Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1772

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 2 1951

ECONOMISCH.’_’:; .

STATISTISCHE BERICHTENI

UITGAVE VAN HET .NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTJTU.UT

36E JAARGANG –

WOENSbAG 2 MEI 1951

No., 177

COMMISSIE VAN REDACTiE

Ch. G/asz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

S

COMMISSIE VAN ADVIES VObR BELGIË

J. E. Menens; R. Miry; J. van Tichelen;

R.

Vandepuf te;

F.

Versiclielen.

S

INHOUD
Blz.

Landbouwpolitiek

en

landbouwcrediet

door

Ir J. S. Keyser …………….
332

Nieuw-Guinea’

……………………….
333

Practische huurpolitiek
door Mr J. Wilkens.
… .
336

Een anti-fusiewet in de Verenigde Staten
door

P.

da

Suva …………………………
337

Aantekening:

Het jaarverslag van De Nederlandsch

Bank

over

1950

……………………….
339

Geld- en kapitaalmarkt …………………
341

Grafieken:

Indexcijfers van de invoerprijzen van een aan-

tal in Nederland ingevoerdé metalen……
341

Statist ieken:

Verkeer en vervoer in Nederland ………
:
342

Bankstaten

………………………….
342

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Dezer dageÎ

Koninginnedag en de intrede van Mei. Doch er\vas meer;

ach, zoals een middeleeuws lied zegt, ,,had gij dit woord
jez’egen, het waregeweest al goed”.

Zover is het nog niet. Een beschikking moest uitkomen

van het Ministerie van Economische Zaken, waarbij aan

bewapeningsopdrachten de mogelijkheid van voorrang
werd verleend. En in, de financiële sfeer werd de volgende aflevering der belastingvoorstellen bekend.

Naar buiten leek de bedrijvigheid, economsch politiek,
niet groot binnen.Hollands tuin. Al kan men vermoeden,

dat degenen, wier werk bij de proefvelden ligt, ernstig
speurden naar die medicinale kruiden, die als sedativum
op een inflatie konden werken, zonder een verstijving te
veroorzaken. Hoe hunkeren allen naar het bezit van het
kruidje mol, dat behoedde voor zinsbegohëlinHe-

laas, het viel slechts toe aan een.heros, en dat nog als,ge-schenk. Moderne mensen moeten het zoekën in iesearch.,

Weliger, en wilder, was het gewas in Engelands tuin. Niet
zozeer in de tuinen, die het ,,Festival of Britain” u1len;
sieren, als wel in het Parlement, dat Seen broeikas gaat
lijken. Twee Ministers spraken ter gelegenheid van hun af-

treden woorden, die door de oppositie onmiddellijk tot

een motie van wantrouwen werden gemodelleerd. Nog gaat
voor de Britse Regering niet het oordeel in van de hoofd-

figuur in Ramus ,,I’Etranger”: ,,c’était une affaire classée”.
Een afgedane zaak, dat is evenmin de in het vôorvlak
gekomen kwestie van Engelands grondstoffenvoorzïening.
Heeft Groot-Brittannië valuta reserves gekweekt, toen het
voorraad had moeten vormen van grondstoffen, harder

nodig dan enige valuta? Een afzonderlijk Ministerie voor
de voorziening met grondstoffen is .thns ingesteld; tege-
lijkertijd kwam de officiële mededeling, dat de ijzerproduc-

tie over 1951 het totaal van 1950 niet zou kunnenhalen door gebrek aan grondstof.

Hebben de Verenigde Staten te ‘drastisch voorraden
gevormd en houden zij deze te angstvajlig vast, zoals eens
Warenar zijn potgeld? Het ligt niet in de lijn der gedachten
van de mobilisator der Amerikaanse defensie Wilson:
hij heeft plannengeopenbaard om met de Westeuropese
1arden tot een billijke verdeling Van essentiële grondstoffen
te komen, voor essentiële doeleinden.

Welke deze zijn, blijkt uit de nieuwe begroting voor
inilitaire uitgaven, die President Truman heeft ingediend,
ten bedrage van $ 57 mrd. Tegelijk wenst de President uit-.
breiding van de bevoegdheden gegeven bij de ;,Defense
Production Act”. Daarachter verrijst, wat men zich denkt•
in de reële sfeer: de staalcapaciteit moet binnen, twee jaar

verhoogd worden met 17 millioen ton per jaar; het huidige
peil is 100 millioen ton.
. . ,
n
Daarachter moet ee sterke economie komen. Samén-
gevat: ,, a fair tax program, impose fair limits on prices,
establish wages and salaries at fair levéls”: Sommigelf’
roepen om het kruidje moly.
En nieuwe letter en een nieuw geluid: Hdtëërteiëi
zoals de lezer zal hebben bemerkt. Het tweede; de confe-

rentie der plaatsvervangers duurt voort. .-

TÇjIT

ASSOCIATIE TASSA

KASSIERSINSTEI.UNG

OPGERICHT IN 1806

R. MEESI ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie-Makelaars

HEERENGRACHT 179
S
AMSTER0AM-C

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering•Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.

Aanpassing

van ondernemingspensioen. en

spaarfondsen aan de (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen 0

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 5346
1

Drie onnozele fouten,

die duizenden guldens kostten!

Bij een grote industrie toonde men ons een
kast vol kostbaar export-drukwerk. De gehele
partij was waardeloos, wegens drie domme
fouten in de Engelse vertaling. Dat is natuurlijk zonde van liet geld, maar nôg
erger is het, wanneer dergelijk drukwerc door
onwetendheid van de opdrachtgever ‘toch ver-
spreid wordt!
Als TJ volkoriien zeker wilt zijn, dat Uw export-
publiciteit technischèn idiomatisch onberis-
pelijk vertaald wordt, stelt U zich dan eens in
verbinding met ons bureau. Onze collectie
tevredenheidsbetuigingen van tientallen voor-
aanstaande industrieën zal U interesseren!

ç ‘r1OO)

4s:

0),

-.

OoA.

BUREAU VOOR RECLAMETEKST

0 VAN •DER LINDEN

MAUVEZAND 5, LAREN (NH.) TEL. 2189 (K 2953)

Abonneert U op de E.-S.B.

330

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

Alle Bank- en Effectenzaken

Afwachten is
niets

Adyerteren is iets
Activeren is Alles

On2e
veelzijdige adviezen leiden tot resultaat en

zijn economisch gezond

Uw
voordeel:
niet afwachten, doch ons voor een

vrijblijvende bespreking uitnodigen

SERVICE-BUREAU

al

•1

BRAUN

Nwe Binnenweg
175 –
Rotterdam
TELEFOON 37908

Verkoopsbevordering

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam — Rotterdam — ‘s•Gravenhae

2 Mei 1951

ECONOMISCH-STA TISTIScHE BERICHTEN

331

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Ir J. S. KEYSER, Landbouwpolitiek en landbouwcrediet.

Er is reden om aan te nemen, dat de werkzaamheid

van de boerenleenbanken een belangrijke steun heeft be-

tekend voor het landbouwbeleid, dat op de grondslagen

van het rapport van de Staatscommissie voor de Landbouw

van 1886 de vooruitgang van de landbiw bevorderde.
De nieuwe koers, die na de tweede wereldoorlog in de land-bouw is ingeslagen, beoogt de boer in de positie te brengen,
dat hij tot maatregelen overgaat, die de productie ver-
hogen, de kosten verlagen en de kwaliteit der voortbreng-

selen verbeteren. Het sluitstuk hiervoor is de credietver-

lening. Men mag aannemen, dat de boerehleenbanken in

het algemeen gesproken voorlopig over voldoende middelen

besclnkken om aan opkomende behoeften aan gelden

voor het aanbrengen van verbeteringen te voldoen. Het
zou geenszins als een tekortkoming van het georganiseerde

landbouwcrediet in ons land behoeven te worden aan-
gemerkt, als zou blijken, dat zijn werkwijze niet geheel en

al harmonieert niet een ietwat stormachtige ontwikkeling
van de vraag naar voorschotten ter uitvoering van ge-
subsidieerde bedrijfsverbeteringen. Ter gedeeltelijke risico-

dekking van de door landbouwcrediètbanken te verlenen
voorschotten is nu het Borgstellingsfonds voor de Land-
bouw ingesteld. Door de werking van dit fonds zou een
nuttige uitbreiding van de credietverlenende functie der
boerenleenbanken worden mogelijk gemaakt, ware het
niet, dat vele boerenleenbanken in die functie belemmerd worden door de maatregelen, die De Nederlandsche Bank

in het belang van het handhaven van het monetaire even-wicht heeft genomen.

Nieuw-Guinea?

Deze beschouwing over de Nieuw-Guinea-kwestie voert
tot de conclusie, dat, wanneer het de Nederlandse Regering
ernst is geweest met de tot dusverre gevoerde Nieuw-Guinea
politiek, zij dan hiervan, materieel, de consequenties dient

te aanvaarden. In de eerste plaats door Nieuw-Guinea op
de kortst mogelijke termijn een goed uitgerust bestuurs-
apparaat te geven en alle maatregelen te nemen, welke
zulks kunnen bevorderen; maar voorts ook door voldoende
middelen ter beschikking te stellen’ om een geleidelijke
economische ontwikkeling van dit gebied mogelijk te
maken. Daarbij mag – wil het thans gevoerde beleid
zich gunstig onderscheiden van dat’onder het oude bestel
– de voor 1950 op de Rijksbegroting opgevoerde subsidie-
post niet als maatstaf gelden voor de gedurende de eerst-
komende jaren door Nederland jaarlijks ter beschikking
van Nieuw-Guinea te stellen bedragen. Wil het goed zijn, dan zal de voor 1951 geraamde subsidiepost voor Nieuw-
Guinea – welke opnieuw op f20 mln is gesteld – reeds
aanzienlijk te laag blijken te zijn.

Mr J. WILKENS, Practische huurpolitiek.

Het ondernemersinkomen van de huiseigenaren is ge-
daald tot beneden het vooroorlogs,peil, dat in 1940 reeds
laag was. Desniettemin heeft de Minister van Weder-
opbouw kort geleden te kennen gegeven, dat aan verhoging
van de huren met kon worden gedacht. Van een en ander
zal het gevolg zijn, dat het onderhoud, soms toch al be-
denkelijk achterstallig, nog meer te wensen zal gaan
overlaten. Bovendien wordt de particuliere energie, welke
vôôr de oorlog 85 pCt van de woningbouw verzorgde,
finaal afgeschrikt. Onder de gegeven omstandigheden –
de huursubsidies zijn door het ontstellend budgettekort
ondragelijk geworden – is er geen andere weg dan ter-
stond de huren voor nieuw te bouwen huizen te verhogen.
Om het verschil in huurprijs tussen nieuwe en oude womn-
gen niet te groot te maken, zou een percentage van ten hoog-

ste 50 A 60 boven het peil van 1940 kunnen worden toe-

gelaten. Moreel is deze huurverhoging te verantwoorden,

omdat ons volk tegenwoordig een geringer percentage van

zijn inkomen aan huur besteedt dan vroeger. Economisch
is het juist, dat wie een nieuwe woning wil, daarvoor de

huur betaalt, welke nodig is om daaruit de exploitatie-

kosten te voldoen.

P. DA SIL VA, Een anti-fusiewet in de Verenigde Staten.


Na meer dan een halve eeuw anti-trustwetgeving in de

Verenigde Staten is door het aannemen van de Anti-

merger Act, die de aankoopmogelijkheid van physische
activa van een andere onderneming verbiedt in die ge-

vallen, waarin aatikoop van activa de concurrentie wezen-

lijk vermindert of het scheppen van een monopolie be-

vordert, eindelijk een belangrijk sluitstuk gevormd. Het

sluitstuk komt echter laat, volgens velen zelfs te laat,
want in de geschiedenis van de concentratiebeweging in

Amerika is veel, zeer veel gebruik of—zo men het noemen

wil – misbruik gemaakt van de bestaan hebbende leemte.
•Schr. schetst in dit artikel de betekenis van de nieuwe anti-
fusiewet.

– SOMMAIRE –

Ir J. S. ‘KEYSER, La politique agricole et le crédit â
l’agriculture.

La nouvelle voie que la politique agricole a adptée

aux Pays-Bas après la guerre place les agriculteurs devant

un plus grand besoin de crédits. En teimes généraux on
peut dire que les banques de crédit agricole disposent pro-
visoirement de moyens financiers suffisants pour satisfaire
aux besoins de crédits nécessaires â l’exécution de l’améli-
oration subventionnée des entreprises. Un fonds de garantie
en faveur de l’agriculture a été instauré pour couvrir par-tiellement les risques résultant des crédits â accorder par

les banques agricoles; cette mesure pourrait favorablement
influencer une extension utile de la fonction de bailleur de
fonds si beaucoup de ces banques n’étaient pas limitées
dans leurs actions par des’mesures de restriction de cr6di1s,
d6cret6ei par De Nederlandsche Bank.

La Nouvelle Guinée?

Le gouvernement néêrlandais doi t entre autres bien
pourvoir la Nodvelle Guinée, dans le plus bref délai,
d’un appareil de gouvernement bien équipé et disposant
de fonds suffisants pour assurer le développement écono-mique de ces tefritoires.

Mr J. WILKENS, Une politique pratique en ,natière de
loyers.

Dans le cadre actuel de pénurie d’habiiations on doit
éviter des mesures qui réduisent le revenu des proprïétaires

en dessous du niveau déjâ extrêmement bas de 1940. Des
mesures pareiles provoqueraient un laisser-aller et une
détente nuisible de la part de l’initiative privée. En outre
la population devra, â nouveau, se familiariser avec la
nécessité de dépenser une part raisonnable du revenu pour
le logement; c’est pour cela qu’une augmentation de 50
â 60 p.c. en dessus du niveau de 1940 doit être accordée pour les maisons construites actuellement.

P. DA SIL VA, Une lol anti-fusion aux Etats- Unis.

L’auteur esquisse dans cet article le développement aux
Etats-Unis de la législation anti-trust et précise la signi-
fication de la nouvelle bi anti-fusion: la Anti-merger Act.

332

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Mei i951

Landbouwpölitiek en 1.andbouwcrediet’

• Sedert dè Sfâatscommissie voor de Landbouw. van’1886
de aandacht vestigdè op de grote tekortkomingen, die het

landbouwcrediet in Nedèrland aankleefdèn en deze’ ge-

breken aanwees als ernstige belemmeringen voor de ver-

betering van de deplorabele toestand, waarin de landbouw

verkeerde, is er op dit gebied veel veranderd. Het coöpera- –

tieve landbouwcrediet volgens het systeeni, dat F: W.

‘Raiffeisen in Duitsland invoerde, heeft in ons land een

voorspoedige ontwikkeling laten zien. Hoewel de boeren-

leenbanken geenszins ‘de enige credietbron voor het platte-

land zijn (bepaaldelijk niet voor zover dit de dekking-van
behoeften aan geld op lange termijn betreft) is het toch

niet te veel gezegd, wanneer geconstateerd wordt, dat

vooral door de invloed dezer instellingèn de’ vroeger veel-

vuldig voorkomende misstanden g eddeels zijn verdwenen.

Voor de beantwoording van de vraag, welke de invloed
is geweest, die het georganiseerde landbouwcredietwezen
op d ontwikkeling van de Nederlandse land- en tuin-

bouw heeft uitgeoefend, zou men, behalve over de gegevens

der credietverlening, de besdhikking moeten hebben over’
cijfers, die uitdrukking geven aan de credietbehoefte,
om daarmede te kunnen nagaan in hoeverrede boeren-

leenbanken aan deze behoefte hebben kunnen voldoen.

De mogelijkheid tot het maken van deze vergelijkingis
ons echter niet gegeven. Er moet worden volstaan met te

constateren, dat er in de landbouw gedurende de jaren

tot aan de tweede wereldoorlog een bevredigende vooruit-
gang plaatsvond. Het landbouwbeleid van die jaren was,
anders dan tegenwoordig, niet op het bereiken van wei-

omschreven doeleinden binnen een bepaald tijdsverloop

gericht. De maatstaf, waarmede de ontwikkeling gemeten
werd, was als regel de vergelijking met het buitenland.

Deze vergelijking voerde tot de conclusie, dat wij het zeer

behoorlijk deden en dat geen belemmeringen aan de verdee

vooruitgang in de weg stonden, behalve die, welke hun
oorsprong vondn in de ongewisheden van de afzet der.

producten in binnen- en buitenland. Er is’ reden om aan
te nemen, dat de invloed ten goede, die de boerenleen-,
banken hebben uitgeoefend, niet gering is geweest en dat
hun werkzaamheid een belangrijke steun heeft betekend
voor het landbouwbeleid, dat op de beproefde grondslagen
van het rapport der reeds genoemde Staatscommissie de

vooruitgang’ van de
landbouw
bevorderde.

Wij zijn na de tweede wereldoorlog ook voor de ‘land-
bouw in het taakstellende tijdperk gekomen. Het moet
ons nu haast toeschijnen, dat wij er vroeger maar wat op
los geboerd hebben, wanneer wij zien, datons thans met
grote nauwkeurigheid’ is duidelijk gemaakt, dat in de vier

jaren, die voor hetMarshall-plan zijn-uitgetrokken, de
productie van de Nederlandse landbouw met 50 pCt
moet’ worden verhoogd en dt dit doel moet worden
bereikt met een zo gering mogelijk gebruik van vreemde
betaalmiddelen. Vergroting van de verbouw van vee-
• voeder staat als nummer één op het programma onzer

.-landbouwpolitiek.
Wij’ hebben niet alleen een taak, ons staan ook de
middelen ter beschikking om na te gaan in hoeverre wij
er in slagen deze opdracht te vervullen. In de landbouw-

paragraaf van de deviezennota, die de Regering op 11 Mei
• 1950 aan de Tweede Kamer deed toekomen, staat te lezen,
dat de Nederlandse veestapel ten naaste bij het véôr-
‘oorlogse niveau heeft bereikt, dat voor het jaar 1949/50
het verbruik van veévoeder op v65roorlogs peil is komen
-te liggen, doch dat de import van veevoeder slechts
58
pCt
van de vôéroorlogse zal zijn, een besparing bij de toen-
malige prijzen, van fl75 mln, meest harde deviezen.
Met dit resultaat zijn wij een eindweegs gevorderd op de
weg naar het doel, dat wordt aangegeven in brochure

No., 3 van de Directie van de Landbouw en dat inhoudt,
dat in ons land een even grote rundvee- en varkensstapel

moet worden gehouden als véér de oorlog met een kracht-

voederverbruik, dat voor 800.000 ton uit geïmporteerde

producten bestaat tegenover een v66roorlogse invoer van

1.800.000 ton.
In deze brochure no. 3 (bekend als ,,het groene boekje”) –

wordt ook aandacht ‘geschonken aan de- financierings-

vraagstukken, die aan het programma zijn verbonden.

Belangrijk zijn de volgende opmerkingen:

,,Het is gebleken, dat de getdomloop van aardappelen naar varkensvlees een
veel langzamer kapitaalroutering betekent dan de geldomloop van kracht-
voer naar varkensvlees. Wanneer men slechts bedenkt, dat de onkosten voor
aardappelverbouw in hoofdzaak reeds gemaakt zijn in Mei, terwijl de oogst
in September plaats heeft en de veevoedering van die oogst tot Augustus van
het volgend jaar moet reiken en dan dus eerst het laatste gedeelte te gelde
wordt gemaakt, dan is het duidelijk, dat inderdaad een belangrijke hoeveel-
heid kapitaal voor een langere periode wordt vastgelegd. Dezelfde redenering
geldt, wanneer wij zien naar de omzdtting van het-gebruik van krachtvoer naar de productie voor het rundvee. Deze productie van eigen voer begint
reeds in Mei, waarvoor de onkosten (kunstmest) zelfs nog eerder zijn gemaakt.
Het gewonnen voer moet worden bewaard.tot de winter ets kan eerst dan in
melk worden omgezet. Daarentegen kan de aankoop van krachtvoer plaats
hebben in de winter’en vrijwel,op dezelfde tijd in melk worden onlgezet.
Ook hier een langzamer routering van het kapitaal. Het komt er dus eigenlijk
op neer, dat het bedrag, dat men minder besteedt aan krachtvoer, nu als
investeringskapitaal in de bedrijven Zit. Terwijl men het dus anders ieder jaar
uitgaf, zit het thans als regelmatig langzaam routerend kapitaal in de bedrijven.
Dit bedrag zou te stellen zijn op circa 200 millioen gulden, dat thdns als aan–
koopinvestering aanwezig moet
zijn.-
Anderzijds moet tuen wet in het oog –
houden, dat een hogere productie wordt verkregen, waardoor het reeds
geïnvesteerde kapitaal meer ‘productief kan worden gemaakt evenals de aan-
wezige arbeidskrachten”,’

De nieuwe .landbouwpolitiek brengt

dus met zich, dat

een gedeelte ‘van het bedrijfskapitaal, namelijk dat deel,
dat de waarde vertegenwoordigt van het ,,uitgespaarde”.

veevoeder, langzamer gaat rouleren. In de bedrijven, die

zich in belangrijke mate op de voortbrenging van vee-
voeder voor de eigen veestapel gaan toeleggen, zal zich op

grond hiervan een grotere behoefte aan bedrijfskapitaal
doen gevoelen dan’ voorheen. Als men echter het totaal
bedrag van f200 mln verdeelt over enige tienduizenden
gemengde bedrijven, dan is de meerdere behoefte meestal.
slechts enkele honderden gulden’s per bedrijf, èen bedrag,
dat gemakkelijk schuil gaat in de wisselingen, die in de
financiële huishouding mede op grond van andere factoren

aan de dag komen.
De nieuwe koers in de landbouw doet echter, behalve
de behoefte aan middelen om de lange weg van poot-
aardappel tot carbonaadje te financieren, andere behoeften
ontstaan, die meer tastbare problemen opleveren. Er
moeten silo’s worden gebouwd voor • de conservering en
de bewaring der geteelde voedergewassen, een intensief

gebruik van ‘het grasland vraagt beweiding in kleine per-
celen en vergt, behalve verhoogd stikstofverbruik, uitgaven

voor afrastering, er ontbreekt nog het nodige aan de gierbewaring, er moeten installaties komen voor het

drogen van groenvoedergewassen. – –
Wanneer wij ons niet beperken tot het eigenlijke terrein ‘van de teelt en de bewaring van veevoeder, dan is er daar-

naast nog een uitgebreid programma, dat beoogt de
vaderlandse landbouw op niet te lange termijn van de
ernstigste tekortkomingen te ontdoen, waarvoor belang-
rijke investeringen van middellange 1ooptijd vereist zijn. –
Belangrijke objecten zijn de verbetering van .de bedrijfs-
voering op de kleine bedrijven en het t.b.c.-vrij maken van
onze rundveestapel.
Men is niet ver bezijden de waarheid, wanneer men de
Overheid er van verdenkt, dat zij het niet langer aan de
boer wil overlaten -het tempo der investeringen zelf te
bepalen. Deze verdenking vindt haar grond in het subsidie-
stelsel, waarmede gewerkt wordt door de Dienst Kleine
Bedrijven en dat een belangrijke invhied uitoefent op het
gebied van de voederbouw, verder in het nieuwe program-
ma voor de t.b.c.-bestrijding onder het rundvee, in dé

2 Mei 1951

ËCONÖMISCH-STATISTISC’HE BERICHTEN

33

regeling voor ‘de oprichting van nieuwe en de uitbreiding

van de capaciteit van bestaande groenvoederdrogrijeh,
in de werkwijze van de Cultuurtechnische Dienst ‘éiiz.
lIet is de kunst de boer in de positie te brengen, dat hij

over bepaalde weerstanden heen stapt en tot maatregelen

overgaat, die de productie verhogen, de kosten velagen,

de kwaliteit der voortbrengselen verbeteren, allemaal

activiteiten, die een invloed ten goede op onze betalings-
balans zullen uitoefenen en die voornamelijk hun recht-
vaardiging vinden in de noodzaak geen middel onbe-proefd te laten om onze economische positie op korte

termijn te verbeteren.

Het sluitstuk is ten slotte de credietverlening. In tal van
gevallen zal de boer, eenmaal zover gebracht, dat hij een

investering wil gaan ondernemen, daarvoor een zeker
bedrag moeten lenen. Hier wordt een toets van tweeërlei

aard aangelegd. De eerste is, in hoeverre de categorie van
ondernemers, die men töt meerdere activiteit wil prikkelen,

bereid is schulden aan te gaan; de tweede ‘bêtreft de
boerenleenbanken: in hoeverre past. hun werkwijze zich

aan deze nieuwe nog grotendeels hypothetische behoefte
aan en zijn hun middelen daartoe voldoende.
– De tijd zal leren in welke mate onze zandboeren bereid
zijn het tempo der verbeteringen te versnellen. De neiging
daartoe is onmiskenbaar aanwezig en. de terughcudend-
heid om er geld voor op te nemen (overigens niet afkeurens-

waardig) lijkt te verminderen. Men mag aahnemen, dat de
boerenleenbanken in het algemeen gesproken voorlopig

over voldoende middelen beschikken om aan behoeften,
die uit dezen hoofde zouden opkomen, te voldoen.
Zij zijn echter krachtens de beginselen, volgens welke
zij werken en door de verplichting tot integrale terug-
betaling der spaârgelden, waaruit de credietvérlening
mogelijk is, gehouden zich bij de credietverlening een
zekere beperking op te leggen; zij verstrekken geen cre-
dieteii, die niet door goede zekerheid volledig zijn gedekt.
Er kunnen zich gevallen voordoen, waarin .de noodzake-
lijke zekerheden moeilijk te construerén zijn, doordien
reeds eerder geld op hypothecair onderpand is geleend en
gevallen, waarin de credietnmer geen vaste eigendommen
heeft en het verkrijgen van borgstelling moeilijkheden

oplevert. Het
zo.0
nog geenszins als een tekortkoming van
het georganiseerde landbouwcrediet in ons land behoeven te worden aangemerkt, als zou blijken, dat zijn werkwijze niet geheel en al harmonieert met een ietwat stormachtige
ontwikkeling van de vraag naar voorschotten ter uit-

voering van gesubsidieerde bedrijfsverbeteringen.
• De Regering heeft gemeend geen afwachtende houding
te moeten aannemen. De oplossing is gevonden door het
instellen van een Borgstellingsfonds voor de Landbouw,
waaromtrent de Minister van Financiën in een nota aan

de Tweede Karne?, gedateerd 1 2 Februö?i 1951, mede-
déling heeft gedaan. Daain wordt gezegd, dat de Regering
van de ‘Verenigde Statèn- zich kah’ve’renigen met de aan-

wendihg van f25 mln van het saldo op de speciale rekening
bij De Néderlandséhe , Bank (dé tegenwaarderekening).

vöor de vorming van een zodânig Borgstellingsfond.

Ter toelichting wordt gezegd, dât

dc sterk gestegen behoeften aan kapitaal.voor noodzakelijke moderni-
sering en intensivering van land- en tuinbouwproduclie het noodzakelijk
maken. de boeren en tuinders in de gelegenheid te stellen de hiervooi’ nodige
financieringsmiddelen op te nemen. De hiertoe gebruikelijke-kredietinstellingen,
in casu de lândbouwkredietbanken, kunnen moeilijk de risico’s, die aan deze
kapitaalverschaffing zijn verbonden, ten volle dragen: 1-let borgstellingsfonds zal dienen als gedeeltelijke risicodekking van de door landbouwkredielbanken
le verlenen voorachotten”. –

De brief bevat verder enige bijzonderheden omtrent de

verdeling van, het risico tussen het fonds en de boeren-

lee’hbanken en maakt duidelijk, dat de te garanderen
credieten zullen strekken tot verbetering van de grond

en van de uitrusting ten behpeve vap de ruwvoederproductie

en de hygiënische meikwinning en andere middelen tot
rationele productieverhog
j
ng in land- en tuinbouw. Op

basis van het Borgstellingsfonds zal een veelvoud van het
bedrag van dit fonds aan voorschotten kunnen worden
verleend. En dan een hoogst belangrijke passage:

,,Deze uitbreiding van de mogelijkheid tot kredietverstrekking levert geer gevaar op voor het monetaire evenwicht in het land, aangezien de landbouw-
kredietbanken zijn onderworpen aan de door de Nederlandsche Bank uit-
geoefende kredietcontrôle”.

Dit is ongeveer het tableau, dat de relatie tussen land-
bouwpolitiek en landbouwcrediet op dit moment biedt.
Een pikante bijzonderheid is het, dat de credietverruimènde
maatregelen, die de Minister van Financiën in een op-
gewekte brief aan de Tweede Kamer aankondigt, niet
schijnen te contrasteren met de credietbeperkende regelen,
welke De Nederlandsche Bank heeft gesteld.
Men is geneigd hier een groot vraagteken te plaatsen
en als conclusie te accepteren, dat dobr de werking van het
Borgstellingsfonds voor de Landbouw een nuttige uit-
breiding van de credietverlenende functie der boeren-
leenbanken zôu worden mogelijk gemaakt, ware het niet,
dat vele boerenleenbanken in die functie belemmerd’worden
door de maatregelen, die De Nederlandsche Bank in het belang van het handhaven ‘van het monetaire evenwicht

heeft genomen.
Dit had zonder bezwaar aan de Tweede Kamer kunnen
worden medegedeeld. Nu dreigt het gevaar, dat van de
werking van het fonds te grote verwachtingen – wolden –
gekoesterd en wordt al te licht heengelopen over de moei-
lijkheden, die zich voordoen, wanneer getracht wordt de
monetaire maatregelen te coördineren met het tegen-
woordige landbouwbeleid.

Bilthove,i.

Ir J. S. KEYSER.

Nieuw-Guinea?

Men schrijft ons:

Wat bij de Indonesische kwëstie niet mogelijk bleek;
is wel mogelijk gebleken bij de Nieuw-Guinea kwestie.

Zij is de directe aanleiding geworden van een regerings-
crisis. Men is begonnen, met de Indonesische delegatie voor de behandeling van het Nieuw-Guinea vraagstuk,

zonder een voor haar bevredigend resultaat, naar huis te
sturen. En hoewel een meerderheid van de volksvertegen-
woordiging het door de Nederlandse Regering gevoerde
beleid dekte, is het kabinet desondanks afgetreden.

En thans is een nieuw kabinet

opgetreden met een

nieuw regeringsprogramma. Maar in dit , programma
vindt men geen positieve uitspraak over Nieuw-Guinea.
De Nieuw-Guinea kwestie wordt, wat Nederland aangaat,

in de politieke ijskast opgeborgen. Voorshands zal zij in

Nederland geen aanleiding meer. geven tot politieke moei-

lijkheden. Er zijn trouwens andere problemen te over.
Maat- wat betekent dit voor Nieutv-Guinea?

Wat tot dusver is gedaan.

/ Niet te ontkennen-valt, .dat vanNederlandse zijde met
voortvarendheid een begin is gemaakt met het opvangen
van de situatie, welke ontstond- door het uit elkaar gaan
van Indonesië en Nieuw-Guinea bij de souvereiniteits-

overdracht.
Nog voor 27 December 1949 kwam de Machtigingswet
Nieuw-Guinea tot stand (Staatsbiad No. J 576), welke de
Nederlandse souvereiniteit over – dit gebied handhaafde
en voorlopige voorzieningen met betrekking tot de be-
windvoering trof.

334

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2
Mei 1951

En slechts twee dagen na de souvereiniteitsoverdracht

van Indonesië werd, gelet op genoemde machtigingswet,
het Besluit Bewindsregeling Nieuw-Guinea uitgevaardigd

(Staatsblad No. J
599).
Dit besluit, dat wel is waar m
belangrijke mate is gebaseerd op de Surinaamse staats-

regeling maar niettemin een voor de Nieuw-Guinese ver-
houdingen pas-klaar gemaakte complete staatsregeling

bevat, kent niet alleen het ambt van gouverneur

maar tevens een Nieuw-Guinea Raad (tezamen met de

Gouverneur de wetgevende macht), adviesraden en een

raad van diensthoofden. Bovendien regelt het het rechts-
wezen, de financiën, de defensie enz.

Dit was• ontegenzeggelijk een waardevolle en tevens
veelbelovende start. Maar het was niet genoeg. De uit-

voering, de practijk, is uiteindelijk het belangrijkste.

Het feit, dat Nederland tijdens de R.T.C. tot het uiterste

voor het behoud van de souvereiniteit over Nieuw-Guinea

heeft gevochten – waarmede toch niet onaanzienlijke be-
langen in de waagschaal werden gesteld – legde Neder-

land, bij het behouden blijven van die souvereiniteit,
bepaalde verplichtingen op ten opzichte van Nieuw-

Guinea, nl. het tot ontwikkeling brengen van dit gebied.

Dit kost geld; immers, Nieuw-Guinea is een practisch
leeg land. Nu zal niemand verlangen, dat op stel en sprong

van een leeg land een welvarend gebied wordt gemaakt.

Dit kan gelukkig – doordat Nieuw-Guinea een dun

bevolkt gebied is langs wegen van geleidelijkheid geschieden.
Bepaalde minimum voorzieningen dienen echter op zeer

korte termijn tot stand te worden gebracht en tot deze
minimum voorzieningen behoort
in elk geval
het instellen
van een goed functionnerend bestuursapparaat. Gemeend
wordt, dat dit een verplichting is, welke de handhaving

van de souvereiniteit zonder meer oplegde.
Daarbij was het, opnieuw, niet nodig dat alle organen, welke in de Bewindsregeling zijn voorzien, onmiddellijk

zouden worden ingesteld. Ook dit kan volgens wegen
van geleidelijkheid geschieden en met name geldt dit

voor de adviesraden en de Nieuw-Guinea Raad. Absoluut

onmisbaar ook, of beter gezegd, juist in het beginstadium,

was en is evenwel, naast een bekwame gouverneur, een
deskundig ambtelijk apparaat. Dit was daarom temeer

nodig daar Nieuw-Guinea bij de souvereiniteitsoverdracht op dit gebied vrijwel niets bezat. Wel is waar was Nieuw-
Guinea gedurende de na-oorlogse periode een zgn. neo-
zeifbesturend landschap, echter de taak hiervan was

beperkt en dientengevolge ook het ter beschikking staande
apparaat. Tal van essentiële diensten vielen onder de com-
petentie van de centrale Indonesische Overheid (P.T.T.,
scheepvaart, mijnbouw, geld- en deviezenwezen e.d.) en
daarvoor was in Nieuw-Guinea dus in het geheel geen
eigen apparaat aanwezig.

Bij de souvereiniteitsoverdracht stond men dan ook

voor de noodzaak een ambtelijk apparaat vrijwel van.de

grond af op te bouwen.

Daaraan is men in Nieuw-Guinea, uitgaande van de
Bewindsregeling, onmiddellijk begonnen. Ingesteld werden
vier diensten, t.w. voor: 1. Binnenlands Bestuur en Justitie;
2. Financiën; 3. Economische en Technische aangelegen-
heden en
4.
Gezondheidszorg, sociale en culturele aan-
gelegenheden. Reeds aanstonds valt op, dat men het aan-
tal diensten tot een minimum heeft bepèrkt. Onder een
dienst als die van Economische en Technische aangelegen-heden valt een veelheid van activiteiten als bijv. landbouw,
veeteelt, boswezen, visserij, scheepvaart en luchtvaart,

de publieke diensten, uitvoering van werken (huizenbouw)
enz., terwijl dan nog de kôlonisatie, welke in feite toch
ook tot deze dienst behoort, voorshands nog onderge-
bracht is bij het Binnenlands Bestuur.
Het is duidelijk, dat de uitgebreidheid van de taak van
de verschillende diensten bijzondere eisen stelt aan het
leidinggevend personeel van die diensten. En het is hier
waar de schoen in belangrijke mate wringt. Dit hoog ge-

kwalificeerde personeel ontbreekt gelukkig niet geheel,

maar wel in zeer belangrijke mate. En is dit nu iets om
verbaasd over te zijn? Eigenlijk niet. Immers, Nieuw-Guinea biedt de Europeaan, die er komt werken, niets

maar dan ook helemaal niets aantrekkelijks. Men moet ei
de toestand eigenlijk zelf gezien hebben om er een juiste

voorstelling van te kunnen maken. Men moet dan ook wel

een pioniersmentaliteit bezitten om er naar toe te gaan.

Nu zijn er gelukkig nog steeds van dergelijke pioniers in

Nederland en het zijn veelal lang de slechtsten niet. Maar

het’ wordt hun niet gemakkelijk gemaakt een ambtelijke

functie in Nieuw-Guinea te aanvaarden. Immers, zij treden

dan in dienst van het gouvernement van Nieuw-Guinea,

hetzij als vast ambtenaar hetzij in kort verband (een drie-

jarig contract). Echter, wat is het gouvernement van

Nieuw-Guinea en wat is zijn bestaanszekerheid? Wat

gebeurt er met de ambtenaren van Nieuw-Guinea en de

kortverbanders wanneer Nieuw-Guinea toch nog eens
aan de Republik Indonesia wordt overgedragen? Gaan

zij dan, evenals de ambtenaren van de voorlopige federale

regering bij de souverein iteitsoverdracht, automatisch
over in dienst van de R.I.? Het moet, met de in Indonesië

op dit gebied opgedane practijk voor ogen, als een moeilijk
goed te praten nalatigheid van de Nederlandse Regering

worden beschouwd, dat nog steeds geen afdoende voor-
zieningen zijn getroffen, die de in dienst yan Nieuw-

Guinea getreden en tredende ambtenaren redelijke zeker-

heid geven. Een herhaling op kleine schaal van het Indo-

nesische ambtenarendrama zal de Regering toch niet
wensen. Maar wat dân? Wanneer zekerheid bestond, dat

Nederland onder geen beding Nieuw-Guinea zal prijsgeven,
dan zou er geen moeilijkheid zijn. Maar wie durfthiervoor
zijn hand in het vuur te steken?

Is het verwonderlijk, dat het onder deze omstandigheden
een vrijwel
ondoenlijke zaak is in Nieuw-Guinea een goed
ambtelijk apparaat op te bouwen? En toch is, wil men
van Nieuw-Guinea iets makén, een goed ambtelijk appa-
raat een eerste vereiste.

De geidsanering.

Andere terreinen geven eenzelfde beeld te zien als
hiervoor werd geschetst. Als voorbeeld kan nog worden
vermeld de regeling van het geidwezen op Nieuw-Guinea.

Ook hiermede is vol geestdrift een begin gemaakt. Wellicht
kan zelfs gesteld worden, dat men het al te mooi heeft
willen doen. Het is duidelijk, •dat het oude Indonesische

geld niet kon worden gehandhaafd. Staatkundige en
financieel-economische motieven verzetten zich hiertegen.
Maar was het nu direct noodzakelijk, dat een gebied als
Nieuw-Guinea eigen geld kreeg? Te minder reden was
hiervoor, daar van het begin af aan de ôpzet heeft voor-
gezeten – welke opzet ook in practijk is gebracht – om

het geldverkeer tussen Nederland en Nieuw-Guinea
volledig vrij te laten, terwijl er tevens naar wordt gestreefd
het verzorgingsniveau en het prijspeil – de transport-
kosten uiteraard in aanmerking genonen – zoveel
mogelijk op dat van Nederland af te stemmen. Men had dus kunnen volstaan met het in omloop brengen van het

Nederlandse geld, hetgeen trouwens met de pasmunt ook
is gebeurd. Hoe dit ook zij, het Indonesische geld moest
in elk geval worden omgezet in nieuw geld. Terecht heeft

men aan deze geldomzetting een geldsanering verbonden. Iminers, al was Nieuw-Guinea een uithoek van Indonesië,

ook daar had de na-oorlogse vergroting van de geldhoeveel-
heid zich doen gelden.

Reeds eind Januari 1950 is men overgegaan tot de
stempeling van het in Nieuw-Guinea in omloop zijnde
Indonesische geld. Enig ander nut dan een (gebrekkige) registratie van de geldhoèveelheid heeft deze handeling
niet opgeleverd. Bij de inlevering van het Indonesische
geld in Nieuw-Guinea is geen onderscheid gemaakt ussen
al dan niet g&stempeld geld. De eigenlijke omwisseling

2 Mei 1951

ECONOMISCH-STA TISTISC’J-IE BERIcHTEN

335

van het geld is begonnen op 30 Maart 1950, gebaseerd op

het op 13 Maart uitgevaardigde besluit Geldregeling

Nieuw-Guinea (Staatsblad No. K 81). De gevolgde me-

thode – welke zoals reeds vermeld werd tevens een geld-
sanering moest inhouden – moest in de eerste plaats

eenvoudig zijn. De koers van inwisseling werd gesteld op

‘1 Indonesische gulden = 1 Nieuw-Guinea gulden. In

verband hiermede werd overgegaan tot een beperkte om-

wisséling – gebaseerd op een halve maand levensdnder-

houd – terwijl voor het ingenomen Indonesische geld, dat niet werd omgewisseld,
N
een ontvangstbewijs werd
afgegeven. Later werd’ de mogelijkheid geopend de ont-
vangstbewijzen met bedragen kleiner dan f200 geheel

in te wisselen, ter.vijl van de bedragen, welke hierboven
uitgingen 25 pCt werd gedeblokkeerd. Hiermede was het

eerste gedeelte van het saneringsproces afgesloten. Aan-
genomen mag worden, dat de Gouverneur bij zijn bezoek

aan ons land in de zomer van 1950 een volledig verslag over de bereikte voorlopige saneringsresultaten bij zich

had, alsmede uitgewerkte voorstellen over de afbouw, der

sanering, met name wat betreft het definitieve percentage
van omwisseling. Evënwel tot op dit moment is in Neder-
land ter zake geen beslissing gevallen, hetgeen toch moei-
lijk aan de samengesteldheid van de geldhuishouding in
Nieuw-Guinea kan worden toegeschreven, welke een in-
gewikkeld systeem van deblokkering zou yereisen. Ook
kan toch niet de hoop voorzitten, dat het vraagstuk zich-
zelf zal oplossen door het verloren gaan van de meeste
der’ ontvangstbewijzen (het enig bewijsstuk). En intussen
zit men in Nieuw-Guinea maar te wachten.

De begrotihg.

Bijzonder traag verloopt ook de vaststelling van de
begroting van Nieuw-Guinea over 1950. Ingevolge het
Besluit Bewindsregeling Nieuw-Guinea moet de begroting
in Mei van het jaar voorafgaande aan het jaar, waarvoor
zij zal gelden, in Nieuw-Guinea worden ingediend. Dit
vroege tijdstip van indiening is daarom nodig, omdat
vaststelling bij de wet veelal noodzakelijk zal zijn, nl.
zo dikwijls als de begroting een tekort aantoont (dat door
Nederland zal moeten worden gedekt). Nu is het duide-
lijk, dat voor het begrotingsjaar 1950 de gestelde termijnen
zinloos waren. Dit neemt niet weg, dat in Nieuw-Guinea
met voortvarendheid aan de voorbereiding van de be-
groting is gewerkt. Met vrij grote zekerheid mag worden
aangenomen, dat tijdens het verblijf van de Gouverneur
hier te lande in de zomer van 1950 – de Gouverneur had
zich speciaal doen vergezellen van deskundigen op dit
gebied – een concept begroting 1950 gereed is gekomen.
Maar zij is nog steeds niet bij de Staten-Generaal aan-
hangig gemaakt, hoewel sedertdien een lange tijd is verlopen.
Zolang de begroting niet gepubliceerd is, is het moeilijk de totale omvang er van te ramen. Toch zijn er wel enkele
aanwijzingen, welke een ruwe benadering mogelijk maken:
Daar is in de eerste plaats de subsidiepost,’ welke voor-
komt op Höofdstuk XIII B (Uniezaken en Overzeese
Rij ksdelen) van de Rijksbegroting 1950 ten bedrage van f20
mln. Hieruit’blijkt, dat het begrotingstekort van Nieuw-
Guinea over 1950 op dat bedrag is geraamd. Nu is het
duidelijk, dat deze bijdrage van Nederland niet de enige
inkomstenpost voor Nieuw-Guinea is, maar zij is wel
veruit de belangrjkte. Van de belastingontvangsten –
in Nieuw-Guinea geldt voorshands nog het Indone-
sische belastingstelsel zoals dit tijdens de souvereiniteits-
overdracht van kracht was – moet men zich, gezien de
geringe economische betekenis van Nieuw-Guinea, vooral
geen overdreven voorstelling maken. Met de overgangs-
belasting (loon- en inkomstenbelasting), de invoer- en
uitvoerrechter,, de accijnzen op tabak, suiker en petroleum
en dan nog wat rechten uit mijnconcessies houdt deze
bron van inkomsten op. De totale opbrengst van deze
belastingen zal van de orde van grootte van f
5
â f10 mln
zijn.’ Hiervan uitgaande zullen de uitgaven van Nieuw-

Guinea over 1950 dus maximaal een totaal bedrag van

f25
t
f30 mln te zien geven.

Bij de beoordeling van dit geraamd bedrag dient direct

in aanmerking te ‘worden genomen, dat het betrekking
heeft op het eerte jaar van Nieuw-Guinea als geheel

zelfstandig ‘gebiedsdeel en dat dientengevolge de uitgaven

over dat jaar een verre van normaal beeld vertonen. In

zo’n eerste jaar, waarin – zoals wij reeds zagen – een

overheidsapparaat goeddeels ontbrak, kunnen slechts

de meest dringende voorzieningen – en dan
S
veelal slechts
provisorisch – worden getroffen. Ook de apparaatskosten
zelf zullen nog zeer onvolledig zijn.; En van uitgaven in

verband staande met het tot ontwikkeling brengen van het
land kan in het geheel nog geen sprake zijn. In het algemeen

kan dan ook worden gesteld, dat de uitgaven over 1950

in niet onbelangrijke mate beneden normaal zijn en een

onvoldoende beeld geven van wat er in de volgende jaren
nodig zal zijn.

Dit blijkt ook, wanneer wij 1950 vergelijken met de

periode, welke er onmiddellijk aan vooraf ging, gedurende

welke Nieuw-Guinea nog een onderdeel van Indonesië uitmaakte. De landschapsbegroting van Nieuw-Guinea
over 1949 vertoonde een tekort van ruim fl5 mln, hetgeen
inhoudt, dat de landschapsuitgaven in dat jaar gesteld
kunnen worden op een kleine f 20 mln. Nu werd er reeds
eerder op gewezen, dat de landschapstaak slechts een
beperkte was. Zij beperkte zich nl. tot regionale aan-

gelegenheden. Tal van belangrijke onderwerpen – wij
noemden er enkele – behoorden tot de competentie van
de centrale (Indonesische) Overheid en werden dienten-
gevolge ook direct door deze gefin’ancierd. In de naobrlogse

periode, waarin door Indonesië nu niet direct een ovër-
matige belangstelling voor Nieuw-Guinea werd betoond,
werd dus jaarlijks een totaal bedrag aan dit gebied besteed, dat niet veel lager lag dan het door ons hierboven geraamd
totaal bedrag van de Nieuw-Guinea-begroting
1950.
Uit een en ander volgt, dat de Nieuw-Guinea begroting
1950
niet
maatgevend kan en mag zijn voor hetgeen in de

toekomst door Nederland ten behoeve van dit gebied zal
dienen te worden uitgegeven. In de eerstkomende’jaren en
zeker zolang de economische ontwikkeling van Nieuw-
Guinea nog niet op een hoger plan staat zullen grotere be-

dragen ter beschikking van Nieuw-Guinea moeten worden
gesteld. De door de Regering te voeren bezuinigingspolitiek
zal zich dan ook niet tot Nieuw-Guinea kunnen en mogen
uitstrekken ook al zou dit de elders te brengen offers
moeten vergroten.

conclusie.

Uit het voorafgaande kan de volgende conclusieworden
getrokken.
Wanneer het – hetgeen wij van ganser harte hopen

– de Nederlandse Regering ernst is geweest met de tot
dusverre gevoerde Nieuw-Guineapolitiek, dan dient zij

hiervan, materieel, de consequenties te aanvaarden.
In de eerste plaats door Nieuw-Guinea op de kortst
mogelijke termijn een goed uitgerust bestuursappa-
raat te geven en .alte maatregelen te nemen, welke zulks
kunnen bevorderen; maar voorts ook door voldoende
middelen ter beschikking te stellen om een geleidelijke
economische ontwikkeling van dit gebied, mogelijk te
maken.

Daarbij mag – wil het thans gevoerde beleid zich gunstig
onderscheiden van dat onder het oude bestel – de voor
1950 op de Rijksbegroting opgevoerde subsidiepost niet als
maatstaf gelden voor de gedurende de eerstkomende jaren
door Nederland jaarlijks ter beschikking van Nieuw-Guinea te stellen bedragen. Wil het goed zijn, dan zal de vcior 1951
geraamde subsidiepost voor Nieuw-Guinea – welke
op-S
nieuw op f20 mln is gesteld – reeds aanzienlijk te laag
blijken te zijn.

/

336.

ECONOMISCH-STATiSTIScHE BERICHTEN

2 Mei 1951

Practische hu urpolitiek

1.
in de bekende brochure van Prof. Lieftinck vestigt de
Minister van Financiën de aandacht op het volgende:
,,De prijspolitiek van de Regering heeft voor belangrijke

groepen het ondernemersiiikomen aanmerkelijk gedrukt.

– Men denke slechts aan de huur- en pachtstop, waardoor
• het ondernemersjnkomen van de huis- en grondeigenaren

p.ractisch op het vooroorlogse peil werd gehandhaafd”
1);

Het is bekend, dat dit vooroorlogse peil niet hoog was.

•De,deflatiep’olitiek van het kabinet Colijn was al te strin-

• gent geweest en de goederenprijzen waren zodanig gedaald,

dat het aanbod van nieuwe woningen steeds opnieuw

kon worden vergroot; vele meest oudere huizen kwamen

,jeeg te staan en de huren waren aanmerkelijk gedaald.

Woningexploitanten van oudere huizen konden rente en

afschrijving iiiet meer verdienen en op de ochtend van de

devaluatie van de gulden in September 1936 hadden de
-georganiseerde huiseigenaren te Amsterdam juist besloten

• hun bezit te abandonnerep toen de rechttrekking van al

te krom geworden verhoudingen tussen de waarde van het

geld en vari de, goederen hen van hun voornemen deed

afzien in de hoop, dat èen en ander het hen weer mogelijk

‘zou makën uit de huren de rente, en aflossing van hun

hypothecaire schulden te betalen. In veel gevallen’ bleek

het eigen kapitaal van de ondernemer, d.w.z. het verschil

.tussen de waarde van hun bezit en het bedrag aan opge-
•nomen schuld, voor goed te zijn verdwenen.

Gedurende de bezettingstijd veranderden de omstandig-
heden ook op dit gebied radicaal.’Er werd weinig of niet
-meer bijgebouwd, tienduizenden huizen’ werden verwoest

of afgebroken en vele tienduizenden min of meer ernstig

‘beschadigd. Na de wapenstilstand kon de aanbouw niet
direct weer worden hervat en de bevolking breidde zich snel uit.

Dat onder deze omstandigheden de huren van bestaande

woningen niet konden worden vrijgelaten, is begrijpelijk
;
‘en algemeen aanvaard.

Iets.anders is het, of men ijiet te lang heeft gewacht om
eerst
5′
jaren na de bezëttingstijd de huren tot 15 pCt
-‘boven het peil van 1940 te ontdooien.

Nadat de Minister, aan wiens’ politieke overtuiging
geen twijfel kan bestaan, zijn bovenaangehaalde consta-
• tering maakte, zijn de lonen wederom niet
5
pCt verhoogd
en . de, materialenprjzen voor ‘het onderhoud eveneens
aanzienlijk gestegen.

Daarmede zijn yoorlopig de ondernemersinkomsten op dit gebied gedaald tot beneden het peil, dat in 1940 reeds
laag’ was.

Desniettemin heeft de Minister van Wederopbouw
kort geleden te kennen gegeven, dat aan verhoging van

de huren niet kon worden gedacht, omdat de middelen
..optkraken om de naar verhouding meest daardoor ge-

troffen 6ategorieën van de bevolking enigerlei compensatie
te geyen.

Van ,een en ander zal het gevolg zijn, dat het onderhoud,

soms toch al bedenkelijk achterstallig, nog meer te wensen

zal gaan overlaten, want de huiseigenaren moeten ook
leven. Bij, verenigings- of gemeentewoningen zal het

misschien niet veel beter gaan, tenzij eventuele tekorten
op de exploitatierekeningen nog verder ‘op de belasting- ‘
betalers kunnen worden afgewenteld.
In ieder geval wordt door dit alles ook bereikt, dat de

lust om uit economische overwegingen in de volkswoning-
,bouw te investeren’ tot ver beneden het nulpunt daalt.
Tot dusverre werd de temperatuur hier nog enigszins op
,
peil gehouden door een tegenkracht, nl. de vrees voor
inflatie, en dienovereenkomstig door de zucht naar be-
legging in ,,Sachwerte”. Geleidelijk echter dringt.het besef
door, dat volkswoningen hier een slechte cdmpensatie

‘)
Prof. Mr P. Lieftjnck: ,.De Overheid neemt en geeft”, biz, 33.

zillen geven. Een ervaring trouwens; na-de eerste werelc-

oorlog in andere landen (Oostenrijk, Frankrijk) ook
-reeds opgedaan.
Nu behoeven huizen ook geen plechtanker voor inflatie-

.vrezenden te zijn. Doch men mag in het ‘belang van onze

volkshuisvesting toch wel stellen, dat naast betaling van

rente.en aflossing van het daarin ‘gestoken kapitaal een

,behoorlijk onderhoud ‘mogelijk moet zijn.

• Vroeger was het gebruikelijk, dat men ‘/ â
1/7
gedeelte
van- zijn inkomen voor huur besteedde; thans is het in
zeer veel’gevallen slechts
V12
tot deël. Is in ons klimaat

wonen niet evenzeer een levensbehoefte Vals voedsel en

kleding? Kan men niet beter ‘aan de bevolking vragen

iets minder aan vermaak, tabak en sterke drank te besteden?

Nu kennen’ wij vandaag nog ‘andere benauwende ‘en

zelfs meer dringende problemen dan het huurvraagstuk,
‘doch indien uit voldoende cijfermateriaal mocht blijken,

-dat onder ‘de bestaande voorwaarden het onderhoud te

veel in gedrang komt, dan wordt enige verdere huurver-
hoging ook zonder verdere onverhoopte lôonsverhoging ‘onvermijdelijk.in het belang van de volksgezondheid.

Tot dusverre spraken wij in hoofdzaak over de be- –

staande woningvoorraad. Het ligt voor de hand, dat de

enige gezondè en afdoende oplossing van het huurprobleeni

gelegen is in een verdere aanbouw tot vermeerdering van het woningaanbod.
Nu maakt Prof, Lieftinck in zijn eerder vermelde bro-
chure nog een opmerking in dit verband naar aanleiding

van het’ontstellend tekort op ons nationaal budget. Hij

.vraagt zich af, of onze bevolking bereid is de begroting
te helpen ontlasten door aanvaarding van een yerminde–

ring van de consumptieve uitgaven, van de Staat, bijv. door,,

,bezuiniging op huursubsidies
2).

Het komt ons voor, dat zulks ter bevordering van de
woningbouw absoluut noodzakelijk is, hetgeen betekent,

dat de huren voor nieuw te bouwen huizen terstond zullen
‘moeten worden verhoogd.

Onder de gegeven omstandigheden is er eenvoudig
geen andere weg. De huursubsidies zijn door het ontstel-
lend budgettekort ondragelijk geworden. Brengen wij ons
budget niet ‘in evenwicht, dan hollen wij naar de afgrond
van totale inflatie, welke hier te lande
ongetwijfeld
de-

zelfde gevolgen zal hebben als een overeenkomstig ge-
beuren in Duitsland en italië na de eerste wereldoorlog,
nI. het einde van de democratie en de komst van éen
dictatuur van links of rechts.

Moreel is deze huurverhoging te verantwoorden, omdat
ons yolk tegenwoordig èen geringer percentage van zijn
inkomen aan huur besteedt dan vroeger, gelijk reeds
opgemerkt. Economisch is het juist, dat wie een nieuwe
woning wil, daarvoor de huur betaalt, welke nodig is
om daaruit ,de .exploitatiekosten te voldoen.

Momenteel is de situatie zo, .dat voor oude huizen een
huurpeil geldt’ van 15 pCt boven dat van 1940 en voor
nieuw te bouwen huizen van 30 pCt boven het peil van
1940. Het is logisch, dat er enig verschil bestaat, want
voor een nieuw huis zal men, in principe meer huur willen
besteden dan voor een oud, gelijk •de ervaring vôér de
oorlog ook aantoonde, dat de bevolking naar de nieuwe huizen trok, terwijl de oude eerder werden verlaten.
Al te groot mag.het verschil in huurprijs tussen nieuwe
en oude woningen ook weer niet zijn, daar anders op de

duur de nieuwe woningen gedeprecieerd zouden worden
in vergelijking met de oude. Daar echter voorlopig met
overproductie en leegstaan nog geen rekening behoeft
te worden gehouden, is dit momenteel niet de meest
dringende kant van de kwestie en zou een middenweg
bewandeld kunnen worden .door als huur voor nieuw te

) Tap., blz, 28.

2 Mei 1951

ECONOMISCH-STA TLS TISGI-JE BERICHTEN

337

‘bcuwen woningen ‘een percentage toe te laten van ten

hoogste 50
â
60 pCt boven het peil van 1940. • Niet onbelangrijke categorieën van de bevolking zullen

een groter percentage van het gezinsinkomen inderdaad
wel kunnen en willen besteden om van samenwoning

verlcst te worden en ‘zij zullen hierdoor èen pnkkel hebben

om .tot nieuwe woningbouw zelve mee te werken. Wie de

slogan ,,productïe voor de behoefte” tot een dogma heeft

gemaakt, zal niet bevredigd zijn, doch hij zal minder
gemakkelijk kunnen aantonen, hoe de woningproductie en meer in het algemeen de arbeidsproductiviteit onder
de gegeven benarde omstandigheden van ons land op-

gevoerd kunnen worden, indien men slechts zijn behoefte
heeft aan te tonen, om die dan dadelijk bevredigd te krijgen.
Vooralsnog lijkt het dan ook verstandiger om degene,

die door hard en doeli’natig te wrken zich ‘de betaling

van een hogere huur kan veroorloven, ook de eerste kans

op het betrekken van een niéuwe woning te geven.

Meermalen is een geheel andere oplossing aan de hand gedaan. Men wil de bestaande huren bovenhetgeen nodig

is voor een sluitende exploitatierekening nog met bijv.
20 pCt extra verhogen in de vorm van een huurbelasting, waaruit dan de hoge kosten van de nieuwbouw bestreden
kunnen worden. Zo fraai als deze oplossing in theorie
lijkt, zo slecht zou’zij in de practijk werken. In de eerste

plaats past zij niet in ‘het huidige stelsel van loon- en
prijzenpolitiek van de Regering. Een dergelijke rigoureuze
extra verhoging zou voor grote groepen van de bevolking
compensaties noodzakelijk maken en het resultaat dus

weer goeddeels teniet doen. De rest zou vermoedelijk
weggaan aan dministratieve’ rompslomp en pogingen tot bestrijding van ontduiking. Tenslotte zou er’ geen
enkele waarborg kunnen bestaan, dat de aldus verkregen
middelen ook werkelijk alleen aan’ de volkshUisvesting ten goede zouden komen, zodat het enige zekere gevolg
zou zijn, dat het’ wonen duurder was geworden
Het zal moeite genoeg kosten om onze in dit opzicht
verwende bevolking er van te doordringen, dat ons huur-
peil te laag ligt, doch op het gebied van de nieuwbouw
kan men zUlks toch wel voor een ieder ad oculos deiiion-
streren. Mede om deze psycholôgische reden zal men bij
de nieuwbouw alvast terstond moeten beginnen de be-
volking aan hogere huren te wennen.
Het spreekt vanzelf, dat andere aspecten van het pro-
bleem, hoe men via nieuwbouw en dus vermeerdering
van het aanbod de huren binnen redelijke grenzen kan
houden, thans meer dan ooit de aandacht vragen.

Op twee punten willen wij hier nog wijzen.
Het bedrag aan rijkshuursubsidie zal voorlbpig niet
worden verminderd,
al
kan men er door de gestegen bouw-
kosten minder huizen mee bouwen. Vôôr de oorlog
werd ongeveer
85
pCt van de huizen voor, particuliere
rekening gebouwd, doch in 1950 was dit percentage,
hoewel het hoogste nâ de oorlog, nog slechts op
35
geko-
men. Men heeft deze veranderde verhouding wel toege-
juicht op grond van de overweging; dat woningexploitatie
uit sociale overwegingen beter door de, Overheid zelve –

of door woningbouwverenigingen kan plaats hebben.
Het is echter bij de tegenwoordige benarde financiële

positie van ons land meer dan ooit de vraag, of bouw en

exploitatie voor particuliere rekening – gelijk men al-

gemeen aanneemt – niet veel economischer werkt. Het

bestek van dit artikel laat niet toe hierop nader in te
gaan; wij bepalen ons hier slechts tot het uitspreken van

de wens, dat aan dit vraagstuk, bij ons weten nimmer

grondig onderzocht, eens terdege aandacht wordt besteed.

Een tweede opmerking betreft de klacht, welke men

tegenwoordig in tbenemende mate aaptreft in de vak-
literatuurr’van architecten en bouwers, dat de gemeente-
lijke bouwvoorschriften tegenwoordig zo gedetailleerd en

onderling afwijkend
zijn,
dat niet alleen hun de vreugde

in de scheppende arbeid grondig wordt vergald, doch ook

onvoldoende ruimte wordt gelaten voor nieuwe initiatieven.
Men behoeft daarbij nog niet zo ver te gaan als de heer
J. Greshoif, die van oordeel is, ,,datde gezondheidsleer,

die bedstee en alkoof onzer vaderen verdoemde, zonder

een zweem van twijfel het ‘bestaan heeft verarmd”
3),

‘om te erkennen, dat hier, ten faveure van de woningbouw

en dus ter oplossing van het huurprobleem iets gedaan moet worden. De Minister van Wederopbouw heeft er
herhaaldelijk op gewezen, dat het bijv. niet aangaat, dat
star ‘wordt vastgehouden aan een verdiepinghoogte van

2,65
m of een verbod om een woning met minder dan drie
slaapkamers te bouwen. Zou het momenteel geen aan-

beveling verdienen, dat bij de Wet een model bouwver-
ordening wordt vastgesteld voor het gehele land, behou-

dens afwijkingen op grond van plaatselijke omstandig-
heden op voorstel .’an de gemeente met goedkeuring van

het Rijk aangebracht?
De gemeentelijke autonomie gaat ons allen ter harte,

doch indien verstarring en bureaucratie optreden, dan
zal de hogere wetgever moeten ingrijpen om althans de
voorwaarden te scheppen voor een ontwikkeling, welke de omstandigheden thans meer dan ooit vereisen,.

Bij de tegënwoordige onzekerheid, die recht evenredig
toeneemt met het verlangen der mensen naar meer zeker-
,heid, is het moeilijk een voor lange termijn geldende huur-
politiek uit te stippelen.
Men kan o.i. slechts ‘betogen – gelijk wij in hét boven-
staande deden -, dat in de huidige woningnood geen
maatregelen moeten worden getroffen, welke het onder-
nemersinkornen uit huizenbezit nog terug dringt beneden
het toch al zo lage peil van 1940. Dit leidt tot verwaar-
lozing en bovendien wordt daardoor de particuliere
energie, welke v6r de oorlog voor
85
pCt de woningbouw
‘verzorgde, finaal afgeschrikt.
Voorts zal men, niet in het minst ook om budgetaire
redenen, de bevolking er weer aan moeten wennen een
redelijk deel van het inkomen voor wonen te besteden
en derhalve bij de nieuw te bouwen huizen alvast een

huurverhoging van 50pCt A 60’pCt boven het peil van
1940-moeten toelaten.’

‘s.Gravenhage.

Mr
J. WJLKENS.

‘) ,,Het Vaderiand’, aangehaald in,,,’Bouw” van 7 April 1951, blz, 231

Een ‘anti-fusiewet in• de Verenigde Staten

Een nieuWe ontwikkeling in de anti-trustwetgeving

De tijd gelegen tussen de verkiezing en het optreden
van het nieuw gekozen Congres in Januari daaropvolgend
betekent voor het Amerikaanse Congres-.in de regel een
tijd van grote slapte. Dit tijdvak viel ditmaal echter samen met een periode, waarin ten gevolge van de internationale spanningen de wetgevende machine op volle toeren moest
draaien.

Door het groot aantal belangrijke besluiten, verband’
houdende met de bewapening en de internationale toe-
stand, dat in deze zgn. ,,lame duck session” van het
Congres werd afgewerkt, is weinig aandacht geschonken
aan een toch zeer belangrijke wetswijziging van andere
aard, eveneens in deze zittingsperiode aangenomen. Het
betreft ‘hier een amendement öp de Clayton anti-trustwet

338

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIGH TEN

2 Mei 1951

_van 1914. Een, amendement, dat bekend als de Anti-

merger Act, beperkingen stelt aan ondernemingsconcen-

tratie door middel van opkopen van activa.

Niet minder dan 24 jaren heeft de Federal Trade Corn-

mission getracht deze wet er door te krijgen. Bij elke
jaarlijkse boodschap aan het Congres na de oorlog heeft

President Truman op de aanvaarding van deze wet aan-

gedrongen. Het vorige jaar deelde President Truman in

zijn jaarlijkse boodschap bijv. mede, dat hij een mogelijke
verdubbeling en nogmaals verdubbeling van het nationale

product der Verenigde Staten in de komende 50 jaren

voorzag. Het aantal onafhapkelijke en concurrerende

ondernemingen zal evenwel in gelijke mate moeten toe-

nemen, zo betoogde hij, wil de constant groeiende economie

niet ten prooi vallen aan een kleine overheersende econo-

mische groep. Om dit gevaar af te wenden, zo vervolgde

hij, moeten wij monopolievorming enmachtsconcentraties

tegengaan en de onafhankeljke ondernemingen steun

verlenen, zodat zij over voldoende kapitaal en crediet

kunnen beschikken om te kunnen mededingen in een

systeem van vrije ondernemingsvorming. De ontduiking

van de Clayton Act doör fusionnering moet hiertoe

echterworden.tegengegaan. De Senaat verraste de President
juist voor deKerstdagen door het wetsvoorstel te accep-

teren, dat door het Huis van Afgevaardigden reeds in

1949 was aangenomen.

De Anti-merger Act maakt een einde aan een van de

belangrijkste ontduikingsmogelijkheden van de Sherman-
Act. De Sherman-Act van 1890 bevat scherpe bepalingen
tegen kartelafspraken. De moeljkheid van samenvoeging
van ondernemingen bleef echter bestaan. Dit leidde tot

de merkwaardige situatie, dat een aantal ondernemingen,

die concurrentiebeperkende afspraken overeenkwamen,
tegen de wet handelden, doch niet strafbaar waren, zodra

zij zich concentreerden tot één onderneming. Deze leemte

werd door de Clayton Act gedeeltelijk opgevuld. Onder

andere werd bij deze wet het opkopen van aandelen van

andere ‘ondernemingen met het doel de concurrentie te

beperken of uit te schakelen, verboden. Aan de oprichting

van holding-companies werd hiermede paal en perk

gesteld.
De wetgever was echter niet volledig, want de mogelijk-
heid van fusionnering door middel van het opkopen van
activa ener andere onderneming bleef bestaan. In de loop

der jaren is van deze gelegenheid ook ruimschoots gebruik gemaakt om concentraties uit te voeren. De eerste concen-
tratiegolf van 1890 tot 1904 werd gevolgd door drie andere
in de jaren 1919 tot 1924, 1926 tot 1929 en 1947 tot 1950.

Opvallend is hierbij de sterke concentratiedrang na beide
wereldoorlogen. Gedurende de oorlogén . zelf bleek de
aandacht voor anti-trustmaatrtgelen bij de Regering te
zijn verslapt, daar in die perioden de opvoering van de

productie op de voorgrond stond en zij er onverschillig
tegenover stond, of de productievergroting geschiedde door
ondernemingssamenvoeging en -samenwerking of niet.
Na de eerste, zowel als de tweede wereldoorlog schonk
de Regering echter weer haar volle aandacht aan het
concentratieprobleem en de anti-trustmaatregelen. In deze

na-oorlogse perioden trachtten de ondernemingen echter
de nieuw ontstane verhoudingen te consolideren door
fusionnering, het enigè concentratiemiddel, dat was over-
gebleven. Onderzoekingen wezen uit; dat in de jaren

1940 tot 1947 2.500 ondernemingen door fusionnering
waren verdwenen en dat het in de meeste gevallen onder-
nemingen betrof, die door grotere waren opgeslokt.
Daartegenover moet echter vermeld worden, dat de toe-

neming van het aantal ondernemingen in diezelfde periode
aanzienlijk .groter is geweest dan de bevolkingsgroei en
een record aantal van 4 millioen heeft bereikt.
De nieuwe wet beperkt nu de aankoopmogelijkheid
van physisçhe activa van een andere onderneming. Echter

niet in alle gevallen. Alleen die gevallen, waarin aankoop

van activa de concurrentie wezenlijk vermindert of het

scheppen van een monopolie bevordert, worden ver-

boden. De term ,,wezenljk vermihdert” is afkomstig van
de Clayton Act en wordt niet verder gedefinieerd. Zoals bij de gehele anti-trustwetgeving het geval is, wordt ook

hier weer door de min of meer vage bewoordingen van de

wet aan de rechtsprekende instantie een ruime interpretatie-
bevoegdheid verleend. In laatste instantie wordt aan de

beoordelil)g van de rechter overgelaten na te gaan in welke

mate de mededinging wordt beperkt door de fusie. De

talrijke
mogelijkheden,
die zich kunnen voordoen in een

levendige economische huishouding met haar vele schake-

ringen, maken het inderdaad zeer moeilijk door vaste

normen het juiste en onjuiste aan te geven, zonder ener-

zijds onbillijkheden ‘te begaan en anderzijds nieuwe

ontduikingsmoelijkheden te scheppen. Te veel overlaten

aan de interpretatie van de rechter brengt echter weer.
andere gevaren met zich. Niet alleen, dat hoge eisen aan
de kundigheid van de rechters worden gesteld, onduide-

lijke definities scheppen verwarring en onzekerheid.

Wanneer een fusie wèl of nièt onwettig is ligt niet duidelijk
vast.

Aan deze onzekerheid wordt meer toegevoegd, daar

het niet mogelijk is van te voren aan de Federal Trade

Commission een bindende uitspraak te vragen. Het enige
wat een onderneming.dus overblijft is het risico te lopen,

de fusie tot stand te brengen en haar standpunt eventueel
later uit te vechten met de Federal Trade Commission
en de gerechtshoven.

Het is echter bij de grensgevallen, waar onzekerheid

bestaat. Een grote onderneming, die een fusie aangaat
met een of enige andere ondernemingen, waarmee zij een
marktgebiecl yormt, zal zonder
twijfel
in overtreding
zijn.
Anderzijds
zal een winkelier in een bepaalde wijk van
een stad, die een andere zaak in dezelfde branche in die

stad overneemt, niet onder de strafbepalingen vallen.

Een onderneming, die enkele machines of voorraden

overneemt van zijn concurrent, zal zich evenmin ongerust

behoeven te maken. Overigens heeft deze wet evenals de
Clayton Act en Sherman Act slechts betrekking op
,,interstate commerce”, dus op de handel tussen de ver-

schillende staten. Voor de handel binnen, de staten gelden

doorgaans afzonderlijke wetten en regelingen.
De Wet komt evenmin tussenbeide in die gevallen,
waarin activa van failliete ondernemingen of van onder-
nemingen, die op het punt van bankroet verkeren, worden
overgenomen.

De Federal Trade Conimission zal in de regel niet
eerder optreden dan wanneer de activa zijn overgedragen.

Indien bij een dergelijke overdracht de Federal Trade
Commission vermoedt, dat de concurrentie schade wordt
berokkend in het marktgebied, waarin de betrokken
onderneming opereert, verzendt zij een oproep voor haar
te verschijnen. Indien het onderzoek

van de Federal

Trade Commission uitwijst, dat volgens haar mening de
fusie inderdaad’tot beperking van de concurrentie heeft
geleid, kan zij bevelen de overgenomen activa weer af te
staan. De ondern’emirig kan het federale gerechtshof ver-
zoeken het bevel van de Federal Trade Commission aan
een onderzoek te onderwerpen en te vernietigen en even-
tueel in hoger beroep gaan bij het Hogere Gerechtshof.
Na meer dan een halve eeuw anti-trustwetgeving is

door de nieuwe wet eindelijk een belangrijk sluitstuk ge-
vormd. Het sluitstuk komt echter laat, volgens velen zelfs
te laat, want in ‘de geschiedenis van de concentratie-
bewéging in Amerika is veel, zeer veel gebruik of – zo
men het noemen wil – misbruik gemaakt van de bestaan
hebbende leemte.

‘s.Gravenhage.

.

– Drs P. DA siLvA.

2 Mei 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

339

AANTEKENING

Het jaarverslag van De Nederlandsche Bank over 1950.

In de uitgebreide critische analyse, welke de President
van De Nederlandsche Bank telken jare in zijn jaarverslag

geeft van de Nederlandse economische en financiële situatie,

geplaatst tegen de achtergrond van de internationale con-
junctuurontwikkeling, valt dit jaar het accent sterk op het

betalingsbalanstekort van ons land. De omvang van dit

tekort, nI. voor zover het de lopende rekening betreft,

f1.106 mln in
1950
tegenover f253 mln
iii
1949 (zie

tabel 1), wettigt deze nadruk ten volle.

De ongunstige ontwikkeling van de Nederlandse han-
delsbalans gedurende het afgelopen jaar is, zoals in het
Verslag wordt beschreven, vooral toe te schrijven aan de

achteruitgang van de
ruilvoet
als gevolg van devaluatie

en prijshausse op de grondstoffenmarkten, de liberalisatie
van het handeisverkeer met de daaruit voortvloeiende stijging van de invoer van grondstoffen en verbruiks-

goederen en de Korea conjunctuur. De daling van de ruil-

voet is sterker dan blijkt, uit de prijsindexcijfers van in-en uitvoer. Het Nederlandse exportpakket bevat immers naar schatting ca 30 pCt grondstoffen en materialen, di

tevoren uit het buitenland hier moesten worden ingevoerd.
De prestatie, waarmedè Nederland zijn eigen verbruik

van buitenlandse grondstoffen, materialen en ‘verbruiks-
goederen betaalt, bestaat uit het toegevoegde waarde-
bestanddeel in de export. Op grond hiervan is een benaderde

inde5c berekend van de ruilvoet van de toegevoegde waarde.
Indien men 1948 op 100 stelt, bedroeg deze index in 1949 97, in 1950 nog slechts 86. Hieruit volgt onder andere, dat
alleen reeds door daling van de ruilvoet met het buiten-

land sinds de devaluatie, de Nederlandse volkshuishouding
een werkelijke verarming’ heeft ondergaait van ongeveer

5 pCt van het totale reële nationale inkomen.
Minder sombere opmerkingen worden aan de
voorraad-

vorming
gewijd. Het feit, dat het volume van de grond-stoffeninvoer in ons land in 1950 32 pCt’hoger lag dan
in 1949, terwijl de industriële productie slechts 10 pCt

steeg, kan een indruk geven van de omvang hiervan.

Herstel van de normale voorraadvorming nam hierbij een

voorname plaats in, en het moet buitengewoon gelukkig

worden geacht, dat Nederland in Januari 1950 tot.een zo

ver gaande liberalisatie van het goederenverkeer overging,
dat de normalisatie in het voorraadniveau noggrotendeels

véôr de prijshausse kon plaatsvinden.

Aan het
verband tussen het betalingsbalanstekort en het

monetaire evenwicht
wordt in het Verslag een afzonderlijk

hoofdstuk gewijd. Het langdurige voortbestaan van het
betalingsbalanstekort, dat,, in strijd met wat men zou
hebben mogen verwachten, niet met het herstel van de

physieke productie is verdwenen, aldus lezen wij hier, doet

bij sommigen de neiging ontstaan dit verschijnsel te be-
schouwen als een geheimzinnige ziekte, waarmede de

Nederlandse volkshuishouding behept zou zijn en die beur-
telings wordt geweten aan de ,,zwakheid” van onze export-

producten, aan het protectionisme van zovele onzer han-
delspartners of aan de uitbreiding van onze bevolking, met

haar druk op de investeringsbëhoefte. In werkelijkheid kan

wanneer zich, zoals in het geval van Nederland, een duur-zaam betalingsbalanstekort manifesteert, in de zin van een
tekort, dat gedekt moet worden uit de eigen of uit schenking
verkregen devidzenreserves van de centrale bank, met zeker-
heid aangenomen worden, dat dit samenhangt met recht-

streekse of indirecte toepassing van infiatoire financierings-

middelen in liet binnenland.
In 1950 is deze samenhang tussen betalingsbalanstekort
en gebruik van infiatoire financïeringsmiddelen een feit
geweest. In beginsel kan de toepassing van
infiatoire finan-
cieringsmiddelen
tot verschillende gevolgen leiden, t.w.
inschakeling van ongebruikte productieve krachten;

een infiatoire stijging van prijzen en inkomens; c) het
ontstaan van een betalingsbalanstekort; d) – indien door
ingrijpende’ cohtrôlemaatregelen b) en c) worden verhin-
derd—: het accurnuleren in handen van publiek en bedrijfs-
leven van onvrijwillig aangehouden liquiditeiten.
Daar in Nederland voor de ontwikkeling van het effect
a) weinig ruimte bestaat en b), in verband met de grote

TABEL 1.
BETALINGSBALANS VAN NEDERLAND.
– Samonvatting van de door Dc Nederlandschs Bank geregistreerde buitenlandse betalingen.
(in millioenen guldens)
l A LOPENDE REKENING.

11948
1 î’WI
‘ïiö’ 1’ïï’
1
‘1949
1
‘iiW’

2.738
3.431
4.658
223
169
348
952
1.235 1.524
88
183
337
Coupons, dividenden en andere

Goetlerenexport

………….
Dienstenvgrkeer
…………..

kapitaalopbrngsten
287 447 380
70
107
134
Tekort lopende rekening
957 253 1.106 1.006 574
409

4.934
1
5.366 7.668
1
1.387
1
1.033
1
1.228

U.
S. S-
1 1949 I’1950

4.174
4.610
6.731 1.217
870
991
Dienstenverkeer, particulier

.
438
460

575
107
82
115
Dienstenverkeer, Overheid
167
64
145
13
6
28

Goederenimport

………….

Coupons, dividenden en andere
kapitaalopbrengsten (waaron.
der rente van credieten)
155
232
217
50
75
94

S B XAPLTAALEEKENING.

Totaal
I
U. S.
$
1

1950
.

,
Totaal
1
U. S.
$
48
1

1949
1

1950

1
1948
1

1949
.

1948
1949
1

1950

Vermindering van activa in het
buitenland (netto)

…………
Vermeerdering van verplichtin-
gen aan het buitenland (netto)
Diverse kapitaaltransacties

262
250

83

251

119

13

38

—30
,
11

400

53

18

204

—22

28

43

—40
.
44

Tekort lopende rekening
Aflossing op ontvangen langlo-
pende overheidscredieten
verleende overheidscredieten
(netto)

………………….
Bruto betalingsbalanstekort

957

151

368

253

201

481

1.106

247


7

1.006

115

13

574

112

409

129


1.476
935
T’li’
1.134
(netto)

…………………..
Ontvangen overheidscredieten
(netto voor de kortlopende
0506
.
—10
134
.368
—27

vermeerdering goudvoorraad
Vermeerdering deviezenvoorraad

84
306

84
306
credieten)

……………..
E.C.A.-hulp (netto)
ontvangen crediet
ontvangen schenkingen
Itt
225 273
768
70
1.305
III
186
278
628
74′
977

van De Nederlandsche Bank
114
395
—124
16

223
172

Vermindering goudvoorraad;

(netto)
…………………

.
deviezenomzettingen van De
Nederlandsche Bank
153
– –
14
—96
6

.1
1
.
590

1

1.14
1.590
1
1.414l

1.528
1
tÖ 1
99311.16

340

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Mei1951

.buitenlândse handelsquote van. Nederland, zich moeilijk
.kanvoordoen, tenzij met behulp van deviezenrestrictie of

andere protectionistische maatregelen, moet in de voor
ons land geldende omstandigheden des te sterker elk ge-

.bruikvan infiatoirefinancieringsmiddelen zich noodzake-

lijkerwijs openbaren in vergroting van het betalingsbalans-
tekort.

Een rol van betekenis speelden bij de infatoire finan-
ciering, die in 1950 plaatsvond:

geldcreatie door het bankwezen ten behoeve van de
Overheid;

geldcreatie door het bankwezen ten behoeve van het
bedrijfsleven;

activering van rustend geld, waarneembaar uit de ver-
• mindering van de geldcirculatie.

• Hoe de kwantitatieve verhoudingen in dit opzicht liggen, blijkt uit tabel
II,
welke een analyse geeft van de oorzaken

van de verandering van de geidhoeveelheid gedurende de
laatste jaren.

•TABEL II.
ANALYSE VAN
DE OORZAKEN VAN DE VERANER1NGEN
IN DE
HOEVEELHEID VRIJ GELD.
(in millioenen guldens)

1948 1949
1950

A. Geldscheping ten behoeve van de Overheid.
1.

Geldschepping ten behoeve van het Rijk. Mu-
tatie in de netto schuld van het Rijk aan geld-
182
—452
—643
scheppende instellingen

…………………
Hiervan veroorzaakt door: Creditering van de tegenwaarde van ver-
vallen geblokkeerd schalkistpapier en ge-
blokkeerde kasgeldieningen op geblokkeerde
-250

Overboeking \’an

de

bijzondere rekening
van ‘s Rijks Schatkist naar de gewone reke-

240
583
ning

………………………………
Netto betalingen aan het Rijk Uit geblok- keerde rekeningen bij

geldscheppende in.

rekeningen

…………………… …..


660
280
177
Mutatie,ih bezit aan Nederlands schatkist-
papier in handen van buitenlandse circula-

stellingen

…………………………

-20
—6
—39
tiebanken

………………………..
Credilering van ‘s Rijks Schatkist voor op-
brengst van gerecupereerd goud

.. ……
.-

131

Totaal der geldscheppiig ten behoeve van het

390
514
‘930

572
62
287
2.

Mutatie in credietverlening aan lagere publiek-
Rijk

………………………………….

-30
20
—20
B. Geldschepping ten behoeve van de private sector.
Mulatie in credietverlening aan bedrijfsleven:
100
45

270
b.

door landbouwcredietinstellingen

……..
85
115 185
a.

door handelsbanken

………………..

Totaal der geldschepping door credietverlentng

..

185

160
455

rechtelijke lichamen

……………………..

ke
Deblokring van saldi in rekening courant bij
geldscheppende instellingen (na aftrek van de
onder (1)
(c)
opgenomen zogenaamde indirecte
90
94
C. Diverse oorzaken.
Mutatie in de termijndeposito’s bij de handels-

.

170

aan

het

bedrijfsleven

……………………..

deblokkering)

…………………………257

banken

…………………………….
4
—24
Mutatie in het verschil tussen de eigen middelen
en de beleggingen van De Nederlandsche Bank
-10
10
—7
Diverse

oorzaken

(waaronder

overlopende

..

posten)

…………………………….
-19
’95
—156

en de handelsbarsken
………… …….. ….

D. Netto-deviezenafgifte door het bankwezen.
Mutstie in de goud- en deviezenvoorraad van
De Nederlandsche Bank en de handelsbanken
—60
429
220
Creditering van de
,,local
currenry”-rekeningen

..

—347 —650
—1320
220
—471
Mutatie in de geldhoeveelheid

………………378

256

.
—58 —159
waarvan in het chartale geld

………….
waarvan

in het

girale geld

……………
278
—312
T.a.v. de financieringspolitiek van de
Overheid
merkt het
Verslag in dit verband op: bij het volgen vari een juiste
consolidatiepolitiek en bij reservering van de uit het in-
halen van belastingachterstand verkregen middelen voor
de noodzakelijke

schuldaflossing, daaronder begrepen
eventuele verdere aflossing van vlottende schuld in handen
.-van publiek en bedrijfsleven, is een beroep van de Schatkist
op geldcreatie voor de financiering van haar binnenlandse

behoeften vermijdbaar. Uiteiaard zal daartoe nodig zijn,

dat geen verhoging van uitgaven plaatsvindt zonder dat

deze wordt gedekt door nieuwe middelen, zo mogelijk

belastitigmiddelen, zo nodig aan de kapitaalmarkt te ont-trekken nieuwe besparingen.

Wat de geldcreatie door het bankwezen ten behoeve van
het
bedrijfsleven
betreft wordt gezegd, dat deze in 1950 als
middél tot financiering van het betalingsbalanstekort een

nog belangrijker rol speelde dan de credietverlening aan

de Staat, en dat zij niet vatbaar is voor volstrekte beheer

sing, doch wel voor een belangrijke mate van beïnvloeding,

en wel door middel van de door de centrale bank uitge-
oefende credietcontrôle. Nu dit laatste sedert de aanvang

van het jaar 1951 het geval is, mag vertrouwd worden, dat

een expansie, die de monetaire reserves te sterk zou dreigen

aan te tasten, zal kunnen worden vermeden.
De activering van’ rustend geld,
in de derde- plaats,
wordt de minst beheersbare genoemd van de drie factoren,

die in 1950 middelen’ tot financiering van- het betalings-

balanstekort hebben opgeleverd. Er is ïntussèn weinig aan-

leiding voor de verwachting, dat in ons land nog een aan-

-zienlijk beroep op de vrije kasreserves zou kunnen worden
gedaan, al moet rekening worden gehouden met de om-

standigheid, dat nog een zeker bedrag aan reserves wordt

aangehouden ter voldoening van achterstallige belastingen.

De relatieve geldhoeveelheid is thans lager dan véôr de

oorlog. De Nederlandse geldcirculatie bedraagt 46 pCt van

het nationale inkomen; in België bedraagt dit cijfer 55 â

60 pCt.

Tenslotte wordt uit dit â]lés de volgende
conclusie
ge-
trokken: het betalingsbalanstekort is geen syrnptoom van
een ongeneeslijke ziekte, waaraan de Nederlandse volks-

huishouding zou lijden. Het openbaart slechts, dat in ons
land méér wordt uitgegeven dan uit het lopende inkomen

wordt verdiend, hetgeen alleen mogelijk is door gebruik

te maken van infiatoire financieringsmiddelen. Gedurende de periode van herstel en wederopbouw was een dergelijk

beroep welhaast onvermijdbaar. Zo ver de buitenlandse

leserves en de op zo ruime schaal verleende buitenlandse
hulp strekten, konden trouwens de gevolgen •voor het be-
talingsbalanstekort worden gedragen. Thans, nu de pro-
ductieve kracht van het land is hersteld, dient aan het
beroep op inflatoire financiering een einde te komen, te
meer, daar op voortzetting van de buitenlandse hulp op

civiel gebied nog slechts korte tijd mag worden gerekend.
De mogelijkheid om tot herstel en handhaving van het
morÇetaire evenwicht te geraken is duidelijk gegeven. De

creatie van nieuw geld ten behoeve van de Staat is beheers-

baar, mits men bereid is de noodzakelijke middelen toe te
passen en hun consequenties te aanvaarden.
De creatie van nieuw geld ten behoeve van het bedrijfs-

leven is, zo al niet volstrekt beheersbaar, dan toch in elk

geval, met daartoe geschikte middelen, beïnvloedbaar.
Het beroep op nog aanwezige oude lïquiditeitsreserves
is ten dele beheersbaar, namelijk waar consolidatie mo-

gelijk is, ten dele slechts compenseerbaar, door het creëren
van overschotten bij de Schatkist. Overigens vindt dit be-
roep op oude liquiditeiten zijn natuurlijke grens in het

bereiken van het normale evenwichtsniveau dezer reserves.
Er is alle aanleiding om te geloven, dat het meest gevaar-
lijke, namelijk niet-consolideerbare, deel dezer reserves
dit evenwichtsniveau niet zo ver meer overtreft.

Herstel van het. monetaire evenwicht ligt binnen ons be-reik; herstel van het betalingsbalansevenwicht zal daar niet
zekerheid op volgen.
Zij vragen echter om de moed de
werkelijkheid onder de ogen te zien, om de bereidheid de
consequenties te aanvaarden van’wat men zelf heeft gewild
en om de wijsheid, bij het bouwen aan de toekomst te
blijven binnen de grens der- beschikbare middelen. –

2 Mei 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

341

GELD- EN° KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

De geidmarkt bleef de afgelopen week krap ten gevolge

van de nu reeds verscheidene weken werkende oorzaken:

een excedent van deviezenaankopen boven -verkopen

door het bedrijfsleveii via de handelsbanken en het ver-

vallen van slechts weinig schatkistpapier gedurende de

maand April. De rnarktdisconto’s bedroegen voor alle

termijnen wederom l/
jO
/8
pCt.

De door de Agent van het Ministerie van Financiën voo;

de lopende maand opengestelde ruilmogelijkheid van Sep-

tember en October 1951 papier in April 1952 promessen

droeg er toe bij, een nôg groter spanning te voorkomen

Thans waren banken, die krap zaten en geld moesten maken,

nI. in staat papier af te stoten, dat op de markt geredelijk

kopers vond, en wel September en October 1951 papier.
Instellingen, die ruimer in hun middelen zaten en in ver

band met de echelonnering van hun schatkistpapierporte-

feuille jaarpromessen wensten te kopen, konden nu immers

voordelig in de markt Sept./Oct. papier kopen en daar-

mede bij de Agent April 1952 promessen verkrijgen. Het

voordeel van deze manier van handelen bedroeg ca
1
/
32
pCt

per jaar.

CaIlgeld noteerde het maximum v,an l/
4
pCt, behalve

op 26 April, ‘toen in verband met groot aanbod, de notering
voor één dag’ op 1 pCt werd gesield.

De kapitaalmarkt.

De
lichte koersdaling, Welke vorige weken op de aan-

delenmarkt was opgetreden, vond blijkens onderstaande

indexcijfers gedurende de verslagweek geen verdere voort-

gang. mde Verenigde Staten zijn goederenprijzen en aan-
delenkoersen de laatste week zelfs wederom aanmerkelijk

gestegen, nu het aftredèn van MacArthur geen vermin-
dering van de oorlogsspanning blijkt te hebben meege-

bracht, en ook in ons land is van een ,,vredesmentaliteit”

ter beurze momenteel geen sprake.

In de obligatiemrkt kwam er na de aanzienlijke daling

van de vorige week grond, in die zin, dat per saldo vrijwel

geen verdere daling van de meeste obligatiekoersen plaats-

vond. De situatie is thans deze, dat het rendement op de

meeste aflosbare langlopende staatsleningen (inclusief de

aflossingskans) ca 3,7 pCt bedraagt, terwijl de oude perpe-
tuele staatsschuld ongeveer 3,3 pCt rendeert. Verscheidene

3 pCt pandbrieven noteren ca 88 pCt, een aantal industriële

34 pCt obligaties in de buurt van 98 pCt. Het niet onaan-

zienlijke disagjo op ëen groot aantal obligaties stelt thans

particulieren, die contanten beschikbaar hebben ter be-

legging iii obligaties, in staat een zeker gedeelte van hun

rendement belastingvrj -ie genieten. De koerswinst bij

aflossing â pari geldt nl. niet als inkomen. Koopt men bijv.
een 3 pCt obligatie met een gemiddelde resterende looptijd

van 20 jaar, tegen een koers van 90 pCt, dan maakt men

een (fiscaal belast) direct rendement van
31/3
pCt, terwijl

het verschil hiertussen en het rendèment inclusief aflossings-

kans ad 3,8 pCt, voorstellend het gemiddelde over de jaren

verdeelde aflossingsagio van 10 pCt, niet door inkomsten-

belasting wordt getroffen.

20April

27 April

1951 1951

Aand. indexcijfers.

Algemeen

……… . ………..
154,0
154,6

Industrie

………………..
218,3
219,2

Scheepvaart
.

…………….
171,7 172,2

Banken

………………….
126,6
125,7

Indon. aandelen

…………..
53,6 54,0

Aandelen

A.K.0.

……………….

….
l71/
171

Philips

…………………..
246
246
1
/
4

Unilever

.
……………….
230
.

231

H.A.L.

…………………..
1764
174

Amsterdam Rubber

……….
12l/
4

121

R.V.A.

………………..
1274
127/

Kon. Petroleum

……………
297
300

Staatsobligaties.

24 pCt N.W.S.

…………..
75/16
751/,6

3-34pCt 1947

…………..
92°/
92/
8

3 pCt Invest. certif.

………..
92/
93
1
/
16

34 pCt
1951

……………..
98/


981/
4.

3 pCt Dollarlening

………..
99
1
/4
100/
4

J.C.B.

GRAFIEKEN

Jndexcijfers vaij dc invoerprijzên van een aantal in Nederland ingevoerde metalen.
(1948 = 100)
StaaJjjzer, ploalijzer, rood en geel koper.

/
200


1-

II.

50

100

7.Yj

19e9

1950

’51
staaf ijzer.
plaatijzer n,eer dan 1,1 ns.ni.
– – – – rood koper in blade,. ,.
geel koper in bladen.

Lood, zi,zk en blik.

‘r
250

r
.
—.

1 9’9

1950

51
– lgQd in blokken.
-. -. -.

zink in blokken.

blik.

.l3ron: C.B.S.

t
.’.

. …

,.,.,…-.,.

.

…-

‘ –

342

L’COA’OMISCI.-S7’1171s7″JSC1yL’ BERIC’JITEN

2 Mci 1951

VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

t

4

Omschrijving


Eenheid
Maand-
gem.
1949

Maand-
gem.
1950
Aug.
1950
Sept.
1950
Oct.
1950

1950
Dec.
1950

152
.
183
188
202
187
t.
1.390
1.678
1.727
1.850 1.712
,, 337
259
.

273

ndexcijfer

vervoer wilde

binnenvaart

………….
1
)

4’ervoer

wilde

binnenvaart

…………………1.000

mln t.km
195
228
236
.244
217
vaarvan brandstoffen

……………………….
Nilde

binnenvaart,

prestatie

……………….

ndexcufer eigen vervotr te water
136

178
180
189
eigen

vervoer

le

svat6t.

……………………
1.000

t.
954
1.249
1.261
1.325
desi,

prestatie

………………………….
mln t k
.ni
66
88 88 89

ndexcijfer internat. binnenvaart (laadverm.)
‘)
62 70 69 79 77 73
63
linnengekomen

schepen (best.

Ned.) …….. . …
Aantal
3.478
4.423 5.245 5.125
4.715 4.367
3.507
1.000

t.
1.821
2.339
2.662 2.729
2.481
2.399
2.041
ading

…………………..

. …………..
..”
959
1.397
1.588 .

1.637
1.406 1.422
1.242
,,
743
910
1.033 1.039
901
899 812

..aadvermogen

…………………………….
….

……

,,

135
180
207
223
199
220
164

vaarvan onder

Nederlandse vlag

………………

sche
/ertrokken

pen

(kerk.

Ned.)

…………..

3.475


4.329
5.171
4.985
4.698 4.354
3.031
1.000

1.
1.827
2.306
2.763 2.727
2.574
2.391
1.871
.,
736
1.147 1.470
1.513
1.514
1.292
1.213

Belgische vlag

………………….


516
691
853
898
874
813 735
Belgische

vlag

…………….
124 178
215
242
254
55
136

vaarvan

onder

Nederlandse vlag

…………….

Aantal
1.802
1.639 1.317
1.787
1.894
1.781
1.518

…..Aanlal

1.000

t.
1.284
1.110 752
1.208
1.294 1.249
1.153

aadvermogen

……………………………..
_ading

…………………………………….

,,
635 675
430
781 801
784.
778
vaarvan

onder

Nederlandse vlag

…………..

….

,,
87
65
88
197 196
175
184

chepen in rechtstreekse doorvaart

………………
aadvermogen

…………………………….
ading

….. ………………………………..

Belgische

vlag

……………..
,,
334
306
237
.

355 368 355
321

ndexcijfer zeevaart (inhoud)
68 85
92
99
96
92
90
Aantal

….
….

1.372
1.564
1.688
1.638
1.694 1.555
1.555
1.000 R.T.
3.005
3.750
4.107 4.207
4.220 4.104
3.937
tinnengekomera

zeeschepen

……………………

,,
2.616
3.306
3.559
.
3.696
3.804 3.664 3.525
1.637
2.020
2.008
2.204 2.222
2.300
2.009
1.353
1.549 1.640 1.736
1.653
1.543
1.466

Iruto-inhoud

……………………………
dem,

alleen

geladen

schepen

………………….

1.000 R.T.
3.009 3.768
3.991
4.578
4.222
4.036 4.023

vaarvan

in

ljnvaart

………………………….
/ertrokken

zeeschepen

…………………….antal

dem, alleen geladen schepen ………………..
2.176
2.726
2.747
3.442
2.927 2.973
2.714
aarvars

in

lijnvaart

.. ……………………
1.580
1.902
1.764
2.356
2.072 2.130
1.966
oederenvervoer ter zee:

Iruto-inhoud

…………………………..
…..

1.000 t.
1.109
1.275
1.474

1.398
1.400
1.280
.

1.205
bij

doorvoer

….
. ……………
,,
447
714
944
1.453
1.105
1.247
1.182
)eladen
2)

bij uitvoer
361
541
676
628 635
631
566

elost

bij

invoer

………………………

bij

doorvoer

………………..

….

501
714 662
1.121
987 925 1.000

ndexcijfer goederenvervoer Ned. Spoorwegen

….

4)

136
145
144
154
167 165
144

….

1.000 t.
1.655
1.766
1.747 1.877
2.030
1.99
1.753
,aarvan

grensoverschrijdend

………………
390
480
492 514 556
562
483
1 millioen
.

540
511
606
513
504
468
501

oederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal

………

onkilometers

Ned.

Spoorwegen

… ………..

….

,,
.

millioen

232
251
246

261
281
282
252
leizigerskilometers Ned. Spoorwegen ………….

‘ramwegen, vervoerde reizigers

…………..

..

37,0
33,8
34,1
32,6 33,6
33,7
35,6
nterloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers

..
,,
18,5
18,2
19,3 16,3
17,3
19,4
20,9
.ocale autobusdiensten; vervoerde reizigers

….
14,2
14,8
14,5
14,4 14,7


15,3
17,9

.

‘)
176
186
207
,200
193
189
171
lachtoffers verkeersongevallen
ndexcijfers verkeer opde rijkssvegen ……………..

Aantal
76
.

81
107
84
101
95
53
Overleden

……………………………
787 898
1.154
1.021
965
891
700
625
705
1.015
816
779
590
424
em, indexeijfers

Ernstig

gewond

………………………………..
Licht

gewond

……………………………

‘)

117
125 165 129
155
146
82
,

‘)
110
,

125 169 143
136
115
87
Doden

……………………………………
Gewonden

……………………………

uchtvaart (KLM.)
5),
.
Tnkm (vracht, post en extra bagage)

……….’
…..
1.000 1.936
2.632
2.921
2.913 3.056
3.038
3.362
Passagierskm

………………………….
1

millioen
47,1
66,0
78,9 79,9
71,8
64,4
70,0
)..444)gCn4)4)C4UC Y.5O = 14)4).


j oxcu. ouneermateriaal eo.

) txct.west-Jncttc Deartjt.
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.

DE JAVASCHE BANK.

NATIONALE BANK VJN BELGI.
(Voornhamste posten in duizenden guldens).

(Voornaamste posten in millioenen francs).

0000

c-

‘.’.v’n

)
.m

c
‘.’…’n

00

‘U>>

.’o2

2o’.’.
ata

.
‘V

‘.’.O

n•
,>

ix

31 Mrt 147

477.080

35.363

85.402

255.201
28 Mrt

151

1.055.113

268.832

423.154

174.608

2.335.712
4 Apr. ’51

1.055.113

295.739

427.501

166.755

2.342.645
II Apr. ’51

.1.059.203

259.045

413.784

184.818

2.313.080
18 Apr. ’51

1.059.203

273.216

455.769

202.987

2.235.156

o

.

‘.’.

Rekening courant
saldi
o
o

Data

C>

-E

on

.0._0V2
CC

C.o’.>

ga

_____ _____

>,
Pq

31 Mrt ’47

453.816

503.718
28 Mrt’ ’51

2.614.178

337.892

962.037
4 Apr. ’51

2.625.030

341.389

979.115
II Apr. ’51

2.644.995

305.728

929.396
18 Apr. ’51

2.687.067

330.437

893.258
Muntbitjettencirculatie per 31 Mrt . 1947

f646.830.979.
Muhtbiljettencirculatie per 28 Mrt

1951

17413.283.771.
Muntbitjettencirculatie per 4 April

1951

f355.401.672,50.
Munlbiljeltencirculatie per II

April

1951

f355.566.986
MLtntbiljetlencirculatie per

18April

1951

f 356.022.034.50

0
0

o•

.
.0.0

O

0
.,

4)

.,.
10

i
o
o

E.

°
O

l
o’
°

1′.44

>

0
>.0

15 Mrt

1951

..

30.093

295

1.178


7.626

14.824

417
21

Mrt

1951

..

29.751


266

1.114

8.039

14.757

307
29 Mrt

1951

..

29.471

2.104

989

8.006

13.758

546
5 Apr.

1951 ..

31.206

249

941

8.217

13.697

486
12 Apr.

151 ..

31.012

282

836

8.686

13.590

359
19 Apr.

1951 ..

30.563

265

836

8.774

12.672

477

;ekening courant s:dï

oO

2-0

.0
0
0

.0

C

Ci

.0
‘.

15 Mrt

1951

. .

316

94.005

85.566

10

1.553

5.192
11 MPt

1951

. .-

329

93.622

85.026

9

1.504

5.408
19 Mrt

1951

..

336

94.475

85.010

15

1.537

6.024
5 Apr.

1951

. .

354

94.523

86.122

99

1.458

4.628
2 Apr.

1951

..

334

94.532

85.535

26

1.604

1

4.943
9 Apr.

1951

..

369

93.280

84.976

21

1.468

4.717

l)E NEDIKLANI)SCUE BANK.
\’crkorlc balans 01) 23 April 1951.
Acliva.
Wissels, pro-(Hoofdbank

f 700.000,-‘)
messen ets

) Sijbank
schuldbrieven
1
Agent-
iii disconto

1
schappen

,, 1.919.657,05
f

2.619.657.05
Wissels, schatkistpapier en sclsuldbrieven, door de Bank
gekocht (art. 15, onder 4, van de Bankwet 1948)..,,
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van de
Staat der Nederlanden ingevolge overeenkomst van
26 Februari 1947

…………………………… l.500.000.000,-.-
Voorschotten

I

Hoofdbank

f 6O623.I99,769
in rek. crt
op onderpand

Bijbank

,,
7.500.652,28
(mcl.
belenin-
gen)

Agentschappers

,, 25.957.686,50

f 94.081.538,54

Op effecten

en

……………….f 93.003.543,63
1
)
Op goederen en celen

…………

..

1.077.994,91
94.08 1. 538, 542)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20van de Bankwet 1948)
Boekvordering op de Staat der Nederlanden ingevolge overeenkomst van 26 Februari

1947

…………

..
t.500.000.000,-
M tint en nn,ntmateriaal

.
Gouden munt
en gouden mtintmateriaal

. . . .

f

1.174.601.902,01
Zilveren

munt ei…

……….

..17.230.640,38
11
1.191.832.542,9
Vorderingen

en

geldswaardige

papieren

luidende

in
buitenlandse

geldsoorten

……………………

..
752.650.066,03
Buitenlandse

betaalmiddelen

…………………..

..
1.894.752,16
Vorderingen

in

guldens

voortvloeiende

uit

betalings-
accoorden

………………………………….
266.612.990,
Belegging van kapitaal, reserves, pensioenfonds en voor-
zieningsfonds

………………………………
133.626.187,60
Gebouwen

en

inventaris

…………………. ……
1.500.000,-
Diverse

rekeningen

…………………………..
226.244.998,13

f 5.671.062.731,90
Passiva.
Kapitaal

………………………………….f
.20.000.000-
Reservefonds

……………………………….

..
18.418.854,74
Bijzondere

reserves

…………………………..

..
69.951.000,39
Pensioenfonds

………………………………

..
24.627.335,10
Voorzieningsfonds personeel iii
tijdelijke
dienst

……

..
1.502.725,68
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)

…………
51.119.720,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften)

……….

..
2.682.331.070,-
Bankassignatieu

in

omloop

……………………

..
129.550,26
Rekening courant saldo’s:
‘s Rijks

Schatkist

…………f

1.9.821.423,18
‘s Rijks Schatkist, bijzondere re-
kening

………………..

..

1.427.544.323,32
Saldo’s van banken in Nederland

33.523.363,43
Saldo’s voortvloeiende uit beta-
linguaccoorden

…………..353.657.702.70
Andere saldo’s van niet-ingeze-
tenen

………………..

..108.221.617,95
Andere

saldo’s

…………..

98.915.324,98
2.041.683.755,56
Saldo’s luidende in buitenlandse geldsoorten

……..
495.087.000,l3
Diverse

rekeningen

…………………………..

..
266.211.720,04

f 5.671.062.731,90

Totaal aan Nederlands schatkistpapier, waarin guldens-
saldo’s voortvloeiende uit betalingsaccoorden zijn be-
legt!

………………

. …………………..

..
99.000.000,-

‘) Waarvan schatkistpapier, rechtstreeks door de Bank

in

disconto

genomen

……………………..f
‘) Waarvan aan Indonesië (Wet van

IS Maart 1933,
Staatsblad

no

99)

…………………………

..
31.623.900,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat in het
verkeer gebrachte

muntbiljetten

………………

..
134.673.729,50

DE NEDERLANDSCI{E BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

3
.
n
o

c
o

1
,
o
0 0
1

u
al
0

0
,
o.n
n,
O

>eun
.

19 Mrt

‘St
1.192.511
952.392
2.426 275.522
iöo
27 Mrt

‘5!
1.192.616
944.515 2.466 276.116
101.174
2 Apr.

’51
1.192.607
929.566
2.301
291.418
110.813
9 Apr.

’51
1.192.259
924.130
2.071
276.021
123.356
16 Apr.

’51
1.192.437
-770.575
1.770
267.633
109.186
23 Apr.

‘St
1.191.824
752.650
1.895
266.613
94.082

Saldi in rekening courant

.
m
i
a
sslE,c
is
Pl
cel
I
I5l.32
°

gl.-uo
no
laQ._l5.ui

19

Mrt

’51….
2T)iTi62.2l3.906i
123.212
1.385.507
338.331
104.468
27

Mrt’Sl….
2.761.246
2.20t.032J
81.741

11.385.506
367.387
104.631
2 Apr.

’51….
2.776.724
2.186.0541
72.820
1.454.544
397.677
108.316
9 Apr.

‘St….
2.722.925
2.228.5311
103.755

11.454.544
433.560
107.840
16 Apr.

’51….
2.687.976
2.075.6701
51.968

11.454.544
312.885 108.229
23 Apr.

’51….
2.682.331
2.041.6841
19.821

11.427.544
353.658 108.222

Nederlandsche-

HandelMaatschappij, NV.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzel’traat 32

Meer dan 100 kantoren

in Nederland, Azië en Afrika

New York

Londen

Tanger: Société Hollandaise de Banque et de Gestion

ALLE BANKZAKEN

Fa. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z. – Tel. 25410

Onufh. Verzekeringsudv.

LOD. S. .BEUTH

deskundige ter zake van:

Pensioen.voorzieningen
voor staf en personeel
Organisatie Ondernemins.
en Bedrijfs.Pensioenfondsen
Aanpassing aan- nleuwo wet
Pensioen-en Spaarfondsen

..

Van part.

Sporteabriolet
1
39, wegens aansclsaffing ge-
sloten wagen, loopt 10 op 1,
geen olieverbruik. Pi-ima op
de banden. Te bevr. bij: G.
Venesna, Stationsweg 141,
Drachten.’ Tel. 2577.

Door part. Horch Cabrio-
let, 1937, in goede staat. Te
bevr. Abr. van Stolk & Zoo-
nen N.V., Abr. van Stolk-
weg 74, Rotterdam-W.

Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce In
,,Economlsch-Statlstlsche Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst ‘ Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.

343

Koninklijke

Nederlandsche

Boekd ru kkerij

H. A. M. Roelunts

Schiedam

AD V ER TEER

IN DE

-‘
E.-S.B.

Wegens aanschaf grotere
wagen, prima onderh. Ci-
troën sport 11, eind 1949.
Bevr.: Kuiperstraat 12, Zut-
phen. Tel. K 6750-2141.

4-cyl. Vauxhall 1950. Gr. metaalkleur, in prima staat,
36.000 km gel. Te bevr.:
H.
Ifuizing, Kerkhoflaan 20,
Emnsen. Tel. 272.

1

•’

..

.

HET BUREAU VOOR GROEPSVERZEKERING

van de Nationale Levensverzekering-Bank N.V. en van dc Nederlanden van 1845 vraagt een

F.0 NCTIONARIS

Bij dc Provinciale Planologische Dienst der Provin-
cie Noord-Brabant kan worden geplaatst een

Wetenschappelijk medewerker

op de Afdeling Onderzoek.
Aanstelling geschiedt in de rang van:
a.
planoloog of
b.
commies.
Salaris:
Planoloog
(f
4560.— –
f
6000.—).
Commies
(f.3420.—

f
4560.—).
exclusief de verhogingen van 10% en 5%.
Opleiding:
voorkeur genieten sollicitanten, welke een
academische ‘opleiding (sociale geographie of econo-
mische geographie) voltooid hebben.
Eisen:
belangstelling voor en inzicht in het stede-
bouwkundig onderzoek; practische ervaring.
Sollicitaties met volledige inlichtingen binnen één
week na het verschijnen van dit blad te zenden aan
de Directeur, Postelstraat 50, ‘s-Hertogenbosch.

I4AAK
GEBRUIK
van de
rubriek
,,
/catures” voor hef
oproepen van sollicitanten voor leidende functies.

• –:

-”

Voor Nederlandse
deelnemers
organiseert
het

CIHAN de inzending
naar
de
internationale

JAARBEURS
1
20AUG.- 20SEpT.1951′

1 kAID

De grootste Jaarbeurs

te 1 1 lift (Turkije).
voor ‘t Midden-Oosten

• De eerste Nederlandse deelneming aan een Turkse
jaarbeurs.
• Extra aarbeurscontingent uitsluitend voor deelne-
mers aan deze gemeenschappelijke inzending.
• CIHAN regelt huur, ontwerp, opbouw en inrich-
ting van de stands, in-, uit- en doorvoerlormalitei-
ten, transport van alle expositiegoederen. • Aanmelding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk half
Mei a,s.

– –

Alle, inlichtingen telefoon’ 77.19.58 (K 1700).
Afd. Buiteni. Jaarbeurzen en Exposities. Kantoor 9-17 uur.

CENTRAAL INSTITUUT TER BEVÔRDERING V.D. BUITENLANDSE
HANDEL .(CIHAN$
.
DEN HAAG – BEZUIDEHHOUTSEWEG 64

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN NET NEDERLANDSCH ECONOMISCH Il’JSTITIJUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rolterdarn (1V.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor Beljië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
24,
Universiteitstraat, Gent.

‘Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (tV,).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
/
26,—
per jaar,
voor BelgLë/Luxemburg f
28,-
per jaar, ie voldsen door storting van
de tegenwaarde ln Belgische francs, bij de Banque de Commerce te
– Brussel of op haar Belgische postgi?’orekening
fl0 260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdeten (per z’epost) /
26,—,
overige
landen f
2,–
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor 11’estzeedijk,
Rotterdam (W.).

ADVERTENTI

ES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roetants, Lange Haven 241,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestet
6).
Advertentie-tarief t
0,40
per min. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
t
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen Ie weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs

in algemene dienst
Leeftijd circa 30 jaar

Met het oog op het veelvuldig contact met on-

dernemingen zijn goede omgangsvormen. brede

algemene ontwikkeling en commercieel inzicht

– vereist.

Ervaring op het gebied van colleôtieve pen-
sioenvorzieningen en kennis van levensver-

zekeringswiskunde strekken tot aanbeveling.

Uitvoerige sollicitaties te richten aan de Directie van
de Nationale Levensverzekering-Bank N.V. te Rbtter-

dam, Postbus 796.’

Department of Commerce and Industries

VACANCY FOR EFFI.CIENCY

.ENGIN EER

(ON CONTRACT)

Applications are invited from qualified candidates
for appointmnt to the ahove post on the establishment’
of the Board of .Trade Industries, Department of
Commerce and Industries, Pretoria, Union of South
Af rica.
The appointment will be on a contract basis for
a period of f ive ydars with salary hetween £ 1200 and
£ 1500 per annum plus coat of living allowance at
such rates as may from time to time be payable. The actual rate of remuneration will be determined in the
qualification and experience of the candidate selected
for appointment.
.’ Candidates must be in possession of an acdemic
dogree in Industrial Engineering, with training ‘ad
practical experience in factory organisation, product-
ion planning and control, personnel policies and
procedures and the application of management and
costing principles. –
The successful applicant will be required to
suhniit satisfactory certificates of birth and -health.
Original certificates,and testimonials should not
be submitted in the first instance.
Application must be made on the prescribed
form (Z.83) which is obtainable from the Legation of
the Union of South- Africa, Alexander Gogelweg 2C, The Hague, to ‘whom completed applications must be
addressed.
Applications will be received up to and including
the 4th June, 1951.

11

Auteur