichtingen
omtrent
leeftijd, studie, practische
ervaring
en
gezins-
formatie onder letters .R.A. met vermelding van
A of B aan het
PSiCHOLOGISCH INSTITUUT
o.l.v. dr J. Luning Prak
Laan Copes van Cattenburch
8
–
Den Haag.
iUaakt. gebruik
van
onze speciale rubriek
,,Vacatures” voor hef
oproepen van sollicitanten voor leidende functies.,
•
Pflh1AOO.
N4
m
L.
r== r-.4 N-4,
WARmOND
Aanneming-Maatschappij
pijp
zal gaarne sollicitaties ontvangen voor de functie van
HOOFD VAN DE ADMINISTRATIE
Deze functie omvat het leiding geven aan boekhouding,
loon-, materiaal-, en hulpmaterieel-administratie; het
opstellen van resultaten-overzichten en prègnoses.
Vereisten: Leeftijd circa 30-35 jaar.
Bezit Acte’ M.O. Handelswetenschappen.
Behoorlijk niveau van algem. ontwikkeling.
Opgave van verlangd salaris.
Uitsluitend schriftelijke sollicitaties te richten aan het
kantoor van de vennootschap Veerpolder 1 te Warmond.
Op de enveloppe te vermelden: SHA.
De NV.
Provinciale Zeeuwsche Electriciteits-Maat-
schappij,
gevestigd te Middelburg, roept sollicitanten
op voor de functie van
ADMINISTRATEUR
Gegadigden dienen over een ruime practische
ervaring, opgedaan in soortgelijke of voorbereidende
functie, te beschikken.
Vereist wordt voorts een grondig theoretisch inzicht
in bedrijfsbeheer, verkregen door academische scholing
of zelfstudie. De minimum leeftijd voor de functie is
gesteld op 35 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven worden bij de Directie
ingewacht vôÔr 1 September 1953.
Adverteer in de E.-S.B.
Op Algemeen Secretariaat van grote
Scheepswerf en Machinefabriek te Am-
sterdam kan geplaatst worden een
Jong jurist of
econoom
Speciale vereisten: gedegen kennis van de
moderne talen in woord en geschrift (spe-
ciaal Engels), goed stylist in de Neder-
landse Taal met zo mogelijk enige redac-
tionele ervaring.
.11
Brieven met korte levensbeschrijving en
opgave van referenties onder no. ESB
31-4 aan het Bureau van dit blad,
Postbus 42, Schiedam.