• COMMISSIE VAN REDACTIE
Ch. Glasz; H. W. Lainbers; J. Tinbergn;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
•
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. Vandeputte; F. Versichelen.
S
INHOUD
Blz.
Geld in het
licht
vah
de
praktijk (1)
door
Mr H. F. van Leeuwen
………………..
676
-. De onuitputtelijke natuur door Prof Dr C. H.
Edelman
…………………………
678
Binnenlandse vaart op de Rijn
door Mr J. G.
Sauveplanne
……………………….
679
De ontwikkeling van de theehandel na de oorlog
door Drs C. D. Jongman
…………….
681
Ingezonden stuk:
Statistische bepaling van de ontwikkeling van
de Nederlandse ruilvoet
door Dr Ph. J. Iden-
burg
met naschrift van
F. J. Cia viux
….
683
B oe k bespreking:
Dr J. E. Tobi en Drs A. W. Luyckx: Her-
komst en toekomst van de middenstander,
bespr. door Drs P. de Woijf …………
684
Aantekening:
De positie van Nederland in de wereldhandel
686
Mededeling:
Verkort jaarverslag van het Nederlandsch
Economisch Instituut over 1950 ……..
687
Mededelingen voor economisten ………….
688
Geld- en kapitaalmarkt
………………..
688
Statistieken:
Bankstaten
……………………….
689
Inleggingen en terugbetalingen bij de spaar-
banken in Nederland
………………
689
Gecombineerde maandstaat van de grote
banken in Nederland ………………
690
Productie aai nieuwe verzekeringen van 57
levensverzekeringmaatschappijen
in
Ne-
derland
………………………….
690
Recente economische publicaties
……….
690
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
/
UITGAVE VAN HET NEDERANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT’,
36E JAARGANG
WOENSDAG 12 SEPTEMBER 1951.
No 1791
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Dezer dagen
/ geen uitstel. De conferentie te San Francisco over het
vredesverdrag met Japan is rechtuit; rechtaan doorgegaan.
Geconfereerd is er waarschijnlijk vooral buiten de con-
ferentie. Er zijn wereldreizen voor volbracht, de wereld-
toestand is niet gewijzigd:
Al evenzeer rechtdoor gaat de Jraanse eerste minister.
Hij zal een ultimatum verzenden aan de Britse Regering
om te komen onderhandelen. Als er niet zoveel van dit
alles afhing, zou het heen- en weerschuiven met dit ulti-
matum tamelijk op een stukje intrigue uit een romantische
opera gaan lijken. Een billet doux is het zeker niet; in
uitwerking zal het waarschijnlijk worden overtroffen door
het zeer zakelijke Britse communiqué, waarbij het beëindi-
gen wordt meegedeeld van de dollarfaciliteiten en van de
voorrang ten opzichte van enkele schaarse exportproducten
ten aanzien van Perzië. –
Geen uitstel van dekans tot debatteren wenst het Franse
Parlement, dat na een langdurig debat de schoolkwestie
zo wist te stellen, dat er nog een Frans kabinet is. Men gaat
thans weer tot direct economische problemen over: een
verhoging der minimumlonen is voorgesteld, de maatregel
is verklaarbaar, doch nog nimmer zijnde ininimumlonen
verhobgd zonder nawerking op het overig loonpeil. De
maatregel op zichzelf is bedoeld ter stabilisatie; –
Geen hiaat. wenst het Internationale Monetaire Fonds,
wanneer het vloeien der Marshall-gelden naar Europa
officieel zal ophouden na dit begrotingsjaar. Men wil
trachten dan de hulpmiddelen, waarover het fonds beschikt,
te gaan gebruiken. Tot nog toe zijn de mogelijkheden tot
activiteit van het Fonds niet groot geweest; een mogelijk- –
– heid om als economisch-instrument in beweging te komen zal daar welkom zijn.
Geen hiaat, maar dan reeds op korter termijn, is de
vraag van een aantal Westeuropese ministers, die thans
in de Verenigde Staten zich ihspannen voor hun landen.
• De Amerikaanse volksvertegenwoordiging heeft $ 1 mrd
van de economische hulp aan het buitenland afgedaan.
Velen der verlagers meenden wellicht, dat Europa hierdoor
zou leren de eindjes aan elkaar te knopen; in Europa
daarentegen zien vele Regeringen zich hierdoor het touw
ontglippen, waarmee zij gemeend hadden de defensielasten
te kunnen voorttrekken. –
Vooruit, zonder vertraging. Doch de Nederlandse in-
dustriële productie heeft dit niet kunnen bereiken tegen de
versmalling der koopkracht die voor consumptiegoederen
ter beschikking stond op de binnenlandse markt. De pro-
ductie-indices van de laatste maanden zijn gedaald. Doch
de Jaarbeurs is er; zonder uitstel kan men van zijn kansen om een exportmarkt te vinden, gebruik gaan maken. Men
vertelt wel, dat er in Nederland zakenlieden zijn, die zo
aan de vaste markt gewenden, dat zij het monsters maken,
speciaal voor het buitenland, nutteloos tijdverdrijf achten.
De theoretische-economie heeft als ondernemersfunctie
vastgesteld: het tegemoct treden van marktonzekerheden.
Kloof tussen theorie en practijk?
T;”
ISSACHUE CASSA
KASSIERSINSTaLING
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACIIT 179 • AMSTERDAM.0
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-GravenhaOe
Alle Bank en Effectenzaken
R. MEES & ZOONEN
ANNO 1720
Bankiers & ssurantie-Makelaars
ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen.
Amsterdam (alleen Assurantie)
ZENDT Uw opdrachten
–
-.
TIJDIG in
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Ivfaandstaat op
31
Augustus
1951
Ka
Kassiers en Dag-
–
Kapitaal
.
.
.
.
.
.
.
.
.
f
45.000.000.-
geldieningen
.
f
47.235.388.19
Reserve
.
.
.
.
.
.
.
.
.
..
16.000.000.-
.
Nederlands
,
–
Bouwreserve
…….
1.000.000.-
Schatkiscpapier
.
447 150.000.-
Deposito’sop Termijn ,,
141.715.577.65
Ander Overheidspapier
24.720 100.-
Crediteuren
………
529.485.708.12
Wissels…………
508.069.32
Geaccepteerde Wissels
12.052.986.14
Bankiers in Binnen- en
Door Derden
Buitenland .
.
.
.
..
18.673.845.55
Geaccepteerd
. .
2.069.866.03
Effecten en Syndicaten
.
,,
1.939.068.27
Kassiers en Genomen
Prolongatiën
en
Voor-
Daggeldleningen
30.776.916.92
schotten tegen
Effectën ,,
16.026 061.15
Overlopende
Saldi
en
–
Debiteuren
………
216.626515.24
Andere Rekeningen
9.893.295.59
Deelnemingen
(mci
.
Reserve voor Verleende
Voorschotten) …..
11.615.302.64
Pensioenen
703.867.10
Gebouwen
.
.
.
.
.
.
.
.
..
Belegde ‘Reserve
voor
3.500.000. –
T
.
Verleende Pensioenen ,,
703.867.10
f.
788.692.217.46
f.
788.698.217.46
– ‘Diversen –
TE KOOP:
Kleine 4-pers.
auto ’47, pi. in lak en be-
kleding, moet weg. Tegen
elk aann bod. L. Slijk, West-
kruiskade 64, R’dam.
Aangeboden van particu-
her aan particulier een Buick
1947
(zwart), in prima staat.
Deskundig onderzoek toege-
staan. V.I.R., Oudedijk 149,
Rotterdam, tel. 23304.
Te koop: Studebaker Corn-
mander
’47/48; veel acces-
soires, met . A.N.W.B.rap-
pot-t voor spec. prijs.
X. de
Vries, Wolphaertsbocht 299,
Rotterdam. Tel. 75401-73469.
Wie helpt mij tegen ver-
goeding aan een E.-S.B. van
18 Jan.
1950, no. 1706?
P. 7,1.
de Graaf,
Noorderhavenkade
3b,
Rotterdam.
met papier gisoIeerde kabels
voor zwakstroom èn sterkstroorn
– koperdraad en koperdraadkabel
kabelgarnituren, vulmassa en oIi
HE KABLFARI,EK’
DELFT
–
–
674
12 September
‘1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
675
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
‘ Mr H. F. VAN LEEUWEN, Geld in het licht van de prak-
tijk (1).
Allereerst’worden in dit artikel de functies van het geld
en de voorwaarden, waaraan het geld in verband daarmee
moet voldoen;nl. waardevastbeid en universele bestedings-
mogelijkheid, behandeld. Vervolgensvorden de geld-
soorten. – chartaal en giraal geld, maar ook terrnijndepo-
sito’s bij banken en spaarbanktegoeden, voor zover – niet
aan opzegtermijnen van lange duur gebonden, kortlopend
schatkist- en gemeentepapier, handeiswissels en opvraa’g-
bare tegoeden bij ondernemingen – en het gebruik dat
daarvan wordt gemaakt aan een beschouwing onderworpen.
Aan de hand van enkele overzichten bespreekt schr. voorts
de dekking en de aard van het geld, terwijl tenslotte het
vraagstuk van dekking en monetair evenwicht wordt bezien.
Prof Dr C. H. EDELMAN, De onuitputteljke natuur.
Volgens de traditionele economische definitie omvat het begrip grond de oorsprpnkelijke en onvernietigbare
prestaties van de bodem. Erosie e.d. hebben• wel geleerd,
dat er geen onvernietigbare prestaties van de grond be-
staan. Voorts moet het woord ,,00rspronkelijke” in de
definitie zijn terechtgekomen in de tijd vôér de invoering
van de kunstmest. Het beeld van de oorspronkelijke, na-
tuurl.ijke vruchtbaarheid heeft alleen nog maar betrekking
op de allerprimitiefste vorm van landbouw: de mestioze.
De productiviteit van de grond is dus in ontwikkelde
landen een verworven eigenschap. De natuur is, wat de
grônd betreft, zeker niet onuitputtelijk, maar indien een
meer moderne landbouw in sociaal-economisch opzicht
mogelijk wordt, dan kan de productiviteit van de wereld
in haar geheel enorm toenemen. De benauwdheid over de natuurlijke grondstoffen neemt schr niet serieus. De aarde
is rijk aan mineralen en energiebronnen en de bekende
voorraden zijn in het algemeen voor verscheidene, soms
voor vele, eeuwen voldoende. Én met nog langere ‘ter-
mijnen kan men bezwaarlijk rekenen.
Mr J. G. SAUVEPLANNE, Binnenlandse vaart op de Rijn.
De vraag, of en in hoeverre de Akte van Mannhèim
van 1868 beperkingen oplegt aan de bevoegdheid, van de
Rij noeverstaten tot regeling van de scheepvaart, welke
uitsluitend binnen het eigen grondgebied op de Rijn door.
eigen onderdanen wordt uitgeoefend, is actueel .geworden
in verband met de behandeling van het wetsontwerp
goederenvervoer binnenscheepvaart. Wellicht is een dui-
delijk antwoord op deze vraag niet te geven en zijn voor
de versChillende standpunten even zovele argumenten pro –
als contra aan’te voeren. Een plaatselijke regeling van
zekere, zuiver regionale verkeerssectoren behoeft dan ook
in het kader van het Rij nvaartregiem niet te misstaan, mits
zulk een regeling zich bij voortduring stelt op grondslag,
dat voor buitenlanders de vaart op ‘de Rijn binnen het
territoir van de oeverstaten niet aan de nationa’e wetgeving
van deze oeverstaten zal mogen worden gebonden.
Drs C. D. JONG MA N, De ontwikkeling van de theehandel na de oorlog.
In dit artikel wordi allereerst de ontwikkeling van de
na-oorlogse theehandel (de ontwikkeling van de theehandel
véôr en tijdens ‘de oorlog werd behandeld in ,,E.-S.B.” van
5
September ji.) geschetst tot aan de heropening van de
Lohdense theeveilingen. Daarna wordt de ontwikkeling
van de theemarkt in ons land, die zich heeft bewogen van
een algehele’ binding naar een steeds grotere vrijheid, aan
een beschouwing onderworpen. Tenslotte wordt nagegaan,
welke mogelijkheden er voor Londen bestaan om weer
dezelfde positie te kunnen gaan innemen als weleer, ni.a.w.,
of dë centralisatie weer de overhând zal krijgen boven de
reeds véôr de oorlog werkzame, doch. nadien versterkte,
geografische decentral isatietendenties. Schr. stelt vast, dat
Londen, zowel voor ,kopers als voor verkopers nog vele
voordelen biedt. Nu de mogelijkheden weer open staan,
mag men verwachten, dat alle partijen zich deze zullen
trachtei te verwerven. Voor de afzet in Groot-Brittannië
zal Londen zonder veel twijfel een belangrijke markt blijven.
Voor andere landen, zoals Australië, de Verenigde Staten,
Canada enz. zullen de markten in Azië vermedeljk van
grotere betekenis worden dan vroeger.
– SOMMAIRE –
Mr H. F. VAN LEEUWEN, L’argeiit sous le four de la
pratique.. –
L’auteur traite, dans cet article, du rôle’ de l’argent.
Ii exaniine successivernent la fonctioh de l’argent, les
différentes espèces d’argent, l’usage, la couverture et la
nature de l’argent. En suite l’auteur expose le problème
de la – couverture de la monnaie et l’équiibre monétaire.
Prof Dr C. H. EDELMAN, La nature inépuisable
Bien qu’il soit un peu naïf de prétendre que la nature
soit inépuisable, la prophétie de la ruine d& l’humanité â
cause de la pénurie est basée sur une confiance trop
restreinte dans les forces constructives de’ la société hu-
maine.
Mr J. G. SAUVEPLANNE, La navigation intérieure sur
le Rhin.
II n’est probablement pas possible de donner une réponse
nette â la questmnn, dans quelle mesure l’Acte de Mann-
heim de’ 1868 restreint la compétence des ‘états riverains
de régler la navigation pratiquée exôlusivernent sur leur
territoire par leurs nationaux. L’auteur est d’avis qu’un
règlement local, d’un certain secteur de trafic, purement
régional, ne doit pas nécessairement être en contradiction
avec le régime de la navigation rhénane, â condition que
la navigation rhénane des étrangers, sur lé territoire des
états riverains, n’est pas soumise â la législation nationale
des états riverains. –
Drs C. D. JONG MA N, Le développement du. comnzerce du
thé après’ la guerre. .
On examine dans cet article les possibilités réservées-
au marché du thé londonien pour regagnerr, sa position
d’autrefois c. â d. de substituer la centralisation aux
tendances de décentralisation géographique.
/
676
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 September-1951′
Gèld in het licht van de praktijk
•1
De rol van het geidwezen
De functie van het geld.
Geldtransacties vormen het accompagnement bij het
ruilverkeer van goederen, en diensten. Geld is het instru-
ment, waarmee de verrekening der in ruilverkeer komende
goederen en diensten plaatsvindt. Hun waarde wordt uit-
gedrukt in geld, dat algemene rekeneenheid ‘is geworden.
Geld is accumulator van onuitgeoefende koopkracht,
,,store of value”, zoals het in de Engelse taal zo kern-
achtig wordt gezegd. Het dient voor overdracht van deze
koopkracht bij zuiver financiële transacties (geldiening,
schuldaflossing, enz.). Geld heeft de functie van ruil-
middel, van waardemeter-rekeneenheid en van koop-
krachtaccumulator. –
Geld moet zijn waarde vast geld.
Want het is essentieel,
dat de accumulator dezelfde koopkracht teruggeeft, als
er in is verzameld. Geld moet
universele bestedingsmogeljk
–
held
hebben, wil het een goede ,,store of value” zijn; wat
op de wereldmarkten wordt aangeboden moet men er
zonder restrictie mee kunnen kopen, indien geld aan de
vereisten van kwaliteit voldoet. De waardevastheid kan het best bepaald worden tegen-
over een gemiddeld’ prijspeil van goederen. Bevolkings
toeneming en voortschrijding der techniek, met vergrote
productie als gevolg, vereisen voor handhaving der waarde-
vastheid een overeenkomstige uitbreiding van de ruil-
middelerivoorziening. –
Dit houdt in, dat onder een metalliek geidstelsel, in
globale algemeenheid gezegd, de hoevdëlheid stdndaard-
metaal in gelijke mate als de productie zal moeten toe-
nemen. Wanneer zulks ,niet het geval is, zal ten gevolge
van een te geringe of te ruime geldvoorziening de ver-
– houding tussen geld en goederen zich wijzigen, hetgeen
tot dalende of stijgende prijzen moet leiden. De periodes
van depressie en van opbloei sedert het midden der vorige
eeuw tot aan 1914 leveren hiervan het duidelijk bewijs;
zij staan ten nauwste met de geldvoorziening, in casu met
de goudproductie, in verband.
De
kwantitatieve geldt heorieën,
waaraan hier geraakt
wordt, zijn ontslaan in dit tijdperk van meta/lieke ,çeld-
stelsels.
Kwaliteit van het geld was voorondersteld, het
geld had waarde in zichzelf.
Nadien is ons geldstelsel geleidelijk losgerâakt van de
edelmetaalbasis, en in de plaats daarvan is voor het pa-
pieren en giraal geld een rijk geschakeerde dekking van
uiteenlopende aard gekomen. De intrinsieke waarde van
papieren en giraal geld hangt af van de aard dier dekking.
Niet langer is slechts het kwantitatieve aspect van de geld-
voorziening van betekenis, doch nu doemt daarnaast de
kwaliteit
van het geld als zelfstandig vraagstuk op. Thans
moeten bij de geldvoorziening zowel de kwantitatieve als
de kwalitatieve eisen
gelijkelijk
in het oog worden gehouden.
Men mag niet verwachten dat de wetmatigheden, welke
golden voor een geldstelsel gebaseerd op edelmetaal, zonder
meer van toepassing zouden zijn voor het geld van geheel andere aard waarmede wij tegenwoordig werken.
In het algemeen is de geldtheorie echter nog blijven
steken in louter kwantitatieve beschouwingen, aangevuld
en gemoderniseerd met de begrippen omloopsshelheid,
liquiditeitsvoorkeur en monetair evenwicht. Onder dit
laatste verstaat men een toestand der geldvoorziening,
waarbij geldstroom en goederenstroom elkaar dekken, en
dus bijv. geen additionele koopkracht ôntstaat door geld-
schepping en geen ontlading van koopkracht plaatsvindt
doôr de besteding van het geld, dat voordien als ,,store
of value” werd aangehouden.
De soorten geld.
–
Geld heeft in onze rndderne samenleving vele vormen
en de onderscheidene soorten hebben uiteenlopende.
dekking. Onder geld valt:
chartaal geld, t.w. de praktisch verdwenen metalen
standaardmunt, teken- en pasmunt, bankpapier, mynt-
papieç;
gïraal geld, t.w. tegoed bij de circulatiebank, tegoed
in rekening courant bij banken en giro-instellingen.
In het algemeen beperken de geldstatistieken en vele geld-
beschouwingen zich tot deze vormen. Voor goed inzicht
dient m.i. echter het geldbegrip ruimer te worden genomen
en moet daarin worden betrokken hetgeen wel met ,,near
money” wordt aangeduid. In dit ruimere geldbegrip zijn
dan ook begrepen, andere tegceden, die op korte termijn
ter beschikking van de jhouders staan, zonder dat zij een
koper
op de kapitaalmarkt voor de betreffende waarde
behoeven te vinden,.maar waarmede zij na enkele
dpvraging
koopkracht kunnen uitoefenen. Dus ook: –
,c. termijndeposito’s bij banken en spaarbanktegoeden,
voor zovef niet aan opzegtermijnen van lange duur ge-
bonden, kortlopend schatkist- en gemeentepapier, handels-
wissels en opvraagbare tegoeden bij ondernemingen.
Weliswaar speelt dit soort geld in de dagelijkse verreke-
ningen een geringe rol, doch het heeft ten volle de voor-
name functie van geld als koopkrachtaccurnulator.
Gebruik van geld.
–
Het bankpapier en het gemunte geld komën vooral door
loonbetalingen in de circulatie en verdwijnen daaruit weder
via bestedingen bij kleinhandel e.d., terwijl zij van de klein-
handel weer terugkeren naar groothandel, industrié en
importeur, eventueel via kassiers en bankiers.
Een deel van het bankpapier verdwijnt voor oppottings-
doeleinden voor kortere of langere tijd uit de circulatie
en dient meer als blijvende koopkrachtaccumulator.
Betalingen in de goederenhandel gaan meer en meer in
giraal verkeer via bankinstellingen.
De betaling niet cheques, welke in de Angelsaksische
landen geheel is ingeburgerd, verschilt niet wezenlijk van
de girobetaling wanneer, zoals regel is, de cheque voor haar
opbrengst door de bankier van de begunstigde op diens
rekening wordt gecrediteerd. Mleen is de loop van de be-talingsopdracht en de juridische verhouding anders.
Het geld op de bankrekening wordt waarschijnlijk in
meerdere mate dan bankpapier uit liquiditeitsoverwegingen
aangehouden als ,,store iof value”. In sterke mate geldt
dit voor de termijndeposito’s, die gedeeltelijk zui’er het
karakter. van spaargeld hebben.
Schatkistpapier en soortgelijke geldvormen in handen van het bedrijfsleven hebben overwegend de functie van,
koopkrachtaccumulator. Spaarbankgelden dienen slechts
in zeer beperkte mate voor de dagelijkse betalingen. Het
geld vervult hier vooral de functie van ,,store of value”.
Uit het spaarbankboekje wil men zijn toekomstige uitzet, zijn meubilair, aanvulling van linnenkast en andere duur-
zame consumptiegoederen en ineens voorkomende grotere
12 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
677
uitgaven betalen. Het rentemotief begint hier tevens een
grotere rol te spelen.
Dekking van geld.
–
Wanneer wij nu onze aandacht richten op de dekking
der verschillende geidsoorten, die geen waarde in zichzelf
hebben, komen wij, in grote trekken de situatie in ons
land tot voorbeeld nemend, tot de volgende opstellingen:
DEKKING
Goud
Deviezen
Overheidspapier en vorderingén op
‘s Rijks Schatkist.
Voorschotten tegen effecten en goe-
deren.
Vorderingen op ‘s Rijks Schatkist
Goederen- en orderfinanciering
Effecten belening
Overheidspapier Voorschotten
Effecten
Langlopende leningen tegen schuld-
–
bekentenis
Kortlopend overheidspspier
Effecten
–
Langlopende leningen tegen schuld-
bekentenis
Kortiopend overheidspapier
Vorderingen op ‘s Rijks Schatkist
Gemeente-giro
vorderingen op gemeentekas
Schatkistpapier in
handen van
het
Vordering op ‘s Rijks Schatkist
bedrijfsleven t
Handelswissels
.
Goederenvoorwsarden Spaarbanksaldi
–
Effecten
–
Hypotheken
*
Langlopende leningen legen schuld-
bekentenis
Overheidspapier
Deposito’s bij ondernemingen
Goederenvoorraden
Vastleggingen
–
In cij
fers uitgedrukt komen wij tot de volgende zeer
globale opstelling op grond van gegevens per ultimo 1950.
GELDSOORT
millioenen
DEKKING
miltioenen
gids
.
gIds
Bankpapier
2900
Goud
1175
Saldi
binnenlandcrz bij De
,
Deviezen
300
Nederlandsche Bank ca
200
Debiteuren
handelsbanken
1200
Voorschotten boerenleen-
Muntbiljetten en munten ca
200
banken
.
700
Creditsaldi
bij
handels-
Kortiopende
overheids-
banken
2800
schuld
.
7500
Etfzcten en langlopende le-
idem
bij
boerenleenbanken
275
ningen
3200
Girosaldi
750
Termijndeposito’s
14075
handelsbanken
540
Schatkistpapier
in
handen
Af: Eigen kapitaal en reser-
bedrijven
700
ves
van credietinstellin-
Spaargeld
boerenleenban-
gen
belegd
in
boven-
ken
1550
staande activa
710
Spaarbanksaldi
2450
Deposito’s bij’s Rijks Schat-
kist
1000
idem bij ondernemingen
PM
Handelswissels
PM
13365
13365
Acird van het geld.
5Deze overzichten geven een inzicht in de ‘aard en ge-
halte van het geld, welke bepaald zijn door de dekking, en tevens geven zij een aanwijzing voor de bestedings-
mogelijkheid.
De uiteenlopende aard van de dekkingsmiddelen is
uiteraard van belang voor de economische betekeni van
het daartegenover in omloop gebrachte geld. Men kan
niet verwachten, dat geidvermeerdering uit hoofde van stijging van de edelmetaalvoorraad eenzelfde monetair
effect zal hebben als geld in omloop gebracht tegenover
langlopende binnenlandse beleggingen. Geld staande
tegenover handelsvoorraden heeft andere eigenschappen
dan geld gecreëerd tegenover staatsschuld uit hoofde van
deficitten. Geld tegenover liquide activa, die in het han-
deisverkeer komen of tegenover financieringen, die op
korte termijn uit lopend inkomen worden afbetaald, moet
een ander effect hebben dan geld dat staat tegenover
muurvaste investeringen.
Uit de opstelling blijkt, dat tegenover de gehele geld-
hoeveelheid de goud- en deviezendekking niet groot was
en slechts ca 10 pCt bedroeg. Wanneer, gelijk in feite
in de eerste helft van’1951 is gèschied, slechts een be-
trekkelijk klein deel van de iii geld geaccumuleerde koop-
kracht zich doet gelden, daalt dit percentage alras tot een
noodpeil. Wânt dezich bij deze ontlading geldend makende
koopkracht zal zich in een land, waar in- en uitvoer een
belangrijk gedeelte van de totale handelsomzet uitmaken
en waar bovendien nog een toestand van fuil-employment
hëerst, direct in het invoersaldo en dus in een teruglôpen
van de deviezenviorraad openbaren.
Overheidsschuld vormt het overgrote gedeelte van de
dekking, immers de post effecten en langlopende leningen
bestaat ook grotendeels uit staats- en gemeenteleningen.
Toch mag niet gezegd worden, dat zij zonder meer minder-
waardig is als dekkingsmiddel. Want een groot gedeelte
van het geidvolume is nodig voor het dagelijkse betalings-
verkeer; het circuleert van de ene houder naar de andere
als accompagnement van heUlopend ruilverkeer.
Gegeven een geidstructuur, zoals die’ op een bepaald
moment is gegroeid en afgezien van de invloeden welke
deze groei zelve heeft gehad, kan men zeggen dat de aard
van de dekking’van het geld vereist voor de dagelijkse be-
talingen
er weinig op aankomt: Temeer is echter gelegen
aan de kwaliteit van de dekking van het geld dat als
,,store
of value” wordt aangehouden
en dat dus kan dienen voor
bestedingen welke boven de wâarde van het lopend natio-
naal product uitgaan. Men zou het zo kunnen uitdrukken.
Voor het Onderste deel van de geldcirculatie, dat tot een
zekere hoe’veelheid nodig is voor gebruik in het dagelijks
betalingsverkeer is de aard van de dekking tamelijk irrele-
vant; voor het,.bovenste gedeelte, dat dienst doet als ,
koopkrachtaccumulator op langere zicht, is de aard der
dekking buitengemeen belangrijk. Wanneer al het goud,
opgestapeld in Fort Knox, in de aarde verzonk zou men
daar niets van behoeven te merken, totdat door een con-
Sumptie in de Verenigde Staten boven het lopende inkomen
een beroep zou worden gedaan op de goudvoorraad.
Dekking en monetair evenwicht.
Een verstoring van het zgn. monetaire evenwicht kan
alleen dan een bedenkelijk gevolg hebben, wanneer de
koopkracht welke tot die verstoring leidt wordt uitgeoefend met geld, dat een kwalitatief slechte dekking heeft. De leer
van het monetairc evenwicht is mi. daarom zo op de voor-
grond gekomen, omdat de kwaliteit vân de gelddekking
er niet op aankomt, zolang de koorddanser zich iii even-
wicht weet te houden.
De leer krijgt pas praktische betekenis bij slechte geld-
dekking.
Naast de goid- en deviezendekking van de circulatie-
bank verschaffen de handelsbanken ongetwijfeld het beste
stukje van de geiddekking in .hun credïetgeving, welke
een liquide karakter heeft en elasticiteit bezit. Jinst wanneer
eeh koopdrang ontstaat, zullen de goederenvoorraden met
de credieten gefinancierd de neiging hebben te verminderen.
De actief gev’orden koopkracht moet zich o.a. aan door
hët bankwezen gefinancierde goederen kunnen bevredigen.
Daarom is de kwaliteit van deze credietgeving ook uit
algemeen oogpunt zo uitermate belangrijk.
Worden met saldi welke geidkarakter hebben, en in het
bijzonder wanneer deze dienen als ,,store of value”,
waarden gefinancierd die
niet
bestend zijn in het handels-
verkeei te worden overgedragen dan wordt de harmonie
tussen vordering en dekking verbroken. Overigens mag
in deze niet onopgemerkt blijven, dat de betrekkelij k kleine
credietgeving aan het bedrijfsleven der handelsbanken in
GELDSOORT
Bankpapier
Saldi bij circulatiebanken
–
.
Muntpapier en tekenmunt
Saldi bij handelsbanken
Saldi bij boerenleenbanken
Postgiro
/
–
678
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12
September 1951
ons land vor het overgrote gedeelte uit hun kapitalen en
reserves en uit termijndeposito’s geschiedt.
Het kwalitatief goede gedeelte van de gelddekking treft
men dus aan in de goud- en deviezendekking van de circu-
latiebank, in de credietgeving aan het bedrijfsleven van
de handelsbanken, en waarschijnlijk vindt men bij de
credietgeving van de boerenleenbanken, welke uit zgn.
spaargelden geschiedt, ook een deel met elastisch karakter.
Op deze dekkingsmiddelen parasiteert als het ware al het
tegen andere dekking in omloop zijnde geld.
Het spaarbankwezen is opgebouwdin de vooronder-
stelling der spaarderssubstitutie. Immers de beleggingen
der
,
spaarbanken geshieden behoudens een liquiditeits-
marge’ in de kapitaalmarkt, waar.in men door overdracht
van gelden aan een andere partij voor langere tijd afstand
doet van de koopkracht ervan. ‘Voor de houders der
daartegenoverstaande spaarrekeningen heeft hun tégoed
echter geldkarakter. Maar wat de een opvraagt wordt door
de ander gestort. Moge deze hypothese voor spaarbank-
politiek aannemelijk zijn, voor belegging, van girogelden
is zij zonder meer verwerpelijk.
– ‘Het is-een van de eigenaardige anomaheën waarop men
zo af en toe’ in het leven stuit, dat de Postgirodienst, die
bij de uitzetting der toevertrouwde gelden alle regelen van
gezond monetair bçleid overtreedt, nu juist onder beheer
staat van dezelfde Overheid, die aan het in goede tradities
werkende bankwezen haarfijn ‘regelen voor zijn gestie wil
voorschrijven. In een volgend artikel zal de rol van Wet
bankwezen aan een beschouwing worden onderworpen.
Amsterdam.
‘
Mr H. F. VAN LEEUWEN.
– De onuitputteljke nâtuur
Volgens de traditionele economische definitie omvat het
begrip grond de’ oorspronkelijke en orivernietigbare pres-
taties van de bodem
‘).
,,Was het maar waar”, merkt Prof.
Dr E. de Vries op in zijn’bekende boek ,,Wat aarde be-
taalde”. Welke prestatie van de bodem is onvernietigbaar?
De bodemerosie, die op tal van plaatsen de grond doet
wegspoelen of wegwaaien, heeft tevens de doctrine van
de onvernietigbaarheid van de grond weggevaagd. Gehele
landstreken, die oorspronkelijk een bloeiende landbouw
hebben gekend, zijn ten gevolge van de bodemerosie tot
onvruchtbaarheid vervallen. Men zie Perzië, Israël, Grie-
kenland, Spanje, grote delen van Noord-Afrika, Italië en
ZuilI-Frankrijk, alle landen met een groot verleden. Over
de Verenigde Staten wil ik het niet hebben. Daar is de
publieke opinie tijdig wakker geschud en vordt de bodem-
erosie bestreden in een stadium dat slechts plaatselijk
dicht bij de vernietiging.staat, die in andere delen van de
wereld regel is.
Deze laatste opmerking bewijst ‘reeds, dat ik mij niet
kan verenigen met de conclusies van de zgn. ,,scare books”
2
).
Deze boeken voorspellen de ondergang van de mans- ‘
heid als gevolg van de roekeloze verkwisting van de eigen-dommen van deze aarde. Zij behoren tot de meest typische
uitingen van de moderne tijd en ieder beschaafd mens
moet er althans één lezen. Zij confronteren de lezer met
ernstige zorgen voor de tôekomst. Maar zij missen objec-
tiviteit. Zij constateren, dat het huidige gebruik van de
bodem op vele plaatsen tot de vernietiging van de bodem-
vruchtbaarheid leidt. Maar zij onderschatten de tegen-‘
gestelde tendentie, die van de meer op wetenschappelijke
basis gédreven landbouw, die jüist een verhoging van de
productiviteit van de gronden ten gevolge heeft. Hoe de
toekomst zich zal ontwikkelen hangt af van de vraag, of
de desfructieve dan wel de constructieve krachten in de
maatschappij de overhand zullen verkrijgen.
Hoe dit zij, er bestaan geen onvernietigbare prestaties
van d6 bodem. Ook in Nederland niet. Laag Nederland’
bestaat alleen dank zij de voortdurende zorg voor de be-
dijkingen en de bemaling. Zou deze zorg verslappen, zo
zou het land weer terugvallen tot de staat van moeras
en zou de bevolking weer zijn bestaan moeten zoeken in
vissen en rietsnijden. Hoog Nederland kent dit bezwaar
niet, maar indien het grondwater in de zandgronden daalt,
worden deze vrijwel waardeloos. Een dergelijke water-onttrekking vindt plaats, waar grondwater in grote hoe-
veelheden gewonnen wordt ten behoeve’ van drinkwater
‘) David Ricardo: ,,On the principles of political econoniy and taxation”,
second edition 1819, blz. 47; Prof. Dr H. M. H. A. van derVaIk: ,,Grond-
begrippèn en grondbeginselen der economie”, 1946, blz. 35.
,
‘) Vogt: ,,The road to survival”; Osborne: ,,Oür plunde’red planet”; Jacks
& whyte,,,The rape of the earth”, en andere werken.
of industriële toepassingen. Men behoeft maar’ aan Ken-
nemerland te denken, om in te zien, dat de. productiviteit
van zandgronden, in dit geval duinzandgronden, op de
wankele basis van een stationair grondwaterregiem
berust.
De gestelde economische definitie van bet begrip grond
bevat nog een tweede woord,’dat aanstoot geeft en wel het
woord ,,00rspronkelijke”. Bedoeld is klaarblijkelijk, dat
de grond oorspronkelijk een zekere productiviteit bevat,
dnatuurljke vruchtbaarheid na de ontginning. Dit woord
moet in de definitie terecht gekomen zijn in de tijd van véér de invoering van de kunstmest. Het doet thans aan
als een anachronisrne. ‘In mijn boek ,,Sociale en ecÖno
mische bodemkunde” (Amsterdam 1949) heb ik het begrip
natuurlijke vruchtbaarheid uitvoerig besproken. Onder de
oorspronkelijke vegetatie heeft de bovengrond veelal een
zekere chemische rijkdom, die door tie begroeiing in de
loop van talrijke eeuwen geleidelijk vergaard is. Wordt
het land ontgonnen, dan is het in het begin’ altijd enigszins
vruchtbaar. De ,,oerbos” vruchtbaarheid is echter spoedig
uitgeput, zodat de opbrengsten spoedig dalen. Op den
duur zakken zij tot een zeer laag çeil en het valt niet te
.ontkennen, dat grote delen van de.wereld, waar een mest-
loos of mestarm landbouwstelsel wordt gevolgd, met deze
geringe productiviteit van de grond te maken hebben. Dit
is echter niet het geval in gebieden met een zekere graad
van ontwikkeling, zelfs niet in het Nederland’ van véôr
de kunstmest. De akkérbouw berustte toen op stalmest,
die door de veestapel werd geleverd. Deze toestand heeft•
wel’ aanleiding gegeven tot verarming en uitputting van
een aantal hooilanden, maar de grote oppervlakte he.ide-
gronden was toch voor niets anders te gebruiken dan voor
de schapenhouderij. De vruchtbaarheid van de bouw
landen werd oôk toen in stand gehouden en vermèerderd
-door,de bernesting. ,
Sinds kunstmest beschikbaar is, is de productiviteit’ van
vele gronden zeer toegenomen, terwijl de heidevelden ont-
gonnen konden worden. Met kunstmest geeft de heide,
door het voorgeslacht als het minste van het minste
beschouwd, aanleiding tot een redelijke landbouw.
Wie thans door onze zandgronden reist, krijgt,de indruk
van groeizaamheid en vruchtbaarheid. Hoe anders was de
indruk een halve eeuw geleden! Waar thans een bescheiden
welvaart wordt genoten, vond men voorheen verlatenheid
en armoede.
Het beeld van de oorspronkelijke, natuurlijke srucht-
baarheid héeft alleen nog betrekking op de allerprimitiefste’
Vormen van landbouw: de mestloze. Eeuwenlang heeft
Eur6pa geleefd van een.landbouw, die op stalmest was ge-
baseerd. Toen was het beeld van de natuurlijke vrucht-
‘t
12 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
679
baarheid al verouderd. Thans, nu kunstmest in het ont-
wikkelde Europa overal te koop is,’ kan men met het
-begrip natuurlijke vruchtbaarheid nauwelijks meer iets
aanvangen.
Uit het bovenstaande
blijkt,
dat de productiviteit van
de grond in on6vikke1de landen een verworven eigen-
schap is, die b vendien in stand moet worden gehouden.
Het landbouwsysteem kan de productiviteit van de grond
doen toenemen, dan wel doen verminderen, zelfs verloren
doen gaan. En aangezien ieder, iandbouwstelsel sterk door
sociale en economische omstandigheden wordt beïnvloed
is ook de bodemvruchtbaarhid sterk van economische en
sociale toestanden afhankelijk. Een zwaar bemeste top-
grond in een hoog ontwikkeld gebied, is waardeloos in
een meer primitief gebied, waar geen mest beschikbaar
is. De bodem spoelt weg, indien de boeren te arm zijn om
maatregelen te nemen, die de grond voor de toekomst
zouden kunnen bewaren. Is de landbouw welvarend, dan
ziet men de boeren alles in het werk stellen om de pro-
ductiviteit van de grond te verhogen.
Het ligt niet op mijn weg, een moderne economische
definitie voor het begrip grond op te stellen, maar het zal, hoop ik, duidelijk zijn, dat met de traditionele definitie in het geheel niets te beginnen is.
De natuur is, wat de grond betreft, zeker niet onuit-puttelijk, maar indien een meer moderne landbouw in
sociaal-economisch opzicht -mogelijk wordt, dan kan de
productiviteit van de wereld in haar geheel enorm toe-
nernen Technisch is het een klein kunstje. Potentieel kan
de wereld een overvloed produceren. Deze vermeerdering
zou, volgens het. beste weten van deze tijd, ôok blijvend
zijn. Gelijk reeds, werd opgemerkt hangt het toekomstbeeld
af van de vraag, of constructieve dan wel destructieve
krachten in de toekomst de overhand zullen hebben.
Het onderwerp: de onuitputtelijke natuur, omvat ook
het vraagstuk van de minerale grondstoffen. Vanaf het
moment, dat de petroleum in gebruik is gekomen, heeft
men vernomen, dat de’ voorraden binnen vijf jaar uit-
geput zouden zijn. Niettegenstaande een enorm toenemnd
gebruik is de productie in vredestijd moeilijk te verkopen.
Hoewel het vanzelf spreekt, dat de natuurlijke petroleum-voorraden beperkt zijn, is de sombere toekomstvoorspel- –
ling steeds weer door de feiten gelogenstraft. Het is klaar-
blijkelijk zo, dat men geen goede voorstelling heeft van
de omvang van de natuurlijke voorraden. De ontdekking
– van nieuwe velden gaat steeds door en de exploratie gâat
niet veel sneller dan nodig is om de productie op het ge-
wenste niveau te houden. Tijdens de United Nations Con-
– ference on Natural Resourçes, Lake Success 1949, werd
de ,,petroleujmvorraad” voldoende voor 500 jaar geschat. Dze voorspelling was een welkome variant op de stereo-
tiepe
5
jaar. Niemand weet echter of deze schatting eniger-
mate juist is.
I-
Van verschillende andere grondstoffen weet men meer. Stenkool, ijzererts, fosfaat en zovele andere grondstoffen,
zij zijn alle in zeer grote hoeveelheden aanwezig. Boven-
dien leert de economische geologie, dat de belangstelling
van de exploitanten zich allereerst richt op de rijkste en
meest profijtelijke afzettingen. Raken dezé uitgeput, dan,
zijn er nog vele andere, iets minder gunstige afzettingen,
gewoonlijk van nog veel grotere omvang Met een voort-
schrijdende techniek gelukt het in het algemeen, deze min-
der gunstige afzettingen eveneens met voordeel te ontginnen.
Enkele grondstoffen, zoals fosfaat en kali, zijn essentieel
voor de landbouw en onvervangbaar. Met vele andere
grondstoffen is dat niet het geval. De technologie is geheel
gespecialiseerd op
de bekende metalen, maar zou een andere’
wending kunnen nemen, indien de voorraden van een
bepaald metaal uitgeput zouden raken.
De schrijvers ‘an de ‘,,scare books” beschuldigen de
wereld .’an ernstige verkwisting van de
iijkdommen
van
de natuur. Tegenover deze fulminaties kan worden aan-
gevoerd, dat de exploitatie van grondstoffen op het winst-
principe berust. Veelal grijpt men allereerst naar het naast-
liggende, beste en rijkste. Een meer systematische winning
zou stellig de totale productie verhogen, maar het alt
niet te ontkennen, dat deze werkwijze aanvankelijk minder
winst éneen duurder product zou opleveren. Het is moei-
lijk, een winningsplan te ontwerpen, dat over zo lange
perioden loopt, dat met alle bezwaren rekening kan worden
gehouden. Tegenover de vérspifling stat de mogelijkheid
en het streven, afvalstoffen te ”erweken.
Wij kunnen de benauwdheid over de natuurlijke grond-stoffen niet serieus nemen. De aarde is rijk aan mineralen
en energiebronnen. De bekende voorraden zijn in het al-
gemeen voor verscheidene, soms voor vele eeuwen vol-doende. En met nog langere termijnen kan’men toch be-
zwaarlijk rekenen.
Wel is de uitputting van bepaalde afzettingen plaatselijk
van groot economisch belang. De productiegebieden ver-
plaatsen zich, mede ook in verband met de stand van de
techniek. De economische toestandeh op de aarde zijn niet
stabiel maar dynamisch. Zo denken sommigen, dat de
grens ‘1ian de uitbreidin’g van de bevolking in Nederland
en België door gebrek aan zoet water zaï worden gesteld.
Het Westen van ons land verzout en de Rijn levert ook
steeds minder goed water. Gesteld dat dit juist is, zo is
dat natuurlijk erg naar voor Nederland en België, maar
het is toch slechts eën locaal vraagstuk, want elders is
er zoet water in overvloed.
Wij willen dit artikel beëindigen met op te merken, dat
het naïef is, van een onuitputtelijke natuur te spreken. Wel is de natuur rijk en de mens vindingrijk. Een veel
grotere bevolking dan de huidige kan op de aarde in
overvloed leven. De toekomstige voedselproductie iS echter
sterk afhal)kelijk van de mate, waarin een moderne land. bouw in de thans wéinig ontwikkelde landen kan worden
bevorderd. Minerale.grondstoffen zijn er vele, al vindt
men ze niet overal. De profetieën van de ondergang van
de mensheid door gebrek zijn gebaseerd op een gering
vertrouwen in de constructieve krachten van de menselijke
maatschappij.
Wageningen.
Prof.Dr C. H. EDELMAN.
Binnenlandse vaart op dë Rijn
De vraag, of en in hoeverre de Herziene Rijnvaartakte
van 1868, de zgn. Akte van Mannheim (S. 1869, no
75)
beperkingen oplegt aan de bevoegdheid van de. oever-
staten tot regeling van de scheepvaart, welke uitsluitend
binnen het eigen grondgebied op de Rijn door eigen order-
danen wordt uitgeoefend – actueel geworden in verband
met de behandeling van het wetsontwerp goederenvervoer
binnenscheepvaart – is reeds van oude datum. Zo ver-
meldt De Ranitz een vonnis uit 1882, waarin de rechter
de vraag had te beantwoorden, of de herziene Rijnvaart-
akte uitsluitend betrekking heeft op schepen, welke de vaart
uitoefenen over het gebied van meer dan één staat,. of dat
zij toepasselijk is op elk vaartuig, dat de Rijn bevaart.
De betrokken rechter beantwoordde deze vraag in laatst-
genoemde zin, met welke uitspraak De Ranitz zijn in-
stemming betuigt
‘).
Tot dezelfde conclusie kwam ons Hoogste Rechtscollege in 1934,’ toen -het de wet op de evenredige vrachtverdeling
‘)
H. de Ranitz, ne Rijnvaartakte, proefschr. Leiden 1889; Rb. Arnhem
8 Mei 1882 W 4829.
680
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 September 1951
niet van toepassing verklaarde ten aanzien van de scheep-
vaart op de Rijn, waardoor de werking van deze wet door
het zgn. Rijnvaartlek werd beperkt. Ook deze uitspraak
werd van gezaghebbende zijde onderschreven
2)..
Beide rechterlijke uitspraken hechten grote waarde aan
een historisch argument, nl. het feit, dat de tweede zinsnede
van art. 46 van de Akte van Mentz, de voorloopster van
de Akte van Mannheim, in laatstgenoemde niet werd
overgenomen. Dit artikel sluit bepaalde categorieën van
binnenlandse scheepvaart van de werkir’g der Akte uit.
Het weglaten van deze bepaling in de Akte van Mannheim
zou nu inhouden, dat deze categorieën thans wel op de
rechten uit deze Akte aanspraâk kunien maken. Naar
Telders overtuigend heeft aangetoond, gaat deze argu-
mentatie evenwel niet op, omdat met de weglating van be-
doeld artikel niet beoogd werd een verandering in het
Rijnvaartregiem aan te brengen. De weglating geschiedde,
omdat men van mening’was, dat bedoelde bepaling van-
zelfsprekend en daarom overbodig was. Uit deze weg-
lating kan dus geen argumentum a contrario worden ge-
trokken
3
). – –
Uit deze toedracht hebben de Rijnvaartcornmissarissen
de conclusie getrokken, dat, naar de bedoeling van de
ondertekenaars van de Akte van Mannheim, de in genoemd
artikel tot uitdrukking gebrachte reserve ook bij de toe-
passing van deze Akte mag worden gehanteerd. Dit zou
inhouden, dat de onder bedoelde reserve vallende cate-
gorieën van binnenlandse scheepvaart niet door het regiem
der Akte worden bestrelçen, doch dat, omgekeerd, aan
de niet onder het voorbehoud vallende categorieën de vrije
vaart op de Rijn zonder uitzondering wordt gewaarborgd.
De reserve zou uitsluitend betrekking hebben op nationale
beurtdiensten, zodat zowel de schipper, die de zgn. wilde
vaart uitoefent, d.w.z. die nu eens binnen de landsgrenzen,
dan weer ook naar het buitenland vervoert, als de vreem-
deling onverminderd bescherming uit de Akte van Mann-
heim zouden genieten
4)
,
–
Naar mijn mening is deze redenering niet zonder ‘meer
te aanvaarden. Immers, hoe men de tekst van art. 46 van
de Akte van Mentz ook moge interpreteren, het feit blijft
bestaan, dat de tweede zinsnede van dit artikel in de her-
ziene Rijnvaartakte niet is overgenomen, omdat het hierin
neergelegde voorbehoud als vanzelfsprekend werd be–
schouwd. Dit houdt in, dat dit voorbehoud dus uit anderen
hoofde aan het Rijnvaartregiem inhaerent moet worden
geacht. Doch dit houdt te’vens in, dat een redenering a
contrario ten opzichte van niet in bedoeld artikel ge-
.noemde categorieën van binnenlandse scheepvaart niet
opgaat. Immers, het feit, dat de tekst van art. 46 vanzelf-
sprekend werd geacht, behoeft in het geheel niet te beteke-
nen, dat ook de a contrario uit deze tekst voortvloeiende
beperkingen vanzelfsprekend werden gevonden.
• Derhalve zal men bij de beantwoording der hier behan-
delde vraag zich los moeten maken van de tekst van art.
46 van de Akte van Mentz, en veeleer een antwoord
moeten zoeken in doel en strekking-van de vrijheid van
scheepvaart op de Rijn, waarbij de geschiedenis onge-
twijfeld de begripsbepaling zal kunnen verduidelijken,
‘)
H. R. 17 December 1934 W 12849, N. T. 1935, no
5
met nt. Taverne;
Telders in ,,E.-S.B.” 1935, blz. 44ev. (Verz. Geschr.
iv,
bie. 31 e.v.); Fortuin
in N.J.B. 1936; blz. 705 cv. & 725 cv.
‘) Teiders in N.LB. 1937, bie. 644 (Verz. Geschr. IV, bie. 54); Rijndocu-
menten II, blz. 113. Art. 46 van de Akte van Mentz luidt: ,,Le transport de
personnes, chevaux, voitures, effets et autres objets d’une rive â l’autre, et
ce qui tient au commerce ordinaire des deux rives, n’a rien de commun avec
le présent régiement, non plus que la navigalion d’un patron ou conducteur
restreint lt,l’exercer dans i’enceinte du territoire de son souverain, sans en
dépasser les hmites, Un tel patron ou conducteur n’étant assujetti qu’aux
autorités du pays ou ii exerce son métier”. De eerste zinsnede van genoemd
artikel, welke als art. 24 in de Akte van Mannheim is overgegaan, heeft be-
trekking op ponten en veerdiensten en blijft hier verder buiten beschouwing.
) Zie het door Telders opgestelde advies van de Rijnvaartcommissarissen
dd. October 1937 over vrije vaart op de Nederlandse Rijn, in verz. Geschr,
IV, bie. 54 cv.
doch waarbij een historische interpretatie niet uitsluitend
doorslaggevend zal behoeven te zijn.
Wanneer men nu doel .en strekking van het Rijnvaart- –
regiem nagaat, dan ziet men, dat het begrip van vrijheid
der Rijnscheepvaart in de loop der tijden een evolutie,
heeft doorgemaakt. Oorspronkelijk in lfoofdzaak een reac-
tie tegen de vele tollen en stapelrechten, die het Rijnverkeer-
belemmerden, verloor het in de tweede helft der vorige
eeuw zijn fiscale karakter om uit te groeien tot een algemeen
recht voor de scheepvaart der oeverstaten
vrijelijk
elkaars
Rijngebied te bevaren, culminerende in de opheffing van
elk onderscheid ten aanzien van de scheepvaart van oever-
staten en niet-oeverstaten. Zo werd het Rijnvaartregiem
tot een waarborg voor een gezonde en evenwichtige ont-
wikkeling van de Rijnscheepvaart als geheel, teneinde
internationaal verkeer in de ruimste zin des woords mo-
gelijk te maken. Door het beginsel van vrijheid, met zijn
correlaat van gelijkheid, werden alle vlaggen deelgerechtigd
gemaakt aan de Rij rivaart, waardoor de Rijn een ware
internationale verkeersader is kunnen worden.
In een dergelijk kader behoeft een plaatselijke regeling
van zekere, zuiver regionale yerkeerssectoren niet te
misstaan, mits zulk een regeling geen internationale
‘repercussies heeft, hetgeen er op neêrkomt, dat voor
buitenlanders de vaart op de Rijn binnen het territoir
van de oeverstaten niet aan de nationale wetgeving van
deze oeverstaten zal mogen worden gebonden
5).
In dit
licht bezien, zou men zich kunnen afvragen, of de vanzelf-
sprekendheid van de tweede zinsnede van art. 46 van de
Akte van Mentz niet daarin gezocht moet worden, dat
de ontwerpers van de Akte van Mannheim de nationale
vaart door eigen onderdanen uitgeoefend reeds in haar
geheel buiten de werkingssfeer van de Akte achten te
vallen. –
Hiertegenover staat evenwel de tekst vaii art. 1 van de
Heriene Rijnvaartakte, waarin in algemeen gestelde be-
woordingen de vaart op de Rijn vrij verklaard wordt.
Dze woorden laten, naar de Hoge Raad in zijn boven-
genoemd arrest concludeerde, geen uitzondering toe,
behalve voor zover deze in de Akte zelve ligt besloten. Op deze grond reeds, afgezien van historische onjuist-heden, was de Hoge Raad de mening toegedaan, dat de
vrijheid van scheepvaart aan allen, die de Rijn bevaren,
zcinder onderscheid gewaarborgd wordt. Men kan er over
twisten, of de woorden van genoemd artikel op zichzelf
reeds voldoende duidelijk zijn, of dat zij, mede in verband
met de overige bepalingen der Akte, nadere uitleg behoe-
ven; do’ch in elk geval doet de interpretatie van de Hoge’
Raad aan de letter van art. 1 van de Akte vari Mannheim
het volste recht wedervareri
6)
Een argument voor de uitzohdering van de binnenlandse
vaart door eigen onderdanen is ook wel gezocht in de be-
palingen der Aktë van Mannheim met betrekking tot bet
Rijnschipperspatent. Volgens art. 15 van de Akte dient
ieder, die de rivier bevaart over het grondgebied van
meerdere oeverstaten, in het bezit te zijn van een Rijn-
schipperspatent, ten bewijze van zijn nautische vaardig-
heid. Uit het feit, dat dit patent nieLvereist wordt voor
schippers, die geen grensoverschrijdend verkeer bedrijven,
heeft men wel willen afleiden, dat dit verkeer buiten de
werkingssfeer der Akte’ valt. Het i evenwel de vraag, of
deze louter technische bepalingen op zichzelf tot zulk een
vergaande conclusie aanleiding vermogen te geven. Ook
5)
Zie Memorie van Antwoord op het wetsontwerp voor het vervoer van
goederen met binnenschepen, ingezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dd. 21 Mei 1951, zitting 1950-1951, no 1776, blz. 4.
‘) Art. 1 van de Akte van Mannheim luidt: ,,La navigation du Rhin et de
ses embouchures, depuïs Bâle jusqu’â la pleine mer, sok en descendant, solI
en reniontant, sera libre aux navires de toutes les nations pour
Le
transport
des marchandises et des personnes, â la condition de se conformer aux stipu-
lations contesues dans Is présente Convention et aux mesures prescrites pour
le nlaintien de ia sécurité générale. Sauf ces riglements, ii ne sçra.spport
aucun obslacie, quelqu’il Soit, 1 la libre navigation”. –
Kan ongefrankeerd
zonder nadere adres-
aanduiding worden
verzonden
ANTWOORDKAART
E.S.B.
ROTTERDAM
MACHTIGING Nr.357
De ondergetekende bestelt bij:
De Wester
Boekhandel, Nw. Binnenweg 331, Rotterdam
Telefoon 32076
Giro 18961
Woonplaats:
(In blokletters s.v.p.)
Naam:
12 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
681
de geschiede”nis van art. 15 levert hiertbe geen grond;
– terwijl art. 42 van de Akte van Mentz uitsluitend patenten
kende’ voor het bevaren van de gehele Rijn, heeft men
in 1868 ook patenten voor gedeelten van de Rijn yerkrijg-
baar willen ‘stellen, waarvoor uiteraard lichtere eisen
konden gelden, zodat meer schippers aan de Rijnvaart
konden deelnemen. Uit deze technische regeling alleen
kunnen mijns inziens dan ook niet zonder meer conclusies
‘van principiële aard worden getrokken
7).
Wellicht is een duidelijk antwoord op de hier behandelde
‘)
Zie Hostie in Receuil ADI 1929, 111 blz.
151;
Rijndocumenten Ir, blz.
110. De principiële wijzigingen, welke in Mannheim en Versailles in het
rechtskarakter van het Rijnschipperspatent werden aangebracht, blijven in
dit verband buiten beschouwing.
vraag dan ook niet te geven, en zijn voor de verschillende
standpunten – en voor de nuances van deze standpunten
– evenzovele argumenten pro als contra aan te voeren.
Doch één ding schijnt mij vast te staan: hoe men ook moge denken over.de stelling, dat een regionale verkeersregeling
ten opzichte van zuiver plaatselijke belangen niet met de
vrije Rijnvaart strijdig behoeft te zijn, in elk geval zal zulk
een regeling alleen-dan verdedigbai’r geacht kunnen wor-
den, indien zij zich bij voortduring stelt op de grondslag,
dat, met een variant op Shakespeare’s Koopman van
Venetië (Til, 3) ,,the trade and profit of the river con-
sisteth of all nations!”
Wasaenaar.
Mr J. G. SAUVEPLANNE.
De ontwikkeling van de theehandel na de oorlog
Na het einde van de oorlog werd de taak van de ,,Com-
bined Food Board”
1)
overgenomen door de ,,International
Emergency Food Council”. De politieke ontwikkeling
vormde echter de belangrijkste factor, welke de thee-
markt heeft beïnvloed India, Pakistan en Ceylon ver-
kregen nl. -een onafhankelijke status. Tot 1 Januari
1947 verplichtten de respectievelijke regeringen zich nog
alle beschikbare thee aan het ,,Ministry of Food” af
te leveren. In genoemde maand evenwel kwam hierin
verandering. India en Ceylon gingen een politiek voeren
‘met het oogmerk Calcutta en Colombo tot de belang-
rijkste theeveilingen ter wereld te maken. Het stre-
ven was hierbij gericht op het uitschakelen van
Londen als centrale theemarkt, in elk geval als markt
voor de thee, wélke uit Groot-Brittannië geherëxporteerd
wërd. De veilingen te Caltutta en Colombo werden her-
opend. Als gevolg van de ontwikkeling staakte de ,,Inter-
national Emergency Fobd Council” haar adviezen aan’
het ,,Ministry of Food” ten aanzien van de distributie
van thee. Het centrale aankoopschema en dë distributie-
regeling kwamen hiermede te vervallen. Groot-Brittannië
zelf evenwel bleef’ voortgaan• met de centrale aankoop
voor binnenlands verbrüik. Het Britse Ministerie van Voed-
selvoorziening was echter niet meer de enige koper van
Indiase en Ceylon thee. Het gevolg van de wijziging was,
dat de prijs niet meer voor, een groot deel werd
bepaald door een monopolistvrager, maar door het Vrije
spel van de wereldconcurrentie.
Tegenover de macht van de koper plaatste zich de macht
van de thans vrije productielanden. Prijsstijging is als ge-
volg van de gewijzigde constellatie niet uitgebleven. Groot-
Brittannië, als belangrijkste koper, behield echter grote
invloed. Daarbij kwam, dat dit land over een groot deel
van de aanvankelijk schaarse scheepsruimte beschikte. In principe sloot het.,,Ministry of Food” met de produ-
centen contracten af, doch de regeringen van India en
Ceylon verschaften zich grote invloed bij de vaststelling
van de voorwaarden. Men stelde het maximum kwantum
thee vast, hetwélk Groot-Brittannië in bulk möcht aan-kopen en onderhandelde over de prijs. De regeling van
het kwantum had tot doel te verzekeren, dat de veilingen
te Colombo en Calcutta van een bepaalde aanvoer zouden
zijn verzkerd. Het ,,Ministry of Food” nodigde op basis
van de overeengekomen prijzen de .ondernemingen uit
thee aan te bieden. De producenten waren vrij op de uit-
nodiging in te gaan of hun producten ter veiling aan te
voeren. De keus werd voor een belangrijk deel bepaald
door de verwachte prijsontwikkeling op de veilingen en
de prijs geboden door het ,,Mïnistry of Food”. Tussen de
operaties van de ,,bulk buying” en de vrije veilingen ont-
‘)
Zie on’s vorig artikel: De ontwikkeling van de thechandcl voor en tijdens
de’oorlog” in ,,E..S.B.” van
5
September 1951, ‘blz. 665,
stond een wisselwerking. In 1949
bijv.
liet hot prijsbeloop
op de veilingen zich minder gunstig aanzien. De onder-
nemers boden een groot deel van hun oogst aan de Britse
Regering aan. Als gevolg hiervan verwachtte men op de
veilingen een verminderd aanbod, waardoor de prijzen
daar sterk aantrokken. De’prijsstructuur behield een kunst-‘matig karakter, zowel wat betreft de prijzen geboden door
het ,,Ministry of Food” als de prijzen op de veilingen,
dit laatste omdat op deze veilingen de grootste koper’niet
als zodanig optrad.
Tot aan de heropening van de Londense theeveilingen
was de situatie wat betreft de voorziening in de Britse be-
hoeften dus gekarakteriseerd door Britse regeringsaan-kopen in bulk rechtstreeks bij de producenten met grote
invloed van de regeringen van India en Ceylon. De overige
landen voorzagen zich voornamelijk op de veilingen te
Colombo en Calcutta, en na het begin van het langzame
herstel van de productiecapaciteit van Indonesië, op de
markt te Djakarta.
De theemarkt in Nederland.
Sedert 1939 ‘was de buitenlandse theehandel in ons land
een aangelegenheid van de pverheid. Na het uitbreken
van de oorlog had uiteraard geen aanvoer meer plaats.
Voor zover
,
niet, door de bezetter in beslag genomen,
kwam de opgeslagen thee in de eerst& jaren van de oorlog
in distributie. Eerst in de tweede helft van 1945 herstelde
zich de geregelde aanvoer. De ontwikkeling van de thee-
markt, in ons land heeft zich bewogen, van een algehele
binding naar steeds grotere vrijheid. in grote trekken ver-
liep deze ontwikkeling als volgt
2).
Aanvankelijk werd, evenals in Groot-Briitannië, de aan-
voer centraal van overheidswege geregeld. Het Aan- en
Verkoop Bureau van Akkerbouwproducten verzorgde .de
aankoop, sloeg de thee op bij de .Pakhuismeesteren van
de Thee te Amsterdam en deed deze door de Theecentrale,
een door de Vereeniging van Thee-Importeurs te Amster-dam opgericht lichaam, verkopen. In 1945 en 1946 .werd
door het ,,Ministry of Food” te Londen aangevoerde en
daar ter plaatse gemengde thee, gekocht. In laatstgenoemd
jaar ging men ook over tot aankoop van originele Brits-
Indische, Ceylon- en Afrika-thee. In verband met de ont-
wikkeling op de wereldmarkt werd sedert 1947 recht-
streeks in de productielanden gekocht.
Een belangrijk feit in dé ontwikkeling vormt de her-
opening in Augustus 1946 van de Amsterdamse thee-
markt. Veilingen vonden aanvankelijk niet plaats. In plaats
hiervan werd een toewijzingssysteem toegepast, waarbij
de kopers bij toerbeurt in volgorde van een bij loting
aangewezen nummer, hun eigen keuze konden bepalen.
.e) Zie ook de verslagen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor
Noord-Holland, 1945 en volgende Jaren.
682
,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12
Septembef’ 1951
De basis van de toegewezen hoeveelheid werd eerst ge-
vormd doör de aankopen véör de oorlog, later op grond
van de ingeleverde distributiebonnen. De prijzen werden
door de Regering vastgesteld. Van belang is voorts op
te merken, dat de kopers verplicht werden gebruik te maken
van de diensten van de geautoriseerde theemakelaars.
In 1948 vond uitbreiding van de vrije handel plaats. Het
Voedselvoorzienings-Import Bureau gaf aan de handelaren
en verpakkers toestemming zelfstandig te Djakarta thee
te kopen en deze aan het V.I.B. aan te bieden: De volgende
stap was het herstel onder beperkende bepalingen van
de vrije veilingen van Java- en Sumatra-thee. Om dit
mogelijk te maken gaf het Hoofdbedrijfschap’voor Akker
–
bouwproducten, uitsluitend aan verpkkers, aankoop-
vergunningen voor deze veilingen. Handelaren waten Uit-
gesloten, zodat voor buitenlandse rekening niet kon worden
gekocht. Verpakkers kregen voorts toestemming voor eigen
gebruik uit voorraad bij transitohandelaren of rechtstreeks
te Diakarta en in’India en Ceylon aan te kopen, een figuur,
welke overigens v66r de oorlog slechts zelden voorkwam
3).
Voor de verpakkers werden in beperkte mate deviezen
beschikbaar gesteld. Op 1 Januari 1949 tenslotte werd
de rantsoenering van thee opgeheven.
Op de aanvoer van thee in Nederland in vergelijking
met véör ‘de oorlog werpën’ onderstaaTnde cijfers enig
licht
4
):
1
Aanvoer
Invoer tot.verbruik
Weder-uitvoer
1.000 kg
waarde
1.000 kg
waarde
1.000 kg
I
waarde
netto
3< f1.000
netto
x fl.000
netto
x f I.00C
1939
13.456 14.216 13.204 13.818
2.419
2.571
1949 11.764
46.817 7.677
29.702
4.827
19.298
1950
15.265
69.957
8.999
41.005
4.736
21.902
Deze
cijfers
laten zien, dat de in 1949 aangevoerde hoe-veelheid thee reeds dicht het in 1939 bereikte peil naderde.
Hieruit mag men niet de conclusie trekken, dat de markt
te Amsterdam thans weer de omvang van v56r de oorlog
heeft bereikt. Védr de oorlog kwam 80 pCt van de in
ons land aangevoerde thee door bemiddeling van de Am-
sterdamse veiling aan de markt. In 1949 was dit percentage
nog slechts 30
5).
Men mag aannemen, dat dit in verband
staat met het feit, dat de aanvoer van Java- en Sumatra-
thee nog niet het peil van vôôr de oorlog heeft bereikt.
Een factor, welke tevens een rol kan spelen, betreft de
pogingen van de productielanden de afscheephavens tot
veilingcentra te maken. Zou deze politiek succes hebben,
dan zal dit tot verzwakking van de Europese veilingen
leiden. De doorvoerhandel behoeft hier echter niet door
te worden aangetast, zoals uit bovenstaande cijfers trou-
wens naar voren komt.
De theema’rkt te Londen.
Sedert het einde van de oorlog ziet de handel te Londen
reikhalzend uit naar het ogenblik, waarop de vrije thee-
handel mogelijk zou worde’n. Eerst aan het einde van het
vorige jaar trof men voorbereidingen tot herstel van de
Londense markt. De Britse handel kreeg toestemming
zelfstandig in Azië thee in te kopen. De opening van de vei-
ling volgde’ 16 April ji. Van een volkomen vrije markt mag
men nog niet’ spreken. Immers, de Britse Regering hand-
haaft een subsidieregeling, gebonden consumentenprijzen
en de rantsoenering. India en Ceylon schijjen voorlopig ten hoogste bereid toestemming tot uitvoer van thee ten
verkoop te Londen te geven voor een hoeveelheid ongeveer
gelijk aan die, welke door middel van bulkaankopen werd
verkregen.
De drang tot herstel van de markt is in handelskringen
al jarenlang zeer sterk. De Regering echter heeft deze
lang weerstaan. In het raam van de economische politiek
‘)
Het Financieel Dagblad, 22 Juli 1948.
‘) Cijfers ontleend aan het Verslag over 1949 van de Kamer van Koop-handel en Fabrieken voor Noord-Holland, blz. 370.
5).
Jaarverslag Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zu!d-Holland,
1949, blz, 300.
werd het verbruik van thee door rantsoenering beperkt,
de prijs geregeld en door subsidiëring beneden de wereld-
marktprijs gehouden. In deze politiek paste naar de inening
van de Regering qen centrale aankooppolïtiek in de vorm
van aankopen in bulk. Zonder ten volle te treden in de
beoordeling van deze politiek moet hier naar v ren worden
gebracht, dat productie en consumptie sedert het uitbreken
van de oorlog niet in evenwicht waren. Schepping van een
vraagmonopolie bood een weerstand tegen de prijsstijging,’
welke anders zonder twijfel onmiddellijk iou zijn inge-
treden. Hiertegenover staan de nadelen, zoals de ongun-
stige invloed op de kwaliteit, gfote kunstmatigheid in de
prijsvorming, en de starheid, inliaerent aan veel overheids-
bemoeiing, enz.
De Regering achtte de tijd gekomen de gedurende 11
jaar,gevoerde politiek te wijzigen. De vraag
rijst
echter;
of in verband met de plannen van India en Ceylon Londen
weer dezelfde positie zal kunnen gaan innemen als weleer.
De kwestie ‘is dus, of de centralisatie weer de overhand
zal krijgen böven de reeds v66r de oorlog werkzame,
doch, nadien versterkte, geografische decentralisatieten-
denties. Bij beantwoording van deze vraag moet worden
\’ooropgesteld, dat het moeilijk zo niet onmogelijk is de
toekomst te voorspellen. Deze voorspelling zou misschien
met enig succes zijn te geven wanneer een vrije markt zou
worden geschapen, welke de functie van arbiter van wereld-
waarderingen onbelemmerd zou kunnen uitoefenen. Hier
mag echter thans niet van worden uitgegaan. De econo;
mische politiek, in het
bijzonder van de belangrijkste pro-
ductielanden, zal de structuur, die bij vrijheid zou ont-
staan, doorkruisen. Daarbij komt, dat men de situatie niet
alleeri voor dè huidige.omstandiglieden zou moeten bezien,
maar pok voor die, waarbij vraag en aanbod in even-
wicht zijn of wellicht overproductie bestaat. Hierbij dient
men te bedenken, dat de ‘wereldvraag naar. thee tamelijk
onelastisch is. Een betrekkelijk kleine toeneming van de
productie kan schaarste in overvloed doen omslaan.
In een tijd van schaarste is de positie van de productie-
landen sterk. Dit heeft deze lânden in de achter ons liggende
jareri in staat gesteld tot voor kort hun medëwerking aan
het herstel van de Londense veilingen te onthouden. Deze
is echter onontbeerlijk, o.a. omdat de werkvoorraden in
Londen te klein waren om tot een vrije veiling te komen.
Naarmate het genoemde evenwicht tot stand k’omt, hetgeen
het ,,International Tea Committee” in het lopende jaar
verwacht
8),
verschuiven de machuiverhoudingen. Dit is
waarschijnlijk een belangrijke reden, dat in de houding
der productielanden een wijzigingis gekomen. De factoren,
welke bij het hier gestelde probleem een rol spelen, zijn
vele. Sommige zijn onzeker, hetgeen de taak zo zeer be-
moeilijkt, dat’ onderstaande beschouwing onder ‘voor-
behoud wordt gegeven. Wij zullen’ een aantal factoren
bespreken zonder dat wij er zeker van zijn, volledig te zijn.
In ons vorige artikel gaven wij een aantal factoren
ter verklaring, van het ontstaan van de Westeuropese’
markten. Een aantal van deze factoren blijft werk-
zaam en zal de handel o.a. naar de Britse hoofdstad
trekken. Londen beschikt nog steeds over een goede
technische outillage, grote. vakkennis en een klimaat,
dat opslag zonder aanmerkelijk kwaliteitsverlies moge-
lijk maakt. In dit alles delven de Aziatische markten het onderspit. Op de markten in Azië zijn de opslag-
en verwerkingsruimten (ruimte, waar de thee, wordt
klaar gemaakt voor’ inspectie, monstertrekking, verkoop
en levering) nog geenszins voldoende
7).
Het apparaat
der primaire markten is onvoldoende om een oogst snel
te verwerken. Dit kan tot scherper prijsfluctuaties leiden
dan in Londen gebruikelijk was, welke markt als reservoir
) Latere berichten doen, echter twijfel
rijzen;
zie ,The
l
Economist” van
.
21 April 1951, blz, 949.
‘) J. D. Ewing, ,,Tea and Coffee Trade Journal”, Februari 1949, blz, 32.
12 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
683
dienst deed en een stabiliserende invloed op de prijzen
uitoefende. Dit vôrmt een der meest krachtige factoren
tegen de ontwikkeling van Calcutta en Ceylon als wereld-
marktplaatsen. Er wordt echter aan de verbetering gewerkt.
In totaal was in
1938/1939 891.000
sq. ft. opslagruimte
ter beschikking, welke in
1947/1948
tot
1.450.000
sq. ft.
was uitgebreid. De bestaande yemen zijn echter ten dele
van een tijdelijk karakter en verspreid over de haven-
terreinen, waardoor oponthoud en grotere kosten voor de
behandeling van de thee ontstaan. De bouw van een
modern veem zou noodzakelijk zijn, doch de daaraan ver-
bonden investeringen zijn hoog, zodat men hiertoe niet
gemakkelijk komt
8)
.
–
De beschikking over een aan hoge eisen beantwoor
–
dende opslagr(imte is in het bijzonder in tropische ge-
bieden van groot belang. Immers, wanneer deze onvol-
doende is ontstaat door de vochtige warme atmosfeer een
snel dalende kwaliteit met als gevolg een slechte prijs
voor de producenten. De betekenis van de opslag stijgt
wanneer de afzet stokt, hetgeen in de toekomst onge-
twijfeld wel eens het geval zal zijn. Is dan geen behoorlijke
opslagplaats aanwezig, dan komt dit dp grote verliezen
te staan. De Londense markt bood vroeger dan ook een
zeker mate van elasticiteit.
Wat betreft de vakkennis en de aanwezigheid van terzake
kundige makelaars e.d. voldoet Londen aan hogeré eisen
dan Calcutta of Colombo. De grote theefirma’s in de wereld
schijnen echter hun vertegenwoordiging in laatstgenoemde
plaatsenuit te breiden of er zich te vestigen
9).
Het feit,
dat de Londense markt geslotenwas, heeft vele landen,
o.a. ons land, gedwongen zich op de markten te Calcutta
en Colombo te begeven.
Op de markt te• Londen werd een groot aantal
variëteiten van thee aangeboden, afkomstig van vele
productiegebieden. In Calcutta en Colombo is men gebonden aari de soorten, welkç het land oplevert.
De keuze is derhalve beperkter, hétgeen voor de kopers
een nadeel kan opleveren, voral omdat zij uit verschil-
lende soorten thee een melange samenstellen. De orgafti-
satie te Londen stelde voorts ook een groot aantal kleinere
kopers in de gelegenheid ter markt t& komen en zich
van thee te voorzien. De vraag is; of Calcutta en
Colombo even gemakkelijk voor de kleine kopers toean-
kelijk zijn. Het nadeel geldt eveneens voor verkopers,
omdat de markt bij geografische decentralisatie minder
ruim is, hetgeen op de hoogte der prijzen van invloed
kan zijn. Hier staat echter tegenover, dat de producenten,
wanneer zij hun producten naar de veilingen van Calcutta
en Colombo sturen, eerder over de opbrengst beschikken
dan bij veiling te Londen.
De nationale factor ifeeft, zoals wij naar voren brachten,
in het yerleden bij de vestiging van de markten in West-
Europa een rol gespeeld. De mogelijkheid, dat in de toe-komst inheems kapitaal en leiding voor de productie van
tropische, in het bijzonder Aziatische goederen, grotete
betekenis zal
krijgen,
is niet denkbeeldig. In dat geval zou
de zetel der ondërneming in. het productieland komen te
liggen. EenS speciale band met West-Europa bestaat dan
niet meer.
Een belangrijke, wellicht de belangrijkste factor, is het
bestaan van een grdte consumptie in Groot-Brittannië,
een omstandigheid, welke zonder veel twijfel van blijvende
betekenis zal zijn. Dit zal ook in de toekomst de grootste
steun voor de positie van Londen blijven.
De opening van de Londense veiling is slechts een
eerste, zij het een belangrijke stap naar de algehele
vrijheid. Rantsoenering, subsidiëring en gebonden detail-
prijzen blijven voorlopig de vrijheid beperken. De
‘) ,,Development of Calcutta as a world market”, ,,lndian Finance”,
22 Januari 1949.
) Jaarverslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-
Holland, 1949.
–
vraag rijst, of dit in overeenstemming is te brengen
met de êisen, ,welke een veiling stelt. Wat de door
de Britse Regering vastgestelde detailprijs betreft, ligt
de moeilijkheid niet zozeer in het feit, dat deze
prijs star is, omdat ook v66r de oorlog de consu-
mentenprijs slechts betrekkelijk’ weinig beweging ver-
toonde. De moeilijkheid schuilt enerzijds in het feit, dat
de bestaande prijs wellicht t& laag is om de kopers op
de veilingen in staat te stellen voldoende hoog te bieden.
Zouden de biedingen niet hoog genoeg kunnen zijn, dan
zou het gevolg zijn, dat er een onvoldoende hoeveelheid
thee naar Londen zou komen. Een bezwaar, dat eveneens
van invloed kan blijken te zijn, betreft
t
het kunstmatig
karakter van de huidigë
prijzen.
De Britse consumptiprijs
berust op de door de Regering betaalde prijs aan de pro-
ducenten, welke weer gebaseerd is op de bsisprijzen in
1936/1938.
Ook de prijzen dp de veilingen te Calcutta en
Colombo zijn kunstmatig, omdat de grootste verbruiker
niet op deze veilingen verscheen. Men is in Londense
kringen echter optimistisch en verwacht, dat de variaties
in prijs in verband met kwaliteitsverschillen voldoende
zijn om een werkelijke markt te scheppen. Voorts meent
men als belangrijkste gevolg te mogen verwachten, dat de
kwaliteit der door de consumenten te kopen thee zal worden
verbeterd.. Verwacht wordt, dat de heropening van de
Londense veiling de plantages, welke betere kwaliteiten
produceren, hogere prijzen zullen verschaffen dan die be-
taald door het ,,Ministry of Food”, prijzen, die meer
de voorkeur van de consumenten weergeven dan die
berekend door het ,,Ministry of Food”. Door ,,bulk-
buying” is de prijsspreiding geringer geworden. De moeilijkheid van de subsidiëring heeft men opge-
lost door de subsidies aan de makelaar uit te betalen. De
koper betaalt dus de prijs verminderd met de subsidie, de
verkoper krijgt de veilingprijs, d.i. de kopersprijs ver-
meerderd met de subsidie.
Conclusie.
Na het bovenstaande kan onze’ conclusie kort zijn.
Het blijkt immers, dat Londén zowel voor kopers als voor
verkopers nog vele voordelen biedt. Nu de mogelijkheden
weer open staan, mag men verwachten, dat alle partijen
zich deze zullen trachten t verwerven. Voor de afzet in
Groot-Brittannië zelf zal Londen zonder veel twijfel een
bëlangrijke markt blijven. In de geschiedenis is al -meer
gebleken, dat het ontstaan van marktplaatsen in de pro-
ductiegebieden de positie van Westeuropese markten wel
heeft verzwakt, maar niet heeft te niet gedaan. Voor andere
landen, zoals Australië, Verenigde Staten, Canada enz.
zullen de markten in Azië waarschijnlijk echter van grotere
betekenis worden dan vroeger, een ontwikkeling, welke
door de Regeringen van India en Ceylon met alle middelen
zal worden gestimuleerd.
I
–
Hilversum.
C. D. JONGMAN, ec.dra.
INGEZONDEN STUK
Statistische bepaling van de ontwikkeling van de
Nederlandse ruilvoet
Dr Ph. J. Idenburg, te ‘s-Gravenhage schrijft ons:
Het in ,,E-S.B.” van 22 Augustusjl. gepubliceerde artikel
van F. J. Clavaux over bovengenoemd onderwerp geeft
mij aanleiding tot enkele korte opmerkingén. 1. De heer Clavaux meent te kunnen aantonen, dat de
algemene Paasche-prijsindices van de uitvoer niet bruik-
baar zijn voor het door hem gestelde doel en maakt ten-
einde dit aan te tonen gebruik van cijfers betreffende de
landbouwexport, welke met opzet door mijn Bureau
niet
1
684
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 September 1951
gepubliceerd worden om onjuist gebruik te voorkomen.
Voor een studie van de ontwikkeling van de ruilvoet
moet de seizoeninvloed zoveel mogelijk worden uitge-
schakeld; dit doet men door het berelenen van de trend.
De heer Clavaix meent, dat zulks moet geschieden door
toepassing van het Laspeyres wegingssysteem, met als
consequentie het invoeren van constante prijzen voor
artikelen, die in bepaalde maanden in .het geheel niet
uitgevoerd worden, hetgeen’ in de landbouwsector zeker geen uitzondering is. Indien bepaalde artikelen’uit de in-
of uitvoer verdwijnen,
blijven
zij op het prijsindexcijfer
volgens Laspeyres toch een grote invloed uitoefenen.
Het oude en moeilijke probleem Paasche of Laspeyres
met de voor- en nadelen aan elk van deze wegingssystemen
verbtnden – voor- en nadelen, welke vaak nog afhankelijk
zijn van de doelstelling – is ingewikkelder en ook anders
dan door dd schrijver voorgesteld. Thans is hij van de
Scylla op de Charibdis gestoten.
Het schijnt nog niet algemeen bekend te zijn, dat
totaalcijfers bruikbaar kunnen zijn, terwijl zulks nog niet
geldt voor de deelcijfers. Deze statistische waarheid wordt
in ieder geval verwaarloosd, wanneer men de onbruikbaar-
heid van totaalcijfers tracht te bewijzen door de onbruik-
baarheid van deelcijfers aan te tonen.
in het artikel is bovendien unit-value index ten on-
rechte gelijk gesteld Inet Paasche-index. Men”heeft ook
unit-value Laspeyres-indices. Unit-value (= waarde per
eenheid) zegt iets over de prijsbepaling, Paasche over de
weging. Dat ook de prijsbepaling in verband met de doel-
stelling van belang kan zijn, is de schrijver ‘kennelijk ont-
gaan.
Uit het artikel blijkt duidelijk, dat een nadere behan-
deling van genoemde problemen noodzakelijk is. In een
volgende aflevering van de ,,Statistische enEconometrische
Onderzoekingen” zal daarom wederom een beschouwing
aan de samenstelling va’n deze cijfers en hun bruikbaarheid
voor de bepaling van de ontwikkeling van de. ruilvoet
gewijd worden.
ik hoop dusdoende onjuist gebruik en, ten gevolge
daarvan onvruchtbare, critiek op onze gegevens te voor-
komen.
Naschrift.
Naar aanleiding vn de reactie van de heer Idenburg
op mijn artikel in ,,E.-S.B.” van 22 Augustus jl. moge ik
enkele korte opmerkingen maken.
Ad. 1. Het is niet duidelijk waarom de prjsindices
voor de landbouwexport, welke voor 50 pCt het totale
exportprijsbeloop bepalen, gemakkelijk onjuist gebruikt
zouden worden. T.a.v. het totale beloop bestaat hiervoor
blijkbaar geen vrees.
Ad. 2. Het uitschakelen van seizoensinvloeden door
middel van een trend heeft het bezwaar, dat geen recent
inzicht kan worden verkregen. Waar de seizoenfiuctuaties
zich ni. in een jaarperiode afspelen’ zullen de reultaten
van een trepdberekening steeds e’n vertraging te zien
geven van 6 maanden. Dit nu past niet in de eerder ge-
poneerde doelstelling t.w.: inzicht in. het beloop van de
ruilvoet op korte termijn. Er zijn inderdaad bezwaren ver-
bonden aan het gebruik van het Laspeyres-wegingssysteem
t.a.v. die artikelen, waarvan geen in- of uitvoer in een be-
paalde periode plaatsvindt; voor het, nagestreefde doel
zijn deze bezwaren èchter minder geteld, dan die verbonden
aan de Paasche-i nd ices. Immers, hetconstant houden van
de prijzen voor de betrokken artikelen trekt het beeld
niet scheef, doch heeft alleen een ‘nivellerende invloed op
de totale prijsfluctuaties per maand. Hiermede wordt dus
een soortgelijk effect bereikt als bij een trendberekening.
Ad. 3. Het lag niet in de bedoeling en was ook niet
wel doenlijk oni in het bestek van een artikel de gehele
problematiek Paasche-Laspeyres te belichten.. Volstaan
werd met een beknopte vermelding van die aspecten, die
voor de onderhavige analyse van belang werden geacht.
De Charibdis leek ter bereiking van het gestelde doel nog
het meest aantrekkelijk.
Ad.
4,
Inderdaad behoeven deelcijfers in het algemeen
een geringere nauwkeurigheid dan totaalcijfers. Indien een
deelcijfer echter voor de helft het totaalcijfer bepaalt,
Fnag dit toch zeker niet als onbruikbaar worden beschouwd.
Eventuele onnauwkeurigheden in zulk een deelcijfer mani-
festeren zich immers naar rato in het daaruit afgeleide
totaalcijfer. Indien men een cijfer, hetwelk voor 50 pCt het
totaalcijfer bepaalt nog als deelcijfer qualificeert lijkt de
geponeerde ,,statistische waarheid” moeilijk houdbaar.
– Ad.
5.
De door de heer Idenburg gemaakte opmerking
over het verkeerde gebruik van de term ,,unit value indices”
wordt onderschreven. Het hieraan mhaerente bezwaar met
betrekking tot de prijsbepaling (gemiddelde prijs per
statistische positie) geldt uiteraard in beide gevallen.
De aangekondigde beschouwing in ,,Statistische en
Econometrische Onderzoekingen” over het onderhavige
onderwerp wordt met belangstelling tegemoet gezien.
Voorshands wordt echter geen aanleiding gevonden om
de in het voôrnoemde artikel geponeerde mening te herzien.
Rotterdam.
F. J. CLAVUX.
BOEKBESPREKING
Dr E. J. TOBI en Drs A. W. LUYCKX: Herkomst en
toekomst van de middenitander.
Een studie over de
broepsmobi1iteit in de middenstand. A. J. G. Streng-
holt’s Uitgeversmij NV., Amsterdam 1950, 192 blz.
Tezamen met Drs Luyckx, secretaris van de hoofdgroep
Ambacht, heeft de bekende schrijver over middenstands-
problemen, Dr Tobi, een studie gepubliceerd onder boven:
staande titel. Deze stüdie is voortgekomen uit een zekere
mate van ongerustheid, die er zowel bij de schrijvers als
ook bij andere middenstandsdeskundigen bestaat over de
toekomst van de middenstand. Het onvoldoende stands-
besef, dat bij deze maatschappelijke groep leeft en dat
blijkt uit de geringe belangstelling voor organisatie, vak-
opleiding erz. en voorts ook de betrekkelijk slechte econo-
mische resultaten, die zij behaalt, gaven voldoende reden voor een dergelijke ongerustheid, maar zo als zo dikwijls
het geval is, ontbraken ook op dit terrein de exacte ge-gevens, welke nodig zijn om een gefundeerd oordeel te
vellen. Niets was bekend over het milieu, waaruit de mid-
denstander afkomstig . is, noch over het percentage der
kinderen uit middenstandsgezinnen, dat het beroep van
de vader kiest. Het zelfde gold ten aanzien zowel,van de
leeftijden der huidige middenstanders als van de leeftijden
der door hen gedreven zaken’enz. Op deze en dergelijke
vragen hebben de auteurs nu een concreet antwoord willen
geven. In het voetspoor van Prof. v. Heek hebben zij een
mobiliteitsonderzoek ingesteld onder een kleine
1.800
middenstanders, dat om verschillende redenen de aandacht
verdient. In de eerste plaats uit de aard der zaak door de verrijking van onze kennis, die het,heeft gebracht, maar
in de tweede plaats niet minder om de wijze, .waarop het
is uitgevoerd en die van methodologisch standpunt in-
teressant is.
Bij het onderzoek is gebleken, dat
38
pCt van de onder-
zochte middenstanders minder dan f2.500 en 78.pCt minder
dan f 5.000 inkomen per jaar uit hun bedrijf verkregen.
Slechts 2 pCt had een inkomen van meer dan f 10.000
per jaar. Deze cijfers behoeven niet geheel exact te zijn, omdat ze met behûlp van de voor elke branche geldende
gemiddelde bruto-winstpercentages zijn afgeleid uit de bij
de hoofdgroep Ambacht resp. de bedrijfsgroep Detail-
/
12 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
685
handel aanwezige omzetgegevens; ze laten echter wel
zien, dat het merendeel der middenstanders een inkomen
heeft, dat niet of slechts weinig uitgaat boven de inkomens
der handarbeiders.
Rond een kwart van de middenstanders heeft vroeger
een ander beroep uitgeoefend en wederom ruim de helft
van deze groep kwam uit een beroep, dat maatschappelijk
lager stond dan het h’uidige.
De inkomensverdeling-van hen, die vroeger een ander
beroep uitoefenden (onverschillig of dit hoger ,of ‘lager
gerangschikt was), is ongunstiger din die van de overige
• middenstanders.
• De helft van de middenstanders is afkomstig uit niet-
middenstandsgezinnen. De helft van deze laatste groep
is op de maatschappelijke ladder gestegen, d.w.z. hun
vaders oefenden een beroep uit, dat lager gewaardeerd
werd dan dat van middenstander.
De hier geciteerde uitkomsten vormen slechts een klein
deel van hetgeen in de publicatie van de heren Tobi en
Luyckx te vinden is. Ik ga hier opzettelijk voorbij aan de
belangwekkende verschillen, die qua vakopleiding, traditie,
en penetratiemogelijkheid bestaan tussen de vertegenwoor-
diers van het ambacht en die van de handeldrjvende
middenstand, aan de toekomstplannen van de zonen der
middenstanders, de berôepsmobiliteit van hun broers en
verschillende andere onderwerpe’n, die ter sprake worden
gebracht. De bovenstaande resultaten zijn echter niet uit-
sluitend geciteerd om de lezer een j
^
hdruk te geven van het
vele, dat door de auteurs is gepresteerd, maar ook omdat
zij juist déze uitkomsten beschouwen als symptomen van een economische verzwakking van de middenstand. Deze
uitspraak waag ik in haar algemeenheid te betwijfelen. Natuurlijk spreekt het vanzelf, dat betere economische
resultaten, c.q. een gunstiger inkomensverdeling de midden-
stand in een sterkere positie zou plaatsen, maar ik ben er
nit van overtuigd, dat de middenstand deze positie
vroeger
bezeten heeft. Exacte gegevens hieromtrent •ontbreken, –
maar ook enige decennia geleden zijn er ongetwijfeld naast
het bekende type van de degelijke en gezeten vçrtegen-
.woordiger van deze groep verscheiderien geweest, wier
bedrijf als ,,randbedrijf” diende te worden beschouwd.
Penetratie in de-middenstand, vooral uit lagere rang-
standen, achten de schrijvers gevaarlijk. Wel juichen zij
de stijging als zodanig toe, doch zij vrezen er een verzwak-
king van, omdat de nieuwe middenstanders als regel niet kapitaalkrachtig zullen zijn. Mij lijkt dit bezwaar minder
groot. Zij, die zich weten op te werken, zijn gewoonlijk
niet de slechtsten. Ik acht ook de ongunstiger inkomens-
verdeling dezer personen geen bewijs voor de achteruit-
gang. Zij laat slechts zien, dat de nieuwkomers het (aan-
vankelijk) niet zo gemakkelijk hebben. Mijn voornaamste
argument is echter het volgende. De Nederlandse bevolking
is in de achter ons liggende periode met câ 30 pCt in één generatie toegenomen en de middenstand is ‘ermoedeljk
nog sneller gegroeid. Hieruit alleen volgt reeds, dat een ‘tamelijk krachtige penetratie noodzakelijk is en het lijkt
,mij dan wenselijker, dat deze uit lagere standen komt
dan uit hogere. Het is mogelijk, dat de snelle groei op
zich zelf een gevaar inhoudt en daarom ben ik het mèt de
schrijver eens, dat uitwassen, zoals in de crisis van de jaren
dertig optraden, verneden moeten worden en dat de vesti-
gingswet Kleinbedrijf in dit opzicht zegenrjk heeft gewerkt.
Ook als men van mening is, dat niet alle conclusies,
die door de schrijvers getrokken worden, steunen op het
door hen verzamelde materiaal, dan toch zal men moeten
toegeven, dat hun werk belangrijk is. Voor de midden-
standsorganisaties vormen de resultaten een waardevolle
bron en veel van wat thans nog twijfelachtig schijnt zal
bevestigd of verworpen kunnen worden als dit onderzoek
,wordt gevolgd door soörtgelijke studies voor andere groe-
pen in de, srnenleving.
Thans nog enkele opmerkingen over het onderzoek zelf.
Het spreekt vanzelf, dat dit verricht moet zijn voor een
steekproef uit de middenstandsbevblking, maar belang-
rijk is dat deze steekproef zo zorgvuldig gekozen is. Als
,,universum” is gebezigd de massa bestaande uit de carto-
theken van de hoofdgroep Ambacht en de bedrjfsgroep
Detailhandel. Weliswaar was men hierdoor gebonden aan
wat door deze organisaties tot de middenstand wordt ge-
rekend, maar in de eerste laats dekt dit begrip zich zeer
goed met datgene wat .00k in het spraakgebruik onder
middenstand wordtverstaan en bovendien is het beschikken
over een goed gedefinieerd universum van onschatbare
waarde.
Uit dit uiiiversun
1
i
is een steekproef getrokken, die groot
genoeg was om aan de gestelde nauwkeurigheidseisen te
voldoen. D’berekening leerde, dat de omvang ca -1.700
personen diende te bedragen. Deze steekproef is gestrati-
ficeerd getrokken, d.w.z. er is voor
gezorgd,
dat elke
branche naar rato van haar grootte was vertegenwoordigd.
Bovendien zijn corretties aangebracht voor het feit, dat
sommige
bedrijven
in beide carthotheken voorkwamen.
Een dergelijke steekproef geeft een goede ga’rantie, dat zij
een representatief beeld van het gehele universum op-
levert.
De uitgekozen middenstanders zijn geïnterviewd door
enquêteurs van een speciaal op dit terrein werkzaam in-
stituut (De Nederlandse Stichting voor Statistiek), waar-
door zowel bereikt wordt dat een hoog percentage ant-
woorden wordt verkregen als ook antwoorden van goede
kwaliteit. In feite werden 2.000 personen benaderd en
1.774 gaven een bruikbaar antwoord. Uiteraard kan de 11 pCt weigeraars een kleine systematische fout intro-
duceren.
Om de m6biliteit te kunnen meten hebbende schrijvers
een eigen maatschappelijke ladder” samengesteld. Daar-
toe hebben zij aan een honderdtal personen een beroepen-
lijst voorgelegd en ieder verzocht elk der beroepen een
van 0 tot 4 variërend rangcijfer toe te kennen. Elk beroep
verkreeg zo een score, die van 0 tot 400 kon variëien.
Vervolgens werden de beroepen naar deze score gerang-
schikt. ‘ •
Hoewel de schrijvers zich in het algemeen goed gerea-
liseerd hebben, dat het werken niet steekproeven slechts
tot resultaten met een beperkte nauwkeurigheid kan
leiden, hebben zij zich toch onvoldoende gerealiseerd, dat
ook de zojuist beschreven ladder aan tamelijk grote on-
nauwkeurigheden onderhevig is. Ik zie nu maar af van de
principiële vraag, of het geoorloofd is de kwalificaties van
verschillende personen bijeen te tellen. Een betere methode
lijkt mij iiet te bestaan en als men de constructie van de
ladder niet geheelop wil geven is er eigenlijk geen andere weg. Maar dan toch is de score, die wordt vastgesteld een
steekproefresultaat. Men kan zich voorstellen, dat de
juiste score zou ontstaan door enquêtering van alle Neder-landers en nu beperkt men zich tot een steekproef van 100
(zij het ook dat deze qua beroepen vrij goed verdeeld is).
Zouden alle Nederlanders.een bepaald beroep op dezelfde
wijze kwalificeren, dan was er geen moeilijkheid, doch uit
de isultaten die de schrijvers publiceren blijkt dat de ver-schiflen in feite vrij groot zijn. Voor de meeste beroepen
is de standaarddeviatie van de score ca 70. Voor een steek-proef van 100 betekent dit, dat een score heel goed een fout
kan vertônen (d.w.z. kan afwijken van het ideale gemiddel-
de) met een bedrag dat naar boven resp. naar onderen
maximaal 15 is. Het verschil tussen twee beroepen kan ge-
makkelijk 20 punten fout zijn. In dit licht bezien woedt de ,,natuurlijke” indeling van de ranglijst in 9 groepen,
die de auteurs vinden, wel wat onzeker.
Nog op enkele andere punten ontmoet men soortgelijke
twijfelachtige conclusies. Op blz. 79 wordt gesteld, dat de
gemiddelde leeftijd van automobjelherstellers (41 jaar),
686
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 September 1951
detailhandelaren in vis (42 jaar) en van’enkele andere,,be-
roepen vrij laag is. De gemiddelde leeftijd van alle in het
onderzoek betrokken middenstanders is nl. 47 jaar. Gezien
echter de grote spreiding, die dit gemiddelde uiteraard ver-
toont en rekening houdend met het betrekkelijk kleine
aantal onderzochte gevallen in sommige branches kan
men berekenen dat de meeste van deze verschillen statis-
tisch niet verantwoord zijn. Ook op blz. 99 bij de bespreking
van de gemiddelde leeftijd, waarop de zaak wordt over-
genomen, is de significantie twijfelachtig. Hetzelfde geldt
voor de verschillen in de graad van continuïteit, die bij
verschillende godsdiensten worden gevonden.
Ook buiten het terrein van de steekproeven zijn enkele
statistische lapsus te vermelden. Op blz. 81 wordt opge-
merkt, dat het percentage ongehuwde middenstanders
gering is en ter
vergelijking
wordt gewezen op het analôge
percentage voor de gehele mannelijke bevolking van 20 jaar
en oüder, omdat de middenstanders practisch alle ouder
dan 21 jaar zijn. Hierbij is echter vergeten, dat de leeftijds:
opbouw voor beide groepen totaal verschillend is. Een
juiste
vergelijking
zou tot een veel kleiner verschil leiden,
omdat het percentage ongehuwden onder de gehele bevol-
king natuurlijk het hoogst is voor de jaren onmiddellijk
boven 20 jaar, die in het middenstandsonderzoek vrijwel
geheel ontbreken.
Op blz. 83 wordt gezegd, dat de gemiddelde gezins-
grootte der middenstandsgezinnen groter is dan voor de
gehele bevolking. Ook hier speelt het verschil in leeftijds-
opbouw een rol en bovendien het feit, dat in het onderzoek
alle kinderen zijn meegeteld, bij de gezinstelling alleen de
inwonende’ kinderen.
Als laatste punt wil ik wijzen op de komisch aandoende
uitspraken op blz. 69 en 70, waar wordt verzekerd, dat de
steekproef altijd tot het meest waarschijnlijke resultaat
leidt! Hier heeft vermoedelijk de gewoonte om betrou*-
baarheidsintervallen meestal symmetrisch rond de ge-
vonden waarde te kiezen de auteurs parten gespéeld.
De gesignaleerde onjuistheden zijn echter niet aange-
haald om afbreuk aan de waarde van de studie te doen.
Intgendeel, de auteurs hebben steeds er naar gestreefd
geen conclusies te trekken, die statistisch niet verantwoord
zijn en zij zijn daarin ‘beter geslaagd dan in vele soort-
gelijke sociografische studies het geval is. Juist daarom
leek het mij wenselijk enkele punten, die aan hun aandacht
ontsnapt zijn, te onderstrepen.
Heernstede.
•’
P. DE WOLFF.
AANTEKENING
De positie van Nedérland in de wereldhandel
Ter inleiding van de 57ste Jaarbeurs, die op Dinsdag ji.
werd geopend, heeft Mr J. Milius, Directeur van, de Ko-
ninidijke Nederlandsche Jaarbeurs, op Vrijdag 7 September
jl. zijn gebruikelijke rede gehouden voor de vertegen-
woordigers van de binnen- en buitenlandse pers, met als
,,Leitmotiv”: ,,De vloed komt op, de bakens moeten wor-
den verzet”. Na te hebben vastgesteld, dat er, na een tijd
van vlot verkopen, het aanvullen van voorraden en het
bevredigen van latente behoeften, thans wrijvingsver-
schijnselen zijn opgetreden, die in tal van bedrijfstakken
tot een prijzenoorlog aanleiding hebben gegeven, beschrijft
Mr Milius de verhoudingen op de biimenlandse markt en
gaat hij na, welke koers door de middenstand moet worden
gekozen om uit del huidige moeilijkheden te geraken.
Vervolgens wordt zeer uitvoerig ingegaan op de positie
van Nederland in de wereldhandel. Laatstgenoemd ge-
deelte van Mr Milius’ rede laten wij hieronder – zij het
verkbrt – volgen.
Het duidelijkst komt de kracht der golven van het econo-
misôh getij, die de positie van Nedrland in de wereld-
handel dreigen te verzwakken tot uiting in de Neder-
landse betalingsbalans.
Was reeds bij de bilaterale handeisverdragen in de jaren
na de jongste wereldoorlog gebleken, dat Nederland een
zwakke, handelspositie bezette en ‘vrijwel steeds gebruik
‘moest maken van de zgn. ,,schommelcredieten”, die aan
de bilaterale handeisverdragen waren verbonden, thans is
door de multilateralisatie van het Westeuropese handels-
verkeer komen vast td staan, dat Nederland in ëen perma-,
nente schuidverhouding tot de overige landen van de Euro-
pese Betalings Unie verkeert. Op economisch gebied is
onze positie in vele opzichten te vergelijken met die van
Griekenland, welk land in December van 1950 eveneens
voor een dreigende uitputting van zijn credietfaciliteiten
bij de E.B.U. stond. Aangezien aan Griekenland het advies
werd gegeven zijn invoer op drastische
wijze
ter herzien en
via de restricties de positie van de betalingsbalans te ver-
beteren, is het vraagstuk actueel, in hoeverre een beperking
van de Nederlandse invoer inderdaad tot een verbetering
van de economische positie van Nederland zal kunnen
leiden. Afgezien .van vele argumenten op grond van onze
betalingsbalans, die
ongetwijfeld
voor een beperking van
de invoer .’an bepaalde eindproducten kunnen pleiten,
moet, aldus Mr Miius, toch niet worden vergeten, dat op
grond van onze ecq,nornische structuur een eventuele
invoerbeperking door haar gevolgen voor bepaalde sectoren
van ons economisch leven van nadelige invloed zal kunnen
zijn. Gezien het stijgende bevolkingscijfer moet immers
alles in het werk worden gesteld om de werkgelegenheid
in Nederland niet alleen te kunnen behouden, maar deze
ook aahzienlijk te kunnen vergroten, hetgeen noodzake-
lijkerwijze inhoudt, dat het industrialisatieproces, waar dit
mogelijk blijkt, moet worden geactiveerd. Dit betekent
derhalve, dat, om dit te kunnen ‘bereiken, in elk geval
op dit gebied aan de invoer van grondstoffen en half-
fabrikaten zo weinig mogelijk belemmeringen in de weg
mogen. worden gelegd.
Vervolgens wordt de vraag gesteld, of een remedie voor
de huidige moeilijkheden niet veeleer voor een deel moet
worden gezocht in een beperking van de consumptie.
Het is niet voor bestrijding vatbaar, dat Nederland op
grote voet heeft geleefd; consumptiebeperking kan niet
achterwege blijven en men zal dit moeten willen en durven
aanvaarden. Weliswaar zal een verminderd verbruik enige
invloed uitoefenen op de
afzetmogelijkheid
op de binnen-
landse markt, doch de verminderde productiviteit voor
het ‘binnenland zal anderzijds weer een stimulans kunnen
betekenen voor het bedrijfsleven om de aandacht ter com-
pensatie meer op de export te richten.
Er van uitgaande, dat ter bereiking van een financieel
en economisch evenwicht een verbruiksbeperking maximaal
de 7 pCt niet te boven zou behoeven te gaan, rijst de vraag,
of, in verband met deze relatief geringe beperking, maat-
regelen van bovenaf ter bereiking van dit doel niet beter
achterwege kunnen blijven, mits een ieder zichzelf daartoe
de nodige zelf beperking oplegge. Het wil spreker voor-
komen, dat dit toch mogelijk moet zijn, indien een duide-lijke en consequente propaganda daartoe een beroep doet op de medewerking der bevolking. Dit geldt temeer, daar
tal van factoren toch vanzelf reeds tot een zekere verbruiks-
beperking leiden. Mochten het beroep op de nodige zelf-
tucht enerzijds en de zelfwerking der natuurlijke factoren
anderzijds niet het gewenste resultaat hebben, dan is het
altijd nog mogelijk door overheidsmaatregelen de alsdan
nog nodig gebleken correcties aan te brengen.
Een of,lossing van de huidige moeilijkheden moet echter v&r alles worden gezocht bi de richting van een vergroting
van de Nederlandse export. Helaas staan wij er, wat dit
12 September f951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
687
betreft, niet bepaald gunstig voor. Het grootste .gedeelte
van onze export is samengesteld uit zgn. zwakke artikelen,
die het buitenland niet, of pas in laatste instantie, wil
betrekken. Bovendien kan niet worden ontkend, dat de
Nederlandsé fabrikant zich over het algemeen nog in
onvoldoende mate gelegen laat liggen aan de export naar
buitenlandse markten-en, behoudens enkele gunstige uit-‘
zonderingen, zich daarvoor
,
een giote itispanning niet
getroost. Dit is in zekere zin
begrijpelijk.
Immers in ver-
band met de goedkoop-gelçlp’olitiek van de Nederlandse
Regering heeft de binnenlandse markt aanzienlijke hoe-
veelheden goederen kunnen opnemen, waardoor de afzet
van de productie op demeest gemakkelijke wijze haar
weg vond. Hoewel men de Nederlandse ondernemer
hiervan op zich zelf bezwaarlijk een verwijt kan maken,
neemt dit toch niet weg, dat dit aan de noodzaak zich in
te spannen ook voor de export allerminst tea goede is
gekomen, wat zich thans wreekt.
Wil ons land, mede gelet op zijn bevolkingsaccres en om
te kunnen voldoen aan zijn internationale schuidverplich-
tingen en niet in het minst om een compensatie te vinden
voor de welvaartsbronnen, die teloor zijn gegaan, toch zijn
levensniveau kunnen handhaven, dan zal het exportvolume
op zijn minst moeten worden verdubbeld. De Utrechtse
Jaarbeurs beschouwt het onder de huidige omstandigheden
als een primaire taak de dringe.nd nodige opvoering van
de export onder de aandacht harer deelnemers te brengen
en activiteit te ontplooien teneinde harerzijds mogelijk-
heden te openen, die een bijdrage tot de ,,export drive”
kunnen beloven.
Ondanks haar poging iii deze een positieve bijdrage te leveren stuit de Jaarbeurs nog te vaak op moeilijkheden.
Zo blijkt, dat nog slechts een te klein aantal exposanten
belangstelling heeft voor de export. Verder verneemt de
Jaarbeurs ,herhaaldelijk de klacht van buitenlandse be-
zoekers, dat de Nederlandse standhouders, zelfs wanneer
zij zich als exporteurs aandienen, niet beschikken over
speciale exportprijzen en vaak evenmin hun exportcon-dities kunnen noemen. Tevens kon worden vastgesteld,
dat men het wel interessant vindt buitenlandse bezoekers
in zijn stand te ontvangen, doch dat men deze geen enkele
bijzondere service wil bieden; dit allés als gevolg van het
feit dat de binnenlandse markt tot nu toe een zoveel
gemakkelijker afzetgebied vormde. In deze zal nog veel
moeten worden gewijiigd, wil men inderdaad een doel-matige bijdrage leveren tot de verhoging van de Neder-
landse welvaart en medewerken aan een verbetering van
de economische positie van Nederland in de wereld. Een’
dergelijke verbetering zal immers niet kunnen worden ver-wacht, indien de Nederlandse exportèur zich niet duidelijk
,,exportminded” doch zich nog ,,passief” toont.
De vraag rijst thans of de mogelijkheden voor een aan-
zienlijk vergrote export aanwezig zijn. Mr Milius aarzelt
– niet deze vraag bevestigend te beantwoorden waarbij hij
stelt, dat verhoging yan de productie met vergroting’van
de export hand in hand moet gaan. In de Nederlandse
industrie zijn thans niet minder dan 2.422.425 personen
werkzaam om een productieve bijdrage te leveren tegen
1.676.343 personen in 1930. Voorts konden in 1950 niet minder dan 403.202 vestigingen worden geteld, die zich
‘op de één of andere wijze met de be- of verwerking van de
Nederlandse i ndustriepoducten bezighouden. Zeer ver-
heugnd’ is te kunnen opmerken, dat in de periöde van
1930 tot 1950 het aantal personen in de metaalnijverheid
met ca 210.000 of wel
95
pCt, in de bouwnijverheid met
135.000 of wel 88 pCt en in de chemische
nijverheid
met
31.000 of wel 132 pCt is toegenomen. Hieruit kan dus de
conclusie-worden getrokken, dat binnen de Nederlandse
industrie een belangrijke verschuiving heeft plaatsgevon-
den, welke reeds met het oog op de werkgelegenheid de
capaciteit inhoudt om in de toekomst ook andere dan
zwakke industrieproducten voor de buitenlandse markten
te vervaardigen.
Het ligt voor de hand, dat met vergroting der productie
alleen niet kan worden volstaan;
tijdig
zal moeten worden
gezorgd voor voldoende afzetmogelijkheden. Uitvoerig
gaat Mr Milius na welke markten eventueel in aanmerking
kunnen komen voor orze industrieproducten. Gezien de
positie van West-Duitsland in de E.B.U., moet binnen
de Europese landenkring met een scherpe concurrentie-
strijd rekening worden gehouden. Afgezien van Duitsland
en België, is het zeer de vraag of in deze kring op een
aanzienlijke’ toeneming van onze exportmogelijkheden mag
worden gerekend. Het verdient daarom alle aanbeveling
onze belangstëlling op andere gebieden, die niet tot de
traditionele afzetgebieden behoren – Mr Milius maakt
onderscheid tussen Canada, Verenigde Staten, Latijns-
Amerika, India, Pakistan en Afrika en onderzoekt de
mogelijkheden, die hier voor ons land bestaan—te richtén.
Niettemin moeten wij blijven trachten binnen ‘de E.B.0
een maximale export tot stand te brengen.
Uiteraard heeft men bij een doelbewust streven naar verhoogde export, niettegenstaande een maximum aan
inspanning, de gunstige resultaten daarvan niet geheel in
eigen handen, omdat deze voor een deel mede afhankelijk
zullen zijn van de handelspolitiek der landen, waarop men
zijn inspanning richt.
Wat het Nederlandse bedrijfsleven, ter overwinning van
de moeilijkheden, welke het op zijn weg ontmoet en zal
ontmoeten, zich echter vôôr alles tot taak zal hebben te
stellen is, dat het naar kwaliteit, prijs en hoeveelheid der
aan te bieden producten de concurrentie met andere landen
zal aan kunnen. Nederland zal er voor moeten zorgen
voor de wereldmarkt ,,interessante” artikelen aan te bie-
den. Evenals Zwitserland, dat,- gelijk ons land, arm aan
grondstoffen is en dat zijn sterke positie ontleent niet aan
het massa-product, maar aan zijn kwaliteitsproducten, die
niettegenstaande hun hoge prijs toch afzet in de wereld blijven vinden, zullen ‘ook wij het moeten zoeken in de
productie van kwaliteitsartikelen. In deze richting ligt nu,
aldis
,
Mr Milius, Nederland’s opgave.
MEÖEDELINè
Verkort jaarverslag
,
van het Nederlandsch
Economisch Instituut over 1950.
Curatorium.
En het afgelopen jaar traden af de Curatoren Dr E. Hel-
dring en Dr Ir S. L. Louwes. De Heren J. Kraayenhof en Mr W. Suermondt Wzn werden bereid gevonden een be-
noeming tot Curator te aanvaarden. De Heer W. Suer-
mondt aanvaardde tevens de functie van penningmeester,
voor deduur van één jaar.
Directorium.
In het .directoriu’m deden .zich géen wijzigingen’ voor.
Ook dit jaar vertoefde Prof. Dr H. M. H. A. van der
Valk in de Verenigde Staten.
Medewerkers.
Met ingang van dit jaar werd de heer A. de Wit tot re-dacteur-secretaris van ,,Economisch-Statistische Berich-
ten” benoemd: De heer C. van den Berg bleef als secre-
taris. van het Instituut zitting hebben in. de Commissie
van Redactie. Aangezien Dr D. H. van Dongen Torman,
adj. secretaris van de research-afdeling, het N.E.I. in het
begin van het jaar verliet, werd deze afdeling sedert 1
688
ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN
12 September1951
Februari 1950 door de heer J. Hartog geleid. De nieuwe
afdeling Regionaal Economisch Onderzoekingswerk werd
onder leiding van de heer L. H. Klaassen gesteld.
Aan het einde van het jaar telde het Instituut 36 mede-
werksters en medewerkers, van wie 10 doctorandi en 10
doctoraal studenten.
Werkzaamheden.
De werkzaamheden van het Instituut hadden betrekking
op:
,,Economisch-Statistische Berichten”
Interne research en opdrachten.
Het weekblad ,,Economisch-Statistische Bericten”
vertoonde dit jaar over het geheel genomen, een bevre-‘
digende ontwikkeling. De copiepositie was, vrijwel zonder
uitzondering, gunstig; het aantal abonnementen vertoonde
een lichte teruggang, die de vërwachting niet overtrof.
Met de Commissie van Advies voor België werd de samen-
werking op de oude voet en in een goede verstandhouding
voortgezet. Inbegrepen het maandelijkse artikel over de
Belgische Geld- en Kapitaalmarkt verschenen er iets meer dan twintig Belgische artikelen.
/
Vier nummers waren in 1950 gewijd aan.speciale onder-
werpen, te weten aan landbouwvraagstukken, Suriname
gemeente- en emigratievraagstukken. In totaal werden ge-
durende 1950 tien redactionele artikelen gepubliceerd.
In de loop van het jaar werd een nieuwe rubriek, ni. ,,Me-
dedelingen voor economisten” ingevoerd. Aan het einde
werd de opmaak van het weekblad aangepast aan de mo-
dernere opvattingen omtrent het uiterlijk van een tijdschrift.
De interne research maakte verdere voortgang,
zij het ook, dat de ontwikkeling der prijzen onze niet ge-
subsidieerde instelling dwong deze vorm van activiteit
enigszins te beperken.
Econornistenonderzoek.
Ten behoeve van het onderzoek
naar de positie en toekomstmogelijkheden van economis-
ten werd een proefenquête gestuurd aan een aantal werk-
gevers en afgestudeerden Van de Nederlandsche Econo-
mische Hogeschool. Mede op grotid van de verkregen
resultaten werd besloten de Katholieke Economische
Hoogeschool en de betreffende faculteit van de Univer-
siteit van de Gemeente Amsterdam tot medewerking üit
te nodigen, teneinde tot resultaten op breder basis te komen.
Prjjsfixdtie.
Een onderzoek werd uitgevoerd naar het
verband tussen de prijzen van investeringsgoederen en
het volume van de productie ip de Verenigde Staten.
De werkzaamheden van de opdrachtenafdeling, zowel
wat betreft de onderzoekingen voor het bedrijfsleven, als die voor.de gemeenten, iTlochten zich ook dit jaar in een
ruime belangstelling verheugen. Voor de gemeenten Amers-
foort, Bergen (N.H.), Delffen enkele andere werden regel-
matig adviezen over actuele problemen uitgebracht. Hçt-
zelfde geldt voor de opdrachtgevers uit het bedrijfsleven. De verscheidenheid in de verrichte onderzoekingen blijkt
uit de onderwerpen van een aantal uitgebrachte rapporten:
de Europese economische integratie, de ontwikkeling van
de conjunctuur in deVerenigde ‘Staten, hét verloop van
de arbeidskosten per eenheid product in een aantal landen,
analyse van het prijsverloop van enkele grondstoffen, marktanalyses voor enkele producten, onderzoek naar
de structuur van een markt, verkeers- en vervoersvraag-
stukken. Het stemt tot verheugenis, dat door deze veel-
heid van onderwerpen de leiding van het Instituut in staat
is haar medewerkers een
veelzijdige
training in de toepas-
sing der economische wetenschap te geven. Evenal het
leiding en medewerkers tot blijdschap stemt, dat in vele gevallen het uitbrengen van een rapport tot een blijvend
contact met de opdrachtgever leidde en mogelijk een af-
nemend\vantrouwen bij het
bedrijfsleven
tegen de ,,theorie”
kan worden geconstateerd.
Aan het einde van het jaar werd, in opdracht van de
Hogeschoolraad, in het archief van de Nederlandsche
Economische Hoogeschool, dat door het N.E.I. wordt
beheerd, een register van doctoren en doctorandi in
de economie van de N.E.H. opgesteld. De resultaten
werden in de vorm van een ,,adresljst” gepubliceerd.
Tenslotte kan nog worden vermeld, dat door het Insti-
tuut in September een internationale studieconferentie
over het vraagstuk van de ,,input output relations” werd
georganiseerd. De hieraan verbonden kosten werden uit
de middelen door de Rockefeller Foundation ter beschik-
king gesteld, bestreden.
De Wad Secretaris van Curatoren
Prof. Dr J. TINBERGEN.
MEDEDELINGEN
VOOR
ECONOMISTEN
Rectoraatsoverdrachten.
De rector magnificus van de Nederlandsche Economi-
sche Hoogechool, Prof. H. W. Lambers, zal op Maandag
17 September a.s. te 2.30 uur in de aula der Hoogeschool
het rectoraat overdragen aan Prof. Dr H. J. Witteveen.
In de aula der Gemeentelijke Universiteit van Amster-
dam zal de rector magnificus, Prof. Dr N. A. Donkersloot,
op Maandag 17 September a.s.’te 3 uur de rectorale waar-
digheid overdragen aan Prof. Mr M. H. Bregstein.
De rector magnificus van de Katholieke Economische
Hoogeschool te Tilburg, Prof. Dr W. R. Heere, zal op
Maandag 17 September a.s. te 4 uur het rectoraat over-
dragen aan Prof. Dr L. G. J. Verberne.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmakt.
De geldmarkt was gedurende de verslagweek zeer ruim;
Speciaal voor de korte terinijnen bestond vraag op zeer
lage disconto’s. Zo werd tegen het einde van de week voor
Septemberpapier 1 pCt geboden, voor October/November
1/16
pCt, voor December
11/4
pCt en voor Maart/April-
papier 1/ pCt.
Een combinatie van factoren is voor deze geidruimte
verantwoordelijk. 1. In September vervalt er veel schat-
kistpapier, zodat aan de banken automatisch grote hoe-veelheden liquide middelen toevloeien. 2. De gunstiger
betalingsbalanspositie van Nederland gedurende de laatste weken impliceert groter deviezenverkopen door de banken
aan De Nederlandsche Bank, hetgeen eveneens liquidê
middelen toevoert. 3. In tegenstelling met de kapitaal-
markt, waar de
verwachting
van een rentestijghig leidt tot
een
werkeljike
rentestijging, heeft op de geldmarkt de
verwachting, dat het Ministerie van Financiën de rente-
tarieven voor nieuw schatkistpapier in de toekomst zal
verhogen, ten gevolge, dat er op de markt grote vraag
naar kortlopende termijnen ontstaat, hetgeen een
daling
van de disconto’s’ voor deze termijnen meebrengt.
De kapitaalmarkt.
Op de aandelenmarkt steeg het koersniveau de afge-
lopen week enigszins, hetgeen blijkens onderstaande koers-
indices voornamelijk het gevolg was van een stijging bij
Aandelen.
A.K:u ………… .
…………
l67/
4
169
Philips
…………………..
166
11
166
Unilever
………………..
233’/
4
224
H.A.L.
.
.
………………….
173
173
11
Amsterdam Rubber ……….
98
3/,,
H.V.A.
…………………
110
1
/
4
112/
Kon.
Petroleum
…………..
286
3/4
284
1/
S
‘
12Septeniber 1951
ECONOMISCH-STA TISTISCHÉ BER1CJI TEN
–
689
de scheepvaart- en Indonesische fondsen. Inderdaad ver-
toont de binnenlandse conjunctuur in ons land momen-
teel ongunstiger perspectieven dan de wereldconjunctuur,
indien men er althans, wat de laatste betreft, van uitgaat,
dat er voorlopig geen ,,vredesecônomie” zal heersen.
Het agio yan dollarfondsen steeg wederom verder; in
het einde van de vers1ag’veek bedroeg het 194
pCt.
Thans
schijnt ook de K.L.M. vergunning te hebben verkregen
om deze fondsen ter beurzè te kopen, teneinde met de
na royering en verkoop te New York hieruit verkrégen
dollars investeringsgoederen in het dollargebied te kopen.
Op deze wijze worden dollars verkregen zonder vor-
dering” van effecten en ontvangen de vrijwillige verkopers
–
dezer stukken in de vorm van het agio een extra vergoe-
ding voor de door hén uiteindelijk verséhfte harde valuta.
De obligatiemarkt vertoonde gedurende ,de verslagweek
een herstel na de aanzienlijke koersdalingen der laatste
weken. Men meende steunaankopen van de Staat te
constateren, hetgeen, dan verband zou houden met de
voorgenomen uitgifte van een staatspremielening. Het lijkt
–
echter o.i. twijfelachtig, of de Staat ineens met een grote premielening op de emissiemarkt zou komen, zonder dat tevoren bijv. -in de vorm van een kleinere gemeentelijke
premielening de belangstèlling bij het publiek voor een
S
‘
dergelijk project zou zijn gepeild.
31 Aug.
7 Sept.
1951
1951
Aand. indexcijfers.
Algemeen
…………. …….
144,8
15,8
Industrie
………….. . …..
: 1207
,
6
207,8
Scheepvaart
………………
167,1
171,2
Banken
………………….
117,3
117,7
Indon.
aand ………… …
,
47,5
48,5,
5
oc
0
HH
‘I
h
”
o-
>
.E
30 Juti
’51
1.194.201
737.56t
3.582
278.501
207.405
13 Aug. ’51
0
1.194.464
814.197
3.178
288.2t9
211.266
20 Aug. ’51
1.194.627
1
759.538 2.875
284.068 209.125
27 Aug. ’51
1.194.783
768.963 3.162
2.76.441
210.700
3 Sept. ’51
1.194.764
817.937
3.927
266.452
2
1
9.781
10 Sept. ‘St
1.194.891′
811.868 4.295 265.048 214.028
Satdi in rekening courant
—–
o
o
.
se
0
J,
0
O>b5.
0′
S
>C-10
.g
0…75
.E
2
13 Aug. ‘Sl..
..
2.743.048 2.403.329
17.120
t.626.08&
430.632
184.783
30 Juli
…….
~
2.73
2
1.-768
2.806.139 2.302.864
–
1.626.08&
361.326
113.376
20 Aug. ’51….
2.274.646
25.244
1.626.086
278.287
t t2.089
27 Aug. ’51
…
2.76.155 2.266.345
–
1.684.824
294.113
t t 5.475
3
Sept.’51…. 2.821.012 2.279.548
21.024
1.684.824
285.973
115.198
10 Sept. ’51…. 2.770.855 2.272.085
31.554
1.684.824
289.460
113.798
DE JAVASCHE BA.NK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
00 5:
.E
•
,
.
‘E
”
00
–
,,
0
2
Data
un
0.
3
u
0
0
u2
•g
0
Q
.0
O
,
bo
31Mrt
’47
477.080
35.363
542.245 348.235
255.261
8 Aug.
‘5!
1.059.219
355.521
661.297
493.578
1.399.494
15 Aug. ’51
.
1.059.219
343.850
683.967
512.882
1.410.817
22 Aug. ’51
1.059.568
326.896
684.109
512.813
1.331.448
29 Aug. ’51
1.059.272
332.065
698.863, 500.579
1.334.393
0
–
Rekening courant
saldi
Data
g
.
1
1
.E
.0
II Mrt
’47
453.816
268.697
– –
–
–
–
895.911
8 Aug.
’51
2.865.039
260.453.
–
–
801.374
15 Aug. ’51
2.864.280
265.895
– –
837.906
12 Aug. ’51
2.847.614
264.854
– –
737.196
19 Aug. ’51
2.847.910
245.351
789.012
STATISTIEKEN
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
Staatsobligaties.
24 pCt N.W.S …………….
65./
67
3-34
pCt
194′ …………..80
82
/I
3 pCt Ïnvest. certif…………84
3/4
87 ‘/
.3
pCt 11951 . …………….
89/
90
1
!
3 pCt Dollarlening ………..98′
98
1/
J.C.B
Abonneert U op de
E.-S.B.
–
Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 f646.830.979
Muntbiljettencit-culatie per 8 Aug. 1951 f351.389.091,50
Muntbiljettencirculatie per 15 Aug. 1951 f349.529.221
Muntbiljettencircutatie per 22 Aug. 1951 f348.009.113
Muntbiljettencirculstie per 29 Aug. 1951 f347.002.712,50
‘
S
8 NLEGGINGEN EN TERUGBETALINGEN BIJ DE SPAARBANKEN
IN NEDERLAND
‘).
(in millioentn gulden,)
–
Maand
Inleggingen
.
Terugbetalingen
R.P.S.
.
1
Part.
Totaal
R.P.S. Part
Totaal
Saldo
Tot. ’46
246,4
295,1
541,5
5445
377,1
921,6
-380,1
–
40,7
Tot.
1
47
253,7
307,5 561,2 316,2 285,7
601,9
Tot. ’48
252,7
345,8 598,5
351,3
361,1
712,4
-113,9
Tot. ’49
288,3
401,2
689,5 322,7 359,5
682,2
+
7,3
Tot.
1
50
285,1
418,0
703,1
389,2
428,9
818,1
-115,0
–
12,7
Jan.
’51
24,5
41,0
65,5
35,1
43,1
78,2
–
27,7
Febr.’Sl
22,8
38,3
61,1
42,4
46,4
88,8
–
43,8
Mrt
1
51
19,3
30,3
49,6
46,7
46,7
93,4
–
29,7
Apr. ’51
16,9
28,8 45,7 35,2 40,2
75,4
Mei
’51
22,4
36,9
59,3 ‘)
30,7
40,5
71,2
–
11,9
–
10,5
Juni
‘St
22,4
34
1
1
56,5
29,2
\
37,8
67,0
–
101
Juli
‘5
1
25,4
33,7 ‘)
59,1
31,5
38,3 ‘)
69,8
‘)Bron: Statistisch Bulletin C.B.S.
‘) Voorlopige gegevens.
690
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 September 1951.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE DRIE NEDERLANDSE
GROTE BANXEN EN VAN HET NEDERLANDSE BEDRIJF VAN DE
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ ‘).
Nederl. banken
Nederl. banken
en Nederi.
Handel-Mij
(in millioenen guldens)
—
–
,
30
31
30
31
Juni
Juli
Juni
Juli
1951 1951 1951 1951
Activa:
Kas, kassiers en daggeldleningen ..
92
141
121
173
Nederlands schatkistpapier
……
1.513
1.565
2.062 2.105
Ander overheidspapier
…………
1.605
1.706
82
2.183
117
2.278
107
7
12 13
24
Bankiers in binnen- en
buitenland
.05
131
175 189
•
Prolong.
•
en voorsch. tegen effecten
.77
55
1 55
73
73
Wissels
……………………..
244
280 378
393
799 814 975
995
Debiteuren
………………….
Effecten en syndicaten
42
41
48
49
Deelnemingen
(mcl.
voorschotten)
19
sn
19
27.
•
29
t
nç)
29
Als
Gebouwen
………………….
4
4
11
6
Diverse tekeningen
…………….-
–
–
–
Belegde bestemmingsreserven
……..
1
–
Passiva:
Crediteuren
2.022
2.130
2.670
2.735
Wissels
22
24
• 24
25
Deposito’s op termijn
………..
333
336
518
531
Ksssiers en genomen dsggeldleningen
39
53
39
53
Diverse rekeningen
…………..
5
86
60
93
Bestemmingsreserven
…………
2.474
2.629
-3.312
3.437
Aandelenkapitaal
160
160
211
214
Reserve
…………………….
77
77
100
100
2.712
2.865 3.624 3.730
‘) Inveiband metafrondingen behoeft de som der afzonderlijke posten niet
met het eindtotaal overeen te stemmen.
–
PRODUCTIE AAN NIEUWE VERZEKERINGEN VAN 57 LEVENS-
VERZEI(ERINGMAATSCHAPPIJEN IN NEDERLAND ‘).
(in inillioenen guldens)
‘
Periode
Kapitaal-
ver-
zekering
Rente-
ver-
zekering
Volks-
ver-
–
zekering
–
Totaal
Totaal 1947
.
..
.
626,5
733,6
206,4
•
1.566,5
Totaal
1948
….
689,5
921,5 210,4
1.821,4
Totaal 1949
….
655,9
928,1
197,7
1.781,7
1950 December…
87,3 109,6
2
)
15,7
212,6
1951.Januari
..
54,5
62.3
2)
16,7
133,5
Februari
. .
66,3
73,8
2)
18,5
158,6
Maart
.
..
66,3
87,3 ‘)
18,3
171,9
April
-.
•
69,4
97,4
‘)
,
20,1
186,9
Mei
. –
56,5
89,8 ‘1
16,9
163,2
Juni
65,5
83,4 21
18,9
167,8
Juli
63,1
91,4′)
18,4
172,9
1)
Bron: C.B.S.
‘) Gekapitaliseerd door vermenigvuldiging met 10; inclusief opvoedings-
rente.
RECENTE EÇONOMISCHE
‘PUBLICATIES
Rechtsgeleerd Handivoordenboek,
vek1aring van Rechts-en Bestuurstermen in Nederland gebruikelijk, voor
studie en practijk, door Mr S. J. Fotkema Andreae.
J. B. Wolters’ Uitgeversmaatschappij N.V. Groningen-
Djakarta 1951, 2e druk, 339 blz., f 12,50, geb.
De waan van deze rijd,
door Ir H. 1. Keus. Nijgh & van Dit-
mar N.V. ‘s Gravenhage 1951, 39 blz., f1,50.
De economische betekenis van de. belastingen,
door Prof.
Dr. M. J. H. Smeets. L. J. Veen’s Uitgevers Mij .N.V.
Amsterdam 1951, 112 blz., f5,25.
De juiste maat,
lichaamsafmetingen an Nederlandse
vrouwen als basis van een nieuw maatsysteem voor
•
dames-confectiekleding, door 31 Sittig en Prof. Dr
• H. Freudenthal. L. Stafleu, Uitgever, Leiden 1951,
402 blz., f20, geb.
L’équilibre économique â travers la pensée ,noderne,
door
,
Ch. Magaud, 199 blz., 1951, f 6,80.
”
Die Theorie der Einkommensverteilung,
door V. Zarnowitz.
Entwicklung und heutiger Stand. Mohr, Tübingen
1951, 276 blz., f27,80.
Theorie der Vollbeschöftigung in der freien Marktwirtschaft,
door H. J. Rüstow, Mohr, Tübingen 1951, 329 blz.
f19,45.
Grundfragen der Oekonometrie,
door W. Winkler. Springer Verlag, Wien 1951, 220 blz., f19,25.
Aligemeine Organisationslehre,
door 0. R. Schnutenhaus.
Duncker. und Humboldt, Berlijn 1951, 250 blz.,
f14,40.
–
S
Die Privatwirtschaflslehre als Wissenschaft:
eine metho-
dologische Auseinandersetzung, door E. Grichting.
P. Haupt Verlag, Bern 1951,’117 blz.,
f9,95.
Das Ertragsgesetz in der Industrie,
door A. Meyer. P.,
Haupt Verlag, Bern 1951, 88 blz., f 7,50.
Economics, an introductory analysis,
door P. A. Samuelson.
McGraw-Hill, N.-Y. 1951, 2e druk, 784.blz., f21,70.
The foundations. of economics,
door W. Eucken. History
and theory in the analysis of economic reality, Chi-
cago Univ. Press, 1951, 358 blz., f20,60.
Survey of labor economics,
•
door F. Peterson. Harper,
N.-Y 1951, herz. druk, 892 biz., f21,70.
Inrerhational economic desintegration,
door W. Röpke.
Macmillan, N.-Y., 1950, 295 blz., f15,20.
Labor and industrial relations, a general analysis,
door
•
A.
Lester. A college text presenting a gen€ral discus-
sion of labor-management relations and the economic
and social factors that influence them. Macmillan
1951, 423 blz., f18,45.
On the Accuracy of Ecdnomic Observations,
door Oskar
Morgenstern. Princetôn University Prèss, Princeton,
New Jersey,
1950,
101 blz., f9,50.
Economie aspects of sovereignty,
door R. G. Hawtrey.
Longmans, 1951, f12,80.
Monetary theory and public policy,
door K. K. Kurihara.
• Allen and Unwin,
1951,
f12.
Monetary policy for a competive society,
door L. W. Mints.
MacGraw-Hill 1950, 236 blz.
The new issue market and the finance if ‘industry,
door
Henderson. Bowes &Bowes, 1951, fl7,70.
Redistribution of incomes by postwar public finance,
door
D. Seers. Basil Blackwell
1951 (15
s).
A study in the theory of inflation,door B. Hansen. Allen &
Unwin 1951 (12s 6d), f8,35.
–
The A.B.C. of the foreign exchange,
door N. Crump,
Macmillan 1951, 403 blz., (12s6d), f8,35.
Studies in practical banking,
door R. W. Jones. Pitman
19513rd ed. 323 blz. (151-), f10,05.
The British Banking Mechanism,
door W. Manning Dacey.
Hutchinsbn
1951,
(8s6d), f
5,95.
Income analysis,
door R. V. Clemence. A general intro-
duction to macro-economic analysis and a review for
those with some previous knowledge of the subject. Addison-Wesley 1951, 191 blz.
($ 2,50), f11,25.
Income and Wealth,
series 1, Eight substancial papers by
R. Stone, G. Colrïi,
J.
Marczewski. E. F. Jackson,
G. Stuvel, S. Kuznetz, J. B. D. Derksen and W. B.
Reddaway. Bowes & Bowes 1951. (30 s) f 18,60.
Business statistid, door J. R. Reggleman and 1. N. Frisbee.
Third edition, revised and • expanded particularly
with regard to machine tabulation, business cycles,
business forecasting and market analysis. New chap-
ters on planning and organising statistical work,
applied sampling and quality control. MacGraw-
Hill, N.-Y. .1951, 837 blz. ($ 5,50),.f 23,85.
12 Septem bar 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICRTEN
691
Econornics and public utilities,
door E. W. Clemens, Apple-
ton—Century Crofts 1950, 779 blz. (5,75), f24,95.
Issue, control and regulation
of
capital,
door F. P. Randail.
Heffer 1951, 118 blz., (12s 6d), f8,35.
Econornic Survey
of
Europe in
•
1950,
prepared by the
Research and Planning Division Economic Commis-
sion for Europe, Geneva, 1951, 263 blz., f10,50.
Capital development in the steel industry,
door P. W. S.
Andrews and E. Brunner. Basil Blackwell 1951 (35 s), f21,35.
Production control,
door F. G. Moore. A
.
discussion of
procedures to be used in production – control. For
students and business administration. MacGraw—Hill
1951, 466 blz. ($
5,50),
f23,85.
The transportation industries, 1889-1946,
door H. Barger.
A study of output employment and productivity.
Nat. Bur. of economic Research, N.-Y. 1951, 304 blz.
($ 4,00), f17,35.
Active analysis
of
production and allocation proceedings
of
a conference,
door T. C. Koopmans. Papers presen-
ted to a conference on linear programming held in
Chicago at the Cowles Commission for Research in
Economics on June 20-24, 1949. Wiley, N.-Y. 1951,
418 blz. ($ 4,50), f19,55.
Materials Handling: principles, equipment and met ho ds, door H. E. Stocker Constable 1951, 2nd ed” 330 blz.
(35 s), f21,35.
The rules
of
sociological ,nethod,
door E. Durkheim. Free
Press, Glencoe, 1951, ($ 2,50), f11,25.
Evolutions
of
the Dutch Nation,
door B. H. M. Vlekke.
Dobson 1951, 375 blz., fl1,35.
Economic relations
of India with South East Asia and
ivith the Far East,
door N.V. Sovani. N.-Y. 1951,
142 blz. ($ 2,00),
f9,50.
Brasil, portrait
of
half a continenT,
door T.
L.
Smith and
A. Marchant. Dryden Press, N.-Y. 1951, 474 blz.
(S 5,75), f24,95. –
The structure
of
A,nerican economy
1919-1939, door W.
W.’Leontief. An empirical application of èquilibrium
analysis. Oxford, N.-Y. 1951, 2nd ed., 282 blz.
($5,75),
f24,95.
Inflation in the U.S, 1940-1948, door L. V. Chandler.
A survey of major politics and actions public and
private, which caused the rise in prises between 1940
and 1948. Harper, N.-Y. 1951, 413 blz., ($ 6,00),
f26,—.
Government and politics in the united States,
door H. Zink.
3rd edition with 3 new chapters on congressïonal
reform, admïnistrative organisation and’ American
foreign policy. MacMillan, N.-Y. 1951 (S
5,50),
f23,85.
Marketing rnaps of the United States,
an annotated list,
door W. W. Ristow. Washington D. C. Library of
Congress, 1951, 52 blz. ($ 0,40), f1,90.
Principles
of
private and public planning,
door Wilhelm
Keilhau. George Allen & Unwin Ltd. London 1951,
– 272 blz.
The American economy.
A brief comprehensive account
from the civil war to 1940, door A. J. Youngson Brown.
George Allen & Unwin Ltd. London 1951, 208 blz.,
(15 s. net
.) f10,10.
Supplemnent (1951) to catalogue
of
economic qnd social
projects 1950.
United Nations Pubi. sales no. 1951.
11.D.2, 310 blz., U.S. $ 2,50; Swiss frs’lO,OO fl1,25.
N.V. Martinus Nijhoff, Lange Voorhout 9, ‘s Gra-
venhage.
DE iVESTER BOEKHANDEL
Algemene Binnen- en Buitenlandse Boekhandel
Nieuwe Binnenweg 331
–
ROTTERDAM
Telefoon 32076
Postgiro 18961
GESPECIALISEERD OP ECONOMISCH GEBIED
Dit
najaar verschijnt:
–
In de serie Bedrijfseconomische Monographieën:
DEEL V
–
Prof. Dr. A. Mey
BEDRIJFSBEGROTING EN BEDRIJFSBELEID
(tevens tweede druk van Conjunctuurpolitiek en
budgettering)
Geb. 1 24.-
Ecn- der belangrijkste problemen voor het bestuur
eiser bedrjfshuishouding is het ontwerpen van een be-
stuursap paraat, dat – te rechter tijd – alle gegevens
beschikbaar stelt, welke voo?’ het projecteren van de
bedrijfspolitiek onontbeerlijk zijn. De auteur geef t in dit boek de beginselen aan, welke daartoe dienen.
DE NEDERLANDSE CONVERTEERBARE
–
OBLIGATIE
(Publicaties van de Stichting voor Economisch Onder-
zoek der Universiteit van Amsterdam No. 1)
– Geb. 1 10.-
Door de Stichting voor Economisch Onderzoek der
Universiteit van Amsterdam is een studie over de Ne-
derlandse converteerbare obligatie samengesteld. Hoe-
wel dit boek dus werd vervaardigd door een weten-
schappelijke instelling, heeft het het voordeel dat het in eenvoudige wooden gesteld, en dus voor een ieder
begrijpelijk is……
Deze studie vult een der leemtcn, welke in de fi-
nanciële literatuur in Nederland bestaat, op zonder dat
nochtans de wetenschappelijk verantwoorde inhoud het
boek voor de niet-economisch geschoolde lezers ontoe-
gankelijk zou maken; integendeel, er is hier juist naar
gestreefd
Qm
het hele vraagstuk op een zodanige wijze
te behandelen dat ook niet deskundige lezers het boek
zonder moeite kunnen gebruiken om zich een oordeel
OVer (leze materie te vormen.
In de serie Capit
–
a Selecta der Economie (onder
redactie van Prof S. Posthuma) Dr F.
J.
de Jong
HET SYSTEEM VAN DE MARKTNOR1IEN
Geb. 1 14.-
Het opstellen van een verantwoorde systematiek der
marktvorsnen heeft een groot practiseh belang. In de
eerste jslaats is een juist inzicht in het wezen van de
verschillende ?narktstructuren een noodzakelijke voor-
waarde voor een verdere uitbouw van de prijs theorie.
In de tweede plaats is een juist inzicht in de prijs-
theorie noodzakelijk voor een doelmatige overheids-
politiek.
Het belang van het boek voor studie-doeleinden
wordt verhoogd, doordat men er een met zorg op ge-
stelde samenvatting in aantref t van de ontwikkeling
van de rnonopolie-prijstheorie sedert Adem Smith, ter-
wijl tevens een usteenzetting is opgenomen over de
begrippen vrije en geleide economie, teneinde de bate-
kenic van de marktvormen in de geleide economie te
kunnen onderzoeken.
Deze zomer verscheen:
Dr A. M. Kuylaars
S.J.
WERK EN LEVEN VAN DE INDUSTRIELE –
LOONARBEIDER, ALS OBJECT VAN EEN
SOCIALE ONDERNEMINGSPOLITIEK
met een voorwoord van Prof. Dr Fred. L. Polak
–
Geb. 1 12.- De grote betekenis van liet werk van Kuplaars is,
dat hij kans gezien heeft over dit vraagstuk inderdaad
nog een nieuw licht te laten schijnen, en, merkwaardig
genoeg door een uitgangspunt te kiezen, dat achteraf
haast voor zich zelf spreekt. Kuylaars ontkent de feiten waar andere onderzoekers zich op beroepén hebben na-
tuurlijk niet, maar hij kiest ter verklaring een ander
uitgangspunt, nl. de aard van het werk dat de ar-
beider te verrichten heeft”.
De Groene Amsterdammer.
,,Dc schrijver bepleit een andere waardering van de menselijke arbeid in het bedrijfsleven. Hij doet voor-
stellen waarbij z.i. zowel de arbeider als het bedrijf
gebaat is en soaarbij rekening is gehouden met de
eisen van de moderne industriële productiesnethoden”.
Vrij Nederland.
Gebruikt voor Uw bestellingen bijgevoegde
bestelkaart.
STENFERT KROESE
–
LEIDEN
p
4
4
9BC
H•
‘4
ALLE
voordelen
van een
PENSIOENREGELING
voor Uw personeel
verkrjgt U
bij
/J
7
IF
snel en gratis
gedegen adviezen
en
doorlopend
EEN GOEDE SERVICE
1
N.V. AMSTERDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING
Nieuwe
Spiegeistracit
17
•
Amsterdam
•
Telefoon 63272
HALF TIME JOB
Stud. economie,. 33 jaar, dipi, MBA, SPD, MO, ge-
vorderde account.studie, ervaren
,ADMINISTRATEUR
met jarenlange practijk in hoofd- en nevenadnsinistra-
ties (zowel inrichting als leiding), budgettering, . fis-cale en hdrijfsecun. problemen g(.%ede talenkennis;
zoekt positie, die zijn afwezigheid’ gedurend6 een deel
van de werktijd veroorloof t. Br. no. E’SB 37-3, bur.
v. d. blad, Postbus 42, Schiedain.
Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het aantal reacties, .dat deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate bevredigend begrijpelijk: omdat
er
bijna
geen grote instelling is, die dit blad niet regelmatig ontvangt en waar het niet ciiculeertt
ECONOMISCH-.
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Adres voor Nederland: Pieter de 1! oochstraal 5, Rotterdam (1V.)
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam
Redactie-adre8 voor Belqiê: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Jiooch.qtraat
5.
Rotterdam (IV.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.
0
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland /
s6.—
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28,—
per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Betqische /rancs bij de Ban qiie de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgiroreken.ing
fl0
260.34.
Uniegebieden en Overzeese 17i.jksdelen (per zeepost)
/z6,—,,
overige
landen
!
28,—
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalender)uar.
El
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor 1Vestzeedijk,
Rotterdam (W.).
El
-.
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te riehtes aan de Pirma
H.
A. M.
Roolants. Lange Hoven
14.
Schieda,n (Telefoon
69300.
toestel
6).
Advertentie-tarief 1
0
.43
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,. Beschikbare krachten” f
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich h& recht
voor om advertenties zonder opgaâf van redenen le weigeren.
Losse nummers 75 cents, resp 10 B. francs.
–