Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1770

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 18 1951

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICH
‘TtN

UITGAVE’ VAN HET NEDERLANDSCH’ECON-OMI

SCH INSTITUUT

36E
JAARGANG

WOENSDAG 18 APRIL 1951

No.’ 1770

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Dezer dagen

heeft De Nederlandsche Bank het disconto verhoogd met
een vôl procent. Gevoegd bij de vroegere matregelen tot
credietrestrictie zou men hieruit opmaken, dat de poging
om de economische ontwikkeling te. beheersen via de,

monetaire politiek wordt voortgezet. Hoe zal het mone-

taire kwikzilver, dat men omloopsnelheid van het geld
noemt, reageren? Het is een vraag, die van meer dan
academisch belang is. –

De Nederlandse Regering heeft intussen ervaren, dat
het door haar gewenste bedrag voor consolidering van de

staatsschuld op het gewenste ogenblik niet ter beschikking
– kwam van de zijde, waarop men had gehoopt. Hiermee is
geen man overboord’; wel kan men vermoeden, dat het er

toe zal bijdragen de staatsschuld vlottend te houden. Betekent de gehele ontwikkeling op monetair gebied,

in het bijzonder van de rentevoeten, dat in de nauwe relatie

tussen het Ministerie van Financiën en de goedkoop geld-
politik het hoofdstuk begint: ,,So endete eine Liebe”?
1-let is niet alles rozengeur, ook in de Benelux. Wij doelen

niet op snijbloemen, doch op de vele belangwekkende be-
schouwingen, te berde gebracht op het vijfde economishe
congres over deze unie met de lange ondertrouw. Verblij-
dend was echter, dat er van alle zijden op nadenkende en
constructieve toon werd gesproken. Zoals het thans gaat,
blijkt dé samenwerking al een eind gevorderd.. Is het boven-:
dien geen-moderne volkswijsheid, dat bij geforceerde samen-
woning zelden de genegenheid bestendig blijkt?

De formele afwikkeling nadert voor het plan tot samen-
verking in de Europese ijzer- en kQlenindustrie, een ver-
bintenis, waarvan men met grote spanning de werking zl
– afwachten, ook als men van meningis, cjat hier de econo- –
mische verhoudingen inderdaad een grondslag voor het –
organisatorisch samengaan inhouden.
Waar- is momenteel een hechter band dan tussen inko-
mensbesteding en belastingen? liet Britse budget geeft
een reeks voorbeelden, de recente editie van de Nederlandse –
regeringsvoorstellen om de militaire inspanning financieej
te overbruggen biedt andere. De weeldebelasting wordt

– van 15 tot 30 pCt verhoogd; het geldt ook die goederen,
die in een huis van schone schijn de verbruiker tegemoet
treden. ‘Wie zich op uiterlijke luister richt, moet hetgelag
betalen; het is een geruststelling te weten, dt tafelazijn,
om pap niet te vergeten, vrij van omzetbelasting zullen
blijven. De acrobatiek tussen macro-economie en micro-
economie, die van een tegenwoordige Minister van Finan-
ciën wordt gevergd, is welhaast onuitvoerbaar.
Oniitvoerbaar, dat zijn de Nederlandse groenten hog
niet gebleken. De export naar Duitsland is hervat, de uit-.
voering van de andere onderdelen van het O.E.E.S.-plan
tot’ hulp aan de geremde exporteurs naar Duitsland, blijft nog napraten vergen. –
En in Duitsland zelf is men het ook nog niet eens, zomin
over de voorstellen der andére landen als over de richting
van de eigen economische politiek. Het debat tüssen de
voorstanders van een meer geleid economisch leven en de
vertegenwoordigers van een vrijer economie is thans in
volle gang. – –

C0.11]l/ISSIE VAN REDACTIE

Ch. Gtasz; H. TV. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; F. Versichelen.

S

-De aandacht van de lezers wordt gevestigd op

het bericht op blz. 290.

INHOUD
Blz.

De economische Unie; reculer pour mieux

sauter? door Dr J. Kymmeil …………..
292

1-let einde van de. conferentie te Torquay
door

‘Mr H. van J3lankenstein ‘

.
294

De wereldexport van machines sedert 1913
door

J. 1?.. Bijleveld ……………………..
296

London Letter
door Henry Hake ……….
300

Bedrijfseconomische notities:

Beëindiging der belastingheffing over schijn-

winst met betrekking tot voorraden?
door

R. Birger’t ……………………..
301

Aan teken i n g:

De economische ontwikkeling van Chili . . .. 03

Geld- en kapitaalmarkt

………………305

Grafieken:

De buitenlandse handel van Nederland .. . . 306

Statistieken:

Bankstaten

……………………….306

A•SSO€IAT.IE..A$.SA

KASSIERSINSTEWNG

OPGERICHT IN1806

HEERENGRACHT 179
S
AMSTERDAM-C

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.

Aanpassing
van ondernemingspensiôen- en

spaarfondsen aan de (komende)

ieuwe wettelijke bepalingen

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 0.1850 • 5346
1

*
AUTO7WEPELD UW METGEZEL ACHTER 4

:1

Z4
1
m

(1

w

pgq
C
c

ZUINIG MET UW

1

-I

AGENPARK

O

want de
vervanging
wordt steeds
W.
moeilijker en
kost steeds meer
geld
C

Zorgt er daarom voor dat Uw chauffeurs en chouf-
ferende vertegenwoordigers weten hoe zij met een
fm
wagen

moeten

omgaan,

dat

zij

geen

onnodige
slijtage

in

de hand werken en voaral tijdig weten
C
te coistateren als er iets hapert
m

LLI
Dit

alles

bevordert U zeer, wanneer U voor Uw
gehele

rijdende

personeel

een

abonnement afsluit

N
m

op het Maandblad

AUTO WERELD

Uw metgezel achter het
stuur

een

perrodiek

dat

hierop

geheef is ingesteld

Abonnementsprijs 1 6.50 per jaar; bij meerdereabon-
nementen per firma korting /’ Vraagt proefnummer

UITGAVE: KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE

fA

c
w
BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS

SCHIEDAM
C

U3IH)V 13Z39.L3H
Mfl
01383M O.LflV

290

RUMEES &

ZOONEN

ANNO 1720

,

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,

Amsterdam (alleen Assurantie)

BERICHT

Aan de leden van het Nederlandsch Economisch In-

stituut wordt beleefd verzocht om – voor zover zij dit

nog niet deden – de côntributie voor het jaar 1951,

ten bedrage van
f
30 voor het binnenland en
f
33 voor

het buitenland, v65r eind April a.s. te willen voldoen

door storting op postgirorekening No. 8408 of op onze

rekening bij de heren R. Mees & Zoonen, alhier.

Leden in België/Luxemburg kunnen de tegenwaarde
in francs van het verschuldigde bedrag storten op onze

rekening B 26198 bij de Banque de Commerce te Brus-

sel of op h&ar Belgische postrekening No. 260.34.

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.60;

voor studenten
/
19.—; franco per post
/
20.10

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de uitgevers

DE E R V E N F.BOHN TE HAARLEM
1

18 April 191

ECONOMISCH-STA T1STJSCHE BERJ’H TEN

291

DE ARTIKELEN VAN DEZE. WEEK

1)r J.
liyniiuell,
De economische unie; reculer pour mieux

sauter?

De volkomen economische Unie ligt – gegeven de hui-

dige internationale politieke sfeer en verhoudingen – nog
in het verre verschiet. De uriieverhoding tussen Nederland
en de B.L.E.U. zou voorlopig materieel wel eens haâr hoogte-

punt kunnen hebben bereikt. De Nederlandse import uit
de B.L.E.U. is, als gevolg van de Voorunie, met een enorme

sprong gestegen; ook in verhouding tot de totale import
steeg de invoer uit de B.L.E.U.. De export naar de B.L.E.U.
•steeg eveneens, doch hield gelijke tred met de algemene

stijging van onze export. 1-let totale tekort van de Neder-
landse lopende rekening over 1950 ad ca f1.200 mln was

voor bij na f1.000 mln afkomstig uit de B .L.E.0 . 1-let huidige
tekort met België is niet alleen van structurele aard, doch

tevens in belangrijke mate het gevolg van de algemene
deficitaire positie van Nederland en dus yan de door de
Regering gevoerde monetaire en economische politiek. De
Voorunie staat of valt met het voortbestaan van de E.P.U.

en de Nederlandse deelneming daaraan. Zolang de binnen-
landse economische en monetaire positie van Nederland

nog zodanig is, dat de betalingsbalans nog niet in evenwicht
is, blijft de Benelux, dus eigenlijk de Voorunie een kostbaar

experiment. De Nederlandse buitenlandse schuld loopt
hierdoor met tientallen millioenen guldens per maand op. Zolang geen afdoende maatregelen worden getroffen om

het tekort in het betalingsverkeer met het buitenland, en
speciaal met Europa, te doen verdwijnen, dient de Regering
zich terdege af te vragen, of een voortzetting der Voorunie-verhouding in haar huidige omvang wel de moeite waard is.

Mr H. visit Blankenstein,
1-let einde Pan de conferentie te

Torquay.

De uitkomsten van de, conferentie inzake de tarieven

te Torquay kunnen objectief – in het licht van een ge-
rationaliseerde methode tot uitbreiding van het net van
tariefverdrageq op de grondslag van meestbegunstiging –
en subjectief— in het licht van het vraagstuk van de ‘onge-

lijkheid der Europese tarieven – worden gezien. Objectief
kan men zeggen, dat Torc1uay—met ‘ca 150 nieuwe accoor-
den en met de morele druk tegen algeriene verhoging der

invoerrechten, welke wederom is gebleken uit het opnieuw
onveranderlijk vastleggen van de bestaande bindingen tot
1 Januari 1954 – aan de bedoelingen heeft beantwoord,

al zijn ér w’el teleurstellingen ge\Feest. Subjectief hebben
de plaatsgevonden verlagingen van invoerrechten ons niet
noemenswaard nader gebracht tot de oplossing van het
Europese vraagstuk. De delegaties van de landen van de.
Benelux zijn er in geslaagd dit feit, en de noodzaak van
meer ingrijpende actie in het belang van de integratie van
de Europese economie, erkend te krijgen door negen Euro-
pese landen en de Verenigde Staten, en later door de Ver:
dragsluitende Partijen.

J. P.
Bijleveld,
De re,eldexport Pan machines sedert 1913.

Sedert 1913 wordt de totale wereldxport van machines
voor 80 pCt verzorgd door Groot-Brittannië, Duitsland en

de Verenigde Staten. Voor 1913 t/in 1948 wordt voor deze
drie landen een niet onaanzienlijke richtingsverandering
van de export vastgesteld. Voor Groot-Brittannië, Duits-
land, de Verenigde Staten, Japan en Nederland wordt na-
gegaan, welke perspectieven zich voor de naaste toekomst
bieden. Er wordt geconstateerd, dat de N.ederlandse

metaalnijverheid tot nu toe zeer onevenwichtig is opge-hoiiwd. De Nederlandse machine-export komt voor een

moeilijke taak te staan en zal aan een zware concurrentie

het hoofd moeten bieden. Vele landen hebben op ons land

een behoorlijke voorsprong. Neemt men in aanmerking,
dat het Nederlandse aandeel in de wereldexport van ma-

chines gering is – slechts 1,5 pCt – dan kan men wel
aannemen, dat bij een gedegen inspanning, goede kwaliteit,
lage prijzen en voortdurend koopmanschap, het Neder-

landse aandeel kan worden vergroot. Wanneer het ons ge-

lukt het niveau van Zweden of Zwitserland te bereiken, zal

de export van Nederlandse machines zeker nog kunnen

verdubbelen.

– SOMMAIRE

J)r J.
Kymmell,
L’Union économique; reculer pour mieux

sauter?

L’union économique intégrale ne 5e réalisera que dans

un avenir lointain. Le stade atteint par les Pays-Bas et
1’U.E.B.L. pourrait hien se révéler provisoirement comme

le point culminant, mtériellèment -réalisable. Le sort de
la Pré-Union dépend complètement du maintien de l’U.E.P.

et le fait que les Pays-Bas continueront â en faire partie.
Tant que la situation économique et monétaire des Pays-
Bas ne permettra pas d’équiiibrer la balance des payements,
Benelux ou plutôt la Pré-Union restera une expérience
eoûteuse qui occasionne un accroissement ,de la dette
étrangère des Pays-Bas de .dizaines de millions de florins

par mois. Aussi longtemps qu’on n’a pas pris des mesures
définitives pour faire disparaître le déficit dans les paie-
ments sur l’étranger et spécialement sur les pays de 1’Eu-
rope, le gouvernement néerlandais doit se denander si
une prolongation de la Pré-Union dans sa forme actuelle
vaut vraiment la peine.

Mr H. van Blankenstein,
La clôture de la conférence de

Torquay.

Bien que., officiellement, la signature des documents
dressésn’aitlïeu que le 21 avril prochain, on peut dire que
la conférônce ë Torquay, relative aux tarifs, est en fait
déjfL terminée. Les pourparlers entre les 39 pays artici-
pants ont abouti è la rédaction de 150 accords. Cet article
traite des aspects spéciaux de ces conventions en ce qui
concerne les pays Benelux et l’Europe. L’auteur est d’avis
que les efforts faits par le§ pays Benelux pour résoudre le
prohlème de la disparité des tarifs européens n’ont pas
été couronnés de résultats tangibles. Toutefois ils ont

obtenu un succés tactique considérable par le fait que la
réalité et l’urgence du problème en question ont été
admises par une grande partie des participaats et ensuite
qu’il a été déterminé que la solution doit être cherché, en

premier lieu, par un accord entre les pays européens.

J. P.
Bijleveld,
.L’exportation mondiale des machines depuis

1913.

Depuis 1913 l’exportation mondiale des machines esL
assurée pour 80 p.c. par le Royaume Uni, l’Allemagne et
les Etats Unis. Pour la période de 1913 ft 1948 ces trois
pays ont ft constater un changement assez considérable dans les débouchés des mackines. L’auteur examine les
possihilités qu’auront, dans un proche avenir, en cette
matiëre, le Royaume Unii, l’Allemagne, les Etats Unis,le

Japon et les Pays-Bas.

-,

)

••

292

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18
April 1951

De economische unie; reculer pour mieux sauter?

Het schijnt in de bedoeling te liggen binnen afzienbare

tijd wederom een Benelux Ministersconferentie te doen
houden.
Wat
zou het doel van dee conferentie kunnen
zijn? –

Zal thans de reeds eerder enige malen aangekondigde

economische unie nu echt worden gesloten? Of zal men zich

voorlopig beperken tot het proclameren van de unie,

en het tekenen van een officieel veidrag, w’aarin staat
hoe het allemaal zou moeten zijn, doch tegelijk consta-

teren, dat de realisering van de doelstellingen voorshands

helaas nog niet mogelijk is? Of zou ook dit nog niet ge-
schieden?

Teneinde zicheen oordee1 te vormen omtrent hetgeen
op deze ministersconferentie zou kunnen ‘worden bereikt,

realisere men zich de feitelijke situatie van het ogenblik.

De douane-unie tussen Nederland .en de Belgisch-

Luxernhurgse Economische Unie bestaat reeds drie jaar.
In het onderlinge verkeer worden dus geen invoerrechten
meer geheven.

De quantitatieve restricties zijn met het in werking

treden van de Voorunie in 1950vrijwel alle opgeheven;

slechts de invoer van een aantal Nederlandse landbouw-
producten wordt nog door België gecontingenteerd (ca
10 pCt van de Belgische invoer uit Nederland). Voor een

aantal andere Nederlandse landbouwproducten gelden in
België minimumprijzen. 1-let nadelige effect hiervan wordt
echter gedeeltelijk gecompenseerd, doordat deze produ cten

op de Belgische markt prioriteit hebben t.o.v. die van
andere landen. Door Nederland wordt een aantal niet

zo belangrijke Belgische producten nog gecontingenteerd.
1-Jet dienstenverkeer is grotendeels vrij.

1-let kapitaalverkeer is nog niet oÏficieel vrij. Bij de

huidige vrijheid van het goederenverkeer betekent dit
echter alleen, dat geen onbegrensde kapitaalvlucht moge-
lijk is.

Iii feite is dus datgene, wat men met de economische
unie wilde verwezenlijken, vrijwel verwezenlijkt. Is er nog

meer te bereiken dan een perfectionneren van het reeds
bereikte?

Er wordt nog wel gesproken van een convertih’iliteït der
beide munten, welke nog niet tot stand is gebracht, doch
is deze nog wel relevant? –

1-Jet antwoord moet — helaas voor de ongeduldige idea-
listen — zonder enii voorbehoud bevestigend luiden. Ge-
geven de huidige internationaal politieke sfeer en verl%ou-

dingen betekent dit antwoord tegelijkertijd, dat de echte, de volkomen unie, voorshands nog in het verre verschiet
ligt. .

1-let betekent ook, dat de uniever.houding tussen Neder-
land en de B.L.E.U. voorlopig materieel wel eens haar
hoogtepunt zou kunnen helen bereikt.

er
toelichting een vluchtige blik op de consequenties
van de huidige Voorunie en de basis waarop deze rust:

1. De Nederlandse import uit de B.L.E.U. steeg, de
– de4,aluatie van de gulden ten spijt, met een enorme sprong,
zulks dank zij de Voorunie en de daarin voorziene liberali-

satie van de invoer uit de B.L.E.U. Ook in verhouding
tot de totale import steeg de invoer uit de Beneluxpartner.
De export naar de B.L.E.U. steeg eveneens, doch deze
stijging, grotendeels een gevolg van de devaluatie omdat van een additionele liberalisatie door België geen sprake
was, hield gelijke tred met de algemene stijging van onze
export. –

Met onderstaande tabel moge worden volstaan
1)

Nederlandse Nederlandse

aai
invoer uit de
In pCt van de
uitvoer naar de
In
pci
van de
B.L.E.IJ.
totale-invoer
B.L.E.U.
totale uitvoer
(in

mln

glcl .)
(in

mln

gld.)

1946
301
14
168
21
-1947
520
12
292
16
1948
730
15
420
16
1949
760
14+
507
13
1950
1.430
181
722
13+

‘)
De gegevens zijn ontleend aan het C.B.S.

1-let financiële tekort steeg aanvankelijk geleidelijk

gedurende de jaren 1946 t/m 1949 van circa f10 mln per
maand tot ruim 1 20 mln per maand. Met de in werking

treding van de Voorunie steeg in 1950het maandelijks te-

kort tot circa 1 80 mln (inclusief aflossingen van in de jaren

1946/48 opgenomen leningen)! 1-Jet blijkt dus, dat het totale

tekort van de Nederlandse lopende rekening over 1950 ad

circa f 1.200 mln voor bijna f 1.000 mln afkomstig was uit de
B.L.E.U. (hoewel met dit gebied slechts ca 16

pCt van ons
buitenlandse goederenverkeer plaatsvindt).

l-loewel de laatste decennia altijd een – structureel

tekort met België heeft bestaan, dat vroeger echter werd
gedompenseerd door inkomsten in andere valuta, is het
duidelijk, dat het huidige tekort niet alleen van structurele

aard is, doch tevens in belangrijke mate het gevolg is van de algemene deficitaire positie van Nederland en
dus van de door de Nederlandse Regering gevoerde
monetaire en economische politiek.

1-let behoeft geen toelichting, dat alleen het bestaan
van de E.P.U. en de daarvan verkregen cred.ieten een

‘dergelijk tekort met België mogelijk hebben gemaakt. Dit tekort, dat in de jaren 1948-1950 grotendeels door middel van trekkingsrechten uit de Marshall-hulp kon
worden gefinancierd, is sedert Juli 1950 geheel gedekt uit
de credietmarge bij de E.P.U.
l-le,t Nederlandse tekort bij de E.P.U. bedroeg tussen
1 Juli 1950 en 1 April 1951 ruim f 700 mln, welk bedrag

globaal overeenkomt met het tekort t.o.v. de B.L.E.U..
De Vooruni6 staat of valt dus met het voortbestaan van
de E.P.U. en de Nederlandse deelneming daaraan.

Aan de andere kant kan de Nederlandse deelneming aan de E.P.U. alleen worden gecontinueerd, indien het
tekort jegens de E.P.U.en dus ook t.o.v. de B.L.E.U. zeer
snel en zeer sterk afneemt. Men bedenke, dat bijna 60 pCt

van de Nederlandse quote bij de E.P.U. is opgenomen en

dat dus in de komende maanden 60 cent van elke gulden tekort in goud moet worden afgedekt; Bij een tekort, dat
de laatste 9 maanden gemidde,ld f 80 mln bedroeg, zou dit
bijna f 50 mln goud per maand betekenen. Indien echter
deze positie niet binnen zeer korte termijn zal zijn ver-
beterd – en de moeilijkheden met Duitsland hebben

de kansén hierop niet verhoogd -, dan zal ongetwijfeld
onze Zuidgrens niet veel langer g’eheel geopend kunnen
blijven.

Men zou uiteraard kunnen overwegen, zeker indien

tav. onze export naar Duitsland geen duurzaam afdoende satisfactie kan worden verkrègen, de huidige liberalisatie
t.o.v. de B.L.E.U. te laten bestaan (95 pCt van onze
import uit dit gebied) en alleen de liberalisatie t.o.v. de
andere E.P.U.-landen. te reducet-en.

Afgezien van de politieke bezwaren aan deze handel-
wijze verbonden, zou een dergelijke maatregel zeker het gewenste en noodzakelijke effect — nl. een aanzienlijke –
vermindering van de import – niet- hebben. Immers,

Y•

‘7
.’

4′
’11’

l WV
‘r’

18 April 1951

ECONOMISCH-STA TISTISCIJE BERICHTEN

293

(te invoér uit deze andere landen zou dan via België

geschieden. Zulks geschiedt ook thans reeds, getuige liet

gestegen percentage van onze invoer uit de B.L.E.U..

De bijna geheel vrije import.uit dit gebied bevat on-.
getwijfeld vele goederen, afkonistig uit derde landen,

welke echter niet rechtstreeks uit deze derde landen

mogen worden geïmporteerd. Zulks is weer een gevolg
van het feit, dat de Belgische import uit deze landen,

mede tengevolge van de positie van de Belgische franc,

praktisch geheel vrij is.
Theôretïsch zou men deze doorvoer kunnen verhinderen
door een origine-cohtrôle aan de Nederlands-Belgische grens, waarbij dan alleen in de B.L.E.U. geproduceerde

goederen vrij’ zouden kunnen worden doorgelaten.

De praktijk heeft echter uitgewezen, dat van een derge-
lijke contrôle weinig terecht komt. Mocht daarom blijken,
dat de Nederlandse Regering er niet in slaagt, uitsluitend
met monetaire middelen het be tali ngstekort tav. Europa
drastisch te reduceren voordat onze goud- en deviezen-

reserves beneden het noodzakelijke liquiditeitsminimurn
zijn gedaald, dan zal een beperking van de vrije import,

ook – t.a.v. de Beneluxpartner, vrijwel onvermijdelijk
zijn. –
Wat de Voorunie betreft, zou dit natuurlijk een stap

terug zijn. Ook de economische Unie zou daardoor enigszins

0
1
)
de lange baan worden geschoven. Dit is echter de on-

vermijdelijke consequentie van het feit, dat de voorwaar-
den, waaraan moet zijn voldaan voor het sluiten vn een
economische unie, nog niet zijn vervuld
1).

Nu zou een economische unie op twee manieren op korte
termijn kunnen worden verw’ezenlijkt:

Indien de internationale pcsitie van de Nçderlandse
gulden zodanig zou zijn hersteld, dat tekorten aan bepaalde
valuta — dus ook het tekort aan B.fr. — bijv. via de
E.P.U. wederom kunnen worden afgedekt met surplussen
aan andere valuta. Een zodanige positie heeft de Belgi-
sche franc reeds bereikt. In dat geval zou, dank zij deze
E.P.U., een situatie bestaan op basis waarvan een econo-
mische unie gèproclameerd zou kunnen worden. Wanneei
een dergelijke verrekeningscentrale niet bestaat; dan zou
een economische unie tussen de beide partners slechts
mogelijk zijn, indien het onderlinge betalingsverkeer glo-
baal in evenwicht zou zijn — een zeer onwaarschijnlijke

situatie — en eventuele tekorten d.m.v. valuta van derde
landen zouden kunnen worden afgedekt. Voor een derge-
1 ij ke driehoekscompensatie zou echter voor elk, afzonder-

lijk geval de toestemming van deze derde landen nodig

zijn.

Zolng dit echter nog niet het geval is, kan het pro-
Neem van de inwisselbaarheid van guldens en B.fr. alleen
worden opgelost door een volledige amalgamering van deze

beide valuta. Dit betekent, dat de valuta van beide
landen elk in het andere land tot wettig betaalmiddel zou-
den moeten worden verklaard. Zulks is in zekere zin ook
het geval tussen België en Luxemburg. Dit zou een vol-
ledige unificatie van de monetaire en ook van de economi-
sche politiek vereisen. Binnenlandse en buitenlandse cre-
dietpolitiek zouden in één hand moeten zijn en een gemeen-
schappelijke begroting zou nodig zijn. Dat men hiertoe
voorlopig niet bereid is, behoeft geen verdere toelichting.

Zolang de binnenlandse economische en monetaire
positie van Nederland log zodanig is, dat de betalings-
balans nog niet in evenwicht is, blijft de Benelux, dus
eigenlijk de Voorunie, een kostbaar experiment. De
Nederlandse buitenlan4se schuld loopt hierdoor met
tientallen millioenen guldens per maand ‘op. Wat België•
betreft, is het effect van de E.P.U. alleen, dank zij de
Voorunie, dat het zijn vordering op Nederland, verkregen

1)
Zie ook mijn artikel over cle Voorunie in
,,E.-S.B.”
van
2
November
1949.

met een sterk toegenolnen export, voor een belangrijk

deel op andere landen afwentelt.

Het heeft geen zin, zolang de Nederlandse betalings-

balans dermate deficitair is of zolang beide landen niet
bereid zijn hun economische politiek volledig te unificeren,
een economische unie formeel te proclameren. Er kan

waarschijnlijk niets mee worden gewonnen. Of bijv. een

betere regeling voor de Nederlandse landbouweport hier-

mee zou kunnen worden verkregen, moet in hoge mate

worden betwijfeld. Wel zou het sluiten van onze Zuidgrens

voor bepaalde importen veel moeilijker worden, hetgeen
met het oog op onze voorshands weinig rooskleurige
externe monetaire positie weleens een ernstig bezwaar zou

kunnen blijken.

Het beperken van onze import, ook uit de B.L.E.U.,
hehoéft, nationaal-economisch gezien, geenszins een grote
schadepost t& betekenen, indien zulks binnen het kader

van de noodzakelijke versoberingspolitiek en hopelijk voor

een overzichtelijke tijdsperiode, geschiedt. Men hedenke,

dat hijv. in 1950 de recordhoge import .uit de B.L.E.U.
voor 25 pCt uit textielstoffen en eindprodücten bestond,

terwijl zeker nog voor ca f100 mln aan andere luxe en min-
der noodzakelijke consumptiegoederen, gedeeltelijk Qnge-
twijfeld uit derde landen, werden geïmporteerd.
In hoeverre wellicht hij een mogelijke wijziging van onze
importpolitiek jegens de Westeuropese landen nog bepaalde

liberalisaties uitsluitend ten gunste van de Beneluxpartner
gehandhaafd kunnen worden, zal in sterke mate afhangen
van de bereidheid van de Belgische Regering om de
handelspolitiek voor bepaalde ‘goederen te conforme-

ren aan de Nederlandse politiek. Nederland zal hijv.. moei-
lijk de import van wollen stoffen uit België kunnen vrij-
geven eb uit andere landen streng contingenteren, zolang
België ‘de import van deze buitenlandse stoffen vrij laat.
België zou in dat geval ook een effectieve importbeperking
moeten instellen. Is het, hiertoe niet bereid, dan kan het

geen voorrechten
01)
dit gebied van Nederland eisen zolang

ae Nederlandse betalingsbalans nog niet afdoende in

evenwicht is.

-De tijd, dat deBenelux een handelspolitieke troef was
tav. de Verenigde ,Staten is voorbij. De betekenis van de
Benelux als katalysator voor bepaalde credieten lijkt nogal
illusoir. De Amerikaanse belangstelling is thans op andere

problemen geconcentreerd. Bovendien zijn dergelijke credieten ook niet wenselijk en brengen liet probleem
niet tot een oplossing.
Dat het verdagen van de economische unie een slag zou

zijn voor de Europese integratie, voor, welk streven deze
unie .altijd een lichtend voorbeeld heette te zijn, is een
argument dat nog slechts weinigen zullen durven handha-
gen. Zij, die dit een belangrijke overweging achten, mogen
worden verwezen naar het verloop van de besprekingen
over de integratie te Parijs. Zolang de Nederlandse Regering en het Nederlandse
volk als geheel geen afdoende rnatregelen hebben geno-
men, waardoor het tekort in het betalingsverkeer met het
buitenland, en speciaal rnet Europa, verdwijnt, dient de
Regering zich nog eens terdege af te vragen of een voort-
zetting der Voorunieverhouding in haar huidige omvang,
waardoor onze buitenlandse schuld elke, maand met
enkele – tientallen millioenen guldens oploopt, wel de
moeite waard is..
En ‘dit temeer, indien het duidelijk is, dat juist ten ge-
volge van dit ontbreken van het externe monetaire even-
wicht — welks herstel door de huidige economische
mobilisatie niet zal worden bespoedigd deze unie een-
voudig toch niet kan worden gerealiseerd.
Het doen van een stap terug zou nog geen afzien, van
deze unie behoeven te betekenen, en’ evenmin een einde
aan de speciale vorm van samenwerking tussen douane-
uniep.rtners behoeven te maken.
\
T
e]sen

.

Dr
T. KYMMELL.

(

294

ECONOMISCH-STA TISTISCIIE BERICHTEN

18
April 1951

Het einde van de conferentie te Torquay

De conferentie inzake de tarieven te
rrorquay
is, ofschoon

de officiële tekeiiing der documenten eerst
op
21 April a.s.

zal plaatsvinden, in feite reeds afgelopen. De onderliande-

lingen tussen de 39 deelnemende landen zijn geëindigd

met het afsluiten vn ca 150 accoorden. De over en weer

overeengekomen concessies zullen eerst na 9 Mei a.s. mogen

worden gepubliceerd, doch het is thans reeds mogelijk de
algemene rekening van 6 maanden werk op te maken.

Voor een objectieve beoordeling van de uitkomst der

conferentie dient men zich een ogenblik los te maken van
de subjectieve aspecten van de bijzondere problemen van

de landen vande Benelux en van Europa. Rçeds vôôr de

oorlog vonden voortdurend onderhandelingen over tarieven
plaats tussen de verschillende landën, welke plachten te

leiden tot een n’et’van verdragen, welker effect zich door

de behandeling op de voet van ,,meest begunstigde natie”

uitstrekte tot een groot aantal landen. De enigszins onge-

ordende werking van dit systeem is thans gerationaliseerd

in het kader van de ,,Algemene ‘Overeenkomst inzake’
Tarieven en Handel” (naar de afkorting van haar Engelse

titel gemeenlijk het GATT genoemd). Deze overeenkomst

heeft het begrip van behandeling op de voet van meest

begunstigde natie” veel uitvoeriger omschreven dan vroeger

het geval placht te zijn en tevens de werking daarvan ge-

unifornieerd. Daarnaast heeft zij de landen, welke haar
-hebben aanvaard, onderhandelingen teneinde te komen
tot een algemene verlaging der tarieven, tenminste als een

morele plicht opgelegd. 1-her ligt de grote verdienste der
overeenkomst. In de drie conferenties, welke acirter ons
liggen – die van Genève, van Annecy en van Torquay –

zijn niet alleen honderden coorden afgeslotep, waarin
vele duizenden tariefposten zijn verlaagd of vastgelegd,

doch tevens heeft de morele druk, uitgeoefend dooi de

overeenkomst,.althans tot nog toe, een tarievenoorlog

voorkomen. Dit is wederom gebleken in deze conferentie,
toen een reeks van landen heeft getracht, gebruik makende
van het artikel XXVIII der overeenkomst, in Genève en
Annecy gegeven concessies weer ongedaan te maken. ,Zij
ontdekten dat, ondanks de niet zeer scherpe redactie van

artikel XXVIII, dit ongedaan maken geen eenvoudige
zaak was. In een aantal gevallen heeft men zijn pogingen

clan ook opgegeven, in de andere heeft men deugdelijke
compensaties moe-ten geven in de vorm van nieuwe ver-
lagingen of consolidaties. 1-let overgrote deel der concessies

van Genève en Annecy zal bovendien weer onveranderlijk

worden vastgelegd tot 1 Januari
1954.
Dit resultaat moét

worden gevoegd bij de 150 nieuwe overeenkomsten.

Dikwijls hoort men critiek op de lange duur van deze conferenties, niet in de laatste plaats van de deelnemers

zelf, voor iNie het worstelen met deze droge. materie ge-
durende 6 maaflden van een uitzonderlijk vochtige winter

in een kleine plaats in het diepe binnenland van Engeland,
met zijn bekende geringe mogelijkheden van afleiding of verstrooiing, een ‘zware beproeving is geweest. Toch zou

het niet juist zijn te zeggen’, dat 150 accoorden in zes maan-
den een gering resultaat zou zijn geweest. Ter illustratie
kan hier worden vermeld, dat de onderhandelingen over
het Nederlands-Amerikaanse accoord inzake tarieven van
1935 toentertijd een achttal maanden hebben gevergd,
terwijl in Genève in 1947 in drie en een halve maand, en.
in Torquay in vier en een halve maand veel meer omvat-

tende accoorden tussen de landen van de Benelux en de
Verenigde Staten tot stand kwamen.
Thans het bijzondere aspect voor de landen van de Bene-
lux en voor Europa. De landen van de Benelux liebben in
Torquay slechts acht accoorden afgesloten, hetgeen een

gering resultaat is voor d’eze douane-unie, welke als zodanig

behoorde Lot de zeven voornaamste deelnemers aan de

conferentie. Met name het feit, dat men het met drie van

de landen uit deze groep van zeven, t.w. het Verenigd

Koninkrijk, Frankrijk en Canada niet eens heeft kunnen
worden, onderscheidt de landen van de Benelux van- de

andere landen uit de groep. Dit is in hoofdzaak toe te

schrijven aan de bijzondere plaats, welke zij innamen door

het lage Benelux-tarief. Verder waren er nog de moeilijk-

heden, welke inhaerent zijn aan de omstandigheid, dat

men als onderhandelaar voor de Benelux rekening moet

houden met drie economieën, welker belangen ten dele

vrij ver uiteenlopen. Ondanks de uitstekende samenwerking
der beide delegaties, welke de realiteit van de Benelux op

duidelijke wijze demonstreerde, bevond men zich toch

dikwijls in de situatie, dat nu eens het ene, dan weer het

andere van de drie landen zijn veto moest uitspreken over

mogelijkheden, welke anders hadden kunnen’worden ge-

bruikt voor meer soepelheici én slagvaardigheid in de onder-
handelingen. Ter voorkoming van verkeerd begrip zij hier
terstond opgemerkt, dat tege’nover dit gemis aan mobiliteit

het veel grotere gewiclt stond, dat de drie landen tezamen

in onderhandelingep en in de gehele conferentie hadden.
‘In ,,E.-S.B.” van 29 November ji. heb ik gewezen op

het probleem van de dispariteit der Europese tarieven.
Dit probleem wordt ,het sterkst gevoeld door de landen
met lage tarieven, wo. de landen van de Beneluk. Ook in

Torquay is gebleken, dat de methode van onderhandelen,

toegepast onder de werking van de .i.lgemene Overeen-

komst, welke is gebaseerd op het principe van over en weer voordelige concessies, niet tot een gelijktrekking der tarie-
ven binnen afzienbare tijd kan leiden. De onderhandelings-

kracht der landen met lage tarieven is daartoe te gering.

Aan de andere kant hebben deze landen zeker geen belang

bij het, ontketenen van een tarievenoorlog. Daaroiii hebben

de delegaties van de landen van de Benelux getracht een
‘oplossing voor het probleem van de dispariteit der Europese
tarieven te vinden binnen het kader van de Algemene
Overeenkomst. Daarbij moesten zij rekening houden met

de beslissing van de Raad van de O.E.E.S. van 27 October

jI., waarin een verband werd gelegd tussen de liberalisatie

tot 75 pCt van het Europese handelsverkeer en een be-
vredigende uitkomst van ‘de conferentie van Torquay in de zin van een voldoende stap in de richting van de op-

heffing der bestaande dispariteiten. De delegaties van de

landen’an de Benelux hebben dus het initiatief genomen
tot besprekingen tussen tien Europese landen, behorende
tot de groep leden van de O.E.E.S., die deelnamen aan de .conferentie en die onderling bijzonder nauwe handelsbe-
trekkingen hebben, en de Verenigde Staten. In deze be-sprekingen hebben zij voorstellen ter tafel gebracht voor
het doen verdwijnen, of altlan,s het doen afnemen, der

dispariteiten in Europa. 1-hun fundamentele principe was,
dat men onderhandelingen op de grondslag van over en weer voordelige concessies zou moeten vervangen door
een gemeenschappelijke actie teneinde te komen tot het
gemeenschappelijk voordeel van een integratie van de
‘ Europese economie, waarvoor een gelijkmaking der con-
currentievoorwaarden, ook op het gebied der ‘ tarieven,
eerste vereiste is. De voorstellen voorzagen de mogelijkheid
van een gelijktrekking’ post vor post, waarbij dan met
bijzondere omstandigheden rekening zou kunnén worden

gehouden, op basis van de zgn. Brusselse nomenclatuur,
dan wel de toepassing van een automatische methode. Bij
deze laatste zouden telkens de verschillen tussen het laagste
recht van een producerend land voor een bepaald product
en de hogere rechten van andere landen over een aantal
jaren met een bepaald percentage worden gereduceerd.

:18 April 1951

ECONOMiSCH-S TXTIS TISCHE BEkICH TEN

295

Beide operaties zouden moeten worden toegepast over

het gehele veld van de Europese tarieven, voor zover van
belang voor liet handeisverkeer binnen Europa. Conditi o
sine qua non voor een non-discriminatoire toepassing van –

de aldus te maken reducties ten behoeve van de andere

verdragsluitepde partijen – zoals wordt geëist door arti-

kel 1 van de Algemene Overeenkomst— zou zijn, dat deze

Iaxalen van, hun kant compenserende reducties zouden

toepassen. Door de actie zoveel mogelijk te limiteren tot
die goederen, welke in hoofdzaak van belang zijn voor het

handelsverkeer binnen Europa, hoopte men de landen,

waaraan men compensatie
zou
moeten vragen; in het alge-

meen te kunnen beperken tot de Verenigde Staten en Ca-
nada, welker uitvoerpakket de meeste overeenkomst ver-toont met dat der Europese landen. De delegaties van dee

landen achtten het niet uitgesloten, dat haar regeringen

het vraagstuk der compensatie ernstig onder het oog zouden
zien, indien de Europese landen er in zouden slagen tot

resultaten
01)
dit gebied te komen.

Ondanks krachtige steun van,de zijde der Verenigde Stalen

bleek reeds spoedig, dat men er niet meer in zou slagen nog
tijdens de conferentie van
rrorqua
te komen tol algemene
overeenstemming over een methode tot het bereiken van
het gestelde, doel. Op voorstel van de landen van de
Benelux is tben, na lange debatten, door negen Europese

landen en door de Verenigde S laten een memorandum
goedgekeurd en ondertekend, waarin hun gemeenschappe-
lijk standpunt werd vastgelegd. Tot de ondertekenaren
behoorde niet het Verenigd Koninkrijk.

In het kort komt de ithoud van het memorandum, dat
is gedateerd de 10e Maart 1951, op het volgende neer. Stellende, dat de drie conferenties hebben bijgedragen

tot de verlaging der Europese tarieven als geheel, voegen
de ondertekenaren terstond daaraan toe, dat de uitkom-sten van Torquay niet van zulk een omvang zullen zijn,
dat zij een voldoende bijdrage zouden kunnen betekeniin
voor de vorming van één markt in Europa. Mcii zet de
standpunten uiteen van die delegaties, die tijdens de dis-
cussies stelden, dat het wegwerken der dispariteiten in de
tarieven zou worden beperkt door de bestaande structurele
verschillen in kosten ‘van productie, en van die andere
delegaties, die weliswaar moesten erkennen, dat tot op
zekere hoogte rekening zou moeten worden gehouden, met
structurele verschillen, maar tevens van mening wai-en
dat desondanks nog veel meer zou kunnen worden gedaan
om de veischillen in de tarieven te reduceren. 1-hema volgt

de erkenning, dal de methoden van onderhandelen, zoals die in het kader van de Algemene Overeenkomst worden
toegepast, ofschoon op zichzelf nuttig, nimmer bestemd
zijn geweest de éne Europes’e markt tot stand te brengen. De ondertekenaren zijn het eens, dat er een probleem be-
staat van de dispariteit der Europese tarieven en zij ver-zoeken daarom de Verdragsluitende Partijen zo spoedig mogelijk een werkgroep in te stellen, welke zou moeten

trachten het probleem op te lossen.,, Last but not least”
wijzen zij er op, dat de taak van de werkgroep een nauwe

verwantschap vertoont met die van de O.E.E.S., zodat
zij een beroep doen op de Raad van die Organisatie zijn

zienswijze omtrent de wijze, waarop dë bestaande dispari-
teiten in de niveaux der Europese tarieven hmnnen ivorden

gereduceerd, kenbaar te maken.

1

let zou niet juist zijn te stellen, dat deze werkgroep een wens was van de Europese ondertekenaren van het memo-
randum, die eerder aan Parijs hadden gedacht als de plaats,
waar een plan voor de oplossing van hun probleem zou
kunnen worden uitgewerkt. Zij was veeleer een tegemoet-
koming aan de Amerikaanse delegatie, welke zo sterk
mogelijke waarborgen wenste, dat de Europeanen niet een
plan met een Europese preferen tie zouden uitwerken. Van
hun kant voerden de Europeanen aan, dat de werkgroep

niets zou kunnen tot stand brengen zonder een, althans

principiële, overeenstemming op politiek niveau tussen de
betrokken landen, d.w.z. door een beslissing van de Raad
van de O.E.E.S.

0
1) 29 Maart jl. begon de bijzondere bijeenkomst van de Verdragsluitende Partijen, welke de werkgroep in het leven

zou moeten roepen. Daar bleek reeds spoedig, dat de niet-

Europese landen, in het bijzonder die behorende tot het

Britse Gemenehest, de leiding van Engeland volgden en

zich dus op het standpunt stelden, dat het hier ging om

een algemeen probleem van de methode van onderhande-
len, lietwelk door de Verdragsluitende Partijen niet zou
kunnen worden hehandeld in een bijzondere Europese

werkgroep, zoals door de tien landen was voorgesteld. In

zoverre week men echter van het Britse standpunt af,
dat men het bestaan van een Europees probleem niet

ontkende en tevens bereid was toe te geven, dat dit pro-

bleem meer urgentie en meer diepte zou kunnen hebben

dan het algemene. Als dit zo was, dan moesten de Europese

landen maar met uitgewerkte voorstellen komen. Op 2

April namen de Verdragsluitende Partijen dus een resolutie

aan, waarin de ondertekenaren van het memorandum
werden uitgenodigd voorstellen te doen voor het oplossen
op een non-discriminatoire basis, van het probleem’ van
de dispariteit van de Europese- tarieven. Tëens werd

een werkgroep ingesteld, welke aan de zesde bijeenkomst
van de Verdragsluitende Partijen, die op 17 September
as. te Genève zal beginnen, verslag zal moeten uit-

brengen ovem- de verenigbaarheid van de voorstellen der
10 landen met de Algemene Overeenkomst, alsmede ovem

het vraagstuk van de- compensatie, te geven dooi- andere
verdragsluitende partijen, die profiteren van de non-
discriminatoire toepassing van het plan. Daarnaast ont-
ving de werkgroep opdracht het door de Engelsen gestelde
probleem van de methoden van onderhandelen te onder-
zoekeji’ zulks echter met een prioriteit voor het Europese
vraagstuk. –

In het licht van de uitkomsten van de conferentie van
r1
orquay
was het een wijs besluit van de Verdragsluitende
Partijen deze resolutie aan te, nemen. Zij gaven daarmee
te kennen, dat zij niet zo verstard zijn in hun methoden,
dat zij e’en probleem niet meer zoüden kunnen onder-
kennen. Dat zij op een non-discm’iminatoire oplossing van
het 1)robleem stonden spreekt vanzelf. Trouwens, de dele-
gaties van de landen van de Benelux hebben ook uitdruk-
kelijk verklaard, dat deze poging zou moeten worden gezien
als, een eerlijke inspanning het vraagstuk op de grondslag der meest begunstiging op te lossen. Mocht de poging niet
slagen, dan zal toch een oplossing moeten worden gevonden,
wellicht op een andere basis en in een ander kader.
De landen van de Benelux, die het probleem van de dis-
pariteit van de Europese tarieven reeds in het voorjaar

van 1950 aan dë .orde hadden gesteld in een verklaring
van de Nederlandse directeur-generaal van de Buitenlandse
Economische Betrekkingen voor de vierde bijeenkomst
van de Verdragsluitende Partijen, welke verklaring toen
zeer, de aandacht heeft getrokken, en die in Parijs en Tor-‘

quay met hardnekkigheid zijn blijven aandringen op het
oplossen van het vraagstuk, hebben hun streven nog niet
bekroond gezien met tastbare resultaten. Toch hebben zij
een niet onaanzienlijk tactisch succes .verlcregen, dooi-dat
de realiteit van het probleem en zijn urgentie thans in
brede kring zijn erkend en’ doordat is toegegeven, dat de
oplossing van het vraagstuk in eerste instantie dient te
worden gezocht in een accoord in Europese kring. 1-Jet is
thans aan de landen van de Benelux hun doel verder na
te streven, uitgaande van de bereikte posities, al dan niet
in het kader van de O.E.E.S Veel zal uiteraard afhangen
van de medewerking van andere Europese landen, met
name van de medewerking van het Verenigd Koninkrijk.

‘s-&m’avenhagc.

Mr H. VAN ‘BLANKENSTEIN.

296

ECONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN

18 April 1951

De wereldexport van machines sedert

i9i3

r.j

Doel pan het onderzoek.

Doel van het onderzoek is het vaststellen:

a) van het aandeel van de voornaamste exporterende
landen sedert 1913;

h) of, en zo ja, hqe do i’icliting van de export van de

onder a) genoemde landen zich in de loop der tijden heeft
veranderd;
van bijzonderheden van enkele exporterende landen;

van het aandeel van Nederland on zo mogelijke

conclusies voor Nederland op grond van de onder a, h en c
genoemde gegevens.

a)
Het aandeel pan de exporterende landen.

Van de totale wereldexport van machines verzorgden

in 1913 Groot-Brittannië, Duitsland en de Verenigde Staten
gezamenlijl 84,3 pCt.
rFusen
de beide wereldoorlogen is
het aandeel van deze drie landen teruggelopen .ten gunste

van de overige landen. In 1934 werd het laagste percentage
bereikt, nl. 76,6 en véér het uitbreken van de tweede

wereldoorlog is het niet meer boven de 80. gekomn. Na

de oorlog was de situatie totaal veranderd. In 1948 be-

droeg de machine-export •an Groot-Brittannië en de
Verenigde Staten gezamenlijk 80 pCt van de gehele wereld-

export. De Duitse èxport was toen van geen betekenis;
hij bedroeg slechts 1 pCt. Gedurende 1949 kwam er

langzaamaan verandering. De Duitse export ging zich
herstellen en hét herstel zette zich in 1950 in steeds toe-
nemende mate voort.
01)
grond van de lot dusverre
bekend geworden gegevens kan worden aangenomen, dat
Düitsland in 1950 ongeveer 7 pCt van de wereldexport

voor zijn rekening heeft genomen. .Dit percentage ligt

nog ver onder de vééroorlogse verhoudingen; tussen de.
beide wereldoorlogen bedroeg het gemiddeld 29,3. De

verhoogde Duitsè export is voor een groot deel mogelijk ten

koste van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De
cijfers in figuur 1 wijzen d.uidelijk in die richtitig. Geza-
menlijk zuilen de drie landeii tot de wereldexport van

machines in 1950 voor ongeveer 82 pCt bijgedragen
hebben.

Onder de ,,overige exportèrende landen” speelt Ned.er-
land maar een zeer bescheiden rol. Tussen de heide wereld-

oorlogen bëdroeg het gemiddelde percentage voor Neder-
land slechts 1. 1eeds in 1913 werd dit bereikt en afgezien

van• diverse schommelingen van geringe betekenis werd
dit percentage steeds nagenoeg gehandhaafd.
De export van de voornaamste overige landen bedroeg
tussen de heide wereidooriogen gemiddeld:

TABEL 1.
Frankrijk
……….
5,5 pCC

Japan
.
…………..1,8 pCt
Zwitserland
……..
3,2

België en Luxemburg

1,5
Zweden

.. ..
……
2,6

,,

Nederland

… …….
1,5
Denemarken en

Italië

…………..
1,5

Noorwegen
……
1,8

Tsjechoslowakije

….
1,2

Bij een nadere bescîouwing valt direct de bijzondere

prestatie van Japafi in het oog. Terwijl het Japanse aan-
deel in 1930 nog bijzonder gering w’as en slechts
1/3
deel
bedroeg Vqn.het Nëderlandse, had Japafl tussen 1933 en

1934 de achterstand op Nederland ingehaald. Van jaar
tot jaar bleef de Japanse export toenemen en in 1937
exporteerde het reeds voor een bijna tweemaal zo hoge

waarde aan machines dan Nederland (zie figuui’ 2).
Na de tweede wereldoorlog was de Japanse export,
evenals de Duitse, practisch van geen betekenis. rgtlssen

‘) Machines in engere zin, d.w.z. géén vliegtuigen, géén schepen
en guii transportiniddelen te land.

1948 en 1949 kram langzaamaan het herstel en op grond
van de thans bekende cijfers mag worden aangenomen,

dat Japan in 1950 onge\eer 1,2 pCt van de wereldexport

van machines voor zijn rekening zal hehheri geiiomen.

h)
Richting Pan de export.

De methode.

Om de richting van de export van machines vast te

steflen werd uitgegaan van de gezamenlijke .export van
Groot-Brittannië, Duitsland en de Verenigde Staten.

‘Deze landQn immers verzorgden, en verzorgen nog steeds,

pngeveer 80 pCt van de gehele wereldexport. Stelt men

de gezamenlijke expol’t van de drie voornoemde landen
naat’ een bepaald land voor ieder jaar op 100, dan kan

men door een vergehjkénde studie vaststellen hoe het

aandeel van de drie landen in deze gezamenlijke export
zich wijzigde.

Voor de jaien 1913, 1929, 1932, 1937 en 1948 werden

de voornoemde aandelen berekend. Zeer in het kort volgt
-hieronder een resumé van de waarnemingen.

Export van machines in 7 van de wereldexport von machines

loo

90
80

70

60

50
40

30

20

10

0

2.0

1.5

-1.0

0.5

0
I,,l

,,,,I,,
191315

– ’20

25

‘ ’30

’35

40

45

50

Het resultaat.

Vergelijkt men de uiVvoer van de drie exporterende

landen onderling en van één en hetzelfde land over een
reeks van jaren, dan springt o.a. het volgende direct in
het oog. Groot-Brittannië had van de export der drie ex
porterende landen in 1913 i’elatief een groter aandeel
naar Azië’ (vooral Oost-Azië), .Oceanië, -Afrika en Zuid-
Amerika.
Naar
verhouding gering was de Brtso export

– -. -.77

18 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

297

naar Rusland, de Balkanstaten, Skandinavië en Spanje.

Tussen 1913 en 1937 is daarin verandering gekomen. In

Zuid-Amrika en Oost-Azië heeft Groot-Brittannië ter-

rein verloren aan Amerika. In Oceanië heeft liet zich

kunnen handhaven, maar in Rusland en op het vaste
land van Europa heeft liet gedurende die tijd terrein ver-

loren. Daartegenovér staat weer, dat liet zich in Afrika

heeft kunnen handhaven; slechts in Egypte moest het

een relatieve achteruitgang boeken ten gunste van Duits-
laiid zowel als van Amerika.
Duitsland heeft tussen 1913 en 1937 zijn export in
Europa (inclusief -Rusland) ten opzichte van Groot-
Brittannië en de Verenigde Staten relatief zientoenemen.
Zo nam ook de export naar China en Japan toe, ten koste

van Groot-l3rittannië; naar Japan zelfs in zeer sterke
mate. De Duitsë machine-export naar Zuid-Amen ka onder-
ging relatief genomen, geen verandering; terwijl de export

naar Afrika, zowe1 naar Marokko als naar de vroegere

Duitse koloniën, achteruitging. –

Amerika tenslotte heeft tussen 1913 en 1937 in Zuid

en Midden-Amerika terrein gewonnen. 1-let won ook terrein

in Oost-Azië en het kon in Afrika, waarin liet bi 1913 liog practisch geen voet aan de grond had, enige afzet boeken.
In Europa,inclusief Rusland, had het tot aan de tweede
wereldoorlog slechts een geringe afzet. Slechts een geringe

toeneming i’as te constateren in Scandinavië, Turkijè,

Rusland enFranknijk. –
Na de tweede wereldoorlog was het beeld totaal ver-

anderd. Groot-Brittannië en de Verenigde Staten hadden
in 1948 80 pCt van de totale wereldexport in handen –
de Verenidde Staten alléén 53 pCt -, terwijl Duitsland
bijna geheel van de wereldmarkt was verdwenen.
De export van Groot-Brittannië w’as ongeveer zo ge-
richt als vôôr de oorlog. 1-her en daar kon liet op de Euro-
pese narkt Duitsland ten dele vervangen, in het totale
beeld vèrandert daardoor echter niet veel. Geheel anders gesteld is het niet Amerika. Dit land leverde in 1948 aan
bijna de gehele wereld. Terwijl de export in 1936 $ 240 niln

bedroeg, vertegenwoordigde de export in 1948 een waarde
van $ 1.750 mln. Véér de oorlog konden de Verenigde
Staten slechts in bijzondere gevallen orders plaatsen in
Europa en Afrika. In 1948 leverden zij aan diegebieden
voor enorme bedragen. Enerzijds houdt dit verband niet
de grote achterstand, die in vele landen gedurende de
oorlog ontstond en de onmogelijkheid voor Duitsland om
te leveren, anderzijds met het streven van Amerika om
door hulpverlening in het tekort aan productiemiddelen
te voorzien en aldus indirec.t tôt de leniging van nood
hij te dragen.

1-het beeld van de wereldexport van machines is daarom
voor 1948 geflatteerd. Reeds thans kan men vaststellen,
dat Duitsland terugkeert en zijn plaats weer zal ver-
overen. Naarmate de Duitse export toeneemt, vermindert
ongeveer in gelijke verhouding de export van de Ver-
enigde Staten en Groot-Brittannië (zie figuur T). De vraag
rijst, of Nederland tijdens deze verschuiving zich een groter
afzetgebied zal kunnen veroveren ‘dan véér de oorlog.

c)
Bijzonderheden ean enkele exporterende landen.

Om voor Nederland tot een conclusie te kunnen komen
is hét nuttig vast te stellen boe in de belangrijkste landen
cle verhoudingen ten opzichte van de productie en export

van machines liggén.
We kunnen dan allereerst beginnen met het vast-
stellen. van het verheugende feit, dat de Nederlandse
export van niachines in 1948 groter was dan véér de oorlog. In 1949 boekten we wederom een zeer aanzienlijke stijging,
zo zelfs, dat men zou menen, dat het niet de machirie-
industrie en dito export heel goed gaat. Ziet men de cijfers
in groter verband, dan blijkt, dat er i-elatief van geen
grotere export gesproken kan worden. Véér de oorlog

beliep het aandeel van Nederland in de wereldexport

1,5 pCt en na ‘de oorlog 1,4 pCt. Dat er relatief van geeh
toeneming sprake is komt door het feit, dat de totale

wereldexport eveneens enorm is toegenonien, iets sterker

zelfs nog dan. de Nederlandse export.

TABEL 2.’

Totale n’ereldexport can machines.

(in $
ciie)


1936

1948

1949
860′

3.310

3.840

Wanneer w’e in staat zouden zijn geweest om na de
oorlog een belangrijk deel van de vroegere Dtiise markt
in Europa, en van de Japanse markt in Azië (hoofdzakelijk

textieimachines) te veroveren, dan zouden we op die
landen een voorsprong gehad hebben. 1-let is echter zer
de vraag of we .die voorsprong ook hadden kunnen be-

houden. Aanvankelijk waren heide landen van de wereld-

markt verdwenen. Duitsland zowel als Japan komen echter
thans terug en wel in een zeer versneld tempo.

Van maand tot maand stijgt de productie en de export
met rasse schreden. Beide landen hebben dit met het oog

op het evenwicht in hun betalingsbalaiis ook nodig en
het ziet er wel naar uit, dat Nederland, waar de productie
en de export naar verhouding veel langzamer toenemen,
in de, naaste toekomst metde concurrentie van deze beide
landen nog heel wat te stellen zal hehben. Welisw’aar
bestaat de grote export uit Japan thans nog hoofdzakelijk uit textielmachines.— die wij in Nederland niet maken -,
maar ook op ander gebied van de metaalnijverheid nemen

de Japanse
productie
en export in sneller tempo toe dan

de onze.
Laten we na deze inleiding de machineproductie en
-export van enige landen wat nader onder de loupe nemen.

Duitsland.

Aan figuur 1 kan men o.a. ontlenen, dat van de drie
belangrijke exporterende landen Duitsland reeds in
1913 het helangrijkst was. 1-let werd na de eerste wereld-
oorlog dooi’ de Verenigde Staten overvleugeld, doch van 1930 tot en niet 1936 was Duitsland weer in de mëerder-
lieid. Van 1933 af, wellicht veroorzaakt .door de grote
Duitse oorlogsvoorhereiding, daalde de Duitse machine-
export. De Amerikaanse nam daarentegen toe en in 1937
exporteerde Amerika vooi een hogere waarde aan niachines

clan Duitsland.

Na de oorlog was Duitsland van de wereldmarkt ver-
dwenen. Door de voor een gering deel vernielde, voor een
zeer groot deel totaal verouderde, outillage der fabrieken
was een belangrijke achterstand ontstaan ten opziclitë
van de vroegere, concurrenten. Gebrek’ aan grondstoffen,
aan ,,manpower” en een algemene demoralisatie werkten

verder’emmend
0
de. ontwikkeling van de productie.
De laatste factoeii zijn zo goed als overw’onnen; de eerste
zijn echter ten dele onverminderd van kracht. De pro-
ductie van de Duitse machine-industrie steeg in 1949
desondanilcs tot 94 pCt van die van 1936. Duitsland heeft
een enorme taak, vanneer liet op niet al te lange terniijn
de zeer sterk verouderde machines van zijn eigen industrie
‘wil vervangen, gelijktijdig wil uitbreiden en bovendien
voor een export wil zorgen, die in redelijke verhouding
staat tot de vooroorlogse. –
Opmerkelijk is liet daarom, dat
desoadanks
de Duitse export van machines sedert begin 1949 toch sterk kon
toenemen.. De stijging is veel sterker
dan
die van andere
goederen. (Zie tabel III).

De expontmarkten, die door cle oorlog aan andere landen verloren gingen, ilioet Duitsland opnieuw zien te veroveren.
En dit schijnt ook te gelukken. De nog zeer geringe export
van werktuigniachines bijv ‘was in 1948 in zeer sterke
mate op de O.E.E.C.-landen geoniëntèerd. In 1949’was

298

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 April 1951

er reeds een aanmerkelijke verandering. De export was

ruim driemaal zo groot als die van 1948 ên de overzeese

markten wonnen terrein op de O.EL.C.-landen.

TABEL 3.

Westdu.te’ nzachine-export in 1949 en 1950

1949
1)

1

‘1950

le kw. 1 2e kw. 13e kw. I 4e kw. Iie kw. 12ekw

Uitvoer, in mln
mark (mnclgem.)

99,5

26,1

29,3

50,7

66,1

89,1
Machine-export in
pCt van de totale
exp(rt

7,0

8,6

9,3

12,7

13.2

15,1

) Tot en met 3e kwartaal
1949,
exclusief de Franse zone, daarna
inclusief.

TABEL 4.

Westduitse ‘ export oan wer/ctuigrriachines.

1936

1948

1

1949
Naar: (in pCt)

O.E.E.C.-landen

……….
..45,0

81,2

71,9
Oost-Europa …………..

..26,0

5,9

10,6
Latijns-Arnerik’t

………..10,0

3,1

5,4
Azie

………………….8,7

2,1

4
1

De thans bekende exportcijfrs wettigen de vernder-

stelling, dat de export naar de O.E.E.C.-landen in 1950

nog ongeveer 60 pCt bedroeg. Met de verandering

van richting zal dan vergeleken met 1948 gelijktijdig’het
geëxporteerde volume ongeveer zevenmaal zo groot zijn.

Duitsland zal op Groot-Brittannië en
01)
andere landen,

die tijdelijk een deel van ‘de vroegere Duitse markten

veroverden, een flinke druk uitoefenen. Het zal ons 1and’
door het snel toenemende aanbôd van diverse landen niet

gemakkelijk vallen het afzetgebied te vergroten.

Groot-Brittannië.

De machineproductie in dit land is §edert 1937 sterk

toegenomen. Volgens de bij de O.E.E.Ç. ingeleverde
plannen
2)
zal de productie in 1952/53 (op basis 1937

= 100) ongeveer 183 moeten bedragen.

TABEL 5.
Productie- index.

Alle
Landbouw-
Werk-
Electro-
machines
werk-
tuig-
technische
tuigea
machines machines

1937
100
.100
100
100
1948
138
457
129
121
1949
150 409
133
137
1952/53
183 607
201
132

De productie van electrotechnische machines is thans
hoger dan in het planjaar; zij zal ten opzichte van 1949
iets verminderen. Achteruit ging ook sedert het beëindigen
van de tweede wereldoorlog de productie v.n stoom-
machines en van textielmachines. De sterkste toeneming
vertoonde de productie van landbouwwerktuigen. Ook
na
,
de eerste wereldoorlog was de productie van land-
bouwyverktuigen zeer sterk opgelopen. Van omstreeks

1925 tot 1940 ging deze productie sterk achteruit. Duits-
land had Groot-Brittannië toen weer ten dele verdrongen.
De productie is in hoge mate gericht op export. De
export van alle machines bedroeg in 1948 (op basis 1938

= 100) 197, in 1949 210 en in 1952/53 hoopt men 230 te bereiken. Zeer sterk was de toeneming van de export der landbouwmachines, nl. 772 (1938 = 100) in 1948.’ Vooi’

werktuigmachines en electrotechnische machines zijn de
cijfers resp. 176 en 193. De export is sterker gestegen
dan de productie. Diverse typen van machines, die tot
nu toe niet vervaardigd werden, zijn in het l)I’oductie-

‘)
H.M.
Stationary Office, Londen 1948.

programma opgenomen. Het productieprogi’amma is sterk

ingesteld op importver’vangingen dit zal dus,betekenen,

dat de opneming van import uit andere landen relatief

moet afnemen.

Japan.

De Japanse machine-industiie is nog van heel jonge

datum. V66i’ 1930, was iij van practisch geen betekenis

en o.a. de meeste werktuigmachines moesten worden in-

gevoerd
3).
Japan had toen een andere bron van inkomsten

uit zijn enorme export, van textïelproducten. Omstreeks

die tijd namen de aanvankelijk slechts schuchtere pogingen

van diveëse Oostaziatische landen om te industrialiseren
vaster vormen aaii. Men begon met het zelf vervaardigen

van textielwaren op industriële grondslag. Japan moest

het roer tijdig omgooien en het probeerde het te verwachter
verlies aan textielexport goed te maken door het prou-

cereri en expoëteren van textielmachines. Tussen 1930 en

1940 breidde het productieprogi’am’ma zich uit en om-

streeks 1940 produceerde de Japanse machine-industrie

naast spinmachines en electrische weefgetouwen ook ma-

chines van het mijnwezen, electromotoren, verbrandings-
motoren, electrische installaties voor hoog- en ‘iaagspan-
ning, drukkerijmachines en een groot aantal werktuig

machines. In 1949 bedroeg de textielexport nog 43 pCt
van de totale export. Waarschijnlijk zal dit percentage

wel afnemen en dt van de machine-export daarentegen

toenemen. Sedert 1930 heeft er in de industriële productie
een aanmerkelijke verschuiving plaatsgehad naar de pro-
ductie van machines en metaalwaren. De staalproductic
en het verbruik van staal w’as in 1940 ten opzichte van

1930-1934 bijna ‘erdrievoudigd, de machinepi’oductie

zelfs vervijfvoudigd.

Na de oorlog verkeerde de Japanse machine-industrie

in een desolate toestand. In Augustus 1945 was ongeveer
48 pCt van cle productiecapaciteit van w’erktuigmachines

verwoest. Dooi de na-oorlogse inflatie was men niet in

staat veel kapitaal te steken in impoi’ten van kapitaal-
goederen. Van de totale importen in Japan tussen Sep-

tember 1945 en eind 1949 werd maar 0,4 pCt besteed aan
machines.
Het is daarom opmerkelijk, dat desondanks het herstel
toch snel vordert. Dit blijkt o.a. uit de export. Van de

totale expoi’.t vertoont de machine-export, na een aan-
vankelijke aarzeling, in .1949 de sterkste stijging. 1-Jet
aandeel van de machine-export in de totale export bedroeg
voor de jaren 1946; 1947, 1948 en 1949 resp. 5,2, 4,1, 4,5

en 10,6 pCt. Japan ‘is bezig het geïndustrialiseerde land
van het Verre-Oosten te worden. V66r de oorlog lieten de Japanse producten, wat de kwaliteit aangkat, veel te wensen over. Thans schijnt dat beter te zijn en daar, de
prijzen scherp concurrerend gesteld worden moet ‘het
onze industrie wel zorg baren wanneer men de kansen –
vooral

0
1
)
de Aziatischè markten – calculeert.

De Verenigde Staten.

De Verenigde Staten produoeren alle soorten machines
en het land kan geheel in de eigen behoefte voorzien. De

import mag geen naam hebben en het lijdt geen twijfel,
dat men, wanneei’ die importen om de een of andere reden
mochten uitblijven, zelfs ook daarin zou kunnen vdorzien.
De productiecapaciteit van de machine-industrie in de

Verenigde Staten was in 1948 reeds 56 pCt groter dan die
van 1939. Tussen 1948 en 1953, gedurende vijf jaren dus,
zal met investeren in de industrie worden voortgegaan..
Verwacht wordt, dat in die jaren voor $ 40 mrd geïnves-
teei’d zpl woi’den in gebouwen en outillage. Drie-vierde
deel van de te investeren bedragen zal benut vorderi

voor vervanging en vernieuwing, terwijl één-vierde deel

Bij ons in Nederland is dit ook
1111
nog het geval.

18 April 1951

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERiCHTEN

299

voor uitbreiding bestemd is
4
). QQte vevachten afneiing
van geproduceerde investeringsgoederen (machines) voor

eigen gebruik zal een enorme productiecapaciteit vrij

maken.en het aanbod op de wereldmarkt zal daardoor

evenredig toenemen. De samenstellers van het rapport
van de ,,Economic and Social Council” verwachten uit

dien hooîd’voor de Europese machinefabrikanten een zeer
sterke concurrentie. inmiddels hebben de Korea-affaire
en alle daaruit voortgekomen consequenties het productie-

patroon van de Verenigde Staten veranderd. Men mag

aannemen, .dat de te verw’achten concurrentie van dit
land nu wat milder zal uitvallen.

d)
Het aandeel i’an i\Tedcrland.

Onder c wezen wij er reeds op, dat de Nederlandse

export van machines na de oorlog sterk is toegenomen.
Flet Nederlandse aandeel in de wereldexport nam daaren-
tegen niet toe. De wereldexpot steeg ni. naar verhouding
iets sterker dan cle Nederlandse.

Vergelijken we nu de vôéroorlogse verhoudingen dan
kunnen we het volgende constateren.

De Nederlandse metaalnijverheid was vôôr de oorlog
onevenwichtig opgebouwd, hetgeen o.a. blijkt uitde
verhouding van geïmporteerde en geëxporteerde machines.
Voor alle Westeuropese landen liggen de verhoudingen

gunstiger. De grote Nederlandse import van machines
bewijst, dat wij ook hij cle voorzieping in onze binnen-
landse behoefte achterblijven. Wanneer we een verge-

lijking maken met eveneens kleine landen, dan valt het
op, hoe ongunstig de verhouding vn de machine-invoer
ten opzichte van de machine-uitvoer wel is.

TABEL G.

In- en uit coer ç’an machines in 1937 in Nederland en enige
ander landen.

Invoer

Uitvoer

Verhouding

__

tussen in- en
(in lii! n gici)

‘iii tvOer

Nederland

. . .

90,0

aO,7

2,94
Zweden

81,0

80,9

‘1,01
Zwitserland

28,1

715

0,89
I)eneniarken

. .

26,4

4,15

Thans, na cle tweede wereldoorlog, is de importquote
van sommige machinesoorten nog altijd zeer hoog. Noemen
we slechts allerlei werktuigmachin es (ons eigen productie-
programma van deze machines is nog altijd zeer mager),
textielmach i nes, houtverwerkehde machines, Jederverwer-
kende machines, etc. De verhouding machine-invoer ten
opzichte van machine-uitvoer is na de oorlog nog ‘maar.
weinig verbeterd.

TABEL 7.

Verhouding tussen de j\Tederlandse
l.fl
en UiWOer ean
machines.

1936

……………………..
2,98
1937

……………………..
2,94
1948

……………………..
267
1949

………………………
0,52
1950 ‘le helft

………………
2,59

W0 moeten hierbij evenwel opmerken, ddt ‘cle na-
oorlogse cijfers nog wat gef!tteerd zijn. Enerzijds wordt
dit veroorzaakt dooi’ het feit, dat door de vervanging van
verouderde macl’iines en door de grote vraag naar machines
als gevolg van de industrialisatie, de importrekening nog

zwaar belast moet worden. Anderzijds is dooi’ de gelijk-
tijdig ruimere behoeftebevrediging uit de eigen fabricage,

‘)
Bron:
Report of the Economie and Social Council,
‘EV/ECE/TM/
38 d.d. 30 April 1949,
bIs.
24 en 25.

de exportquote nog laag. Wanneer de eigenbehoefte niet

zo groot meer is, zal de export aanmerkelijk kunnen toe-

nemen. Ziet men de cijfers aldus, dan is hei verkregen beeld nog niet zö ongunstig.

Relatief genomen is cle export. van de Nederlandse

machine-industrie bij andere landen achter gebleven. Ge-
roofde, zwaar beschadigde en verouderde outillage, resp.
het gebrek aan kapitaal zijn daaraan niet vreemd.

Inmiddels hebben we hier niet stil gezeten en is in

het raam van het industrialisatieschema het productie-

programma uitgebreid. Wanneer de aanlooptijd v9n cle
vele nieuwe bedrijven achter de rug
i
s
en de vele
uitbreidingen van reeds bestaande bedrijven een feit

zijn geworden, dan mag men verw’achten, dat de Neder-

landse machine-industrie bij een gedegen inspanning in

staat zal zijn haar vooroorlogse aandeel in de wereld-

export niet alleen geheel te herwinnen maar oolc ruim te
overtreffen.
\\Te

staan hier in Nederland weliswaar voor een zware

taak. Alle landen breiden hun machineproductic uit en

alle landen willen hun export vergroten. Neemt men
echter iii aanmerking, dat tot nu toe het Nederlandse
aandeel van de wereldexport (zie tabel 1) klein was, klein
vooral ook in vergehijlcing bijv. met dat van Zweden en
Zwitserland, dan mag’ men wel aannemen, dat het ver-
overen von eeirotr aandeel mogelijlc moet zijn.

Samen Qatting

In het bovenstaande hebben ive gezien, dat sedert 1913
de totale w’ereldexpot’t van machines voor 80 pCt werd

verzorgd dooi’ slechts drie landen : Groot-i3rittahni6, J)uitslancl en cle Verenigde Stateh. Na de oorlog was

Duitsland als leverancier aanvanlcelijk zo goed als uit-geschakeld; doch toen leverden Groot-Brittannië en de
Verenigde Staten samen meem’ clan 80 pCt van de wereld-

export van machines. Duitsland komt als leverancier
langzaamaan terug. Ongeveer in gelijke mate als Duits-land zijn aandeel gaat herwinnen, verliezen Groot-BFit-
tannië en de Verenigde Stalen; gezamenlijk behielden dc

drie landen ook na de oorlog ongeveer 80 pCI van cle
wereldexpoi’t.

Voor de jaren 1913 tot en mt 1948 kon voor de drie
landen een niet onaanzienlijke richtingsverandering van de export worden vastges tela.

Vervolgens werd voor Groot-Brittannië, Duitsland., cle
Verenigde Staten, Japan en Nederland nagegaan, w’elke
perspectieven zich voor de naaste toekomst bieden.
Er werd geconstateerd, dat de Nederlandse metaal-

nijverheid tot nu toe zeei- onevenwichtig w’as opgebouwd.
Aan de hand van import- en expoi’tcijfers werd dit, in
vergelijking met dezelfde cijfers voor Zwitserland, Zweden
en Denemarlcen, aangetoond. Tenslotte komen we tot de
conclusie, dat cle Nederlande machine-export voor een
moeilijlce taak lcomt te staan en aan een zware concurrentie

het hoofd zal moeten bieden. Alle landen industrialiseren –
en wènsen hun export te verhogen. Vele landen hebben
op ons land een behoorlijke voorsprong.
Neemt men in aanmerlcing, dat het Nederlandse aandeel

in de wereldexport van machines, zowel vôér de oorlog
als daarna gering is – slechts 1,5 pCt – dan kan men
wel aannemen, dat hij een gedegen. inspanning, goede
kwaliteit, lage prijzen en voortvarend koopmanschap, liet Nederlandse aandeë.l vergioot kan worde’n. Wanneer liet
ons gelulct het’ niveau van Zweden of Zwitserland te be-
reiken, zal de export van Nederlandse machines zelcer nog
kunnen verdubbelen.

l)elfl;.

.1′. P. Bi.rriC\’1:L1

300

ËCONOMISCB-STATLSTISCHE BERICHTEN

18
April 1951

LONDON LETTER

::: ::::
1::::

£

1,000
Distributed

Do you remember the game of ,,put and take”? The only
implement needed. was a specially engraved six-sided top

which was spun and which showedwhether the spinner was

to put one, two or all or to take one, two or
all.
This game

must have been popular just about the time that Mr.

Galtskell was a boy. Now, as Chancellor he has re-introdu-

ced the spinning top, but times have changed and the law

of averages no longer appijes. Only the fierce necessity of

large scale ‘roarmainent. Defence is to cost another
£
337

millions, civil defence an extra £ 15 millions at least,

capital expenditure on capacity for defence production an
additional £ 45 millions, and stockpiling of food, raw

materials and strategic suppliés a further £ 130 millions.

The decision to. re-arm is costing this year some £ 527

millions more than defence lastyear. Thatis about £ 10.10s.
per head.

In my London Letter of March 2, T suggésted an almost

certain increase in the company taxation, a tightening
up of purchase tax, and the possibility of additional

income tax. The spinning top bas come down with a ,,put”

for each of these. Profits tax has to ,,put” a net amount

of £ 65 millions, income tax a net sum of £ 82 millions,
and purchase tax anothe £ 141 millions. A change in the

method of charging depreciation will bring the Chancellor in
another £ 170 millWns, but he will have to wait until
1952-53 for that. These are the.main changes, except for

an ‘additional 4 d. tax on a gallon of petrol, bringing the

price up to 3 s. 6 d. per gallon. This, the Chancellor claimed,
was lower than in most European countries. This claim is

cold consolation and irks me since T recently paid my

motor tax of £ 17.10 s. for a 14 h.p. car.

The chief surprise of the Budget was that the tdp came
ddwn with a ,,take” or two. Old age pensioners are to re-
ceive a weekly 30 s. instead of 26 s., but how they are to
live on that, 1 just do not know. Married men. are to be allowed an extra £ 10; this means that they will pay tax
ôn £ 10 less than before, so that if they are paying at the
full standard rate they will be relieved of a tax liability
of £ 4.15 s. in a year (ten tines 9 s. 6 d., the standard rate)

but they will have to pay extra on the steps before reaching
the standard rate. This additional tax comes to £ 6.5 s.,
so that in the end the rnarried man, just paying the stand-
ard rate is mulcted of £ 1.10 s. Does this seem a trifle

involved? The simple game of put and take could he quite
complicated, if you remember. Married men with children
will also pay less tax, for they are being granted relief

from tax en £ 10 for each child. And on Tuesday night,
each of us was trying to vork out the chnges resulting
from this ,,put and take”. My secretary,says she worked
hers out quite easily if gloomily, for being unmarried,

she is allowed to put without any take. Well, well.

Since company taxation changes are the most important

.p.art of Budget, they must be considered in detail. Profits
tax is levied on profits at a rate of 50 per cent. (formerly
30 per cent.) and a rebate of 40 per cent. (formerly 20 per

cent.) is granted on profits not distributed. This means, in effect, that profits tax is raised on distributed profits
at 50 per cent. and on undistributed profit at 10 per cent:
(unchanged). Now the term ,,undistri)Njted profits” bas

a very peculiar meaning, as any industrialist will agree. It

includes for insiance, the tax on distrihuted profits and on
undistributed profits. This is ân example of the old puzzle
of how the hare could catch the tortoise, if the latter.had
a start An eample, and some patience will make the

matter dear. –

Undistributed profits

…………’

555-
1
2

at 50 per cent. on distributod

profits

……………………500

55
1
2

Tax aL 10 per cent. on undistributed

profits
(E
555k)

…………….55

(approx.)

NIL

The tale of tax is not cmplete, for shareholders re-

ceiving distrihuted profits must pay income tax. Assuming

this to be at the standard rate of 9 s. 6 d. in the £., the

deduction will be £ 475, leaving shareholders with £ 525

out of the original £ 1,555-. Thus, the tax en a company

distributing wholly is 13 s. 3 d. in the E. This is, of course,
an extreme example. Let us take the other extreme, where

the company distributes nothing.

Gross profit ………………….£ 1,555k
Undistributed profit …………….- 1,5551

Tax at 10 per cent. on undistributed

profits

……………………155k

(approx.)

1,400

This company cannot put this sdm of £ 1,400 into reserve
for it has to pay income tax on that amount. (In the earlier
example, the company had to pay income tax but was able
to recoup it from its shareholders). Our company must
therefore pay £ 665 in income tax, leaving £ 725 to be
ploughed back into the business. The Chancellor takes
10 s. 6 d. in the £ 1 (.5275) from this abstemious company.

No wonder that company directors emit hollow laughs -‘
if nd ruçler noises – when they are told to plough profits

back. ”

rçh
e
decision to re-draf t the principles of depreciation

allowances will command general approval. As they stood
– and n’ill stand for another year – 40 per cent. of capital
expenditure could be written off for depreciation in the

first year of the new asset’s life. rflle remainder was amort-
ised during the rest of its life. When the new regulations
come into force — it is really the previous rules being re-
introduced — depreciation will be applied on a more even

soale, whatever method of depreciation is used. The effect
of the 40 per cènt. rule was to grant a ban interest-free
for re-equipment or for ex-tension. At one time, this was

desirable, but indiscriminate extensions are an unjustifiable
luxury, because of their demand on materials and man-
power for constru’ction and for later running An example
will make the interest-free ban aspect dear. An asset

costing £ 100 is purchased. Assume that the a5set bas a
total life of five years and thatit h’as no scrap value at
the end. Under the 40 per cent. rule, depreciation of £ 40

‘will be allowed in the first year, and an average of £ 15
per annum for the next four. Under the revised rule, the
averag for the five years will be £ 20 per annum. It will be
seen that in the first year, companies— and private indivi-
duals – paid tax on £20 less than they would have done, and
that the Chancellor received back tax on £5
(
20—s 15)

on each of, the succeeding years. This paying back process

could be important iQ time of changes in tax rates. 1f tax
on £ 40 is allowed when tax is 10w, and the tax on £ 5
rdpayments is levied when tax is high, the Chancellor stands

to gain. .Wait till the industrialists wake up to that one.
The game of put and take is over. The old age pensioners,
and the married especially those w’ith farnily responsibilities,
have ,,taken”. The single and corporations. have had to

,,put”. Those who want luxuries such as cars, will have to

18 April 191

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN

301

pay additional purchase tax and more petrol duty. Radio

sets, television ;eceivers, and household electrical applian-

ces will be more heavily taxed. This seems to be fair even

to the Tories, whose main attack is to asic for unspecified
reductions in Government spending. –

,Nationalised transport will have to pay. more for oil

and petrol. This, according to the Chancelior,
will
not, of

itself, lead to higher fares. Obviously, the undertakings

will be forced to provo the necessity of asking for higher
rates later on, since they cannot absorb this extra burden.
They are already making large losses. What could be
fairer than to make private transport pay more for com-

peting with the State, and to make the State’s minions

bear the odium of raising charges?
Londen, April 13, 1951.

HENRY JIAKE.

P.S. Patients under the Health scheme will pay half the

cost of false teeth, except children and expectant

mothers, and half the cost of spectacles (eyes, for

the use of) except childrén. And thea the authorities
tell us that they are encouraging tourists in this
festival year.

– BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES

Beëindiging der belastingheffing over

schijnwinst met betrekking tot

voorraden?

liet bedrijfsleven is misschien etgerrnate bevrijd van
het schrikbeeld van de heffing van belasting over te ver-

wachten grote schijnwinsten. De Minister van Fincnciën
heeft de Tweede Kamer door middel van een Nota inzake
de fiscale winstbepaling doen weten, dat hij bereid is de
mogelijkheid te openen, dat met ingang van het boekjaar
1950 aan ondernemers, behorende tot nader aan te wijzen bedrijfstakken, op verzoelc wordt toegestaan over te gaan
op een nieuw systeem van waardering van de voorraden.
Het nieuwe systeem komt in principe hierop neer, dat

men de voorraden
01)
de balans per ultimo 1950 en daarna
mag waarderen tegen dezelfde prijzen als die, welke hij
de halansvaardering per ultimo 1,949 zijn gehanteerd.
Tegen de achtergrond van de in 1950 voor een aantal
gron dstoffen ingezette prijsstijging komt deze maatregel
juist op tijd om de precair lijkende financiële positie van

vele bedrijven enige verlichting te bezorgen. Nog veel
grotere schijnvinsten zijn echter in 1951 te verwachten.
Indien ook deze, hoewel noodwendigin het bedrijf vast-gelegd, zouden worden belast, zouden de financierings-
problemen in sommige bedrijfstakken bij kans on oplosbaar
w’orden. De ondernemers in- zulke bedrijfstakken zullen
de Minister dan ook zeer erkentelijlc zijn voor het verdrijven

van deze spookachtige visioenen. De bedrijfsecononiie, c.q.
de practijk wijst drie wegen aan, wOlke, zij liet in verschil-
lende mate, leiden tot een winstherekening, waarbij schijn-
winsten worden geël imineerd, al. de vervangingswaarde-
leer, het vervangingskoopstelsel en het lifo (=last in –
first ou t)-systeem. –

j.
Verc’angings(Paardeteer.

\olgens de vervangingswaardeleer wordt de winst ‘he-

relcend als ‘het verschil tussen de opbrengst en de ver-
vangingswaarde van het verkochte’ op het moment van

de ruil. –
Dit verschil is de bedrijfswinst, bepaald door het prijs-
veisch ii tussen irikoopmarkt en verkoop markt. Daarnaast
is dan nog ,,wïnst of verlies” mogelijk, welke in de zin van
de theorie niet tot de bedrijfsresultatén wordLgerekend,

al. het verschil tussen de vervangingswaarde
01)
het mo-

ment van de ruilen de prijs, waartegen de vervanging
vroeger of later w’erkelijk heeft plaats gevonden. Indien

deze verschillen positief zijn, worden ze als prijsverschillen
gereserveerd; indien ze negatief zijn, worden ze op de aldus
gevormde reserve in mïndQring gebracht en, indien deze

reserve prijsverschillen’) uitgeput mocht zijn, als verlies

geboekt.

Bij balansopmaking vordt de voorraad op de balans

0
pen omen tegen de vervangingswaarde onder afhoeking

van waardeverschillen op de reserve prijsverschillen en
eventueel bij nadelige, verschillen als verlies, wanneer de
reserve ontoereilcend mocht zijn..
De fiscus zal tegen dit systeem wellicht twee beden-

kingen hebben, nI. dat het vrij moeilijk te controleren is

en dat speculatiewinsten/verliezen, welke kunnen ontslaan
doordat het moment van werkelijke vervanging afwijkt

van het moment van de ruil, huilen de winst w’orden

gelaten. Speculatieverliezen kunnen – echter ten laste

van de winst komen voor zover zij de vroeger gereser-

veerde winsten overtrffen.

II. –
Veroangingshoopstelsel

Bij het vervangingskoopstelsel wordt de winst berekend
als het verschil tussen de opbrengst en de prijs, w’elke bij
de feitelijke vervanging moet w’orden betaald. Dit idee
wordt practisch gerealiseerd door het eenvoudige principe

van de ijzeren voorraad. Daaronder is te verstaan de voor
raad, welke op basis van de omstandigheden op de inkoop-
markt en van het verbruik op de balansdaturn steeds in
voorraad moet zijn ter waarborging van het bedrijfsproces.

1-let behoeft geen betoog, dat er naar gestreefd moet worden

deze ijzeren voorraad op de balansdatum inderdaad ter
beschikking van het bedrijf te hebben. Door nu eenvoudig
deze ijzeren voorraad steeds voor dezelfde waarde op de
balans op te nemen, wordt de invloed van waardevei-ande-

ring van de voorraad op de w’inst geëlimineerd en wördt
automatisch bereikt, dat bij de winstberekening de op-

brengsten en de kosten van de feitelijk afgesloten ver-

vangende inkooptransacties tegenover elkaar w’orden ge-
steld.

in plaats van de (fictieve) vervangingswaarde op het
moment van verkoop treedt hier dus de vervangings-

waarde op het moment, waarop werkelijk vervangen wordt,

eeft grootheid, welke door de eenvoudige technische uit-
voering van het ijzeren-voorraadprincipe tevens op een-
voudige wijze kan worden gecontroleerd. Dit voordeel van
eenvoudige contrôle gaat echter enigszins te niet, omdat
een onzeker elei’nent optreedt in de vraag, hoe groot de

ijzeren voorraad moet w’orden gesteld. De invloed- daarvan
wordt duidelijk wanneer de werkelijke voorraad op de
halansdalum afwijkt van de ijzeren voorraad, waai-bij het
vooral gaat om de bepaling van het tekort op de voorraad.
De (eenvoudige) regel is dan, dat de waarde van de eind-
voorraad wordt vastgesteld op het verschil tussen de vaste

waarde van de ijzeren voorraad en de vervangingswaarde
op de balansdatum van het ontbrkende deel. 1-1ieruit volgt,
dat het bedrag van de jaarwinst in geval van een voorraad-
tekort afhankelijk is van de grootte, waarop de ijzeren
voorraad is vastgesteld en van de (fictieve) vervangings-
waarde
01)
de balansdatum.
De eerste factor staat ongetwijfeld onder invloed van
begroting, van schatting dus,. terwijl voor de tweede dus
toch, zij het ook slechts één maal per boekjaar de (fictieve)

vervangingswaarde op een bepaalde datum ten toiele
komt. De bezwaren, welke de fiscus uit contrôle-oogpunt
tegen de vervangingswaardeleer kan hebben, zijn hij het
vervangi ngskoopstelsel ongetwij felci in veel mindere mate
aanwezig.
Een yoorraadsurplus ten opzichte vara de ijzeren voor-

1)
Of cle l)enalfling reserve prijsverschillen” wol verantwoord is,
blij ve hier J)UitCfl beschouwing.

302

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18
April 1951

raad is veel minder interessant: feitelijk is dit een hausse-

positie, die, behoudens verlieskansen, de bedrijfscontiduï-

teit niet bedreigt, en daarom geen aanleiding behoeft te

zijn tot bijzondere actie. Waardering tegen de laagste van

kostprijs of vervangingswaarde is hiervoor wel de regel.

Voor de waardering van de ijzeren voorraad wordt dus
steeds dezelfde hasisprijs gebruikt. Evenals in principe bij

de vervangingswaardeleer zal een daling van de vervan-

gingswaarde beneden deze basisprijs tot het boeken van

verlies door verlaging van de basisprijs moeten leiden. in

de practijk ziet men dan ook veelal bij langdurige toe-

passing van dit principe de voorraad te boek staan tegen
de laagste prijs, die ooit is voorgekomen.

Dat stijging van cle vervangingswaarde niet mag leiden

tot hetboeken (en uitkeren) van de daardoor verkregen winst is duidelijk; de winst is
01)
hetzelfde moment in de voorraad

vastgelegd en daardoor niet meer beschikbaar voor con-
sumptie. –

III.

Li/ostelsel.

liet lifosysteem verklaart eigenlijk zich zelf: bij de winst-

berekening wordt tegenover de opbrengst steeds gesteld de prijs, waartegen het laatst gekocht
is.
Ook hier is een
winstberekening per transactie niet nodig. Door middel

van waardering van de eindvoorraad in de veronderstelling

dat die voorraad in de eerste plaats stamt van de voorraad,

‘die er aan het begin van het jaar reeds was en, indien de

eindvoorraad groter mocht zijn, dit meerdere stamt uit
de aankopen gedurende het jaar, wordt hetzelfde bereikt.
De eindvoorraad wordt dus op de balans opgevoerd tegen
dezelfde waarde als op de voorafgaande balans, wanneer

deze gelijk aan of kleiner is dan de beginvoorraad. Indien

de eindvoorraad groter is, wordt het meerdere tegen de

kostprijs opgenomen.
1-let is nu dit systeem, dat:voortaan hij cle fiscale winst-

berekening door nog aan te wijzen bedrijfstakken op ver-

zoek mag worden toegepast. De Nederlandse fiscus kwam

hiertoe anno 1951, de Amerikaanse voor de inkomstenhe-

Isting reeds in de Revenue Act anno 1988!

Theoretisch is het het minst perfecte; het heeft echter

ongetwijfeld het voordeel van eenvoudige controleerbaar-
heid. Er zijn theoretisch bedenkingen mogelijk, welke,
bovendien grote practische consequenties hebben. Wij zul-
len ons hierna met enige daarvan bezighouden.

1. 1 Vaardering tegen lagere markt prijs.

Het eerste dat opvalt en het
g
een ook uit de Nota van

de Minister van Financiën gelezen kan worden, is, dat de
voorraa’d
uitsluitend
tegen de aankoopprijs moet worden

opgenomen, hetzij een oude, hetzij, bij voorraadtoeneming,

een recemite.
Van de oude waarderingsregel :,, de laagste van kostprijs
of marktprijs” is dus de laatste component als alternatief

uitgesloten. Daarbij moet in aanmerking worden genomen,
dat de nieuwe methode dutirzaain moet worden gevolgd,

een gebruikelijke fiscale eis, welke . terugschakeling naar
het oude systeem onmoglijk maakt..
Dit betekent in concreto, dat de fiscus bij overgang tot
het lifostelsel niet mee wenst te delen in verliezen, ontstaan

door prijsdaling van de voorraad, indien en voor zovei
deze leidt tot prijzen, welke lager liggen dan die van het
basismoment, i.c. 1 Januari 1950. Onder het oude systeem

was een dergelijk niet gerealiseerd verlies in ovpreenstem-
ming met gezonde opvattingen ongetwijfeld een verlies.

Gezien het.hoge niveau, \vaarop de prijzen van vele goede-

ren zich i-eeds bevonden op 1 Januari 1950, is dit een he-
langiijke schaduwzijde, die voor vele ondernemers de keuze

moeilijk zal maken.

De billijkheid van dit fiscale standpunt is bovendien
niet in te zien. Gesteld, dat op de huidige prijsstijging weer
een prijsdaling volgt, waarbij het niveau van 1 Januari

1950 opnieuw bereikt wordt, dan is de totale winst over

de door deze op- en neergang bestreken jaren bij het nieuwe

en oude stelsel dezelfde. Het nieuwe stelsel bracht alleen

in de jaarwinsten een nivellering tot stand. De fiscus eist dus thans van het bedrijfsleveii tegenover

een concessie, welke in the long run geen concessie is, een

tegenprestatie in de vorm van het afstand doen van ver-
rekening met de fiscus van verliezen op voorraden door

l)rijsdaling beneden het basisniveau van 1950. Ongetwijfeld

is dit een ernstige schaduwzijde, welke echter op eenvou-

dige wijze veg te nemen zou zijn: men behoeft slechts

aan de zin uit de Nota. …… dat bij een naar omvang

gelijkblijvende voorraad op de eindbalans dezelfde waar-

dering wordt toegepast als op de beginbalans” toe te

voegen de ‘oorden’. ,,tenzij de rnarktprijs lager is”.

Meent de Minister, dat goed koopmansgebruik vanzelf-

sprekend medebrngt, dat een waardering •hoger dan de

niarktprijs daarmee niet te rijmen is? Een duidelijke uit-

spraak is zeker gewenst, te meer daar, voor zovei’ ons be

kend, ook de Amerikaanse practijk het alternatief van de
lagere marktprijs bij het lifostelsel niet kent. De Minister
heeft op dit punt alle gelegenheid het lifostelsel bedrijfs-

economisch te amenderen.
Overigens zij nog vermeld, dat d’e mogelijkheid om het
nieuwe systeem slechts te doen gelden voor een
deel
van

cle voorraad, vooral aan het hier behandelde zijn betekenis

ofltleent. Ondernemers, welke de kansen op verlies door

prijsdaling hoog schatten, vinden hierin een- mogelijkheid
tot risicobeperking.

2 Inoloed aan de grootte aan de beginaoorraad.
Een tweede bedenkin
g
is, dat elke voorraadgrootte op

1 Januari 1950 cri.tiejcloos wordt aanvaard, een scherpe

tegenstelling tot de beide eerste systemen. Daarbij moet

dan onderscheiden w’orden

een aoorraadsurplus.

Indien de heginvoorraad groter is dan de ijzeren voor-

raad, groter dus dan voor normale bedrijfsuitoefening

noodzakelijk is, verleent het lifostelsel uit de Nota meer
heschei’ming dan nodig is: Immers, de winst als verschil
tussen opbrengst en kostprijs van de surplus voorraad, weilce
feitelijk een speculatiepositie d la hausse betekent, kan zon-
der bezwaar na realisatie als uitkeerbare Winst wordenbe-

schouwc. 1-let verschil tussen vervangingswaarde en kost-

prijs behoeft in dit geval bij verkoop niet in het bedrijf
gebonden te blijven. Flier ligt dus.een theoretisch niet ge-
motiveerde mogelijkheid tot het vormen van een reële

stille reserve.
b. een aoorraadtekprt.

Indien bij stijgende prijzen en balanswaarçlering tegen
kostprijs de beginvoorraad kleiner is dan de ijzeren voor-
raad, is eigenlijk de winst over het voorafgaande jaar te

hoog berekend. Met de plicht tot vervanging van het ont-
brekende deel is dan geen rekening gehouden. Correctie in
volgende jaren is onder het lifostelsel niet mogelijk; het
bedrijf zit bij oplopend prijsniveau duurzaam met een
hogere balanswaarde van de voorraad dan het geval ge-
‘eest zou zijn bij de ,,juiste” voorraadpositie. De niet
door de fiscus aanvaarde verliezen,op de voorraad bij latere

prijsdaling beneden het niveau yaim de begindatum ireden
eerder op. Correctie van de fiscale winst over het vorig boekjaar, i.c. 1949, lijkt moeilijk aanvaardbaar voor de
fiscus, maar em zijn immers nog aanspraken van defiscus
op vroeger niet belaste winsten in de vorm •van de
Nieuwe Onbelaste Reserve. 1-loewel de consequenties
daai’van niet eenvoudig zijn të overzien, ligt hier misschien een mogelijkheid, welke te overwegen zou zijn. Wellicht is
een nieuwe gelegenheid, oni de aanspraken van de fiscus
op vroeger niet belaste en gereserveerde winsten te ver-

minderen, niet onwelkom.

18 A pui! 1951

ECONOMiSCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

803

1

il. Invloed van de grootte van de eind voorraad

a. een voo’rraadsurplus.

Hierover is niet veel te zeggen; het hierboven omtrent
een te grote. beginvoorraaci vermeld.e, geldt mm. éok hier.
11-let verschil is slechts, dat bij een oplopend prijsniveau

dit surplus hoger te boek staat, en dat de onder het lifo-

stelsel niet erkende verliezen door lagere marktprijs dan

de balansw’aarde eerder optreden;

b.• een voorraadiekort.

1-her stuiten we weer op een ernstiger bedenking, ver-
bonden aan het lifostelsel. Een lagere eindvoorraad be-
tekent feitelijk, dat behalve de inkopen ook een stuk van

de beginvoorraad, gesteld, dat deze van de juiste grootte

was, is verkocht, en dat als belastbare winst het verschil
tussen debij oplopend prijsniveau relatief hoge opbrengst

en de relatief lage balanswaarde geheel voor de dag komt.

1

her wordt ongetwijfeld nog belasting geheven over schijn-

winst. Daar komt nog bij, dat het tekort in het volgend
jaar aangevuld zal moeten worden tegen weer hogere prijs,

resulterend in duurzaam verhoogde halanswaarde. Ver-

lies bij prijsdaling, zoals gezegd niet verrekenbaar niet
fiscale winst, treedt weer eerder op. Een tweesnijdend
zwaard derhalve, dat als zeer scherp gevoeld zal w’orden,
omdat ongewilde voorraaddaling beneden het normale

niveau zeker niet altijd te voorkomen zal zijn. Plotselinge

moeilijkheden op de inkoopmarkt, onverwachte omzet-
stijging (indien voor export, zeer gewenst), brengen onver-
wachte fiscale verplichtingen met zich.

Wanneer w’e ons evenals ten aanzin van bedenking
sub 1 afvragen, of geen remedie mogelijk is voor de sub 2
en 3 behandelde punten, dan is het ântw’oord duidelijk.
Daarvoor is nodig niet een critiekloos a.nvaarden van de

aanwezige begin- c.q. eindvoorraden, doch zal onderschei-
den moeten worden tussen normale grootte en ihnormale
grootte van de voorraden. We komen dan tereéht bij ht
ijzeren voorraadprincipe. Toegegeven moet worden, dat
dit moeilijker wettelijk te regelen is, maar zou niet volstaan

kunnen worden met het wettelijk vastleggeri vaii de een-
voudige heginselen? Vindt de fiscus voor verantwoorde
,

uitvoering niet voldoende steun in de bekwaamheid van
Inspecteurs en Rijksaccountants? –

4. Stoffelijke samenstelling pan de voorraad.

Er is nog een vierde bedenking, welke echter ook hij de
andere stelsels niet eenvoudig in de wet is op te lossen en zich in verschillende bedrijfstakken in verschillende mate

zal voordoen.
Sommige bedrijven kunnen alternatief verschillpncle
grondstoffen verwerken. De keuze is bij regelmatig aanbod

uiteraard afhankelijk van de relatieve prijsverhoudingen.
Gesteld, dat deze zich wijzigen. Dan is het denkbaar, dat

het rationeel is grondstof
a
te vervangen door grondstof

b,
de voorraad van goed
a
wordt opgebruikt, een nieuwe


voorraad van goed
b
wordt aangelegd. Ook het lang niet
ondenkbare volledig wegvallen van het aanbod van goed

.a
heeft hetzelfde gevolg. De conseqientie zal zijn, wanneer
men de voorraad technisch en niet economisch, naar zijn
functie in het bedrijf, heziet, dat op goed
a
bij oplopend
prijsniveau een grote ten volle helastbare winst wordt ge-
boekt, welke echter onmiddellijk moet worden vastgelegd
in de nieuw te vormen voorraad van goed
b.
Ook in dit
geval zou belastingheffing van schijnwinst plaatsvinden. In deze algemene notitie kan hierop niet nader worden
ingegaan Met een op perfectionisme gerichte wettekst zal dit vraagstuk uiterst moeilijk op te lossen zijn. Met goede
wil van de zijde van bedrijfsleven en fiscus is wellicht veel
te bereiken.

Beoordeling.

liet lifostlsel is een grote verbetering, waarmee de Mi-

nister ongetwijfeld de erkentelijkheid van het bedrijfsleven
zal oogsten. De bedenkingen doen zich gevoelen, indien de

voorraden van de ,,ijzereri voorraad” zouden gaan afwijken.

Het is daarom van het grootste belang, de voorraden op de

halansdata zoveel mogelijk op het normale niveau te host-

den. Daarvan hangt het in hoge mate af, of nog in belaag-

rijke mate belasting over schijnwinsten zal worden betaald.
Het sub 4 gestelde probleem van de ,,kwaliteit” van de

voorraad, dat zich ook bijv. bij de ijzerenvoorraad theorie

voordoet, kan, indien geen oplossing mocht worden ge-
vonden, nog tot onverwachte fiscale verplichtingen leiden.

liet niet meer toelaten van waardering tegen .marktprijs, indien deze zou dalen beneden het prijsniveau van 1 Ja-

nuari 1050, is zeer te betreuren, aanvechtbaar en eenvoudig
te verhelpen.

lidfierclarn.

.

It. BurgerL.

AANTEKENING

De economische ontwikkeling van Chili

Chili, één van de belangrijkste staten van Zuid-Amerika,

strekt zich als een 4.$00 km lange kuststrook (18
0
-56
0
Zh.)
uit tussen de Cordilleras de los Andes in het Oosten en

cle Grote Oceaan in het Westen. De breedte van deze kust-
strook varieert van 110 tot 400 km; de oppervlakte be-
draagt 738.455 kin
2
. Chili is dus ruim 22 maal zo groot als
Nederland, doch telt slechts ongeveer 5,8 mln zielen.

Geografische indeling.

Het land is eigenlijk een deel van de Westelijke helling
van het .Andesgebergte; alleen in het Zuiden, bij Straat

Magelhaes, omvat het tevens een stuk van het Patagonisch
terrassenland. De bodemgesteldheid wordt dan ook groten-
deels bepaald door de Cordilleras, die het land in zijn gehele
lengte doorsnijden. –
Ruw geschetst kan Chili worden verdeeld in vi,jf geogra-
fische zones, die elk hun eigen betekenis hebben voor de
economische structuur. Het zijn

1. De woestijnzone, een bijna regenloos, zeer warm
gebied in het uiterste Noorden. Dit deel is van groot belang
door de rijkdom aan metalen en mineralen. –

-2. Daarna volgt, naar het Zuiden gaande, een zone,
die men semi-woestijnzone zoü kunnen noemen. 1

let is
een gebied met weinig regen, die dan nog vnl. in de winter-
maanden valt, maar waar met behulp van.irrigatie land-
bouw wordt bedreven. In deze streelc worden bovendien delfstoffen, zoals koper, ijzer enz. gevonden.

3. In het noordelijk centrale deel van Chili, de agi-ari-

sche zone, valt in de winter overvloedig regen. De zomers
-zijn er echter droog. De bodem is er vruchtbaar, zodat-de
natuurlijke factoren aanwezig waren om een belangrijk
landbouwgebied, te doen ontstaan. Tevens vindt men in

dit deel van Chili een goed ontwikkelde industrie, steenkool-
exploitatie en een kopermijn. 1

hiermede wordt verklaard,
w’aarom deze centrale zone het gebied van de grote ste-
den is. –

– 4. 1-let zuidelijk centrale gebied is gedeeltelijk niet
bossen bedekt. Voor het overige is er veel bouw- en gras-
land. De landbouw, maar vooral ook de veeteelt, spelen
hier een voorndrne rol.

5. Het zuidelijkste deel van Chili is een zone met dichte
woeste wouden, gletschers, bergen en fjorden. Het heeft
eei ruw klimaat en een schaarse bevolking. In het uiterste
Zuiden vindt men schapenteelt; dit is het land van de grote
schapen fokkerijen.

rr

804

ECONOMISCH-STA TIS TISCHE BERiCHTEN

18 April 1951

Landbowv.

Van de totale oppervlakte van Chili is ongeveer 55 pCt

volkomen ongeschikt voor de landbouw. De bodem wordt

voorts voor 19 pCt in beslag genomen door bos en oer-

woud, zodat 26 pCt of 19,5 mln ha voor bebouwing in
aanmerking komt. Van deze oppervlakte wordt slechts

12
a
15 pCt, d.i. ongeveer 3 mln ha, bebouwd; de rest

bestaat voor 20 pCt uit land, dat niet geëxploiteerd wordt
en voor 68 pCt uit met ongecultiveerd natuurgewas be-
dekte grond. Hieruit blijkt, dat het landbouwareaal nog

voor belangrijke uitbreiding vatbaar is.

Wat de bedrijfsmethoden betreft moet worden opgenierkt

dat over het algemeen op primitieve wijze wordt gewerkt.

1-Jet aantal tractoren en andere landbouwwerktuigen is

nog betrekkelijk gering. De productie staat dan ook op een

laag niveau. Van de arbeidende bevolking. is 33,5 pCt in

deze tak van bedrijf werkzaam, terwijl ze slechts 15,8 pCt

van het nationale inkomen opbrengt:

]-let voornaamste landbouwgebied loopt van Valdi-via
tot iets ten Nöordeh van Valparaiso. De belangrijkste

producten ijn : tarwe, gerst, haver, maïs en rijst. Voor de

eerstgenoemde drie producten volgen hieronder enkele

cijfers.

Jaar
Tarwe

*

Gerst

Haver

_____

lua

1 tOrnuen
_

ha

1
tonnen

ha

tonnen

1945-46 792.739

951.045 44.57777.886

80.128

84.096
1946-47 757.885

902.562 59.336

98.878

83.850

67.365
1947-48 818.667 1.071.216 66.890

It 1.061

92.612

72.228

948-49 867.232 1.113.484 66.150

93.785

99.820

85.235
1949-’50 834.552

904.806 55.465 101.032

98.963

57.266

Fruitteelt vindt men in vrijwel geheel centraal Chili.
Europese vruchtbomen gedijen in dit gebied voortreffelijk,

vooral in de koelere delen. Appelen, peren, pruimen en

perziken worden hier in grote getale geteeld. De warmere
streken van deze zone leveren sinaasappelen citroenen,

abrikozen en dergelijke vruchten op.

Van grote betekenis is de wijnbouw, waarvan de Zuid-
grens wordt gevormd door’ de 38ste breedtegraad. Chili
brengt uitstekende wijnen voort; de beste soorten zijn: te

vergelijken met Franse en Rijnwijhen. Een klein deel van
de productie wordt uitgevoerd.

De’hiIeense landbouw is niet in, staat om de groeiende industrie van voldoende grbndstoffen te voorzien, terwijl
hij tevens in.steeds mindere mate aan .de toenemende be-
volking de benodigde voedingsmiddelen kan verschaffen.

Mechanisatie, verbetering van werkmethoden en irrigatie
kunnen hierin verbetering brengen, evenals het aanleggen
van een goed wegennet en voldoende opslagruimten. De
Regering blijkt de laatste jaren een open oog hiervoor te

hebben, zodat enkele bescheiden stappen in de goede rich-
ting konden worden gezet. 1-let financieringsvraagstuk is
hierbij één van de grootste problemen, vooral als de export

stagneert of weinig oplevert. – –

Veeteelt.

De veeteelt wordt begunstigd door de voortreffelijke
weiden, zowel in de dalen als in het gebergte. De kwaliteit
van het vee is aanzienlijk verbeterd door de kruising met

Europese rassen tei’t behoeve van dé zuivelproducte.
1-Jet aantal runderen bedraagt ongeveer 2,5 mln en het
aantal varkens meer dan 0,5 mln. De schapenteelt is, be-

halve

op Chiloë, in handen van grote ondernemingen,
die in Patagonië in de Andesdalen schapenfokkerijen

hebben gevestigd. 1-let totaal aantal schapen wordt op
6 a 7 mln geraamd. Fliervan \voidt 40 pCt in-deze zuidelijke
streken aangetroffen. De schapenhouderij levert grote

hoeveelheden vlees, wol en huiden op, artikelen, die van

belang zijn voor de export.

1lJijnbouw.

Chili is het belangrijkste mijnbouwland ‘.an het vaste:

land van Zuid-Amerika. 1-let produceert bijna 2/3 van de

totale waarde-vande bodemschatten, die in dit deel van

de wereld gewonnen worden.
De eerste plaats op de productieranglijst neemt nog

steeds de
salpeter
in. De monopoliepositie van Chili op de
wereldmarkt voor dit product werd door de langs syntheti-

sche weg bereide stikstofmeststoffen teniet gedaan. In 1913

leverde het land nog 90 pCt van de totale wereidhoeveelheid,

heden ten dage nog slechts 8 pCt. De uitvôer van salpeter

bedraagt ongeveer 20 pCt van- de totale waarde van de

Chileense export. Uit het afvalloog van de salpeter worden
grote hoeveelheden jodium verkregen. Chili levert ongeveer

70 pCt van de wereldproductie van dit artikel.

Na salpeter is
koper
het belangrijkste mijnbouwproduct.

Wat de jaarlijkse productie betreft is Chili, na de Ver-

enigde Staten, het voornaamste koperland van de wereld.

Volgens de meest recente schatting van de wereldreserves

van kopererts, beschikt Chili over de belangrijkste koper-

reserves.

1-let grootste deel van het kopererts wordt in het land zelf gesmolten en in de vorm van staven uitgevoerd. De

koperexport maakt ongeveer de helft uit van de gehele
export naar waarde. In de Chileense kopermijnbouw is

het Noordamerikaanse kapitaal zeer sterk geïnteresseerd.

1-let beheerst ongeveer 90 pCt
van
de productie.

Sedert de eerste wereldoorlog worden in Chili ook
ijzer-

mijnen
geëxploiteêrd. Tot 1930 ging alle erts naar de Ver-

enigde Staten. De exploitatie was ol. in handen van de
Bethlehern Steel Co. Sinds genoemd jaar wordt evenwel
het ijzererts in ‘het land zelf verwerkt in een Siemens

Martin electrische hoogoven, gedreven door hydro-electri-
sclie energie. De opkomende nationale ijzer. en staalindus-
trie van Corral en 1-luachipato heeft zich in de laatste jaren

tot een niet te verwaarlozen deviezenbron voor Chili ont-

wikkeld. –

– Tot de weinige Zuidamerikaanse landen, die
steenkool

– lagen
bezitten, behoort ook Chili. De jaarlijkse productie

bedraagt ongeveer 2,5 mln ton. Van de,andere delfstoffen,
die indit land voorkomen, noemen wij: goud, zilver, man-
gaan, molybdeen, zwavel en keukenzout, terwijl tenslotte

nog gewezen dient te vorden op de zich uitbreidende aard-olieproductie in de Magallanes-zone.

Industriële ontwikkeling

– Eerst tijdens de eerste wereldoolog kwam de Chileense

industrie tot ontwikkeling, waarbij de Regering een be-
schermende politiek voerde met als doel het land autarkisch
te maken. Deze oniwikkeling is voor een belangrijk tieel
toe te schrijven aan de toepassing van de waterkracht, die

in grote hoeveelheid aanwezig is (hydro-electrische kracht).
Een tweede factor was de invloed.van de Corporacién de
Fomente de la Producciôn, een overheidsinstelling, die zich

ten doel stelt, de industrialisatie te bevorderen. Ze wordt
gefinancierd met belastinggelden en investeert jaarlijks onge- –
veer 600 k 700 mln pesos in productieve ondernemingen.

De tweede wereldoorlog stimuleerde de Chileense in-
dustrie in sterke mate, daar door de overal heersende
schaarste ook voor de producten van Chili een goede afzet-
markt bestond. – De belangrijkste industrieën zijn: de voe-dingsmiddelenindustrie, de textiel- en kledingindustrie, de
metaal- en chemische industrie en de leer-, rubber-, papier-

en houtindustrie. –
De industrie is voornamelijk geconcentreerd in de vier
grote steden, die hun bevolking in de laatste halve eeuw

vervier- of vervijfvoudigd zagen. –

Buitenlandse handel.
De handelsbalans van Chili, die

sinds 1920 alleen in het

y7?
1
*-.n’
-w

r

-”

‘-

;’

‘•5

‘. *.

(

18 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

805

jaar 1930 passief was, heeft ook tijdens en na de oorlog

een exportoverschot te zien gegeven, zoals uit het volgende

overzicht blijkt:

invoer

Uitvoer

Invoer

Uitvoer

uit

naar
Nederland
I
Nederland

1
mln gouden pesos)
I
(in mln gouden pesos)

1916

….
…….953,7

1.113,7

0,8

20,1
1947

….
…….
‘1.307,3

1.356,1

3,5

18,9
1948

….
…….
‘1.303,8

1.597,6

3,7

23,8
1949

………..
‘1.475,0

1.493,2

5,9

20,4
1950 (le helft)

.

576,5

615,9

3,2

1,8

De import omvatte in de laatste jaren in volgorde van
belangrijkheid voornamelijk: machines en •werktuigen, chemicaliën, metallurgische produten, transportmidde-

len, levensmiddelen, landbouwproducten, mijnbouwpro-
ducten, textiel en dios’lijke producten. Verschuivingen
hebben in de samenstelling van de invoer plaats gevonden,

vooral ten gevolge van de toenemende industrialisatie.
Als,voorbeeld noemen wij de gedaalde import van textiel,

resultaat van de uitbreiding van de nationale textielindus-
trie. In 1949 had een grote invoervan transportmiddelen,
ijzer, staal, machines en werktuigen plaats, mogelijk ge-
maakt’ door credieten van de Export-Importbank ter

waarde,van circa $ 50 mln. Bij de export domineerden de

mij nbouwproduoten. Deze maakten meer dan 80 pCt van
de totale uitvoer uit. Daarna volgden landhouwproducten
(10 pCt) en dierlijke producten (4 pCt).
Uit het onderstaande overzicht van de geografische
verdeling van de in- en uitvoer blijkt, dat.de Verenigde

Staten na de oorlog verreweg de belangrijkste handels-
partner van Chili zijn. In 1938 ging slechts 16 pCt van de
totale’uitvoer naar de Verenigde Staten, terwijl 28 pCt van
de inivôer uit dit land kwam. Ondanks het feit, dat Chili
een levendig hande1sverkeei met andere Zuidamerikaanse
Staten heeft (vooral, met Peru, Argentinië en Brazilië),

neemt toch Europa in ‘1948 en 1949 de tweede plaats in
op de ranglijst van handelspartners. Dit komt hoofdzakelijk
door de relatief hoge Chileense export naar dit wereiddeel.
De totale waarde van de uitvoer van de Europese landen
naar Chili bedroeg in 1949 276 mln gouden pesos, de import
uit Chili 479 mln. De Europese handelsbalans met diti and

leverde derhalve in 1949 een passief saldo op van 203 mln
gouden pesos.

In- en ui.U’oer naar landen.

(in procenten van de totale waarde)

Uitvoer naar:
194511948119491

Invoer uit:
19451194811949

Ver. Staten
57
53 49
Ver.

Stateu
. . . .
43
43

54
Zuid-Amerika

:.
’18
9 ’10
Zuid-Amerika ..
45
30

19
Overige landen
‘)
25
38
41
Overige landen
‘)
12
27

21

Totaal

……
.100!

1
001

1001
Totaal

……..
1

100
1
1001
100

1)
Hiervan maakt Europa hbt grootste deel urt.

Evenals in andere Zuidamerikaanse Staten het geval is,
begint Duitsland zich. in Chili weer een plaats op de markt
te veroveren. In de eerste helft van 1950 was d.e import uit dat land al meer dan tweemaal zo groot als in geheel
1949, toen zij 4,2 mln goudpesos bedroeg.
Nederland importeert belangrijk meer uit Chili dan het
daarheen uitvoert. De laatste jaren is er echter een duide-
lijke verbetering voor ons land waarneembaar. In 1950
was het deficit aanzienlijk geringer dan in de voorafgande

jaren. Ei’ werd toen voor f 6,5 mln uit Chili ingevoerd,
terwijl de uitvoer, f 3,5 mln bedroeg. De invoer in Nedr-
– land bestond in dat jaar voor ongeveer. 65 pCt ‘uit mest-
stoffen en voor bijna 15 pCt uit w’ol. De belangrijkste uit-
voerproducten

naar Chili waren machines en w’erktuigen

(28 pCt), vaseline, aardwas, pek (15 pCt), melkproduclen

(13 pC,t), glas, glaswerk, verven en vernissen.

De inçloed tan de herbewapeninj op de Chileense economie.

Zoals reeds werd opgemerkt, wordt de Chileense econo-

mie gekenmerkt door een klein nationaal inkomen en een

grote afhankelijkheid van het buitenland. Reeds vôér de

oorlog bedroeg de export ongeveer 30 A 35 pCI van de

nationale productie, een percentage, dat in de oorlogsjaren
verder is gestegen. Daarbij komt nog de eenzijdigheid van
het Chileense exportpakket. S’alpeter en koper maken hiqr-
van tezamen ongeveer 70 80 pCt uit, waarvan koper

ongeveer 50 â 65.pCt. Voorts komt 25 â 30 pCt van de

waarde van de export niet in het land terug als gevolg

van het buitenlandse kapitaal (vnl. Noordamerikaans),
dat o.a. de gehele kopermijnbouw beheerst; Amerika is

tevens de enige afnemèr van Chileens koper. Wanneer men
tenslotte bedenkt, dat Chili voor de aankoop van machines

en bepaalde grondstoffen grotendeels en van voedings-

middelen gedeeltelijk op invoer is aangevezen, dan blijkt
duidelijk van w’elk enorm belang de ‘opbrengst van de

export, dus van koper en salpeter, voor het Chileense econo-
misch leven is.
Toen dan ook in 1949 een kentering van de exportcon-
junctuur voelbaar werd, w’elke gepaam’d ging met een sterke

daling van de koperprijzen, leidde dit tot grote interne
moeilijkheden, welke tenslotte uitliepen op een devaluatie

van de peso. Deze maatregel ging gepaard met een alge-
mene aanpassing van de lonen aan de ingetreden prijsstij-
ging. Dooi’ middel van belastingverhoging werd getisacht
het inflatieprobleem op te lossen. De rentabiliteitsmoeilijk-
heden voor landbouw en industrie, die hieruit voortvloeiden,
waren echter van dien aard, dat deze verhoogd,e belasting-
dm’uk tot een d’aling vn de productie ging leiden,’terwijl
een en ander tevens niet bevorderlijk w’as voor het aantrek-
ken van de zo noodzakelijke buitenlandse kapitalen in
verband met de voortschrijdende industrialisatie.
De algemene herbewapening, na het uitbreken van het
conflict in Korea, bracht voor Chili een aanmerkelijke verbe-

tering van zijn economische toestand. Vooral de vraag naar
koper nam sterk toe, zodat de productie van dit artikel

tot een hoog peil kon worden opgevoerd. Ook ‘de uitvoer
van salpeter kon stijgen, doordat de concurrentiepositie in
verband met de doorgevoerde rationalisatie van het pro-
ductieproces, w’as hersteld. Dat de Chileense deviezenposi-
tie door die vergrote uitvoer tegen bevredigende prijzen
ten zeerste werd versterkt, zal duidelijk zijn. Deze ontwik-
keling zal uiteraard tevens een gunstige invloed hebben op de exportmogelijkheden naar dit land.

Jironnen’.,,The Soutli American T’Iandbook” 1950; Chili: An
economy in transition” hy
P.
T. Ellsworth 1945; ,,Economische
Voorlichting” 1950 en 1951; Dr R. L. Beukenkamp’. ,, De positie
van de landbouw in cle Chileense economie” in ,,E.-S.B.’ van 26 Oct.-
1949,
bIe.
853; ,,International Financial Statistics”, Februari 1951;
New Statesman Yearbook” 1950. ,

GELD- EN KAPITAALMARKT

Dc geitlinarkt.

De geldmarkt bleef gedurende de verslagweek zeer krap.
De w’eekstaat van De Nederlandsche Bank per 9 April
gaf een verdere daling van de deviezenvoorraad te zien,

ditmaal zelfs met f 59 mln. Tegenover de hieruit resul-
terende .aanzienlijke deviezenaankopen door de banken
staat gedurende deze maand slecht weinig aflopend schat-
kistpapier, hetgeen tot een krappe geldmarktpositie aan-leiding geft. 1-let gebrek aan liquide middelen verhindert
de banken nieuw’e jaarspromessen bij dé Agent van het Ministerie van Financiën te kopen en hierdoor dreigt de
maand April 1952 vrijwel geheel van vem’vallend papier
te worden ontbloot. Om hieraan tegemoe,t te komen heeft
de Agent deze maand, evenals in Februari jl., de mogelijk-


“GRAFIEKEN

De buitenlandse handel van Nederland.
(in niiilioenen guldens)

1.000

750
500

2s:-f

OL
19′.7

Bron:
C.B.S.

Invoer
1V

Uitvoer [


1949

1950

II

306

ECONOMiSCH-STA 7’JSTISCHE BERICHTEN

1.8 April 1951

tieid geopend bij hem jaarspromessen te köpen, tegen in

betaling gifte van papier, vervallend in September en Oc-

tober 1951 (waarvan aanmerkelijke bedragen uitstaan).
Uiteraard wordt de groter gelijkmatigheid, die hierdoor
in de schatkistpapierportefeuilles kan worden gebracht, door de betrokkenen wel op prijs gesteld. 1e geldkrapte

gedurende de afgelopen week demonstreerde zich in

disconto’s boven de 14. pCt. Voor de meeste termijnen

bedroegen de noteringen 1
9
/
pCt ‘laten, i/ pCt bieden.

Cali noteerde de gehele week het maximum van 17/
4
pCt.

Op de eerste dag van de nieuwe verslagweek kondigde
D Nederlandsche Bank een discontoverhoging van een

vol procent aan. T-let wisseldisconto werd van 3 op 4 pCt
gebracht, het promessendisconto van
34.
op 4-
2
t
pCt, de

voorschotrente in rekening courant van 34. op 54 pCt voor

particulieren en op 44. pCt roor anderen (wo. banken en

discontohandelaren).
Daar het renteniveau op de geldmarkt practisch geheel

afhangt van het door de Minister van Financiën vastge-

stelde disconto op nieuwe jaarspromes8en (momenteel

11 pCt) is het de gote vraag, of de Minister het nodig zal

oordelen de renteverhoging thans ook tot dit papier uit

te strekken. De kans hierop is o.i. niet zeer groot.

STATISTIEKEN

i)e kapitaalmarkt.

Flet aftreden van Generaal MacArthur heeft de vraag

acuut gemaakt, doch nog niet beslist, of de internationale
spanning al dan niet zal verminderen. Een overheersende
vredesmentaliteit is nog .niet onmiddellijk ontstaan; wel

sloegen de’ intern ation ale goederenmarkten reeds een da-
lende richting in. Anders dan in Walistreet was de stem-
ming op de Amsterdamse aandelenmarkt gedurende de

verslaweek vrij zwak, zoals uit onderstaande indexcijfers

blijkt.
De inschrijvingen op de nieuwe 84. pCt staatslening 1951

zijn niet meegevallen. Van het totale aangeboden bedrag

ad f 200 mln werd door het publiek slechts f 56 mln
opgenomen; het restant is geplaatst hij Rijksfondsen en

andere lichamen ten laste van zgn. voor-inschrijfrekeningen

bij het Rijk. De tegenstanders van de thans, in de vorm
waarin deze tot duverre is gevoerd, tot het verleden be-horende goedkoop-geidpolitiek kunnen er nu op wijzen,
dat de Minister met de renteverhoging te laat komt, ,,achter

de markt aan loopt”, terwijl de voorstandrs van hun kant kunnen zeggen, dat thans gebleken is, dt renteverhoging

niethelpt om schuldconsolidatie te bereiken.

6 April

13 April

1951

1951

• Aand.
indexeijiers

Algemeen

………………

157,6

155,7
Industrie ………………….222,0

2200

Scheepvaart ……………….. 176,8

174.4

Banken …………….. …….
.127,5

127,2

Indon. aandelefl …………….55,6

54,4

Aandelen’

A.K.0.

……………
……
173

1704.


Philips …………………..2504.

248
Unilever

………………..234.

2314.
HAL

………………….179f

179
Amsterdam Rubber ……….1244.

123
H.V.A. ………………….

1824.

1294.
Kon. Petroleum

…………300

3014.

Staatsobligatics

21 pCt N.W.S……………..

77
11
1
16

3-34. pCt 1947

…………..9(3j/

953/4

3 pCt In.vest.

13/16

95’/
3 pCt Dollarlening

………..iO2/.

J..c..

DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Vöornaamste posten in duizenden guldens)

00

.1.
0
0
bo
c
0
‘0a


E
5

u
00

66
0

0

19
Mrt
‘5il 1.1 92.511

952.392

2.420

275.522

87.700
27
Mrt
’51 1.192.616

944.515

2.466

276.116

101.174
2
Apr.
’51 1.192.607

929.566

2.301

291.418

110.813
9
Apr.
’51 1.1 92.259

924.130

2.071

276.021,

123.336
6
Apr.
’51 1.192.437

770.575

‘1.770

. 267.633

109.186

Saldi in rekening
courant

Cd
0
.

c-s
.0

gs

‘°c
S

19

1\Irt

’51
2.731.8162.213.906
123.212
1.385.507
338.331
104.468
27

Isirt

’51
2.761.246
2.201.032
81.741
1.385.506
367.387
104.631
2
Apr.
‘5,1
2.776.724
2.186.0541
72.820 1.454.544
397.677
108.316
9
Apr.
’51
2.722.925 2.228.531
103.755
1.454.544
433.560
107.840
16
Apr.
’51
2.687.976
2.075.6701
51.968
1.454.544
312.885
108.229

NÂT1ONkLE BANIC VAN BELGIË.

(Voornaamste posten in millioenen franos).

O
.0.0
O)
0
0.
3O
0
0.0

0
’00
0-
‘5)


0.5

12


.
4

.
.
0

0
0n
4
00.0
5′

1

Mrt

1951
30.308
.

757
1.375
7.011
15.864
33
9Mrt

1951
30.308
618
1.330
7.599
15.564
305
15
Mrt

1951
1
30.093
295
1.178 7.626
14.824
4-17
21

Mrt
1951
29.75-1
266
1.114
8.039
14.757
307
29
Mrt’
1951
29.471
2.104
989
8.006
13.758
546
5
Apr.

1951
31.206
249
941
8.217.
93.697
486


Rekening courant saldi
,

0

‘cl
..i.

.5′,o
0-

..Sg
.;
,o
CO
2
0.
r. E
.0
066
15

1
‘Mrt

1951
279
95.018
87.085
11
1.276

4.492
8
Mt

1951
279
05.221
813.483
8
1.20.1

5.057
15
Mrt

1951
316
94.005
.85.566
10
.1.553

5.192
21

Mrt

.1951
329
93.622
85.026
9
1.504

5.408
29

Tllrt

1951
.336
94.475 85.010
15
1.537

6.024
5
Apr.

1951
354
94.523
86.’122
99

• •
1.458

4.628

N.V. Koninklijke Nederlandsche Petroleum

Maatschappij’

gevestigd. te ‘s-Gravenhage

Fu. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Corns. v. d. Lindenstraat 22
AmsterdamZ.
• Tel. 25410

Onafh. Verzekeringsudv.

L0D S. BEIJTH

‘deskundige ter
zake
van:

Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel
Or anisatie Ondernemins-
en Bedrijfs’Pensioenfondsen
Aanpassing aan nieuwo wat
Pensioen-en Spaartoudsen

Koninklijke

Nederlandsche –

Boekd ru kkeriJ

H. A. M. Roelants

Schiedam

– Diversen –

Te koop
BUICK 1946,
in
uitst. staat, motor
’49,
licht-
grijs, open dak,
A.N.W.B.-
rapport. Prijs
f
6.500.—.
N.V.

Nedei-1. Rijnvaartvereeniging, Westerkade
2,
Rotterdam-C.

Zaterdag 21 April ver-

schijnt ,,Groothandel”

met een aan Oosten-

rijk gewijd nummer.

Aanvragen voor

proefnummers te

richten aan

H. A. M.
Roelants,

Postbus 42, Schiedam

De ondergetekende maakt bekend, dat
met ingang van 1 Mei 1951 bij de hier
na te melden kantoren de gelegenheid
zal worden opengesteld om de door haar
uitgegeven aandeelbewijzen en onder-
aandeelbewijzen Nrs 1 t/m 604.349 H,
voorzien, van talon en dividendbewij-
zen 93 t/In ,-96, om te wisselen tegen
nieuwe aandeelbewijzen en onderaan-
deelbewijzeri met talon en dividend-bewijzen 97 t/m 143. Voor deze om-
wisseling worden door de Vennootschap
geen kosten in rekening gebracht.

*
De nieuwe stukken zulJen, evenals de
oude, de nummers 1 t/rn 604.349 H
dragen. Om technische redenen zal
echter de uitreiking van de nieuwe
stukken geschieden ongeacht de num-
mers der daarvoor ingeleverde oude.

Er zal nar gestreefd woden hij aan-
bieding van 10 of meer ondéraandeel-
hewijzefi, daarvoor zoveel mogelijk vol-
ledige series nieuwe onderaandeelbe-
wijzen in ruil tc geven. Echter zal er
bij deze omwisseling géén gelegenheid

Aandeelbewijzen, welke gesteld zijn op
naam,
dienen, door tussenkomst van een
bankinstelling, uitsluitend ten ‘kantore
van de ondergetekende ter inwisseling te
worden aangeboden. .

Ten aanzien van
aandelen
Nrs 1 t/m

– bèsttian om voor een oud aandeel van
f. 1.000.— tien nieuwe onderaandelen
te ontvangen, of tien oude onderaan.
delen in te wisselen tegen een nieuw aan-
deel van f 1.000.—.

Ter bevordering van een snel verloop
van de omwisseling zullen de om. te
wisselen stukken reeds vanaf 23 April
a.s. bij de na te melden kantoren kunnen
worden ingeleverd, waarna op 1 Mci a.s.
zal worden begonnen met de aflevering
der nieuwe stukken.

*

Wij adviseren onze. aandeelhouders zo
spoedig mogelijk hun stukken te doen
omwisselen, aangezien de dividendbe-
wijzen 93 t/m.96 niet zullen worden aan-
gewezen voor enige dividendbetaling of
als claimcoupon zullen worden gebruikt.
(Het eerst volgend dividend zal worden
betaalbaar gesteld op dividendbewijs’ 97).

Aandeelbczijzen, welke aan toonder luiden,
kunnen in Nederland ter inwisseling
worden aangeboden bij:

604.349 H,
waarvan geen aandeelbewijs
in omloop is,
zal een vernummering plaats
hebben in de desbetreffende boekingen
in het register van aandeelhouders, van
welke vernummering de betrokken aan-
deelhouders per 1 Mei a.s. in kennis zullen
worden gesteld.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
Amsterdamsche Bank N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
Banque de Paris et des Pays- Bas te Amsterdam,
De Twentsche Bank N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, Heren Dunlop & Co. te Amsterdam,


Heren Dunlop’ & Philips te Amsterdam,
Heren Gebroeders Boissevain te Amsterdam,
Heren Heidring
&
Pierson te ‘s-Gravenh.age,
Heren Van der Hoop, Offers
&
Zoon te Rotterdam,
Heren Hope & Co. te Amsterdam,
Incasso-bank N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
Kas-Vereeniging N.V. te Amsterdam,

Heren R. Mees
& Zoonen ‘te Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
Heren Pierson
&
Co. te Amsferdam,
Rotterdamsche Bank N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
Heren SchilI
&
Capadose te ‘s-Gravenhage.

Inlich-tingen omtrent de eisen, waar-
aan de ter inwisseing in te leveren
stukken moeten voldoen i.v.m. het
Kon. Besluit Herstel Rechtsverkeer
en het Deviezenbesluit 1945, zullen
kunnen worden verstrekt door bovenge-
noemde bank- en credietiustellingen.

*’

‘s-Gravenhage, 16 April 1951.

N.V. KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE PETROLEUM MAATSCHAPPIJ.

307

Stet i9fad
Lt044

antiance

..,

.

HANDEL-MAATSCHAPPIJ

H. Albert de Bary & Co.
N.V.

AMSTERDAM-C.

HEERENGRACHT 450

.’

.

11e Bankzaken

.

.

K A P I T A A L ‘EN RESER V ES F. 24.500.000

:

.

.

.

.
•••.•.

Grote Levensverzekeringmaatschappij
te Amsterdam

heeft plaats voor een

JONG JURIST

Br. onder no. E.S.B. 16-3, bureau van dit blad,
Postbus 42, Schiedam.

BEDRIJFSECONOOM
Bij Econ.-Technol. Instituut kan m.i.v. 1 Mei
acad. medewerker worden geplaatst v. Bedrijfs-
economische werkzaamh. Vereisten: zelfst. rap-
porten opstellen, ervaring balansanalyse, kost-
prijsber., ondr'”h. m. industr. ondernemers. Aanv. salaris
f
4000.—. Br. onder no. E.S.B. 16-4, bur.
v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

-_

Voor
Nederlandse
deelnemers
organiseert
hef

CIHAN de inzendrng naar
de internationale

JAARBEURS
1
20AUG.- 20SEPT.1951

1 bAID

De grootste Jaarbeurs

te ! Ii IR (Turkije).
voor t .Midden-Oosten

•. De eerste Nederlandse deelneming aan een Turkse
jaarbeurs.
• Extra aarbeurscontingent uitsluitend voor deelne-
mers aan deze gemeenschappelijke inzending.
• CIEIAN regelt huur, ontwerp, opbouw en inrich-
tiig van de stands, in-, uit- en doorvoerformalitei-
ten, trsnspoi’t van alle expositiegoederen. • Aanmelding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk half
Mei a.s.

Alle inlichtingen telefoon 77.19.58 (K 1700)
Afd. Buiteni. Jaarbeurzen en Exposities. Kantoor 9-17 uur.

CENTRAAL INSTITUUT IER BEVORDERING V. D. BUITENLANDSE
HANDEL (CIHAN)

DEN HAAG – BEZUIDENHOUTSEWEG 64

ECONOMISCH-.

STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

ELECTRO-TECH NICUS
wenst van positie te veranderen. M.T.S.-diploma, mod.
,talen. Veelj, ervaring in binnen- en buitenland. Vol
komen bekend met de fabricage van Röntgen-appara-
ten. Bovendien op de hoogte van de productie van
chem.-cosmetische artikelen. Goed organisator. Ge-
wend leiding te geven in middelgrote bedrijven. Leef-
tijd 42 jaar. Prima referenties. Aanb. onder no. E.S.E.
16-2, biir.
v.
d. blad, Postbus 42, Schiedam.

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Rédactie en Administratie 38040. Giro 8408. Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor Belqië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ehonomie
4
Universiteitstraat, Gerit.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
/
26.— per jaar,
voor Betgik/Luxemburg
/
28,— per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische franco bij de Ban que de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening no 260.34.

Uniegebieden en Ôverzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—, overige
tanden! aS,— per jaar.

Abonnementen
kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
besindigd per uttimo van het kalenderjaar.
13

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeëdijk,
Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roetants, Lange Haven z4r, Schiedam (Telefoon 69300,
toestel 6). Advertentie-tarief
/
0,40 per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
o,6o
per mm (dubbele kolom). Lie administratie bekoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, ‘resp. 10 B. francs

Ook voor Beschikbare Krachten Is een annonce In
,,Economisch-Statistlsche Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandagsin ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.

Auteur