ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
36E JAARGANG
WOENSDAG
25
JULI 1951
No 1784
Gebeurtenissen
COMMISSIE VAN REDACTIE
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris.: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
S
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. .Vandeputte; F. Versichelen.
S
INHOUD
Blz
•
De verdeling van ons nationale inkomen
door
J. C. Wijnmaalen ……………………552
Wetsontwerp Toezicht Credietwezen
door Mr
Ph. C. M. van Campen ………………555
De huidige situatie op de katoenmarkt in de
Verenigde Staten
door W. Kats ……….557
De Engelse Regering gaat vaste prijzen los
maken door Drs J. F. van Netten ……..559
B o e k bespreking:
Herman Meyer: Op weg naar samenwerking
in vrijieid, bespr. door Drs J. J. Uhi ….
560
Geld- en kapitaalmarkt
………………..
561
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Juni
1951
door
V.
van Rompuy
…………..
562
Statistieken:
Bankstaten
……………………….
563
–
Werkloosheid en werkverruiming in Neder-
land
……………………………
563
Gecombineerde maandstaat van de grote ban-
ken in
Nederland
………………..
563
Interim-prijsindexcijfers van
het
gezinsver-
bruik in Nederland………………..
563
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
in de politieke sfeer doen onwillekeurig denken aan het
,,Voor wat, hoort wat”. Dit schijnt althans het motto
te zijn geweest van de Spaans-Amerikaanse bespre-
kingen over het inschakelen van Spaanse bases in de
Westelijke defensie en het ,,Leitmotiv” van Nelson
Rockefellers pleidooi om ten minste $
500
mln ter
beschikking te stellen voor technische bijstand aan
minder ontwikkelde gebieden, vanwaar de Verenigde
Staten
73
pCt van dc door hen benodigde grondstoffen
betrekken. De Franse regeringsformateur, René Mayer, is er niet in geslaagd langs dezelfde lijn de vereiste
314
stemmen ,,mee” te krijgen. Inzake het Perzische olie-
geschil houdt men zich vooralsnog bezig met het uit-
wisselen van voorstellen; afgewacht moet worden, of
partijen hierin de gedachte van het ,,Voor wat, hoort
wat” zullen kunnen onfdekken.
Het oliegeschil heeft Canada inmiddels gestimuleerd
om, naarstiger dan ooit, te zoeken naar mogelijkheden
om het binnenlands olieverbruik geheel te dekken door
eigen productie, een doel, dat men, gezien de snelle
toeneming dezer productie, binnen een decennium
denkt te bereiken. Een snelle toeneming geven even-
eens de Amerikaanse defensie-uitgaven te zien: thans
hebben zij een hoogte bereikt van $
35
mrd per jaar –
100 pCt hoger dan een jaar geleden – en volgens de
bestaande plannen zullen zij eind
1951
tot $
50
mrd
en medio
1952
zelfs tot ongeveer $
65
mrd per jaar
stijgen. Een niet minder indrukwekkende groei ver-
toont de wereldbevolking. Zij is sedert 1900 toegenomen
van
1.552
mln tot
2.378
mln; de huidige toeneming
bedraagt ongeveer 60.000 zielen per dag.
Aan de toeneming van het tekort op de Belgische
handelsbalans —met gemiddeld fr. 668 mln over de eerste
vijf maanden van dit jaar – is een eind gekomen; Juni
leverde ni. een exportsaldo van niet minder dan
fr.
1.920
mln op. Finland publiceerde nog gunstiger resultaten. Het tekort op de handelsbalans, dat in het
eerste halfjaar in dit land pleegt op te treden – in
1950 2,3
mrd mark -, heeft dit jaar plaats gemaakt
voor een overschot van 8 mrd mark en de verwachtin-
gen voor het tweede halfjaar, het eigenlijke export-
seizoen, zijn hoog gespannen. Minder hoog gespannen
zijn de verwachtingen omtrent de ontwikkeling van de
Engelse betalingsbalans. Zelfs de wetenschap, dat er
in de piano-export zoveel muziek zit, dat Engeland
in dezen met
68,5
pCt van de wereldexport de leiding
heeft, zal Minister Gaitskells aanstaande uiteenzetting
van de economische toestand vermoedelijk niet in
majeur doen uitvallen.
Allesbehalve hoog gespannen zijn de verwachtingen
in ditzelfde land omtrent de kolenvoorziening in de
komende winter; zelfs is ernstig gewaarschuwd voor
een nieuwe kolpncrisis. Zou er enig verband bestaan
tussen de dreigende koude en het succes van de aldaar
gevoerde campagne tegen de hoedenloosheid, met als
slagzin ,,A hat makes all the difference”?
DE NATIONALE IRAANSE
OLIE MAATSCHAPPIJ
zal ruwe olie, evenals andere olieproducten ver-
kopen f.o.b. Abadan of Bandar Maachour (gele-
gen aan de Perzische Golf), op de volgende
voorwaarden: – –
1 Aan de kopers van de voormalige inaat-
schappij (Anglo Iranian Oil Company),
die reeds de producten van de voor
–
malige Anglo-Iranian Oil Company
gekocht hebben tussen 1 Januari 1948
en 20 Maart 1951, onder overlegging
van de benodigde documenten, zullen
de prijzen berekend worden, volgens die
van de Perzische Golf, gebaseerd op ‘de
internationale prijzen. –
2 Wat de andere kopers betreft, zullen
de olieproducten tegen de hoogst ge-
boden prijs verkocht worden.
3 De betaling kan geschieden door de
opening van een accreditief ten name
van de ,,Nationale Iraanse Olie Maat-
schappij”, op een bank, erkend in Iran,
of door een directe betaling via een
bank, in transferabele dollars of pon-
den, of Zwitserse francs of Roupia’s
uit India.
4 De schepen om de olieproducten te
vervoeren moeten door de kopers zelf
worden verschaft. –
,,De tijdelijke Beheerders ‘van
De, Nationale Iraanse Olie Maatschappij”.
IN HET NUMMER VAN DEZE WEEK:
De ‘Groothandel en de Schappen.
Wereldmarkt-perspectieven.
West-Duitsland houdt koers.
Tanger.
Groothandeisprijzen.
Exploratiereis naar Zuid-Amerika.
Met Exportbijlage
,,Netherlands Trade
Bulletin”
Abonnementsprijs f
is:—
per Jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H.AM. ROELANTS SCHIEDAM
550
–
R. MEES & ZOONEN
ANNO 1720
Bankiers & Assurantie-Makelaars
ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)
EERSTE NE.DERLANDSCHE
erzekering-Mij. op het Leven en tegen
Invaliditeit N.V.
Aanpassing
van ondernemingspensioen- en
spaarfondsen aan de (komende)
nieuwe wettelijke bepalingen
•
Kantoor:’ Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 . 5346
PROVINCIE ZUID-HOLLAND
UITGIFTE van
I
f
5.000.000.- 4/o
OBLIG4TIËN
in stukken van
f
1000.-
tot de koers van
100 pCt.
I
De INSCHRIJVING op bovengenoemde uitgifte
zal op
VRIJDAG 27 JULI 1951
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur
zijn opengesteld bij de kantoren van onder-,
getekenden
te ROTTERDAM, AMSTERDAM en ‘s-GRAVENHAGE.
Exèmplaren van het prospectus en inschrjyings
biljetten zijn aldaar verkrijgbaar.
ROTTERDAMSCHE
BANK
N.V.
AMSTERDAMSCIJE BANK N.V.
–
_
Opdrachten, welke Dinsdagmorgen in ons
bezit zijn,
worden’in de uitgave van dezelfde
week op genomen.
25 Juli 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
551
DE ARTIKELEN
1
VAN DEZE WEEK
J. C. WIJNMAALEN, .lie verdeling van ons nationale
inkomen.
De verdeling van het nationale inkomen kan men onder-
scheiden
•
in twee stadia, nI. de functionele (primaire)
inkomensverdeling en de secundaire (sociale) inkomens-
verdeling. Onder functioneel inkomen dient te worden
verstaan de primaire beioning voor de productieve pres-
taties; het secundaire inkomen kan men definiëren als het
inkomen, dat per huishoud ingengroep voor besteding be-
schikbaar komt, nadat inkomensoverdrachten – een ge-
volg der fiscale aptiviteit van de Overheid – hebben
plaatsgevonden. In dit artikel is een overzicht van de
functionele en 1e secundaire inkomensverdeling en een
overzicht van de inkomensoverdrachten samengesteld over
de jaren 1938, 1947, 1948, 1949 en
1950.
Uit deze over-
zichten valt o.a. af te lezen, dat de secundaire loonquote
hoger is dan de functioiïele. Ondanks de huur- en pacht-
stop, waardoor een belangrijk gedeelte van het onder-
nemersinkomen practisch op vooroorlogs peil is gehouden,
is de functionele loonquote sinds 1948 lager dan in 1938
1
terwijl zij in 1949 en 1950 een verdere daling vertoont.
De secundaire loonquote ligt sedert 1948 lager dan vôér –
de oorlog:
Mr Ph. C. M. VAN CAMFEN, Wetsontwerp Toezicht
Crediet wezen.
In diepste wezen is de critiek op het wetsontwerp tot
toezicht op het éredietwezen volgens schr. hierop gegrond,
dat de ontworpen regeling op het punt van de afdoende
afbakening van de eigen rechtspositie van de particuliere
credietinste.11ingen binnen het kader van de wettelijke
regeling tekort schiet. Indien in de overheidszorg voor het
monetaire, evenwicht ook de credietpolitiek van het par-
ticuliere bankwezen wordt betrokken, dient de wettelijke
regeling, die daarop is gericht, in. aansluiting aan de Bank-
wet 1948, gebaserd te worden opde samenwerking van
de Overheid, van De Nederlandsche Bank en van het par-
ticuliere bankwezen zelf. De eigen rol van de particuliere
credietinstellingen in de gezamenlijke zorg voor het monë-
taire evenwicht, voor zover het bankcrediet daarop van
invloed is, dient op passende wijze te.wordën erkend en geregeld. Schr. gaat hier nader op in, daarbij pogend het
debat over het wetsontwerp tot meer zakelijke proporties
terug te brengen.
W. KA TS, De huidige situatie op de katoenmarkt in de
Verenigde Staten.
Het in de Verenigde Staten in 1951 met katoen beplante
areaal bedraagt 29.510.000 acres; de katoenoogst zal zeer
waarschijnlijk 16 â 17 mln balen bedragen. Volgens een
verklaring van de Secretary of Agriculture, Brannan, zullen
de.beperkingen op de export worden opgeheven, wanneer
dê officiële oogstram[ng per 1 Augustus as. 16 â 17 mln
balen beloopt. Intussen werd het exportquotum voor de
periode 1 Augustus-30 November 1951 van 2- tot 3+
mln balen verhoogd. De relatieve katoenschaarste heeft,
dank zij het opheffen van de areaalrestricties en het herstel
van het particuliere iniatief, een snel einde genomen. Wat
het te verwachten prijsverloop voor Amerikaanse katoen
betreft, merkt schr. o.a. op, dat door het ,,Government
Cotton Loan Program” een bodem in de markt wordt
gelégd, waarmede een stabilisatie van de katoenmarkt
wordt bereikt, en dat ‘de prijsontwikkeling voor Amen-
kaanse katoen van doorslaggevende betekenis is voor het
prijsverloop van de overige soorten katoen oj de \vereld-
markt. De mogelijkheid bestaat, dat de prijzen voor exoten
vboralsnog boven het Amerikaanse prijspeil zullen blijven
(dol larschaarste). /
Drs J. F. VAN NETTEN, De Engelse Regering gaat vaste
prijzen losmaken. –
De Engelse Regering heeft gemeend het stelsel van
,,resale price maintenance”, prijsharidhaving, waarbij de fabrikant of groothandelaar vaststelt tegen welke prijzén
zijn producten dor de detaillist en anderen verkocht
moeten worden, waarbij op niet-naleving van deze in-
structies sancties volgen, te moeten aanpakken – de
Lloyd Jacob-commissie had de wenselijkheid hiervan al
in 1949 bepleit..— en heeft een beknopt Witboek over deze
materie gepubliceerd, waarop het in de volgende parle-
mentszitting actie hoop te nemen. Schr. maakt nu in dit
artikel bij de verschillende argumenten v66r en tegen
prijshandhaving een aantal aantekeningen, welke zijn ge-baseerd op bovengenoemd Witboek en de schermutselin-
gen, die zich hierover momenteel in de Engelse pers
afspelen.
– SOMMAIRE –
J. C. WIJNMAALEN, La répartition du revenu ntitional
aux Pays-Bas. –
Cet article donne un aperçu de la répartition fonction-
nelle et secondaire des revenus concernant les années
1938,1947, 1948, 1949 et 1950.
Mr Ph. C. M. VAN CAMPEN Le projet de bi relatif
au contrôle de crédit.
La critique formulée’au sujet du projet de bi néerlandais
reltif au contrôle de crédit est basée sur le fait que la
règlementation projectée pour délimiter efficacement la
position légale des ‘institutions privées de crédit est in-
suffisante. Si l’autonité qui s’occupe de l’équilïbre moné-
taire veut déterminer la politique de crédit des banques privées, leg’ dispositions légales régissant cette matière
doivent être basées s’ur la collaboration entre le gouverne-
meiit, la Nederlandsche Bank et les banques privées.
W. KATS, La situation actuelle du mnarché ‘de coton aux
Etats- Unis.
La récolte iméricaine de coton s’élèvera probablement cette année-ci A 16 ou 17 millions de ballots. La pénurie
relative en matière de coton a donc pris fin. L’auteur
expose en ce qui concerne les prix du coton américain
que le ,,Government Cotton Loan Program” a pourvu
le marché dun fond pour stabiliser le marché de coton.
La possibilité n’est pas exclue que les prix du coton non-amériçain sé maintiendront au dessus du niveau des jnix
américains.
Drs J.. F. VAN NETTEN, Le gouvernement brittannique
lache lesprix inmposés.
– Le gouvernement du Royaume Uni a cru nécessaire
d’entamer le système du prix f ixe qui permet au fabricant
ou au marchand de gros de déterminer les prix, auxquels
leuns produits doivent être vendus par le détaillant. Un
livre blanc a été pblié. L’auteur commente le pour et le
contre des arguments allégués.
552
ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN
25 Juli 1951
De verdeling van ons nationale inkomen
Het nationale inkomen – waaronder dient te worden
verstaan: de netto-waarde van alle in Nederland gedurende
een jaar voortgebrachte goederen en diensten, inclusief de
netto-inkomsten uit het buitenland en de Overzeese Ge-
biedsdelen – is een belangrijk gegeven bij vraagstukken
van velerlei aard. Men-gebruikt het bij conjunctuurstudies,
om de welvaart van een land te ‘meten in vergelijking tot
andere landen, om het belang van de onderlinge verhou-
dingen der verschillende bedrijfstakken in de welvaart
van ons land vast te stellen, enz. Een belangrijke plaats
neemt de verdeling van het nationale inkomen in bij loon-
politieke onderhandelingen; vooral de verdeling er van over
de samenwerkende productiefactoren is daarbij van groot
belang. Immers, indien men beschikt – over quantitatieve
gegevens betreffende de verdeling van het nationale in-
komen is het mogelijk zich een beeld te vormen van de
relatieve inkomenspositie der samenwerkende groepen,
zoals bijv. loontrekkers en zelfstandigen.
In het hiernavolgende zal worden getcht door middel
van een quantitatieve analyse een inzicht te verschaffen
hoe de verdeling van het nationale inkomen is geweest in
1938,
hoe in
1947
t/m
1949
en hoe :zij zich vermoedelijk
in
1950
zal hebben gerealiseerd.
De verdeling van het nationale inkomen kan men onder-
scheiden in twee stadia, ni.:
de functionele (primaire) inkomensverdeling
;
de secundaire (sociale) inkomensverdeling.
Het eerste stadium is de verdeling van het nationale inkomen naar de functie der productiefactoren. Onder
functioneel (primair) inkomen dient – voor zover het
betreft de beloning voor de productiefactor arbeid en
voor de activiteit der ondernemers (kapitaalverstrekkers
en zelfstandigen) – te worden verstaan de primaire be-
loning voor de productieve prestaties.
Bij de Overheid ligt de zaak enigszins anders, daar
wordt het inkomen ,,verdiend” door middel van be-
lastingheffingen, Een deel -van de .belastingen is bestemd
voor de beloning van de productiefactoren, waarop door
de Overheid beslag is gelegd. Een ander deel heeft als bestemming om te worden overgedragen aan de parti-
culiere sector. Deze fiscale activiteit van de Overheid heeft
een herverdeling van het nationale inkomen tot gevolg.
Voordat dus het inkomen voor de diverse huishoudingen-
groepen voor besteding beschikbaar komt, vindt eerst
•
nog een reeks van inkomensoverdrachten plaats van de
ene huishoudingengroep naar de andere. Men kan nu het
secundaire inkomen definiëren als het inkomen, dat per
huishoudingengroep. voor besteding •beschikbaar komt,
nadat de inkomensoverdrachten hebben plaatsgevonden.
Om het gestelde duidelijk te doen uitkomen zijn. een
tweetal overzichten samengesteld, te weten:
een overzicht van de functionele en de secundaire in-
komensverdeling;
een overzicht van de inkomensoverdrachten.
Het overzicht van de functionele en secundaire in-
komensverdeling geeft een indeling in vijf huishoudingen-
groepen : zelfstandigen (ondernemers en kapitaalver-
strekkers), loontrekkers, ambtenaren, pensioen- en steun-trekkers en de institutionele inkomenstrekkers (Overheid
en pensioen- en verzekeringsfondsen). Deze groepen zijn
als volgt te definiëren:
zelfstandigen: die groep, waarin het inkomen groten-
deels wordt verdiend door, het aanvaarden van
risico’s;
loontrekkers: die groep, die door middel van arbeid
in loondienst in zijn onderhoud voorziet;
ambtenaren: die groep, dié door middel van arbeid
in overheidsdienst (cxci. overheidsbedrijven) in zijn
onderhoud voorziet;
pensioen- en steuntrekkers: die groep, die de uit-
keringen ontvangt voornamelijk uit hoofde van- de
sociale verzekeringswetten;
institutionele inkomenstrekkers. Onder deze groep
zijn gerangschikt de Overheid, welke inkomen geniet
in de vorm van belastingen,- rente-ontvangsten en
winsten, en de pensioen- en verzekeringsfondsen, die
inkomen genieten door middel van rente-ontvangsten
uit hoofde van beleggingen.
Ambtenaren in dienst van overheidsbedrijven zijn in de
groep loontrekkers medegerekend, dit, omdat de overheids-
bedrijven zijn ingedeeld bij de bedrijfshuishoudingen.
De Overheid (excl. overheidsbedrijven) is beschouwd
als een productiehuishouding van bijzondere aard. De
belangrijkste functie, die zij sinds lang vervult is devoor-
ziening van de volkshuishouding niet collectieve goederen
en diensten. Collectieve goederen missen de eigenschap
marktgoederen te zijn, terwij’ toch de gemeenschap er
nut van heeft. Daar de Overheid deze goederen voort-
brengt, Ican haar in dit opzicht een productiefunctie wor-
den toegekend. In tegenstelling tot de door de bedrijfs-
huishoudingen voortgebrachte goederen vinden de collec-
tieve goederen dus voor het grootste gedeelte geen afzet op
een markt. Een objectieve ruilwaarde is derhalve zonder
nadere discussie niet aan deze goederen toe te kennen.
De door de overheidsbedrjven voortgebrachte producten
echter, worden evenals die der bedrjfshuishoudingen wèl
afgezet op een markt. Ze hebben hierdoor dus ook een
andere betekenis dan de. collectieve goederen en diensten,
die niet op een markt worden afgezet.
In het binnenland kan men dus twee soorten productie-huishoudingen onderscheiden: de bedrijven, die voor een
markt produceren en. waarbij de ondernemersfunctie op
de voorgrond treedt. en de Overheid, welke haar collectieve
goederen niet op een markt afzet. –
De door de Overheid geheven belastingen kunnen
worden ingedeeld in twee hoofdgroepen, nI.;
kostprijsverhogende belastingen’);
zgn. ,,directe belastingen” op winsten en inkomens.
Slechts de lcostprijsverhogende belastingen zijn in het
overzicht gezien als een primaire beloning voor de pro-ductieve functie van de Overheid.
In tabel 2 is als inkomen, dat wordt verdeeld, genomen
het ,,nationale inkomen tegen marktprjzen”. Wanneer
men hiervan aftrekt de kostprijsverhogende belastingen
(minus de subsidies aan bed rijfshuishoud ingen), dan ver-
krijgt men het nationale inkomen uitgedrukt in factor-
kosten.
TABEL 1.
Berekening van het totale nationale inko,nen tegen markt-
prijzen over
,
dc jaren 1938, 1947 t/m 1950.
(in mrd gld)
Totaal nationaal
Kostprijsverhogende
Totaal nationaal
Jaar
inkomen in
belastingen
inkomen tegen
factorkosten
minus subsidies
marktprijzen
1938
4
1
90
0,49
–
5,39
1947
11,25
0,82
12,07
1948
12,88
1,35
14,23
1949
14,15
1,76
15,91
1950
15,50
2,01
17,51
ik
os
t
pr
ij
sver
h
ogen
d
e
belastingen hebben tot grondslag
het volume,
respectievelijk de waarde van de geproduceerde of afgezette goederen of van de verbtuikte productiefactoren en worden in tegenstelling
tot de wiostbeLas-
tiug onder de kostenfacloren gerekend.
25 Juli 1951
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
553.
TABEL 2.
Functionele en secundaire inkomensverdeling a)
Functionele inkomensverdeling
Inkomensoveidrachten
Secundaire inkomensverdeling
Omschrijving
in m
rd gid
in pCI van totaal
in mrd gtd
in mrd gld
in pCt van totaal
1938119471 1948119491 19501 19381 1947 19481 19491 195011938119471 19481 194911950119381 1947j 1948j 194911950119381 1947j 1948119491 195C
-. Zelfstandigen
(onder- nemers
en
kapitaal-
1. Loontrekkors:
1
van bedrijven
2,08
4,97
5,66
6,07
6,65
38,6
41,2
39,8
38,1
38,0-0,l5-0,53-0,68-0,78-0,89
1,93
4,44
4,98
5,29
5,76
35,8
36,8
35,0
33,2
32,5
1. Institutionele
inko-
menstrekkers:
Over-
verstrekkers)
……..2,23
4,73
5,73
6,66
7,38
41,4
39,2
40,3
41,9
42,1
0,31
0,96
1,04
1,29
1,34
1,92
3,77
4,69
5,37
6,
35,6
31,2
33,0
33,8
34,
heid (kostpr. vcrh.bel.
.
ambtenaren ……..0,38
1,36
1,34
1,25
1,30
7,0k
11,31
9,4
7,9
7,4 -0,06
o,23Lo,24 -0,25 -0,26
0,32
1,13
1,10
1,00
1,0
5,9
9,4
7,7
6,3
5,5
minus subsidies, rente
en Winst) en pensioen-
en verz.fondsen (rente
–
–
1. Steun-,
pensioen- en
en
winst)
………..0,70
1,01
1,50
1,93′ 2,18
13,0
8,3
10,512,1
12,5
0,22 .1,24
1,41
1,77
1,90
0,92
2,25
2,91
3,70
4,08
17,1
18,6
20,4
23,2
23,3
rentetrekkers
………………………0,30 0,48 0,55 0,55 0,59 0,30, 0,48 0,55 0,55 0,59
5,6
,4,0
3,9
3,5
3.4
rotaal nat, inkomen te-
1
1
en marktprijzers
….
j 5,39l2,0714,2315,9l 17,51,100
100
100
100
100
1 0
1 0
1 0
1 0
1 0
1. 5,39 12,07 14,23 15,91 17,51 100
100
100
100
100
‘:4
a)
Bronnen:
functionele inkomentverdelinj: –
regels 1, 2a en 2b:
Advies inzake de in de naaste toekomst te voeren loon- en prijspolitiek van de Sociisal-Econonsische Raad (publicaties van de S-ER., 1951 no
1, blz. 51.) Het inkomen van zelfstandigen is hierbij gecorrigcerd voor
de uitkeringen van rente en winst aan de Overheid en aan pensioen-
en verzekeringsfondsen.
Het overzicht van de inkomensoverdrachten toont het.
verloop der inkomensoverdrachten van de ene huishou-
dingengroep naar de andere. De saldi der inkomens-
overdrachten per huishoudingengroep geven de verschillen –
aan ttlssen de functionele (primaire) en de secundaire
(sociale) inkomensverdeling. –
Uit de opbrengst van de pi-oductie vloeit het functionele
inkomen voort. Na de herverdeling der inkomêns . door
middel van inkomensoverdrachten komt het uiteindelijke
inkomen beschikbaar voor de aankoop van de geprodu-
geerde goederen.
De door zelfstandigen te betalen pensioenbijdragen be-
treffen de door deze groep te betalen premies voor lijf-
renten. De lijfrentepremies zijn onder de inkomensover
–
drachten gerangschikt, omdat men mag aannemen, dat deze
als regel uit hèt inkomen worden voldaan. Een en ander
w
tegenstelling met de ontvangen uitkeringen van lijf
renten en de betaalde in- en afkoopsommen, die op de
kapitaalrekening worden geboekt, omdat zij de vermogens-
positie van de betreffende groep beïnv1oedn.
De pensioen- en verzekeringsfondsen, die een deel
vormen van de ,,institutionele inkomenstrekkers”, zijn
als een aparte huishoudingengrôep naast de Overheid be-
schouwd, omdat ze een belangrijke plaatsbij de besparingen
innemen. Het kenmerkende van deze groep is nL, dat ze
collectieve fondsen van individuele spaargelden vormen.
De overige institutionele belegger (spaarbanken, giro-
diensten, enz.) treden slechts als intermediaire financierings-
instituten op de kapitaalmarkt op. Deze zijn dus te be-
schouwen als beleggingsinstituten van individuele spaar-gelden zonder dat hierbij collectieve fondsen worden ge-
vormd.
De verdeling van het te betalen belastingbedrag aan
directe belastingen in 1938 door de groep zelfstandigen,
loontrekkers, ambtenarcn en pensioen- en steuntrekkers’
geschiedde aan de hand .van de onderzoekingen van Ir H.
Vos Hieruit blijkt, dat de lagere inkomenstrekkers voor
de oorlog relatief weinig hebben bijgedragen tot de totale
belastingopbrengst afkomstig van de particuliere sector..
De verdeling van het te betalen belastingbedrag van 1947
t/m 1950 geschiedde mede aan de hand van onderzoekingen
door Dr D. B. J. Schouten
3).
‘) Ir H. Vos: ,,Enige kwantitatieve onderzoekingen over de betrekkingen
W6en overheidsfinanciën en volkshuishouding”.
) Dr D. B. J. Schouten: Overheidsfinanciën in de volkshuishosiding”.
regel 3: 1938 en 1947:
,,De Nationale Jaarrekeningen: doeleinden, problemen, resultaten”
no 8 der Monografleën van de Nederlandse Conjunctuur van het C.B.S.
tabel 78, blz. 107 en tabel 79, blz. 109.
1948 t/m 1950:
Centraal Economisch Plan, tabel 14 blz. 36/37 en tabel 2, bijlage II btz. 45
inkomensoverdrachten: zie tabel 3.
TABEL 3. ‘
In/comnensoverdrachten
a)
(in mrd gld)
1938
1947
1948
1949
1950
Omschrijving
+I
–
LtH +1- +i- +1-
1. Zelfstandigen
.
Pensioenbijdragen ….
0,07
0,11
0,11
0,11
0,12
Rente van de Overheid
0,12
0,30
0
,
0 0,31
1
10,961
11,041
11,2911,34
2, Loontrekkers
Belasting ……………
0,36
1,15 .
1,29
1,43
1,53
Pensioenbijdragen ….
0,10
0
1
22
0,33
039
0,44
Belastingen ……….
..0,05
10,311
0,35
1
0
10151
105110,65
1
10751
1059
3. Ambtenaren Pensioenbijdragen
F,04
0,08
008
008
009
Belastingen ……….
.02
0,15
10
:
161
10
:
17
10
:17
1
0,061
10,231
10,241
10,251
–
10,26
4
Institutionele inkomens-
.
trekkers
Pensioenbijdragen ….
0,21
0,41
0,52
0,58
0,65
Pensioenuitkeringen
0,17
0,37
0,44
0,45
0,48
Rente van de Overheid
aan
pensioen- verz.-
Belastingen ………..0,44
1,64
1,86
2,06
2,22
fondsen
………..0,07 0,07 0,15 0,15 0,17 0,17 0,17 0,17 0,19 0,19
Annutteiten ……….
.0,07 0,07 0,13 0,13 0,14 0,14 0,14 0,14 0,15 0,15
Renteaanzelfatandigen
0,12
0,30
0,36
0,25
– 0,13
Steun
aan
werklozen e.d.
…..
.. ……..
..0,14
0,14
0,17
0,17
0,18
a)
Bronnen:
1938:
liet nationale inkomen van Nederland 1921-1939″, no 7 der
Monografleën van de Nederlandse Conjunctuur van het CBS., tabellen 2
cv. en btz. 18-20.
De verdeling van de directe belastingen over de groepen zelfstandigen,
toontrekkers, ambtenaren en pensioen- en steuntrekkers geschiedde aan de
hand van de onderzoekingen van Ir H. Vos in ,,Enige kwantitatieve onder-
zoekingen over de betrekkingen tussen overheidsfinanciën en volkshuishou-
ding’.
1947 t/m 1950: De
cijfers
voor penaioenbijdragen en -uitkeringen zijn
gebaseerd op jaarverslagen van pensioen- en verzekeringsfondsen. De ver-
deling van de belastingbedragen geschiedde mede aan de hand van onder-zoekingen door Dr D. B. J. Schouten in zijn boek: ,,Overheidafinanciën in
de Votkshuishouding”.
Werd in de tabellen 2 en 3 – die der functionele en
secundaire inkomensverdeling en die der inkomensover-
drachten – als maatstaf genomen het totale nationale
inkomen tegen marktprijzen, in de nu volgende opstellingen
zal de relatieve inkomenspositie van loontrekkers en
zelfstandigen worden uitgedrukt door middel van dé ver-
houding van het loon- resp. ondernemersinkomen ten op-
0,22
–
1
1,241
11,41
1
11,77
1,90
5.
Steun- en pensioen-
trekkers
Steun van de Overheid
0,14
0,14 .
0,17
0,17
.
0,18
Pensioenuitkeringen
0,17
0,37
0,44
0,45
.
0,48
Belastingen ……….
…0,01
0,03
0,06
‘0,07
0,07
–
0
mr
In
dR
1
10 55 I
in
65
1
in
50
1
J
554
1
ECONOMISCH-STA TISTJSÇHE BERIcHTEN
25
Juli 1951
TABEL 4.
Functionele en secundaire inkomensverdeling.
(in mrd eld
Omschr
ij
ving
Zelfstandigen
(ondernémers en kapitsalverstrekkera)
Loontre
ers
kk
a)
Totaal
nationaal
inkomen
van bedrijven
1938
1
1947
1948
1
1949
‘
1950
1
1938
1
1947
1
“18
1
1949
1
1950
1
1938
1
1947
1
1948
1
1949
1
1950
Ondernemersinkomen
plus
ingehouden
.
–
–
winst
……………………..
2,04
4,69 5,60
6,43
7,25
2,04 4,69 5,60
6,43 7,25
Loonsom plus pensioenbijdragen
2,08
4,97
5,66 6,07
6,65
2,08
4,97 5,66
6,07 6,65
Nat, inkomen véér inkomenaoverdrach-
–
ten
b)
……………..
…
……
..
2,04
4,69 5,60
6,43
7,25 2,08
4,97
5,66
6,07 6,65
4,12 9,66
11,26
12,50
13,90
Idem in procenten
49,6 48,6 49,7
51,5
52,2 50,4 51,4 50,3
48,5 47,8
100 100 100 100
100
Saldo inkomensoverdrachten
………:
Nat, inkomen na inkomensoverdrachten
-0,31
1,73
-0,96
3,73
-1,04
4,56
1-15,29
,1
4
-1,34
5,91
0,15
2,23
-0,05
4,92
r05:5
13
3
f-0,23
5,84
-0,30 -0,16
6,35
3,96
-1,01
8,65
-1,17
10,09
-1,52
10,98
r»164
12,26
Idem in procenten
…………………
43,7
43,1
45,2 46,8 48,2
56,3
56,9
54,8 53,2 51,8
100
100
100
100
100
Inclusief pensioen- en steuntrekkers.
De cijfers betreffende de verdeling van het nationaal inkomen véôr
zichte van het totale inkoiën van deze beide groepen.
Immers, bij de beoordeling van de relatieve inkomens-
positie dezer beide partijen moet men afzien.enerzijds van
de groei van het ambtenarencorps en anderzijds van de
ontwikkeling der kostprjsverhogende belastingen en sub-
sidies. Wil men dus bepalen wat de aandelen van de loon-
trekkers en de ondernemers (kapitaalvrstrekkers en zelf-
standigen) in het door deze groepen voortgebrachte pro-
duct van bedrijven zijn, dan dient te worden uitgegaan
van het nationale inkomen, verdiend in bedrijven- t&gen
factorkosten
4
). Hierdoor wordt bereikt, dat de aandacht
meer geconcentreerd wordt op de eigenlijke arbeiders,
wier inkomen bij eventuele loononderhandelingen in het
geding is. ..
Uiteraard worden bij de groep loontrekkers wederom
medegerekend de lonen van het personeel, werkzaan bij
de overheidsbedrijven; dit omdat deze bedrijven – zoals
reeds uiteengezet – als een voor een markt werkende
partij optreden.
Ook bij de inkomensoverdrachten zijn te dien aanzien
oortgelijke correcties aangebracht.
TABEL S.
Inkomenso verdrach ten.
(in mrd ld)
Omschrijving
1938
1 1947
‘ 1
1948
1
1949
1950
1
1
+
1
-1+1-
+1- +1 -,+I-
– ZeIfstandgcn
‘
Pensioenbijdrsgen
•’, ..
0,07
0,11
0,11
0,11
0,12
Belastingen
…………
0,36
1,15
1,29
1,43
1,53
Rente van de Overheid .. 0,12
1
0,30
0,36
0,25
0,31
0,31
1
10,961
11,04111,291
11,31
Loontrekkers
Pensioenbijdragen
……
0,10
0
0,33 – 0,39
0,44
Belastingen
…………
0,06
034
0,41
0,46
0,52
Steun van de Overheid .. 0,14
0,14
7
0,17
0,18
Pensioenuitkeringen
….
10,17
0,37
044
0,45
0,48
Conclusies.
Aan de han’d van de verkregen resultaten volgens de
tabellen
4
en
5
is het thans mogelijk een vergelijking-te
maken van de loonquote, resp. ondernemersinkomenquote
van.het inkomen verdiend in bedrijven (zie noot
4).
Uit de berekeningen’ (tabet 4) valt het volgende af te
lezen. De secundaire loonquote ligt zoals te verwachten is
hoger dan de functionéle. Ondanks het feit van de huur- en
pachtstop, waardoor een belangrijk gedeelte van het,
ondernemersin.komen op een practisch vooroorlogs peil
is gehouden, is de functionele loonquote sinds l9’48 lager
dan in 1938, terwijl ze in 1949 en 1950 een verdere daling
vertoont. De secundaire loonquote is reedsvin het jaar –
1948 lager daii voor de oorlog en ligt lager dan in 1938.
Dit is een gevolg van de gestegen belastingdruk op de
loontrekkers t.o.v. voor de oor1og
Uit tabel
5
blijkt voorts, dat pari passu met de relatief
‘)
De rente en winst ontvangen door institutionele inkomenstrekkers
hier buiten beschouwing gelaten.
inkomensoverdrachlen zijn ontleend aan het ,,Advies van de Sociaal-Eco-
nomische Raad” inzake de in de naaste toekomst te voeren loon- en
prijspolitiek.
sterk toegçnomen directe belastingdruk de. loontrekkers
– thans aanzienlijke bedragen ontvange?t op grond van
sociale verzekeringswetten.
Bij de beoordeling van
–
de cijfers dient men voorts nog
rekening te h’ouden met het feit, dat uit het ondernemers-
inkomen ook investeringen dienen te worden gefinancierd,
hetgeen niet het geval is voor het looninkomen: Evenmin
zijn in de berekening opgenomen de aantallen personen,
die een bepaalde groep vertegenwoordigen. Wat die aan-
tallen betreft kan wel worden gezegd, dat deze in de groep
zelfstandigen weinig beweging vertonen, terwijl het tegen-
overgestelde kan worden beweerd van de groepen loon-
trekkers en steun-, . pensioen- en rentetrekkersEen en,
– ander betekent, dat de inkomenspositie per hoofd van de
loontrekkers gemiddeld nadeliger is dan uit de tabellen
blijkt.
Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat de cijfersvoor
het jaar 1950 een voorlopig karakter dragen en dat bij de
vaststelling van de inkomensoverdrachten
or
sommige
plaatsen gebruik moest worden gemaakt van ramingen.
Als vergelijkingsjaar is gekozen 1938, dit, omdat daar-
door aansluiting werd verkregen met de cijfers gepubli-
ëeerd in het ,,Advies van de Sociaal-Economische Raad”
inzake de in de naaste toekomst te’voeren loon- en prijs-
politiek. Daar vergelijkbare gegevens voor de periode 1925
t/rn 1929 – wat bij de in dit artikel gebezjgde nominale
inkoniens een juistere vergelijkingsbasis met v65r de
oorlog is – niet voorhanden waren, is, gezien de belang-
rijkheid van deze materie, voorlopig 1938 als vergelijkings-
jaar aangehoud.,n.
Tot slot geeft tabel 6 nog een inzicht in de druk der
directe belastingen in procenten van de bruto-inkomens
van de groepen loontrekkers en zelfstandigen.
TABEL 6.-
‘
Directe belastingen van
zelfstandigen
en loontrekkers in
procenten van hun .bruto-inkomen verdiend in bedrijven.
Omschrijving
Zelfstsndi4en
I
Loontrekkers
19381 1947119481 1949 1195011938 119471194811949 1950
Functioneel
onderne-
mersinkonien
……
2,04
4,69 5,60 6,43
7,25
1
Rente van de Overheid
0,12
0,30
0,36
0,25
0,31
Functioneel inkomen
van loontrekkers
..
2,08
4,97 5,66
6,07
6,65
Steun van deOverheid –
…
0,14
0,14 0,17 0,17
0,18
Pensioenuitkeringen..
.Bruto-inkomen ver-
0,17 0,37 0,44 0,45
0,48
diend in bedrijven
.
2,16
4,99 5,96
6,68
7,56
2,39
5,48
6,27
6,69
7,31
Directe belastingen a)
0,36
-1,15 1,29
1,43 1,53
0,06 0,34
0,411
0,46
0,52
in procenten
I
16
.
6
1
23
.1
1
21
.
7
1
21,4
1
20.21
2,5
16.2 1 6,5
I
7,1
a) Bij de bepaling van het gedeelte der opbrengst der directe belastingen, dat
gedragen wordt door zelfstandigen, is geen rekening gehouden met een be-
drag, dat het inhalen van de belastingachterstand representeert. Deze achter
–
stand heeft voornamelijk betrekkingop de oorlogsjaren 1940-1945 en de-na-
oorlogse jaren 1945 en 1946; zij wordt geacht te drukken op deze jareç en niet
op de hier onderzochte jaren 1947 t/m 1950, verder wordt opgemerkt, dat de
opbrengst der heffingen ineens buiten de directe belastingen is gehouden. Deze
belastingen worden veelal niet uit het lopende inkomen voldaan, maar uit
realisering van vermogensbestanddelen.
Delft.
–
,
3. C. WIJNMAALEN..
I’LL-.’–
25 Juli 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN
.
555
Wetsontwerp Toezicht Credietwezen
Het artikel ,,De critiek op het Wetsontwerp Toezicht
Credietwezen” in ,,E.-S.B.” van 27 Juni
1951
mag m.i. niet
onbesproken blijven. Men kan het eens zijn met de geachte
schrijver uit particuliere financiële kringen, dat terzake
van de belangen, die met deontworpen wettelijke regeling
van het toezicht op het bankwezen op het spel staan,
,,samenwerking tussen Overheid en bankwezen” toch wel zeer wenselijk moet worden geacht. Men kan het
eveneens er mede eens zijn, dat het door.De Nederlandsche
Bank na haar nationalisatie gevoerde beleid geen aan-
wijsbare grond van wantrouwen heeft gegeven. Men kan
eveneens er mede accoord gaan, dat de eerlijkheid gebiedt
er van uit te gaan, dat de monetaire autoriteiten in ons
land, evenzeer als in het buitenland, zeker bevoegdheden
nodig hebben om hun functie te vervullen. Maar de eer-
lijkheid gebiedt mij vooral te erkennen het oneens’ te zijn
met het door de geachte schrijver vermeende ,,gebrek
aan vertrouwen in de beleidskracht en de onpartijdigheid
van De Nederlandsche Bank in brede kringen van ons
land, o.a. blijkend uit het feit, dat haar tegenover de cre-
dietinstellingen dât overwicht ontbreekt, hetwelk hier te
lande vroeger steeds een axioma was”.
Het evenbedoeld overwicht vân De Nederlandsche
Bank was en is nog steeds een feit. Het vloeide aanvan-
kelijk voort uit de feitelijke verhoudingen van particulier
bankwezeh tot De Nederlandsche Bank, waarbij de
laatste de prerogatieven uitoefende en nog uitoefent
É
van de ,,bankers-bank”. Zij. ontwikkelde zich verder
na de oorlog onder vigueur van de geldsaheringsmaat-regelen, de regeling van de effectenregistratie, van, het
buitenlands betalingsverkeer en van de afwikkeling van de geldzuivering met de daarbij behorende kwalitatieve
credietcontrôle, die’ met ingang van 1 Januari ji. in een
kwantitatieve credietcontrôle werd omgezet. Het ver-
t’rouwen van het bankwezen in het krachtens dit feitelijk
en naderhaiid .00k juridisch gefundeerde overwicht toege-
paste beleid is gebleken en blijkt nog dagelijks uit het
grote begrip, waarmede de financiële instellingen dit beleid
zijn tegemoet getreden en daaraan”uitvoering hebben
gegevén, hoezeer men het lang niet altijd noch met de
inhoud van zekere maatregelen, noch met de wijze waarop
zij tot stand werden gebracht, eens kon zijn. Gelukkig
is daarbij echter steeds plaats geweest voor een openhartig
gesprek, waarbij .in geval van meningsverschil voortgezet
overleg dikwijls tot een toenadering van standpunten
leidde, hoezeer – de eerlijkheid gebiedt ook zulks te erken-
nen – het wel èens lang kon en kan duren alvorens tege-
moetkomende regelingen daaruit voortvloeien. De eer-
lijkheid gebiedt overigens te erkennen, dat een zekere
halstarrigheid in de afwijzing van tegemoetkomingen
geenszins als een van de grootste ondeugden vn een fi-
– nancier kan worden aangemerkt. -Het in hem gekoesterd
vertrouwen is dikwijls mede daarin gefundeerd.
Naar mijn mening raken wij met de ‘suggestie van de
geachte schrijver uit particuliere financiële kringen in
* ,,E.-S.B.” van 27 Juni jI. om
De Nederlandsche Bank
te wraken als de centrale met het toezicht op het parti-
culiere bankwezen’ belaste instantie nog verder van
huis. Het principiële bezwaar tegen het wetsontwerp tot
toezicht op het credietwezen is m.i. niet gefundeerd in
wantrouwen jegens De Nederlandsche Bank, doch veeleer
dâârtegen gericht, dat materieel noch formeel in de rege-
lingen van dat wetsontwerp aan het particuliere bankwezen
zelf en deszelfs organen van toezicht een eigen plaats
wordt gelaten in de beleidsbepaling terzake van de be-
drijfseconomische en algemeen economische gestie van de
credietinstellingen, voor zover deze aan het te creëren
wettelijk toezicht worden onderworpen. De betekenis daarvan is in het bankwezen te scherper gevoeld, om-dat het geheel buiten de totstandbrengïng van dit toch
ook zeer technische ontwerp is gelaten, waarmede een
tijdperk van ,,over U en zonder U” scheen ingeluid.
Indien ter uitvoering van art.
9′
van de Bankwet
1948
het toezicht van De Nederlandsche Bank op. het parti-
culiere bankwezen-bij de wet wordt geregeld, ligt het in
de lijn van de ontwikkeling, dat daarin het overwicht
van de Minister van Financiën en van De Nederlandsche
Bank bij de desbetreffende -beleidsbepaling wordt be-
vestigd, maar gaat het niet aan daarbij formeel aan het
credietwezen zelf practisch geen enkele ,,saying” toe te
kennen. Bij de Bankwet
1948
worden terzake van het
monetair beleid de’ verhoudingen tussen de Overheid en
De Nederlandsche Bank wettelijk geregeld. Ondanks de
nationalisatie van De Nederlandsche Bank behield de
laatste een eigen taak en werd: een zo onafhankelijk mo-
gelijke uitvoering gewaarborgd door de eigen rechts-
positie van De Nederlandsche Bank zo goed mogelijk te
verankeren. De Bankwet
1948
ging nog verder en betrok
ook het particuliere credietwezen in het monetaire beleid
door De Nederlandsche Bank met het toezicht op de gestie
van het bankwezen te belasten en daarvoor te verwijzen
naar een regeling van de verhoudingen tussen De Ne-
derlandsche Bank en het particuliere bankwezen bij de
wet. Deze staat’nu op het punt geboren te worden, maar aan het desbetreffende wetsontwerp kleeft mi. het grote
gebrek, dat niet gelijk in de Bankwet
1948 is
geschied ten
opzichte van De Nederlandsche Bank, in de ontworpen
wettelijke regeling van de betrekkingen tussen De Neder-
landsche Bank en het”particuliere bankwezen, aan dit
laatste ook een eigen plaats en rechtspositie en daarmede
ook een ,,saying” wordt toegekend. Ook al, wordt het
particuliere karakter van deze instellingen in tact gelaten,
toch blijft de noodzaak bestaan, indien de ontwikkeling er ‘toe leidt de traditionele verhoudingen tussen De Ne-
derlandsche Bank en het particuliere bankwezen bij de wet te regelen, daarin ook zorgvuldig af te bakenen de
rechtspositie van de particuliere credietinstellingen tegen-
over het wettelijk toezicht. Men kan zich voorstellen, dat
de ontwerpers en zeker De Nederlandsche Bank niet
anders voor ogen heeft gestaan dan de voortzetting’ van
het traditionele gesprek met het particuliere bankwezen;
de consequentie van de wettelijke regeling brengt even-wel mede, dat niet alleen de bevoegdhedën van de auto-
riteiten worden geregeld, maar – althans in een demo-
cratische rechtsstaat behoort het zo te gaan, zolang de
noodtoestand geen grotere remedies vergt – dat ook de
,,saying” en het beroepsrecht van de instellingen, wier
beleid wordt bepaald door de krachtens de wettelijke bevoegdheden te treffen maatregelen en te nernenbe-
slissingen, afdoende worden geregeld.
In diepste wezen’ is de critiek op het wetsontwerp tot
toezicht op het credietwezen naai mijn mening hierop
gegrond, dat de ontworpen regeling op het punt van de afdoende afbakening van de eigen rechtspositie van de
particuliere credietinstellingen binnen het kader van
de wettelijke regeling tekort schiet. Indien in de overheids
zorg voor het monetaire evenwicht ook de credietpolitiek
van het particuliëre bankwezen wordt betrokken, dient
de wettelijke regeling, die daarop is gericht, in aanslui-
ting aan de Bankwet
1948
gebaseerd te worden op de
samenwerking van de Overheid (Minister van Financiën,
voor zover niet het algemeen regeringsbeleid bij wijze
van kabinetspolitiek in het geding is), van De Neder
–
landsche Bank, wier taak in de Bankwet
1948 is geregeld
55
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 Juli 1951
en verder staat te worden uitgewerkt in de wettelijke rege-
ling tot het toezicht op het credietwezenen van het parti-
culiere bankwezen zelf. Het vorenstaande moge voldoende
zijn ter adstructie van de stelling, dat de critiek tegen
het wetsontwerp niet kan worden ondervangen door nu
ook nog De Nederlandsche Bank in haar taak en positie
te beknotten. Het’ tegendeel is het geval; niet glechts dient
de desbetreffende functie van De Nederlandsche Bank
te worden bevestigd, ook zal met zorg dienen te wordén
nagegaan, dat deze functie in het wetsontwerp niet ook
maar enigermate wordt ondermijnd. Daarnaast dient ech-
ter ook op passende wijze de eigén rol van de particuliere
credietinstellingen in de gezamenlijke zorg voor het mone-
taire evenwicht, voor zover het bankcrediet daarop van
invloed is, te worden erkend en geregeld.
Ter verwezenlijking van het vorenstaande vereisen
de navolgende onderdelen van het wetsontwerp bijzon-dere aandacht:
Een registratie ook van credietinstellingen, die
gelijk de commissionnairs reeds lid zijn van de Vereeni-ging -voor den Effectenhandel, of zoals de spaarbanken.
onder toezicht staan van de Nederlandsche Spaarbank-
bond of gelijk de- boerenleenbanken zijn aangesloten
bij een van de Centrale Banken, komt overbodig voor,
indien het in de bedoeling ligt, hetgeen vanzelfsprekend
kan worden geacht, de genoemde centrale instellingen
als organen van toezicht in te schakelen. Het lidmaat-
schap van of het aangesloten zijn bij een der genoemde
centrale instellingen moet voldoende zijn; dit mag niet
twijfelachtig worden gesteld door een verplichte aanmel-
ding ter registratie bij De Nederlandsche Bank, die even-
tueel de opneming in het register zou kunnen weigeren.
Indien dit laatste de bedoeling zou zijn, zou de verplichte
registratie deswege onaanvaar1baar zijn; is 2ulks niet
de bedoeling, dan is de verplichte registratie overbodig.
Ook uit een oogpunt van wetstechniek kan zij worden
gemist, indien slechts de bepaling zou worden opgenomen,
dat de wettelijke regeling alleen van toepassing is op cre-
dietinstellingen, die zijn ingeschreven in het register dan
wel zijn aangesloten bij of zich onder toezicht hebben
gesteld van een erkend orgaan van toezicht.
Voor registratie bij De Nederlandsche Bank zouden
in de hiervoor geschetste gedachtengang alleen in aan-
merking komen handelsbanken en de centrales van land-
bouwcredietbanken en verdernog spaarbanken of boeren-
1
léenbanken, die niet bij een orgaan van toezicht zijn
aangesloten. Daarmede zou ook een einde zijn gemaakt
aan de onduidelijke positie van de centrales van land-
bouwcredietbanken in het aanhangige wetsontwerp, die
volgens het wetsontwerp geen handelsbank zijnde toch in het register der handelsbanken moeten worden inge-
schreven (art. 3 lid 1) en als zodanig geen landbouw-
credietbank zijn (art. 3, lid 3) en derhalve volgens de tekst
van.art. 1 juridisch buiten de regeling van de wet zouden
blijven, hetgeen uiteraard niet de bedoeling is. Indien de
bij een Centrale aangesloten boerenleenbanken niet meér in een afzonderlijk register zouden worden ingeschreven,
zou daarmede ook een einde zijn gemaakt aan de contro-
versen oproepende splitsing van Centrales en aangesloten
boerenleenbanken in verschillende afdelingen van het
register, die in strijd is met de economische eenheid, die
deze instellingen de facto vormen. Ook zou daarmede
de
onduidelijkheid
worden opgeheven, die aan art. 2,
lid 1, kleeft, bepalend, dat een afdeling van het register
door een ander orgaan kan worden gehouden en daar-
mede in strijd met de kennelijke bedoeling per afdeling
slechts de aaiiwijzing van één orgaan mogelijk maakt,
hetgeen met het oog op de situatie in het landbouwcrediet-
wezen, waarin twee centrale banken werkzaani zijn,
evenwel niet houdbaar is.
Met name zou in de regeling van art.
9
een eigen
rechtspositie moeten worden toegekend aan de organen,
aan wie volgens het desbetreffend artikel van het ont-
werp het toezicht ten dele kan worden opgedragen. In de
constructie van het wetsontwerp, dat alleen een toezicht
erkent van De Nederlandsche Bank, zouden deze organen
slechts als gedelegeerden van De Nederlandsche Bank
kunnen optreden. Dit moet m.i. evenwel in strijd worden
geacht met de historischefunctie van de bedoelde organen,
wier originair toezichtsrecht door de wet zou dienen te
worden erkend, met dien verstande, dat zij zich, voor
zover zij worden ingeschakeld in het wettelijke toezicht,
zouden hebben te richten naar de aanwijzingen van De
Nederlandsche Bank, evenwel met recht van beroep
overeenkomstig de wettelijke regeling daârvan.
De reglementering van de bedrijfsvoering; zoals
deze door art. 10 van’ het ontwerp wordt mogelijk ge-
maakt, zou van het eigenlijke toezicht dienen te worden
onderscheiden. Daarnaast zou ook moeten blijken, of de reglementering plaatsvindt uit bedrijfseconomisch
dan wel uit algemeen economisch en monëtair oogpunt. Bij de regeling van de samenwerking der drie betrokken,
partijen zal hiermede nl. moeten worden rekening gehou-
den. Zo zou in afwijking van hetgeen thans in art. 30 wordt
voorgesteld, alleen bij de reglementering uit de monetaire
gezichtshoek, behoefte bestaan aan de toepasselijkheid
van art. 26 van de Bânkwet
1948,
dat de Minister van
Financiën de bevoegdheid toekent aanwijzingen te geven
aan De Nederlandsche Banic ter coördinatie vap de mone-
taire en financiële politiek der Regering. Voorts zou ook het bevoegdheden-arsenaal van art. 10, lid
5,
aanzienlijk
dienen te worden ingeperkt, voor zover betreft de regle-
1
mentering uit bedrjfseconomisch oogpunt. Voor de
,,onderdelen van liquide middelen” (art. 10, lid
5
sub o)
zouden zo nodig verplichte minimum kasreserves, zoals
bedoeld in de meerderheidsnota van de S.-E.R., in de
j plaats kunnen komen. Ten slotte zou uist in de regeling van art. 10 de ,,saying” van het betrokken bedrijfsleven uitdrukkelijk moeten worden opgenomen, bijv. in deze
-zin, dat algemene voorschriften als bedoeld in art. 10
slechts dan bij
K.B.
ktinnen worden vastgesteld, indien
de Bankraad gunstig heeft geadviseerd in overeenstemming
met de betrokken bedrjfsgroepen. Alleen langs deze weg
schijnt het mogelijk te ontkomen aan een wettelijke om-
schrijving van de begrippen ,,liquide middelen, crediet-
uitzettingen enz.”, die ingevolge wettelijke bepaling
nader zouden moeten worden omschreven mde algemene
voorschriften, die in de geschetste gedachtengang slechts
in overeenstemming met het betrokken bedrijfsleven bij
K.B. zouden kunnen worden vastgesteld.
Ook kan men zich nog afvragen, of de reglementerings-
mogelijkheid uit de monetaire- gezichtshoek niet dient te –
worden opgenomen in de wet, die krachtens art. 17 van de
Bankwet
1948
nog moet worden uitgevaardigd, nu in dat
artikel door het amendement Sassen uitdrukkelijk is vast-
gelegd, dat het wettelijk gelddekkingsstelsel mede dient te
zijn gericht op de bevordering van een stabiele waarde
van de Nederlandse geldeenheid en derhalve ook daarbij
het bankcrediet als een voor de handhaving van het mone-
taire evenwicht relevante factor in aanmerking dient te
worden gebracht. De reglementeringsmogelijkheid uit de
monetaire gezichtshoek zou dan slechts bij wijze van tijde-
lijke noodregeling in de wet tot toezicht op het crediet-
wezen dienen te worden opgenomen. Ook zou slechts
in een dergelijke noodregeling, waarvan de Staten-Gene-
raal de werkingsduur in de hand zou moeten houden, een
bepaling mogen voorkomen, als thans in art.
19
van het
ontwerp is vervat, inhoudende, dat statuten, reglementen
en zelfs overeenkomsten van credietinstellingen met
derden gesloten door een pennestreek van de admini-
stratie kunnen worden opzij geschoven.
25 Juij 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
557
5.
Tenslotte zou de regeling van het beroepsrecht
zodanig dienen te worden uitgewerkt, dat wordt voor
–
komen, dat de Minister recht zou kunnen spreken in eigen
zaak. In een beroepsconstructie als die van het wets-
ontwerp zou althans de Raad van State dienen te worden
ingeschakeld.
Met de voorafgaande uiteenzettingen is een poging
gedaan om’ naar aanleiding van het artikel uit particu-
liere financiële kringen het debat over het wetsontwerp
tot toezicht op het credietwezen tot meer zakelijke pro-
porties terug te brengen. Aan de handhaving daarvan
werd wel enigszins afbreuk gedaan door niemand min1er
dan Minister Mansholt, die in de aanvaarding van het
wetsontwerp een offer zag van het
bedrijfsleven
tegenover
de door de arbeidersstand aanvaarde consumptiebeper-
king van
5
pCt. Nog erger maakte het naar mijn beschei-
den mening Ir H. Vos in ,,Vrj Nederland” van 30 Juni,
die aan de stormloop tegen het wëtsontwerp de diepere
betekenis toekende van ,,een aanslag op het levenspeil
van de massa over het hoofd van de Minister van Finan-
ciën heen”. Met deze opwekking der politieke gemoe-
deren komen wij niet verder. Zij is ook niet nodig om tot
een positief resultaat te komen, hoezeer de politiekè strek-
king van het met het wetsontwerp aan de orde gestelde vraagstuk niet kan worden ontkend. In het zo juist aan-
gehaalde’artikel van Ir H. Vos werd deze politieke strek-
king als volgt aangeduid en daarmede, zoals volgens de korte inhoudsopgave ook de bedoeling van de schrijver was, de achtergrond van het wetsontwerp belicht: ,,Na-
tionale en internationale structuurwijzigingen hebben
de betekenis van de monetaire politiek, èn van bank-
en credietwezen vergroot. Doch gelijktijdig daarmede
groeit de verantwoordelijkheid van de gemeenschap in
deze sectoren, gelijktijdig daarmede neemt de mogelijk-
heid van particuliere verantwoordelijkheid af. Hoe eerder
dit doordringt, ook bij de bankiers, des te minder heftig
zal de strijd behoeven te zijn om de vormen van toezicht
op – of eigendom van – het bankbedrijf”. Daartegen-
over zou ik willen stellen, dat ook het bankbedrijf als een
sector van de gemeenschap dient te worden erkend en
dienovereenkomstig bij de wettelijke regeling van dat be-
drijf – het wetsontwerp gaat immers verder dan een rege-
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT-
T R A N S A’C T
1
E S
250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
ing van het toezicht alleen – aan het bedrijfsleven zelf
een stem in het kapittel dient te worden gegeven. Daarbij
is het nog van belang om vast te stellen, dat welhaast bij
geen enkele andere groep der gemeenschap steeds een zo.
grote verantwoordelijkheid jegens het monetaire welzijn
van de gemeenschap heeft bestaan als juist bij het par-
ticuliere bankwezen. Hoe meer deze overtuiging vëld wint, des te gemakkelijker zal het vallen, ook het medezeggings-
recht van het particuliere bankwezen in het toezicht op
en de reglementering van zijn bedrijf te erkennen. Dan zal het ook nog wel meevallen met de verscheurdheid,
waarvan de schrijver uit particuliere financiële kringen
gewaagt, want inmiddels wordt het traditionele gesprek
tussen De Nederlandsche Bank en het particuliere bank-
wezen voortgezet en gelukkig nu eindelijk ook over het
wetsontwerp tôt toezicht op het credietwezen.
Eindhoven, 1 Juli 1951.
Mr Ph, C. M. VAN CAMPEN.
De huidige situatie op de katoenmarkt in de Verenigde Staten
1. Het ,,acreage-report” over de Amerikaanse katoen-
oogst.
Het eerste oogstrapport voor het nieuwe seizoen – het
zgn. ,,acreage-report” – is door het ‘Departement van
Landbouw te Washington op 9 Juli jl. wereldkundig
gemaakt.
Het totale met katoen beplante areaal in de Verenigde
Staten bedraagt in 1951 29.510.000 acres, tegenover
18.613.000 acres in
1950.
Het beplante areaal is derhalve met 584 pCt toegenomen. Zoals bekend, werd van over-
heidswege gestreefd naar een areaal van 28.536.000 acres,
53
pCt meer dan in
1950.
Dit ,,target” werd met
54
pCt
overschreden.
Overeenkomstig de verwachtingen zijn met name de
arealen in de grote productiegebieden, ni. in Californië,
Arizona en Nieuw Mexico aanzienlijk uitgebreid. In Texas
is de aanplant de grootste sinds 1933.
Ofschoon de oogst er over het algemeen gunstig voor
staat, hangt veel af van de klimatologische omstandig-
heden en eventuele insectenschade, welke opbrengst uit-
eindelijk zal worden bereikt per acre. De ontwikkeling
van de oogst in de maanden Juli-en Augustus is daarbij
van overheersende betekenis. In de eerste plaats moet
rekening gehouden worden met
–
een verliespercentage
ten gevolge van het prijs geven van diverse katoenakkers.
Bedoeld wordt het verschil tussen het, geplante en het
geoogste areaal. Dit verliespercentage varieert tussen de
4,1 pCt en 1 pCt, zoals blijkt uit de gegevens van de oog-
sten 1930 t/m 1949. Voorts ondergaat de opbrengst per
acre een nogal aanzienlijke reductie ten gevolge van weers-
invloeden en insectenschade. De gemiddelde verliezen
ôver de jaren 1939-1948 bedroegen:
wegens klimatologische omstandigheden ———-17,1 pCt
Bollweevil.schade
——————————-8,4 pCt
andere insectenschade
……………………….
2,5 pCt
overige oorzaken ——————————- -. 2.8 pCt
–
30,8 pCt
Ten gevolge van de hoger genoende oorzaken dalde
in de jaren 1939-1948 de gemiddelde opbrengst per acre
van 378 lbs met 30,8 pCt tot 261,3 lbs. –
Eerst op 8 Augustus wordt een officiële raming gegeven
van de opbrengst per acre, alsmede van de te verwachten
productie in balen, volgens de stand per 1 Augustus
1951.
Voorlopig zal men derhalve genoegen moeten nemen
met ramingen van de productie, welke gebaseerd zijn op de opbrengsten per acre in het verleden.
Hieronder volgen enkele dezer becijferingen:
558
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 Juli
1951′
areaal 29.510.000 acres.
bruto.
Gebaseerd op een opbrengst per acre ad 269,2 lba (1950) 16.619.000 bn v.
500 lbs.
Gebaseerd op een opbrengst per acre ad 283,9 lbs (1949) 17.526.000 bn v.
500 lbs.
Gebaseerd op een opbrengst per acre ad 272,96 lbs ‘) 16.851.000 bn v. 500 lbs,
‘) Het gemiddelde van de 5 jaren 1946—I950.
Deioogst zal zeer waarschijnlijk een omvang hebben
van 16 â 17 millioen balen, wanneer men rekening houdt
met het verliespercentage wegens ,,abandonment”.
De meeste particuliere oogstramingen fluctueren rond
‘de 17 millioen balen.
De N.Y. termijnnoteringen daalden na publicatie van
het ,,acreage-report” met 50 punten voor October N.Y.
en 53 punten voor December N.Y., vergeleken met de
slotnoteringen van 6 Juli jI.
Slot 6 Juli 1951
Slot 9 Juli 1951
October N.Y. ……..
36, IS c
‘
35,65 c
December N,Y
………
35,87 c
35,34 c
De marktdaling bleef, ondanks de baisse-gunstige
areaalraming, beperkt, omdat de particuliere oogstra-
mingen van ca 164 â 17 millioen balen véér de publicatie
van het ,,acreage-report” reeds in de noteringen van de
laatste tijd waren v’erdisconteerd.
Volgens een korte tijd geleden afgelegde verklaring
van de Secretary of Agriculture, Brannan, zullen de be-perkingen op de export worden opgeheven, wanneer de
raming per 1 Augustus a.s. omtrent de omvang van de
oogst 16 of 17 millioen balen beloopt. Intussen heeft het
Departement van Landbouw wegens de gunstige vooruit-
zichten van de nieuwe oogst het exportquotum voor de
periode_1 Augustus-30 November 1951 van 24 tot 34
millioen balen verhoogd. Voor het seizoen 1950/51 bedroeg
het exportquotum in totaal 3.696.000 balen.
Ten gevolge van de geringe oogst in 1950 hebben de
Verenigde Staten, wat de voorziening der katoenconsu-
merende landen met Upland cottons betreft,’ aanzienlijk
terrein verloren aan de overige productielanden in Zuid-
Amerika, het Midden-Oosten en Afrika en last but not least aan de rayonsector. Met een grote oogst en als de
voortekenen niet bedriegen een teruglopende consumptie
in de Verenigde Staten zelf in .het vooruitzicht, bestaat
er uiteraard grote drang het noodgedwongen prijsgegeven
afzetgebied zo spoedig mogelijk weer terug te winnen.
Vandaar, dat de beginallocaties véôr de te verwachten
opheffing van het gehele allocatiesysteem na 8 Augustus
a.s., kort na bekendmaking van het ,,acreage-report”
practisch op het peil gebracht worden van de totale allo-
caties, die voor het seizoen 1950/51 golden.
Het systeem van afgifte van exportvergunningen door
het Departement van Handel (O.I.T.) te Washington
zal echter zeer waarschijnlijk blijven bestaan. Immers,
door middelvan het zgn. ,,exportlicensing-system” heeft
men voor onvoorziene omstandigheden de uitvoer geheel
in de hand. Bovendien kan op deze wijze uitvoer naar
landen behorende tot de Russische invloedsfeer worden
tegengegaan.
De tot dusverre bestaande relatieve katoenschaarste
heeft dank zij het opheffen van de areaal-restricties en het
herstel van het particuliere initiatief een snel einde ge-
nomen. Een spoedig redres is in de katoensector mogelijk,
omdat men met een éénjarig gewas te maken heeft.
‘
2. Het, te ver wa’chten prijsverloop voor Amerikaanse
katoen.
Het is van emment belang voor de ontwikkeling van het
prijsverloop van ruwe katoen, dat krachtens de federale
landbouwwetgeving het ,,Government Cotton Loan Pro-
gram” eveneens geldt voor oogst 1951. De steunprjs
voor oogst 1951 bedraagt voor middling 15/16 inch 30,93 c
per lb. of 90 pCt van de pariteitsprjs, die aan het begin
van het oogstjaar (1 ‘Augustus) per 15 Juli 1951 wördt be-
rekend. De hoogste van de genoemde prijzen geldt, als
,,basic ban rate”.
Ter verduidelijking diene, dat onder het begrip pariteits-
prijs hier wordt verstaan, de prijs, die de katoenplanters dezelfde koopkracht ten aanzien van de door hen beno-
digde goederen verschaft, als overeenkomt met de koop-
kracht resulterend uit de katoenprijs in de basisperiode
(Augustus 1909 tot Juli 1914).
In de loop van 1951 zijn maandelijks de navolgende
pariteitsprijzen door het Bureau of Agricultural Econo-
mics vastgesteld:
15 Jan.
1951 – 32,98 c
15 Febr. 1951 – 33,11 c
15 Maart 1951 – 33,60 c
IS April 1951 – 33,73 c
15 Mei
1951 – 33,85 c
15 Juni
1951 – 33,98 c
Een pariteitsprjs van 33,98 c betekent een steunprijs
voor middling 15/16 inch van 31,72 c, berekend als volgt:
pariteitaprijs per 15 Juni 1951
…………………
33,98 c
ban raCe voor middling 7/8″ 90 pCt is
…………
30,58 c premie, gefixeerd door de Commodity Credit Corporation
voor 15/16″ boven 7/8″
……………………..
1,25 c
31,83 c
Het futures equivalent is ca 125 punten boven de ban
rate. Op basis van hogergenoemde pariteitsprijs en de daar-
van afgeleide steunprijs zou er een aanwijsbare minimum-notering zijn voor nieuwe oogst katoen op de New Yorker
termijnmarkt ad 31,83
+,
1,25 = 33,08 c per lb. In voor-
afgaande jaren werd steeds eer opslag gecalculeerd van
100 punten boven de ban rate voor het futures equiva-
lent, maar de behandelings- en transportkosten zijn ge-
stegen. Derhalve is thans een premie van 125 punten juister.
Volgens de huidige stand van zaken kan. er
rekening
worden gehouden met een bodem in de markt voor Ameri-
kaanse katoen ad rond 33 c per lb op New York futures
basis voor middling 15/16 inch. Volledigheidshalve wordt
hierbij opgemerkt, dat een geringe daling van de termijn-
markt beneden dit niveau zeer wel mogelijk is. Immers,
het verschil van 125 punten tussen levering van katoen
in Memphis, Tenn.. tegen ban-voorwaarden en levering
tegen’ een ‘termijncontract in New York laat de omstan-
digheid buiten beschouwing, dat er aan het aandienen
(tender) van katoen tegen een termijncontract bepaalde
bezwaren kleven. In de praktijk kunnen deze bezwaren
van die aard zijn, dat er van afgezien wordt katoen tegen
termijncontracten aan te’ dienen.
Slot December N.Y. noteerde 13 Juli jl. 35,19 c. De
termijnmarkt beweegt zich derhalve 2,19 c, d.i. ruim 6
pCt boven de pariteitsprijs van 15 Juni 1951. Maatgevend voor de oogst 1951 wordt evenwel de pariteitsprjs, die op
1 Augustus a.s. wordt vastgesteld per 15 Juli 1951. De
ban rate zal echter, zoals de situatie zich thans laat aan-
zien, niet veel afwijken van die, welke per 15 Juni jI. is
berekend.
Het is voor de gehele textielsector van groot belang
met deze feiten op de hoogte te zijn. Er wordt door het
,,Government Cotton Loan Program” voor Amerikaanse
katoen een bodem in de markt gelegd, die de cotton far-
mers behoedt voor catastrophale dalingen van de katoen-
prijzen. Er wordt daarmede echter tevens een stabilisatie
van de katoenmarkt,. niet alleen voor het ruwe product,
maar tegelijkertijd voor de halffabrikaten en eindpro-
ducten, bereikt, die voor de gehele textielsector in al zijn
geledingen van grote betekenis moet worden geacht.
Een afgljden van’ de N.Y. termijnmarkt tot een diepte-
punt van 4,91 c per lb. voor. Juli N.Y., zoals dit in de
grote crisis in de jaren dertig van deze eeuw plaatsvond
(10 Juni 1932), is bij het huidige in de Verenigde Staten
toegepaste systeem niet meer mogelijk.
Waarschijnlijk zal het aandeel van de Verenigde Staten
25 Juli 1951
ECONOMiSCH-STA TISTISCHE BERICHTEN
559
in de wereldproductie van ruwe kâtoen in het komende
seizoen ca 48 pCt bedragen. Met een dergelijk aandeel
heeft dit grote katoenproducerende land zijn dominerende
plaats weer geheel ingenomen. De prijsontwikkeling voor
Amerikaanse katoen is van doorslaggevende betekenis
voor het prijsverloop van de overige soorten -katoen op
de wereldmarkt.
De noteringen voor de zgn. ,,outside growths” bewegen
zich momenteel boven het prijsniveau van Amerikaanse
nieuwe oogst katoen. Het aanpassingsproces moet zich
nog voltrekken. In verschillende soorten, zoals bijv. Zuid-
Braziliaanse Sao Paulo katoen, waarvan oogst
1951
bijna
uitverkocht is, zullen door de producenten hogere prijzen
dan overeenkomt met de wereldmarktwaarde kunnen
worden bedongen wegens het feit, dat de vraag uit con-
sumptielanden, die over onvoldoende dollardeviezen-
middelen beschikken om hun gehele behoefte in de Ver-
enigde Staten of Mexiëo te dekken, het aanbod overtreft.
De mogelijkheid bestaat, dat om dezelfde reden, evenals
dit in 1949 bij een katoenoogst in de Verenigde Staten van
16.127.000 bn het geval was, de prijzen voor exoten voor-
alsnog boven het Amerikaanse prijspeil zullen blijven.
Arnhem.
W. KATS.
De Èngelse Regering gaat’ vaste prijzen los maken
De vrije ondernemer houdt niet van vrije prijsvorming. Er zijn tenminste al zoveel uitzonderingen, die de doctri-
-naire verdedigers van vrije concurrentie nodig en nuttig
achten, dat deze bewering niet te gewaagd lijkt. Eén. van
die uitzonderingen is het stelsel van ,,resale price main-‘
tenance”, prijshândhaving, waarbij de fabrikant of groot-
handelaar vaststelt tegen welke prijzen zijn producten door
de ‘detaillist en anderen verkocht moeten worden, waarbij
op niet-naleving vaii deze instructies sancties volgen,
meestal in de vorm van een boycot. Soms is dit boycot
van collectieve aard en ziet de detaillist zich voor het feit
geplaatst, dat hij uitgesloten wordt van de levering van
eeh groot aantal artikelen en zodoende, in zijn roodwin-
ni’ng bedreigd wordt. Aan de andere kant brengen deze
vastgestelde prijzen een starheid in de prijsvorming, die
onder bepaalde omstandigheden ongewenst moet worden
geacht, bijvoorbeeld in een periode waar alles er op aan-komt de kosten van levensonderhoud omlaag te brengen
en dë efficiency van de distribuerende handel te verhogen.
De Engelse Regering heeft gemeend – de Lloyd Jacob-
commissie had de wenselijkheid hiervan, al in 1949 be-
pleit
1)
– dit stelsel aan te moeten pakken en heeft een
beknopt Witboek over deze materie gepubliceerd
2),
waarop
het in de volgende parlementszitting actie hoopt te nemen.
De hiernavolgende aantekeningen zijn gebaseerd op dit
Witboek en de schermutselingen, die zich hierover in de
Engelse pers afspelen.
Eén punt, dat verschillende bladen naar voren brengen
– een prachtpunt voor het Engelse politieke steekspel –
is, dat de socialistische Regering eerst de hand maar eens
in eigen boezem moet steken. De vakverenigingen met
hun loyaliteitsstakingen en de ,,closed shop”, de genationa-
liseerde industrieën, die vaste (en steeds hogere) prijzen
berekenen, ze geven meer stof voor een controverse over
economische dictatuur, dan de verbruiksartikelen met
vastgestelde prijzen, die in de eerste plaats slechts voor een
minderheid van kwaliteitsartikelen gelden en’ veelal door
het publiek gewaardeerd worden. De voorstanderg van het onwettig verklaren van prijs-
handhaving voeren aan, dat efficiënte kleinhandelaars en
bepaalde groepen (de coöpëratieve beweging bijv.) aan
handen en voeten door deze praktijken gebonden worden en
noodzakelijke en nuttige prijsverlagingen niet aan het
publiek kunnen’ doorgeven op straffe van boycot (al of
niet via bedrijfsorganisaties) of andere sancties: boetes,
verlaging van marges, tijdelijke uitsluiting etc. Dit is sociaal
en economisch ongewenst.
Hoe hoog slaat de Regering de argumenten v66r prjshand-
having aan?
Het antwoord
,
op de vraag, hoe hoog de Regering de
‘) ,,The Report of the Committee on Resale Price Maintenance”, Cmd
7696, Loncion 1949.
‘) ,,A Statement on Resale Price Maintenance (being a trade practise which
prevents shopkeepers from reducing certain prices to the public)”, London,
June 1951.
argumenten voor prijsvaststelling aanslaat, moet, na lezing
van deel 11 van het Witboek, luiden: ,,niet erg hoog”.
Een vijftal argumenten wordt als ,,bijkdrnend” in het kort
afgedaan en wat de oneerlijke concurrentie betreft, stelt
de Regering zich op het standpunt, dat,
als het zover is,
er maatregelen overwogen kunnen’ wordenl om dit dp zijl
beurt te bestrijden, maar dat het geen reden is om
nu
aan de prijshandhaving vast te houden. Dat het publiek
vastgestelde prijzen zou prefereren l.ioven wisselende, wordt
op laconieke wijze ontzenuwd. ,,Als dit zo zou
zijn,
be-
hoeft de handel niet bevreesd te zijn voor prijsonder-
bieding, want dan zal het publiek wel blijven kopen bij
de zaken, die de oude prijzen blijven .berekenen”. Het
Witboek gelooft daar echter niet in en ziet geen reden
waarom de kopers niet van de lagere prijzen zouden pro-
fiteren ,als deze hun aangeboden werden. Dat aan het
merkartikel schade zou worden berokkend, . indien het
tegen wisselende prijzen verkocht zoü worden, schijnt niet
door de ervaringen in de Verenigde Staten bevestigd te
worden. Er zijn genoeg andere kenmerken voor het merk-
artikel naast de prijs, waaraan het publiek kan zien en
weten wat het koopt:
Dat vaste prijzen tezeifdertijd redelijke prijzen zijn, wordt
ontkend. Integendeel, \’aste prijzen moeten onredelijk zijn.
Van billijke prijzen mag men verwachten, dat ze variëren
van winkel ,tot winkel, omdat de kosten, de kwaliteit van
de service eii tal van andere factoren – positie van de
zaak, assortiment e.d. – van winkel tot winkel verschillen.
Deze verschillen moeten in de prijzen tot uitdrukking
worden gebracht.
,,Prijsvaststelling houdt de prijzen van verscheidene arti-
kelen laâg” luidt één van de argumenten v66r prijs-
handhaving. Dat is zo, zegt de Regering; auto’s zouden zek’er in Engeland duurder zijn als ze thans tegen vrije
prijzen verkocht zouden mogen worden; cigaretten waar-schijnlijk ook. De Regering is daar ‘erkentelijk voor en ze
zal fabrikanten dan ook niets in de wôg leggen om deze
maxinnunprijZen
te blijven vaststellen, ,,wanneer ze dit
in het algemeen belang of in hun eigen belang op langere
termijn wenselijk achten. Wij stellen zelf immers ook al
maximumprijzen vast wanneer dit in het algemeen belang is.
Wij hebben alleen lezwaar tegen minimumprijzen”. Hier
preekt de vos wel op slimme wijze zijn passie!
Meer aandacht wordt, zoals -gezegd, besteed aan het
argument van oneerlijke concurrentie en de praktijken van ,,lossleaders”. De lokvogels zijn meestal de goede
kwali teitsartikelen, waarvan de vastgestelde prijzen alom
bekend zijn. Zodra deze in een bepaalde zaak verlaagd
worden, voeren andere zaken in het district zulke producten
niet’ meer. Over en weer toegepast, leidt dit tot instabiliteit
voor de fabrikanten, die hun omzetten op en neer zien
gaan. De lage irijzen van merkartikelen met vastgestelde
prijzen zijn juist gebaseerd op gelijkmatige productie en
afzet. Een -op ruime schaal toegepaste praktijk van lok-
560
ECONOMISCH-STA TISTISCHÈ BERICHTEN
25
Juli 1951
vogels zal ook de positie van het merkartikel als zodanig
aantasten, omdat handelaars niet willen blijven zitten
met zulke artikelen, die kâns lopen als lokvogels te worden
gebruikt.
Het Witboek weerlegt dit argument met op te merken,
dat de tijden veranderd zijn. Er is geen grote werkloosheid
meer, waarbij een beperkte koopkracht keus moest maken tussen een bvervloed van artikelen. Er is nu ,,full employ-
ment” en een sterke koopkrachtige vraag. Prijsonderbieding
zal daarom niet op grote schaal plaatsvinden als prijs-
handhaving verboden wordt. Dit is nogal inconsequent.
Aan de ene kant overweegt de Regering wettelijke maat-
regelen om bepaalde prijsvoordelen aan de consument
deelachtig te laten worden, aan de andere kant verwacht
ze, dat de prijsonderbieding niet zo ernstig zal zijn onder
de huidige omstandigheden. Het laat zich inderdaad aan-
zien – en dit geldt ‘speciaal voor Engeland, dat in hoge
mate van importen afhankelijk is en al aardig in een
schaarste-economie zit -, dat de geneigdheid tot prijs-
concurrentie gering zal zijn.
Prijzen,
ook voor merkartike-
len, stijgen en terwijl nu de fabrikanten van deze artikeIei
met aanvaarde vaste prijzen zich nog excuseren, dat zeer
tot hun spijt etc. etc: bepaalde prijsverhogingen nood-
zakelijk zijn, kan deze rem wel eens verdwijnen als de
vaste prijzen uit de wereld•geholpen worden. Tenzij de
Regering weer in toenemende mate met prijsvoorschriften
gaat werken.
Er zit o.i. een kern van waarheid in het argument, dat
de advertentiekracht van lokvogels aanzienlijk vermindert
als de ,,resale price maintenance” niet langer de vaste
achtergrond is, waartegen ze goed uitkomen. Als variabele
prijzen normaal zijn, zullen de fiuctuaties in de orders voor
merkartikelen erg meevallen.
De- Regering is, zoals reeds vermeld, bereid redelijke
uitzonderingsgevallen onder ogen te zien, als het principe
van variabele prijzen daarbij gehandhaafd kan worden.
Ze is echter van mening, dat in ieder geval regeling bij de
wet te prefereren is boven eigenhandige maatregelen van
bedrijfsorganisaties, waarop geen beroep mogelijk is en
waarbij de rechtspositie van het slachtoffer, dat niet aan
de wensen van de organisatie voldoet, zo onbevredigend is.
Amendementen op het Lloyd Jacob-rapjort.
De regeringscommissie onder voorzitterschap van G. H.
Lloyd Jacob stelde in 1949 voor om de collectieve sancties tegen overtreders van prijshandhavingsregelingen onwettig
te verklaren. Individuele acties van fabrikanten om tot
vastgestelde prijzen voor hun merkartikelen te komen ble-
ven echter geoorloofd, mits zij niet de ontwikkeling van
andere distributiemethoden beletten of de consument
verhinderden profijt te trekken van verbeteringen in de
distribuerende handel, die lagere kosten meebrachten, en
•
via deze lagere prijzen. –
In haar Witboek constateert de Regering nu, dat op
verschillende manieren getracht is -. in onderling over-
leg – het bedrijfsleven aan te moedigen zodanige . ver
–
anderingen in zijn prjshandhavingsvoorzieningen te bren-
gen, dat de aanbevelingen van de commissie in praktijk
werden gebracht, doch dat dit overleg zonder resultaat
is gebleven. Ze heeft zich daarom genoodzaakt gezien
allereerst de collectieve prijshandhaving in al zijn vormen
te verbieden als haar voorstellen dienaangaande een meer-
derheid in het parlement verwerven. Individuele prijs-
handhavingspraktijken zullen dan echter ook ongeoorloofd
zijn, behalvé voor zover alleen maximumprijzen wordén
vastgesteld. De Regering is van mening, dat dezelfde
bezwaren, die tegen collectieve prijshandhaving bestaan,
ook gelden voor individuele acties. Ze verhinderen, dat
lagere kosten het publiek ten goede komen en sluiten
evenzeer bijv. de coöperatieve beweging uit, zulke artikelen
te voeren als ze daarop dividend wil uitkeren. ,
V66r de voorstellen wet worden, zal er nog wel fel
gedebatteerd worden en zal het scherpe protesten regenen.
Speciaal de middenstanders zijn nu al in het geweer. Dit is niet verwonderlijk: recente publicaties in de ,,Boardof
Trade Journal” wijzen er duidelijk op, dat -het groot-
filiaalbedrijf en de andere vormen van geintegreerde
distributie nog steeds, en in vrij snel tempo, veld winnen
op de individuele middenstanders, die hun positie meer
en meer bedreigd zien. Deze ervaring doet de middenstand
in verschillende landen op, ook in Nederland. Indien en
voor zover er prjsconcurrentie gevoerd zal worden, zal
de voorgestelde doorbreking van prijshandhaving in
Engeland hun geen goed doen. Als er daarom bij even-
tuele verkiezingen nog ,,zwevende” stémmen onder hen
zouden zijn, heeft Labour hier gekozen voor de dringende
roep van de vakverenigingen, die de krachtigst mogelijke
actie op elk gebied wensen om de kosten van levens-
onderhoud omlaag te brengen. Monopolies, ,,restrictive
practises”, ondernemerswinsten, zitten bij Labour vanzelf-
sprekend het eerst in de hoek waar de slagen vallen, waarbij
andere factoren in hun economisch beleid echter wel eens
vergêten worden.
London, 23 Juni.
J. F. VAN NETIEN. –
BOEKBESPREKING
Herman Meyer, Op weg naar samenwerking in vrjjheid.
Een sociaal-economische studie over winstdeling met
arbeiders op nieuwe grondslag. Martinus Njjhoff,
‘s-Gravenhage, 1950.
De hoofdgedachten van dit boek zijn eigenlijk tweeërlei:
geeft het een felle critiek op le geleide economie en
de ambtenarenstaat (inclusief de inkomensoverdraht
d.m.v. belastingheffing), waartegenover dan de staat
wordt gesteld, waar de vrijheid heerst en kan heersen,
omdat zij op samenwerking van zich verantwoordelijk
voelende mensen berust;
pleit het voor een stelsel van winstdeling met arbeiders
(door de wet opgelegd), waarbij de voor de arbeiders•
bestemde winsten, vôér de verdeling, in een pool,
die zich over de winsten van het gehele bedrijfsleven
uitstrekt, worden verzameld.
Het is een overwegend economische beschouwing ge-
wordèn, ondanks de omstandigheid, dat ook wel op het
terrein van andere takken van wetenschap wordt over-
gegaan; niet altijd in het voordeel van dit werk. Zo zou
o.i. het gehele hoofdstuk V, getiteld ,,De klassenstrijd”,
gevoegelijk kunnen worden gemist. Als arbeidsrechtelijke
studie van de arbeidsverhouding is dat hoofdstuk toch
weinig diepgaand en vertelt het niets nieuws. Ook in de
andere hoofdstukken, die aan de ,hoofdschotel” (het
winstdelingsplan) vooraf gaan, zou een sterke beknotting
liet boek ten goede gekomen zijn.
Zoals reeds opgemerkt, heeft dit werk vooral een eco-
nomische signatuur. De schrijver is echter op zijn best, als
hij in de gloed van zijn vorontwaardiging tegen de ambte-
narenstaat te keer gaat. Op het terrein van de theoretische
economie is hij minder overtuigend. Dit vloeit vooral
voort uit het niet zuiver omlijnen van het winstbegrip,
dat voor deze studie toch van zo groot belang is. Wel
wordt de ondernemer gedefinieerd als degene, die bedrijfs-
risico’s aanvaardt of verwerpt (blz. 24), wel wordt o.a. op blz. 267 opgemerkt, dat winst tot stand komt ,,door
juiste beoordeling van risico’s en van de smaak van het
publiek”, zodat de ondernemersfunctie dus wordt aan-
gewezen als winstveroorzakend, maar op talloze plaatsen
blijkt een grote verwarring tussen winst en kapitaalrente.
25 Juli 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
561
Zo lezen wij op blz. 119: ,,Indien de kosten van een pro-
duct 50pCt arbeidsloon zijn…. dan zal de gemaakte
winst voor 50 pCt te danken zijn aan de prestatie van
de arbeider. . . .”. Op blz. 50 zegt de schrijver, dat de kapi-
taalrente gevolg is van een juiste beoordeling van het
risico en ook in het dan volgend betoog haalt hij onder-
nemer en kapitalist, resp. winst en kapitaalrente door
elkaar (blz. 51). Wonderlijk is ook, dat hij degenen, die de arbeider functioneel niet winstvormend achten, toe-
voegt: ,Al dergelijke overwegingen gaan uit van de mening,
dat winst als ,,Kapitalzins” een theoretisch te motiveren
aandeel in de opbrengst zou’wezen” (blz. 267). En dat hij
bepleit om de arbeiderswinstaandelen te bepalen véôr
aftrek van een primair dividend geeft al een heel vreemd
beeld van schrijvers winstbegrip.
Wij meenden, dat nu toch zo langzamerhand wel in de
wereld der economie overeenstemming bestond over het
kostenkarakter van de beloning van de kapitaaisdienst,
onverschillig of dit kapitaalsinkomen al of niet contrac-
tueel gegarandeerd is.
Men had oojc in een pleidooi voor winstdeling graag
gezien, dat de schrijver nog wat dieper getast had. Wat lag
bijv. meer voor de hand in een boek, dat zoveel aandacht
schenkt aan het overheidsingrijpen, dat de vraag be-
sproken was of er ook winsten gemaakt worden, die niet
door de ondernemer werden veroorzaakt. Over institu-tionele winsten wordt echter niet gerept. Ook niet over
de vraag bf de onderneming nu eigenlijk een privaat-eco-
nomisch doel heeft, dan wel – al of niet bevorderd door de overheidsinvioed – een sociaal-economisch doel.
Ook op de betekenis van het risico wordt vrijwel niet –
ingegaan. Het is bekend, dat in tal van beschouwingen
over winstdeling het risico juist een grote rol speelt. De
redenering is dan ôf dat de arbeider geen risico loopt, en
daarom geen zelfde aanspraak op een winstaandeel heeft
als de kapitaalverschaffer, tf dat hij eveneens een risico
loopt en dus wel voor winstdeling in aanmerking komt.
Dit punt had de schrijver er misschien toe gebracht eens
de invloed ‘van de bdrijfsgrootte, welke voor de mate
van risico van belang is, in beschouwing te nemen. Van
de bedrjfsgrootte waren wij dan misschien op. de betekenis
der ,,user cost” gekomen, waardoor de stelling, dat de
arbeidersinkomens lager zijn dan economisch noodzakelijk
(o.a. op blz. 202 te vinden) misschien in de pen was ge-
bleven. Als de schrijver, die de
uitkeerbare
winst met de
arbeiders wil delen, het primaire dividend als kosten zou
beschouwen en het voor de ,,user cost” benodigde zou
reserveren, dan zou hij misschien niet veel meer te verdelen
vinden – althans niet in de grotere ondernemingen. In zijn critiek op de grensproductiviteitstheorie ont-
breekt de erkenning, dat de arbeid functioneel geen winst
veroorzaakt, zij het dan dat het mogelijk is, dat door een
foutieve loonvaststelling de mogelijkheid bestaat, dat ook
de grensonderneming nog winst maakt. Deze mogelijk-
heid is echter tegenwoordig vrijwel slechts van theoretische
betekenis, want de economische en politieke macht van
de arbeider is zo groot, dat voor een loonvaststellirig be-
neden het economisch mogelijke niet gevreesd behoeft te
worden. Als de schrijver de arbeider dan ook nog altijd
de zwakste Partij acht (blz. 207) is er alle aanleiding daar
een groot vraagteken achter te plaatsen en als hij als leidend
beginsel voor zijn winstdelingsstelsel de leuze ,,Betaal Uw
arbeider wat de nijverheid kan dragen” kiest (blz. 206),
dan kan de kanttekening geplaatst worden, dat daar geen
winstdeling voor nodig is en dat er veel kans is, dat er
al meer loon betaald moet worden dan een gezonde econo-
mische ontwikkeling toelaat.
De schrijver verdedigt overigens de winstdeling in het
belang van de afzet (doordat de massa te weinig koop-
kracht heeft om de door de sterke technische vooruitgang
zo grote productie af te nemen). Nu kan inderdaad de
conjuncturele ontwikkeling gebaat worden met een ver-
groting van de consumptiemogelijkheden. Maar niet in
alle omstandigheden. In deze na-oorlogse jaren bijv. al
beslist niet. Hier was dus weer een diepergaande analyse
nodig, voor verschillende situaties. Dan was misschien een
spaarregeling – zoals in het sterk door schrijver bestreden
plan Romme en Van Den Brink – er beter afgekomen.
Over de uitwerking van het eigenlijke verdelingsplan,
dat zeer vernuftig geconstrueerd is, slechts enkele op-
merkingen:
Het is o.i. onjuist, dat extra afschrijvingen en reser-
veringen niet meer zouden mogen geschieden (blz. 210).
Komt het ondernemingsbelang er niet meer op aan?
Dat de werkers in goed geleide en gezond gefinancierde
ondernemingen een voorsprong moeten krijgen (blz. 219)
leidt direct tot de opmerking, dat het meer voor de hand
ligt hierbij degenen te bedenken, die voor die goede leiding
en financiering aansprakelijk waren. Deze zijn vermoedelijk
echter uitgeschakeld, want de schrijver beperkt de winst-
deling tot een zekere loon- of salarisgrens (blz. 218)!
Merkwaardig is ook; dat iemand, die z6 gekant is tegen
ambtenarij, door commissies van deskundigen de bôek-
prijzen van grondstoffen, half- en eindfabrikaat (van alle
ondernemingen!) wil laten vaststellen (blz. 227).
En tenslotte nog dit, is er nu werkelijk zoveel verschil
tussen deze winstdeling via een pooling over het gehele
bedrijfsleven en een inkomensoverdracht d.m.v. belas-
tingheffing? Het
lijkt
nog al breed uitgemeten!
Nijmegen.
Drs
J. 1. UJ-IL.
GELD- EN KAPITAALMARKT
Celdmarkt.
In het begin van de verslagweek vonden op de geldmarkt
enige verschuivingen plaats, verband houdend met de
storting op de Philips-emissies. De repercussie was echter
niet al te groot, dank zij de over het algemeen aanzienlijke
liquiditeit der banken, die een beroep op de markt in de
meeste gevallen onnodig maakte.
In het verdere verloop van de week bleef de geldmarkt
vrij ruim. Augustuspapier noteerde
11/4_3/g
pCt, Septem-
ber/October 1 pCt laten en November/December 1
3/_
pCt. De callgeldnotering bleef de gehele week op 1
pCt gehandhaafd.
Kapitaalmarkt.
Dat tegenwoordig de beleggers met weinig égards wor-
den behandeld, zowel van de zijde van de Overheid als
van het
bedrijfsleven,
werd gedurende de beide laatste
weken op treffende wijze geïllustreerd. Bij de door de
Tweede Kamer aanvaarde belastingwijzigingen werd de
vennootschapsbelasting als sluitpost gebruikt. Hierbij bleek
een tarieT van 52 pCt (thans 40 pCt) voor de grootste
n.v.’s nodig te zijn om aan het in totaal vereiste bedrag
toe te komen en de verzachtingen op te vangen, die ten
aanzien van de andere belastingverhogingen werden aan-
gebracht.
In de tweede plaats werd de aandacht ter beurze sterk ge-
trokken door de gang van zaken bij de emissie der 4 pCt dollarobligaties Philips. Aanvankelijk werden deze stuk-
ken tegen 108 pCt aangeboden, later tegen 106 pCt, en
deze week werd de koers door de onderneming verlaagd
tot 1024 pCt, om de inschrijving te stimuleren. Zij, die aan het begin intekenden, hebben dus in enkele weken
tijds reeds een koersverlies van
54
pCt geleden.
De f4 mln 4 pCt obligatielening Haarlem, die daags
na de herziening van het rentegamma wrd aangekondigd,
werd niet voltekend. Inmiddels gaat thans de provincie
Zuid-Holland f
5
mln 4 pCt obligaties emitteren. De Staat
plaatste de afgelopen week f322 mln aan onderhandse
4 pCt leningen ter consolidatie van 5-jarige 34 pCt schat;
562
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 Juli 1951
kistbiljetten van levensverzekeringmaatschappijen en pen-
sioenfondseri, waaraan een consolidatieclausule verbon-
den was.
13 Juli
20 Juli
1951
1951
Aand. indexcijfers.
Algemeen
………………..
145,8
145,1
Industrie
……………….
208,7
208,6
Scheepaart
……………..
161,7
160,2
Banken
………………….
118,7 117,4
Indon. aandelen
…………..
49,6 48,9
Aandelen.
A.K.0 .
………………….
171
1714
Philips
………………….
1674
168
Unilever
………………..
242
1
/
4
246
H.A.L
.
………………….
165
162
Amsterdam Rubber
……….
1164
115/
4
H.V.A .
…………………
120
117
Kon. Petroleum
………….
278
.
278
Staatsobligaties.
24 pCt N.W.S.
…………..
72
13
/
16
72/
S
3-34 pCt
1947
…………..
88/ 87/
3
pCt Invest.
certif
.
……….
89
5
/
s
89/
4
34
pCt
1951
……………..
954
95
3 pCt Dollarlening
………..
98’/
97
J.C.B.
DE BELGISCHE GELD- EN
KAPITAALMARKT IN JUNI 1951
Met ingang van 5 Juli verlaagde de Nationale Bank de
officiële discontovoet van
33/4
pCt
.
tot 34 pCt. Die maat-
regel kwam eerder onverwacht, te meer daar zopas door
de Bankcommissie nog werd verklaard, dat er in de hui-
dige omstandigheden geen aanleiding bestaat tot een
vermindering van de speciale liquiditeitscoëfficiënten van
de banken (zie citaat verder in dit overzicht) en ook de
Nationale Bank de andere facetten van de restrictieve
kredietpolitiek (beperking van herdisconto en van visum,
aanmaning aan de banken tot voorzichtigheid) niet van
uitzicht deed veranderen. Wat er ook van zij: de maat-
regel is alleszins van aard om de indruk van ontspanning
die, zoals in de vorige kroniek
1)
werd gesignaleerd, op
de markt merkbaar is, te versterken. Ook het koersver-
loop op de obligatiemarkt zal waarschijnlijk in gunstige
zin worden beïnvloed en de rentevoet op de langere ter-
mijn zal ietwat lager komen te liggen.
De Bankcommissie nam op 12 Juni (Belg. Stbl. van
17Juni 1951) al even onverwacht een uitvoeringsbeslis-
sing inzake het reglement van 11. October 1949, waar-
door dit laatste principieel in voege werd
gesteld.
Zoals
bekend werd het van kracht worden van het reglement
van 11 October 1949, dat een versoepeling inhield van de
oude basisregeling van Januari 1946, uitgesteld omdat
naar het oordeel van de’ Bankcommissie de economische
omstandigheden geen versoepeling rechtvaardigden.
Bij nader toezien werden aan de uitvoeringsbeslissing
nochtans dusdanige overgangsbeschikkingen toegevoegd,
dat althans voor de middelmatige en de grootbanken aan
het oude basisreglement van 29 Januari 1946 geen belang-
rijke wijzigingen worden gebracht. De speciale liquidi-
teitscoëfficiënt (de zgn. dekkingscoëfficiënt, d.i. de ver
–
houding van de thesauriemiddelen, daggeld en het speciale
schatkistpapier tot de deposito’s en crediteuren) blijft
voor de banken van middelmatige grootte bepaald op 60
pCt en voor de grootbanken op 65 pCt. In de motivering
van het besluit wrdt overigens uitdrukkelijk verklaard
,,dat de algemene kredietpolitiek niet toelaat, tot nader
• 1)
Zie E.-S.B.” van 20 Juni 1951.
orde, het globaal van de reglementaire dekkingen te ver-
minderen, noch voor belangrijke bedragen door te gaan
met de vervanging van certificaten van de vlottende schuld
van de Belgische Schatkist door meer gediversïfieerde
beleggingen in overheidspapier”.
In feite wordt thans toegestaan, dat de aan publiek-
rechtelijke kredietinstellingen verleende daggelden vol-
ledig in de dekking zouden worden opgenomen, hetgeen
voorheen enkel in zekere mate mocht gebeuren. Verder
zullen de regionale banken voortaan voor een maximum
bedrag van fr. 10 mln ter beurze genoteerde schatkist-
certificaten met maximum twee jaar looptijd mogen aan-
wenden om de dekking te vormen. In de grond betreft
het hier grotendeels een officiële bekrchtiging van een
bestaande toestand. De regionale banken hadden immers
reeds vroeger van de Bankcommissie verschillende mdi-
”iduele afwijkingen aan de regeling van Januari 1946
bekomen, waaronder o.a. de gedeeltelijke belegging in
meer rentend papier. Zoals bekend voorziet de regeling
van Januari 1946, dat de dekking principieel moet worden
gevormd door speciaal schatkistpapier met een looptijd
van 4 maanden en 1 jaar, dat resp.
15
/
16
pCt en 1 pCt
opbrengt.
–
In de loop van de maanden Meien Juni werden aanzien-,
lijke wijzigingen gebracht aan de Belgische wisselregle-
mentering. Aanleiding daartoe was de recente, evolutie
N
van de goud- en deviezenvoorraad van de ationale
Bank.
–
boud- en deviezenvoorraad van de Nationale
Bank van België.
‘(in millioenen francs)
28 Dec.
1950
28 Juni
1951
Beweging
29.369 29.307
–
62
313
–
817
Goudvoorraad
………………….
Voorraad dollars en Zw. fr………1.130
vordering op E.B.0 .
………….
735
–
1.468
Netto tegoed in betalingaaccoorderi
.
2
..203
3.953
10.678
+6.725
36.655 41.033
+
4.3’8″
Totaal
………………………..
Verplichtingen
tegenover
het
buiten-
–
tand
………………………..
1.373
‘
1.257
–
116
Uit bovenstaande tabel blijkt de Isterke toeneming van
het tegoed jp de betalingsaccoorden (hoofdzakelijk de
E.B.U.-landen) en de daling van de voorraad dollars
en Zw. francs. Beide bewegingen gaven aanleiding tot in-
grijpen van de Nationale Bank. Ingevolge de stijging
van de vorderingen op de E.B.U.-landen werden in April
door de Nationale Bank beperkingen ingesteld op de ver-lening van het visum voor in verband met uitvoer naar de
E.B.U.-landen getrokken bankaccepten. Het feit, dat
België de langs Zwitserland naar België teruggezonden
Belgische bankbiljetten in goud buiten de E.B.U.-verre-
keningen moet afdekken, had tot gevolg, dat de Nationale
Bank op 1 Mei het gebruik door de E.B.U.-landen van
biljettenrekeningen voor betaling van goedereninvoer
uit deB.L.E.U. afschafte. Tevens werd van 29 Mei af aan de
Belgische banken en wisselagënten verboden nog verder arbitrageverrichtingen te doen tussen Zw. francs en dol-
lars. Daar het bleek, dat via de biljettenrékening in de
jongste maanden een belangrijke verdoken kapitaalvlucht
plaatsvond, werd op 21 Juni het gebruik van de biljetten-
rekening ook voor de landen buiten de E.B.U. afgeschaft.
Ook werd van 18 Juni af de aanwending door buitenlanders
van de zgn. rekeningen B (of de vrije rekeningen) beperkt. Al met al werd in de jongste maanden de Belgische wissel-
reglementering heel wat verscherpt. De belangrijkste
oorzaak van die stap terug blijkt te liggen in de verdoken
kapitaalvlucht, die niet alleen de goud- en deviezen-
voorraad aantastte maar tevens het aanbod van vers geld op de binnenlandse kapitaalmarkt sterk deed teruglopen.
Kapitaalmarkt.
Op de obligatiemarkt bleef de licht dalende tendentie verder behouden. De in vorig overzicht aangekondigde
rw’
25 Juli 1951′
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
563
lening van de Nationale Maatschapij voor Wterdis-
tributie werd tamelijk vlot geplaatst. Op 9 Juli werden de
inschrijvingen opengesteld op een lening va hetzelfde
type, maar ditmaal uitgegeven door de Brusselse Inter-
communale Waterleidingmaatschappij Op dezelfde da-
tum werd eveneens een stedenlening aangeboden. Het
is nu welhaast drie jaar geleden, dat door de steden nog
beroep op de kapitaalmarkt werd gedaan. Het papier
is van het 4,5 pCt type, dat tegen 96,5 pCt werd uitgegeven,
en na
5
jaar terugbetaalbaar is â 102 pCt en na 10 jaar
â
105
pCt. Het reële rendement bedraagt
5,68 pCt na
5
aar en
5,35 pCt
na 10 jaar.
Rentestand op de obligatiemarkt
1).
(in pCt per einde maand)
L
‘d
ooptij
Juni
1950
Dec.
1950
Maart
1951
Juni
1951
Staatsobligalies ….. Langlopende
.
4,38
4,53
4,65
•
4,68 4,63
4,92
5,15
5,24
to
4,49
4,66
5,32
5,37
Schatkialcertificaten 8 Ii 9 j…….
Kasbons parastatale
instellingen ca
Kasbons steden
5
6 j………..
9
jaar
…………………….
– –
5,38
5,41
Private obligaties
10 to
12 j………
5,43
5,69
5,90
6,08
–
‘) Reële rendementen – rekening gehouden met agio of disagio tegenover
terugbetalingsprijs.
Op de aandelenmarkt bleef de bedrijvigheid op een
eerder matig peil. Ook het koerspeil onderging weinig
veranderingen. Nieuwe emissies van aandelen hadden
niet plaats.
Koerspeilop de aandelenbeurs te Brussel.
(1936
2
38 = 100
Einde
1
Einde
Einde
1
Maart
Juni
1950
I
Mei
1
1951
1951
1951
i
industriële aandelen ……
1
172
1
194
1
188
190
Openbare nutsbedrijven
..
1
146
1
168
1
169
1
171
Koloniale aandelen
……
1
325
t
350
1
354
1
349
Gemiddelde van alle geno-
1
1
leerde
aandelen ……..
1
188
209
1
206 206
Brussel.
V. VAN ROMPVY.
STATISTIEKEN
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste-posten in duizenden guldens).
.E.
nn
00
D
.
.
.
5
2
OE
8E8
E
a.
°°
;
=
>•
18 Juni
’51
1.193.661
738.680 2.215
215888
171313
.25 Juni
’51
1.193.583
794.777
1.759
255.831.
171.920
2 Juli
’51
1.193.708
794.044
2.835
,
254.139
200.801
9 Juli
’51
1.193.824
776.861
2.935
264.671
197.270
16 Juli
’51
1.193.948
657.710 2.488
280.822
199.565
23 Juli
’51
1.194.091
675.920 3.205
273.432
204.884
1
Saldi in rekening courant
‘
,0E
–
-‘O
.O
..-o3
0o0
O.e
‘
E
”55
–
n=
.0
U
.0
I2
0’O
0.0
2.675.485
£ïï74
–
1.548.690
275.684
113.291
2.692.688 2.193.123
–
1.548.690
318.331
113.111
8
Juni
..
…….
2.787.885 2.326.164
–
1.548.690
382.331 112.917
15
Juni
..
…….
2
Jult
..
…….
2.749.326
2.350.639
1.450
1.547690
425.291
111.231 9
Juli
..
…….
16 Juli
… ….
2.741.804 2.247.559
–
1.547.690
1
1.547
*
6901326.444
290.408
110.859
23
Juli
…
….
.2.744.375
.
2.256.351
2.619
110.372
WERKLOOSHEED EN WERKVERRIJIMING IN NEDERLAND ‘).
Maand
Geheel
werklozen
Geheel
wachtgelders
beregiatreerd D.U.W.-arbei-
30 Juni
1950
46.518
285
17.724
31
Juli
1950
46.875
239
13.685
31 Aug.
1950
48.423
164
12.857
30 Sept.
1950
49.885
118
10.304
31 Oct.
1950
48.512
–
172
20.779
30 Nov. 1950
56:584 522
25.217
31 Dec.
1950
80.904
.
2.156
31.800
31
Jan.
1951
3)
83.200
1.700
31.800
28 Febr.
1951
66.700
900
36.600
31 Mrt
1951
57.800
500
32.700
30 April 1951
53.403
200
28.000
31 Mei
1951
46.800
300
22.300
30 Juni
1951
43.200
400
17.700
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin CBS.”.
‘)
mcl.
vorstwerklozen, zieken, arbeidera, die ongevallenuitkering ontvingen,
benevens een aantal personen, dat in het ,,vrije bedrijf” werk vond, zonder
dat de arbeidsbureaux hiervan tijdig bericht ontvingen.
3)
Van 31 Januari 1951 af zijn de cijfers afgerond op honderdtallen.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE DRIE NEDERLANDSE
GROTE BANKEN EN VAN HET NEDERLANDSE-BEflRLJF VAN DE
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ ‘).
Nederl. banken Nederl. banken
en Nederl.
Handel-Mij.
(in millioenen guldens).
–
30
.
31
30
.31
April
Mei
April
Mei
1951
1951 1951 1951
Activa:
.
Kas, kassiers en daggeldleningen
.
78
116
93
130
Nederlands schatkistpapier
1.653
1.564
2.252
2.107 2.237
‘
1.731
1.680
2.345
Ander overheidspapier …………
53
60 66 98
13
II
25
20
Bankiers in binnen- en buitenland
115
III
180
163
t
Prolong.
en voorsch. tegen effecten
’53
54 69 69
Wissels
…………………….
234 236
340
3
50
–
749
784
910 948
Debiteuren
…………………
Effecten en syndicaten
………..
35 35
40
39
Deelnemingen
(mcl.
voorschotten)
.18
18
27 28
1.015
802 837
977
Gebouwen
………………….4
.
‘
4
11
10
Diverse rekeningen
…………..
Belegde bestemmingsreserven
1
1
1
–
Passiva:
3.614
2.771
2.756
3.674
2.134
2.086
2.740
2.695
V’isaels
…………………….23
24
23
25
Deposito’a
op
termijn
.06
330
486
502
Crediteuren
………………….
Kassiers en genomen daggeldleningen
3
9
3
II
69 68
III
69
–
1
1
1
1
3.303
2.536
2.518 3.364
Diverse rekeningen
…………….
Bestemmingsreservers
………….
160 160
211 211
Aandelenkapitaal
…………….
77 77
100,
100
Reserve
………………………
3.614
2.771 2.756 3.674
‘)
In veiband met afrondingen behoeft
de som der
afzonderlijke
posten
nie
met het eindtotaal overeen te stemmen.
INTERIM-PRIJSLNDEXCIJFERS VAN HET GEZINSVERBRUIK- IN
NEDERLAND 0
(1949 = 100)
5
°
01
VI
1
fl
V3
d
01
.
1fl
01
117
30
5
03
03
108
1081109
111
113 113
113,1131115
122 122
121
Voedingsmiddelen• .
. .
112
110
110 110
113
113
112 1131112113
122
124
123
109
III
112
118
121
122
124128137
143
146 142
138
108 108
109
116 117 119
120
1271137141
147 143
141
Totaal
……………
99
99
101
102 102
102 102 l06l07
1
1
5
115
117
Kleding
………….
Schoeisel
………….
Woninginr.erohuisraad
107
108109
114 117 118
1181122127133
178
136
135
Reiniging
………….99
Over. groepen, incl.huur
105
106,106
1101110
110
110, 107108
109 113 112
113
Huur
……………..
100
100
100
100
100 100
lOOIllSllSjIl5
115 115
115
‘) Volgens huishoudrekeningen over 1949 van geschoolde arbeiders, voor-
lieden, lagere kantoorbedienden en ambtenaren, met in 1949 een bruto-week-
loon van f 50 tot f60 per week; met een gemiddelde gezinsgrootte van 4
en voorts wonende-in de middelgrote en kleine steden van ons land.
‘) Prijzen waargenomen in de gemeenten Groningen, Enschede, Arnhem,
Urecht, Zaandam, Tilburg, Dongen, Eindhoven en Heerlen.
3)
Voorlopige gegevens.
–
Voor de gecoördineerde administratie van sociale
uitvoeringsorganen in de bouwnijverheid wordt
op korte termijn gezocht een
DIRECTEUR
Vereisten: Kennis van cle sociale wetgeving en
ervaring in de verschillende onderdelen daar-
van, administratief inzicht, organisatietalent en
representatief in optreden, tact om met talrijk personeel om te gaan en gevoel voor verhou-
dingen in het organisatiewezen.
Brieven met volledige inlichtingen in te zenden onder
no. E.-S.E. 30-1, Bur. v.
cl
.
bl., Postbus 42, Schiedam.
Burgemeester en Wethouders der gemeente ZAANDAM
roepen sollicitanten op voor de functie van
Wetenschappelijk assistent
in de rang van commies
(salarisgrenzen
f
3696.— tot
f
4560.—, vermeerderd met de be-kende verhogingen) bij het Sociografisch Bureau
der negen Zaangemeenten. Gegadigden dienen in elk geval het candidaats-
examen in de Sotiografie of Economie afgelegd
te hebben of moeten cand, ir. zijn met stede-
bouwkundige opleiding.
Zij, die het doctoraal-examen in een dezer vak-
ken afgelegd hebben genieten de voorkeur.
Sollicitaties in te zendén bij de Burgemeester van
Zaandam binnen 14 dagen na verschijning van dit blad.
1
Jongeman
27 jaar, in het bezit van diploma M.O. Staathuishoudkunde
en Statistiek zoekt functie op econ.-statistisch terrein.Ook
bereid tot het geven van avondlessen. Br. onder no. E.-S.B.
30-3, Bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.
Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijli Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijl.rt.
Abonnementsprijs /22.50; fr. p. post /23.60;
voor studenten
f
19.—; franco per post /20.10
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM
ECONOOM
in October afgestudeerd aan Univ. v. A’dam en reeds ruim
9 maanden vergeefs zoekende naar passende werkkring, zou
gaarne in contact komen met iemand, die hem emplooi wil
verschaffen, ongeacht wat en waar, event. ook tijdelijk. Br.
onder no. E.-S.B. 30-2, Bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.
wRb
Nederlandsche
Handel-Maatschappij.,
N.V.
–
–
DEVIEZENBANK
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraat 32
Meer dan 100 kantoren In
binnen- en buitenland
REISDEVIEZEN
Onze
brochure
,,Met
vacantie naar het buitenland”
is
kosteloos verkrijgbaar
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.)
Telefoon
Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Banluers: R. Mees en
Zoonen,
Rotterdam
Redactie-adres voor België:
Seminarie
voor Gespecialiseerde Ekonomie
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland
/
26,—
per jaar,
voor
België/Luxemburg
/
28,—
per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel
of op
haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.
Uniegebieden enlOverzeese Rijksdelen (per zeepost) Ja 6,—, overige
landen f
a8,—
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor West.zeedijk,
Rotterdam (W.). u
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelants,
Lange Haven
zz, Schiedam (Telefoon
69300,
toeslel
6). Advertentie-tarief
/
0,43 per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.