S
•0
Ecónomisch
!i,
mSta
tïstl”sche
Be.richté n
Bevorderen hoge belastingen de
•
bedrijvigheid?
*
S
Ramp, staatsfinanciën en staatslenfng
*
Prof. DrC.
Goecihart
Financiële consequenties van de
watersnood
–
O.SP.dollars
•
1
J. Knoesèer Jr
S
S
.
De. NormIisatiedag
– •
S
.
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSC$ ECONOMISCH INSTITUUT
S
.
S
•
38e JAARGANG
No 1865
•
. WOENSDAG
25
FÊBRUARI 1953
•
. •
S.
111
KASASSOCIATI E N.V
SPUISTRAAT 172, AMSTERDAM-C
Open bewaring van effecten
en schatkistpapier
2Oj
R. MEES & ZOONEN
A01720
–
BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS
ROTTERDAM
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5345
NATIONAAL RAMPENFONDS
GIRO 9575
N.V. BELEGGING MAATSCHAPPIJ VOOR
–
SOCIALE FONDSEN
–
Toetreding per ultimo Februari
Gelegenheid tot deelneming tegen dê afgifte-
prijs per uit. Fe,bruari 1953 staat open tot en
met 10 Maart e.k. (ofgifteprijs per uIt.
Januari 1953: f1155,30)
Inlichtingen bij
de
Directie,:
N.V. Hollandsehe Belegging en Beheer Maatshappij,
Keizersgracht 706, A’dam-C. Tel. 35634- 35173- 33454- 36592
vacatures
GROTE INSTELLING zoekt een
Beëedigd rentmeester
candidaat notaris
of
dergelijke
in vaste dienst voor het beoordelen van hypotheek-
aanvragen, aanbiedingen van onroerend goed en het
toezicht houden op het onderhoud van huisenbezit.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen onder M 15,
Adv. Bur. Rouma & Co., Heerengracht 226, Amsterdam.
AP’ISTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam — Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
-,
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochiveg 122, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zonnen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-W.
Abonneméntsprijs,
‘francti per ‘pos?.’ voer Nede’Iand en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepo.st) .f 26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen, –
ingaan niet elk nummer en slechts wôrden beëiirdigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-
zeedjjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj -, H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentié-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken, ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
(Zie voor rubriek annonccs
ook
achterpagina)
142
1
25 Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
143
Bevorderen hoge belastingen de bedrijvigheid?
De Overheid geeft en neemt. Dit kan op aanschouwe-
lijke wijze in beeld worden gebracht met de bekende spin-
achtige figuur: de ene helft i,an het insectenljf geeft de
middelen weer, de andere de bestedingen; de linker-
poten stellen de ontvangsten voor, de rechter de uit-
gaven, maar, de poten verschillen onderling aanmerkelijk
in dikte
1).
De belastingen moeten het geld inbrengen. Het wordt,
veelal onverwijld, weer uitgegeven, dus de belastingen
stromen in hoofdzaak door. De belastingplichtigen moe-
ten koopkracht afstaan en deze wordt door de Overheid
weer besteed. Dit kan dan bij anderen leiden tot inkomens
en winsten. Naast fiscale heeft het belastingstelsel in toe-
nemende mate andere functies gekregen en wel regule-
rende, in verband met het algemeen-economische en het
sociale beleid.
Natuurlijk kunnen hoge belastingen de
bedrijvigheid
bevorderen als de Overheid bij de besteding van de gelden
daarop werkt. Maar dat behoeft nog geen
welvaarts ver-
meerdering
te betekenen. Dit hangt af van de wijze,
waarop de Overheid haar geldmiddelen verkrjgt en aan-
wendt.
Er zijn vele bezwaren verbonden aan hoge belastingen,
zodat men er wel zeer voorzichtig mede mag omgaan.
Ontmoediging van ondernemingslust. Afkeer van uit-
breiding en van meer risico. Belemmering van het sparen
en van geselecteerde investeringen. Onverschilligheid voor
uitgaven, die als bedrijfskosten zijn aan te merken.
Demoralisatie: te gemakkelijk worden privé-uitgaven
onder bedrijfskosten geschoven; de ontduikingen en daar-
tegenover steeds draconischer maatregelen bij geconsta-
teerde overtredingen, die bij velen het moreel besef niet
schijnen te raken. Afkeer van overwerk bij werknemers,
van medewerking aan regelmatige cursussen (in plaats
van privaatlessen) bij docenten, als de inkomsten ordelijk
zullen worden verantwoord.
Indien zakelijke activiteit voor de samenleving van
waarde is, kan het op den duur niet goed werken, het
inkomen van zakenlieden boven een zekere grens te redu-
‘) zie bijv. het ,,Zestiende verslag van de Nederlandse Regering inzake het
economische hulpprogramma” (periode Juli tot en met September 1952), publi-
catie van het Ministerie van Buitenlandse zaken, blz. 60: de Rijksbegroting 1953.
D. figuur is afgedrukt op blz. 155 van dit nummer.
Bevorderen hoge belastingen de bedrijvigheid?,
door Prof. J. Brands
…………………..
143
Ramp, staatsfinanciën en staatslening ………
145
Financiële consequenties van de watersnood,
door
Prof. Dr C. Goedhart
………………….
148
O.S.P.-dollars
…………………………
150
De Normalisatiedag,
door J. Knoester Jr…….
151
B o e k b e s p r e k i n g :
Dr B. P. M. Vredegoor: Het gezinscrediet in
Nederland, bespr. door Mr Th. A. Fruin….
153
Aantekeningen:
Economische aspecten van Canada ……..
154
ceren tot ca 17.1 pCt van het nominale bedrag – mede
ten gevolge van een discriminerende en diskwalificerende
verhoging van Inkomstenbelasting van bedrjfswinst –
en de belastingplichtigen voor ca 824 pCt te doen op-
treden als kassiers voor de fiscus. Als deze kassiers voor-
zichtige lieden zijn, zullen zij de beschikbare geldmiddelen
niet in hun zaak aanwenden tot de belasting moet worden
voldaan, maar ze terzijde leggen als geblokkeerde geld’en,
die bij hen niet vrij zullen komen, ten einde zich liquiditeits-
moeilijkheden te besparen.
De ingewikkeldheid van de belastingwetten, niet te
ontgaan bij zeer hoge tarieven, bevordert zeker de be-
drijvigheid bij belastingconsulenten en op de loonbu-
reaux. Talloos vele specialisten en bekwame administra-
teurs hebben het zeer druk met het heen en weer rekenen
van het maatschappelijk inkomen.
Op de 25ste verjaardag van de Kath. Ec. Hogeschool
heeft de Rector Magnificus de vraag, hierboven als op-
schrift gebezigd, aan de orde gesteld
2).
Hij heeft zich
daarbij niet beperkt tot het aspect van de nivellering van
inkomens. Het blijkt dan een geenszins eenvoudig
probleem te zijn, dat van hoge en progressieve
belastingen. Worden door deze belastingen de op-
gepotte gelden, de hoardings, geactiveerd, of leiden
zij zelve in verschillende gevallen juist tot oppotting,
ten nadele van de bedrijvigheid? In welke conjunc-
turele situatie kan de beïnvloeding door dergelijke
belastingen gunstige uitkomsten opleveren? Zullen de
hoge tarieven aanzetten tot groter activiteit om de schade
in te halen? Prof. Smeets acht de positief-compenserende
werking bij hoge tarieven gering; hij meent, dat zij eerder
leiden tot een achterwege blijven van verhoogde krachts-
inspanning (tot negatieve belastingcompensatie dus),
alsmede tot bedrijfseconomisch niet noodzakelijke uit-
gaven.
Hetwordtdringend nodig uitwegen te vinden, om tot ster-
ker stimulering van besparingen en investeringen aan te zet-
ten, om de tendenties, diein de particuliere sector tot onver-
schilligheid voor grot&r productie, tot nodeloze bedrijfs-
uitgaven, tot verspillingen leiden, te neutraliseren.
Scheveningen.
Prof. J. BRANDS.
‘) Prof. Dr M. J. H. Smeets: ,,Bevorderen hoge belastingen de bedrijvigheid?” L. J. Veen’s Uitgeversmaatschappij NV., Amsterdam, 31 blz.
Blz.
Bevorderen hoge belastingen de bedrijvigheid? 155
Internationale notities:
Europese Betalings Unie,
door Mr E. A.
Liefrinck ………………………….156
Mededelingen voor economisten …………..156
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet.
157
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Januari
1953, door Dr L. Delmotte ……………..
158
S t a t i s t i e k e n
Wisselkoersen ……………………….159
Bankstaten
…………………………159
G r a f i e k e n :
Burgerluchtvaartvervoer in passagier-kilometers 160
INHOUD
BIz.
Voor de niet-gesigneerde artikelen is de commissie van redactie verantwoordelijk.
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandeputte.
144
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
Februari 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Ramp, staatsfinanciën en staatslening.
De financiële gevolgen van de nationale ramp zijn voor
een groot deel in de sfeer van de publieke financiën ge-
trokken. Het is nlet name de staatshuishouding, die het
heste1 van het reële vermogen sverlies en de ter zake
van de inkomensderving op te brengen bedragen finan-
cieel zal moeten verwerken. Zulks zal in een relatief kort
tijdsbestek moeten geschieden; het blokkeringssysteem,
zoals wij dit bij de oorlogsschade hebben leren kennen,
zal aanzienlijk minder toepassingsmogelijkheden hebben,
nu de materiële herstelmogeljkheden op korte termijn
zoveel gunstiger zijn. De eerste stap op het terrein der
leningsfinanciering is inmiddels gezet. Van evidente be-
tekenis is in dit verband dat de vermogenspositie van het
Rijk sedert de bevrijding aanzienlijk is verbeterd. Ook
inzake de momentele marktsituatie voor het ondërbren-
gen van staatsleningen is een aantal gunstige aspecten
te signaleren. Er is derhalve aanleiding om ten aanzien
van de financieringsmogelijkheden van de leningen, die
als gevolg van de watersnood moeten worden aangegaan,
gematigd optimistisch te zijn. Gesteld wordt, dat de reeds
geopperde gedachte, dat de Staat betrekkelijk spoedig
zou komen met een nationale of een watersnoodiening,
onder de feitelijke verhoudingen in het Nederlandse be-
leggingswezen verschillende bezwaren, van overigens ver-
schillend gewicht, ontmoet. Voorts wordt, met betrek-
king tot de wegen die men bewandelt om de leningsbe-
hoefte van de Staat te dekken, betoogd dat er grote be-
langen mee zouden zijn gediend, wanneer overleg tussen
de Overheid en de institutionele beleggers over de te
voorziene beleggingsproblemen plaatsvond.
Prof. Dr C. GOEDHART, Financiële consequenties van
de watersnood.
Het grootste gedeelte van de hersteffinanciering zal
via de overheidskassen moeten worden gedekt. Boven-
dien al het overheidsbudget worden belast met bijzondere
voorzieningen ter versterking van de waterkeringen, voor-
zieningen derhalve die boven de herstelwerkzaamheden
uitgaan. Voor de dekking van de financiële lasten uit
hoofde van de watersnood is een niet-infiatoire finan-
cieringswijze geboden. In beginsel komt voor de finan-
ciering van de watersnoodslasten alleen financiering uit
belastingen of uit leningen in aanmerking. De Rijksbe-
groting staat in een verhouding tot het nationaal in-
komen van bijna 1 op 3 en de belastingen (exclusief de
sociale verzekeringspremiën) bedragen meer dan
25
pCt
van het nationaal inkomen. Bij deze vèrhoudingen zou
financiering door belastingverhoging onverantwoord moe-
ten heten. Als enig toelaatbare financieringsmethode res-
teert derhalve de aantrekking van leningen op de kapi-
taalmarkt. Het moet mogelijk zijn, de financiële conse-
quenties van de watersnood te dragen en tegelijkertijd
een doelbewuste werkgelegenheidspolitiek te voeren zon-
der het interne en externe monetaire evenwicht in gevaar
te brengen.
O.S.P.-dollars.
In ,,off shore”-aankopen door de Verenigde Staten
ligt voor West-Europa, na de grote na-oorlogse dollar-
leningen en het Marshall-plan, een derde kans tot ver-
betering van de dollarbalans; de belangstelling van de
Verenigde Staten voor deze vorm van hulpverlening is
stijgendè. ,,Off shore”-orders scheppen voor West-Europa
de mogelijkheid, bepaalde thans onbenutte productie-
capaciteiten emplooi te geven, terwijl voorts landen met
gunstige kostprjsstructuur zich een additionele dollar-
markt kunnen verwerven. Het is tevens niet uitgesloten,
dat van de uitvoering van
,,off
shore”-orders, mits een
zekere continuiteit wordt gewaarborgd, een conjunc-
tuurstabilisereitde invloed kan uitgaan. Militair gezien
biedt ,,off shore”-productie de mogelijkheid om bepaalde
niveaux van weerbaarheid in sneller tempo te bereiken.
Practische uitwerking van een geïntegreerd Westeuropees
systeem van ,,off shore”-productie is niet eenvoudig.
Nederland dient echter de geboden kans met beide handen
aan te grijpen.
J. KNOESTER Jr, De Normalisatiedag.
Vrijdag jl. is te Hilversum een Normalisatiedag ge-
houden. Deze dag is georganiseerd door de Contact-
groep Opvoering Productiviteit in samenwerking met
de Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland.
Dit artikel bevtt een kort verslag van de inleidingen, die
ter gelegenheid van deze dag zijn gehouden. Aan de
inleiding van Prof. Dr J. Wisselink over de normalisatie
in de textielindustrie is voorbij gegaan, daar deze in
onverkorte vorm reeds is gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van
18 Februari 1953.
SOMMAIRE
La catastrophe, lesfinrinces de l’Etat et l’emprunt de l’Etat.
Les conséquences financières des inondations aux Pays-
Bas sont tirées en grande partie dans la sphère des finan-
ces publics. II y a lieu d’être un optimiste modéré en vue
des possibilités de fournir les emprunts, qui doivent
être contractés en conséquence des inondations.
Prof. Dr C. GOEDHART, Les conséquencesfinancières des
inondations.
La plus grande partie du financement de la reconstruc-
tion devra être assurée par le Trésor. En outre le budget
gouvernemental devra couvrir les positions particulières
pour le renforcement des digues. La seule méthode de
financement admissible est l’émission d’emprunts sur
le marché du capital.
Les dollars provenant des ,,Off Shore Procurement”.
Après les grands emprunts en dollars d’après guerre,
et après le Plan Marshall, l’Europe Occidentale a une
troisième chance d’améliorer sa balance en dollars grâce
aux achats ,,off shore” des Etats Unis. Ce dernier pays
porte un intérêt croissant pour cette forme d’assistance.
J. KNOESTER Jr, La journée de la normalisation.
Vendredi dernier. s’est tenu â Hilversum .une journée
de la normalisation, sous les auspices du ,,Groupe de
Contact pour l’Augmentation de la Productivité” et la
,,Commission pour la Normalisation aux Pays-Bas”. Le
présent article contient un résumé des allocutions qui
ont été prononcées â cette occasion.
25 Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
145
Ramp, staatsfinanciën en staatslening
In het nummer van de vorige week hebben wij er op
gewezen, dat de financiële gevolgen van de nationale
ramp voor een groot deel in de sfeer van de publieke
financiën zijn getrokken. Het is met name de staats-
huishouding, die het herstel van het reële vermogens-
verlies en de ter zake van de inkomensderving op te
brengen bedragen financieel zal moeten verwerken. Zulks
zal in een relatief kort tijdsbestek moeten geschieden;
het blokkeringssysteem, zoals wij dit bij de öorlogsschade
hebben leren kennen, zal aanzienlijk minder toepassings-
mogelijkheden hebben, nu de materiële herstelmogelijk-
heden op korte termijn zoveel gunstiger zijn.
Om te bepalen welke sectoren van het omvangrijk
en ingewikkeld geheel, hetwelk wij met het verzamel-
begrip ,,staatsfinanciën” aanduiden, bij de afwikkeling
van de rampschade betrokken zullen zijn, ware het ge-
wenst een prognose te maken omtrent het deel van de
additionele uitgaven die uit het lopende inkomen van
de Staat worden bestreden en het deel waarvoor al
worden geleend. Inmiddels is zulks niet doenlijk. Wel
gevën de cijfers, in herinnering gebracht in het artikel
van Prof. Goedhart in dit nummer, indicaties in de
richting van lenen voor het overgrote deel der extra uit-
gaven, maar men dient hierbij te bedenken dat wij in
de laatste jaren telkens bij een vergelijking van de uit-
komsten van de staatsfinanciei’ing met de ramingen voor
verrassingen van een dergelijke omvang zijn gesteld,
dat het beter lijkt omtrent de verdeling van de extra
last over betalen uit lopend inkomen of lenen geen schat-
ting te wagen. Inmiddels is onweerlegbaar dat met de
sterke toename der uitgaven die ondanks door te voeren
bezuinigingei te verwachten zijn, de noodzaak van
lenen meer
nabij
en daarmede de wenselijkheid om
hiertoe over te gaan meer opportuun geworden is dan
véôr de ramp, tcen blijkbaar intern reeds in verband
met de financiering van werkverruimingsobjecten over
lenen gesproken werd. Uit het dezer dagen verschenen
prospectus van de staatslening blijkt dat men, waar-
schijnlijk van deze gedachte uitgaande, de eerste stap
op het terrein der leningsfinanciering heeft gezet.
Het is in verband hiermede van betekenis na te gaan
hoe de verhoudingen hier te lande voor een uitbreiding
van het staatsschuldvolume zijn gelegen.
Van evidente betekenis is uiteraard dat de vermogens-
positie van het Rijk sedert de bevrijding aanzienlijk
is verbeterd. Wat de schuldenlast betreft kan de volgende
opstelling worden gemaakt:
131 Dec.’45 31 Dec.’48 131 Dec.’52
(milliarden guldens)
Geconsolideerde schuld, inclusief boek-
schuld van De Ned. Bank
7,8
10,6
12,6
Vlottende schuld inclusief Rijksmsrk-
promessen
…………………
14,0
11,9
7,7
Oorlogsschade
…………………
6,2
4,5
2,7
28,0
1
27,0
1
23,0
De cijfers spreken een duidelijke taal.
in
de eerste
plaats
is’
het totale bedrag der staatsschuld mét
5
milliard
verminderd, terwijl voorts de verdeling over geconsoli-
deerde en vlottende schuld zich bevredigend ontwik-
keld heeft. De druk van de inmiddels nog aanzienlijke
schuld op onze volksgemeenschap is in verband met de
sterke stijging van het nationale geldinkomen sedert
1945
en met de relatief lage rentevoeten, waarvoor de schuld
bij het publiek en de banken uitstaat, in de loop der
jaren belangrijk verlicht. De benauwende jaren
1945
en
1946, toen ernstige twijfel aan de draagbaarheid van de
nationale schuld bestond en toen zeer vooraanstaande
Nederlanders op een radicale sanering van de staats-
balans aandrongen, liggen in dit opzicht zeer ver achter
ons. Naast deze gunstige ontwikkeling van de staats-
schuld staat een ongetwijfeld aanzienlijke vermeerdering
van het staatsvermogen. Met name de’ investeringen die
betaald zijn uit de gewone dienst hebben tot dit laat-
ste in belangrijke mate bijgedragen. Uit lopende in-
komsten schuldaflossing en investering te financieren
is een typische trek van de overheidsfinanciering der
laatste jaren.
Deze constateringen over de sterk verbeterde ver-
mogenspositie van de Staat hebben uiteraard een
beperkte strekking. Zij gaan voorbij aan de voor
deze vermogenspositie gunstige waardedaling van de
geldeenheid, die als spiegelbeeld een achteruitgang
van de vermogens- en inkomenspositie van de schuld-
eisers van de Staat heeft. Zij treden evenmin in de
consequenties die de geschetste ontwikkeling dr ver
–
mogensverhoudingen op den duur voor de verdiogens-
structuur van onze volkshuishouding kan hebben. Slechts
de positie van de Staat als debiteur is in het geding.
Hiervan is de verbetering onmiskenbaar en dat de toe-
name van de schuldenlast die uit de ramp zou voort-
vloeien, ook al zou voor een groot gedeelte van de addi-
tionele uitgaven moeten worden geleend, de situatie op
dit stuk sterk zou wijzigen is althans bij ons huidig in-
zicht in de financiële consequenties van de ramp moeilijk
aannemelijk te maken.
Als het ware van groter actualiteit dan deze beschou-
wing over de soliditeit van de Staat is de vraag hoe de
momentele mrktsituatie voor het onderbrengen van
staatsleningen is. Ook hier is stellig een aantal gunstige
aspecten te signaleren. In de eerste plaats is het ver-
warde beeld dat de kapitaalmarkt in een deel van 1951
en van 1952 geboden heeft als gevolg van de moeilijkheden
van de kapitaalvoorziening van de lagere publiekrechte-
lijke lichamen radicaal gewijzigd. Gemeenten, provincies
en waterschappen hebben zich in de tweede helft van
het vorige jaar in ruime mate van middelen kunnen voor-
zien. Zij hebben hierbij, zoals een burgemeester van
een grote gemeente het uitdrukte, in vele gevallen
wat duur gehamsterd, hetgeen wel te wijten zal zijn aan
de nog zo levendige herinnering aan de penibele periode
die aan de jongste fase van kapitaalruimte voorafging.
Een aantal gemeenten is wel zeer ver gegaan. Zij hebben
niet alleen de beschikking over aanzienlijke
J
iquide
middelen, maar zij hebben zich bovendien in vele ge-
vallen door contracten met institutionele beleggers voor
in de toekomst nog af te nemen leningen gebonden.
Wanneer dus nu de Staat op de kapitaalmarkt komt,
dan behoeft hij niet te veel zorgen te hebben daarmede
de gemeenten in de wielen te rijden.
Daarnaast laat zich aanzien dat het aanbod van be-
leggingskapitaal voorshands ruim zal zijn. De beleggings-
capaciteit van de institutionele beleggers is reeds groot
en nog voortdurend wassende. Het bezwaar’ van deze
kapitaalaccumulatie, nI. dat deze zozeer op leenkapitaal
gericht is, is voor het herstel van de rampschade steffig
146
ECONOMISCH-STATISTISCHE BE1ICHTEN
25 Februari 1953
geen belemmering, nu de Staat de voornaamste debiteur
zal worden.
Inmiddels is de momentele marktsituatie door het vele
,,earmarken” van kapitaal door institutionele beleggers
ten behoeve van gemeenten wat onoverzichtelijk. Men
zal goed doen hiermede rekening te houden door het
bedrag van een eerste lening bescheiden te houden.
Kennelijk heeft deze overweging bij het ontwerpen
van het plan van de staatslening, waarvan thans
het prospectus is verschenen, haar invloed doen gelden.
Ook ten aanzien van de rentevoet is de huidige situatie
op de kapitaalmarkt niet bezwaarlijk. De rente bevindt
zich op een niveau dat noch voor de Staat, noch voor
de beleggers sterk afwijkt van de conventionele voor-
stellingen omtrent een aanvaardbare rentevoet, die zo’n
gewichtige rol spelen voor de bereidheid om tot zaken te
komen. Hoewel de rentevoet voor het staatscrediet in de
laatste maanden steffig eerder onder
33/4
pCt lag dan er
boven, heeft de Staat door bij de huidige
33/4
pCt lening
een disagio van 1 pCt te geven – iets waarvoor de Neder-
landse belegger uiterst gevoelig is – het effectief rende-
ment op de lening vooi de belegger op circa 31 pCt
gebracht.
Zo is er aanleiding om ten aanzien van de financierings-
mogelijkheden van de leningen die als gevolg van de
watersnood moeten worden aangegaan, gematigd opti-
mistisch te zijn. Inmiddels zouden wij, indien wij bij deze
conclusie bleven staan, aan een tweetal actuele vragen
voorbijgaan die in de huidige situatie de aandacht ver-
dienen.
Van verschillende zijden, o.a. door enkele leden van
de Eerste Kamer, is geopperd, dat de Staat betrekkelijk
spoedig zou komen met een nationale of een watersnood-
lening. Gedachtig aan de voorbeelden van burgerzin die
in de laatste weken in Nederland op zozeer verheugende
wijze zijn gedemonstreerd, stelt men zich hierbij voor,
dat een beroep zou worden gedaan op de verschillende
categorieën beleggers om hun bijdrage te leveren voor
de financiering van het herstel van de rampschade. Toch
ontmoet deze op zichzelf sympathieke efl voor de hand
liggende gedachte onder de feitelijke verhoudingen in het
Nederlandse beleggingswezen verschillende bezwaren,
van overigens verschillend gewicht. In de eerste plaats
moet men bedenken, dat reeds geruime tijd in de finan-
ciële pers op een staatslening werd gepreludeerd. Hierbij
was steffig de wens dat de Staat in verband met de be-
leggingsbehoefte van het publiek met een niet onaan-
trekkelijke lening aan de markt zou komen, meer dan
een grondige informatie over de situatie der staats-
financiën, de vader van de gedachte. Maar dit neemt niet
weg dat wanneer men nu een staatslening als waters-
noodiening zou aankondigen, de indruk gevestigd zou
worden dat dit min of meer pour besoin de la cause zou
zijn geschied. Een tweede bedenking zou kunnen zijn
dat de grote omvang en onoverzichteljkheid van de
overheidsfinanciën het moeilijk maken verband tussen
de lening en de financiering van de rampschade te zien en
ook’ al zou men er in slagen dit verband formeel te leggen
de feitelijke relatie toch moeilijk aannemelijk te maken is.
Bij de burgerzinleningen van de gemeenten en de leningen
van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten voor de
woningbouw was zulks gemakkelijker.
Er is inmiddels een belangrijke en meer fundamentele
reden voor bedachtzaamheid met betrekking tot het
appelleren aan gevoelens van burgerzin. Deze reden heeft
betrekking op de verhoudingen in de beleggingswereld
tussen de beleggers en de Staat als debiteur.
Bezien wij deze situatie in de eerste plaats voor de
institutionele beleggers, die bij de huidige verhoudingen
toch degenen zijn die verreweg het grootste deel van de
nieuwe besparingen in de vorm van leenkapitaal op-
brengen. Men kan bezwaarlijk zeggen dat hier de relaties
ideaal zijn. Deze beleggers hebben in de laatste decennia
bij voortduring een zeker overwicht op de kapitaalmarkt
van de zijde van de geldvragende Overheid ervaren en
vooral in de jaren na de bevrijding zijn zij bij de door
de Staat gevoerde schuldpolitiek ten aanzien van de
voorwaarden waarvoor zij konden uitlenen kort gehou-
den. Wel kunnen deze beleggers uiteraard voor een groter
of kleiner deel zulks hangt van de aard van hun be-
drjf af – de ongunstige voorwaarden, die op de kapi-
taalmarkt te bedingen zijn, aan hun crediteuren doorgeven
maar het lijdt geen twijfel dat toch de na-oorlogse schuld-
politiek hun calculatorische opzet belangrijk doorkruist
heeft. Nu zijn voor dit gevoerde schuldbeleid – wij
hebben daar reeds vroeger op gewezen – wel zeer res-
pectabele argumenten geweest, maar dit neemt toch niet
weg dat bij de institutionele beleggers het besef zeer
levendig is gebleven dat zij ten aanzien van grote lenings-
transacties met de rijksoverheid in de jaren na de be-
vrjding aan het kortste eind .hebben getrokken. Eerst
de omslag op de. kapitaalmarkt in 1951 heeft hun weer
ruimer mogeljkhe1en voor de ontplooiing .van rendabele
beleggingsactiviteit geboden.
Over de individuele belegger kan men zeer kort zijn.
Een veelheid van omstandigheden – waarlijk niet alleen
de staatsschuldpolitiek – heeft er toe geleid dat hier
te lande voor alle beleggersvermogenswaarden – de
overheidsobligatie maakt geen uitzondering – de in-
komsten zodanig zijn beknot dat de individuele belegger
wel als de ,,forgotten man” mag worden bëstempeld.
In het licht van deze verhoudingen lijkt er weinig aan-
leiding toe een warm beroep op de beleggers te doen,
tenzij dat men bij een dergelijk appèl hoopt op een als
het ware nieuwe categorie van individuele beleggers, die
niet de gebruikelijke reserve tegenover de Staat betonen,
die de Nederlandse institutionele en individuele beleggers
zozeer kenmerkt. Deze laatste mogelijkheden lijken
quantitatief inmiddels niet zeer groot.
Het is hierbij nog een vraag wat men onder een natio-
nale lening of een watersnoodlening wil verstaan. Ziet
men deze als een lening waarbij extra offers op het stuk
van de rente of andere modaliteiten worden gevraagd
dan is het te verwachten dat men het begrijpelijk verwijt
riskeert de situatie van de nationale ramp te benutten om
de belegger te kort te doen. Is de Staat bereid de rente
te betalen die ter markt geldt – en zoals wij zagen ligt
deze rente niet ongunstig voor beide partijen – dan is
er voor de belegger die zijn individueel voordeel zoekt
genoegzaam aanleiding om in te schrijven en wordt een
beroep op de werkdadigheid van meer veredelde ge-
voelens daarnaast irreëel. Men doet bij de bestaande
verhoudingen wellicht het beste om aan de belegger
over te laten of hij zich in deze weken meer dan anders
zal realiseren met het deelnemen aan een staatslening
ook de nationale zaak te dienen. Men mag verwachten
dat dit besef niet zal ontbreken; enig verband tussen de
financiële consequenties van de watersnood en de uit-
gifte van de onderhavige lening zal toch welhaast door
iedereen gelegd worden. De belegger de inschrijving als
een noodzakelijke uiting van plichtsbetrachting, die van
hem mag worden verwacht, nadrukkelijk in te prenten
ware in het licht van de verhoudingen zoals deze nu
eenmaal zijn gegroeid niet gelukkig en het is dan ook
25 Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
147
begrijpelijk dat in het prospectus iedere verwijzing naar
hetgeen ons in de laatstè weken is overkomen ontbreekt.
Hetgeen hier naar voren wordt gebracht moet wel-
haast een naargeestige indruk maken naast de ,,furious
energy, sympathy and spirit of service” waarvan ,,The
Economist” in verband met de ramp heeft gewaagd.
Het is ook inderdaad niet verheugend en wanneer al
werkeljkheidszin dwingt er terdege rekening mee te
houden dan is daarmede geenszins gezegd dat de ver-
houdingen moeten blijven zoals zij zijn.
Een tweede vraag die de emissie van de staatslening
opwerpt heeft betrekking op de wegen die men be-
wandelt om de leningsbehoefte van de Staat te dekken.
Juist in verband met de financiële consequenties van de
watersnood zou de vraag kunnen rijzen, of er geen grote
belangen mee zouden zijn gediend wanneer overleg tussen
de Overheid en de institutionele beleggers over de te
voorziene beleggingsproblemen plaatsvond. Wanneer
de Staat verwacht over een te overzien tijdvak grote be-
dragen te zullen lenen en institutionele beleggers mogen
verwachten ïn de relevante tijd een stroom van beleggings.
gelden ter beschikking te krijgen dan zou een dergelijk
overleg toch zin kunnen hebben. Het merkwaardige is
dat op dit stuk eigenlijk nauwelijks van een relatie kan
worden gesproken. Partijen staan tegenover elkaar met
een maximum aan onzekerheid aan beide kanten. Van
pogingen tot een enigermate wederkerig op elkaar af-
stemmen van een beleggingspolitiek van de institutionele
beleggers en de leningspolitiek van de Staat is geen
sprake. Het is integendeel of men de kracht zoekt in een
zo groot mogelijke reserve ten opzichte van elkaar. Er
zijn tijden geweest waarin de Staat zich moest realiseren
dat zijn leningsbehoefte bij de institutionele beleggers
geen gunstig onthaal vond en er zijn omgekeerd tijden
geweest – meermalen niet lang na de omgekeerde si-
tuatie – waarin de institutionele beleggers op een lening
van de Staat tevergeefs zaten te wachten. De bezwaren
van een dergelijke situatie moeten niet worden onder-
schat. Zij nopen beide partijen tot een ,,eigen” beleid
dat voor de institutionele beleggers in hoofdzaak resul-
teert in het opportunisisch handelen der afzonderlijke
instellingen. Hun aaneensluiting in het ,,Overleg in
Beleggingszaken” mist nog veel van de kracht die er van
zou kunnen uitgaan om in het beleggingsbeleid der aan-
geslotenen nieuwe elementen te introduceren. Zo blijven
de beleggingshandelingen der institutionele belçggers in
hoofdzaak geïnduceerd door overwegingen op kort zicht,
waarbij telkens uiteraard de momentele marktsituatie
deze overwegingen in belangrijke mate bepaalt. Dit be-
tekent dat men in dagen waarop de beleggingsmarkt zich
gunstig laat aanzien opgewekt van de situatie profiteert
en als het omgekeerde zich voordoet met lange tanden
het ter beschikking zijnde beleggingsmateriaal tot zich
neemt. Deze laatste situatie heeft zich sedert het midden
der dertig&r jaren hier te lande het meest voorgedaan;
de perioden van werkelijk lucratief beleggen waren rela-
tief kort. Het verdient in dit verband nog aandacht dat
het hierboven vermelde ,,earmarken” van het laatste jaar
een belangrijke afwijking van de geschetste gedragslijn
betekent. Hier zijn engagementen voor meer verwijderd
liggende tijdstippen aangegaan in een ,pmvang zoals nog
niet was voorgekomen. De overeenkomst met de Herstel-
bank en het zgn. ,,grote contract” van 1951 waren hiervan
op zichzelf zeer belangrijke voorlopers. De reacties die
de onzekerheden van de kapitaalrrfarkt op de wijze van
de financiering van de staatsuitgaven oproepen hebben
een verder strekkende invloed. De Staat kan zich hier-
spaart
kilometer na
R. S. STOKVIS & ZONEN N V
140 dealers en subdea
kilometer geld
overal in Nederland.
A
tegenover op verschillende wijze gedragen. Hij kan in de
eerste plaats de markt beïnvloeden door het voeren van
een open marktpolitiek of – hetgeen op hetzelfde neer-
komt – nalaten van tijdige consolidatie van staats-
schuld. Zoals we reeds vroeger hebben gezien is deze
marktbeïnvloeding hier te lande terecht in nauwelijks be-
tekenende mate toegepast. Het zijn met name monetaire
bezwaren die hieraan in de weg staan.
Een andere weg is die waar afgezien wordt van markt-
beïnvloeding, maar waar men zich min of meer emanci-
peert van de markt door handhaving van overschotten op
de staatsrekening, gepaard gaande met de zeer ruime
liquiditeit De capaciteit van de kapitaalmarkt wordt in
een dergelijk geval alleen maar benut als de rente in
overeenstemming is met hetgeen men op lang zicht gezien
voor staatsleningen aanvaardbaar acht. Vooral een land
met een relatief wankele deviezenpositie als Nederland
loopt het risico niet te ontkomen aan min df meer lang-
durige periodes van stijgende rentevoeten, gepaard gaande
met een krappç kapitaalmarkt; de Staat kan zich inmiddels
voor zijn huishouding hiervan distantiëren door op de
kapitaalmarkt alleen te vissen op zijn getij.
– Zo kan de ongewisheid van de kapitaalmarkt een ver
–
dere stimulans leveren tot het merkwaardig verschijnsel,
waarop wij reeds wezen, nl. het doordringen-van de ,,in-
terne reservering” in de overheidshuishouding. Welke
omstandigheden dit verschijnsel nog meer in de hand
werken kunnen wij hier in het midden laten; het
is) te evident dan dat wij het aanwezig zijn hiervan
nader zouden behoeven aan te tonen. Het behoeft
voorts weinig toelichting dat afgezien van andere
eventuele bedenkingen conjunctureel en monetair ge-
zien deze ontwikkeling slechts in bepaalde situaties
aanvaardbaar is – met name. bij infiatoire tendenties in
andere sectoren van de volkshuishouding. Wanneer be-
lastingverlaging wordt nagelaten om schuldafiossingen
en investeringen te kunnen blijven financieren uit lopende
inkomsten, terwijl de daartoe normaliter te bestemmen
middelen, ni. de besparingen die de economische sub-
jecten al dan niet kloor bemiddeling van institutionele
beleggers hebben geaccumuleerd, in ruime mate ter be-
schikking komen dan wordt daarmede het normale
kringloopproces dr volkshuishouding in deflatoire rich-
ting verstoord.
Er zijn dus stellig verder strekkende belangen dan
de op zichzelf al zo gewenste evenwichtiger en minder
discontinue verhoudingen op de kapitaalmarkt, die pleiten
voor een wederkerige consultatie tussen de Staat en de
institutionele beleggers aangaande het te verwachten
verloop van de kapitaalmarktverhoudingen. Daartoe
biedt het publieke en onderhandse emissiesysteem in de
vormen zoals wij die sedert lang kennen onvoldoende
148
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25Februari 1953
mogelijkheden. Dit werkt nog in de sfeer van de
wederkerige onzekerheden: het past geheel in de situatie
waar de geldiener staat tegenover een veelheid van be-
leggers, althans tegenover niet georganiseerde beleggers,
van wie men slechts ten dele kan voorzien hoe zij zullen
reageren. Met name de publieke emissie is dan ook min
of meer een stap in het haifduister, bij het zetten waarvan
prestige-overwegingen van de zijde van de emittent boven-
dien een gewichtige rol. spelen. Nu tenminste 70 pCt van
het aanbod van leenkapitaal afkomstig is van lichamen,
die op de een of andere wijze georganiseerd of te organiseren
zijn, zijn de mogelijkheden van overleg aanwezig en zulks
ook ten aanzien van hetgeen in een wat verder verschiet
ligt.
Hetgeen op dit stuk bereikbaar zou zijn behoeft men
noch te idealiseren noch te overschatten om de gunstige
mogelijkheden er van te onderkennen. Meer en meer
leert men in het bedrijfsleven het overleg zien als een
niet te verwaarlozen onderdeel van het beleid op langer
zicht, dat in toenemende mate het opportunistisch han-
delen – hetwelk onontkoombaar is iolang men het fun-
dament Van dit beleid, nl. een mogelijkheid van een
verantwoorde prognose, ontbeert – gaat vervangen.
Mag men inmiddels uit de omstandigheid dat de thans
voorliggende emissie nog geheel ,,ouderwets” is, con-
cluderen dat de hier naar voren gebrachte gedachte van
wederkerige consultatie nog niet leeft? Deze conclusie
ware stellig voorbarig. Het is immers aantemelijk dat het
thans aangekondigde project reeds in de mâak was en
dat men het, zij het wellicht enigszins versneld door de
gebeurtenissen van de laatste weken, thans heeft gereali-
seerd. Voorts dient men te bedenken dat nieuwe wegen
slechts schroomvallig worden ingeslagen en dat daartoe
met name nodig Is dat beide geïnteresseerden, de insti-
tutionele beleggers en de Overheid, het belang er van
zien en de nodige stappen durven te zetten. Vooral bij
de beleggers”zal het vertrouwen gewekt moeten zijn dat
zij van hun belangen een zorgvuldige overweging mogen
verwachten.
Nu is er wellicht reden voor om de eerste lening na de
watersnood, die tevens de eerste lening is waarmede de
nieuwe bewindsman komt, als op dit stuk vertrouwen-
wekkend te beschouwen. Juist nu iedere gedachte aan
het gebruik van de bijzondere situatie is uitgebannen en
de voorwaarden van de lening in vergelijking tot debe-
staande marktverhoudingen voor het ‘staatscrediet gun-
stig zijn is er grond voor een dergelijke zienswijze. Zo
gezien zou misschien een con amore deelneming het
beste antwoord van de institutionele beleggers zijn. Daar-
mede zou dan van beide zijden de daad verricht zijn die
de mogelijkheden van een vruchtdragend overleg over
toekomstige financieringsproblemen van additionele uit-
gaven voor de watersnood en van andere projecten aan-
zienlijk vergroot.
Financiële consequenties van de watersnood
De inventarisatie van de omvang van de materiële
schade, welke de nationale ramp van 1 Februari voor onze
volkshuishouding heeft opgeleverd, is nog in volle gang.
Een enigszins betrouwbare raming van het totale schade-
bedrag is nog niet beschikbaar. De Minister-President
heeft met veel voorbehoud een bedrag in de orde van
grootte van f 1 mrd genoemd. De onzekerheidsmar-
ges zijn nog te groot om thans reeds een poging te
wagen om te komen tot een kwantitatieve analyse van
de financiële consequenties van de ramp. Ik zal mij daar-
om in het onderstaande beperken tot enige korte opmer-
kingen van kwalitatieve aard en in het bijzonder trach-
ten, zonder poging tot kwantificering, enige van de be-
langrijkste consequenties van de watersnoodschade voor
de overheidsfinanciën aan een voorlopige summiere be-
schouwing te onderwerpen.
Als vaststaand mag wel worden aangenomen, dat de
herstelfinanciering voor een groot deel zal drukken op
het overheidsbudget, d.w.z. zowel op de Buitengewone
Dienst 1 van de Rijksbegroting als op het budget van de
lagere publiekrechtelijke lichamen, waarvan uiteraard
in het bijzonder de waterschappen zich voor ernstige
financieringsproblemen zullen zien gesteld. De bijdragen,
die aan de herstelfinanciering zullen kunnen worden ge-
leverd uit de nationale inzameling via het Nationale
Rampenfonds en uit de in ruime mate toestromende
buitenlandse hulp,’ zijn zeket niet onbelangrijk. Wij
kunnen slechts hopen, dat• op deze Wijze een zo groot
mogelijk deel van de financiële lâsten van de ramp zal
kunnen worden gedekt, vooral ook, omdat deze finan-
cieringswijze ongetwijfeld de meest gezonde moet worden
geacht. Gezien de voorlopige ramingen van de schade-
omvang laat het zich evenwel reeds aanzien, dat deze
financiering buiten de overheidsfinanciën om, hoe waar-
devol ook, slechts in een betrekkelijk bescheiden deel
van de totale financieringsbehoeften zal kunnen voorzien.
Het grootste gedeelte zal ongetwijfeld via de overheids-
kassen moeten worden gedekt. Bovendien zal het over-
heidsbudget worden belast met bijzondere voorzieningen
ter versterking van de waterkeringen, voorzieningen der-
halve die boven de herstelwerkzaamheden uitgaan.
Een tweetal belangrijke financiële kwesties, die door de
watersnood en het herstelprobleem aan de orde zijn ge-
komen, zal ik hier buiten beschouwing laten. In de eerste
plaats het vraagstuk van de financiële verhouding tussen
het Rijk en de waterschappen, waarover waarschijnlijk
aan de staatscommissie-Oud advies zal worden gevraagd.
En voorts zal ik de vraag laten rusten naar de uiteindelijke
grondslag voor de schadevergoeding van
rijkswege:
in
het bijzonder dus de vraag, of die grondslag blijvend zal
moeten worden gevonden in de Wet op de Materiële
Oorlogsschaden dan wel in een alsnog aan de bijzondere.
aard van de watersnoodschade aan te passen speciale
wettelijke regeling. Ik zal hier derhalve in het midden
laten, welk deel van de voor rekening van de Overheid
komende financieringsiasten door het Rijk zal worden
gedragen en eveneens, of het Rijk al of niet voor inte-
grale vergoeding van de schade zorg zal dragen. Voor
zover de lagere publiekrechtelijke lichamen in de herstel-
financiering zullen deelnemen, is aan te nemen, dat zij
daarvoor grosso modo een ‘beroep op de kapitaalmarkt
zullen doen. Ik zal mij hier verder beperken tot de vraag,
welke financieringswijze van de lasten, dié de schadever-
goedingen, de eigenlijke herstelfinanciering en de addi-
tionele waterstaatsvoorzieningen op het staatsbudget
zullen leggen, de meest verkieslijke moet worden geacht.
Ten dele zal binnen het rij ksbudget voor deze lasten
ruimte kunnen worden gevonden, namelijk voor zover
25
Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
149
de uitvoering van .waterstaatswerken ii de rampgebieden
– hetzij op grond van de grenzen, gesteld door de phy-
sieke mogelijkheden, hetzij op grond van bewuste prio-
riteitsverlening -‘ gepaard zal gaan met uitstel van ge-
projecteerde waterstaatswerken elders. De Minister-
President heeft reeds gewag gemaakt van voornemens
tot temporisering van de Zuiderzeewerken. Voor een aan-
zienlijk bedrag zullen evenwel nieuwe dekkingsmidde-
len moeten worden gêvonden, hetgeen een niet licht te
tellen financieringsprobleem oplevert, nu de totale dienst
der Rij ksbegroing (inclusief de Kapitaaldienst) voor het
lopende jaar reeds een aanzienlijk tekort vertoont en de
kaspositie volgens de voorlopige prognose van de Minis-
ter van Financiën een ‘nog belangrijk ongunstiger beeld
zal te zien geven, zulks zowel onder invloed van de zware
defensielasten als van het ten einde lopen van het in-
halen van belastingachterstand.
In herinnering moge worden gebracht, dat de oorspron-
kelijke Rijksbegroting voor 1953 in totaal reeds een tekort
van bijna f500 mln te zien gaf, ongeacht de te verwachten
belangrijke suppletoire begrotingen, terwijl de Minister
van Financiën het ongedekte kastekort voor het lopende
jaar op circa f 700 mln raamde, eveneens zonder macht-
neming van de te verwachten suppltoire begrotingen.
Aan het begin van 1953 deelde de Minister van Financiën
mede (in zijn Memorie van Antwoord aan de Eerste
Kamer), dat de begrotingsvooruitzichten voor 1953
sedert het indienen van de Millioenennota reeds ongeveer
f 275 mln ongunstiger waren geworden. Desondanks is
de Regering bereid gebleken, in het kader van de werk-
gelegenheidspolitiek belastingverlagingen in overweging
te nemen ter stimulering van de private investerings-
activiteit. Die belastinverlagingen zijn gerechtvaardigd,
voor zover de Minister van Financiën zich in staat acht,
het daardoor nog vergrote tekort geheel langs niet-
infiatoire weg te dekken, hetgeen wil zeggen door het
plaatsenp van leningen op de kapitaalmarkt. Hierbij moet
in aanmerking worden genomen, dat de kansen voor de
plaatsing van staatsleningen thans gunstiger zijn ‘dan in
1952, nu de gemeenten een zeker verzadigingspunt in
de dekking van hun kapitaalmarktbehoeften blijken te
hebben bereikt.
Het behoeft nauwelijks betoog, dat ook voor de dekking’
van de financiële lasten uit hoofde van de wtersnood
een niet-infiatoire financieringswijze is geboden. Onze
goud- en deviezenreserve nadert thans geleidelijk een ni-
veau, dat dringend nodig is om bij de huidige omvang
van ons internationale handels- en betalingsverkeer
mogelijke schommelingen in onze betalingsbalanspositie
te kunnen opvangen. Duurzame aantasting van deze re-
serve door inflatoire financieringen moet, tot elke prijs
worden vermeden. 14 beginsel komt voor de financiering
van de watersnoodslasten alleen• financiering uit belas-
tingen of uit lçningen in aanmerking. ,,Dekking” van
deze lasten uit de zogenaamde tegenwaarderekening –
de bijzondere rekening van het Rijk bij De Nederlandsche
Bank, ontstaan uit hoofde van de Marshall-schenkingen
– is geen werkelijke dekking. Besteding van de thans
op deze rekening aanwezige bedragen voor financiering
van watersnoodslasten zou een zuiver .inflatoire finan-
cieringswijze betekenen.. Zulk een financiering door
,,ontjiotting” van thans geblokkeerde bedragen staat
immers in haar monetaire effect volkomen gelijk met
financiering door geldschepping. Indien en voor zover
door de Amerikaanse Regering tegenwaardegelden voor
financiering .van watersnoodslasten worden vrijgegeven
– hetgeen blijkens uitlatingen van regeringszijde waar-
schijnlijk moet worden gacht – is het terwille van het
monetaire evenwicht noodzakelijk, tot eenzelfde bedrag
niet-infiatoire financieringsmiddelen aan te trekken.
De vraag dringt zich op, of financiering van de waters-
noodslasten uit belastingen de voorkeur verdient. Dit
zou het geval zijn, indien ons staatsbudget een betrekkelijk
bescheiden omvang zou vertonen. Onze rijksbegroting
staat evenwel in een verhouding tot ons nationale inkomen
van bijna 1 op 3 en de belastingen (exclusi’ef de sociale
verzekeringspremiën) bedragén meer dan 25 pCt van het
nationale inkomen. Bij deze verhoudingen zou financie-
ring door belastingverhoging onverantwoord ihoeten
heten. Verhoging van de belastiogtarieven zou ongetwij-
feld een groot risico meebrengen van verdere aantasting
van de investeringsactiviteit en derhalve, het gevaar
scheppen van een daling van het nationale inkomen en
derhalve van edn verder teruglopen van de werkgelegenheid.
Als enig toelaatbare financieringsmethode resteert der-
halve de aantrekking van leningen op de kapitaalmarkt.
Het lijkt mij gewenst, te onderstrepen dat deze financie-
ringsmëthode niet alleen de enig toelaatbare, maar ook
een in het onderhavige geval volkomen verdedigbare
wijze van dekking van de buitengewone uitgaven is.
Men bedenke, dat alle financieringslasten uit hoofde van
de watersnood lasten zijn tot herstel van schade aan ons
reële nationale vermogen. Dit geldt ‘even goed voor de
kosten van dijkherstel en droogmalen als voor de ver-
goeding van bedrijfs- en huisraadschade e.d. En voor zover
er sprake is van financiering van nieuwe waterstaatswerken
ter voorkoming van een herhaling van de ramp, kan uiter-
aard zonder meer vah een vergroting van ons reële natio-
nale vermogen worden gesproken. Leningfinanciering
van de watersnoodslasten voldoet derhalve ten volle
aan een algemeen aanvaarde norm voor de toelaatbaar-
heid van deze financieringsvorm.
In sommige persbesch’ouwingen over cje. materiële
consequenties van de watersnood heeft men
•
kunnen
lezen, dat financiering uit leningen een afwenteling van
lasten op de toekomst impliceert, hetgeen overigens in
die beschouwingen aanvaarbaar wordt geacht. In feite
kan evenwel van verschuiving van lasten naar de toe-
komst in dit verband slechts zeer ten dele met recht wor
–
den gesproken. Binnenlandse leningen brengen alleen dan
een belangrijke verschuiving van lasten naar de toekomst
teweeg, indien zij worden aangewend voor het financieren
van consumptieve uitgaven en yia het onttrekken van
middelen aan de kapitaalmarkt private investeringen wor
–
den belemmerd ten bate van het financieren van consump-
tieve uitgaven door de Overheid. Men tast dan het reële
nationale vermogen en daardoor de toekomstige natio-
nale productiekracht aan en légt in die zin een last op
de toekomst. Wanneer de leningen evenwel, zoals in het
geval van financiering van watersnoodslasten, worden
aangewend voor herstel en versterking van ons reële
nationale vermogen, is er in deze zin in het geheel geen
sprake-van afwenteling van lasten op de toekomst.
Men kan zelfs stellen, dat in de huidige omstandigheden
veeleer financiering uit belastingen een last op de toekomst
zou kunnen leggen, daar in dat geval de private inves-
teringen waarschijnlijk in veel sterkere mate zouden dalen
dan nodig is om ruimte te scheppen voor de investeringen
in de rampgebieden.
Intussen legt uit de aard der zaak iedere leningfinan-
ciering wel in andere zin een last op de toekomst, namelijk.
de last van de toekomstige overheveling van rente- en
afiossingsbedragen van de belastingbetalers naar de hou-
ders van staatsschuld. Het is daarom van belang, de
150
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25Februari1953
leningmodaliteiten zoanig te kiezen, dat deze overheve-
lingsiast zich in hoofdzaak zal doen gevoelen in een perio-
de, waarin het staatsbudget zal zijn ontlast van een be-
langrijk bedrag aan defensie-uitgaven en van de waters-
noodfinanciering. Uiteraard zal de emissie van de betrok-
ken leningen over enige jaren kunnen worden verdeeld,
daar ook met de financiering van schade, herstel en ver-
nieuwing wel verschillende jaren gemoeid zullen zijn.
De lastenverzwaring behoeft niet met dwingende nood-
zaak te impliceren, dat de Overheid geheel zou moeten
afzien van haar plannen tot verlaging van sommige
belastingtarieven in het kader van de werkgelegenheids-
politiek. Het is geoorloofd, aan deze plannen uitvoering
te geven, indien en voor zover het mogelijk zal blijken,
het èn door de watersnoodslasten èn door de belasting-
verlaging vergrote deficit geheel door het plaatsen van
leningen op de kapitaalmarkt te dekken en tevens ruimte
te laten voor het financieren van de private investerings-
activiteit, die door de belastingverlaging wordt aange-
moedigd. Het zal zeker een moeilijke taak zijn, in con-
creto te bepalen, hoever de Overheid daarmede in de ge-
geven omstandigheden kan gaan. Een oordeel daarover
zal men zich eerst kunnen vormen, zodra een indruk is
verkregen van de bedragen, die met de financiering van
de watersnoodslasten in het lopende en de koiiende jaren
zullen zijn gemoeid. Maar het moet mogelijk zijn, de
financiële consequenties van de watersnood te dragen en
tegelijkertijd een doelbewuste werkgelegenheidspolitiek
te voeren zonder het interne en externe monetaire even-
wicht in gevaar te brengen.
Bussum.
Prof. Dr C. GOEDHART.
O.S.P.-dollars
Men schrijft ons:
De Amerikaanse steun aan West-Europa valt, zoals
bekend, te onderscheiden in economische en militaire
hulpverlening. De economische beleefde haar bloeitijd
onder het ,,Marshall-plan”; sinds de initialen ,,ECA”
zijn vervangen door ,,MSA”, staat de militaire hulp op
de eerste plaats. Deze hulp valt op haar beurt in twee
categorieën uiteen: ,,end item aid” in de vorm van ver-
schepingen van militaire goederen rechtstreeks uit de
Verenigde Staten, en ,,end item aid” uit aankopen,
welke de Verenigde Staten ,,off shore”, in één der Euro-
pese NATO-landen dus, verrichten. Van belang is,
dat een door de Verenigde Staten in een bepaald NATO-
land geplaatste ,,off shore”-order niet noodzakelijk met
zich brengt, dat de geproduceerde goederen aan het-
zelfde land beschikbaar worden gesteld; zij kunnen ook
bestemd zijn voor levering aan Europese partners of
aan de Verenigde Staten zelf.
Nu het dollarprobleem voor West-Europa als geheel
hardnekkig blijft bestaan, verdienen ,,off shore”-aan-
kopen daarom nadere aandacht, omdat van Amerikaanse
zijde de belangsteffing voor deze vorm van hulpverle-
ning stijgende is. Gedurende het fiscale jaar
1951/52
kreeg Europa in toaal $ 684 mln aan ,,off shore”-orders.
Voor het lopende fiscale jaar worden bestellingen ten
bedrage van in totaal $ 1 mrd verwacht, terwijl de schat-
ting voor
1953/54
in de buurt van $
1,5
mrd ligt. ,,The
Economist” heeft de O.S.P.-dollars reeds betiteld als
,,Europe’s third chance” na de grote na-oorlogse dol-
larleningen en het Marshall-plan
1
).
Voordelen voor West-Europa.
Voor de Weste.uropese landen bestaat derhalve alle
aanleiding om deze derde kans in het oog te houden.
Temeer, omdat ,,off shore procurement” enkele voor-
delen biedt, die bij de rechtstreekse ,,end item”-hulp
ontbreken.
In de eerste plaats betekenn ,,off shore”-orders
veelal emplooi voor militaire productiecapaciteit, die
zonder deze orders braak zou liggen, hetzij omdat de
nationale defensiebegroting niet in het plaatsen van
orders voorziet, hetzij omdat op deze begroting wel
fondsen voor orders zijn uitgetrokken, doch niet in
zodanige omvang, dat bevredigende serieproductie mo-
gelijk wordt. Waar de betreffende capaciteit zonderhoge
‘) Vgl. de nummers van 13 en 20 December 1952, blz. 759, resp. 827.
omschakelingskosten of door het ontbreken van civiele
afzetmogelijkheden geen• alternatieve benutting kan
vinden, betekenen ,,off shore”-orders dus een voordeel
voor de werkgelegenheid, een voordeel, dat bovendien
per definitie geen risico’s inhoudt voor de betalings-
balans.
Voor die Westeuropese landen, die door een gezond
financieel en monetair beleid een relatief gunstige kosten-
structuur hebben weten te handhaven, biedt ,,off shore
procurement” potentieel een tweede voordeel: een addi-
tionele dollarmarkt. Op het moment is dit nog slechts
een perspectief. De tot nu toe door de Amerikaanse
autoriteiten géplaatste ,,off shore”-bestellingen betroffen
vrijwel geheel producten, bestemd voor gebruik door
het land, dat de orders kreeg; de mogelijkheden, die
internationale arbeidsdeling inhoudt, bleven dus nog
buiten beschouwing. Zo is het niet verwonderlijk, dat
van het totaal ad $ 684 mln voor
1951/52
een bedrag
van rond $
335
mln in het dure Frankrijk werd geplaatst.
Op den duur echter kunnen de ,,driehoeks”-mogelijk-
heden, die de ,,off shore procurement” biedt, gekoppeld
aan de kansen op integratie der Europese defensie-
productie, die in de NATO en meer nog in de EDG
liggen opgesloten, niet anders dan aantrekkelijk zijn
voor die landen, die met relatief gunstige kostprjzen
werken.
Een derde voordelig aspect is gelegen in de conjunctuur-
stabiliserende invloed, die van een regelmatige stroom
,,off shore”-orders kan uitgaan. Het is de vraag, of
deze kans veel nadruk verdient, nu de na-oorlogse con-
junctuurbeweging wel hausses, doch geen uitgesproken
baisses blijkt te hebben kunnen voortbrengen; een feit
blijft, dat een bewut geleide en zich geleidelijk ont-
plooiende activiteit in bepaalde bedrijfstakken een be-
langrijke bijdrage kan leveren tot de bestrijding van on-
gewenste economische fiuctuaties.
Enkele algemene aspecten.
Voor de Atlantische Naties als geheel is de wezenlijke
betekenis der ,,off shore procurement” hierin gelegen,
dat de vervanging van militaire goederenzendingen recht-
streeks uit de Verenigde Staten door leveranties op
basis van O.S.P.-dollars niet neerkomt op een simpele
vervanging van Amerikaanse door Europese productie.
Integendeel: voor de hand ligt, dat de door deze dollars
geactiveerde Europese productie een netto-vermeerdering
25
Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
151
van de totale militaire productie der NATO-landen zal
vormen. Voor de Verenigde Staten zou het trouwens
ook niet nodig zijn, te trachten via ,,off shore”-bestel-
lingen de eigen industrie te ontlasten; het Amerikaanse
productie-apparaat heeft reeds tal van malen bewezen,
een wonderbaarlijke veerkracht te bezitten.
Om dezelfde reden behoeft van Amerikaanse zijde
niet te worden gevreesd, dat verhoging van de omvang
van ,,off shore”-bestellingen zal leiden tot versterking
van depressietendenties, die zich in. de Amerikaanse
industrie kenbaar zouden kunnen maken, wanneer binnen
afzienbare tijd de mate van toeneming van de defensie-
uitgaven der Verenigde Staten een top zal bereiken en
een proces van ,,leveffing off” dezer uitgaven zal in-
treden. Niet alleen heft een bedrag van $ 1 â
1,5
mrd
aan O.S.P.-dollars een slechts marginale betekenis in
vergelijking met de totale waarde der Amerikaanse pro-
ductie, maar ook bestaan er reeds verschillende aan-
duidingen, dat van de zijde van de civiele vraag een daling
van de militaire vraag gemakkelijk zal kunnen worden
opgevangen. Ook dergelijke accentverschuivingen binnen
de totale vraag plegen het Amerikaanse bedrijfsleven
niet in moeilijkheden te brengen.
In deze constellatie: economische voordelen aan
Europese zijde zonder aanwijsbare economische gevaren
voor de Verenigde Staten, treedt de politiek-strategische
kant van de zaak des te duidelijker aan het licht. Gegeven
de doelstellingen van het Atlantisch Pact is de primaire
betekenis van O.S.P.-dollars gelegen in het feit, dat zij
de mogelijkheid bieden, bepaalde niveaux van materiële
weerbaarheid sneller te bereiken dan anders doenlijk zou
zijn. In ruimer verband bezien geven O.S.P.-dollars voorts
de mogelijkheid, deze verhoging van defensieve kracht
te bereiken via een geïnteg}eerde krachtsinspanning,
waarin elk der partners datgene bijdraagt, waarvoor zijn
productie-apparaat zich het beste leent: de koude oorlog
als stimulans der integratie.
Enkele problemen.
Het omzetten van de geschetste conceptie in practische
spelregels zal ongetwijfeld tal van moeiljkhe4en bieden.
Momenteel ligt de beslissingsbevoegdheid tot het plaatsen
van ,,off shore”-orders nog in handen der Amerikaanse
militaire voorzieningsautoriteiten. Er is geen reden om
aan te nemen, dat het handhaven van deze toestand een
belemmering moet vormen voor het uitwerken van een
geïntegreerd systeem van Europese ,,off shore”-productie;
de gedachte ligt echter voor de hand, dat het wellicht
aantrekkelijker zou zijn, de ,,off shore”-procedure te
plaatsen onder .de collectieve verantwoordelijkheid van
de in NATO-verband samenwerkende landen.
Gaat men hiertoe over, dan zal zich – in een niet te
ver verwijderde toekomst? – één vraagstuk op de voor-
grond dringen: de inschakeling der Duitse productie-
capaciteit, via de EDG. Hier zijn zo vele politieke fac-
toren in het geding – de vraag, in hoeverre Duitsland
via de EDG kan deelnemen in NATO-discussies over
productie-aangelegenheden; de Engels-Franse wens om
het verlies van concurrentiekracht op de wereldmarkt,
dat de nationale bewapeningsinspanning begeleidt, ge-
compenseerd te zien door een analoge inspanning van
Duitse zijde; de kans anderzijds, dat Duitsland ook op het
stuk der O.S.P.-dollars een gevaarlijk concurrent zal
blijken – dat met een simpele vermelding moge worden
volstaan.
De stelling mag worden geponeerd, dat de oplossing
van dergelijke probleihen van politiek, procedureel of
tactisch karakter zou kunnen worden vergemakkelijkt,
indien in de stroom van ,,off shore”-orders een zekere
continue ontwikkeling of althans een continuïteit kan
worden bereikt. Een basis hiervoor is aan de ,,afne-
mers”-zijde stellig aanwezig; ook de militaire sector kent
naast de initiale de vervangingsvraag; de militaire pro-
ductie is bovendien bij uitstek het terrein, waarop voort-
durend naar technische vernieuwing en verfijning wordt
gespeurd.
Van financieringsoogpunt uit is er evenwel alle aan-
leiding om attent te blijven op mogelijkheden, de conti-
nuïteit in de
,,off
shore”-productie te verstevigen door de
stroom van O.S.P.-dollars desgewenst en eventueel in
steeds sterkere mate aan te vullen met nationale middelen:
Aangezien nimmer met zekerheid . kan worden aange-
nomen, dat de huidige stijging van het jaarlijkse bedrag
aan O.S.P.-dollars in de toekomst .ongelimiteerd zal
doorgaan, dienen de Europese landen aan stootkussens
te denken, zowel uit het oogpunt van de militaire voor-
ziening als uit dat van de conjunctuur. De zgn. tegen-
waarderekeningen bieden hier wellicht perspectieven.
Het bovenstaande toont aan, dat in de O.S.P.-dollars
inderdaad een derde kans voor West-Europa opgesloten
ligt. De benutting er van roept tal van problemen op,
doch in, het licht van de Europese werkkracht en indus-
triële ervaring behoeven deze niet onoplosbaar te worden
geacht. Ook Nederland, door natuurgeweld voor her-
nieuwde betalingsbalansproblemen geplaatst, grjpe de
geboden kans met beide handen aan.
De Normalisatiedag
• Vrijdag jl. is te Hilversum een Normalisatiedag ge-
houden onder auspiciën van de Contactgroep Opvoering
Productiviteit en de Hoofdcommissie voor de Normali-
satie in Nederland. In
,,E.-S. B.”
van vorige week werd
reeds in onverkorte vorm de te dier gelegenheid ge-
houden inleiding van
Prof Dr J. Wisselink
gepubliceerd,
waarin deze oa. de normalisatie verankerde in de mo-
derne productieleer, aldus de verticale samenhang der
normalisatieproblemen door de gehele bedrijfstak heen
aantonend.
Met het oog op het inderdaad eminente belang der
normalisatie voor de opvoering der nationale producti-
viteit, moge hier een samenvatting volgen van hetgeen
verder op deze Normalisatiedag ter sprake kwam.
Allereerst zij dan vermeld de grote en – blijkens de
discussies – ook brede belangsteffing, waarin de bijeen-
komst zich môcht verheugen. Een belangstelling, die de
organiserenden noopte, te elfder ure het oorspronkelijke
punt van ontmoeting, Utrecht, te verleggen naar Hil-
versum.
Belangstelling was er ook van overheidszijde, tot uiting
komend in de aanwezigheid• van
Z.Exc. Minister A. C.
de Brujjn,
Minister voor de P.B.O., die in zijn openings-
woord wees op het grote belang ener publieke bespreking
van eenzo ver doorwerkend probleem als de normalisatië.
Want voor het voortbloeien der normalisatie in Nederland
152
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
Februari
1953
is een geestelijke omstelling noodzakelijk: vele misver-
standen staan een beter b’egrip nog steeds in de weg,
zoals de vrees voor geestelijke vervlakking, e.d. Hiertegen
dient gestreden te worden door inzicht te wekken voor het
grote belang dat juist de consument heeft bij verdere
doorvoering der normalisatie.
Voorts wees de Minister op het belang der forma-
lisatie voor onze export, in het bijzonder waar deze
moet optornen tegen buitenlandse concurrentie, die
met zeer lage kostprijs werkt. Niet alleen zal normali-
satie onze kostprijs sterk kunnen verlagen, tevens zal
zij onze grote troef, het kwaliteitsproduct, versterken.
Van harte hoopte de Minister, dat de Normalisatiedag
zou bijdragen tot de verwezenlijking der gestelde doel-
einden.
Vervolgens kwam aan het woord de heer
N. Groe-
nendijk,
die de normalisatie op luchtvaartgebied be-
lichtte. De in het algemeen al aanwezige wenselijkheid
van internationale rn3rmalisatie wordt op dit terrein
tot een noodzaak. Dat blijkt wel in het bijzonder bij
de ruwe materialen en halifabrikaten van de vliegtuig-
industrie, waarbij internationaal nog zeer weinig een-
vormigheid heerst. Het interne systeem, dat de Fokker-
fabriek gebruikt ter tegemoetkoming aan dit bezwaar,
levert zelfs al aanzienlijke besparingen op! Dergelijke
bezwaren deden zich voor t.a.v. de onderdelen, met
name bij het gebruik van metrische naast Angelsak-
sische maten. De moeilijkheden hiervan bij vliegtuig-
reparaties zijn duidelijk. Gelukkig wordt in ISO-verband
nu aan dit euvel gewerkt, op basis van in Nederland ont-
wikkelde normbladen.
Ten slotte gaf spreker nog interessante voorbeelden
van practische normalisatieresultaten, respectievelijk be-
treffend de vormgeving, de veiligheid (bijv. uniforme
bewegingsrichting van stuurinstrumenten, uniforme kleu-
ring der diverse leidingen in het vliegtuig, enz.), de
service (uniforme maten voor vulopeningen der ben-
zinetanks), en, ten slotte, de gereedschappen van de
gronddienst.
Na deze blik in de keuken der luchtvaart bepaalde
Ir A. Kalff
de gedachte tot één der essentiële apparaten
der keuken-in-letterlijke-zin, de kraan. Hij gebruikte
namelijk de geschiedenis van de normalisatie der water-
leidingappendages om de voetangels en klemmen op
de weg naar een norm te signaleren. Zo is het, om tot
goede resultaten te komen, een eerste vereiste, dat men
zich goed realiseert, waarôm men normaliseert. Zodat
men direct de juiste, d.i. meestal de eenvoudigste, -weg
naar het gestelde doel kan kiezen. Steeds ook dient
men er zich van te vergewissen, of men door een bepaalde
norrnâlisatie-actie te beginnen, niet al eerder op dit ge-
bied verricht werk omverwerpt dan wel ongebruikt
laat. Laat men dit na, dan zal verwarring het resultaat
zijn, en zullen de economische voordelen der normali-
satie verloren gaan.
Al laten wij het specifieke terrein, dat de spreker tot
leidraad diende, hier buiten beschouwing, één typische
bijzonderheid willeiwij toch vermelden. En wel het
feit, dat doorvoering der normalisatie van stopkranen
alleen dan mogelijk zal zijn, wanneer de waterleiding-
maatschappijen medewerken, doör op hun netten alleen
het gebruik van genormaliseerde kranen toe te staan.
Immers, op dit gebied is de kwaliteit vrijwel geen deel
van het kompas der consumentenkeuze, omdat het hier
niet de uiteindelijke consument is, die kiest, doch de
installateur. Maar al te vaak toch zal het deze koud laten,
of de kraan zes maanden dan wél zes jaren water geeft!
Zolang dit het geval is, zullen de fabrieken niet gemakke-
lijk hun productie beperken tot een genormaliseerd
artikel. Wij vermelden dit punt in het bijzonder, omdat
hierbij om de hoek komt kijken de vraag, in hoeverre
achter normalisatie de één of andere vorm van ,,macht”
moet staan. Een vraag, die in Rotterdamse kring al
geruime tijd aandacht
,
geniet.
De kostenbesparing, te verkrijgen dçor normalisatie
en typebeperkiiig op het gebied der bedrijfsmiddelen
werd aangetoond door
Prof.
Ir E. van Emden.
Daarbij
werd onder bedrijfsmiddelen verstaan de niet recht-
streeks tot het eindproduct behorende materialen. Juist
op dit punt ziet men in de practij k nog maar al te vaak
• het tegendeel van typebeperking! Prof. van Emdén be-
cijferde globaal de kostenbesparing, die voor een metaal-
bedrijf met duizend man personeel zou voortvloeien
uit een verdubbeling van de seriegrootte der productie.
Voorzichtig rekenend kwam de spreker hierbij tot een
besparing op personeel, verspreid over de diverse cate-
gorieën, van 194 man!
Vervolgens gaf de heer
J. H. Rohn
ervaringen weer
uit zijn gereedschapsfabriek, waarvan de productie
voor de helft uit normale en voor de helft uit speciale
beitels bestaat. De kostprijs der speciale beitels ligt veel
hoger dan en is soms zelfs een veelvoud van die van de
overeenkomstige standaardbeitel. Hierbij dient bedacht
te worden, dat het gebruik van een speciale beitel in zeer
vele gevallen totaal overbodig is, en een standaardbeitel
evenzeer op zijn plaats zou zijn.
De heer Rohn kwam tot de conclusie, dat de wen-
eljkheid bestaat van een volledige normalisatie van
draai- en schaafbeitels, o.a. in verband met de grond-
stoffenvoorraad, productiemoeilijkheden en de voorraad
vorming. Ook deze spreker stelde het belang van over-
leg. tussen verbruikers en leveranciers, ter uitwisseling
van ervaringen en, daardoor, ter verkrj.ging van een
verbeterd product, in het licht.
De reeks van sprekers werd gesloten door
Dr Ir N-
A. J. Voorhoeve,
die o.a. de Amerikaanse normalisatie.
in beschouwing nam. Opvallend was voor ons in dit
kader de rol, die hierin door de ,,trade-associations”
gespeeld wordt. Ook hier dus weer het verband norma-
lisatie-,,macht”!
Een gelukkig verschijnsel noemde spreker de toene-
mende geneigdheid tot samenwerken in internationaal
(ISO- en IEC-) verband, die de Amerikaanse normali-
satiewereld vertoont. De moeilijkheden bij deze samen-
werking besprekend, roerde spreker het probleem der
toleranties aan, die nI. in de Verenigde Staten veel ruimer
zijn dan ten onzent (DIN; HCNN). Volgens de heer
Voorhoeve zal te fijne tolerantie, dus te ver doorgé-
voerde normalisatie, juist kostenverhogend gaan werken.
Dit met name, wanneer men te hoge kwaliteitseisen gaat
stellen. –
Evenmin dient men te ver te gaan met typebeperking:
er moet ruimte blijven voor het speciale product. Dit
heeft men • ook in de Verenigde Staten zeer wel inge-
zien; het variabele bedrijf vindt daar nog steeds een
behoorlijke plaats. Dat redelijke normalisatie en type-
beperking echter wel degelijk kostenbesparend werken,
toonde spreker met talrijke voorbeelden uit de practijk
aan.
Ten slôtte gewaagde de heer Voorhoeve van de toe-
25
Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
153
nemende belangstelling voor het werk der HCNN
en riep hij op tot zo groot mogelijke medewerking van
de zijde van het bedrijfsleven.
De dag werd besloten met een beschouwing en een
slotwoord van de voorzitters der beide organiserende
lichamen.
Rotterdam.
J.
KNOESTER Jr.
BOEKBESPREKING
Dr B. P. M. Vredegoor. Het gezinscrediet in Nederland.
Dissertatie, Rotterdam 1952, uitgegeven bij
H. E. Stenfert Kroese te Leiden.
Het proefschrift van Dr Vredegoor is het eerste boek
dat een beeld geeft van het geheel van het moderne con-
sumptieve crediet in Nederland. Wel waren daarover al
sinds jaren vele gegevens gepubliceerd, voornamelijk
door het Centraal Bureau voor de Statistiek en in de
enige malen ‘s jaars verschijnende ,,Mededelingen” der
NeJerlandse Vereniging voor Volkscredietwezen en
Woekerbestrjding en ,,Circulaires” der ondervakgroep
Commerciële Geldschietbanken, maar een samenvat-
tend overzicht ontbrak nog. De tot nu toe verschenen
publicaties waren bovendien grotendeels afkomstig uit
de kringen van direct bij het sociale of commerciële
volkscrediet betrokkenen, terwijl de heer Vredegoor het
veld als wetenschappelijk onderzoeker heeft bewerkt.
In de eerste plaats vervangt hij de algemençre termen
,,volkscrediet” (welke ook productief crediet aan kleine
zelfstandigen omvat) en ,,consumptief crediet” door
,,gezinscrediet”, zijnde die vorm van crediet aan gezins-
huishoudingen waarbij de aflossing aan een straffe periodi-
citeit is onderworpen en de zekerheid in hoofdzaak bestaat
uit de persoonlijke credietwaardigheid en de regelmaat
van de inkomsten der credietnemers. Dit gezinscrediet,
hetwelk dient voor aanschaffing van duurzame gebruiks-
goederen en dekking van door ziekte, verhuizing e.d. ont-
stane tekorten, en de uitgaven daarvoor over de inkom-
sten van een langere periode verdeelt, staat tegenover de
andere vorm van consumptief crediet, in hoofdzaak het
zgn. open-boek-crediet, hetwelk geen aan een aantal
overeengekomen aflossingen gebonden crediet is maar
een min of meer conventioneel onderdeel van de verleen-
de service (maand- of kwartaalrekeningen e.d.), waarbij
de aflossing in één termijn pleegt te geschieden. De voor-
waarden voor gezinscrediet zijn eerst door het moderne
kapitalisme geschapen: bestaanszekerheid en vastheid
van inkomsten voor de werknemers, massaproductie van
duurzame gebruiksgoederen, dwingend tot het zoeken
van middelen tot’massa-afzet en de bij de massa gewekte
begeerte naar die goederen.
De nuttige functie van het gezinscrediet is, dat het de-
genen die ,,zonder zekere, min of meerdoor hen zelf als
het ware opgelegde dwang niet tot sparen kunnen komen”,
de gelegenheid geeft om door gedwongen sparen ,,ach-
teraf” een hoger welvaartspeil te bereiken. De schrijver
wijst daarbij op hetgeen door Prof. Ch. Glasz in zijn
,,Rentebeleid” is opgemerkt, dat ,,aan het sparen meer
en meer een zodanige vorm (wordt) gegeven, dat het of-
fer hiervan minder wordt gevoeld dan bij het vrijwillig
ziclionthouden van consumptieve uitgaven het geval is”,
d.w.z. dat min of meer gedwongen gespaard wordt door
vaste bijdragen aan verzekeringmaatschappijen en -fond-
sen. In dit verband moge ik ook wijzen op een aan de
afbetalingsverkoop nauw verwante recente vorm van
sparen in Zwitserland, waarbij de koper van een bepaald
artikel of een bepaalde soort artikelen zich verbindt om
gedurende een zekere periode overeengekomen bedragen
op een geblokkeerde spaarrekening te storten, terwijl
de goederen eerst worden afgeleverd nadat de koopprijs
bespaard is.
Het door de heer Vredegoor opgestelde schema van
de ontwikkeling van het gezinscredietwezen in Nederland
in drie phasen is niet in overeenstemming met de fei-
ten. Twee vormen van gezinscrediet, de betaalzegelkas en
de geldschietbank, zijn niet eerst na de eerste wereldoor-
log ontstaan maar daterenvanhet eind van de 19e en het
begin van de 20e eeuw. Men kan evenmin zeggen dat de
credietnemers eerst na de tweede wereldoorlog tot de
wat beter gesitueerden (in vergelijking tot de arbeiders)
zijn gaan behoren, daar een deel der commerciële geld-
schietbanken van de aanvang af haar clientèle bij voor-
keur onder ambtenaren en geëmployeerden met vaste
inkomsten zocht en de gemeentelijke banken aanvanke-
lijk hoofdzakelijk aan ambtenaren en gepensionneerde
ambtenaren uitleenden en zich eerst na 1936 tot arbei-
dersbanken hebben ontwikkeld.
Beter is de beschrijving die Dr Vredegoor geeft van de
verschillende soorten gezi nscredietinstellingen, waardoor
men zich op de hoogte kan stellen van hetgeen op dit ge-
bied bestaat. Bijzondere aandacht geeft hij aan de nieuw-
ste ontwikkeling op dit gebied: de samenwerking tussen
detailhandelaren in duurzame gebruiksgoederen en ge-
meentelijke volkscredietbanken,. al of niet met inschake-
ling van zgn. financierings- of credietbemiddelingsinsti-
tuten. Hij wijst daarbij op het feit, dat aangezien de ge-
meenten de fondsen voor hun volkscredietbanken van
de institutionele beleggers verkrijgen, de met die banken
samenwerkende detaillisten uit leenkapitaal worden ge-
financierd, hetgeen z.i., in verband met de krapheid van
het risicodragend kapitaal en de te vrezen toenemende
illiquiditeit van het bedrijfsleven, geheel past in de ont-
wikkeling van de kapitaalmarkt.
Een kanttekening past bij de opmerkingen van de
schrijver omtrent een inkomensgrens beneden welke geen
gezinscrediet verantwoord zou kunnen worden verstrekt,
waarbij hij vermeldt, dat, volgens een enquête van het
N.I.P.O. van Mei 1948, een gezinsinkomen beneden
f
51,—
per week geen noemenswaardige besparingen
toeliet en dat de C.V. Nationale Volksbank, de grootste
commerciële geldschietbank, in 1948 in de eerste klasse
steden een inkomen van de lener van f 57,— per week
voor credietverlening nodig achtte. Zoals de heer Vrede-
goor terecht opmerkt, wordt bij de. bepaling van de aflos-
singscapaciteit niet uitgegaan van het gehele inkomen
maar van het verschil tussen dat inkomen en hetgeen
daarvan nodig is voor voeding, huisvesting, belastingen
en andere vaste lasten, welk verschil men in de kring der
gemeentelijke volkscredietbanken het ,,beschikbare” in-
komen noemt. Uit dat beschikbare inkomen, moeten de
aanschaffingen van kleding en woninginrichting worden
bestreden, zijnde de doeleinden waarvoor in hoofdzaak
gezinscrediet bij geldschietbanken en betaalzegelkassen
wordt opgenomen. Gelukkig zijn de sociale omstandig-
heden in Nederland zodanig dat slechts in uitzonderings-
gevallen een voor dergelijke noodzakelijke doeleinden
beschikbaar deel van het inkomen ontbreekt. Er kan dus
niet een inkomensgrens aangegeven worden waar bene-
den geen gezinscrediet mogelijk is. Een inkomensgrens
waarboven ,,sparen” mogelijk is, d.w.z. waarbij het in-
komen groter is dan nodig is mede voor aanschaffing
van kleding en woninginrichting, heeft een geheel andere
betekenis.
154
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 Februari 1953
Aan een nog veel voorkomende misvatting van het ge-
zinscrediet, als zou dat een armoedeverschijnsel zijn en
het gezinscrediet toe- of afnemen naar gelang de welvaart
daalt of stijgt, kan door het onderwerpelijke boek een
einde worden gemaakt. Duidelijk komt daarin uit dat de
omvang van dit crediet stijgt en daalt met werkelijke of
verwachte stijging en daling van het beschikbare inko-
men en groter is naarmate de massa der werknemers –
als in de Verenigde Staten – een groter beschikbaar in-
komen geniet. Jammer is dat geen poging is gedaan om
de beschouwingen omtrent het conjuncturele aspect van
het gezinscrediet te toetsen aan het verloop van de cre-
dietverstrekking van enkele representatieve Nederlandse
gezinscredietinstellingen.
Hoewel zelf stellende, dat het gezinscrediet slechts een
geringe invloed op het totale koopkrachtvolume heeft,
meent Dr Vredegoor toch dat de Overheid het gezinscre-
diet dienstbaar zou kunnen maken aan een anti-cydische
conjunctuurpolitiek door naar omstandigheden wisselen-
de minimum eerste, contante betalingen en maximum
looptijden voor te schrijven en bepaalde duurzame ge-
bruiksgoederen van aankoop door middel van gezins-
crediet uit te sluiten. Een dergelijk streven lijkt mij tot mis-
lukking gedoemd. In de Verenigde Staten bereikte in de
10 jaren 1929/38 het verschil tussen af betalingscrediet
en -aflossingen slechts in één jaar een peil van 2 pCt van
het jaarlijkse inkomen der betrokkenen. In Nederland
heeft het gezinscrediet in verhouding tot het nationale
inkomen naar schatting nog geen tiende van de omvang
in de Verenigde Staten. Een remmen van dit crediet zou
dus op het koopkrachtvolume geen merkbare invloed
hebben. Desondanks meent de heer Vredegoor dat het
,,in tijden waarin beperking van het consumptie-niveau
wordt voorgestaan, in psychologisch opzicht van belang
(is) door het stellen van normen met betrekking tot het
gezinscrediet het publiek er van te doordringen, dat het
consumptief crediet economisch-politiek gezien niet
met welgevallen kan worden beschouwd”. Het gezins-
crediet-nemende publiek bestaat echter volgens schrijvers
eigen uiteenzettingen uit personen die zonder de dwang
van yerplichte aflossingen moeilijk de nodige gelden voor
grotere uitgaven tijdig opzij leggen. Voor zover bemoei-
lijking van het gezinscrediet ten gevolge zou hebben dat
deze personen in mindere mate duurzame gebruiksgoe-
deren zouden kopen, zouden de aldus vrijkomende mid-
delen steffig niet bespaard worden maar aan andere be-
hoeften worden besteed. Kunstmatige beperking van het
gezinscrediet zou dus hoogstens leiden tot verschuiving
in de bestedingen. Een dergelijke verschuiving zou bo-
vendien ongewenst zijn voor zover zij zou gaan ten koste
van goederen welke voor het gezin niet of moeilijk ont-
beerlijk zijn, als kleding en woninginrichting, voor aan-
schaffing ‘waarvan het crediet van betaalzegelkassen en
commerciële en sociale geldschietbanken overwegend en
ook dat van afbetalingsbedrijven voor een belangrijk deel
dient. –
Hoogstens zou één der door de schrijver aanbevolen
maatregelen zin kunnen hebben: het onder omstandig-
heden aanwijzen, van bepaalde duurzame gebruiksgoe-
deren, als niet voor koop door middel van gezinscrediet
in aanmerking komend, als radio- en televisietoestellen,
koelkasten, piano’s, harmoniums en muziekinstumenten,
stofzuigers, wasmachines, motor- en bromfietsen en mis-
schien ook naaimachines en rijwielen. Bij
1
de verkoop van
deze artfkelen speelt het gezinscrediet een veel grotere rol
dan bij die van kleding en woninginrichting. Beperking
of verbod van gezinscrediet voor de aanschaffing van tot
deze caïegorie behorende goederen zou weliswaar niet
tot consumptiebeperking in het algemeen leiden maar
dan toch wel daling van de verkoop dier goederen ten
gevolge hebben. De Regering kan hierbij overzien wat
het gevolg van haar maatregelen is en zal moeten over
–
wegen of zij de consequentie voor de betrokken takken
van nijverheid wenst te aanvaarden.
Ten slotte wijst schrijver op de mogelijkheid dat, even-
als in de Verenigde Staten, ook in Nederland de alge-
mene banken tot het verstrekken van gezinscrediet zou-
den overgaan. Ik geloof niet dat daarvoor veel ruimte is.
Nagenoeg alle Nederlandse steden van enige betekenis
hebben tegenwoordig een gemeentelijke volkscredietbank
of zullen die binnen afzienbare tijd bezitten. De beter
gesitueerden die thans geen gezinscrediet opnemen maar
dat wel zouden doen indien zij daarvoor bij een alge-
mene bank terecht zouden kunnen, zullen weinig talrijk
zijn en onder hen zullen slechts enkele millioenen guldens
kunnen uitstaan. Gezinscrediet dient zoveel mogelijk ge-
decentraliseerd te worden verstrekt door banken of af-
delingen daarvan welke daarop speciaal zijn berekend.
Dergelijke afdelingen van algemene banken zouden waar-
schijnlijk niet rendabel zijn, behoudens wefficht iii een
enkele grote stad.
m.
Ondanks bezwaren tegen onderdelen van zijn boek,
meen ik dat Dr Vredegoor met het publiceren daarvan
een goed werk heeft gedaan. Dank zij hem is het tot nu
toe door de Nederlandse wetenschap voorbijgegane ter- –
rein van het gezinscrediet gemakkelijk toegankelijk ge-
worden. Mogen vele economen zijn studie lezen en daar-
door het besef doordringen dat het gezinscrediet niet een,
zij het onvermijdelijk, maatschappelijk kwaad is maar
als schakel tussen producent en consument een econo-
misch nuttige taak verricht.
Amersfoort.
TH. A. FRUIN.
AANTEKENINGEN
Economische perspectieven van Canada
1)
De buitenlandse handel is voor Canada belangrijk:
18 pCt van zijn agrarische en industriële productie wordt
uitgevoerd. Het is opmerkelijk, d’at Canada over de eerste
tien maanden van 1952 een uitvoeroverschot had van
$ 241,9 mln, terwijl de eerste tien maanden van 1951 een
tekort opleverden van $
271,5
mln. Het uitvoeroverschot
was niet alleen te danken aan het grotere exportvolume,
maar ook aan de zeer gunstige ruivoet in 1952. In de
eerste tien maanden van 1952 lagen nI. de exportprijzen
iets hoger dan in 1951, terwijl de importprijzen 11 pCt
waren gedaald. In de laatste maand, waarover de in- en
uitvoerstatistieken voorhanden zijn, nl. October
1952,
werd de fuilvoet iets minder gunstig.
De vooruitzichten voor 1953 ten aanzien van de bui-
tenlandse handel worden in Canada, ondanks de voort-
durende onzekerheid met betrekking tot het sterlingge-
bied, gunstig geacht. Dit optimisme is niet alleen geba-
seerd op de rijke tarwe-oogst van 1952 en de grote tarwe-
voorraden, maar ook op de levendige vraag naar de be-
langrijkste stapelartikelen. Bovendien wordf de ophef-
fing verwacht van het Amerikaanse embargo op Canadees
vee en vlees, dat sinds het uitbreken van mond- en
klauwzeer is opgelegd. Sinds Mei 1952 zijn ni. geen
nieuwe ziektegevallen geconstateerd.
Dat de betalingsbalans in evenwicht is, blijkt uit de
‘)Deze aantekening is ontleend aan een beschouwing in de ,,Neue Zurcher Zei-
tung” van 21 Januari ii.
25
Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
155
beweging in de goud- en dollarreserves. Deze stegen van
eind September
1952
tot eind December
1952
slechts van’
1.856
mln tot 1.860 mln, gerekend in Amerikaanse dollars.
Een ‘verder bewijs voor de evenwichtige betalingsbalans
van Canada is, dat het agio van de Canadese dollar sinds
begin December stabiel is gebleven, nl. 3 pCt.
De prijsontwikkeling van de laatste maanden schijnt het
inzicht van de Canadese regerings- en financiële kringen
te bevestigen, dat het gevaar van inflatie voor de naaste
toekomst als uitgebannen. kan worden beschouwd. De
Regering heeft hieruit dan ook de practische consequen-
ties getrokken,door bijna alle economische contrôles, nl.
op het gebied .van het credietwezen en de toewijzing van
metaal in de loop van 1952 op te heffen.
Index van groot-
index van koaten
liandelsprijzen
van levensonderhoud
(1935139 = 100)
1
(1949=100)
Maandgemiddelde 1950
211,2
102,9
Maandgemiddelde 1951
240,2
113,7
Januari
1952
……………..
236,8
118,2
Februari
1952
……………..
232,6
117,6
230,8
116,9
226,9
116,8
224,8
115,9
226,5
116,0
Maart
1952
……………..
April
1952
……………..
225,5
116,1
Mei
1952
……………..
223,9
116,0
Juni
1952
……………..
Juli
1952
……………..
September1952
…….. ……..
222,1
116,1
Augustus
1952
……………..
221,0
.
116,0
October
1952
……………..
November1952
……………..
–
116,1
De betrekkelijke stabiliteit van de kosten van levens-
onderhoud is des te opmerkelijker als men de grote in-
vesteringen in acht neemt. Volgens Canadese statistici
vormen deze investeringen 23 pCt van het bruto nationaal
product. De nieuwe investeringen zullen naar wordt ver-
wacht voor een groter deel de consumptiegoederen-
industrie ten goede komen. De toename van de woning-
bouw sinds Mei 1952 schijnt deze veronderstelling te
steunen.
De zeiffinanciering speelt sinds de tweede wereldoorlog
een zeer belangrijke rol bij de toename van de Canadese
industriële capaciteit. Volgens globale berekening maakte
de zeiffinanciering in 1951 de helft tot twee derde van
deze kapitaaltoename uit. De rest werd gefinancierd door
de binnen- en buitenlandse kapitaalmarkt. Ondanks de
INKOMSTEN
.
1953
absoluut hoge kapitaalimport vormt deze slechts
1/5
van
de kapitaalinvesteringen. van de industrie. Het aandeel
van het buitënlandse kapitaal in de totale investeringen
– de woningbouw en de openbare investeringen inbe-
grepen – bedroeg naar schatting 1/10.
Overeenkomstig de grote investeringen en de toename
van de consumptie bereikte de index van de werkgelegen-
heid in 1952 een nieuwe top. In October 1952 was dit
indexcijfer 192 (1939 = 100), terwijl het in October 1951
186,5 bedroeg. Het aantal tewerkgestelden steeg in het
afgelopen jaar met 85.000 tot
5,4
mln. De Canadese
economie kon zonder veel moeite de arbeidsbekwame
immigranten van 1952 absorberen. Ongeveer’ 55.000
Canadezen bereikten in dat jaar de arbeidsbekwame leef-
tijd. Er moet evenwel rekening mee worden gehouden, dat
de Canadese emigratie naar de Verenigde Staten zeer
intensief is.
Wat de invloed van het verminderen van de bewape-
ningsuitgaven op de werkgelegenheid betreft, waarover
de Verenigde Staten zich zeer bezorgd maken, verklaarde
de Minister van Handel onlangs, dat in de volgende twee
jaren niet op een dergelijke vermindering van de bewape-
ning gerekend behoeft te worden. Hoewel veel militaire
projecten, die in het bewapeningsprogramma zijn voor-
zien, hun voltooiing naderen, zal de lopende productie
van vliegtuigen, wapens, schepen e.d. tot 1955 toch een
jaarlijkse uitgave van ten minste. $ 2 mrd vereisen.
De steeds groeiende omzetten van de kleinhandel, weer-
spiegelen de toenemende vraag naar consumptiegoederen.
Een deel van deze vraag wordt door de grotere consumen-
tencredieten gefinancierd. Sinds de opheffing van de
restricties in 1952 is dit crediet met niet minder dan 47 pCt
gestegen.
Bij de beoordeling vân de vooruitzichten putten de
Canadese economische kringen vertrouwen uit het feit,
dat ondanks de grote betekenis van de export voor de
werkgelegenheid, de binnenlandse markt zich in een snel-
ler tempo ontwikkelt dan de uitvoer. Naar een berekening
van Firestone is het opnamevermogen van de binnefi-
landse markt – met inachtneming van de veranderde
koopkracht van de dollar – in de laatste 23 jaren onge-
UITGAVEN
1500
INKOMSTEN-
BELASTING
LOONBELASTING
VENNOOTSCHAPS-
BELASTING
OMZETBELASTING
INVOERRECHTEN
EN ACCIJNZEN
OVERIGE
BELASTINGEN
NIET- BELASTING’
INKOMSTEN
DEFENSIE
SOC.VOORZIENINGEN
EMIGRATIE,VOLKSGEZONDI{
EN VOLKSHUISVESTING
NATIONALE SCHULD
ONDERWIJS
EN CULTUUR
HERSTEL VAN
OORLOGSSCHADE
WATERSTAAT
EN VERKEER
POLITIE EN
JUSTITIE
OVERIGE
Bevorderen hoge
belastingen de
bedrijvigheid?
Hiernevens isde
figuur afgedrukt,
waarnaar in het
artikel over bo-
vengenoemd on-
derwerp van Prof.
J. Brands op blz.
143 van dit num-
mer is verwezen.
156
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
Februari 1953
veer verdubbeld. Gemiddeld is het met 4 pCt per jaar
toegenomen, tegen de uitvoer slechts met 2-
s
, pCt per jaar.
Ten slotte zij nog vermeld, dat de beperkingen van de
laatste twee jaren, die de vrije ontplooiing van de econo-
mische krachten van Canada belemmerden, thans opge-
heven konden worden met uitzondering van de rantsoe-
nering van koper en aluminium. Verder ziet Canada in
het komende jaar een verlichting van de zware belasting-
druk (de algemene omzetbelasting van goedeien bedraagt
10 pCt) tegemoet. Vermoedelijk zal het op 31 MaarL em-
digende begrotingsjaar opnieuw met een overschot van
minstens $ 300 mln afsluiten; dit zou de Minister van
Financiën
in
staat stellen, de verlaging van de belasting
op het bedrijfsleven, die res lang op zich heeft laten
wachten, wellicht zelfs van de persoonlijke inkomFten-
bela sting, door te voeren.
INTERNATIONALE NOTITIES
Europese Betalings Unie
1)
De ontwikkeling in de E.B.U. gedurende de afgelopen
maand Januari, welke medio Februari is afgerekend,
toont enkele accenten, die de aandacht verdienen.
Italië, de krachtige crediteur in de E.B.U., had in
één maand een Europees deficit, dat bijna een vijfde
deel van het normale quotum bedraagt. Aanbetalingen
op belangrijke besteffingen kunnen een oorzaak vormen.
Ook andere redenen kunnen voor elk van de deelnemers
wel eens een ongunstige maand veroorzaken. Voor
Italië betekent dit thans echter een accentuering van de
omslag in positie. Het land is gedurende een jaar (195
1/52)
als Europees crediteur naar voren gekomen. De invoer
is op enige uitzonderingen na geheel geliberaliseerd. En
zonder deze crediteurpositie nog structureel te noemen,
heeft Italië toch wel gerekend op een enigszins langere
duur daarvan. De toekenning van een extra crediteur-
rallonge was een teken, dat deze mogelijkheid door an-
deren werd erkend.
Bij de aanvang van de E.B.U. in 1950 was de It2iliaanse
positie niet uitgesproken sterk. Een aanvankelijk even-
wicht in het eerste kwartaal (3e kwartaal 1950) werd
gevolgd door tekorten van
–
33, resp.
–
53 millioen
rekeneenheden in de volgende kwartalen. De rest van
het jaar 1951 bracht daarna ifinke kwartaaloverschotten
van+
54,
+130 en + 95 miffioen. Toen was deze periode
voorbij. Nog een klein overschot van + 14 millioen in
heteerste kwartaal 1952, en sedertdien volgen de kwar
–
‘) Vorige notities in ,,E.-SB.”, No 1836, 1845, 1853 en 1861.
taaltekorten elkaar op
.-
44,
–
4 en
–
59 millioen.
Januari gaat daar met
–
38 millioen nog weer boven uit.
Frankrijk had zijn overschotten juist een jaar eerder
dan Italië en wel bij de aanvang van de Betalings Unie
gedurende drie kwartalen. Sedertdien heeft Frankrijk nu
gedurende bijna twee jaren wisselende tekorten (met
slechts een kleine verbetering in het voorjaar van
195).
Engelands sterke verbetering in het laatste kwartaal
van het vorige jaar, zette door in het begin van dit
nieuwe jaar.
De overige landen hebben over Januari jl. een positie
gehad, die past bij hun ontwikkeling in de laatste tijd.
Zo zijn de lotgenoten in de Betalings Unie op weg naar
de confrontatie van toekomstverwachtingen, die wellicht
in de volgende maand verder aan het licht zullen komen.
Een voortgezette en versterkte Europese Betalings Unie
of een ,,ruimer en bèter
,
betalingsstelsel”? Met deze
laatste termen duidt Engeland zijn nog verborgen plannen
aan. Onderzocht zal moeten worden, welke ruimte en
welke verbetering eventuele Britse voorstellen voor het
handels- en betalingsverkeer bieden.
Parijs, Februari 1953.
Mr. E A. LIEFRINCK.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Statistische
Dag 1953
Door de Veréniging voor Statistiek wordt op 18 Maart
a.s. in het Groothandelsgebouw te Rotterdam de ,,Sta-
tistische Dag
1953″
gehouden. Het programma zal
gewijd zijn aan:
,,HET VOORSPELLEN”.
Hierbij •zal in het bijzonder het probleem van het
voorspellen van tijdreeksen aan de orde komen, een onder-
werp, dat vooral op economisch gebied van veel belang
is. De wetenschappelijk gefundeerde marktanalyse wordt
hier in de laatste jaren hoe langer hoe meer als onmisbaar
gezien. In dit verband is het van het grootste belang een
inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden, die er
wel
en
die er
niet
zijn voor het voorspellen van toekomstige
gebeurtenissen, op grond van waarnemingen die in het
verleden zijn gedaan.
De ,,Statistische Dag 1953″ zal worden geopend door
Mr K. P. van der Mandele, Voorzitter van de Kamer
van Koophandél en Fabrieken voor Rotterdam.
Verschillende sprekers zullen in een kort referaat toe-
lichten of, en in hoeverre, op hun terrein voorspe1linjen
mogelijk zijn.
EUROPESE BETALLNGS UNiE
Stand per 31 Januari 1953 (in millioenen E.B.U.-eenheden ter waarde van één
U.S.
dollar).
Afrekeningsmogelijkheid Verrekeningsoverschotter
(-1-)
of tekorten
t
taal
crediet verleend
goud betaald
(
–
)
quotum
1)
credit-rallonge
beschikbaar
Januari 1953
Totaal 31-1-1953
aan
(-)
of door of ontvangen (4-)
~
door
–
(+)
deelnemend land
deelnemend land
Oostenrijk
70
–
–
–
0,4
+
15,9
+
14,9
+
0,9
België/Luxemburg
360 335
666
– 3,1
+
421.7
+ 246,9
+ 174,9
Denemarken
195
–
195
–
5,3
– 37,6
–
34,0
–
3,6
Frankrijk
520
–
520
–
10,9
-623,7 -312,0 -311,7
Duitsland
500
100
600
+ 21,0
+ 398,9 + 249,4
+ 149,4
Griekenland
45
– –
– 9,9
–
–
15
–
15
–
0,1
–
1,7
–
1,6
–
0,0
SJsland
…. ——- ….. – …
205
100
305
-37,6
+ 109,9
+
75,4
,
+
34,4
Nederland
355
100
455
+
8,7
+ 305,0
+ 188,0 + 117,0
Noorwegen
200
–
200
–
6,5
– 23,0
– 22,4
–
0,6
70
——
55 125
–
2,0
–
+
61,6
+
37,8
+
23,8
Italië
———————
—
260
–
260
+
5,5
+ 219,8 + 135,9
+
83,9
Portugal
………………….
250
125
375
+ .4,8
+ 190,4
+ 120,2
.
+
70,2
Zweden
…………………
Zwitserland ……………….
Turkije
50
–
50
+
9,9.
– 134,6
–
30,0
– 104,6
Verenigd Koninkrijk
1.060
–
1.060
+ 25,9
-879,5
-581,8
-297,6
‘) De debetquota van Oostenrijk en Griekenland zijn bevroren; het creditquotum van België bedraagt 331.
25 Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
157
De volgende sprekers verlenen hun medewerking:
Dr H. Baudet
,,Het voorspellen van geschiedkundige ontwikke-
lingen”.
Prof. A. D. de Groot (Hoogleraar aan de Gemeentelijke
Universiteit van Amsterdam)
,,Het voorspellen in de toegepaste psychologie”.
L. C. Kuiken (Adjunct-Directeur van het Centraal Plan-
bureau)
,,Het voorspellen van de economische toestand”.
Prof. Dr S. W. Visser (Hoogleraar in de Toegepaste
Meteorologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht)
,,Weersvoorsç ellingen”.
Ir J. G. W. Ignatius (Hoofd van de Afdeling Landbouw-
statistiek’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek)
,,Het voorspellen van landbouw-opbrengsten”.
A. J. de Jong (Directeur Lever’s Zeep Maatschappij N.V.)
,,Het voorspellen van productieresultaten”.
Dr Ph. J. Idenburg (Directeur-Generaal van de Sta-
tistiek)
,,Samenvatting”.
Prof. Dr Ir J. P. Mazure
,,Voorspellen van -waterstanden”.
Nadere inlichtingen over het programma worden ver-
strekt door het Secretariaat van – bovengenoemde Ver-
eniging, postbus 4027, Rijswijk (Z.-H.).
GELD- EN KAPITAALMARKT
D geidmarkt.
Verschillende factoren zoals een stijging van de deviezen-
voorraad, enige grote uitbetalingen door het Rijk en een
daling van de chartale circulatie waren oorzaak dat de
geldmarkt gedurende het verloop van de verslagweek
ruimer werd. Vooral de marktdisconto’s voor korter dan
een half jaar lopend schatkistpapier vertoonden dien-
tengevolge een daling, terwijl caligeld ruim werd aan-
geboden op + pCt.
Wanneer men de stand van ‘s Rijks Kas per 31-12-1952
en 14-2-1953 vergelijkt, constateert men, dat tussen deze
beide data de totale hoeveelheid uitstaand schatkist-
papier nauwelijks veranderde (resp.
f5.508
en f5.514
mln), maar dat hierin wel een verschuiving plaatsvond.
De promessen, waarvan de looptijd bij uitgifte practisch
altijd één jaar is, daalden nl. met f223 mln, terwijl de
schatkistbiljetten (looptijd 3 en
5
jaar) stegen met f229
mln.
Vergelijkt men voorts de weekstaten van De Neder
–
landsche Bank per 29-12-1952 en 16-2-1953, dan con-
stateert men een stijging van de goud- en deviezenvoor-
raad met f 179 mln, terwijl het saldo tegoed van de Schat-
kist bij de circulatiebank met f 145 mln steeg.
Gedurende de afgelopen weken van 1953 hebben der-
halve waarschijnlijk de geldverminderende invloed van
het kasoverschot van het Rijk en de geldvermeerderende
invloed van het betalingsbalansoverschot elkaar bij be-
nadering gecompenseerd.
De geldgevers hebben hun reeds in 1952 uit rendements-
overwegingen gevoerde politiek van verlenging van de
gemiddelde looptijd van hun schatkistpapierportefeuille
de laatste maanden voortgezet.
De kapitaalmarkt.
In een aan ,,De Zakenwereld” toegestaan interview
heeft de Minister van Financiën de afgelopen week o.a.
zijn visie gegeven op enige belangrijke vraagstukken, die
de kapitaalmarkt betreffen.
T.a.v. de functie van de beurs kwam hierin de opinie
naar voren, dat deze ten gevolge van structurele wijzi-
gingen aan betekenis is achteruitgegaan. De opheffing
van de speculatiewinstbelasting is in ernstige overweging;
de Minister waarschuwt echter tegen het koesteren van
overdreven verwachtingen t.a.v. de gevolgen hiervan.
Hij is niet bereid, opheffing van het prolongatieverbod
voor te stellen; ,,De prolongatie heeft nooit een gezond
beursverkeer gestimuleerd en heeft veel ellende teweeg
gebracht”.
De vorming van een zgn. transformatiefonds van
maximaal f 100 mln, waaruit garanties zullen worden
verleend ten behoeve van risicodragende beleggingen
door institutionele beleggers, is bijna gereed; spoedig
zal hiervoor een wetsvoorstel worden ingediend.
Wat de obligatiemarkt – betreft is een staatslening in
voorbereiding; het rentetype zal noch geforceerd laag,
noch boven de huidige marktverhoudingen liggen. Het
rentegamma zal niet worden afgeschaft; de Minister
wenst dit instrument te behouden voor het geval er weer
eens ernstige dingen mochten gebeuren.
Uit dit interview kan wel de conclusie worden ge-
trokken, dat het toekomstige overheidsbeleid op het
terrein van de kapitaalmarkt zich waarschijnlijk’ zal
kenmerken door het nastreven van gematigde vrijheid,
waarbij al naar gelang van de omstandigheden het accent
meer op de matiging of op de vrijheid zal worden gelegd.
T.a.v. het consolidatiebeleid vormen de huidige plannen
een voorbeeld van hetgeen vrij algemeen onder een ge-
zonde financiële politiek wordt verstaan, waarbij echter
wel in aanmerking moet worden genomen dat de situatie
daarvoor momenteel Vrij gunstig is. Doordat bijv. in het
verleden het plafond van het rentegamma enkele malen
is verhoogd, steekt dit thans zover boven de huidige
rendementen uit, dat -overwegingen van rentepolitieke
aard nu geen bezwaren meer tegen een consolidatie-
lening opwerpen.
Een ander actueel vraagstuk wordt aangesneden in het
jongste jaarverslag van De Twentscbe Bank, waarin
wotdt gewezen op de zeer hoge belastingen hier te lande,
die particuliere vermogensvorming onmogelijk maken,
doch die anderzijds gepaard gaan met hoge overheids-
investeringen (de laatste jaren ca f 1+ mrd per jaar uit
lopende staatsinkomsten). In dit verslag wordt de vraag
gesteld, of dit niet neerkomt op een nationalisering van
de vermogensorming. Eigenlijk betreft dit niet meer een
kapitaalmarktvraagstuk, doch het algemener vraagstuk
van de inkomensnivellatie, via fiscale decimering van
de middel- en hoge inkomens. Hier gaat het om een
structuurverandering van de gehele maatschappij, die
verre het kader te buiten gaat van de nuanceverschillen,
die samenhangen met de inzichten van fungerende Mi-
nisters.
13 Febr. 1953 20 Febr. 1958
Aand.
indexcijfers.
Algemeen
…………………………….
147.2 146,1
Industrie
……………………
. ………..
207,7
206,8
Scheepvaart
…………………………
160,7
160,8
Banken
….. ….
…………………………
135,6 135,6
Indon.
aand.
…………………………
48,7
47,4
158
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25Februâril953
–
13 Febr. 1953
20 Febr. 1953
Kredietverlening van de bank;n aan de private economie
Aandelen
(in millioenen franken)
A.IC.0.
………………………….. . ……
165%
1633/,
Philips
…………………………………
162
160
1
/1
Herdisconto
Unilever
………………………………
185½
185%
van de banken
Portefeuille
To9l
e
der
H.A.L.
………………………………….
141½ 139½
bij de Natio-
handelspapier
van deNatio-
Amsterd.
Rubber
…………………
93%
88%
(accepten in-
–
in egrepen)
H.V.A.
…………………………………
103,
100
instellingen
Kon.
Petroleum
……………………
313½
310
1
/2
1945 Dec.
………….
4.168
5.171
23.117
Staatsfondsen.
.
3.339
4.006 24.506
3.696
4.082
26.582
2
1
/4
pCt
N.W.S .
……………………
78
%
78
1
hI1(;
Dec.
………….
8.543 10.110
27.739
3-3%
pCt
1947
………………………
95
1
4
%
95
1949 Dec
……………
1950 Juni
……………
1951 Maart
8.781
..
10.567
29.592
3
pCt
Invest.
cert.
………………
9S/ic
96
1952
3½ pCt 1951
100
100
Maart
.7467
7.620
1
)
33470
3
pCt
Dollarlening
…………………
94%
94%
6.875
5.220
32.913
Aug
……………
6.421
5.409
33.507
Diverse obligaties.
.
Sept.
…………
5.341 3.981
34.878
Juni
……………
Oct
……………
4.910
3.831
36.952
3½ pct Gem. R’dam 1937 VI
99½
9914
5.306
. .
3.897
37.534
3½
pCt Bataafsche Petr.
………
99%
99
3
/1
Nov
…………..
Dec
.
7.095
3%
pCt Philips
1948
………………
99%
99111
1953 Jan
5.595
.
2
)
3% pCt Westl. Hyp. Bank
951%
96
1953.
J.
C.
BRZ10T.
De Belgische geld- en kapitaalmarkt
in Januari 1953
Algemene toestand van de geldinarkt.
Een zeer grote ruimte blijkt het voornaamste karakte-
ristiek te vormen van de geldmarkt tijdens de eerste maand
van het jaar 1953. De spanning in verband met het jaar-
einde was niet buitengewoon, en uitte zich vooral in een
substantiële verhoging van het bedrag op herdisconto
van de Centrale Bank, waarvan het peil evenwel nog aan-
zienlijk bèneden dë vroegere toppunten bleef. Toch trad
de ontspanning zeer vlug in; volgens de weekstaat van
2 Februari bedroeg het herdisconto bij de Nationale
Bank nog slechts fr.
5.595
mln, tegen fr. 7.076 mln op
8 Januari.
Zoals meestal elke maand, was de geidmarkt het ruimst
tot de 20e; op deze dag moeten de banken aan de Schat-
kist het bedrag storten van de aan hun winketten verkoch-
te fiscale zegels. In doorsnee lijkt dit bedrag op ongeveer
fr. 14 m.rd per maand geschat te mogen worden, zodat
op deze dag er steeds een mindere ruimte op de geldmarkt
ontstaat. Niet zelden wordt er hiertoe meer verdistonteerd,
en lopen de rentevoeten op de markt van het privaat
disconto aanmerkelijk op, doch tevens vermindert het
volume van de aangeboden cailgelden op sterke wijze.
Deze terugloop bedraagt niet zelden 20 â 30 pCt.
Ook de bankdepositio’s lijken tijdens de tweede helft
van de maand Januari niet verder opgelopen, terwijl hier
en daar de terugtrekkingen ietwat zwaarder werden dan
naar gewoonte. Ook na de vervaldag van einde Januari,
die zonder noemenswaardige spanning werd afgehandeld,
bleef de aangroei der deposito’s op een ietwat trager
tempo. Er wordt verondersteld dat tabijke ondernemin-
gen ook hun thesaurie verhogen met chartale betaalmid-
delen.
Alles samengenomen was de geldmarkt echter zeer
ruim, en bleven de bankdeposito’s op een hoog peil.
De totale kredietverlening der private banken aan de
economie heeft in November 1952 een toppunt bereikt.
Sindsdien blijkt er een stabilisatie ingetreden te zijn; de
kredietvraag blijft matig, en het benuttingspercentage der
toegestane kredieten heeft een neiging tot dalen.
Sedert de verlaging van de discontovoet van de Natio-
nale Bank op 12 December jl. is de officiële kredietpolitiek
practisch ongewijzigd gebleven. Alleen dient aangestipt
dat begin Februari van het huidige jaar, het Herdiscon-
terings- en Waarborginstituut een lichte verandering heeft
gebracht in de tarieven voor het disconteren van bank-
en handelsaccepten. Voor papier tot op 120 dagen bleef
het tarief evenwel ongewijzigd; voor de langere looptijd
werd het aantal categorieën verminderd en de tarieven
licht verhoogd voor papier ter financiering van import
uit de E.B.U.-landen of export naar de dollarzone. Ten
slotte betekent dit slechts een technische wijziging van
beperkt belang.
De toestand van de banken.
Zoals hoger reeds aangestipt zijn de bankdeposito’s
een stijgende lijn blijen volgen, afgezien van de incidentie
van de jaareinde vervaldag. Einde Januari werd waar-
schijnlijk een nieuw hoogtepunt bereikt. Onder de oor-
zaken van dèze stijging der bankdeposito’s dient niet
alleen de weerslag van de overheidsfinanciën op de geld-
ruimte te worden aangestipt, doch tevens de reeds vroeger
gesignaleerde tendentie tot verlaging van de stocks in
handel en industrie. Anderdeels neemt de kredietopname
geen verdere uitbreiding; het op peil blijven van de voor-
schotten in rekening-courant, t.t.z. van de gewone kas-
kredieten, mag voor een groot deël op rekening geschoven
worden van de verlening van acceptkredieten, die wegens
de vertraging van de omzetten in de handel niet tijdig
konden worden afgewikkeld.
De obligatiemarkt.
De stijging der noteringen op de obligatiemarkt was
opvallend tijdens de maand Januari. Zij betrof daarbij
alle rubrieken der vastrentende waarden, doch in het
bijzonder de rechtstreekse Staatsfondsen spijts de verkopen
van het Rentenfonds. De grote belangstelling voor Staats-
papier ging voornamelijk uit van de institutionele beleg-
gers die op dit tijdstip van het jaar over ruime liquiditeiten
beschikken. Daarenboven heeft dé belangrijke toename
van het spaarvolume in 1952 de beleggingen van deze
instellingen sterk vergroot.
In dergelijke omstandigheden lokte elke belangrijke
transactie een koersstijging uit. Eens te meer was de
hausse sterker bij d effecten op korte en haffiange termijn
dan bij de obligaties met lange looptijd. Ook de koersen
der kasbons van parastatale instellingen kenden een rela-
tief belangrijke aangroei. De koersstijging bleek het ge-
25Februaril953 ‘
ECON’OMiSCH-ST.ATISTjS.CREBERICHTEN
159
ringst in de sector der stads- en gemeenteleningen, maar
was groter bij de leningen van private vennootschappen.
Het renteschema onderging enkele betekenisvolle ver-
anderingen de dispariteit tussen de opbrengst der lang-
lopende Staatsfondsen en deze der Schatkistcertificaten
werd op belangrijke wijze gereduceerd evenals het rende-
mentsverschil tussen de leningen van de publieke en de
private sector.
In een ruime markt werd op 20Januari de
4,5
pCt lening
,,Compagnie Bruxelloise des Eaux”, fr 400 mln groot,
open gesteld en vlot opgenomen. Deze lening was van
hetzelfde type der jongste staatsemissie, doch werd â
964 pCt uitgegeven en is na 12 jaar looptijd â 105 pCt
terugbetaalbaar, zodat het gemiddeld rendement van een
belegging in dergelijke kasbons
5,26
pCt bereikt. Yoor
de intussen aangekondigde 44 pCt N.M.B.S.-lening
(fr. 1.500 mln), die per 14 Februari voor publieke inschrij-
ving wordt opengesteld, werden eveneens dezelfde moda-
liteiten behouden, behalve de uitgifteprijs die op 97 pCt
werd gebracht, zodat het gemiddeld rendement dezer
obligaties op
5,18
pCt wordt herleid. Hierdoor t}eedt er
een nieuwe daling van de rentevoet op de emissiemarkt
naar voren.
Voor de eerstkomende maanden wordt verder een
drukke activiteit op de emissiemarkt verwacht, daar niet
alleen parastatale instellingen aan de beurt wensen te
komen voor een uitgifte, doch ook de Staat zelf vermoe-
dèlijk niet 1angmeer zal wachten om een
lieuwe.
1ening
ter ondertekening aan te bieden.
De aandelenmarkt.
De verwachte terugloop van de aandelenmarkt heeft
zich tijdená de maand Jânuari voorgedaan. In globo ge-
zien daalde het koerspeiî met 0,9 pCt. Opvallend was het
steeds groter wordende aantal rubrieken met koersaf-
brokkeling en de betrekkelijk kleine koersaanwinsten’
géboekt in de overige zeldzame sectoren.
• Gerangschikt per rubriek werden de volgende koers-
shornmelingen ,’aargenomen:
Indices
1936/38
– 100
•
1
31112152
3011153
Beweging
Banken
…………………….
211,9
210.3
-0,8
169,2
l69,5
+
0,2
123,4
127
+
2,9
Metaalnijverheid
……………… …
,7
216,2
.
+
0,7
231,7
228,3
–
1,5
176
1
Spiegelglas
…………………..
201,4
194,5
–
3,4
Glasblazerijen
………….. . …..
72,6
73,3
+
1
Portefeuille
…………… . …. …
……
Bouwnijverheid
………………..
73,7 70,2
–
4,8
Trusts
……………………………
Gils en Electricïteit
…………………..
179
….
178,7
-0,2
Scheikundige producten
……………
Koloniale
…………………….
……..
209,1
199,1
-4,8
St8enkolenmijnen
………………….177,7
470,5
…
474,2
+
0.8
….
101,1
101
-0,1
Textiel
………………………….
…
219,4
218,3
-0,5
vdeding
………………………
verscheideno
………………….
.
65,8
–
1,9
Brouwerijen
…………………….
Papiernijverheid
… . …………
….67,1
Grootwarenhuizen
………………
265,8
263,3
.,-
.321,1
1
324,2
1
+
1
A1emeen
…….. ………………
–
225,7
1
223,8
–
0,9
I
De lagere koersen in de banksector zijn niet zo zeer
dø uiting van.
ernderde
perspectieven in deze groep,
maar spruiten voort uit technische koèrsaanpassingen.
Voor de derde achtereenvolgende maand liep de index
in
4
de metallutgiè
iéiird
met circa
1,5
pCt nog steeds onder
iniloed van de achteruitgang in de afzetmogelijkheden.
:De steenkolenmijnen, zagen. hun koersen gèrniddeld
verminderen met 3,4 pCt. Hdt instellen van de Europese
Gmeenschap voqr
.
Kolen en Staal -eirde .prijsvçrrnin’de:
ring van bepaalde soorten steenkolen die hiervan het
gevolg zal zijn voor de Belgische kolen, drukte reeds op
de büfsk5eïL
•.
…
De verslapping van de activiteit in dè textielindustrie
drukte zeer sterk op de reeds zo nauwe markten van de
verschillende textielaandelen.
De stijging van de rubrieken Portefeuille, Trust en Gas
en Electriciteit hield aan, alhoewel meer gematigd dan
tijdens de maand December.
verhandelde titels
verhandelde kapitalen
(in duizenden)
(in duizenden fr.)
Aantal
–
— dagen
Contant Termijnj Totaal Contant
1
Termijni Totaal
Stot 9Jan
142
107
249
191.381 110.387 301.768
5′
12 tot 16Jan
146
89
235
194.812 96.906 291.718
5
19 tot 23 Jan,
155
122
277
216.208
129.566
345.774
5
26tot30Jan
154
Dl
285
216.817 137.349 354.166
51
Totaal
597
1
449
1
1.046
1
819.2181 474.20811.293.4261
20
Het gemiddeld dagelijks omzetcijfer vertoonde een
toename tot circa fr. 64 mln. Deze vermeerdering tegen-
over de maand December houdt niet alleen verband met
het kleiner aantal beursdagen van de maand Januari,
doch weerspiegelt ook een matige groei van de verhan-
delingen zelf, zowel wat betreft de contantmarkt als de
termijnverhandelingen. Opvallend is de vaststelling dat de
toename van de verhandelingen vastgesteld werd tijdens
de tweede helft van Januari, nadat het algemene beurs-
peil al was teruggelopenL ,
Brussel.
Dr L. DELMOflE.
STA’1IISTIEKEN
OFFIcIËLE WISSELkOERSEN VAN DE NEDERLANDSCHE BANK
Van
14
Februari- 1953 af.
–
Schriftelijk en t.t.
Plaats
Per
-.
Aankoop
Verkoop
1
–
Brussel
…………………..
100 B.fr.
7.54
.
7.66
Kopenhagen
………………..1
lOO
D.Kr.
54.86
.
55.16
Frankfort a/Main
…………..
…
100 O.M.
90,39
–
90.51
–
Lissabon
. ……… . ……….
….lOO
Ecud.
13,15
•-
13,28
Londeli
………….
……..
£
10.56
10.12
Montreal (Iuchtpost)
Can.-
S
3,864
3,89
Montreal (zeepost)
Can.
$
3,86
,3,89
……
Montreal (t.t.)
…………………..Can.
S
3,87
3,89
New York (t.t.)
……………….U.S. S
3,77
3.83
Oslo
………………………100
N.Kr.
53,05
53,33
Parijs
…..
………… . …….
..lOO
Fr.fr.
1,077,
1095 Praag
…. …………………..lOO Kcs
.
7.58
7.62
Slockholn7
…….. ………….lOO’Z;Kr.’
72,86
74.05
7,iirich ,,accoord”
–
frs.)
10fl
7..fr.
86.24
Zürich (Vrije frs.)
…………….100
Z.frs.
86,71
87,09
Dk NEDERANbSCHE BANK.
(Voorn4amste posten in duizenden guldens).
.
.,
‘
i•î•
2.
fl!
0
a
03
0
19 Jan.
1953
2.l4lt803
1.434.327
386
369.702
33.262
26 Jan.
1953
2.163233
1.443.924
403
357.912
32.555
2 Febr.
1953
2.163394
1.482.622
355
375.724
9 Febr..
1953
2.201,461
1.l2.l58
5.095 346.175
35.672
16 1ebr.
.
1953
2.20l6l4
1.505.576
.
5.446
351,348
139.619
35,066
23 Febr.
1953
–
2.201
;
785
1.561.823.
639
317.991
34.928
Saldi in rekening courant
0,0
Lo
2
til
&l
.0
___,___
–
••.
non,,
til
19 Jan.
1953
2.955.334 2.415.369
956
.
821
1
1
.
1
5
4
.6941
35.585
85.652
26 Jan.
1953
2.966.449 2.425.988
930.207 1.l54.694i
39.927
86.022
2 Febr.
1953
3.025.271
2.43.428
994.674 1.162.945
41.969
6.933
9 Febr.
1953
2.982.411
2.516.226
1.051.441 1.162.9451
45.879
86.741
16 Febr.
1953
2.967.597 2.485.918
1.032.604 1.162.945
2l.36
.
86.060
23 Febr.
1953
2.967.597 2.487.092
993
.
772
1
1
.
1
6
3
.0311
28.419 86.282
60
—
Burgerlucht vaart vervoer in passagier-kilometers
(Maandgeiniddelden)
,cl000
.1000
1800 –
1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
0
liii
wac’0—
c’O-
flflmV
nlitliro
Vererugde
Vcrcrngd
Sotcn
Kon,nkr,jk
Bron:
Monthly Bulletin of Statistics.
wc
,
—
c’O— aWcs—
,oa,c.O—
c’Q— wa’csO—
a,cs0—
c’O—
c’O-
m4.,5,flin
n4in”
,
.req,nvn
m,&fl
«I4iA
m4u,5′
Uifl
Verenigd
Australie
Frankrijk
Canada
Nederland
Mexico
India
Columbio
Belgie
Koninkrijk
VACATURES
PROVINCIALE
ACCOU NTANTSDIENST
VAN NOORDHOLLAND
Bij bovengenoemde dienst te
Haarlem kan in vaste diçnst
geplaatst worden een
ACCOU NTANT
Salaridgrenzen
f 5491,80-
f 9460,80 (15
é6njaarliikse ver-
hogingen van
f 264,60).
In ge-noemde bedragen zijn de be-
kende procentuele toelagen be-
grepen.
Leden van het Ned. Instituut
van Accountants genieten de
voorkeur.
Sollicitaties op zegel, met
opgave van levensloop en refe-
renties, in te dienen bij de
Commissaris der Koningin
binnen
14
dagen na het ver-
schijnen van dit blad.
Geen bezoeken dan na voor-
afgaande oproeping.
DIVERSEN
Van part.: Piat Stationcar, z.g.a.n. Open dak, radio, verwarming enz.
Prijs 1
3900.
Desk. onderz. toegest.
Wezelman, Schreiieliusstraat
12,
Haarlem. Tel, K
2500-14947.
ADVERTEER IN DE E.-S.B.
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
33/4
PCT.
NEDERLA.1
„INDSE STAATSLENING 1953
uit te geven tot een bedrag van
1 200.000.000.-
krachtens de Leningwet 1949 (Stbl. K 145)
kOEILS %Af UITGIFTE 99°/
s
Schuidbewijzen aan toonder groot nominaat f.
1000
en f. 500;
schuidregister-inschrijvingen groot ten minste f. 100.000.
Looptijd ten hoogste 40 jaren. Jaarlijks wordt 2
%
op de lening
afgelost, onder voorbehoud van versterkte of algehele, delging.
Coupons per 1 April en
1
October.
INSCHRIJVING
op 5 Maart 1953 van 9 tot 16 uur
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën
te Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van
Banken of Commissionnairs in effecten, leden van
de Bedrijfsgroep Effectenhandel.
Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opge-
geven, dat zij door de Bank of Commissionnair op de
inschrijvingsdag kunnen worden ingediend bij het Ageotschap.
STORTING
op 1 April 1953 v66r 12.30 uur
bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam.