,Eccnbm
Beric”hten
op
isch
–
~ Stati*s
tis
C
–
4é
Filmpreferenties
*
Prof. Dr J. Wisselink
Hoe viert men deze sloep?
*
W. Kats
De te verwachten prijsontwikkeling
voor ruwe katoen
*
Drs H. G. Advokaat
De monetaire ontwikkeling in Fraiikrijk
*
Prof. Dr A. kraâl
Economische kroniek van Indonesië,
Li
UITGAVE VAN HET NEDERLANPSCH ECONOMISCH INSTITUUT
3 8 e JAARGANG
No 1886
WOENSDAG
22JULI
1953
Ç
SVERZEKE
,LEV(NSYERZEK(RlN6′.,,
‘Ik
8
ANK
.
PENSIOENNERZEKERING.’-
R. MEES &
.
ZOONEN
,
Âe1720
BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM – ‘s-GRÂVENHAGE
DELFT. SCHIEDAM – VLAARDINGEN
Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
,Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in
ons bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in
het nummer van dezeltde week worden opgenomen.
.iICRÎIII1
7
‘NG
MAP
Uitvoering van bouw- en
betonwerken onder toepassing
van alle moderne bouw-
methoden
VRAAGT BROCHURE WERN!NK’s WERKEN No. 35
N.V. WERNINK’s BETONMAATSCHAPPIJ
LEIDEN
Directie: P. A. WEP,NINK jr en Ir J. J. G. VAN HOEK
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdwn W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam:
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse
Steenweg 357, Cent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rolterdam-W.
Aboonementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-zeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
le
richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkery
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1 of.
3). –
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacaturès” en ,,Beschikbore krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
Advertenties voor het eerstvolgende nummer dienen uiterlijk 28 Juli.a.s. des voormiddogs in hetbezit
te zijn vati, deAd rtentie-afdling,Postbus. 42, Schiedam
562
22Juli1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
563
Filmpreferenties ‘)
1
•
1•
4
E
lm
1•’.•
“.5.
•1
IS
•
.5
‘
S.
.
5
.
.’
.
1.
21
.5.
showtilms
Actiefilms
»k
Tragedies
Coniedies
Mysteriefilnis
.
juhten
‘) Voor toelichting zie: ,,Marktonderzoek voor Amerikaanse films”, op blz. 578.
INHOUD
Blz.
Blz.
Filmpreferenties ………………………..563
Economische kroniek van Indonesië,
door Prof.
Dr A. Kraai ………………………..
574
Hoe viert men deze sloep?,
door Prof Dr J. Wis-
s1ink ……………………………….
565
Bedrjfseconomische notities:
Het K.L.M.-jaarverslag over 1952,
door Drs Th.
De te verwachten prijsontwikkeling voor ruwe
M. Scholten …………………………576
katoen in het seizoen 1953/54,
door W. Kats
567 A n te k e n i n g:
De monetaire ontwikkeling in Frankrijk,
door
Marktonderzoek voor Amerikaanse films …. 578
Drs H. G. Advokaat …………………
570 Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
580
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lam bers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistënt-redacteur: J. H. Zoon
–
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;
•
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
564
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Prof Dr J.
WISSELINK,
Hoe viert men deze sloep?
Er ligt een gevaar in het feit, dat door de gunstige
positie, die ons land in de E.B.U. inneemt, de invoer
steeds verder wordt geliberaliseerd. Getracht wordt, aan
te tonen,. dat vooral voor bedrijfstakken, die serie-
producten vervaardigen met per serie hoge initiale kosten
per eenheid product, een liberalisatie zonder gelijktijdige
afschaffing van invoerrechten in de O.E.E.C.-landen een
ernstige aantasting van hun bestaansmogelijkheid be-
tekent; wanneer deze bedrijfstakken in kleine landen zijn
gevestigd. Een bedrijfstak, waarvoor dit laatste zeer sterk
spreekt, is de textieldrukkerij. Aan de hand van cijfer
–
materiaal wordt getracht het voor deze industrie be-
staande gevaar aan te tonen. Het gevaar voor de bedoelde
sectoren is niet de algehele Westeuropese integratie, maar
de zgn. ,,overgangsperiode”, waarin deinvoerrechten op
de geliberaliseerde artikelen nog niet zijn afgeschaft.
W. KATS, De te verwachten prijsontwikkeling voor ruwe
katoen in het seizoen 1953154.
Het ziet er thans naar uit, dat de wereldproductie van
ruwe katoen in het seizoen 1953/54 rond 35,3 mln balen
zal bedragen, hetgeen ca 0,4 mln balen minder is dan
in het na-oorlogse record seizoenjaar 1952/53. Aan de
hand van voorlopige ramingen omtrent aanplant en
areaal kan aangenomen worden, dat in verschillende
voorname productiegebieden de outside growths in
1953/54 minder overvloedig ter beschikking zullen staan
dan in
1952/53.
De verwachte dalingen in de katoen-
aanplant worden toegeschreven aan minder gunstige
resultaten van het laatste seizoen in verband met de
scherpe teruggang in prijzen sinds 1951, verschuiving
‘naar andere,00gsten, die meer winstgevende prijzen op-
brengen, en het gebrek aan liquide middelen bij de pro-
ducenten. Gelet op de grote voorraden, die er in enkele
markten aanwezig zijn, behoeft er volgens de huidige
gegevens geen vrees voor katoenschaarste ‘te bestaan.
Voor de ontwikkeling ‘van het prijspeil in.het komende
seizoen .blijft de gang van zaken in de Verenigde Staten
van eminent belang. Het prijspeil voor Noord-
amerikaanse katoen is thans noch in de naaste toe-
komst een juiste weerspiegeling van de wet van
vraag en aanbod. Voor 1953 bedraagt desteunprjs
voor middling
/j6
inch cotton 32,70 dollarcent.
Indien de aan het begin van het oogstjaar, 1 Augus-
ti.is 1953, vast te stellen pariteitsprjs hoger ligt dan de
de pariteitsprijs van 15 Januari 1953, die ten grondslag
is gelegd aan de berekening van de voorlopige steunprijs
van 32,70 dollarcent, zal de steunprijs gefixeerd worden
op basis van deze hogere pariteitsprijs. De steunprijs
bedroeg in 1952 voor middling
1/j6
31,96 dollarcent.
Op grond van de huidige gegevens kan worden vast-
gesteld, dat er voor oogst
1953/54
sprake is van een
minimumnotering voor nieuwe oogst katoen op de New
Yorkse termijnmarkt van 33,76 dollarcent per lb.
Drs H. G. AD VOKAAT, De monetaire bntwikkeling in
Frankrijk.
In de na-oorlogse Franse credietpolitiek zijn drie fasen
te onderscheiden. De eerste is diesvan 1944 tot 1947,
gekenmerkt door grote ontsparingen en sterke inhaal-
vraag in de consumptieve sector. Het Conseil National
du Crédit – in 1945 gevormd met als taak om de crediet-
politiek af te stemmen op de door de Overheid bepaalde
economische politiek – sprak, zich in 1947 uit voor
selectieve credietpolitiek. Kenmerkend voor deze politiek
is, dat in plaats van de normale criteria van veiligheid en
rentabiliteit in de eerste plaats richtinggevend voor de
credietverlening werden het economisch nut en de vol-
komen onmogelijkheid, op andere wijze dan door bank-
crediet de benodigde middelen te verkrijgen. Deze selec-
tieve politiek is een mislukking geworden. De tweede
fase loopt van 1947 tot 1950. De investeringen in en de
modernisering van het productie-apparaat, de bevredi-
ging van de inhaaivraag leidden tot een zekere stabili-
satie. In September 1948 achtte het Conseil National
du Crédit het ogenblik gekomen om in de meer normale
verhoudingen tot een kwantitatieve politiek over, te gaan.
De mogelijkheid van selectieve toepassingen bleef echter
in ruime mate bestaan. De stabilisatie schreed voort.
In de eerste helft van 1950 werd het productiepeil van
1929 bereikt met een zeer gunstig peil van werkgelegen-
heid; de. prjshausse was tot staan gekomen. De derde
fase loopt van Juni 1950 tot heden. De herbewapening
bewerkstelligde aanvankelijk een sterke opleving en ver-
hoogde exporten. In
1951
werd de toestand aanzienlijk
slechter. De sterke credietexpansie leidde tot een infiatoire
ontwikkeling. Het creditsaldo bij de E.B.U. veranderde
in een debetsaldo. In October en November 1951 ging
Frankrijk tot een aanzienlijke verscherping van de kwan-
titatieve credietpolitiek over. Na Februari 1952 liep de
credietvraag aanzienlijk terug. Schrijver behandelt ver-
volgens de moeilijkheden in Frankrijk, nI. de onvoldoende
besparingen, het tekort op de betalingsbalans en het
budgetdeficit.
SOMMAIRE
Prof. Di: J.
WISSELINK,
La libéralisation et la diminution
des droits d’importation.
L’auteur est d’avis qu’une libéralisation doit être
accompagnée d’une abolition des droits d’importation
dans les pays de l’O.E.C.E. Au cas que cette condition
ne soit pas réalisée, l’existence des industries se trôuvant
aux petits pays et fabriquant des produits en série, qui
demandent des frais généraux élevés, sera étre attaquée.
W. KATS, Les prévisions des prix sw le marché du coton
brut en 1953154.
L’auteur mentionne dans cet article des données con-
cernant les prévisions de la production, de la consom-
mation et du stock du coton brut. Afin de prédire le
développement des prix sur le marché du coton brut en
1953/54 il est nécssaire d’étudier la situation aux Etats-
Unis. L’écrivain donne un aperçu de cette situation.
Drs H. G. ADVOKAAT, Le développement monétaire
en France.
L’auteur étudie le développement monétaire en France
depuis 1949. II traite trois phases, notamment 1944-1947,
1947-1950 et juin 1950 jusqu’â présent. En ce qui
concerne les difficultés récentes l’auteur envisage par-
ticulièrement les épargnes insuffisantes, Ie déficit de la
balance des payements et le déficit budgétaire.
22Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
565
Hoe viert men deze sloep?
Na de tweede wereldoorlog is er zeer terecht naar
gestreefd, om de verkleining van. de omvang van de
internationale handel, die in de dertiger jaren is begonnen,
tegen te gaan en wel door het maken, van internationale
regelingen.
Welke organisaties er alzo op dit terrein werken en
gewerkt hebben, mag bekend verondersteld worden. Voor
ons doel is het slechts van belang om te wijzen op een
tweetal daarvan, nI. de G.A.T.T., een wereldorganisatie,
die zich geleidelijk verlaging en afschaffing van invoer-
rechten ten doel stelt en de O.E.E.C., een Europese
instelling, die liberalisatie van de Westeuropese handel
nastreeft, met als iierder.verwijderd, doelde Westeuropese
integratie.
Doordat echter de politiek van de G.A.T.T. en de
O.E.E.C. niet geqoördineerd zijn, d.w.z. doordat de
steeds verder gaande liberalisatie
niet
gepaard gaat met
afschaffing, althans drastische vermindering van invoer-
rechten op de geliberaliseerde artikelen, ontstaat een
,,halfwegpositie” en hierdoor ontstaan bepaalde moeilijk-
heden, waarover wij in het volgende gaarne enige op-
merkingen willen maken.
De O.E.E.C. dwingt de landen, die. eçn sterke positie
in de E:B.U. innemen, tot een practisch volledige libe-
ralisatie.
Wat ons land betreft konden wij enkele weken geleden
in de dagbladen lezen, dat 92 pCt van de import is ge-
liberaliseerd. Op zichzelf is het een verheugend verschijn-
sel, dat onze positie in de E.B.U. zulks
in het algemeen
gesproken
rechtvaardigde, maar toch sluit deze steeds
verder gaande liberalisatie tevens ernstige gevaren in zich.
Gevaren, die uiteraard groter worden,, naarmate het
liberalisatiepercentage de 100 nadert. Wij mogen immers
aannemen, dat de sectoren, die het laatst geliberaliseerd
zijn, c.q. nog geliberaliseerd staan te worden, de zwakste
zijn van onze economie.
De lezer zal wellicht zeggen: ,,Dan moeten die zwakken
maar verdwijnen als offer op het altaar der Europese
integratie”. Zo eenvoudig liggen. de dingen echter niet.
Het merkwaardige verschijnsel doet zich ni. voor, dat
sommige ,,zwakken”, ni. die waarop wij hier het oog
hebben,
niet
zwak zouden staan, wanneer zij strijd moes-
ten voeren in een
volledig
geïntegreeMe Europese. markt.
Zij worden uitsluitend bedreigd door de
halfslachtige
situatie,
die bestaat in de zgn. ,,overgangsperiode”, waarin
bij een volledige liberalisatie van hun producten de
invoerrechten daarop in de O.E.E.C.-landen nog
niet
zijn afgeschaft..
In het navolgende zullen wij trachten aan te tOnen,
dat vooral voor bedrijfstakken, die serie-prôducten ver-
vaardigen met voor elke serie hoge initiale kosten per
eenheid product, een liberalisatie
zonder gelijktijdige
afschaffing van invoerrechten in de O.E.E.C.-landen
een
ernstige aantasting van’ hin bestaansmogelijkheden be-
tekent, wanneer deze bedrijfstakken in
kleine landen
zijn
gevestigd. In de kleine Europese landen zullen zich on-
getwijfeld verschillende bedrijfstakken van het zo juist
aangeduide type bevinden.
Vooral in de textielsector zijn hiervan diverse voor
–
beelden te nôemen. Wij denken in dit verband. bijv. aan
Jacquard-weverjen van gordijnstoffen en tafelgoed. Het
meest sprekende voorbeeld lijkt ons echter wel de textiel-
drukkerij. Hier maken nl. voor elke serie (m.a.w. voor
elk dessin) de initiale dessinkosten een groot deel uit van
de totale kosten per. meter. Wij nemeb deze bedrijfstak
dan ook als voorbeeld voor ons betoog.
Teneinde een duidelijk beeld te kunnen geven van het
gesignaleerde gevaar is het noodzakelijk, eerst ëen over
–
zicht te geven van de kostenstructuur van een textiel-
drukkerij. Voor èen inzicht in de kostenstructuur is weer
een summiere aanduiding van de aard van het productie-
proces noodzakelijk. –
Het bedrukken van textiel geschiedt volgens het pro-
cédé, dat ook in, de papierdrukkerj wel gebezigd wordt
en bekend staat als de zgn. koperdiepdruk. Aan de hand
van een door een dessinatëur vervaardigd ontwerp worden
koperen walsen ,gegraveerd en wel voor elke te drukken
kleur één wals. In de drukmachine wordt met behulp
van deze ‘walsen het dessin op het doek overgebracht.
Uiteraard is een groot aantal voor- en nabewerkingen
nodig, naast het eigenlijke drukken. Hierop kan echter
vanwege de plaatsruimte niet nader worden ingegaan.
Bij de kostenstructuur van de textieldrukkerij kunnen
wij nu onderscheiden:
A. Variabele kosten:
‘kosten van het te bedrukken dQek;
kosten van kleurstoffen en chemicaliën;
variabel deel van de bewerkings- en verkoopkosten.
Al deze kosten zijn per dessin enigszins degressief.
Hoe groter de serie, in casu de gedrukte hoeveelheid
per dessin, des te beter raakt de drukker ,,ingespeeld”
en des te kleiner wordt het aantal fouten en daarmee dë
uitval. . Voorts wordt bij grotere series het kleurverbruik
per meter lager, o.a. ‘ten gevolge van geringere over-
schotten van de voor elke kleur aangemaakte drukpap.
Ten slotte zien wij een degressie bij het variabele deel
van de bewerkingskosten: lange series betekenen minder
schematische onderbrekingen van het productieproces.
De variabele bewerkingskosten (bijv. loonkosten) zullen
daardoor ook per eenheid dalen:
B. Vaste kosten:
1. Vast per dessin: de initiale dessinkosten.
Zij bestaan uit:
de prijs voor het ontwerp van het dessin ,.of de
overeenkomstige kosten van eigen .atelierwerk;
de kosten van het graveren van walsen;
overige walskosten, zoals rente en afschrjving over
de walsen. Deze walsen blijven nl. veelal één of
meerdere jaren t.b.v. het dessin gereserveerd;
de kosten van het gereedmaken van een monster-
collectie.
2. Overige vaste kosten: ook hier
,
is de hoeveelheid per
serie van groot belang. De machine-réndementen zullen
immers bij grotere series hoger liggen. Grotere series
betekenen minder schematische onderbrekingen in de
productie, m.a.w. lagere vaste kosten per eenheid
product.
Zoals uit het bovenstaande al min of meer ‘blijkt, is
de seriegrootte hier
het
belangrijke element voor de
kosten per eenheid product. Hoe groot de invloed van
deze seriegrootte is, willen wij uiteenzetten aan de hand
van een vergelijkende kostprijsberekening voor bedrukte
rayon-vezelstof, een van de belangrijke producten yan
de textieldrukkerij. .
566
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli 1953
Naast elkaar worden gegeven de kostprjscijfers voor
een Nederlandse en een Duitse drukkerij, daarbij uit-
gaande van het feit, dat in Nederland de gemiddeld op
de binnenlandse markt geplaatste hoeveelheid 5.000 meter
bedraagt, terwijl, zoals op een récente internationale
drukkersconferentie bleek, het overeenkomstige getal in
Duitsland 30.000 is.
Bedrukte goederen zijn een mode-artikel. In een klein
land als Nederland is het daarom practisch niet mogelijk
gemiddeld meer dan 5.000 meter per dessin te plaatsen.
In Duitsland kan de geplaatste hoeveelheid zoveel om-
vangrijker zijn ten gevolge van de grotere bevolking,
welke bovendien verspreid is over een groter geografisch
gebied.
Bij onderstaande opstelling wordt uitsluitend uitgegaan
van ons bekende Nederlandse cijfers, omdat Duitse helaas
ontbreken. Toch kan een opstelling voor een imaginair
Duits bedrijf van gelijke omvang gegeven worden, wan-
neer men uitgaat van de volgende veronderstellingen:
dat de prijzen van de kostenelementen in Duitsland
en Nederland gelijk zijn;
dat de stand van de techniek en de kwaliteit van de
leiding hier en ginds op hetzelfde peil staan.
Uit ervaring is ons bekend, dat deze veronderstellingen
geenszins irreëel zijn. Ook echter, wanneer ze niet
geheel
juist zouden zijn, tast dit het verdere betoog in wezen
niet aan.
Kostprijsberekening voor een Nederlands en een Duits
bedrijf, van 1 meter rayon-vezelstof, bedrukt met een
4-kleurig dessin:
I. Omdat juist de initiale dessinkosten hier zo belangrijk
zijn, geven wij allereerst een afzonderlijke berekening
van deze kosten per meter doek:
Ontwerp
………………..
f
100
4 walsen graveren
…………
1.100
Overige walskosten
…………
100
Uitmonstering
…………….
200
f 1.500
Nu gaat de seriegrootte meespreken; per meter zijn
deze kosten dus:
f 1.500
in Nederland:
= f0,30
5.000
f
1.500
in Duitsland:
= f0,05
30.000
II. Eigenlijke kostenopstelling:
Nederland Duitsland
variabele kosten:
doek
……………………….
0,60
0,59
kleurstoffen en chemicaliën
……..
0,19
0,18
variabel deel overige kosten
-…… 0,06
0,05
0,85
0,82
vaste kosten:
initiale dessinkosten
…………..
0,30
0,05
vast gedeelte overige kosten
…….
0,14
0,13
—0,44 —0,18
Integrale kosten
………………………………
1,29
1,-
Nadrukkelijk wordt opgemerkt, dat
alle
verschillen
tussen de Nederlandse en de Duitse kostprijs hier ver-
oorzaakt zijn door het genoemde verschil in seriegrootte.
Vôér wij uit bovenstaande cijfers conclusies kunnen
trekken, is het noodzakelijk te vermelden, dat in deze
bedrijfstak in geheel West-Europa een zekere over-
capaciteit bestaat door het wegvallen van zeer belangrijke
exportmarkten ten gevolge van industrialisatie elders.
Als gevolg van deze overcapaciteit is het in alle Euro-
pese landen een algemeen verschijnsel, dat men zijn vaste
kosten zoveel mogelijk goed tracht te maken op de in
de vooralsnog beschermde binnenlandse markt te plaatsen
hoeveelheid. Additionele export is meestal slechts mo-
gelijk tegen prijzen, die weinig boven de variabele kosten
liggen.
Wanneer men nu in het oog houdt, dat de import van
bedrukte rayon-vezelstof in Nederland met 18 pCt is
belast, terwijl het overeenkomstige percentage in Duits-
land 22 is, dan kan men t.a.v. de concurrentiemogelijk-
heden voor de Nederlandse en de Duitse drukkers op
elkaars markten de volgende conclusies trekken:
Wanneer een Duits fabrikant 4-kleurige bedrukte
rayon-vezelstof naar Nederland exporteert,
kan
hij
aanbieden tegen een prijs, die een fractie ligt boven
f0,82, stel f0,83. De Nedeflandse afnemer betaaitdan
inclusief rechten f0,83 + 18 pCt daarvan
f0,98.
Deze prijs ligt
ver beneden
de Nederlandse integrale
kosten.
Een Nederlands fabrikant, die, op dezelfde basis
calculerend, een additionele hoeveelheid naar Duitsland
wil exporteren, moet minimaal f0,86 berekenen. De prijs
voor de Duitse afnemer is in dit geval, inclusief het
Duitse invoerrecht, f 1,05 of wel
5
cent
boven
de Duitse
integrale kosten!
Het bovenstaande had betrekking op één bepaald,
hoewel belangrijk, artikel. Mutatis mutandis geldt echter
hetzelfde ook voor alle andere bedrukte artikelen, alsmede
voor bepaalde Jacquard-geweven producten.
Dat het hier allerminst om een academisch probleem
gaat, moge blijken uit de moeilijkheden, waarin de Bel-
gische textieldrukkerijen zich momenteel bevinden. Enige
jaren geleden zijn in België bedrukte textielgoederen ge-
liberaliseerd. De markt is hierdoor zodanig ontwricht
en de wapens zijn z6 ongelijk, dat de twee grootste Bel-
gische drukkerijen aan hun Regering hebben laten weten,
dat zij gedwongen zullen zijn te gaan sluiten, als de
huidige situatie voortduurt. De Belgische Overheid ziet,
nu de mogelijkheid tot deliberalisatie onder ogen.
Een wel zeer sterke aanwijzing voor de juistheid van
datgene wat wij getracht hebben met de gegeven kostprijs-
vergelijking aan te tonen, is de hieronder afgedrukte
resolutie, die is aangenomen op een internationaal druk-
kerscongres, dat op 22 en 23 Juni ji. te Kriokke is ge-
houden. Op dit congres waren o.a. ook vertegenwoordigd
Duitsland, Frankrijk, Engeland en Italië.
Ook de drukkers uit de grote landen hebben hierin
dus toegegeven, dat liberalisatie met behoud van invoer-
rechten
vernietigend
is voor de industrie in de kleine
landen. Men zie punt 4 van de resolutie en lette vooral
op het woord ,,désastreuse”. Het is duidelijk, dat deze
resolutie niet (zoals het geval is) met algemene stemmen
zou zijn aangenomen, indien de grote landen ons hier
gegeven betoog hadden kunnen aanvechten.
De gevolgen van de reeds gepasseerde liberalisatie van
katoenen drukgoederen tekenen zich bij ons reeds af.
De prijzen voor bedrukte rayon-artikelen staan eveneens
onder zware druk door de te grote omvang van de con-
tingenten.
Mocht de Nederlandse Regering op de volgende
O.E.E.C.-vergadering tot algehele liberalisatie van deze
sector besluiten, dan is o.i. het pleit beslecht. Deze be-
drjfstak zou z6 getroffen worden, dat zijn structurele
positie op onherstelbare wijze wordt aangetast!
De gevolgen van het liberaliseren van de producten
van deze bedrijfstak en van de overige sectoren, waarvoor
hetzelfde geldt, zijn niet exact in cijfers uit te drukken.
Wij zijn er echter van overtuigd, dat onze economie ernstig
geschaad zou worden. Een kapitaalvernietiging van enige
honderden millioenen guldens en werkloosheid voor dui-
zenden arbeiders zou ongetwijfeld het gevolg zijn. Is dit
geen stap terug op het pad der industrialisatie? is het wel
22 Juli
1953
ECONOMISCH-STATISTISCBE BERICHTEN
567
juist om au fond gezonde bedrijfstakken ernstig in gevaar
te brengen en tegelijkertijd nieuwe bedrijven te creëren,
die hun levensvatbaarheid nog moeten bewijzen?
Door het wegvallen van een belangrijke export zou
ook onze betalingsbalans geschaad worden. Wij zien hier
weer een merkwaardige wisselwerking: de gunstige stand
van de betalingsbalans is aanleiding tot verdere libera-
lisate, die verdere liberalisatie verslechtert de betalings-
lalans. Die verslechtering van de betalingsbalans zou
op haar beurt weer tot deliberalisatie kunnen leiden.
Dit zou niet zo erg zijn, wanneer niet
intussen
onherstel-
bare schade werd aangericht!
Resumerend willen wij opmerken, dat het
niet
de
algehele Westeuropese integratie is, die de door ons
bedoelde bedrijfstakken en inzonderheid de textiel-
drukkerij bedreigt. Eén grote Westeuropese markt zou
immers ook voor de producenten in de kleine landen tot
grotere productie per serie kunnen leiden.
Weliswaar zou de werkelijke
verovering
van die grote
markt inspanning kosten, maar die inspanning wordt
niet gevreesd. Bij een ,,free fight in a big market” hebben
de Nederlandse bedrijven een goedé kans. En inderdaad
gelijke kansen in dit ,,free fight” is alles, wat de ‘Neder-
landse industrie vraagt. Het gevaar ligt in de overgangs-
peiiode.
De liberalisatie is één der middelen om tot gelijke
kansen te komen, aanmerkelijke vermindering en ten
slotte afschaffing der invoerrechten is het andere. Doch
ze zijn
onafscheidel(jk
verbonden.
Men kan het bereiken van deze gelijke kansen het beste
vergelijken met het strijken van een sloep. Bij dit strijken
hangt de sloep aan twee trossen (één vôér en één achter),
welke trossen gelijk gevierd moeten worden, wil de boot
veilig te water komen. Het eenzijdig vieren van één tros,
bijv. die aan de boeg van de sloep, schudt zeker een deel
van de inzittenden over de boeg in de kille golven.
Geen Nederlands gezagvoerder zou toestaan, dat zijn
bootslieden het 100 pCt vieren van alléén de boegtros
als ideaal op zichzelf zouden beschouwen.
Evenmin kan
en
mag 100
pCt liberalisatie van de import
een doel op zichzelf zijn. Men zou toch niet, zij het
onbedoeld, Nederlandse mankracht en Nederlands kapi-
taal overboord willen gooien?
Voorburg.
J. WISSELINK.
Voor
Uw
Deviezen
/ alsmede voor het sluiten van eer
Bagage- en
Reisongevallenverzekerin
g
naar de
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
250
VestlgIn gen
in
Nederland
le 23 juin 1953.
Les Membres de la Fédération Internationale des Tmprimeurs sur Tissus, réunis
â Knokke, profondément attachés â l’idéal de la création dun marché commun
en
Europe,
et convaincus également que pour réaliser ce but ii est indispensablc
d’éviter, dans tel ou tel Pays Membre, une catastrophe dans lordre économiqu
ou social, formulent les conclusions suivantes:
Etant donné l’importance des frais fixes dans le prix de revient, les conditions
de travail et de prix de chaque manufacture d’impression sont étroitement
liées au volume des dispositions par dessin.
Etant donné le suréquipement et la capacité de production trop grande de
lindustrie de I’Europe Occidentale, suréquipement de plus en plus marqué
par suite de l’industrialisation des Pays qui étaient autrefois les clients de l’Eu-
rope, et Is perte de ces débouchés pour l’industrie Européenne, la consomma-
tion intérieure de chaque pays devient le facteur essentiel du prix de revient
de chaque industrie nationale.
L’industrie de l’Impression de l’Europe Occidentale considère, ainsi qu’il a
été dit plus haut, la création d’un marché commun de lEurope Occidentate
comme Ie but á poursuivre.
Mais aussi longteinps que les conditions nécessaires et préalables â use inté-
gration totale ne sont pas remplies, les induntries d’tmpression des petits pays
sont exposées â une concurrence désastreuse de la part de l’industrie des pays disposant d’un marché intérieur important. Ce danger existe notamment parce
que les industries disposant d’un marché intérieur important nont en mesure
d’étaler sur une base plus targa les frais généraux.
C’est seulement en tenant comple de ces considérations et sans préjudice des
autres conditions préalables déjá détinies au cours des précédents Congrês,
que la libération des échanges, c’est–dire la suppression des contingentements,
serait acceptable pour les industries 4es pays ne disposant que dun marché
intérieur relativement étroit. La Fédération Internationale des Imprimeurs sur Tissus décide d’entreprendre
l’étude approfondie de ce problème en vue de formuler des proposilions qui
seront soumises sux Gouvernements intéressés.
D.e te verwachten
prijsontwikkeling
voor ruwe katoen
in het seizoen 1953/54
Het is een hachelijke onderneming een opinie ten beste
te geven over de te verwachten prijsontwikkeling voor
ruwe katoen op de wereldmarkt. Vraagt men op de ka-
toenbeurs in New Orleans naar een definitie van katoen
en van de katoenprjs, dan wordt U het volgende tradi-
tionele antwoord gegeven:
Cotton is the overcoat of a seed that is planted and grown in the Southern
States to keep the producer broke and the buyer crazy. The fiber varies in color
and weight and the man who can guess nearest the length of a fiber is called
a cotton man by the public, afool hy the farmer and a poor businessman by his
creditors. The price of cotton is lixed in N.O. and N.Y and goes up when you
have sold and down when you have bought”.
Een meer serieus antwoord op de gestelde vraag ver-
eist een nader onderzoek van de beschikbare gegevens,
maar ook dan,zal het slechts mogelijk zijn een zeer glo-
baal antwoord te geven in het licht van de thans bekende
feiten en vigerende omstandigheden
1)..
Een statistisch
onderzoek heeft uiteraard in de eerste plaats betrekking
op het verleden, iiiaar gedachtig aan het woord van een
Nederlandse dichter: in het heden ligt het verleden,
in het nu wat worden zal, zal men de ervaringen van
vorige seizoenen niet voorbij kunnen gaan.
‘) Bij het schrijven van dit artikel is gebruik gemaakt van door de LC.A.C.,
washington D.C. en liet Deparinient of Agriculture, Washington D.C. gepubli-
ceerde gegevens.
PA
568
E.CONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli
1953
Het ziet er thans naar uit, dat de wereldproductie
van ruwe katoen in het seizoen
1953/54
rond 35,3 mln
balen zal bedragen, hetgéen ça 0,4 mln balen minder is
dan in het na-oorlogse record seizoenjaar 1952/53. Aan-
gemoedigd door de hoge katoenprjzen in de Korea-
hausseperiode heeft men allerwege het katoenareaal
aanzienlijk uitgebreid. Zoals bekend, bleef gedurende
de eerste drie na-oorlogse jaren de wereldproductie
jaarlijks 3 tot 6 mln balen beneden het wereldverbruik;
op deze wijze waren de exportlanden in staat de sinds
ongeveer 1937 geaccumuleerde grote voorraden van de
hand te doen. Tegelijkertijd stimuleerde het stijgende
prijspeil een snel herstel van de wereldproductie, welke
behalve in 1950/51 het wereldverbruik elk jaar sinds
1947/48 met 1 tot 3 mln balen overtrof. Ten gevolge
van deze marktontwikkeling- stegen de wereldvoorraden
opnieuw en verwacht kan worden, dat deze stocks tegen
het einde van het huidige seizoen een stand zullen be-
reiken van ongeveer 17,5 mln balen. Op het eerste gezicht
lijkt dit een indrukwekkende voorraad, 6 mln balen
meer dan het na-oorlogse laagtepunt van 11,5 mln balen,
,bereikt aan het eind van het seizoen
1950/51,
maar het
is altijd nog ca 11,5 mln balen beneden het stockniveau
van 1 Augustus 1945 toen de wereidvoorraad aan ruwe
katoen ca 29 mln balen omvatte.
Het tijdstip is te vroeg gekozen, wanneer men nu reeds
een nauwkeurig inzicht zou willen hebben in de om-
vang van de te verwachten oogsten in de landen van de
vrije wereld met uitzondering derhalve van Rusland,
China en Oost-Europa. Aan de hand van voorlopige
ramingen omtrent aanplant en areaal kan aangenomen
worden, dat in verschillende voorname productiege-
bieden, de outside growths of exoten in 1953/54 minder
overvloedig ter beschikking zullen staan dan in 1952/53.
De verwachte dalingen in de katoenaanplant worden
toegeschreven aan minder gunstige resultaten van het
laatste seizoen in verband met de scherpe teruggang
in prijzen sinds 1951, verschuiving naar andere. oogsten
– voedselgewassen – die meer winstgevende prijzen
opbrengen en het gebrek aan liquide middelen bij de
producenten.
De twee’laatstgenoemde factoren doen zich met name
voor in Mexico en het Midden Oosten. De liberale wijze,
waarop in laatstgenoemde productiegebieden planters-
credieten zijn verleend en de mede naar aanleiding daar-
van verrichte omvangrijke investeringen in landbouw-
werktuigen en akkers in de haussejaren 1950/51 hebben
vorig jaar na de scherpe prijsdalingen bij onderscheidene
planters, die hypothecaire verplichtingen hadden aan-
gegaan, financiële moeilijkheden veroorzaakt, in di-
verse landen zijn reeds areaalrestricties aangekondigd;
Egypte, Syria, Pakistan, terwijl in Mexico, volgens de
jongste berichten, de aanhoudende droogte oorzaak
zal zijn, dat de oogstopbrengst .kan terugvallen op een
peil van rond 1 mln balen. In Egypte, waar de nieuwe
-Regering er in geslaagd is de katoenhandel te stabili-
seren door de prjsbeweging te koppelen aan de N.Y.
termijnmarkt, wordt het areaal voor de langstapelige
Karnak katoen gehalveerd, voor Giza 30 met ongeveer
de helft uitgebreid en voor Ashmuni/Zagora.met rond
1/3 verminderd. In het Zuidelijk halfrond van Amerikâ
zal de .productie ‘in Brazilië vermoedelijk een daling te
zien geven van rond 200.000 balen.
Globaal genomen zullen de oogstopbrengsten in
1953/54
in de productiegebieden buiten de. Verenigde
Staten en het Sovjet-blok zeer waarschijnlijk rond 1 mln
balen minder zijn dan in
1952/53.
Ongetwijfeld zal een
en ‘ander enigszins van invloed zijn op het prijspeil.
De totale productie van outside growths zal .echter
ondanks deze vermoedelijke. teruggang. van ca 1 mln
balen rond 12+ mln balen belopen, vergeleken met 134
mln balen in het seizoen 1952/53.
De wereldconsumptie van ruwe katoen, welke in het
seizoen
1951/52
rond 32 mln balen beliep, waarvan•25
– mln balen in de niet-communistische wereld, ontwikkelt
zich blijkens de consumptiecijfers betrekking hebbende
op de eerste helft van het seizoen
1952/53
op nagenoeg
hetzelfde peil. De consumptie in de periode 1 Augustus-
1952—! Januari 1953 in de niet-communistische wereld
bedraagt l2,,8 mln balen, in dezelfde periode van het
voorafgaande seizoen 13,1 mln balen.
Gelet op de grote voorraden, die er in enkele markten
aanwezig zijn en boven de markt zweven (Verënigde
Staten, Brazilië), behoeft er. volgens de huidige gegevens
geen vrees voor katoenschaarste te bestaan. De klima-
tologische omstandigheden kunnen echter steeds voor
verrassingen zorgdragen, terwijl wij de politieke situatie,
gezien de vele .ups and downs in de wapenstilstands-
onderhitndelingen in Korea, moeilijk kunnen overzien.
Voor de ontwikkeling van het prijspeil in het komende
seizoen blijft de gang van zaken in de Verenigde Staten
van eminent belang. Het aandeel van de States in de
wereldproductie bedraagt 44 pCt, althans in het seizoen
1952/53. Hoe deze productie zich in het a.s. seizoen
1953/54 zal ontwikkelen, laat zich nog maar ten-dele
vqorspellen. Het jongste oogstrappôrt van het Ameri-
kaanse Departement van Landbouw raamt het beplante
areaal per 1 Juli a.s. op 24,6 mln acres, hetgeen 91,4
pCt is van het areaal van het vorige jaar, toen uiteinde-
lijk een areaal van 26,9 mln acres beplant bleek met
katoen. Ondanks de dringende oproep van de Minister
yan Landbouw de katoenproductie op nationale basis
te beperken met ca 18 pCt vergeleken met 1952, ter
vermijding van contrôlemaatregelen in
1954,
hebben
de cotton farmers in verband met het gunstige prijspeil
in principe geen beperking van de aanplant toegepast.
Vo1ens verkregen inlichtingen waren ernstige droogte
in Texas en zeer ongunstige weersomstandigheden in
Oklahoma en diverse Staten in de Centrale katoen-
gordel oorzaak, dat v66r de le Juli aanzienlijke terreinen
werden prijsgegeven. Over het algemeen zijn de weers-
omstandigheden minder gunstig geweest. Het geringere
areaal moet daarom uitsluitend. aan laatstgenoemde
redenen worden toegeschreven.
Het is . onmogelijk te voorspellen op welke oogst-
opbrengst kan worden gerekend. Er zal rekening moeten
worden gehouden met verliespercentages- ten gevolge
van het prijsgeven van diverse katoenakkers, weersin-
vloeden en insectenschade. Van al deze factoren hangt af
welke opbrengst uiteindelijk, zal worden bereikt per
acre. Al naar gelang men de opbrengst per acre in de
uitgestrekte gebieden van de. Cotton Belt als omreke-
ningsfactor stelt op bijv. 262,4 lbs per acre in de 10
jaren van 1941/50 –of 282,7 lbs zoals in 1952 – kan
men de oogst volgens de jongste areaalraming schatten
op 13 â 14 mln balen. Met een carry-over van plus minus
5
mlnbalen aan het einde van het huidige seizoen, waar-
van zich 1,8 mln balen in regeringshanden bevinden
(C.C.C.), zal er bij een dergelijke oogst quantitatief
voldoende -aanbod zijn om aan de behoefte aan Noord-
amerikaanse katoen te voldoen.
Het vorenstaande impliceert evenwel niet, dat het
qualitatieve aanbod uit de carry-over in ieder opzicht
voldoende en bevredigend zal zijn. De ,,best sellers”
22 Juli 1953.
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
569
en met name geldt, dit voor de zgn. ,,better grades and
staples” worden’ gewoonlijk niet op voorraad gehouden
of bij de C.C.C. beleend. De vraag naar Noordameri-
kaanse katoen zal een hoeveelheid van 13 mln balen
(9,5
mln balen binnenlands verbruik plus 3 mln balen
export) niet overtreffen, tenzij de export grotere vormen
gaat aannemn dan in het huidige seizoen het geval is
geweest. De mogelijkheid bestaat dan echter, uit de
stocks van rond 5 mln balen te putten.
In 1952/53 is de export nog in sterke mate beïnvloed
door het beschikbaar stellen van M.S.A. dollarhulp
aan diverse katoenverbruikende landen, welke voor
Europa plus minus $ 190 mln bedroeg, voldoende voor
de aanschaffing van rond 1 mln balen katoen. Deson-
danks vertoonde de katoenexport van de Verenigde
Staten een aanzienlijke daling vergeleken met 1951/52
toen
5+
mln balen werden uitgevoerd. Men raamt de
export in het seizoen 1952/ 53 thans op rond 3 mln balen.
Weliswaar zijn intussen weer aanzienl,jke bedragen aan
M.S.A. dollarhulp voor katoenaankopen aan diverse
Westeiropese landen, voornamelijk Italië, Frankrijk en
West-Di.iitsland, toegewezen, maar aangenomen moet
worden, dat bij het afnemen van de Amerikaanse dollar-
hulpverlening voor economische en militaire doeleinden
in de naaste toekomst, waarop het streven van de hui-
dige Amerikaanse Regering is gericht, in diverse landen
minder dollardeviezen beschikbaar zullen. st’aan voor
het betrekken van Noordamerikaanse katoen dan in
voorafgaande seizoenen.
Het is nog niet te voorzien of het voor de Amerikaanse
Regering nodig zal zijn voor 1954 afzetquota of areal-
toewijzingen voor Upland katoen vast te stellen. Krach-
tens bevoegdheid bij de Wet verleend kan de Minister
van Landbouw de katoenproductie beperken, indien
het normale aanbod van katoen in een productiejaar
hoger geraamd wordt dan de som van het geschatte
binnenlandse verbruik plus export’ vermeerderd met een
carry-over van 30 pCt. De Minister van Landbouw
kan tot uiterlijk’ 15 October a.s. wachten met een decisie
omtrent de instelling van marktquota en de afkondiging
van areaaltoewijzingen voor 1954. In April jl. werd ge-
rapporteerd, dat de procedure reeds werd vocrbereid,
maar bij een oogst van 13 â 14 mln balen is de kans op
deze areaalrestricties uiteraard niet erg groot. Het is
in ieder geval wel opmerkelijk, dat ook onder Republi-
keins bewind met het wapen van oogstrestricties, ont-
leend aan het Democratisch arsenaal, gedreigd is, wel-
iswaar op grond van de bestaande landbouwwetgeving,
maar niettemin volledig in strijd met het door de Repu-
blikeinen hoog gehouden ideaal van ,,free enterprise”.
Het prijspeil voor Noordamerikaanse katoenis thans
noch in de naaste toekomst een juiste weerspiegeling
van de wet van vraag en aanbod. Men kan er van op
aan, dat de markt een geheel ander beeld zou vertonen,
indien er krachtens d federale land bouwwetgeving geen
Government Cotton Loan Program bestond. De ka-
toenprjs wordt op peil gehouden door middel van het’
steunprijsprogramma. Voor 1953 bedraagt de steunprjs
voQr middling 15/16 inch cotton 32,70 dollarcent. In-
dien de aan het begin van het oogstjaar, 1 Augustus
1953, vast te stellen pariteitsprijs hoger ligt dan de pan-
teitsprijs van 15 Januari 1953, die ten grondslag is ge-
legd aan de berekening van de voorlopige steunprjs
van 32,70 dollarcent, zal de steunprijs gefixeerd worden
op basis van deze hogere pariteitsprjs. Zoals bekend
bedroeg de steunprjs. in 1952 voor middling 15/16
31,96 dollarcent. Het verschil is vooral ontstaan door
de hogere premie, welke voor 15/16 inch katoen verge-
leken met 7/8 inch geldt. Vorig jaar bedroeg deze pre-
mie 105 punten, thans 190 punten.
Om een vergelijking mogelijk te maken met de New
Yorkse termijnnoteringen moet rekening gehouden wor-
den met het kostenvërschil bij levering van katoen in
Memphis, Tenn. tegen ban-voorwaarden en levering
tegen een termijncontract in
N.Y.
Het zgn.. New Yorker
futures equivalent is blijkens ingewonnen inlichtingen
in de Verenigde Staten 1 dollarcent hoger dan de ban-
rate voor het Memphis district ad 32,76 dollar-
cent.
Op grond van de huidige gegevens kan derhalve vast-
gesteld worden, dat er sprake is voor oogst 1953/54 van
een aanwijsbare minimumnotering voor nieuwe oogst
katoen op de New Yorkse termijnmarkt van 33,76
dollarcent per lb. Met andere woorden er ligt een bodem
in de markt in N.Y. voor de Noordamerikaanse katoen
van rond
333/4
dollarcent. In de practijk is overigens wel
.gebleken, dat een relatief geringe dalingvan de termijn-
markt beneden . dit niveau mogelijk is, in verband met
bezwaren, die er bestaan tegen het aandienen (tender)
van katoen tegen een termijncontract. De huidige N.Y.
termijnnoteringen bewegen zich voor nieuwe oogst
katoen rond het becijferde. steunniveau ad
333/4
dollar-
cent, hetgeen althans voor de October 1953 termijn ca
8 pCt lager is dan verleden jaar op dezelfde datum.
Hoe men over regeringsmaatregelen, zoals deze zich
in de Verenigde Staten op grond van de New Deal-
politiek op agrarisch gebied hebben ontwikkeld sinds
1933, moge denken, het is een vaststaand feit, dat het
Amerikaanse Government Loan Program de katoen-
markt voor alle ‘belanghebbenden stabiliseert. Mede
op grond van officiële regeringsuitlatingen staat het
vast, dat het hiervoren in het kort geschetste systeem
van steunprijzen ook zal gelden voor oogst 1954, welke
tot 1 Augustus 1955 verhandeld wordt. Men is wettelijk
aan de steunmaatregelen gebonden.
De grote vraag is, welke prijspolitiek zal de Amçri-
kaanse Regering op agrarisch gebied gaan voeren voor
de in 1955 te produceren oogsten. Volgens een door
met papier geïsoleerde
kabdla
voor zwakstroom . en sterkstroorn
koperdraad en koperdraadkabel
JabeIgarnituren, vuimassa Gn olie
ABELFABRIEK
DELFT
–
570
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli 1953
Dr Beukenkamp, Landbouwattaché van de Neder
–
landse Ambassade te Washington, in ,,E.-S.B.” van 10
Juni ji. gemaakte berekening had de Amerikaanse Re-
gering begin April
1953
voor $ 3 mrd landbouwpro-
ducten uit de markt genomen, waarvan $ 282 mln,
derhalve bijna 10 pCt aan ruwe katoen. Men kan moeilijk
aannemen, dat men onder Republikeins bewind er mee
door zal gaan de productie van landbouwprcducten te
blijven aanmoedigen tegen steunprijzen, die op een te
hpog peil zijn gebaseerd, op kosten van de Amerikaanse
belastingbetaler.
Dr Beukenkamp deelt mede, dat het Amerikaanse
Ministerie van Landbouw o.a. een systeem bestudeert
van flexibele steunprjzen, afhankelijk van de natuur-
lijke prijsvorming van landbouwproducten op basis
van vraag en aanbod. Volgens een recente publicatie
van de I.C.A.C. bestaat er een mogelijkheid, dat de
steunprijs voor
1955
en daaropvolgende jaren zal variëren
tussen
75
pCt en 90 pCt van de pariteitsprjs afhankelijk
van het beschikbare aanbod van katoen ter voldoening
aan de vraag voor binnenlands verbruik en voor export.
Dit zou betekenen, dat bij een pariteitsprjs van 34 dol-
larcent per ib. desteunprjs voor oogst
1953
zou kunnen
variëren tussen 26 en 32 dollarcent per Ib. voor middling
15/16 inch katoen afhankelijk van het aanbod van ka-
toen in de Verenigde Staten uit de carry-over en de ver-
moedelijke oogst op dat tijdstip. In ieder geval zal men
verstandig doen er rekëning mede te houden, dat na oogst
1954 getracht zal worden het prijspeil via een gewijzigd
systeem van steunprjzen meer aan te passen aan het
niveau van concurrerende katoenvariëteiten (exoten).
Vanzelfsprekend speelt de toenemende productie van
synthetische vezels hierbij een rol van betekenis.
Veel hangt hier uiteraard van de nadere concretisering
van dergelijke plannen af. Ik-geloof niet, dat een inter-
nationale katoenovereenkomst, waarover het Standing
Committee van de I.C.A.C. zich het hoofd breekt, op
korte termijn een oplossing zal bieden voor de Ameri-
kaanse katoenproblemen. Vooreerst niet, omdat de
meeste katnenverwerkende landen de huidige plannen
wegçns practische onuitvoerbaarheid als onaanvaard
baar zullen beschouwen en in de tweede plaats niet,
omdat ook bij eventuele verdere bestudering van de
nog aan de Regeringen voor te leggen plannen geen over
–
eenstemming omtrent het in werking treden van een
Cotton Agreement zal kunnen worden bereikt, wegens
de uiterst gecompliceerde aard van de materie, v66r
October
1954,
het tijdstip, waarop
•
de Amerikaanse
katoenplanter moet weten waaraan hij toe is voor de
aanplant van oogst 1955.
Ik waag mij in dit stadium niet aan voorspellingen
omtrent het toekomstig landbouwbeleid in de Verenigde
Staten, daarvoor zijn de tot dusverre verkregen inlich-
tingen te schaars. Het is voor de gehele katoenindustrie
van eminent belang de ontwikkeling op de voet te blijven
volgen. In 1954 komt er voor de oogsten na 1954 een
belangrijke wijziging in de Amerikaanse landbouwpoli-
tiek, die gezien de grote overschotten vastgelopen is,
welke veranderingen van grote invloed zullen zijn op
het prijspeil. In de naaste toekomst geldt voor de ka-
toenindustrie: let op Uw saeck. De wijze waarop en de
prijzen waartegen de grondstoffen kunnen worden ver-
kregen is van overheersende betekenis voor de katoen-
sector.
De gunstige exportresultaten van de Nederlandse
katoenindustrie kunnen voor een belangrijk deel toege-
schreven worden aan de op grote ervaring en vakkennis
berustende zelfstandige grondstoffeninkooppolitiek van
de individuele ondernemers.
Arnhem.
W. KATS.
De monetaire ontwikkeling in Frankrijk
Zojuist is het jaarverslag van het Conseil National
du Crédit uitgekomen, het zevende in de reeks van de
sinds 1946 gepubliceerde verslagen. Dit omvangrijke
verslag geeft een schat van gegevens over de ontwikkeling
in Frankrijk, met name ten aanzien van het bankcrediet.
Het nieuwe jaarverslag vormt dan ook een goed uitgangs-
punt voor een beschouwing van enkele aspecten van de
monetaire vraagstukken, waarmede Frankrijk thans te
kampen heeft.
Teneinde hiervan een juist beeld te verkrijgen, is het
wellicht nuttig nog even de voornaamste punten in de
Franse monetaire politiek na 1945 te recapituleren. Dit
geeft ons tevens gelegenheid de plaats van het Conseil
National du Crédit – verder kortweg Conseil genoemd –
aan te geven.
De monetaire politiek na 1945.
De chaotische• toestand bij de bevrijding maakte een
drastische reorganisatie van het bankwezen noodzakelijk.
Bovendien wilde men zo spoedig mogelijk de in 1941
onder Duitse bezetting geschapen organisatievormen op-
heffen.
De Wet van 2 December 1945 regelde de nationalisatie
van de Banque de France en van vier grote handels-
banken. Tegelijkertijd werd het Conseil gevormd, met
als taak om op de door de Overheid bepaalde econo-
mische politiek de credietpolitiek af te stemmen. Het
Conseil bedient zich hierbij van het apparaat van de
Banque de France. Daarnaast heeft het Conseil ook•
nog een adviserende taak en bevoegdheden in verband
met de organisatie van het bankwezen
1).
In de na-oorlogse Franse credietpolitiek kunnen wij
drie fasen
onderscheiden.
Eerste fase.
De eerste fase is die van 1944 tot 1947. Gekenmerkt
door grote ontsparingen en sterke inhaaivraag in de
consumptieve sector. Vele ,,bottle necks” voorts ten aan-
zien van de grondstoffenvoorziening. Een sterke infia-
toire ontwikkeling voltrok zich. De prjshausse bewerk-
stelligde een loonronde; dit schiep weer een verhôogde
credietvraag etc.
Het Conseil stelde zich op het standpunt, dat aan de
bestaande ,,bottle necks” niet die van het crediet moest
worden toegevoegd: het sprak zich daarom uit voor een
selectieve credietpolitiek, waarvan de beginselen op 9 Ja-
nuari 1947 werden geformuleerd. Deze selectieve crediet-
politiek (ook – nogal verwarrend – kwalitatief genoemd)
droeg het karakter van aanbevelingen aan de banken in
meer of minder stringente vorm (bijv. geen credieten
voor financiering van speculatieve voorraden, voorrang
voor bedrijven van belang voor de wederopbouw). Voor
) Verg. P. Dupont: Le contrôle des banques et Is d irection du crédit eii Franco” (Dunod, Parijs 1952).
22 Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
571
credieten boven de 30 millioen francs was vooraf toe-
stemming van de Banque de France nodig (het zgn.
,,accord préalable”).
Kenmerkend voor deze politiek is, dat in plaats van de
normale criteria van veiligheid en rentabiliteit in de
eerste plaats richtinggevend voor de credietverlening
werden het economisch nut en de volkomen onmogelijk-
heid op andere wijze dan door bankcrediet de benodigde
middelen te verkrijgen. Voor zover hierdoor voor de
banken onaanvaardbare risico’s mochten ontstaan, was
een garantie van staatswege mogelijk. –
Een uitvoerige beschouwing over deze interessante fase
in de Franse credietpolitiek zou de grenzen van dit artikel
verre overschrijden. Vermeld zij dan ook slechts; dat in
het algemeen deze selectieve politièk een mislukking is
geworden. De ruime interpretatie van het begrip econo-
misch nut, de bevoorrechte positie van overheidspapier
en handeiswissels, droeg in niet geringe mate tot de
infiatoire ontwikkeling en het verwteren van de selec-
tieve credietpolitiek bij. *
Tweede fase.
De tweede fase loopt van 1947 tot 1950. De inves-
teringen in en de modernisering van het productie-
apparaat – plan Monnet! -, de bevrediging van de
inhaalvraag, met name ten aanzien van duurzame con-
sumptiegoederen, dit alles leidde tot een zekere stabi-
lisatie.
In September 1948 achtte het Conseil het ogenblik
gekomen om in de meer normale verhoudingen tot een
kwantitatieve politiek over te gaan. De mogelijkheid van
selectieve toepassingen bleef echter in ruime mate be-
staan.
Deze kwantitatieve restricties – waarbij bepaalde ver-
houdingen tussen het overheidspapier en zichtdeposito’s
en tevens
per bank
een herdisconteringsplafond werd
vastgelegd – werden niet stringent doorgevoerd. De indi-
viduele herzieningen van de plafonds, de vele ,,soupapes
de sécurité”, de bevoorrechte positie van de credieten
op middellange termijn (,,crédits â moyen terme”) – die
moesten voorzien in een voortdurend tekort aan bespa-
ringen, voortvloeiende uit een wantiouwen in de franc –
zijn in dit verband de meest markante voorbeelden. De
herdisconteringsplafonds, die in 1948 op .185 milliard
francs gefixeerd waren, beliepen in 1951 al 285 milliard.
Interessant is in dit verband, dat deze doorbreking van
de plafonds in 1951 vooral haar oorzaak vindt in het
grote budgetoverschot in de eerste negen maanden van
dat jaar. In April en Mei vooral werden grote bedragen
aan belastingen geïnd.
De zwakte van de Franse credietpolitiek, vooral in de
jaren tot 1951, is het tweeslachtig karakter er van: ener-
zijds wil men beperken (kwantitatief), gnderzijds in be-
paalde richtingen stimuleren (selectief).
Doch de stabilisatie schreed voort. In de eerste helft
van 1950 werd het productiepeil van 1929 bereikt met
een zeer gunstig peil van werkgelegenheid; de prjshausse
was tot staan gekomen.
Derde fase.
De derde fase loopt van Juni 1950 (Korea) tot heden.
De herbewapening bewerkstelligde aanvankelijk een
sterke opleving en verhoogde exporterL In 1951 werd
de toestand echter aanzienlijk slechter. De sterke crediet-
expansie leidde t
.
t een infiatoire ontwikkeling. Het
‘reditsaldo bij de E.B.U. veranderde in een debetsaldo.
in October en November 1951 ging men tot een aan-
let eens op
hoeveel U er
R. S. STOKVIS & ZONEN N.V.
op de weg
140 dealers en subdealers
ziet
overal In Nederland.
zienlijke verscherping van de kwantitatieve credietpolitiek
over. Op de gedetailleerde regeling hiervan zullen wij
hier niet ingaan. Belangrijk was, dat het ,,accord préa-
lable” van de Banque de France nu ook voor handels-
wissels van toepassing werd verklaard. Onder invloed
van de productietoename, de prjshausse en de verlenging
van de gemiddelde looptijd had het totaal volume er van
al een ontzagwekkende omvang bereikt:
Disconteringen van handeiswissels in pCt van het totaal
der verleende bankcredieten
1949
…………………………….
27 1950
…………………………….
43
De limiet van het hierboven genoemde ,,accord
préalable” werd nu op 500 millioen francs gebracht
(oorspronkelijk 30 rnillioen). Het selectieve element bleef
dus gehandhaafd.
De enige souplesse van het nieuwe systeem bestond
voortaan nog slechts.in de bijzondere faciliteiten voor
de credieten op middellange termijn.
Terzelfdertijd werden de beginselen voor de crediet-
politiek door de banken te volgen, opnieuw geformuleerd.
Dit geschiedde in een schrijven van 21 December 1951,
waarin de gouverneur van de Banque de France, tevens
vice-president van het Conseil, Baumgartner, zich richt
tot de banken. Hij doet daarin een beroep op de banken
om het crediet in te schakelen in de strijd tegen de in-
flatie, bijv. door steun te verlenen aan bedrijven, die van
belang zijn voor de nationale economie – waarbij Piet
de grootte van het bedrijf doorslaggevend mag zijn -,
door zich te onthouden van cr.dieten die de prjshausse
bevorderen (hout, veevoeder), die dienen tot speculatieve
voorraadvorming (voedingsmiddelen) en door te waken
tegen fraudes van allerlei aard bij het gebruik van de
handelswissel.
Na Februari 1952 liep de credietvraag echter aanzienlijk
terug. De daling van de prijzen op de wereldmarkt, de
vrees voor een depressie leidde tot sterke reductie van
de voorraden en tot een stagnatie in de ontwikkeling van
de productie, waardoor de bedrijven ruim in hun mid-
delen kwamen te zitten.
Frankrjks moeilijkheden.
Wij zouden de moeilijkheden in Frankrijk door driç
punten kunnen karakteriseren: de onvoldoende bespa-
ringen, het tekort op de betalingsbalans en het budget-
deficit. Dat tussen deze punten een nauwe samenhang
bestaat, spreekt vanzelf. Wij zullen deze punten thans
in het kort bezien.
Onvoldoende besparingen.
Het geldvolume nam in 1952 met 479 milliard francs
toe (13 pCt). Hoewel de productie geen uitbreiding
onderging, kwam de prjshausse tot staan. De dettil-
572
‘GRAFIEK
1
pCt
5
ti
4
3
2
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22Juli1953
Discontotarief van de Banque de France
Januari 1947:
September 1948:
October, November 1951:
selectieve credietpolitiek
kwantitatieve crediet-
verscherping van de
geformuleerd (October
politiek.
1
kwantitatieve crediet-
verscherpt).
y
‘.y
politiek
1945
1946
1947
.1948
1949
1950
1951
1952
1953
handelsprijzen handhaafden zich, de groothandeisprjzen
ondergingen een voortdurende daling.
De besparingen stricto sensu bleven echter relatief
gering onder invloed van een wantrouwen in de franc.
De komst van de Regering Pinay bracht in de tweede
helft van 1952 hierin een grote psychologische ommekeer.
Het toegenomen geidvolume heeft echter vooral geleid
tot een herstel van de tot een zeer laag peil teruggebrachte
liquide middelen der individuele huishoudingen. Dit ge-
combineerd met de afwachtende houding onder invloed
van de vrees voor verdere prijsdaling, leidde •tot een
daling van de omloopsnelheid van het geld.
–
1952
1953
Indexcijfer clearing Parijs
le kw. 2e kw. 3e kw. 4e kw. le kw.
Indexcijfer csediteurenrekeningen
2,24
2,18
2,14
2,15
2,08
De besparingen toonden het volgende beeld:
1950
1
1951
1952
(in milliarders francs)
Via de ,,Caisses d’Epargne” levensverz.mijen e.d…
221
201
238
Netto bedrag der beleggingen via de kapitaalmarkt
104
86
283 ‘)
Totaal
……………………………….325
287
521
In pCt van het nationale inkomen ………….4,3
2,8
5,3
‘) Stijging onder invloed van de 34 pCt lening met goudclausule van de Regering
Pinay. De ontwikkeling in Frankrijk—waarde inflatie al zeker 25 jaar een chronisch
verschijnsel is— van leniilgen met clausules van allerlei aard, die de reële koop-
kracht van de hoofdaom op het moment van aflossen moeten garanderen, is een
hoofdituk op zichzelf. De clausulering verhindert echter niet een ditagio op de
beurs: dit risico-element blijft. Vermeldenswaard is een lening van de S.N.C.F.:
hierbij waren twee mogelijkheden. Een type met hoge rente en een type met lage rente doch met garantieclausule ten aanzien van de hoofdsom. Ondanks het wan-
trouwen in de franc werd de lening met de hoge rente zonder clausule het best
geplaatst.
In het totaal kwamen van de ca 520 milliard uiteindelijk
ca 270 milliard aan d Staat ten goede. Het rapport van
het Conseil van Juni 1953 merkt dan ook op:
,,Les émissiona du secteur privé….n’ont sans doute pas permis d’épuiser
Ja demande potentielle de capitaux de ce secteur. Les entreprises les plus importan-
tes ont en particulier recherché, par la voie des crédits Ik Court et moyen terme
le complément de disponibilités nécessaire Ik la réalisation de leursprogrammes'”
Het mechanisme van deze credieten ,,â moyen terme”
is als volgt: de banken, die papier op middellange termijn
disconteren, kunnen dit herdisconteren bij de ,,Caisse
des Dépôts et Consignations”. Deze ontvangt haar mid-
delen’van de ,,Caisses d’Epargne”. Zo is het mogelijk
de besparingen dienstbaar te maken aan de ondernemin-
gen. Echter, de ,,Caisse des Dépôts et Consignations”
kan op haar beurt weer herdisconteren bij de Banque
de France,. wat – gezien de onvolddende besparingen –
in ruime mate geschiedt (in 1952 voor 33 milliard francs).
Dit laatste geeft een infiatoir effect.
Belangrijk is in dit verband de relatief sterke expansie
van dit soort credieten. In 1951 bestond van de totale
crediettoename 23 pCt uit investeringscredieten. In 1952
was dit percentage
58.,
Dit laatste mede onder invloed
van de daling van de credietbelioeften op korte termijn,
waarvan wij de oorzaken hierboven reeds hebben na-
gegaan. –
Het
tm
budgetdeficit.
Inmiddels hebben zich enkele markante ontwikkelingen
voorgedaan. Uit de cijfers blijkt, dat het in de huidige
structuur niet in de eerste plaats het bankcrediet, doch
het budgetdeficit is, dat voor de geldtoename verant-
woordelijk is. De Staat voedt thans de maatschappij met
liquide middelen
1)
.
–
Analyse van de- eeldtoename
1952
1953
II
1
1-952
1
1953
le kw.
Ii
1
le kw.
zichtdeposito’s .. +206′ + 28
Tegoeden bij de Ban-.
que de Franoe .. – 8 -.
5
Tegoeden van parti-
culieren bij de
Schatkist ……..- 2
+ 1
Tegoeden bij andere
overheidsinstellin-
gen………….+42
+ 2
Bankbiljetten …. +241
+ 4
Credieten private
sector:
rekg. crnt credieten ..
+
22
+
11
handelspapier
……
..
+
343
—110
ken
…………
..+156
+
40
+
365
-. 99
Deviezen, goud
….
–
43
–
20
aftrekpost: financiering door niet
monetaire middelen
(toename
termijn-
deposito’s, reserves
e.d.)
…………
59
–
16
Totaal ………. 1+4791 + 3011 Totaal ………. .+4791+30
Deze tabel geeft ons aanleiding tot de volgende kant-
tekeningen. Over een periode van 15 maanden bedroeg
de toename van de zichtdeposito’s 234 milliard francs.
Volgens de voorschriften moet 20 pCt van deze toename
in overheidspapier belegd worden, dus 47 milliard.
In werkelijkheid werd er echter door de banken in deze
periode voor 100 milliard geïnvesteerd. Dit wijst op een
5)
Men zij zich echter van de eerder’vermelde samenhang met andere factoren
bewust. Bijv. een toeneming van de besparingen en investeringen zou de noodzaak
van de Staat om via het ,,Fonda de Modernisation et d’Equipement” aanzienlijke
bedragen te investeren zeer verminderen. Men kan dus zeker niet zonder meer
stellen, dat het budgetdeficit
de
oorzaak is.
Vorderingen op de Schatkist:
directe of indirectC
steun van de Ban-
que de France .. + 60 + 125
schatkistpapier
e.d.
bij de Banque, de
France en de ban-
+
216
+ 165
22Juli1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
573
grote liquiditeit van het bankwezen onder invloed van de
teruglopende vraag naar kort crediet. Verméldenswaard
is nog, dat de sterke daling over het eerste kwartaal
van 1953 van het handelspapier het gevolg is van een
geringe
stijging
van het papier op middellange termijn
en een zeer sterke daling van het papier op korte termijn.
Wij hebben reeds uiteengezet, dat ook over 1952 de toe-
name van het papier op middellange termijn relatief zeér
belangrijk was. Uiteraard vormt dit een ongunstig element
in de strijd tegen de inflatie.
Het tekort op de betalingsbalans.
Het te hoge Franse prijspeil maakt, dat Frankrijk in
het algemeen niet opgewassen is tegen de buiten1ands
concurrentie. Een herstel van het vertrouwen in de franc,
met als gevolg een snellere repatriëring van de deviezen-
inkomsten, zou echter ongetwijfeld al een aanzienlijke
verbetering te zien geven, al betekent dit natuurlijk nog
geen opkssing van het probleem. Ook hier zien wij in
de tweede helft van 1952 een verbetering optreden wegens
een kentering in het psychologisch getij onder invloed
van de Regering Pinay.
GRAFIEK II
Verloop van de Franse betalingsbalans
(kwartaalcijfers)
Handel met het buitenland, cxci. Franse overzeese gebiedsdelen
–
(in mi!liarden francs)
0
-40
67-
-80
-120
-160
-200
1 Ir
m
IR
1
1
II
fl1
=
j
1
1951
1952
1953
In het kader van de selectieve credietpolitiek werden
door de Banque de France bijzondere faciliteiten voor
exportcredieten geschapen. Sinds Februari 1953 koopt
de Banque de France op de open markt desbetreffend
papier met een looptijd tot 180 dagen aan. Ook worden
aan exporteurs bepaalde sociale en fiscale lasten ge-
restitueerd.
De Franse betalingsbalans heeft overigens een heel
merkwaardige samenstelling, die bij nadere analyse van
de cijfers een bepaald frappant beeld geeft. Duidelijk
blijkt hieruit de invloed van. de omvangrijke investerin-
gen, die Frankrijk thans in Noord-Afrika en andere ge-
bieden verricht.
Deze omvangrijke investeringen in de overzeese ter-
ritoria, de sterke toename van de investeringscredieten,
de investeringen, die de Staat zelf onderneemt via het
,,Fonds de Modernisation et d’Equipement” (raming
voor 1953: investeringen
mcl.
oorlogsschaderegelingen
ca 22 pCt van het budgettotaal) en heeft ondernomen
— met name in 1952 in de sectoren kolen en staal in
verband met de Europese Kolen- en Staalgemeenschap —
en die in niet gerihge mate tot het budgetdeficit bijdragen,
doen wellicht de vraag rijzen of men in Frankrijk niet
tè veel onderneemt.
**
*
– — export naar de zune franc
– import uit de zone franc
‘
s-
_t
0 •’••••’•
0
t
nm&i nrn&
i nm&
t
nm
IIZ
1951
1
1952
1951
1952
De productie is thans aarzelend; de toestand.is
enigs-
zins labiel. Een inkrimpen van de .investerings- en mo-
derniseringsprogramma’s zou — afgezien van het ,,long
run” effect – jn de ,,short run” sociaal zeer ongunstige
gevolgen hebben. Een uitbreiding er van, om de tot
stilstand gekomen ontwikkeling in de productie weer op
gang te brengen, brengt – gezien de huidige ,,inflatie-
neurose”, waarvan men het effect niet licht kan over-
schatten – een verhoging van de lonen met zich, en dit
weer een prijsverhoging, zonder dat er ook nog maar
van enige doorwerking in de kostprijs sprake kan zijn,
etc., etc. Slechts ten aanzien van’ het bouwprogramma
schijnt een expansie zonder. directe infiatoire effecten
mogelijk. Men bedenke hierbij, dat Frankrijk een grote
achterstand in de woningbotiw heeft, die al van ver vôôr
de oorlog dateert.. Ongetwijfeld zal dit punt een be-
langrijk onderdeel vormen in het economisch programma
van de nieuwe Franse Regering.
‘Er zijn ongetwijfeld tekenen van herstel sinds de vloed-
golf van Korea. Doch zolang nog geen oplossing ge-
vonden’ is voor het betalingsbalansvraagstuk, het grootste
probleem waarmede Frankrijk thans geconfronteerd
wordt, zal van een volledig herstel nimmer sprake kun-
nen zijn.
Uiteraard beziet het zo juist verschenenverslag van
het Conseil, dat zich in de eerste plaats met de crediet-
politiek bezighoudt, slechts een bepaald facet van deze
problemen. Uitvoerig gedocumenteerd als het is, vormt
het echter een bnmisbare bron voor ieder die zich in
het credietvraagstuk in het algemeen of in het Franse
probleem in het bijzonder wil verdiepen.
Volledigheidshalve zij nog vermeld, dat het rapport
ook nog een uiteenzetting geeft van de maatregelen ge-
nomen in het kadet van een verdere verhoging van de
efficiency van het Franse bankwezen, en daarbij een
uitvoerige beschouwing wijdt aan de door het Conseil
gevolgde politiek inzake de banktarieven. Dit laatste naar
aanleiding van de vele klachten, dat de Franse banken
,,te duur” zouden zijn. –
Parijs, Juni 1953. –
.
Drs H. G. ADVOKAAT.
GRAFIEK III
mrd.frcs.
mid. frcs
400
,
i”
‘
400
30:
300
.200
100 — export naar gebieden -100
buiten de zone frabc
– import uit gebieden
buiten de zone franc
574.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli 1953
Econômische kroniek van Indonesië
(2e kwartaal 1953)
Kabinetswisselingen.
Met een zittingsduur van 14 maanden heeft het thans
démissionnaire kabinet Wilopo het langer kunnen vol-
houden dan welke van de twaalf voorgangers, die het
sedert de onafhankelijkheidsproclamatie op 17 Augus-
tus 1945 heeft gehad. Vaak heeft het gewankeid en velen
hebben het verweten een te grote souplesse getoond te
hebben bij het oplossen van de problemen,’waarvoor
de oppositie in het parlement het stelde. Of deze ver-
wijten al dan niet gerechtvaardigd zijn durft uw kroniJc-
schrijver niet te beoordelen. Wel acht hij het van positief
belang dat dit kabinet met zijn record over een wat
langere periode continuïteit in ‘s lands bestuur heeft
gebracht, dan tedoen gebruikelijk scheen. De frequente
wisselingen van regering hebben de onzekerheden in
het economisch leven van Indonesië vergroot. De met
die wisselingen gepaard gaande langdurige besprekingen
over de samenstelling van het nieuwe kabinet en de
tijd die het de nieuwe ministers kost zich in te werken,
geven telkens weer een stagnatie in de afdoening van
voor Indonesië hoogst belangrijke zaken. Ook nu weer.
Bijna 6 weken geleden trad het kabinet af. Belangrijker
nog is in het huidige geval, dat om een nieuw kabinet
te kunnen samenstellen bij elke denkbare çombinatie een
aantaî vraagstukken tot na de algemene verkiezingen
,,in de ijskast” moet. Welke der hangende kwesties dit
lot zullen treffen is nu nog niet te zeggen. En zo durende
onzekerheden voort.
Buitenlands kapitaal en buitenlandse arbeid.
Een typisch voorbeeld van de wijze waarop het schei-
dende kabinet probeerde de klippen te omzeilen, waar-
op het zou kunnen stranden, is de als maar weer op korte
termijn beloofde ,,statement en foreign investment”.
In de vorige kroniek
1)
kon melding gemaakt worden
van hetgeen ,,Merdeka” omtrent de inhoud van het
concept te weten was.gekomen. Misschien zijn de reac-
ties, die er in de pers op volgden, mede oorzaak van het
feit, dat volgens ,,Keng Po” – het meest gelezen en goed
geïnformeerde Chi nees-lndonesisçhe dagblad -, het
kabinet de concept-verklaring weer naar de ministeries
heeft verwezen Het lijkt dan ook nog steeds praema-
tuur over dit punt uit te wijden. Belangrijker is de prac-
tijk die zich inmiddels met betrekking tot de winst- en
spaartransfers heeft ontwikkeld.
Het, maximum dat een particulier in de vorm van
spaargelden over 1952 mag overmaken is verminderd tot-
50 pCt van het voorheen gebruikelijke maximum en
komt nu neer op Nf. 2.500 voor inkomens van R. 36.000
en hoger
2).
Ook naamloze vennootschappen, die vroeger
ten volle mochten transfereren hetgeen na aftrek van de
vennootschapsbelasting ad 40 pCt van de fiscale winst
overbleef, mogen nu niet meer dan 50 pCt van dit be-
drag overmaken, mits ze aan bepaalde voorwaarden ten
aanzien van de liquiditeit voldoen
3).
Wat er met het niet
transferabele deel mag c.q. moet gebeuren, staat nog niet
vast. Er is een goede kans dat de fiscus er nog een deel
‘) ,.E-.S.B.” van IS April 1953.
‘) Voor buitenlanders in dienst van cie Overheid is de oude regeling van max.
N. 5.000 tegen een koers
1 1
gehandhaafd.
‘) Door een zeer welwillende interpretatie van de voorschriften is de practijk
ten dele tegemcel gekomen aan dc bezwaren tegen de liquidileitseisen (zie Het
Financieele Dagblad” van 4 Februari 1953
van zal proberen te krijgen ook al kon het parlement
niet goedvinden dat zij trachtte haar aandeel in de winst
te vergroten door een progressie tot 50 pCt in het tarief
van de vennootschapsbelasting aan te brengen.
Voorts bestaan, er ver uitgewerkte plannen, waaraan
de pers alle aandacht schonk, tot een integrale herzie-
ning van de transferrnogelijkheden voor particulieren
(gezinsdelegaties, . verzekeringspremiën, verkfsalârissen
e.d.). Het ligt in de bedoeling de transfermogelijkheden
o.a. te doen afhangen van de aard van het zelfstandige
beroep, dat ‘zij uitoefenen; dan wel, voor werknemers,
van de aard van het bedrijf waarin zij werken en van de
betekenis (voor Indonesië) van de functie die zij daarin
vervullen. Doch ook te dezer zake is nog niets definitief,
al zijn de vooruitzichten
–
voor belanghebbenden niet op-
wekkend.
Een deprimerende invloed op de stemming van de
grote massa der buiterilandse werkkrachten met beschei-
den inkomens gaat uit van de aanhoudende stijging in de
prijzen van de goederen die tot
hun
normale levens-
onderhoud behoren, doch door de Overheid als luxe
of semi-luxe goederen zijn geclassificeerd en als zodanig
onderworpen zijn aan extra-heffingen van 200, 100 of
33 pCt op de invoerwaarde
4).
De conclusie is, dat het werken in Indonesië in finan-
cieel opzicht voor buitenlandse personen en bedrijven
in het algemeen minder aantrekkelijk is geworden. Ge-
deeltelijk is deze ontwikkeling het gevolg van een be-
wuste politiek, gericht op het selecteren van de personen
en bedrijven die men hier wil houden. Of de beloning
in vreemde valuta die Indonesië hen laten wil, in over
–
eenstemming is met de waarde die deze bedrijven en
personen voor Indonesië hebben, en of zij in de gewensté
mate voor deze beloning willen blijven, daarover kan
uw kroniekschrijver geen uitspraak doen. Het lijkt
hem echter niet juist op deze kant van de maatregelen
met betrekking tot beperking van de transfermogelijk-
heden de nadruk te leggen. Indien de deviezenpositie
van Indonesië niet zo zorgwekkend was, zouden de
thans zoveel beroering wekkende plannen tot beperking
van de transfermogelijkheden stellig niet zo verregaand
geweest zijn. Uw kroniekschrjver heeft dan ook de in-
druk gekregen, dat als Indonesië een buitenlandse lening
van voldoende omvang en looptijd in het vooruitzicht
gesteld werd, de huidige plannen wel voor wijzigingen
vatbaar zouden zijn
5).
Vent’ach tin gen eind 1952 en medio 1953 over de betalings-
balans 1953.
De deviezenpositie is inderdaad zorgwekkend. Doch
niet véél slechter dan de Regering eind’ verleden jaar in
de ,,Financiële Nota” als haar verwachting liet door
–
schemeren
6).
De totale
waarde
van de import in 1953
iaî ca 10 pCt lager worden dan uw kroniekschrjver
) De prijsstijging treft overigens niet hen alleen. Vergeleken met Januari 1951
is het gewogen indexcijfer voor de kosten van 19 voedingsmiddelen volgens het
Centraal Kantoor voor de Statistiek met ongeveer 50 pCI gestegen. Deze 19 voe-
dingsmiddelen zijn typerend voor de lage inkomensgroepen met Indonesische
levensgewoonten Een niet officieel, maar bruikbaar particulier indexcijfer voor
de kosten van levensonderhoud van een eenvoudig levend Europees gezin gaf
over dezelfde periode een stijging met 100 pCI te zienl
‘) In verband met de bij de R.T.C..overeenkomst en de Tweede Ministerscon-
ferentie in Unieverband gemaakte afspraken tav. deze transfer zal van Indonesi-
sche zijde nog overleg met Nederland plaatsvinden, alvorens St de bestaande
lslannett delinitieve regelingen komen.
Zie 4e kroniek 1952 in ,,E.-5.13.” van 21 Januari 1953.
22 Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
575
destijds raamde en wat hoger uitkomen dan begin dit
jaar de ambtelijke bedoeling was. Gedeeltelijk zal dit
een gevolg zijn van de 1 April in werking getreden maat-
regelen (zie hierna). In elk geval zijn de
hoeveelheden
die men eind vorig jaar verwachtte voor een gegeven
deviezenbudget te kunnen kopen niet beneden de raming
gebleven. De daling van de wereldmarktprijzen van
een aantal voor Indonesië belangrijke importproducten
is in het le semester van 1953 doorgegaan (ruwe katoen
en katoenen garehs; jute; walserjproducten; non-ferro
metalen; cellulose; papier e.a.). Ook al zal het import-
pakket 1953 niet die omvang hebben als in 1952, de ver-
wachtingen zijn eind 1952 toch niet te hoog gespannen
geweest.
De uit de export te verwachten opbrengsten voor
1953 zullen enigszins achterblijven bij de ramingen aan
het begin van dit jaar; en niet geheel toereikend zijn om
de import te betalen, zoals de bedoeling leek. De uit-
komsten over het le halfjaar 1953 zijn wel niet teleur-
stellend, doch het is niet verantwoord de raming voor
het totaal voor 1953 te stellen op het dubbele van de
resultaten van het le semester. Men dient er rekening
mede te houden, dat een deel dier opbrengsten voort-
gevloeid is uit leveringscontracten van oudere datum.
De voortgaande prijsdaling, die in de eerste helft van
1953 voor de voornaamste exportproducten te con-
stateren viel, zal pas in de exportopbrengsten van het
2e Ilalfjaar duidelijk tot uiting komen. Wel ligt er nog
een
50
â 60.000 ton rubber, hoofdzakelijk slechtere quali-
teiten, in Sumatra’s Oostkust, doch al zouden deze par
–
tijen, met een exportwaarde van R. 60 â 70 mln, dit jaar
nog uitgevoerd worden, dan zal zulks nog niet gehel
voldoende zijn om het verschil tussen im- en export
goed te maken. Met regeringshulp zou de suikerindustrie
wellicht het sluitstuk kunnen leveren, zonder de binnen-
landse voorziening beneden het peil van 1952/53 te brengen.
De verschillen tussen begroting eind 1952 en medio
1953 lijken t.a.v. im- en export niet zo groot, dat van een
misrekening gesproken zou mogen worden. Eerder is
er aanleiding te stellen, dat de Regering destijds in dit
opzicht een vrij goede indruk heeft gegeven. Het is on-
getwijfeld een van de grote verdiensten geweest van het
kabinet Wilopo, dat het steeds poogde een onverbloemde
schildering te geven van de vooruitzichten op economisch
gebied.
Ook is het er in geslaagd door te elfder ure de import-
mogelijkheden te verruimen nog een zodanige bevoor-
rading met ,,lebaran-goederen” te bereiken, dat ernstige
spanningen in de sociale sector konden worden voor-
komen
7).
Geld- en credietproblemen.
Wel hebben de
voorwaarden,
waaronder de tijdelijke
verruiming van de importmogelijkheden gegeven werd,
tot enkele opvallende verschijnselen geleid. In de vorige
kroniek
7)
werd reeds vermeld dat voor vrijwel alle
goederen deviezenvergunningen worden afgegeven met
dien verstande, dat:
de importeur verplicht was de verschuldigde
,,invoerpremie” plus 75 pCt van de Rupiah-waarde van
het gevraagde deviezenbedrag vooruit bij het Deviezen-
fonds te doen storten;
de banken verboden werd
het totaal bedrag
hun-
ner per 31 Maart uitstaande credieten te vergroten.
(Later aangevuld met een verbod het
per cliënt
uitstaande
crediet te laten toenemen).
‘) Zie kroniek le kwartaal 1953 in ,,E.-S.B.” van 15 April 1953.
Met het vooruitzicht van zeer beperkte importmoge-
ljkheden in de 2e helft van 1953, geleidelijk voortgaande
infiatoire ontwikkeling van de prijzen binnenslands en
– bij velen – de gedachte âan een devaluatie of iets
van dien aard, is het wel te begrijpen dat de drang om
nu
te impoteren zeer groot was. Om aan de zware voor-
uitbetalingsverplichting te kunnen voldoen moest men
,,geld maken” door voorraden te liquideren, achter-
stallige vorderingen zien binnen te krijgen en/of geld te
lenen. Voor het laatste kon men echter niet meer bij de
banken terecht. Het liquideren van voorraden import-
goederen was niet erg aantrekkelijk en zeker niet als
zulks een belangrijk offer in de te maken prijs zou mee-
brengen. Dit risico van prijsbederf bestond niet voor
exportvoorraden, die uit vrees voor devaluatie waren
aangehouden. Door ,deze maatregelen verminderde bo-
vendien de vrees voor devaluatie. Uit verkoop dezer
voorraden is waarschijnlijk de relatief hoge export van
het 2e kwartaal te verklaren. Achterstallige debiteuren
onder verhoogde druk zetten was uiteraard een voor
de hand liggende methode. Gedeeltelijk leidde dit slechts
tot
verschuivingen
in de liquiditeit ten gunste van de
kapitaalkrachtige handelshuizen.
Verbetering
in de liqui-
diteit is voornamelijk bereikt voor zover men de Over-
heid – ook hier een zeer trage betaalster – tot een
vlottere voldoening kon bewegen.
Ten slotte ,,het lenen maar van anderen dande nor-
male banken voor handelscredieten”. Begrijpelijk is
het dat vele credietbehoevenden probeerden hulp te
krijgen van banken die normaliter geen korte credieten
voor handel sdoeleinden geven (hypotheekbanken, ver
–
zekeringmaatschappijen e.d.). Deze hadden echter van
overheidszijde de stille wenk gekregen zich niet buiten
hun normale terrein te begeven, als ze ook op hen van
toepassing zijnde credietbeperkende maatregelen wilden
voorkomen. Zo bleef er niet veel anders over dan crediet
buiten de banken om te zoeken. Een levendig direct
verkeer van korte en zeer korte credieten is hieruit de
laatste maanden ontstaan. Voor credieten van een maand
– opzeilende voorraden – zou 10 pCt
per maand
be-
taald zijn. Voor credieten van minstens 6 maanden ca
3 pCt per maand; voor een jaar 2 pCt per maand. Het
gevblg van deze hoge renten voor kort crediet was,
dat heel wat deposânten hun saldi opvroegen en vrijweL
alle banken met liquiditeitsmoeilijkheden te kampen
kregen. In sommige gevallen zou de centrale bank de
helpende hand hebben moeten bieden. Ook de daling
van de koersen op de beurs te Djakarta en van de bin-
nenlandse goudprjzen is in dit verband verklaarbaar.
De grootste moeilijkheden zijn nu wel voorbij voor
de handel. De lebaran en de daarbij behorende grote
omzetten in de kleinhandel liggen alweer haast een maand
achter ons. Voorts is de geldverruimende werking van
de deficitfinanciering steëds doorgegaan.
Slechts wat de veranderingen in de chartale geldomloop
betreft zijn voor het publiek toegankelijke cijfers bekend.
Totale biljettencirculatie volgens de laatste week-
staat van De Javasche Bank in December 1952
R. 4.321 mln
Toename in Jan.
R. 173 mln
Febr.
174
Maart
122
April
35
Mei
265
Juni
176
Totale toename le semester 1953
949 mln
Totale biljettencirculatie op 30 Ju ni 1953 R.
5.270
mln.
576
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22Juli 1953
Dit overzicht versterkt de indruk, dat de .geldvermin-
derende werking, die de besproken maatregelen onge-
twijfeld hebben gehad, voornamelijk in een vermindering
van de girale geidhoeveelheid tot uiting is gekomen.
Sinds Novemberji. zijn hierover geen cijfers meer gepubli-
ceerd Merkwaardig is de grote toename van het char-
tale geld in Mei. Naast de grote behoefte aan kasgeld
i.v.m. de lebaran-uitkeringen, misschien mede een ge-.
volg van .het opnemen van banksafdi door deposanten
en van de op de overheidsorganen uitgeoefende druk
om achterstallige rekeningen te betalen?
Wat de quantitatieve betekenis van de besproken.
maatregelen voor de geldcirculatie ook moge zijn, het
effect is
tijdelijk
voor zover de geldverni.indering, verkregen
door vlotte afgifte van invoervergpnningen in het 2e
kwartaal, tot gevolg heeft een trage afgifte in de hierop
volgende maanden; en
eenmalig
wat betreft de verhoging van de stortings-.
verplichting tot 75 pCt der invoerwaarde. in Rupiah’s.
Nemen we aan, dat de girale geidhoeveelheid van
Januari 1952 ongeveer dezelfde is als nu
8)
dan zou de
totale geidhoeveelheid thans ca 50 pCt meer bedragen
dan 14 jaar geleden. Zulks ondanks de geldverkrâppende
werking van de juist besproken maatregelen en die van
Juli/Augustus vorig jaar.
En hiermee komen we op een punt waar de in het
programma van het scheidende kabinet uitgesproken
verwachting (of liever,. de uitgesproken hoop) niet is
verwezenlijkt, ni. dat het effect van de voorzienbare
toename in de geidhoeveelheid gecompenseerd zou wor-
den .door een vergroot aanbod van goederen als gevolg
van grotere productie.
Vooruitzichten.
–
Ongetwijfeld zijn er hier en daar tekenen van verhoogde
productiviteit: ondernemingsrubber, palmolie, koffie,
peper, rijst, suiker e.a. Ze zijn echter niet voldoende
talrijk en niet van voldoende betekenis om de daling van
de productie in andere sectoren, de stijging in de geld-
hoeveelheid en de gevolgen van’de ongunstiger wordende
ruilvoet te compenseren. De ontwikkeling van de binnen-
landse prijzen draagt dan ook een duidelijk infiatoir
karakter.
Het ziet er niet naar uit, dat hier snel verandering in
zal komen. 1 September a.s. begint het nieuwe deviezen-
jaar. Van die datum af zullen weer vergunningen tot
importen, die in 1954 gerealiseerd worden, kunnen wor
–
den afgegeven. Indien de deviezenreserves niet verder
zouden zijn ingeteerd dan, volgens de ,,Financiële Nota”
(zie ,,E.-S.B.” van 21 Januari 1953) voor 1953 op het
programma stond, zou in 1954 nog 0,6 mrd uit de de-
viezenreserves mogen en kunnen worden ingezet. Dit is
0,7 mrd minder dan voor
1953.
Het zou ongemotiveerd
zijn te verwachten, dat deze vermindering in het voor
1954 beschikbare bedrag zal worden gecompenseerd
door verbetering van de exportopbrengsten en/of door
een , importbehoeften verminderende toename in de
voortbrenging van goederen voor binnenlands gebruik.
In de dalende tendentie van de rubberprjzen is nog geen
keer gekomen
0).
‘) Déze veronderstelling lijkt wel gerechtvaardigd als we rekening houden:
met het feit dat sedert Augustus vorig jaar (40 pCt regeling; zie ,,E.-.S.B.” van S
November 1952) de credietexpansiemogelijkheden van de banken al Vrij klein
waren; met de laatst gepubliceerde cijfers over de girale geldhoeveelheid en met de
geldverkrappende werking van de jongste verhoging der vooruitbetalingsverplich-
ting en de credietbeperking.
) De mede door Indonesië gedane pogingen, via de Rubber Study Group tot
de vorming van een internationale, prijsstabsliserende bufferstock van rubber te
komen, hebben tot nu toe geen succes gehad. De kans dat er op korte termijn
iets in deze richting bereikt wordt, lijkt thans klein.
In de prjsbeweging van copra, die tot en met het le
kwartaal een jaar lang in stijgende lijn was gegaan (zie
,,E.-S.B.” van 15 April 1953) is sedert April een keer’
gekomen. Manilla bulk, in U.S. $ per long ton c.i.f.
Europa:
7-4, $
255; 4-5 $ 215;
10-6 $ 210; 11-7
$ 1874. Tin deed
0
eind vorig jaar loco Londen nog £ 970
per ton; uit. Juni £ 720, terwijl Singapore d.d. slechts
£ 643 noteerde. Dat Indonesië dank zij het vorig jaar
met de Verenigde Staten gesloten tincontract tot begin
1954 zijn productie grotendeels nog leveren kan tegen
£ 970 is een groot voordeel. Het kan de ongerustheid
over hetgeen daarna, uit de tinmijnen te verwachten valt
echter niet wegnemen.
Van 1 Juli af heeft De Javasche Bank N.V. opgehouden
te bestaan. De Bank Indonesia, met een publiekrechtelijk
statuut, volgt haar op als centrale bank. Haar taak en
bevoegdheden zijn in overeenstemming gebracht met
de functie die de centrale bank volgens de financiële
leiders van Indonesië nu en straks zal hebben te vervullën.
De demissionnaire Minister van Financiën, Sumitro
Djojohadikusumo, gaf hietover een belangwekkende
beschouwing in zijn artikel ,,The Central Bânk of Indo-
nesia”
10)
Van de samenwerking tussen haar en de te vormen
regering zal voor een belangrijk deel afhangen, welke
resultaten op economisch gebied onder de gegeven uiterst
moeilijke omstandigheden nog bereikt kunnen worden.
Het hoofdbestuur van de Sarekat
–
Buruh Minjak
(Bond van olie-arbeiders) heeft een beroep op de Rege-
ring gedaan, de oliebronnen in Noord-Sumatra zo spoe-
dig mogelijk weer aan de B.P.M. terug te geven. Een
bônd
van arbeiders in de suikerindustrie heeft zijn leden
opgewekt de plannen van de Regering tot opvoering
van de suikerproductie te steunen
h1)•.
Als dit voortekenen
zijn van een beter begrip bij arbeiders en vakbondleiders
van hetgeen uiteindelijk bepalend is voor de welvaart
voor de massa, dan zal Uw kroniekschrjver volgend jaar
om deze tijd misschien gerechtigd zijn op te merken, dat
de ontwikkeling van het laatste jaar een bevestiging
geeft van het oude rijmpje: ,,de mens die lijdt het meest
om ‘t lijden dat hij vreest. . . .
Djakarta.
Prof. Dr’A. KRAAI..
,,Economics and Finance of Indonesia” nr 2, 1953.
a. In tegenstelling tot vorig jaar is er thans vrijwel geen gebruik gemaakt van
de, nu aan de gang zijnde, suikercampagne om door staking kracht bij te zetten
aan de eisen van arbeiderszijde (Oost-Java één geval). b. Ter vervanging van de
thans geldende Noodwet 1611951 zou het Ontwerp voor de nieuwe Wet tot regeling
Van arbeidsgeschillen reeds in April door het kabinet zijn goedgekeurd en nu
op parlen’ ntaire ‘behandeling wachten. Als deze wet wordt aanenomen is met
de intrekking von de Noodwet 1611951 een steen des aanstoofs voor de arbeiders-
organisato wejgenomen.
BEDRIJFSECONOMISCHE
NOTITIES
Het K.L.M.-jaarverslag over 1952.
Algemeen.
–
,,De vooruitzichten voor 1952 zijn gunstig, zij het dan
dat de stijging van de prijzen en lonen een druk op onze
exploitatieresultaten zal uitoefenen”. ,,Voor de K.L.M.
was
1952,
de omstandigheden in aanmerking genomen,
een jaar, waarop met tevredenheid kan worden’ terug-
gezien”. Wanneer men deze beide passages, gelicht uit
de jaarverslagen van 1951 resp.
1952,
naast elkaar legt,
dan kan uit het nuanceverschil in toon reeds gecouclu-.
deerd worden, dat de verwachtingen, die men voor 1952
koesterde, niet geheel zijn gerealiseerd. Zulks wordt dan
22Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
577
ook elders in het nieuwe jaarverslag vrij duidelijk en met
opgaaf van (begrijpelijke) redenen bevestigd.
Het winstsaldo over 1951 ad f
10,5
miljoen daalde in
1952
tot f
5,7
millioen, een dalingdus met bijna 50 pCt.
Overigens tonen de cijfers op bijna alle ,,fronten” een
beduidende groei aan, daarmede het bewijs leverende,
dat men bij de K.L.M. bepaald niet stil zit. Ook en
vooral voor een onderneming als de K.L.M. geldt, dat
de uitbreidingen in een bepâald jaar tot stand gebracht,
soms pas jaren later hun revenuen gaan afwerpen. Omdat
dergelijke uitbreidingen voor een deel van invloed zijn
op de kosten in het jaar dat ze werden gerealiseerd, mag
men zich naar onze mening, ook al hierom, zeker niet
blind staren op het (toevaffige) resultaat van een bepaald
jaar. De vermelde teruggang in de resultaten achten wij
dan ook stellig geen teken aan de wand.
Opgemerkt worde nog, dat van de winst f5 millioen
werd aangewend voor aflossing van het restant der nog
uitstaande amortisatiebewijzen, die ter dekking van het
verlies over 1949 werden uitgegeven.
Productie en verkoop.
De vermelding van enkele cijfers met betrekking tot
deze grootheden kan dienstig zijn, ook al om de ge-
signaleerde groei te illustreren.
–
1
1948
1
1949
1
1950
1
1951
1
1952
Tkm-productie ‘)
…………….
1
6
1
147
190
225
241
Tkm-verkoop ‘)
…………….
100
88
123
153
159
Beladingsgraad
…………
.62,0 pCt 60,3 pCt 65,0 pCI 67,9 pCt 66,0 pCt
‘) De cijfers uit het jaarverslag werden door ons afgerond op millioenen ton-
kilometers (Tkm).
Uit deze cijfers kan worden afgeleid, dat de productie
ten opzichte van 1951 met 7 pCt is gestegen, de verkoop
(in Tkm) chter met 4 pCt, reden waarom de beladings-
graad enigszins terugliep.
De toename in de omvang van de internationale lucht-
vaarf is voor een goed deel veroorzaakt door de invoering
van de toeristenklasse. Volgens het grappige jaarverslag-
prenl(enboek voor het personeel staken hierdoor 30 pCt
méér passagiers de Atlantische Oceaan over dan in 1951.
Het totale aantal passagiers, dat de K.L.M. tussen Ne-
derland en de Verenigde Stâten vervoerde, steeg ten
opzichte van 1951 zelfs met 45 pCt, een stijging welke
tweemaal zo groot is als die welke 1951 ten opzichte
van 1950 vertoonde. Interessanter ware het evenwel, te
weten welke invloed een en ander heeft gehad op de
financiële resultaten.
De opmerking in het jaarverslag,
dat het toeristentarief op deze lijn ongeveer 30 pCt lager
ligt dan het zogenaamde standaardtarief, kan- uiteraard
geen voldoende inzicht verschaffen in de uiteindelijke
attractiviteit van de invoering van deze nieuwe klasse.
Deze opmerking voert ons reeds tot een nadere beschou-
wing van kosten en opbrengsten.
Kosten en opbrengsten.
Onderstaand cijferoverzicht kan dienen om een idee
te geven van de ontwikkeling van het bedrijf in de afge-
lopen vijf jaren.
(in mitlioenen guldens) Inkomsten:
1948
–
1
1949
1
1950
1
1951
1
1952
Passage en bagage
110
13
94
11
133
22
155
29
–
181
36
Goederen
………………
18 19
21
22
26
Post
………………….
Bijzondere vluchten
4
6
12
25
13
Vervoersinkomsten
145
130
188 231
256
Diverse inkomsten
6 7
9
3
3
151
137
197
234
25 9
…….
151
177
197
223
253
–
–
–
11
6
Totaal inkomsten
…………
Exploitatiekosten
…..
..
winst
…………………..
Verlies
…………………
..
40
–
Bij vergelijking van de cijfers van 1951 en 1952 blijkt,
dat de toename van de totale inkomsten bijna 11 pCt
bedroeg, de stijging van de exploitatiekosten echter ruim
13 pCt. Opvallend groot (ca 25 pCt) is de toename van
de inkomsten van het
goederenvervoer,
nog groter echter
is de procentuele daling van de inkomsten uit ,,bijzondere
vluchten” (bijna 50 pCt). Wij zullen hierop nader terug-
komen.
Met betrekking tot de kosten verschaft de winst- en
verliesrekening helaas geen uitvoerige specificatie. De
enige belangrijke post, die afzonderlijk wordt vermeld,
is ,,afschrjvingen
Op
Vliegend matërieel en duurzame
activa”. Nu is de beoordeling van een dergelijke post
vrij moeilijk, maar het kan o.i. wel zin hebben om enkele
cijfers, die toch wel enig verband hebben met elkaar,
ter vergelijking te vermelden.
De afschrijvingen namen volgens de winst- en verlies-
rekening van 1951 op 1952 toe met iets meer dan 4 pCt
(de bedragen zijn voor 1951 en 1952 resp. f29.927.988
en f31.201.054). Merkwaardig is echter
dat de totale kosten stegen met 13 pCt (dit be-
langrijke verschil in procentuele toename leidt er toe,
dat de afschrijvingen, die in 1951 13,4 pCt van de totale
kosten vormden, in 1952 12,3 pCt daarvan uitmaakten);
dat detotale aanschafprjs van vliegtuigen, motoren
en reservedelen per ultimo 1952 ruim 30 pCt hoger was
dan die per ultimo
1951.
Uit de telkenjare in het jaarverslag opgenomen speci-
ficatie van de vloot per jaarultimo blijkt, dat deze in
1952 een belangrijke uitbreiding onderging; er werden
o.a. zeven nieuwe toestellen van het type Douglas DC-6-B
aan toegevoegd;
dat de gemiddelde beladingsgraad terugliep van
67,9 pCt tot 66 pCt;
. dat de plaatsbezetting terugliep van 68,7 pCt tot
65,4
pCt;
è. dat zowel het aantal gevlogen kilometers als het
aantal gevlogen uren met 4,5 pCt toenam. Hierbij dient
men te bedenken, dat de capaciteit van de vliegtuigen
voortdurend groter wordt – hetgeen trouwens over-
duidelijk blijkt uit een in het jaarverslag opgenomen
beeldgrafiek en dat dus ook de afschrijvingen per
vlieguur of per gevlogen kilometer steeds hoger (zullen)
worden, afgezien o.a. van prijsdalingen.
Zo deze cijfers al niet met ijzeren consequentie dwingen
tot de volgende, conclusie, zij zouden toch wel sterk doen
vermoeden, dat – via de afschrijvingen – ôf de resul-
taten in 1951 enigszins zijn gedrukt, ôf de resultaten
over 1952 ietwat geflatteerd worden voorgesteld. Bij deze
conclusie houdt men dan echter geen rekening met het
feit, dat de aanschafprjs van verschillende nog in gebruik
zijnde toestellen reeds v66r 1952 volledig was afgeschre-
ven. Zulks blijkt duidelijk wanneer men de specificaties
van de vloot uit de voorbije 6 of 7 jaren naast elkaar
legt en d’aarbij de economische levensduur van de ver
–
schillende typen in aanmerking neemt.
Uit een en ander kan men dus concluderen; dat de
K.L.M. ten aanzien van deze voor de afschrijvingen van
belang zijnde factor – de bepaling van de economische
levensduur – aan de goede (voorzichtige) kant heeft
gezeten. Of en in hoeverre de resultaten via de afschrij-
vingen zijn beïnvloed – daarom ging het ons immers -,
blijkt dus door de verschillende, elkaar (deels) compen-
serende, ,,krachten” uit het jaarverslag niet bp te maken
te zijn. Wij zouden daaraan nog deze opmerking wil-
len toevoegen. Ten slotte bestaat er immers de moge-
lijkheid dat de afschrijvingen bij de K.L.M. aan geen
578
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22Juli1953
van de factoren onder a t/m e genoemd worden ge-
relateerd, ook al komt ons zulks onwaarschijnlijk voor;
en wanneer men dan de toelichting op. de balans ver-
gelijkt met die in 1951 en daarnaast legt de accoun-
tantsverklaring, dan kan een en ander een gezonde
basis vormen om aan de K.L.M. op het punt van de
afschrijvingen zijn vertrouwen te schenken.
Een merkwaardig verloop vertonen de (vervoers)
inkomsten per employé. Deze stegen van 1950 op 1951
met 25 pCt, van 1951 op 1952 echter met slechts 1 pÇt.
Aan de sinds 1949 onafgebroken stijging van dit cijfer
– de vervoersinkomsten per employé – zullen de enige
jaren geleden met kracht ter hand genomen rationalisaties
niet vreemd zijn.
Dè invloed van, bijzondere omstandigheden op de resultaten.
Het is ongetwijfeld jammer, dat de resultaten over 1952
door enkele omstandigheden van incidentele aard op
ongunstige wijze zijn beïnvloed. Het verlies van twee
viermotorigp vliegtuigen in Maart 1952 en de tijdelijke
schaarste aan vliegtuigbenzine, die tot het inkrimpen van
een aantal diensten aanleiding gaf, waren zulke ,,ornstan-
digheden”. De grootste tegenvaller was echter onge-
twijfeld de te late aflevering van de zeven nieuwe DC-6-B-
toestellen, die daardoor pas na het hoogseizoen konden
worden ingezet. Materiaalschaarste was dan ook de be-
langrijkste oorzaak, dat de inkomsten uit bijzondere
vluchten (charter- en emigrantenvervoer) zo gterk terug-
liepen. De voor dit doel in 1951 gebruikte toestellen zijn
waarschijnlijk in 1952 op andere diensten ingezet, om
daar de gewenste groei te realiseren.
Hieruit blijkt welhoe belangrijk de inkooppolitiek voor
de K.L.M. is en hoe afhankelijk haar resultaten kunnen
zijn van de productieprogran
–
ima’s der vliegtuigfabrieken.
De waardering der deelne;ningen en de ,,additionele af-
schrjving op vliegend materieel”.
De balans per 31-12—’52 vermeldt onder het hoofd
,,Deelnemingen en voorschotten” een bedrag van ca
17,5 millioen. Daarin is begrepen f15 millioen als
kost- –
prijs
van de heift van het aandelenkapitaal der Garuda
Indonesian Airways N.V. De waarde van deze aandelen
is nog steeds niet bekend, daar de jaarstukken van de
Garuda over de periode 1950 t/m 1952 nog niet zijn
vastgesteld. De accountantsverklaring maakt dan ook
ten aanzien van de waardering dezer aandelert Garuda
opnieüw een uitdrukkelijk voorbehoud.
In het credit van de balans ziet men de laatste jaren
de post ,,additionele afschrjving op vliegend materieel”.
De bedoeling van deze additionele afschrjving is
niet
om rekening te houden – wat men zou kunnen ver-
moeden – met de gestegen vervangingsprj zen-in-dollars
van het vliegend materieel. De opzet van deze méér-
afschrjving is slechts het in 1949 ontstane devaluatie-
verschil op te vangen. Voor eenzelfde hoeveelheid dollars
moeten immers thans méér guldens worden betaald dan
v66r de devaluatie. Omdat dus de aanschafprijzen-in-
guldens van het vliegend materieel door de devaluatie
zijn gestegen, heeft men deze ,,additionele afschrjving
vliegend materieel” gecreëerd.
Vôoruitzichten.
Vooral van de invoering van toeristentarieven, ook op
andere lijnen, verwacht men goede resultaten; een niet
onbelangrijke expansie van het vrachtvervoer wordt in
het vooruitzicht gesteld. Ook in 1953 echter zullen de
resultaten de invloed ondergaan van een vertraging in de
aflevering van bestelde vliegtuigen. Niettemin verwacht
men, dat het vervoer zich in dit jaar ,,naar wens” zal
ontwikkelen. Althans, volgens het jaarverslag. Bij de
toelichting daarop tijdens een persconferentie heeft
Dr Plesman echter medegedeeld, dat er het eerste halfjaar
van 1953 met verlies is gewerkt! De K.L.M. was op dat
moment – eind Juni – zelfs f7,5 millioen ten achter
ten opzichte van het jaar 1952. Over de resultaten voor
het gehele jaar 1953 bleek op deze persconferentie nog
geen verstandig woord te kunnen worden gezegd. Wij
vinden een dergelijke, vrij duidelijke tegenstrijdigheid
tussen jaarverslag en mondelinge mededelingen, terzelfder
–
tijd gepubliceerd, niet erg begrijpelijk en ook niet erg
fraai.
.1
Wij willen deze bespreking beëindigen met de opmer-
king, dat het jaarverslag van de K.L.M. over 1952 in
rustige, bijna sobere toon is geschreven en dat het voor-
treffelijk is geïllustreerd. Men krijgt, ook uit dit jaar-
verslag, wel de indruk, dat de K.L.M. alles zal doen
om een goede bijdrage te leveren aan de groei van het
internationale luchtverkeer.
• Voorburg.
Th. M. SCHOLTEN.
AANTEKENING
Marktonderzoek voor Amerikaanse films
Meer dan 40 pCt van de totale inkomsten der Ameri-
kaanse fllmmaatschappijen is afkomstig uit het buiten-
land. Niet alle films, die deze maatschappijen voort-
brengen, worden op de buitenlandse markten gelanceerd.
Enerzijds is dit een gevolg van beperkingen, waaraan
Amerikaanse films in sommige landen zijn onderworpen,
anderzijds is het in verband met de economische toestand
in een aantal landen niet lonend bepaalde films aldaar
ter markt te brengen. De laatste categorie landen ver-
tegenwoordigt bijna de helft van de Amerikaanse buiten-
landse markt voor films en de maatschappijen zien
zich. geplaatst voor het probleem, welke harer producten
zij in elk dezer landen in circulatie moeten brengen. Wel-
iswaar maakt de kennis van hen, die met de filmdistri-
butie zijn belast, het mogelijk met een zekere graad van
nauwkeurigheid films voor de buitenlandse markten te
selecteren, maar geen der ter zake kundigen is uiteraard
volkomen objectief. Aangezien een onjuiste seleçtie van
voor een bepaald land bestemde films een aanzienlijke
daling. der inkomsten tot gevolg kan hebben, ligt het
voor de hand, dat de maatschappijen hebben getracht
een methode te vinden, die de kennis der experts kan
aanvullen. In een recent nummer van ,,TheJournal of
Marketing” is een dergelijke selectiemethode uitvoerig
geschetst. Met het oog op de interessante resultaten
dezer methode, wordt een en ander hieronder in beknopte
vorm weergegeven.
**
*
Amerikaanse films worden doorgaans allereerst in de
Verenigde Staten in circulatie gebracht. In verband hiei
–
mede heeft men nagegaan, of de financiële resultaten
van films in bepaalde Amerikaanse wijken een betrouw-
bare index zouden kunnen vormen voor de resultaten in
één of meer landen. Men hoopte bijvoorbeeld, dat ge-
bieden en wijken, die worden bevolkt door personen van
Italiaanse herkomst, zouden kunnen dienen als maat-
staf voor Italië. Het enige – zij het dan zeer interessante –
resultaat van deze studie was, dat werd aangetoond, hoe
snel de Amerikaanse cultuur door buitenlandse bevol-
kingsgroepen werd overgehomen: de financiële resul-
taten in geen enkele buurtbioscoop verschilden aanzien-
lijk van die in de Verenigde Stâten als geheel.
22 Juli 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
579
Vervolgens werden de financiële resultaten, die de
films in de Verenigde Staten opleverden, ver.geleken met
die in elk der afzetgebieden. De verschillen waren talrijk
en aanzienlijk. De geringste verschillen in relatieve in-
komsten deden zich voor tussen de Verenigde Staten en
Engeland en de Britse Dominions, maar zelfs hier gaf
één op de drie films aanzienlijk verschillende winsten
te zien. De resultaten van deze studie waren dus in zoverre
negatief, .dat duidelijk bleek, dat eed film, die het. in de
Verenigde Staten ,,doet” in andere landen niet een-
zelfde resultaat behoeft te hebben.
De flimmaatschappijen zagen zich derhalve genood-
zaakt een andere weg te volgen. Nagegaan werd, welke
inkomsten werden getoucheerd uit films, die in het ver-
leden in de verschillende landen ter markt werden ge-
bracht. De eerste stap daartoe was het verkrijgen van
vergelijkbare cijfers voor een representatieve groep
films in ieder land gedurende een representatieve periode.
De ervaring heeft geleerd, dat de films gedurende hun
eerste circulatiejaar, al naar gelang wââr zij draaiden,
60 tot 99 pCt van hun totale opbrengst opleveren. In
verband hiermede kon de opbrengst van iedere film na
één jaar van circulatie als vergelijkingscijfer worden
gebruikt. Teneinde een representatieve groep films te
verkrijgen werden de opbrengsten van één jaar verzameld
over een periode, die niet verder teruggreep dan op
practische, economische en statistische gronden verant-
woord was. Zo werden de gedurende en direct na de oor-
log behaalde resultaten, alsmede die welke betrekking
hadden op landen, die in een bepaalde periode in bij-
zondere omstandigheden verkeerden, buiten beschou-
wing gelaten. Met uitzondering van Argentinië – waar
gedurende enige tijd in verband met importrestricties
geen nieuwe films konden worden gelanceerd – en de
landen achter het IJzeren Gordijn, werden aldus gegevens
verzameld over alle belangrijke afzetgebieden.
Voor ieder land wordt een basiscijfer berekend, dat
het gemiddelde van de opbrengsten gedurende één jaâr
yan alle in het betreffende land uitgebrachte films weer-
geeft. Voor iedere film afzonderlijk worden de ontvang-
sten gedurende één jaar vergeleken met dit basiscijfer,
waarna een classificatie volgt. Bedragen deze ontvang-
sten 1 tot 39 pCt van het basiscijfer, dan krijgen zij de
classificatie zeer gering; een percentage van 40-79
ontvangt de classificatie gering; 80-119 pCt gemiddeld;
120-159 pCt goed; 160-199 pCt zeer goed en 200 pCt
of meer wordt geclassiflceerd als uitstekend.
Een verdere verfijning wordt verkregen door de films
in zes grôepen te verdelen, nl. actie-films, waartoe o.a.
behoren het wild-west- en Tarzan-genre;drama’s;
muziek- en show-films; comedies, waarbij het humo-
ristische accent voornamelijk valt op de dialoog; kluchten
van het genre, waarin de Marx Brothers of de heren
Laurel en Hardy plegen te excelleren en ten slotte de
mysterie-ifims. Het ligt voor de hand, dat vele films
grensgevallen zijn, die niet gemakkelijk bij één dezer
groepen kunnen worden ingedeeld. Voorts is bovenge-,
noemde. verfijning slechts van secundaire betekenis,
aangezien in landen waar drama’s de voorkeur genieten,
een goede muziekifim meer succes kan opleveren dan
een slecht of middelmatig drama. Niettemin kan op
grônd van deze- indeling een indruk worden verkregen
van de populariteit, die deze filmtypen in de diverse
landen genieten:
Op
blz. 563 van dit nummer zijn de
posities;’ die de filmtypen in een aantal landen innemen,
weergegeven. Om een enkel voorbeeld te – gévén:: het
Neder1ndse publiek geeft
de:
voorkéur aan actiefilms,
daarna komen successievelijk drama’s, muziek- en show-
films, kluchten en comedies, terwijl mysteries in ons land
de rij sluiten. In 23 Fanden
1),
die tezamen ca 70 pCt
van de Amerikaanse flimmarkt uitmaken, boeken mu-
ziek- en showfilms de meeste successen; in 15 landen is
dit het geval voor, actieflims. Drama’s staan in de wereld
âls geheel genomen op de derde plaats; gevolgd door
resp. comedies, mysteries en kluchten. De figuren op
blz. 563
maken een verdere toelichting overbodig.
Uit de gegevens, die volgens de hierboven geschetste
weg werden verzameld, is derhalve na te gaan, welke’
films in de verschillende landen al dan niet op succes
konden bogen. Door een nog niet in circûlatie gebrachte
film te vergelijken met films van eenzelfde type, kan een
vrij nauwkeurige schatting plaatsvinden van het ver-
moedelijke resultaat, dat de betreffende film in een be-
paald land te wachten staat. De grote moeilijkheid, die
zich hier voordoet, is echter, dat iedere ifim een creatie
is, die in belangrijke opzichten van andere films moet
verschillen. Daardoor zijn er maar weinig films, die, wat
type, rolbezetting
2),
opzet, enz. betreft, zodanig met
andere producten overeenstemmen, dat deze procedure
alleen volkomen betrouwbare resultaten oplevert.
Men heeft nagegaan, of er films zijn, die in verschil-
lende landen dezelfde of ongeveer dezelfde classificatie
– zeer gering, gering, gemiddeld, enz.
–
t
—
verkrijgen.
Het bleek, dat slechts weinig films – waarvan bovendien
de meerderheid overal een mislukking was – over de
gehele wereld een vrijwel gelijkluidende classificatie ten
deel viel; slechts één film uit een serie van 126 kreeg in
alle landen de classificatie
•
,uitstekend”, nl. ,,Three
Musketeers”. Aangezien de resultaten van deze studie
onbevredigend waren, heeft men onderzocht of er tussen
diverse landen of landengroepen een dusdanige culturele
verwantschap bestaat, dat, een film, die het in een bepaald
land ,,doet”, ongeveer eenzelfde resultaat in landen, die
tot dezelfde culturele groep behoren, boekt. Aldus hoopte
men in iedere groep een- land te vinden, dat als test-
gebied voor de gehele groep zou kunnen dienen. Ten-
einde een basis voor zo’n culturele groep te vinden,-
werden landen, waarin minstens 80 pCt van de films een
gelijke classificatie verkregen als gelijke groep van de
eerste orde, en landen, waarin de classificatie voor 70-79
pCt gelijkluidend was, als gelijke groep van de tweede
orde beschouwd. Aldus werden zeven culturele groepen
van de eerste en twee groepen van de tweede orde ge-
vonden. Opmerkelijk is, dat de Verenigde Staten, Zwit-
serland en Israël geen voldoende overeenstemming met
andere landen vertoonden om hen in een of andere groep
onder te brengen.
De meest voor de hand liggende procedure om een
film voor een bepaald land te selecteren, is het verzamelen
van de vroegere resultaten van films, die tot hetzelfde
type behoren en af te wachten hoe de resultaten van’ de
betreffende film na één jaar van circulatie in de overige
landen, die tot de cultureel verbonden groep van het
eerstgenoemde land behoren, zullen zijn. Aangezien het
in vele gevallen onmogelijk of onpractisch is één jaar
op de laatstgenoemde gegevens të wachten, is gezocht
naar een methode om de gewenste gegevens sneller ter
beschikking te krijgen. De ervaring heeft geléerd, dat er
een bepaalde rëlatie bestaat tussen de opbrengsten, die
in de grote steden, waar de films hun première beleven,
l)
Niet alle bijhet
onderzoek betrokken landen zijn in do weergegeven figuur
verwerkt.
‘) Een belangwekkende bijzönderheid is, dat
een onderzoek naar de populari-.
telt van filmsterren weinig of niets bijdroeg tot de resultatçn van het algemene
onderzoek. Dit vloeit voortuit
het feit, dat de rôlbezetttog slecfits één van dé vele
factoren is,
die het
succesvan
de film bepalen. – ………..–
worden getoucheerd, en de opbrengsten na één jaar
circulatie door het gehele land. Onder normale omstan-
digheden verkrijgen de films in de grote steden – de
zgn. ,,sleutelsteden” – dezelfde classificatie als die welke
zijn gebaséerd op een geheel omloopjaar. Uiteraard is
de ,,sleutelsteden”-methode, indien zich bijzondere om-
standigheden voordoen, minder betrouwbaar dan die,
welke op de totale ontvangsten van een jaar is gebaseerd.
Hiertegenover staat, dat het tijdselement van veel be-
lang is.
**
*
De hierboven weergegeven methode is thans ruim een
jaar toegepast en zij heeft uitstekende resultaten opge-
leverd. Het is voorgekomen, dat plaatselijke distribuan-
ten, afgaande op hun ervaring, films, die in cultureel
gelijke groepen succes hadden, niet in omloop wilden
brengen. Nadat deze distribuanten waren overgehaald
zulks toch te doen, bleek, dat de betreffende films ook
in hun land succes opleverden. Voorts wafen er distri-
buanten, die films in circulatie wilden brengen, die in
de tot hun culturele groep behorende landen een mis-
lukking bleken; voor zover deze lieden niet werden
overreed, bleken de films ook in hun land teleurstellende
resultaten op te leveren. Naarmate meer films hun eerste
omloopjaar voltooien en derhalve meer gegevens ter
beschikking komen, wordt de beschreven methode meer
betrouwbaar. Ongetwijfeld zal haar toepassing, aldus
,,The Journal of Marketing”, tezamen met betere ver-
koopmethoden, betere kwaliteit der films en een ver
–
beterde exploitatie een aanzienlijke verhoging der uit
buitenlandse markten betrokken inkomsten ten gevolge
hebben: .
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De geidmarkt was gedurende de gehele verslagweek,
dus ook na 16 Juli, de dag van de storting op het, bij de
jongste inschrijving toegewezen schatkistpapier, zeer ruim.
De saldi van banken bij de centrale bank bedroegen per
13 Juli niet minder dan f311 mln, zodat reeds direct
na deze inschrijving – waarvoor naar schatting ca
f200 mln nodig was – onbelegde middelen resteerden.
De marktnoteringen voor schatkistpapier, ni.
/-4
pCt voor looptijden tot een jaar, 1
3
/
J5
–
1
/
4
pCt voor ca
3 jaar en 1/
4
—/
16
pCt voor ca 5 jaar, alsmede de cailgeld-
notering ad
f
pCt bleven grotendeels nominaal van
karakter. Met uitzondering van enkele geidgevers, die,
doordat zij bij de inschrijving gemajoreerd hadden, thans
enig papier konden afstoten, lieten nl. de verkopers over
de gehele linie verstek gaan.
De kapitaalmarkt.
Het gemiddelde rendement op aandelen, dat door de
Rotterdamsche Bank per het einde van elk kwartaal
wordt berekend, bedroeg per ultimo Juni 1953 6,26 pCt,
dus slechts weinig lager dan per ultimo Maartjl. (6,31 pCt).
Sinds Juni 1952 is dit rendement gedaald van 6,74 tot
6,26 pCt, dus met ca 7 pCt. Daar in het tijdvak ult. Juni
1952—uit. Juni 1953 het aandelenkoersniveau, gemeten aan
de algemene aandelenindex van A.N.P./C.B.S., met ca
.15 pCt steeg, moet het gemiddelde dividend in deze
periode met ca 7 pCt zijn gestegen. Anders dan in vele
voorgaande kalenderjaren, toen het koersverlies op de
hoofdsom het na aftrek van belastingen resterende in-
komen overtrof, heeft aandelenbelegging in genoemde
periode derhalve zowel qua hoofdsom als qua inkomen
over het algemeen goede resultaten afgeworpen.
• Wat de obligatiemarkt betreft, zet de Regering, evenals
op de geldmarkt, haar politiek voort om bij de geldgevers
Het Bestuur van de Stichting .,Valkenheide” (Opvoedings-
gesticht) uitgaande van de Ned. Hervormde Kerk, vraagt
een
ADJUNCT-ADMINISTRATEUR
Geboden .wordt het’vooruitzicht, om bij gebleken geschikt-
heid, t.z.t. benoemd te worden tot Administrateur. Gods-dienst NH. Niet ouder dan 35 jaar. Woning beschikbaar.
Eigenhandig geschreven sollicitatlebrieven met uitvoerige
inlichtingen inzake opleiding, levensloop en referenties,
voorzien van recente foto, te richten aan de Directeur van
,Valkenheide” te Maarsbergen.
INDUSTRIESCIIAP VOOR DE ZAANSTREEK
ROEPT SOLLICITANTEN OP VOOR
de bezetting van een
LEIDENDE FUNCTIE
De te benoemen functionaris zal onmiddellijk onder het
Bestuur van het Industrieschap worden belast met de
technische leiding.
In aanmerking komen zowel academisch gevormden (eco-
nomn, juristen, ingenieurs) als
zij,
die een brede er-
varing hebben opgedaan in het bedrijfsleven.
Sollicitatiestukken inzenden binnen drie weken na ver-
schijning van dit blad
bij
de Secretaris van het Industrie-
schap, Gebouw Kamer van Koophandel en Fabrieken,
Westzijde 39 te Zaandam.
Geen persoonlijk bezoek dan na oproeping.
door het laten verlopen van tijd onbelegde middelen te
doen accumuleren, waardoor haar reeds gunstige positie
nog verder wordt versterkt. Thans verklaarde zij in de
Tweede Kamer, dat zij zich nog moest beraden over de
grootte van haar aanstaand beroep op de kapitaalmarkt.
Naarmate de verbetering van de Nederlandse deviezen-
pôsitie voortgaat, worden de laatste tijd ook beperkende
bepalingen, geldend t.a.v. zich hier te lande bevindende
buitenlandse kapitalen, afgeschaft, thans bijv. ter zake
van de transfer en aflossingen. Van een herstel van de
vooroorlogse vrijheid voor het internationale kapitaal-
verkeer is uiteraard nog geen sprake, maar wel hebben
deze liberaliseringsmaatregelen ten gevolge, dat buiten-
landse factoren een groter invloed op de Nederlandse
kapitaalmarkt kunnen krijgen.
Aand. indexcijfers
10 Juli 1953 17 Juli 1953
Algemeen
……………………………
154,5
155.8
Industrie
………………………………
213,2
214,3
Scheepvaart
…………………………
161,1 161.9
Banken
…………………………………
137,1 136,2
Indon.
aand .
…………………………
56,8
58,3
Aandelen.
A.1{.0.
…………………………………
165
168½
Philips
…………………………………
166
168
3
/1
Unilever
………………………………
190% 192%
H.A.L
………………………………….
134% 135%
Amsterd.
Rubber
…………………
96%
98112
H.V.A
…………………………………
106/t
110%
Kon.
Petroleum
……………………
311%
317
1
1
Staatsfondsen.
2½
pCt
N.W.S
.
……………………
795/
3-3%
pCt
1947
………………………
97
18
/it
98
3
pCt
Invest.
Cert.
………………
98½
3½
pCt
1951
…………………………
101% 101%
3 pCt
Dnllarlening
…………………
95/io
96
Diverse obllgatleL
3
1
/2
pCt Gern. tt’dam 1937 VI
101i/it
101%
3%
pCt
Bataafsche
Petr
.
………
101%
101
7
/8
3%
pCt Philips
1948
………………
100 1nfll
5
116
3½ pCt Westl. Hyp.
Bank
98
.
9S
J.
C.
B1uSZET.