Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1769

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 11 1951

STATISTISCHE, BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDS CH ECONOMISC’H INSTITUUT

36E
JAARGANG,

WOENSDAG 11 APRIL 1951

No. 1769

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretari.s: A. de T’Vit.

S

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

S

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË

J. E. Martens; R. Miry; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; F. Versichelen.

S

Voor dc niet gesigneerde artikelen

is de commissie
van redactie verantwoordelijk.

De

aandacht

van de lezers wordt gevestigd
op

het bericht op blz. -274.

S

INHOUD
Blz.

En thans: de prijzen!
276

Een conditie voor Westèuropese integratie
door

Mr J.

Linthorst Ilomnan

.
……………
276

Wat bracht 1950 de Deense landbouw?
door

Jr

M.

K.

Hylkema

………………..
278

De coöperatieve beweging, internationaal
door

J.

P.

van

Netten

………………….
280

Ingezonden stuk:

De waardevaste obligatie’
doom

M. F.

van
Bommel
met naschrift van Ti.
Greidanus
283

Aan tekening:

Enkele statistische gegevens omtrent Ai’gen-

tinië III door 3. E. Spinosa Gatella

….
284

Mededelingen

voor

ecortomisten

.• …………
286

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………….
286

Statistieken:

Bankstaten

…………….. :…………
287

De

kolenpositie

van

België

…………..
287

In- en uitvoer van België

…………….
287

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Dezer dagen

knap werk van onderhandelaren. Onderhandelingen in

Argentinië vorderden sprongsgewijs. De Oi’ganisatie voor
dé Europese Economische Samenwerking vond een
(nood)
oplossing voor de Duitse import en voor de gedupeerden

door Duitslands besluit tot stopzetting. T-let- was zelfs
een oplossing in Europees verband. Zal men zingen, zoals
de droeve Rémi in ,,Alleen op de wereld”: ,,L’aurore vient,
l’aurore nouvelle”?
1-let ,,Wees gegroet met jubeltonen” komt nog niet uit
volle borst. 1-let gaat in de eerste plaats om een vondst
voor de korte periode. In de tweede plaats, men hoopt de

uitvoer van bepaalde Nederlandse agrarische producten
door een ,,switch” op Groot-Brittannië – om het technisöh
jargon van de monetaire sfeer van de Europese hetalings-
unie te lenen voor de reële sf-er – naar volume te hand-
haven: over cle pi’ijzen zal echter nog moeten woi’den
onderhandeld.

Een klein sprankjc licht geven hiei’ misschien cle berich-
ten, dat zowel de Argentijnse onderhandelingen over de

vleesprijzen als de Deense over de boterprijzen totwel-
slagen zouden hebben geleid. En voor de rest moge men

Engeland het maxime van Saiht-Simon voor ogen houden:
,,la véritable économie ne consïte pas â peu dépenser,
mais k bien dépenser”.

Waaruit de Britse Kanselier van de Schatkist enige
lering blijkt te hebben getrokken. Flel Engelse Budget in vogelvlucht zal vermoedelijk de ,,rationing by the purse”

opleveren, een methode die volgens velen nationaal w’el
leidt tot ,,peu dépenser” – althans minder uitgeven –
doch niet tot ,,hien dépenser”.

0
1
)
bescheiden schaal hoopt ook de Nederlandse Rege-
i’ing zich aan deze politiek te houden. Prijsbeheersing is
door de Minister van Economische Zaken afgewezen, wel
echter zijn richtlijnen voor de prijsvorming uitgegeven,
waarin de doorberekening van de loonsverhoging wordt

verboden. De ondernemersorganisaties hebben dit stand-
punt in een manend woord aan hun leden aanbevolen. Zo
zijn allen vol goede bedoelingen, waarvan men het beste

mag verwachten, als-op de wereldmarkten een iirijsdaling
mocht optrèden.

Zal die pi’ijsdaling komen? De koper, die in -deeerste

maanden na Korea, als eertijds de vermaarde 1-lolle Bolle
Gijs, de w’erelclrnarklen voor gi’ondstoffen een volstrekt

tegen elke prijsverhoging ongevoelige vraag bleek te bieden,
heeft de laatste weken wat getalmd. De Verenigde Staten.
höudèn zich terug; de tiiiprijs heeft reeds enige reacties
getoond, thans dalen de wolprijzen. En
0
1
)
de markten
voor eindproducten in de Verenigde Staten waart thans
weer een figuur rond, die naar de histoi’iezangen verwézcn
scheen: ,,the buyer resistance”.

Resistentie is een eigenschap, die eerst hij langer beproe-
ven blijkt. 1-let is nog te vroeg om, gezien de geweldige
koopkracht, die het hei’bewapeningsprogramma in de Ver-
enigde Staten in omloop zal brengen, éen duidelijke teke-
ning in de prijssituatie te verwachten. Infiatie-resistent
zijn de Verenigde Staten beslist nog niet.

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravanhae
R. MEES &’ZOONEN

ANNO 1720

Alle Bank- en Effectenzaken

BERICHT

Leden van – ,,Economisch-Statistische Berichten”

wordt beleefd verzocht – voor zover zij dit nog niet
deden – hun abonnementsgeld voor het jaar 1951, ten

bedrage van f 26 voor het binnenland of f 28 voor het

buitenland (voor boekhandelaren minus de gebruikelijke korting) v66r eind April a.s. te willen voldoen door stor-

ting op postgirorekening No 8408 of op onze rekening
bij de heren R. Mees & Zoonen, alhier.

Abonné’s in België/Luxeniburg kunnen de tegenwaarde

in francs van het verschuldigde bedrag storten op onze
rekening B 26198 bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postrekening No 260.34.

*
Adverteer in dit blad
*

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,

Amsterdam (alleen Assurantie)

Verhoogde kracht

gedeelde kosten

door

gemeenschappelijke verkoopsorganisatie

Commercieel organisator, economisch onderlegd,
met zeer ruime en gevarieerde practijk in han-
del, industrie en export, kantoorhoudend op le
stand te Rotterdam, belast zich met
bemiddeling tot
en
organisatie van gezanzenlijke verkoop
in
binnen- en buitenland, hetzij
branchegewijze
hetzij per combinatie van bedrijven uit
ver-
schiuende of aanverwante sectoren.

Belangstellenden worden verzocht terstond te schrij-
ven onder no. ESB 15-3. bur. v. d. bi
., Postbus 42,
Schiedam.

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Maandstaat op 31 Maart 1951

Kas, Kassiers en Dag
geldleningen

t.
31 972 881 38
Nederlands Schatkisipapier

,.
480 150000
Ander

Overheidspapiei
1
621 200
Wissels

.,
14493679
Bankiers in

Binnen

ën
Buitenland
20 543 844 25
Effecten en Svndicaten

.,
1593520 43
Prolongatiën

en

Voor
schotten

tegen

Effecten .,
13 978 339 91
Debiteureri

..,
11219644170
Deelnemingen
(mci
Voorschotten) ,.,
1137511433
Gebouwen

..
3 500 000

Belegde

Reserve

voor
Verleende Pensioenen ..
138 637 98

t. 745 074 916 //

Kapitaal ………
f

45.000.000 –
Reserve

……….16000000 –
Bouwreserve

……..1 000000 –
Deposito’s op Termijn .. 124 867 055 68
Crediteuren

. ., 544 182 538.08
Geaccepreerde Wissels

6.568 57041
Dooi Derden
Geaccepteerd

.

1 233 022.32
Overlopende Saldi en

andere Rekeningen

5.435 091 80
Reserve voor Verleende
Pensioenen . . . ,.

738.631.98

NS..
f.
745.024 916.21.

é

LYN
co

KETTING

FORMULIEREN

LVHC€
F AB/R t E K E N

274

ii April 1951.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

275

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

En thans: de prijzen!

De jongste loonronde van S pCt is niet tot stand gekomen

in overeenstemming tussen de Regering en de Stichting
van de Arbeid. Dit is des te meer te betreuren, omdat er
over het uitgangspunt – een beperking van het reële

loon met 5 pCt beneden het peil van 1949 – met de Re-
gering blijkbaar wel overéenstemming bestond, hetgeen
van de grootste betekenis is. In zekere zin – niet geheel
– ging het conflict om een bijzaak: in de achter ops

liggende tijdvakken bestond er gemiddeld een achterstand

van 2.i pCt in het reële loon; zich beroepende op de 5 pCt
offer vroeg devakbeweging nu, daar zij in de naaste toe-

komst een soortgelijke ontwikkeling verwaöht, een ver-
hoging, voldoende, om deze werking van de te verwachten
verdere prijsstijging te compenseren. In feite gaat daardoor
het conflict om de prijsontwikkeling. Intussen is in cle nood-

zakelijke versobering de eerste bijdrage geleverd door de

loon- en salaristrekkers en in nog sterkere mate ‘door
trekkers van pensioenen en andere vaste inkomens. Thans
is dus het woord aan de ondërnemers. Van de bereidheid
initiatieven te nemen om te komen tot het laagst mogelijke

prijspeil zal voor dc economische en sociale toestand van
ons land in de naaste toekomst zeer veel afhangen.

Mr J. JJ.A’THORST iIOMlIT, Een conditie voo, West-

europese integratie.

Met betrekking tot liet vraagstuk der Westeuropese

integratie schijnt er – helaas – meer kans te zijn 01)

Straatshurgse projecten en afspraken
a
la Schuman dan
op de algemene integratie der Westeuropese economie.
Vast staat, dat een incenvloeien van het bedrijfsleven van
verschillende landen alleen mogelijk is, wanneer de nieuwe
eenheid zich ook naar buiten als een eenheid kan gedi-agen
en verdedigen. 1-liervoor is nodig een pieferentiële of
douane-eenheid. Terecht wees in 1950 het plan-Pella
daarom op de wenselijkheid van een preI erentiële Europese

tariefzone en gaat het plan-Mansholt even terecht uit naar

ccii
gecoördineerd Europees douaneregiem. Ook het thans in Straatsburg aanhangige plan-Charpëntier gaat van deze
gedachte uit. Men heeft nu .reeds lang over deze dingen

gepraat, doch het schijnt niet mogelijk te zijn tot een
duidelijk antwoord te komen. In dit opzicht baart ook de
discussie over de verhouding tussen de O.E.E.C. en de
organen van het Noord-Atlantisch Pakt (NATO.) zorg. Even grote zorg baart het, dat vele invloedrijke Ameri-

kanen hier en elders het streven naar een preferentiële

of douane-eenheid beant.wooi

den met de critiek ,,discri-

minatie”, ofschoon de bestaande internationale afspraken
een regionale samenwerki’ng toestaan. Het is noodzakelijk,
dat het Westeut-opese of continentale bedrijfsleven in

dit vraagstuk
0
1
)
korte termijn een duidelijk verlangen

laat horen.
Jr M. K. HYLKEMA, Wat bracht 1950 de Deense land-

bouw?

*

Uit algemeen economisch oogpunt bezien was de ont-
wikkeling in het afgelopen jaar voor Denemarken niet
gunstig. Want de prijzen der uitgevoerde landbouw-

producten – de voornaamste exportartikelen – waren,
door elkaar genomen, lager dan in 1949, terwijl de invoer
in 1950 aanmerkelijk duurder werd. De perspectieven
werden dus aanmerkelijk slechter. Zuiver agrarisch bezien
luidt het oordeel, veel gunstiger: de Deense bodem leverde
in 1950 slechts weinig minder op dan in het recordjaér
1949, de veestapel ontwikkelde zich overeenkomstig de
verwachtingen, de veeteeltproductie evenaardé in 1950
die in 1939, ondanks het feit, dat de meikvee- en pluimvee-
stapel nog wat kleinei was-. Ook heeft Denemarken kans
gezien zijn expolt van veeteeltproducten iii 1950 w’eer
belangrijk uit te breiden. Wat betreft de omvang van cle

agrarische expoit kan Denemarken over 1950 tévreden

zijn. Overigens zijn de Denen over de gang van zaken niet

zo bijster content: het ‘prijsbeloôp was ongunstig, de Brits-

Deense handelsbetrekkingen zijn slechter geworden.

J. F’ VAN IJETTE1\T, De coöperatieve beweging, inter-

nat ionaal.

Allereerst vxordt aan clë hand ‘an een groot aantal
voorbeelden aangetoond, dat de coöperatieve bedrijfsvorm
zich nationaal in verschillende landen en op verschillende

terreinen – op het gebied van aankoop van landbouw-

benodigdheden of de verwerking en afzet van landbouw-
producten, op dat van voorziening der consumenten met
verbruiksartikelen, in de woningbouw, het verzekeri ngs-

w’ezen of voor credietverlening,in devorm van arheiclers
productiecoöperaties, visserscoöperaties of voor het ver-
lenen van diensten van velerlei aard – een positie van

betekenis heeft weten te verwervén. Als georganiseerde

internationale beweging is
,
dit in veel mindere mate het

geval. Schr. geeft hiervoor de oorzaken aan en schenkt
vervolgens aandacht aan de organisaties, die werkzaam zijn voor de behartiging van gezamenlijke belangen, de

uitwisseling van ervaring en hot propageren van de coöpe-

ratieve idee op internationaal gebied. Tenslotte gaat schr.
nader in op één der verschillende in do coöperatieve be-
weging, internationaal gezien, acLucle problemen, eil. op
dat van de verhouding van de coöperatie tot de Staat.

– SOMMAIRE –

Et maintenant…..les prix!
Le premier apport en faveur de l’austérité, imposé aux
Pays-Bas; vient d’ôti’e fourni par,les salariés etdans une foi’me encore plus aiguë par les pensionnés et les autres
bénéficïaires d’un -revenu lixe. La parole est maintenant
aux chefs d’entreprises. La situation économique et sociale

des Pays-Bas dépendra, dans l’ayenir immédiat, pour uno
graode partie de leurs initiatives pour réduire les prix au
niveau le plus bas possible.

Mr J. LINTHORST HOMAN, Une condition pour l’inté-

gration de l’Europe occidentale.

Par rapport au problème de l’intégration de l’Europe
occidentale, il parait, hélas, qu’on doit s’attendre plutôt

hL
des ,,projets de Strasbourg” et des conventions I la

Schuman qu’i l’intégration intégrale de l’économie de
l’Europe occiden tale. L’i ntégration régionale ‘constitue

la voie indiquée. Pour y arriver il faut créer l’unité préfé-
rentielle ou douanière. Ce problôme est i l’ordre depuis
longtemps, toutefois on no parvient pas è formuler une
solution nette. 11 est nécessaiie que le secteur privé de
l’Europe occidentale ou du continent se prononce, dans
un bref délai, clairement et nettement sur ce problème.

Ir M. K. HYLKEMA…L’anneé 1950 quel so,t a-t-elle

réservé â l’agricultuie danoise?

En termes généraux on peut dire que le développement

économique du Danemark n’a pas. été favorable pendant
l’année écoulée. Un jugement beaucoup plus favorable est
permis lorsqu’on se limite au secteur agricole L’auteur en
fournit l’épreuve dans eet article et donne un exposé
détaillé sur l’aggravation de l’état des relations commer-ciales entre le Royaume-Uni et le Danemark.

J. F. VAN NETTEN, L’organisation coopérative inter-

nationale.

Les sociétés coopératives se sont créées une situation
importante dans les secteurs divers des différents pays.
Son développement international s’est réalisé sur une
échelle plus modeste. L’auteur en explique les causes et
traite des. organisations internationales coopératives. Pour
conclure l’auteur expose le pröblèmc des relations entre la société coopéral.ivc ct l’Etai.

276

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11, April 1951

En thans: de prijzén

Sinds het optreden van de nieuwe Regering hebben zich

de economisch-politieke gebeurtenissen snel ontwikkeld.

Nog véér Pasen kwam een’ loonsverhoging tot stand van
5 pCt, sinds de devaluatie de derde loonronde van 5 pCt.

Kiest men September 1949 als uitgangspunt, dan waren
de kosten van levensonderhoud tot en met Februari 1951

gestegen tot 116 pCt terwijl mag worden aangenomen,

dat onmiddellijk na de recente vermindering van de subsi-
dies de stijging was voortgegaan tot 119
t
10 pCt. Jammer
genoeg is deze laatste ronde niet tot stand gekomen als het

resultaat van een bereikte. overeenstemniing tussen de

Regering en de Stichting van de Arbeid: de vakbeweging

althans heeft daarvan in haar reacties zeer duidelijk blijk

gegeven. Zij toont zich met de verkregen loonronde maar
matig enthousiast.

Dit is des te meer te betreuren, omdat: er over het

uitgangspunt met de Régering blijkbaar wel overeenstem-

ming bestond, hetgeen op zichzelf een feit van de
grootte betekenis moet worden geacht. Dit uitgangspunt

was nl. dat een beperking var het reële loon met 5 pCt

beneden het peil van 1949, gezien de benarde omstandig

heden van betalingsbalans en begroting, noodzakelijk was.

Zoals men weet had ook ht Rapport van de Sociaal-

Economische Raad over de in de naaste toekomst te voeren
loon-en prijspolitïek hieromtrent een cijfer genoemd – en
wel een cijfer van S i 5 pCt. Zonder twijfel kan men stellen,
dat na het verschijnen van dit rapport de situatie nog
iets moeilijker werd ingezien : de extra defensie-uitgaven

werden inmiddels op f 500 millioen vastgesteld, terwijl
zich boven onze exporthemel de donkere wolken van de

Duitse moeilijkheden samenpakten. In verband daarmede
verlangde de Regering 5 pCt. Dit uitgangspunt werd, zoals gezegd, door de vakbeweging aanvaârd, zoals uit verschil-

lende uitlatingen hunner leiders is komen vast te staan,

en reds deze aanvaarding was een bewijs van realistisch
inzicht en van een zodanige bereidheid de nioeilijkheden

onder de ogen te zien, dat inderdaad mag worden . ge-
sproken van een feit van grote betekenis.

In zekere zin kan men zeggen, dat het conflict
ging om een bijzaak. Tot nu toe is het gebruikelijk geweést,

dat nieuwe loonronden pas plaatsvonden, indien er in-
tussen een achterstand van 5 pCt was ntstaan in het
reële loon. Daardoor heeft er in de achter ons liggende
tijdvakken gemiddeld telkens een achterstand van circa

2j pCt bestaan; die zich bewoog tussen 0 pCt onmiddellijk nadat een loonronde was toegekend en 5 pCt onmiddellijk
vôôr de volgende loonronde. De vakbeweging nam aan,
dat in de ‘naaste toekomst een soortgelijke ontwikkeling
zou zijn te verwachten, en zich beroepende op de 5 pCt
offer, waarvan de Regering sprak, vroeg zij een verhôging,
voldoende om deze wprking in de naaste toekomst van de
te verwachten verdere prijsstijging te compenseren.
In zekere zin bijzaak. Doch niet geheel] .In feite gaat
daardoor het conflict
oIi1
de prijsontwikkeling. Zou men er
in slagen, verdere prijsverhogingen te voorkomen, dan zou

de veronderstelling, waaronder de vakbeweging de onder-
handelingen voerde, overbodig worden en zou er over de

regeringspolitiek t.o .v. de lonen overeenstemming ku nn en

bestaan,tenzij dat de Regering
zdu
menen een hoger offer

dan 5 pCt te moeten vragen. fndien dat zo is, zou zij het
ook duidelijk naar voren moeten brengen – aldu het stand-

punt van de vakbeweging ‘te dien aanzien. In de Kamei

heeft men intussen de Regering om de zekerheid gevraagd

dat’ het bij de 5 pCt consumptiebeperking zal blijven,

een verzoek, dat moeilijk in overeenstemming is te brengen

met het eigenlijke karakter onzer economische moeilijk-

heden’. Weliswaar hangt de prijsbeweging ten dele samen

met wat er in het binnenland geschiedt’ (waarover dadelijk

meer), doch voor een ander bèlangrijk deel met het ver-
loop van de prijzen op de wereldmarkt. En het kan moeilijk

van de Regering worden verldngd, dat zij zich vastiegt

op de loop van de internationale markten.

Intussen is het duidelijk, dat in de voor ons land nood-

zakelijke versobering de eerste bijdrage is geleverd

door de loon- en salaristrekkers. En laten wij er aanstonds

aan toevoegen, in nog sterkere mate door hen, die men
tegenwoordig wel eens aanduidt als ,,de vergeten groep”:

trekkers van pensioenen en andere vaste inkomens.

Deze feiten staan duidelijk vast en even duidelijk is het
dus, dat thans anderen aan de beurt zijn. Met name
de ondernemers krijgen nu de gelegenheid hun goede
voornemens in daden om ‘te zetten. 1-lun besturen heb-
ben aanstonds blijk gegeven de maatschappelijke taak

van de ondernemer in dit, moeilijke tijdsgewricht duidelijk

te zien. Zij wekken hun’ leden op de loonronde niet in
de prijzen door te berekenen, doch sléchts •de verhoogde
importkosten en de sinds 1949/50 opgetreden vorige

loonronden. Met name betekent dit, dat zij ook hun

eigen margesop het peil van 1949/50 brengen, hetgeen
in een aantal gevallen zal betekenen terugbrengen tot dat

peil. Men zou, kunnen opmerken, dat deze marges, in koop-

kracht uitgedrukt, dan belangrijk zijn achteruitgegaan.
Dit is juist, doch daar staat tegenover, dat in verschillende
branches de omvang van de productie sinds 1949 weer
zodanig is gestegen, dat daardoor een belangrijke com-pensatie wordt verschaft. Zoals verder door de besturen

terecht ‘is opgemerkt, zal een ‘dergelijke politiek van zo
‘laag mogelijke prijzen ook voor onze exportpositie van
het grootste belang zijn, en het ‘behoeft wel geen betoog,
dat in ons land nog altijd de export een fundament van
onze welvaart is.

Zo is dus,thans het woord aan de ondernemers, waarbij
overigens stellig niet alleen aan die in het grote bedrijfs-
leven moet worden gedacht. Vande bereidheid initiatieven
te nemen om te komen tot het laagst mogelijke prijspeil
zal voor de economische en sociale ‘toestand van ons land in de naaste toekomst zeer veel afhangen: Moge in de ver-
schillende bedrijfstakken van groot- en ‘kleinbedrijf van
een gelukkig inzicht blijken en een even goede w’il worden
getoond. Dan zal het mogelijk zijn de politiek, ,door de

Minister van Economische Zaken uitgestippeld, te volgen
en een rigoureuze prijsbeheersing achterwege te laten.

Een conditie voôr Westeuropese integratie

De re’cente publicaties over Torquay noemden demo-gelijkheid van een systeem van Europese preferentie als
verweer van enkele Westeuropese landen tegen onbillijk-
heden in de tarivenzaak. Dadelijk v/erd er echter aan
toegevoegd, dat de Amerikanen niet gesteld zijn op, de
totstandkoming van dit soort preferenties. Ofschoon wij niet beschikken over de juiste gegevens

van het hier bedoelde overleg, ,zij het ons,t6ch vergund in
dit verband de aandacht te vestigen op een grote moeilijk-

heid, welke zich nog steeds op dit gebied in het vraagstuk
der Westeuropese integratie voordoet.
Wij laten nu even in het midden, welke weg de West-

europese landen, of sommige Westeuropese landen, in hun
economische samenwerking zullen gaan. Het schijnt wel,

11 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

271

alsof Straatsburg hierin in 1951 meer duidelijkheid zal

pogen te brengen dan Parijs tot heden heeft kunnen brehgen,

en het schijnt helaas ook wel zo te zijn, dat er meer kaii

is op Straatsburgse projecten en afspraken â la Schuiian
clan op de algemene integratie der Westeuropese economie,
welke in 1950 zo uitdrukkelijk aan de orde is gesteld

bij de O.E.E.C. ‘De nevenstelling in de Nederlandse Re-

geringsverklaring van 17 Maart ji. zou in 1950 stellig anders

hebben geluid dan nu: ,,llet betrachten van Europese en
continentale solidariteit”. Straatsburg zal aantonèn, of

hij het uitblijven van
Europese
samenwerking de
contiflefl-

‘tale wordt aanvaard, en op welke wijze en tussen welke

landen.

In elk geval staat ‘vast, dat een ineenvloeien van het

bedrijfsleven van verschillende landen, of het nu per sector
geschiedt of algemecn’is, alleen mogelijk is, .wanneer de
nieuwe eenheid zich ook naar buiten als een eenheid kan

gedragen en verdedigen. En het is over de in dit opzicht

nog bestaande onzekerheid, dat wij een enkel woord

wilden zeggen. –

1-let; zij ons veroorloofd, cle agrarische sector als voor-

beeld te nemen.
])e grote moeilijkheid is daar, naar men weet, het kolos-sale verschil in lcostprijzen tussen de verschillende landen

van West-Europ. Deze verschillen hangen samen met
enerzijds verschillen in natuurlijke factoren, grond, ligging,
klimaat, en mede daarop berustende technische efficiency en productiviteit, en anderzijds met de nog steeds zo grote
verschillen in algemeen kostenpeïl. In de agrarische sector
van Benelux neemt ieder aan, dat de verschillen in niveau
van algemene kosten grotere moeilijkhede,n opwerpen dan

de in een zekere overgangstijd op •te lossen verschillen in

rationalisering en techniek.

Gaat men nu geleidelijk het agrarische handelsv,erkeer
tussen verschillende, of alle, continentale of Westeuropese
landen liberaliseren, en betrekt men hij die liberalisatie
dan niet alleen de contingenteringen, maar ook de invoer-rechten en andere belemmeringen, dan dient men duidelijk
te weten,, of en in hoeverre die liberalisatie ook geldt tegenover derde landen. Immers, er is een elernentair

verschil in de geleidelijke ineenvloeiing van een groep
buurlanden onderling tot een nieuwe eenheid,’ en een een-
zijdige economische ontwapening tegenover heel de wereld.
In het eerste geval kan men de zaak regionaal beheersen en
blijven beheersen, zodat men werkelijk iets nieuws houvt;
in het andere geval geeft men zich blindelings over aan
vrijhandel in de eigen seötor, terwijl er overigens in de
wereld geen vrijhandel bestaat. In het eerste geval kan’
men de’ economische en sociale gevolgen overzien, in het
andere geval niet. Het eerste is dus mogelijk, het tweede
is in de tegenwoordige wereld onmogelijk, daar van alle
kanten de gevâren van vrije invoer uit gebieden met geheel
andere natuurlijke, demografische, sociologische en sociaal-

politieke factoren dreigen, en het eigen gebied wordt
opengesteld vopr elke denkbare economische en sociale

dumping.
Vandaar dan ook, dat wij menen, dat in 1950 het plan-
Pella terecht w’ees op de wenselijkheid van een preferentiële
Europese tariefzone, en dat het plan-Mansbolt eveil terecht
uitgaat naar een gecoördineerd Europees douaneregiern.
Ook het thans in Straatsburg aanhangige plan-Charpentier gaat van deze gedachte uit. 1-let nieuwe plan-Pflimlin, via
Straatsburg ingediend, is ons bij het schrijven van dit
artikel niet in finesses bekend; vorige plannen-Pflimlin
droegen meer het karakter van projecten voor ,,pools”
– dan voor integratie. Men heeft nu reeds lang over deze dingen geiraat, en
wij hebben in het contact der Westeuroese landbouw-
organisaties te Parijs reeds in begin 1950 deze vraag aan
de orde gesteld en haar daar ook doorgegeven aan de orga-

nen van O.E.E.C. en E.C.A., doch het schijnt,niet mogelijk

te zijn, tot een duidélijk antwoord te komen.

In dit opzicht baart ook de discussie over de verhouding

-tussen de O.E.E.C. en de organen van het Noord-Atlan-
tisch Pakt (NATO.) zorg.

Nu, terecht, de militaire verdediging van de Atlantische

gemeenschap op de vooigron’d kwam, en nu de N.A.T.O.
naast de economische vraagstukken van de militaire

productie ook de ‘zaak der grondstoffen in het algemeen
opnam, en te Parijs een Raad Ileeft voor financiee,l-econo-

mische problemen, komt de O.E.E.C. steeds meer in het
nauw. De stemmen tot een fusie van de O.E.E.C. in de

NATO.. en, tot overbrenging van het v,erk naar Londen
of Washington klinken uiteraë.rd vooral uit de Engelse
hoek, waar men met het aflopen van het Europees Herstel

Programma, althans
,
van de Marshall-hulp, de belang-

stelling voor de O.E.E.C. gaat verliezen, en waai’ velen geen
reden aanwezig achten om terwille van Westeuropese inte-

gratie – waaraan men ‘niet gelooft – de O.E.E.C. in

wezen te laten.
Naar onze mening moet dit zorg baren, omdat o.i. de
Atlantische zaak federatief moet worden gezien: samen-
werking tussen enerzijds ,de ruim 160 milliden Noord-
Amerikanen, en anderzijds de ongeveer 275 millioen West-
Europeanen uit ons ,,Marsllall-gebied”. Een opgaan van

de Westeuropese zaak in ‘de Atlantische voordat zij zich-
zelf tot een hechte Westeuropese eenheid heeft gemaakt,
is een overgeven van alle verdere mogelijkhêden tot inte-

gratie. Een afstaan van de O.E.E.C. aan de N.A.T.O. is
hetzelfde. 1-let is een afbreken van het Westeuropese econo-

mische apparaat als zodanig, en tevens een afsnijden van
de mogelijk.heid, dat Straatsburg op de deskundigheid
van de O.E.E.C. zou kunnen gaan bouwen: immers, een
O.E.E.C. als onderdeel van de. N.A.T.O. staat geheel ânders
tegenover de vragen van West-Europa dan’ de Parijse

organisatie tot heden heeft pogen te doen.

Even grote zorg baart het, dat vele invloedrijke Ameri-
kanen hier en elders, in ‘West-Europa en in Washington,
ook waar zij met instemming wijzen op hetgeen West-Eu-
ropa dank zij hin zo royale’ steun reeds heeft verricht, het

streven ‘naar een preferentiële of douane-eenheid beant-woorden met de critiek ,,discriminatie”, ofschoon de be-
staande internationale afspraken een reginale samen-

werking toestaan.
In gesprekken hierover zeggen zij dan, dat West-Europa,
de stap naar integratie zettende, nu ook ineens de moed

moet opbrengen, de grote stap naar vrij wereldverkeer te,

zetten. Zij baseren immers heel
1111fl
gedachtenleven ,,on a
world wide basis”, vergetende, dat die basis thans niet reëel
is, en dat hij de bestaande verschillen aan weerszijden van
de Atlantische Oceaan zelfs een integratie van heel het
Atlantische gebied economisch en sQciaal onmogelijk is.
Zij vergeten dus, dat de ook door hen voorgestane eenheid
van West-Europa slechts bereikbaar is met behulp van
die gecombineerde Westeuropese omheining of stellage,
welke althans voor een ruime overgangstijd West-Europa
tot een eenheid maakt, zonder deze eenheid ineens open
te stellen, voor vrije invoer uit de gehele wereld.

Wij menen niet te veel te zeggen, wanneer wij pmer-
ken, dat naast de politieke bezwaren van Engeland en
enigermate ook enkele Scandinavische landen, juist

onzekerheid ‘en’ onbeslistheid over het hier besproken
vraagstuk van de Westeui’opese economische verdediging
de plannen tot integratie der ‘Westeuropese economieën tot, heden hebben doen mislukken. In de agrarische sec-
tor is dat, wat het bedrijfsleven zelf betreft, aanwijsbaar. Wij achten dit eên der redenen, waarom rilen in West-
1

Europa, althans op een deel van het continent, meer en meer
zijn toevlucht gaat nemen tot de ,,pool”-gedachte, welke

enorme gevaren inhoudt, nl. dat economisch ouderwetse

278

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11
April 1951

of anderszins ongezonde productiesystemen structureel worden bevroren, terwijl juist zo dringend behoefte be-

staat aan structurele sanering door de werking van onder-

linge vrijheid en concurrentie binnen een geïntegreerd
Westeuropees geheel, dat zich tegen de buitenwereld ook
als een geheel kan verdedigen.

Engelse publicaties, alsof het streven naar Westeuropese
of continentale eenwording gelijk te stellen zou zijn aan

een neutralisme van een ,,third forcc”, berusten op het-

zelfde ongelukkige misverstand of onbegrip over West-

europese of continentale economische eenwording als
waarop de kreet ,,discrimiiiatie” berust. Juist zij, die van

neutralisme niet willen weten en West-Europa tot een

sterke partner willen maken in de Atlantische gemeenschap,

strijden voor de realisering van een ,,free-trade area” of

,,preferential area” in ‘ons gedeelte van de wereld. De
moeilijkheid, der verhouding tot de met Westeuropese

landen verbonden overzeese landen en gebieden is, naar

Straatsburg ook gezegd heeft te willen aantonen, oplosbaar.
Wij menen, dat het noodzakelijk is, dat het Westeuropese

of cotitinentale bedrijfsleven in dit vraagstuk op korte
termijn een duidelijk verlangen laat horen. Immers,

economische eenheid is op drie wijzen bestaanbaar:

nationaal, mdndiaal door vrijhandel ,,on a world wide

basis”, of regionaal door regionale integratie. Nu in ons
wereiddeel het nationale werk dreigt dood te lopen, en
nu. mondiaal van eenheid noch vrijhandel sprake is, is

regionale integratie geboden. Doch dan moet men haar ook

het elementaire middel der economische zelfverdédiging
durven geven en toevertrouw’en. –

Groningen.

J.
LINT1LORST IIOMAN.

Wat. bracht
1950
de Deense landbouw?

1-let antwoord op. deze vraag zal nauw samenhangen
me,t de gezichtshoek, waaruit de situatie wordt bezien.

Uit algemeên economisch oogpunt bezien, was de ontwik-

keling in het afgelopen jaar voor Denemarken niet gunstig.
Want de prijzen der uitgevoerde .landbouwproducten

de voornaamste exportartikelen – waren, door elkaar

genomen, lager dan in 1949, terwijl de invoer in 1950 aan-
merkelijk duurder werd. Voor dit land, dat arm is aan
grondstoffen, zodat de agrarische export daarvoor in hoöfd-
zaak de nodige deviezen moet opleveren, werden de pers-
pectieven dus aanmerkelijk slechter.

Een vruchtbaar jaar.

Zuiver agrarisch bezien, luidt het oordeel gelukkig aan-
merkelijk gunstiger. Want de opbrengst der gewassen was

goed, het jaar was vruchthaar en bleef slechts weinig achter
bij het i-ecordjaar 1949. Wel was de zomer ook in Dene-

marken te nat, wat vooral schadelijk was voor de graan-

oogst. Maai’ de aardapelen leverden veel op, al was de
kwaliteit door het natte weer maar matig. ‘Nog beter deden
het de andere hakvruchten, de suiker- en voerbieten, waar-

van de opbrengst geweldig wordt genoemd. Die maakten
goed, w’at de granen tekort kwamen. Ook het gras deed

het best, w’at bij de velé regen, vooral in de tweede helft
van het jaar, ook wel te begrijpen is.

Het is in Denemarken gebruikelijk ieder jaar de gehele oogst alL te drukken in oogsteenheden (de eenheidis 100
kg gerst), waardoor een goed inzicht in de totale productie
wordt verkregen. Zo leverde volgens de berekeningen de
Deense bodem in het recordjaar 1949 132,5 millioen een-
heden op, terwijl volgens de voorlopige cijfeis 1950 130
millioen gaf, dus slechts weinig minder.

De goede opbrengsten, vooral van de voedergewassen,
zijn zowel voor de Deense boeren als voor de betalingsbalans
van het land een
gelukkig
feit. Want ook Denemarken
laboreert aan een bijna chronisch tekort aan buitenlandse
hetaalmiddelen. Daarom wordt doelbewust gestuwd in de
richting van een grotere zelfvoorziening, wat de veevoeding

aangaat. Bij behoud van een productieve veestapel beper-
king derhalve van de invoer van veevoeders.
De Deense landbouw kan hierbij; evenals de onze, bogen
op opmerkelijke resultaten. Zo werd in de jarén 1934/38 van de tbtale behoefte aan wintervoer 19 pCt ingevoerd.
In Januari ji. werd de nodige import voor cle afgelopen
winter op slechts 12 pCL geschat
1).
Niettemin is dit nog
een respectabele hoeveelheid, circa 1.100.000 ton!

Dit wijst er echter wel op, dat de Deense vehouderij,
wathet veevoer betreft, nu veel minder afhankelijk is van
het buitenland dan vdôr 1940 het geval was. Dat dit ook

‘) Prof.
K.
Skovgaard, Tidsskrift for Landokonomi, Tanuari
1951,

voor de betalingsbalans een aanzienlijke verlichting be-
tekent, spreekt vanzelf.

De oeestapel.

De veestapel, de voornaamste bestaansbron voor de

meeste Deense boeren, en vooral.voor de kleinere bedrijven,

ontwikkelde zich in 1950 overeenkomstig de verwachtingen.
Het aantal paarden nam als gevolg van de toenemende
mechanisatie weer iets af; het totaal is nu bijna 100.000
.

stuks kleiner dan.in
1939.

De melkkoeien namen in aantal wederom toe; de vooruit-

gang bedroeg t.o.v. 1949 ruim 40.000 stuks. De grootste

stijging evenwel’ vond plaats bij de varkens. hiervan is
het totaal thans aanmerkelijk groter dan dat van 1939.

Een nadere illustratie van de ontwikkeling van de
Deense veestapel moge blijken uit de volgende cijfers:

De oeeslapel.
(in
1.000
stuks)

15

Juli
1939
16

Juli
1949
15

Juli
1950

Paarden

(totaal)

…………….
594
532
502
3.326 2.949
3.053
m
1.642
1.535
1.577
3.183 2.684 3.235

Rundvee

(totaal)

…………….

w.v.

elkkoeien

…………..

390 348 399
Varkens

(totaal)

……………….

w.v.

zeugen

…………………

Iloenders

(totaal) …………….
25.996
24.665
w.v.

kippen

……………..
33.
.297
13.935
10.448
11.553

De productie.

Voor de productie – en daar gaat het tenslotte om –
zijn evenwel ook andere omstandigheden van niet, minder
betekenis. En deze waren in 1950 gunstig. Het w’eer was
gunstig en de voedervoorzienirig was volgens Prof. Skov-
gaard over het algemeen bevredigend. Zodoende .evenaarde
dé veeteeltproductie in 1950 die van 1939, ondanks het
feit, dat de melkvee- en pluimveestapel nog wat kleiner
was.

Eet volgende tabelletjé geeft van de vooruitgang in het
afgelopen jaar een goed beeld.

Voortbrenging oan aceteeltprodu.cten.
(in millioenen kg.)

1939

T1949

1950

Melk ……………
5.277

4.894

5.412
Boter

183

156

180
Kaas

33

64

.

59
Rundvlees

67

131

168
Varkensvlees . .

en spek ………..
329

266

342
Eieren

134

118

132

1-loewel het aantal melkkoeien in 1950 kleiner was dan
in’ 1939, was toch de melkproductie groter. Dit wijst op
een vooruitgang in de productiviteit van het melkvee; een

feit, cat vçor cle economie van het boerenbedrijf belangrijk

L:..

11 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

279

is. Dat de pioductie van boter in 1950 nog iets achterbleef

bij die in 1939, is. vooral een gevolg van de toeneming

van de bereiding van kaas. Deze is bijna tweemaal zo groot

als voor de’oorlog. 1-let meest opvallend evenwel is de sterke.
vooruitgang van de productie van varkensvlees en spek,

die bijna één derdé groter was dan in 1949 en die van 1939

evenee/is overtrof.
Dat de productiviteit van de Deense vehouderij hei

vooroorlogs l)eil weer heéft bereikt, blijkt nog duidelijker
dan uit bovenstaande gegevens uit de indexcijfers. Verge-

leken met 1935
(=
100), bedroeg namelijk het indexcijfer

voor de totale veehouderijproductie in 1939 106, ‘in 1949
90, terwijl dit in 1950 steeg tot 107.

De export.

Ook in 1950 heeft Denemarken kans gezien zijn export
van veeteeltproducten weer belangrijk uit te breiden. Het
peil van véör 1940, dat in 1949 nog niet was bereikt –

behalve voor kaas -, werd in 1950 voor boter en eieren

duidelijk overschreden, terwijl de bacon het al aardig

dicht benaderde.

Uitvoer van veeteeltpoducten.
(in millioenen kg.)

1

1935/39
1

1949
1

1950

Boler
149,1
138,3
155,7
Kaas.

……….
30,3
39,5
Eieren
..8,9
87,3
79,8
94,5
Bacon
185,1
105,8
880,7

Bij de beoordeling van deze cijfers moet men er evenwel
rekening mee houden, dat voor diverse artikelen het
binnenlands verbruik thans kleiner is dan vroeger. Verso-
hèring dus. Maar ten dele gedwongen, want aan de gehate

rantsoenering van boter kwam pas in November 1950, na
een regerin.gscrisis, een einde. Voorts was er in, 1950 een

opvallende toeneming van de uitvoer van levend rundvee,
namelijk 222.000 stuks tegen resp. 69.000 in 1949 en ge-
middeld 146.000 in de jaren 1935/39. Verreweg het grootste
deel, nl. 88 pCt, ging naar Duitsland. Op de tweede plaats
komt Nederland, datin 1950 bijna 10.000 en in 1949 ruim

6.000 Deense runderen importeei’de.

Ongunstig prijsbeloop.

Wat betreft de. omvang van de agrarische export, kan Denemarken over 1950 tevreden zijn. Overigens zijn de
Denen over de gang van zaken niet zo bijster content.

Want het is niet gelukt Engeland er toe te krijgen een ho-
gere prijs voor de boter te betalen. De onderhandelingen
over de boterprijs, die bij het afsluiten van het zgn .,, long

term”-contract, kort voor de devaluatie van het Engelse
pond in Septembr 1949, aanzienlijk was verlaagd, wederom
verhoogd te krijgen, zijn op niets uitgelopen. Denemarken
heeft zich hiermee niet accoord verklaard, maar kan Groot-
Brittannië als afnemer niet missen. De export gaat daar-
om door, maar wordt voorlopig â conto afgerekend.
De uitWerking van de verlaging van de Engelse boterprijs

werd nog versterkt, omdat de uitvoer naar andere Europese
landen, die meer voor de Deense boter betalen, in 1950

terugliep.
Ook voor andere producten, zoali bacon, eieren en kaas,

waren de exportprijzen, mede als gevolg vn de handels-
overeenkomsten met Engeland, in 1950 lager. Daarentegen
waren rundvlees, graan en aardappelen aanzienlijk duur-
der, maar in totaal was het indexcijfer voor de prijzen van
landbouwproducten 2-3 pCt lager dan in 1949.
1-her stond een vrij sterke stijging tegenover van de ge-
importeerdegoederen, die direct na de devaluatievan de
Deense kroon in September 1949 in prijs omhoog gingen.
Omdat deze beweging zich in 1950 ,voortzette, werd daar-
dor de verhouding tussen import- en exportprijzen zeer
ongunstig. Duidelijk blijkt dit uit de onderstaande index-

cii fers.

1935
=
100
Sept.
1949
Jan.

1950
1

Dec.
1950

Irnp.-goederen
1

.

90
1

316
394
Exp.-goecleren
1

308
290
301

1-Jet ligt voor de hand, dat de Deense betalingsbalans

hierdoor nadelig werd beïnvloed. Was er in 1949 een over-

schot van 291 millioen kronen, dit veranderde (volgens

voorlopige cijfers) in een nadelig saldo van 360 millioen

in 1950.

Vrij van de Engelse markt’

1-let is eveneens begrijpelijk, dat er bij de Denen veel
verbittering is over de houding van Engeland, dat geen

verhoging van de boterprijs wilde toestaan, hoewel bij het

afsluiten van het ,,long term”-contraef de mogelijkheid
hiertoe is opengelaten. Want eens per jaar – véôr 1 Oc-

tober – zouden de prijzen opnieuw worden besproken,

waarbij verhoging of verlaging – al naar gelang de toe-

stand – met maximaal 7,5 pCt wa t(Yegestaan.
De Denen meenden nu, dat een verhoging van de boter-
prijs met het maximum redelijk was, gezien het feit, dat door de devaluatie en de stijging van de wereldmarkt in
het algemeen de veevoederimport veel kostbaarder was
geworden. De Engelsen, die ook met de zuivelinvoer uit

Australië’ en Nieuw-Zeeland rekening hebben te houden,
voelden hier weinig voor en weigerden. Alleen, wat de. bacon betreft, heeft de Engelse Regering

ten dele toegegeven. 1-liervoor is de prijs voor het tijdvak
van 1 Januari – 31 October 1951 met 5j pCt verhoogd.

Wellicht, dat het vleesconflict met Argentinië de Engelsen

wat soepeler heeft gemaakt.
Maar dit succes was niet voldoende o’m de Deense wrevel
weg te nemen Inderdaad zit er iets scheef. Want tegenover
de lagero prijzen voor de Deense export staan de hoge

prijzen, die Engeland vraagt voor kolen, ijzer en andere

voor Denemarken noodzakelijke goederen.
,,Deze scheve prijsverhouding zal er uiteraard toe leiden,
dat men van Deense zijde doet, wat men kaii, om zich
vrij te maken van de afhankelijkheid van de Engelse
markt”. Aldus verklaarde Prof. Skovgaard in zijn voor-

treffelijk overzicht van de positie van de Deense landbouw

iii. 1950 2)

Zoiets is best te begrijpen, maat’ gemakkelijker gezegd
dan gedaan. Want er komt heel wat kijken, om jarlijks
150 millioen kg boter en 180 millioerr kg bacon te plaatsen,
om van de andere producten, zoals eieren en kaas, nog maar

te zwijgen. Want iedere week moeten er in het buitenland
kopers worden gevonden voor 80.000 varkens, terwijl, er
in de zomer ook vele weken zijn, dat er meer dan 80.000
vaten boter de grens over gaan. Als alles per trein ging,

zouden hiervoor 800 v’agons van vijf ton per week nodig

zijn! . -.
Stellig is er ook op het vasteland van VTestEuropa wel
belangstelling voor de uitstekende Deense producten’. De
meeste landen zijn tegenwoordig echter’ geen geregelde
kopers: zij tonen veelal alleen belangstelling in de winter-
maanden, wanneer de eigen productie tekort schiet om

in de behoeften te voorzien. En dan zijn er soms betalings-
moeilijkheden – zoals in ‘West-Duitsland – of stuit de

export op andere bezwaren.
Neen, de grote en onbeperkte afnemer voor . zuivel-
producten en varkensvlees is en blijft Engeland. De Deense

export kan de Britse markt niet ontberen.
Niettemin is de Deense oritstemming over de Engelse

handelspolitiek begrijpelijk en stellig zal Denemarken er
naar streven om elders een groter deel van zijn grote over-
schot aan veeteeltproducten t.e plaatsen. Waar bijna overal
het aanbod toèneemt, ligt het voor de hand, dat de ton-

‘) Tidsskrift for Landøkonorni, Januari 1958.

-,

-:

‘•-

;_;.,’.
ç

-…,’

280

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– 11 April 1951

currentie op de andere buitenlandse markten dan nog

groter zal worden dati ze nu reeds is.

1-let slechter worden van de Brits-Deense handelsbetrek-

kingen zal daardoor ook voor de agrarische export van

andere landen, zoals o.a. Nederland, gevaren en moeilijk-
heden met zich kunnen brengen.

1-Jet is daarom te hopen, dat de Denen bij het zoeken

naar nieuwe afzetgebieden buiten Europa succes zullen

hebben. Want zij zitten heus niet stil. De Deense Zuivel-

hond onderzocht in 1950 o.a. de Zuidamerikaanse markt,

terwijl ook wordt gewerkt aan de uitbreiding vn de kaas-

export naar de Verenigde Staten. Verwacht wordt, dat het

marktonderzoek en de gevoerde propaganda op den duur

zullen leiden tot een grotere spreiding in de thans wel erg
eenzijdig gerichte Deense zuivel- en vleesexport.

Voorburg.

Ir
Al.
K. HYLKEMA.

– De coöperatieve beweging, internationaal

Er zijn weinig landen, waar cle coöperatieve idee niet

in een of andere vorm, vaak in meerdere vormen, toepas-

sing heeft gevonden. Op het gebied van aankoop van
Iandbouwhenodigdheden of de verwerking en afzet van

landbouwproducten,
01)
dat van voorziening der consu-

menten met verbruiksarlikelen, in de woningbouw, het

verzekeringswezen of voor credietverlening, in de vorm van
arheidersproductiecoöperaties, visserscoöperaties of voor

het verlenen van diensten van allerlei aard (gezondheids-
zorg, electriciteitsvoorziening, gezamenlijk gebruik van
landbouwwerktuigen), overal is aan de hand van enkele

voorbeeld en gemakkelijk te illustreren, welke vlucht liet

coöperatieve bedrijf heeft genomen.

Zo worden bijv. kunstmeststoffen, veevoeder en zaal-

zaden in heel Scandinavië en ons land voor 40-80 pCt
coöperatief ingekocht. Voor de
oerwer/cing ‘en’ afzet oan
landbouwproducten
bestaan talrijke speciale organisaties,
die in verschillende landen een dominerende invloed

hebben. Er zijn bijv. meer dan 30.000 coöperatieve zuivel-

fabrieken. In Australië en Nieuw-Zeeland omvatten ze
90 pCI vande zuivelproductie en practisch de gehele
exporthandel. In de Verenigde Staten, een belangrijke

producent, zijn er ruim 2.000, die in 1948 een omzet

hadden van $ 1.956.000.000. Zij nemen daar 35 pCI van de

totale zuivelproductie voor hun rekening. De percentages

in Denemarken, Nederland, Zwitserland, Zweden en
Duitsland, resp. 90, 75, 90, 95 en 70, duiden voldoende
aan, welke betekenis de coöperatieve bedrijfsvorrn in de
zuivelbereiding en soms in de export van zuivelproducten
toekomt.
In de graanhandel zijn de ,,wheatpools” van Albeda,
Saskatchewan en Manitoba welhekend. 53 pCt van het
Canadese graan passeert hun silo’s. In de Verenigde
Staten vindt de graanhandel voor 35 pCt via de cobpe-

raties plaats, in Frankrijk voor 80 pCt, in Australië

voor 55 pCt en in Duitsland voor 50 PCI.
Voor de vleesafzet en de handel in vee bestaan ruim
4.500 verenigingen, die voortd in Denemarken, Zweden
en de Verenigde Staten van belang zijn. Ook het ter
markt brengen van eieren geschiedt in verschillende
landen voor een belangrijk deel op coöperatieve grondslag.
Om een voorbeeld uit eigen land te gebruiken: in Neder-land voor 30 pCt (gemeten naar totale productie) en voor
50 pCt (gemeten naar de totale export). De groenten- en
froitveilingen in ons land zijn grotendeels coöperatief.
Op dit gebied nemen de Verenigde Staten. – en speciaal
Californië – de helangrijkst’e plaats in, maar ook in een
twintigtal Europese landen bereiken zij aanzienlijke omzetten. Ook voor verschillende andere producten

(tabak, wol, katoen, cacao, .koffie, suikerbieten etc.) zijn zo, al naar de behoeften in de lah.den, vaak naar de mate,
waarin de particuliere handel haar positie misbruikte,
coöperatieve organisaties in het leven geroepen. Vaak
nog verzorgen algemene cöpera lieve verenigingen zowel
de aankoop, de verwerking als de afzet van diverse land-bouwbenodigdheden en -producten.
De
verbruiksco5peratie
is voornamelijk in Europa tol

ontwikkeling gekomen. 1-let – ,,klassieke” voorbeeld is

Engeland, waar ruim tien millioen leden aangesloten zijn

en waar in het afgelopen jaar in de25.000 winkels ruim

£ 549 millioen omgezet werd, voornamelijk in levens-

middelen (72 pCt), textiel, brandstoffen, schoeisel en

meubelen. Groothandel en eigen productie zijn sterk ont-
wikkeld. De omzetten van de Engelse en Shotse coöpera-

tieve groothanclelsverenigingen beliepen in 1949 £364
millioen, waarvan een -derde in de bijna tweehonderd
eigen fabrieken werd vervaardigd. Op -verschillende ter-
reinen behoort de verbruikscoöperatie in Engeland tot

de grootste fabrikanten.

Zweden is liet land van hei moderne, tegen monopolie-
vorming in handel en industrie gerichte, verbruikersinitia-
tief. De LUMA gloeilarnpenfabriek, die de strijd tegen liet

Phoebuskartel aanbon d, de Karlshamn margarinefabriek
tegen Unilever, Oljekunsumenternas Riksförbund voor de
distributie van petroleumprodv.cten, zij zijn geïnspireerd

op de idee de vrije prijsvorming een verantwoorde

bedding te geven en’ ze daarmee tegelijk te behouden.

In 1948 waren in Zweden, op een bevolking van ruim
7 millioen, 905.000 leden en de omzet in de 7.500 winkels

bedroeg 1.428 millioen kronen, d.i. ruin’i 1.100 millioen

gulden. Fiiiland, waar 22 pCI van de bevolking lid is van

een verbruikscoöperatie, gaat procentueel qua lidmaat-

schap aan de spits; Ijsland (20 pCt), Groot-Brittannië

(20 pCt), Zweden (13 pCI), Zwitserland (12 pCt), Dene-marken (11 pCt), Noorwegen (8 pCt), Duitsland (7 pCt),
Frankrijk
(5
pCt) volgen daarop. Waar alleen het gezins-
hoofd lid is en weinig dubbele lidmaatschappen voorkomen

reikt de economische betekenis, op het gebied althans,
waar de verbruikscoöperatie werkzaam is, uit bove,n deze
vlugge cijferaanduiding. Aan de andere kan,t geven cijfers
als bijv. een omzet van £ 549 millioen in Engeland in

1949 voor cle locale verbruikscoöperaties tegen de
achtergrond van het nationale inkomen van 10.000

millioen relief, zeker na aftrek van belastingen, vaste
lasten e.d.
Woningbouwcoöperaties
hebben in verschillende landen
er toe bijgedragen, in Europa vooral na de eerste, wereld-

oorlog, de lagere inkomensgroepen der bevolking betere
woningen te verschaffen tegen binnen hun bereik liggende
prijzen. In Scandinavië, Duitsland en Zwitserland werd en
wordt nog 10-15 pCI van de woningbouw door hen ver-
zorgd. Vaak – bijv. in Engeland en ons land – zijn
woningbouwverenigingen meer een gespecialiseerde vorm
van credietvereniging met hypotheek op de gebouwde

woningen of verlenen gemeente en Rijk belangrijke finan-
ciële steun voor woningprojecten, waarbij de huurders zeggenschap in het,beheer hebben. De woningbouw is
één der terreinen, waar de vraag, in hoeverre overheids-optreden coöperatieve activiteit zo overvleugelt, dat het
deze practisch overbodig maakt, actuele betekenis heeft.
De ôomplementaire vraag hierbij is, in hoeverre coöpera-
tieve beginselen toegepast kunnen worden in genatio-
naliseerde of sterk aan overheidsinvloed onderhevige
takken van bedrijf, een vraag, die thans veel besproken
wordt in de coöperatieve beweging en nog goeddeels

onontgonnen terrein is.

T

ii April 1951

ECONOMISCH-STA TISTISCHE° BERICHTEN

81

Op c’erzekerngsgebied
is dit onderwerp ook van actuele
betekenis. Sociale zekerheid wordt meer en meer éen

onderwerp voor staatszorg en nationalisatie van het ver-

zekeringswezen vormt in verschillende landen een deel
vanihet socialisatieprogramma. liet is tevens een terrein,

waar de coöperatie zich met succes heeft ontwikkeld.

Voor brand, inbraak en ongevallen en voor levensver-
zekeringen, ten plaltelande ook vOor verzekering tegen

verlies van vee, tegen hagel- en andere schade zijn in vele
landen organisaties van betekenis gegroeid. De verbruiks-
coöperatie heeft in de vorm van uitkeringen hij werkloos-
heid, ziekte en invaliditeit, geboorte, huwelijk en over-

lijden van het begin af haar sociale idealen trachten na

te leven. Weliswaar moesten de uitkeringen gewoonlijk

van beperkte ornvafig blijven, aangezien de fondsen
meestal worden gevormd door reservering uit bedrijfs-

overschotten en de financiering van haar kapitaalhehoeften

de verhruikscoöperatie in verscheidene landen toch RI niet gemakkelijk valt.

0
1) hçt gebied der
credetQe!lrning
neemt cle hoerenleen-
bank tussen de verschillende vormen van coöperatieve

activiteit een belangrijke plaats in. Zij voorziet in een zeer
belangrijke behoefte van cle landbouw,
fl1.
clie aan kort
crediet, helwelk door cle commerciële banken, noch door
de Staat in voldoende male en
01)
zo efficiënte wijze ter
beschikking kan worden gesteld. Numeriek zijn de boeren-
leenbanken het sterkst ontwikkeld van alle coöperaties; 40 pCt van de landbouwcoöperaties in Europa is op het
terrein der credietverlening werkzaam; in Azië bedraagt

clii peicentage zelfs 80. 1-let is daar de met overheids-

steun en toezicht genomen eerste stap tot zelfstandig-

making van ‘de boer. 1-let Internationaal Arbeidsbu ieau
geeft voor 1944 aan een totaal van 190.000 boerenleen-
banken met 17.500.000 leden. in vele landen is van de
hoerenleenhanken en later van hun landelijke centrailes

uit het boerenbedrijf tot ontwikkeling en zelfstandigheid

gekomen en heeft liet de spoorslag gegeven tot .andere
vormen van coöperatieve activiteit. In de steden wordt een eciuivalent gevonden in de zgn .,, credit unions”, spaar- en

credietverenigingen die in Canada en de Verenigde Staten
momenteel tot aanzienlijke ontwikkeling komen. Zij

dienen voornamelijk vOor consumptieve leningen voor
duurzame verhruiksgoederen; ook om grote onverwachte
uitgaven
0
1
)
te vangen en zij vinden steun in het feit, dat
het spaarhankwezen daar niet in dezelfde mate tot ont-
wikkeling is gekomen als in Europa. In Canada waren

bijv. in 1949 2.819 ,,credit unions” werkzaam met 940.000
leden. De activa bedroegen
$
282.000.000 en leningen aan
leden $ 99.000.000, daarbij dezelfde tende lie vertonend
als dp boerenleenbanken, nI. dat ze meer en meer gebruikt
worden voor het deponeren, van spaargelden. Voor zover
deze gelden eventueel ten dele gebruiktzouden kunnen
worden voor het financieren van nieuwe coöperatieve

projecten, kan hun betekenis nog belangrijk toenemen.
De arbeidersproductiecoöperaties,
voorthouw’end op de
ideëen van Louis Blanc, zijn voor bepaalde groepen ge-
schoolde vakarheiders (drukkerS, schoenmakers, instru-

mentmakers, textiel- en houwvakarbeiders) het middel
om hun zelfstandigheid te behouden tegenover het moderne
grootbedrijf. In Engeland, Frankrijk, China en Italië
zijn ze van enige betekenis. De alom heersende aandrang
op arbeidersmedezeggenschap wordt uiteraard door hen
als een algemene toepassing van hun ideëen. toegejuicht
en door sommige schrijvers van naam -. bijv. Prof.
G. D. H. Cole – onderschreven.

Om de voorbeelden, hoe de coöperatieve bedrïjfsvorm
zich
01)
verschillende terreinen ontikkeld heeft, te
bèsluiten mogen er tenslotte nog enkele genoemd worden
op het terrein der
dienstoerlening:
coöperatieve busdiensten
in Israël, Italië, Canada, electriciteitsvoorziening in Frank-
rijk, de Verenigde Staten, Chili en het gezamenlijk gebruik

van landbouwwerktuigen in Denemarken en ons land.

Voor uiteenlopende groepen der bevolking, voor uiteen-
lopende; maar alle zeer noodzakelijlce, doeleinden is het

coöperatieve bedrijf een uitkomst geweest. Criterium is veelal geweest: zelf doen, wat de handel en het particu-

liere bedrijf vOör hen op onbevredigende wijze ierrielitte. Ook de coöperatieve organisatievorm heeft zijn bezwaren

en zijn beperkingen, en de economische functies, die hij

vervult, brengen veelal, dezelfde kosten mee, die het
particuliere bedrijf moet opbrengen. Als liet laatste zich
daarom niet door eigen handelingen schade herokkent
en de Overheid zich beperkt iè haar regulerende taak tot

het scheppen van voorwaarden, waarin beide bedrijfs-

vormen zich fair en onder gelijke omstandigheden kunnen
ontwikkelen, kan hun wisselwerking de nationale economie
slechts ten. goede komen.

Internationale çn’ganisaties en contacten

Kan uit het bovenstaande opgemaakt worden, dat het

coöperatieve bedrijf zich nationaal in verschillende landen

en op verschillende terreinen een positie van betekenis
heeft we Cen te verw’erven, als georganiseerde internationale
beweging is dit in veel mindere mate het geval. Eensdeels
is dit een gevolg van het feit, dat in elk land de coöperatieve

beweging een ,,individual achievement in individual

circumstances” is. Daardoor is de grootste gemene deler
in de internationale handel ten behoeve van de verbruiks-
coöperaties hijv. klein. Daarbij komt, dat de particuliere

internationale handel voor’ vele producten efficiënt ge-•organiseerd is, waardoor er weinig drang is en liet ook
weinig zin heeft te trachten dit over te nemen. De weer-
standen, die voor coöperatief optreden in de internationale
handel en productie overwonnen moeten worden, zijn uiter-

aard ook groter dan voor handel en productie binnen dc
landsgrenzen. Internationale kartels zijn door de ver-
hruikscoöperatie op zakelijk terrein nog onbestreden. Voor
de landbouworganisaties geldt in het algemeen hetzelfde.

Wat de aanko’op door verbruikscoöperaties van coöpe-
ratieve landbouwproducten hetieft, hier doet zich inter-
nationaal hetzelfde’ verschijnsel voor als op nationaal
gebied: de producten, die de landbouworganisaties aan-
bilaiden zijn lang niet altijd dezelfde, die de verbruiks-
verenigingen voeren en de eerste zijn vaak veel groter dan
de laatste, zodat ze toch voor een belangrijk deel op

particuliere afzet aangewezen blijven.

Voor zover er internationale coöperatieve handels-
organisaties opgericht zijn, dateren ze bovendien van
betrekkelijk recente datum en hebben ze zich door de
oorlog en de vele belemmerende bepalingen nog niet
kunnen ontwikkelen. Toegegeven zij voorts, dat de moge-
lijkheden voor gecoördineerd optreden nog onvoldoende
zijn bestudeerd’. Enkele voorbeelden van bestaande
‘contacten mogen de huidige betekenis aanduiden.
De Engelse coöperatieve groothandelsvereniging
(C.W.S.) betrok vOOr de oorlog (de regeringsaankopen
belemmeren thans nog het wer volledig opnemen van
vroegere contacten) 46 pCt van haar zes belangrijkste
artikelen direct van buitenlandse landbouwcoöperaties:

tarwe van de Canadese ,,wheatpools”; hacon, boter en
vlees van Denemarken en Nieuw-Zeeland; kaas uit
Canada, Australië en Nieuw-Zeeland; citrusvruchten uit
de Verenigde Staten en Palestina. De Scandinavische
groothandelsvereniging (,,Nordisk Andelsförbund”) in
Londen verzorgt de inkoop ,van koloniale waren, oliën
en vetten, zuidvruchten en andere producten voor de
verbruikscoöperaties in de Noordelijke landen. Voorts is de
,,International Co-operative Trading Agency” in Londen
nog werkzaam ten behoeve van de centrale organisatie
_,van verbruikscoöperaties in verschillende landen. De
centrales van enkele landbouwaankoopverenigingen richt-
ten in 1929 op de ,,International Co-operative Agricultural

282

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 April 1951

Purchasing Society (Intercoop)” te Rotterdam voor de

aankoop van kunstmeststoffen e.d. De afzet van landbouw-

producten uit de dominions op de Engelse markt en die
van het continént wordt ten dele verzorgd door de ,,Over-
seas Farmers’ Co-operative Federations bi mited”. Voor

de handel in petroleumproducten werd in 1946 opgericht

de , ,International. Co-operative Petroleum Association”
te New York, die nu 27 centrale organisaties in verschil-

lende landen tot lid heeft. Zij treedt tot nu toe op be-
scheiden schaal op als commissionnair in petroleum en
smeeroliën, maar heeft uiteindelijk wel ten doel volledig

geïntegreerde productie en distributie van petroleum-

producten. Van de voor gezamenlijké rekening geëxploi-

teerde bedrijven noemen we de Luma gloeiiampenfahriel

in Stockholm, eigendom der Scandiraïsche verbruiks-

coöperaties. Met de Schotten samen richtten de Zweden
in Glasgow een tweede Lumafabriek op. Van de thee-

piantages in India en Ceylon van de Engelse en Schotse
groothandelsverenigingen profiteren indirect ook ver-

schillende andere centrale organisaties.

Voor de behartiging van gezamenlijke belangen, de

uitwisseling van ervaring en het propageren van de
coöperatieve idee op internationaal gebied zijn verschil-

lende organisaties werkzaam. De oudste is de in 1895
opgerichte International Co-operative Ailiance te Londen;

ze verricht economisch onderzoekingswerk, dat voor

de aangesloten leden van belang is, geeft hoeken

en enkele tijdschriften uit, belegt congressen, studie-
conferenties, dient als informatie- en documentatie-

centrum en vertegenwoordigt de coöperatieve beweging
in andere internationale organisaties. In de Verenigde

Naties bezit de I.C.A. de status van ,,nongovernmental
organisation A”, d.w.z. zij stelt belang in de meeste

economische en sociale problemen, die worden behandeld.
In de Economische en Sociale Raad der Verenigde Naties

heeft zij al bij verschillende gelegenheden tot de discussies
kunnen bijdragen (bijv. ontwikkeling van economisch
slecht ontwikkelde landen, wereldgrorfd s toffenproblemen).

De landbouwcoöperaties hebben hun bekendste internatio-

nale organisaties in de ,,International Federation of Agri-
cultural Producers”, de werelctboerenbond. Het is geen zui-
ver coöperatieve organisatie, maar aan de coöperaties valt
grote betekenis toe. Ze. heeft een overeenkornstige taak als

de I.C.A. De laatste is zich meer en meer op de problemen
der verbruikersorganisaties gaan concentreren, hoewel er

een landbouwcommissïe is. Op organisatorisch en ideëel
terrein zijn voorts nog de ,,I-Iorace Plunkett Foundation”
en de ,,International Confederation of Agriculture” w’erk-

zaam.

Het Internationaal Arbeidsbureau heeft al vele jaren

eén coöperatie-afdeling en na de oorlog heeft

ook de

Wereldvoedselorganisatie (F.A.O.) zich bij de organisaties
gevoegçl, die zich met coöperatievraagstukken bezigh ou
den. De I.L.O. verzamelt gegevens, publiceert studies en

houdt conferenties. Eén van de periodieke bijeenkomsten,
door haar georganiseerd, is die van het ,,International
Committee for Inter-Co-operative Relations”. De F.A.O. beperkt zich uiteraard tot landbouwcoöperatie.. Zij zendt

experts uit naar gebieden waar men de coöperatieve
bedrijfsvorm wil toepassen om tot ontwikkeling te komen;
zij maakt ook studiesvan coöperatieve problemen en belegt

conferenties. –

Het kan niet gezegd worden, dat, wat de coördinatie
van het werk van deze veischillende organisaties betreft,
het laatste woord gesproken is. InteencFeel, het lijkt er op,

dat alleen in die gevallen,
waar
het zo te pas komt samen-
werking gezocht wordt. Zo zullen nu bijv. de I.F.A.P.,

I.C.A. en de ,,I-Iorace Plunkett Foundation” gezamenlijk
het vraagstuk van de internationale aankoop van en handel
in kunstmeststoffen bestuderen. Er is: een zekere terrein-
afbakening tussen I.L.O.. en F.A.O., maar ook ernstige

overlapping; de I.F.A.P. laat veel nuttig werk op land-

bouwcoöperatief gebied aan de FAQ. over en zij kan

haar beperkt budget op nog niet bestreken terrein aan-

wenden.
WTat
de I.C.A. betreft, kan de coördinatie nog
aanzienlijk worden verbeterd en het zou een goed idee

zijn alle internationale organisaties op coöperatief terrein

eens rond de tafel te brengen om liet werk efficiënt te

verdelen.

De coöperatte en de Staat.

Er zijn uiteraard verschillende problemen, waarvan men
kan zeggen, dat zij, interationaal gezien, in de coöperatieve

beweging actueel zijn. De toepassing van coöperatieve beginselen bij het tot ontwikkeling brengen van econo-

misch achtenlijke landen – Prof. Dr 1-1. J. Frietema

releveerde onlangs nog in dit blad zijn reis
naar
Birma

voor dit doel
1)
– de plaats, die de coöperatie inneemt in

een geleide economie en haar verhouding tot organen van
de Staat, de taak en positie van de coöperatie ten bpzichte
van verschillende internationale recnstructievraagstukken

(grondstoffenvoorziening, liberalisatie van het hand eis- –

verkeer, economische integratie etc.), haar actie tegen de

toenemende monopolievorming, haar bijdrage tot liet

stabiliseren van het prijsniveau en een doelmatige afzet
en distributie van landbouwproducten en verbruiks-

artikelen, liet zijnstuk voor stuk vraagstukken, waar

over een artikel te schrijven valt. Om dit artikel te be-

sluiten moge in het kort één er van worden aangeduid,
dat hier en daar een principieel karakter aangenomen
heeft en a1 verscheidene acute moeilijkheden veroorzaakt
heeft, nI. de verhouding van de coöperatie tot de Staat

Deze heeft twee kanten. Enerzijds streeft de coöperatie

er naar te bewerkst.elligen, dat ze zich onder gezonde en
vooi’ haar gunstige omstandigheden kan ontwikkelen.
Dit streven heeft erkennin’g gevonden in de in vele landen

tot stand gekomen coöperatiewetgeving. Daarnaast be-
schermt in verschillende landen monopoliewetgeving -haar

tegen machtsmisbi’üik van economisch sterkeren. Beide
hebben nog geen positieve protectie van de coöperatie als

zodanig op het oog. De rechtspositie van cle naamloze
vennootschap is ook geregeld en kartelwetgeving beschermt
iedere onderneming tegen bepaalde machtsmisbruiken, al
valt de coöperatie uiteraard gauwer in het hoekje waar de

slagen vallen. Waai’ de coöperatie via goedkope credieten,
fiscale voordelen of andere faciliteiten w’el positief geholpen
wordt, zijn de protesten van de oppositie uiteraard niet
van de lucht. De sociaal-economische motieven, die tot
bevordering van de coöperatie leidden, wogen en wegen
nog in vele gevallen zeer zwaar. De onafhankelijkheid van
de boer in India via zijn eigen coöperatieve bedrijven

kan onmogelijk bereikt worden als de Regering niet in
sterke mate behulpzaam is. De Amerikaanse boerenorgani-
saties zouden nooit hun krachtige positie bereikt hebben
als cle ,,Farm Credit Administration” niet zoveel nuttig
coöperatiewerk hadverricht. De vrijstelling van dividenden

van vïnstbelasting, een ..veel omstreden punt, berust deels op deze overweging, deels op de gedachte, dat
dividenden alleen een- terughetaling zijn van wat oor-
spronkelijk te.veel betaald werd. Elk particulier bedrijf,
dat aan zijn cliënten dividend zou willen betalen, kan een

zelfde dispensatie krijgen.

De tweede zijde aan de vraag over de verhouding van de
coöperatie tot de Staat vindt haar oorsprong in de toe-
nemende reeringshemoeienis met het economisch leven. Als de mijnen genationaliseerd worden, betekent dit dan
automatisch, dat een coöperatieve mijn, zoals in Enge-
land, mee genationaliseerd wordt? Of is er concurrentie

tussen staatsbedrijven en coöperaties mogelijk? Als een
deel van het verzekeringswezen genationaliseerd wordt

– ‘) Zie: ,,Indrukken uit Birma”, in ,,E.-S.]3.” van 13 September
1950, blz. 738.

11 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

283

draagt de coöperatie dan haar bedrijven voor als een
betere vorm van socialisatie, die voor de particuliere

bedrijven bewerkste]ligd kan worden cloo.r de polishouders
zeggenschap te gevenï Kan, zoals in communistische

landen, de coöperatie, een vaste plaats in het economisch

bestel toegewezen worden, zonder van haar essentiële

beginselen te worden beroofd? De meningen over dèze kwesties zijn zeer verdeeld. De Britse coöperatieve be-

weging droeg do Shilbottie kolenmijn zonder bezwaar

over. rfen dele misschien, omdat haar invloed
01)
dit terrein
geriïig w’as en ze vrij nauw gelieerd is aan de Labour
Party, hoofdzakelijk echter omdat het in het algemeen

belang was, dat ze haar eigen distributie-apparaat opgaf,

dat alleen friet deze mijn toch gebrekkig bleef. Op ver-

zekeringsgebied heeft de coöperatie in Egpland en

Zweden is een tweede voorbeeld – een volledig, goed
functionnerend apparaat opgebouwd en hier heeft men
zich krachtig verzet tegen nationalisatie. De Engelse
coöperaties zijn daarbij van mening, dat de polishouders

in particuliere maatschappijen het uiteindelijke zeggen-

schap moeten krijgen, zoals zij, indien een gedeelte van de

distributie van levensmiddelen overgenomen zou worden,
ook verdedigen dat dit bereikt kan worden door het
aandelenkapitaal van belangrijke , ,chain stores” e.d. ond er

de consumenten uit te spreiden en dividend naar rato

van aankopen in ie voeren. In Zweden is men van
mening, dat in lage premies, en betere service het Vrije
bedrijf de juiste koers aanwijs en in verscheidene gevallen
overheidsingrijpen oyerbod ig maakt.

Op het laatste congres van de Internationale Coöpera-
tieve BoPd, in 1948, werd een resolutie over de verhouding
coöperatie—Staat aangenomen, waarin er terecht op
werd gewezen, dat er geen uniforme oplossing mogelijk is
voor alle landen wal betreft de vrag hoe en op welk
terrein de Staat, resp. de coöperatie werkzaam zal zijn.
Ieder land heeft zijn eigen achtergrond voor dit vraagstuk
en aangezien nationalisatie alleen ten doel kan liebbeii een

betere waarborg van het algemeen belang, zijn coöperatie en

nationalisatie in verschillende opzichten complementaire
niiddelen. Waar de persoonlijke smaak en keuze van de

consument belangrijk is, waarborgt de coöperatie eei
betere voorziening dan enig staatsbedrijf. Ook waar de
consument in genationaliseerde bedrijven via een of andere
commissie zijn stem kan laten horen is dit tot heden toe
een surrogaatgebleken. In landen, waar de Overheid geen
of practisch geen vrijheid op economisch gebied toelaat,
beveelt de resolutie aan, dat het systeem van planmatige
concurrentie tussen coöperatie – en staatsbedrijf w’ord t
bevorderd. –
De vraag, of concurrentie tussen staatsbedrijf en coöpe-
ratie – practische mogelijkheden heeft, is nog onbeant-woord. Er is tot dusver weinig ervaring mee opgedaan.
Wel Iijkt het er op, dat de keuze een meer besliste zal
moeten zijn: ôf bevordering van en een effectieve concur-
rentie tussen particulier bedrijf.en coöperatie ôf socialisatie
over de hele linie in een bepaalde bedrijfstak, waarbij de
al eerder genoemde vraagstelling, in hoeverre coöperatieve
beginselen toegepast kunnen word en in overheidsbedrijven,

open blijft.

Londen.

J. F. VAN N)STTEN.

INGEZONDEN STUK

De waardevaste obligatie

De heer M. F. van Bommel te- Amsterdam schrijft ons

Men zou de heer Tj. Greïdadus beslist groot onrecht
doen, indien men hem zou verwijten met een symptomati-
sche behandeling genoegen te nemen. Zijn artikel in

,,E.-S.13.” van
7
Maai-t ji. ,,De waardevaste obligatie” is
dan ook moeilijk anders •te beschouwen dan als een nood-

-sprong in een gegeven situatie, waarbij aan de suggestie

zeker niet veel aantrekkelijks kan worden -ontzegd. In het

bijzonder, indien realisering van het denkbeeld van een

index-obligatie de hoogste Overheid in haar uitgavenpoli-
tiek zou kunnen breidelen. Via inflatie schept die zich

overigens zelf de middelen tot voldoening van toenemende
verplichtingen. –

Geheel anders ligt liet echter hij privaat-economische

ondernemingen, waar de waardevaste obligatie zich vol-
gens Greidanus het eenvoudigst laat denken, waarbij hij
met name de industriële ondernemingen noemt.

Een obligatielening wcrdt in financiële kringen, juist bij

industriële oiidernemingen, ook nu nog als regel als een

schoonheidsfout in de financiering aangemerkt. De om-
standighedeii dwingen er evenwel vaak toe, doch dan dient
men in het oog te blijven houden, dat dergelijke financierin-
gen door middel van gelleningen
in feite niets anders zijn
dan een 000ruitgrijpen op toekomstige zelf
1
inanciering
of
uitbreidihg oan het aandelenkapitaal.
Bij een ,,going con-
cein” zal aflossing dus slechts kunnen geschieden uit de

winst of door conversie. Een tei-ugbetaling in fabrieks-
schoorstenen en machines is uitgesloten en de als afschrij-
ving in de opbi.engst: var het product terugontvangen be-

dragen zijn bestemd voor vernieuwing van bedrijfsactiva.
Van een band tussen waarde -bedrijfsactiva en tot de

aanschaffing daarvan geleende gelden is na het -moment
van aanschaffing geen sprake meer. 1

let is dan ook moeilijk
verstaanbaar hoe de debiteur, zoals Greidanus stelt, bij

een daling van de ivaarde van het geld, als gevolg van
daardoor stijgende waarde der investeringen, in staat zal

zijn tot het opbrengen van hogere bedragen voor rente
en aflossingen.
Bij een niet liquiderende onderneming is er
slechts een band tussen
winstcijfer
en aflossing! En zolang
ten aanzien van de winstcalculati6 en de fiscale aanspraken
nog het gulden -is-guldenprincipe blijft gelden, zal de waar-

devaste obligatie hôt gevaar van ,,vôérfinanciering” door
obligatie- of andere leningen voor het bedrijfsleven slechts
vergroten. De door schi-. opgesomde moeilijkheden, wo.
de belemmering voor reservringen dooi–het bedrijfsleven, ,,omdat veelal vennnootschapsbelasting betaald moet wor-
den van schijnwinsten, die in feite zouden moeten dienen

om de weder door inflatie verhoogde kosten ter vervanging
van in de productie verbruikte materialen en machinerieën

te dekken” zijn evenzovele argumenten tégen het overigens
vei-nuf lig gevonden denkbeeld van een index-obligatie,
omdat het lenende bedrijfsleven er door in een periode
van voortgezette inflatie met insolvabiliteit zou worden
bedreigd. 1-let valt buiten het bestek van deze kantteke-
ningen om op de consequenties daai-van nader in fe gaan.

1-let is overigens, of schr. de gevaren reeds voorvoelt,
indien hij hij voorbaat poogt te weerleggen, dat een index-
obligatie de ondei-neming
0
1
)
te zware lasten zou kunnen
brengen. 1-lij wijst dan allereerst op de stijgende waarde
van de tegenpost, de investeringen, welk argument wij in
het bovenstaande menen te hebben weerlegd, maar boven-
dien op het feit, dat de jaarlijkse diehst van de leningen;
mcl.
af1ossingn, als iegel slechts een fractie zal uitmaken
van het te verlonen bedrag. De vraag rijst; ook bij aanvaar-
ding van een loonindex voor de dienst der leningen, waarom
,,de druk” in verhouding w’ordt gesteld tot hel te verlonen
bedrag. Men zou evengoed, wijl min of meer in hetzelfde –
vlak liggend, de grondstoffenaankopen kunnen noemen of
het totaal van de afgewerkte orders. De enige maatstaf,
die kan en mag worden aangelegd, is toch de winst, na

aftrek van afschrijvingen op basis reproductiewaarde. Zou
die ivinst door prijsbeheersing, winstbepei-king en/af fiscale

politiek niet evenredig stijgen met de loonindex, dan brengt
de industriële index-obligatie de onderneming vervroegd
om hals! In lijm-echte tegenstelling tot het betoog van de
geachte schr. betekent dit dus, dat juist in tijden van in-
flatie ‘er -dei-halve slechts
nadelen
verbonden zijp aan de

284

ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEIV

11 April ‘1951

creatie van een waardevaste obligatie, die aansluit bij het

indexcijfer van de lonen. Inderdaad anders ligt het in tijden

van teruggaande conjunctuur, vaarbij het Ioonindexcijfer in geringer mate pleegt te dalen dan het prijsniveau. Ook

dân blijft slechts de koppeling aan de winst, maar kn er,

opnieuw in tegenstelling slechts voordeel zijn in verhou-
ding tot de gefixeerde guldensobligatie, die een star bedrag

voor rente en aflossing blijft vragen.

Blijve onze hoop gevestigd op het uiteindelijk succes
van Greidanus’ strijd tegen inflatie en op het zich weer

baan breken van een financiële-, economische- en fiscale

politiek, die aan het pot’erteren een eind maakt en het
aandeel daardoor weer waardevast maakt,

Naschrift.

Naar aanleiding van het bovenstaande zou ik de vol-

gende opmerkingen willen makdn.

De heer Bommel acht het moeilijk verstaanbaar,

hoe de debiteur bij een daling van de waarde van het

geld, als gevolg van daardoor stijgende waarde der inves-

teringen, in staat zal zijn tot het opbrengen van hogere

bedragen voor rente en aflossingen; Dit lijkt mij echter
evident, omdat de in wâarde gestegen activa zoals machi-
nerieën en dergelijke, die in het productieproces verbruikt

worden, een hogere exploitatiewinst. zullen opleveren.

Een tweede bezwaar tegen de waardevaste obligatie

ziet de schrijver in het feit, dat ten aanzien van de fiscale

aanspraken nog het gulden-is-guldenprincipe blijft gelden
en hij haalt ter motivering van zijn bezwaar de door mij
gegeven argumentatie aan, waarom bij de nog steeds ge-
huldigde fiscale winstcalculatie het aandeel niet inflatie-

,,proof” is. Deze argumentatie, die voor het aandeel geldt,

mag men echter niet
01)
de objigatieschuld overplanten,

want dividend kan slechts betaald worden, nadat vennoot-
schapsbelasting betaald is, doch de bedragen voor ob1iga tierente zijn onkosten, die dus tea. laste van de winstreke-

ning komen, vébrdat de fiscale winst bepaald wordt.

Tenslotte de opmerking van de heer van Bommel, dat

het is,

alsof ik de gevaren reeds voorvoeld heb, omdat

ik hij voorbaat poog te weerleggen, dat eén index-obligatie

de onderneming op te zware lasten zou kunnen brengen”.
Het is daar, waar ik aangaf, dat de jaarlijkse dienst van de
leningen,
mci.
aflossingen, als regel slechts een fractie zal
uitmaken van het te verlonen bedrag.

Ik moet hiertegen aanvoeren, dat derelatie.tussen dienst
der leningen en te verlonen bedragen door mij niet werd
aangevoerd ter wille van voorvoelde gevaren. . Het motief

hiertoe was echter, dat wij ons bij een dergelijke opzet als
de gedachte van de index-obligatie moeten realiseren de
orde van grootte van de bedragen, waarom het voor de
betreffende, onderneming eventueel gaat. De ondern emer

moet bij de beschikkingen, die hij treft, steeds gesteund
worden door een zuiver gevoel voor proporties. Waar dit
geviel ontbreekt, hetzij in de private of in de publieke
sfeer, wordt het .financiële evenwicht verstoord. Bij het

overwegen van invoering van de waardevaste obligatie
moet men zich derhalve afvragen, hoe de bedragen voor de
dienst der leningen zich verliouden tot die der lonen bij

een doorwerkende inflatie.

Amsterdam.

Ti. GREIDANUS.

AANTEKENING

Enkele statistische gegevens omtrent

Argentinië

De buitenlandse handel.

De cijfers, welke met betikking tot de in- en uitvoer
gepubliceerd worden, geven slechts een onvolledig beeld omtrent de richting en de samenstelling van As’erÇtinië’s

buitenlandse handel. Zij beperken zich tot een splitsing
van de in- en uitvoer naar de voornaamste landen, uit-

sluitend naar de waarde, en daarnaast worden in- en uit-

voer, zowel in
waarde
als in kwautiteiten, gesplitst naar

enkele grote artikelgroepen. Een inzicht in de samenstelling

van de handel met een bepaald land kan dus niet uit de
openbaar gemaakte cijfers worden verkregen. 1-Iij die ten

aanzien van een bepaald land een dergelijk inzicht wil ver-

krijgen, is mitsdien genoodzaakt terug te grijpen op de

meer uitvoei’ige gegevens, welke vrijwel alle overige laiden.

periodiek publiceren.

Onderstaand volgt een verkort overzicht van de thans

gepubliceerde cijfers.

Inn’oer.

(in millioenen Arg. pesos)

uit:
1945
1946
1

1947′
1

1948
1

1949
(9
u
1l)

Ver. Koninkrijk

.
116,2
307,8 446,4
775,2
721,6 444,5
Tcr.
Staten

………
158,9
665,2 2.431,0 2.286,9
689,5
564,4
Brazilië

……….
.333,6
337,7 439,3
521,4
357,4 311,9
57,6
273,7
548,6 742,4 273,9
8’rankrijk
2,1
31,4
158,4
130,3
465,0
598,4 66,8
176,6
367,8 197,9
46,1
102,9
136,1
190,1
433,3 114,6
58,4

[talië

………….0,1

Zwitserland
76,1
94,7
103,4
125,3
77,6
55,6

België

………….-

India

………….
57,6
52,9
30,8
153,3
271,1
168,7

Zweden

………..

………..
10,2
42,0
55,4
70,5 63,2
Nederland

………-
Ned. Antillen
24,6
97,2 132,2 235,4
179,5
132,7
Overige landen

. . .
.

284,9 474,1
864,6 836,8
754,6
780
3
0
i7ts,0l2.33i,71s.34 8,5
16.189 7
14
.641,7

3
.4 97,8

Na de stijging in de jaren 1947 en 1948, welke voor een
groot deel moet worden toegeschreven aan een bevrediging
van door allerlei omstandigheden in de voorafgaande jaren

uitgestelde behoeften, valt in de jaren 1949 en 1950 een

belangrijke invoervermindering vast te stellen Hieruit

mag niet worden geconcludeerd, dat een evenredige ver-mindering van de behoefte aan ingevoerde goederen zou

zijn waar te nemen. Het tegendeel is eerder waar, doch het
is voornamelijk de deviezenpositie van het land, welke

tot een vermindering van de invoer heeft gedwongen. Uit

het gegeven overzicht blijkt duidelijk hoe vooral de invoer

uit de landen met de sterke valuta’s (Verenigde Staten,

Zwitserland, België) de sterkste vermindering heeft onder-

gaan.
Aan de andere zijde vraagt de toeneming van de invoer
uit Frankrijk de aandacht. 1-let is. dit land in de laatste

jaren gelukt zich een voorname plaats als land van her-

komst, vooral van machines, ijzer- en staalproducten, te
veroveren. Het valt te bezien, of Frankrijk in staat zal.
zijn deze plaats te behouden, wanneer de Duitse industrie
w’eer in staat zal zijn, haar producten naar Argentinië te

exporteren.
De eveneens de aandacht vragende toeneming van de invoer uit India is voornamelijk ontstaan als gevolg van
enkele grote en belangrijke bartertransacties, w’aarhij
granen tegen jute werden verhandeld. –
Gesplitst naar de artikelgroépen krijgt men het volgende

beeld:

(in duizenden tonnen)

1945
1
1946
1
1947
1
1968
1
1949

(9in°d)

voedingsmiddelen

211,1

215,3

238,1

383;8

239,0 104,1
tabak en tabaks-
waren

.

8,5

10,0

9,1

10,9

7,9

3,0
dranken

3,1

4,9

7,6

3,9

5,0 –

4,8
textiel

63,4

71,0

80,3

135,3

131,3

75,3
chein. en pharmac.
producten

145,5 .182,6

310,7

268,5

174,3 160,3

papier en papier\\’. . 474,4 252,8

270,8

218,0

232,7 142,7

bout en houtwaren 429,5 614,9

765,1

932,9

868,8 580,3
ijzer en ijzerwaren

109,0 487,1

.895,3 1.027,6

969,7 830,3
andere metalen

67,2

86,5

163,8

183,5

109,8 101,8
machines en voert.

21,3 129,8

630,2

611,8

313,3 224,6
aardewerk, glas,
enz.

1.653,8 1.804,1 2.572,1 3.346,5 3.185,0

650,5
brandst. en smeer

middelen
.

1.343,1 4.357,8 5.057,1 7.008,1 5.702,8 4.837,7
rubber en rubberw.

2,8 . 25,0

53,3

9,8

10,5

13,9
overige goederen

21,2

99,4

250,4

192,0

212,0 174,7
4.254,918.341,1
1
1
.103,9114.332,6j1 2.161,917.904,0

ii April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

285

(in mi1lioenenpesos)

1945
1946
1

1947
1948
1949

voedingmiddelen
104,8
146,7 195,8 259,8
148,4
157,
tabak en tabakswaren
22,5
33,6
35,8
44,1
28,1
17,
dranken
textiel
7,8
229,8
13,4
284,2
23,1
855,2
11,9
687,6
7,3
866,3
10,

chem. en pliarni. prod.
127,3
163,3 317,5
357,5
200,5
443,1

233,7
papier en papierw.
103,1
165,8 230,3
204,6
200,1
126,1
hout en lioutwaren
121,6 186,6 294,6 314,6 309,0
245,1
ijzer en ijzerwaren
92,5
279,5 661,7
840,1
750,3
591,1
andere metalen
76,2
109,8 274,8
315,1
177,2
198,1
machines en voert.
51,1
325,2
1.349,7
1.806,6
998,6
712,1
aardewerk, glas cnz.
44,6
62,0
115,0
174,7 138,7
92,1
brandst. en smeerinid.
96,9
282,8
396,5 692,8
489,5
423,1
rubber en rubberw.
16,3 79,8
152,1
49,8
24,3
36,1
overige goederen
61,5
199,0
446,4
430,5
297,4 209,7
1T1
54,012.331,71516.189,714.641,71
3.497,9

.Bij de beoordeling van de waarden der ingevoerde

goederen moet men er aan denken, dat deze stei’k beïnvloed
zijn door de sinds
1945
enige malen tot stand gekomen
wijzigingen van de wisselkoersen, terwijl buitendien door
de overbrenging van bepaalde goederen van, één bepaalde

groep naareen andere (wat beti’eft de bij de invoer te be-

rekenen koers) bij liet bestaande meervoudige koersenstel-
sel, de ooderlinge vergelïjkbaarheid der waarden sterk
wordt bemoeilijkt.
Hetzelfde geldt voor de statistische gegevens, welke ten
aanzien van de uitvoer openbaar woi’den gemaakt, en welke
hierna in verkorte vorm worden weergegeven.

Uitoer.

Gesplitst naar de voornaamste bestemmingslanden, be-
cli’oeg de uitvoer:

(in millioenen pesos)

naar
1945

1

1946
1947
1948

1
1949′

(8I?d)

Ver. Koninkrijk …
649,1
876,7
1.851,2
‘1.535,5
848,9
772,1
553,8
596,1
547,3
537,4
398,7
648,4 237,5
149,9 249,4
260,0
605,3 264,7
9,0
90,3
274,7
.476,5
339,0
232,1
Frankrijk
86,5
420,0 280,0
236,2
189,4
226,3

Ver. Staten

……….

Duitsland
2,5
2,3
29,8 133,5
152,5
133,1

Brazilië

…………
Italië

……………

38,2
118,4
262,3,
219,7
160,5
105,8
Zwitserland
56,8
127,6 195,6 210,3
50,2 76,6
Nederland

……….

79,3 227,7
293,2
322,5
163,4
74,2 België

……………
4panje

…………
100,1
137,2
316,0
382,0
178,5 32,4
Overige landen
687,0
1.226,9
1.205,4
1.228,2
831,1
817,1
12.497,8
3.973,1
5.504,915.541,81 3.7 17,5

3.382,8

Naai’ de voorn aaniste productengroepen verci eeld, geeft
de uitvoer het volgehde beeld:

(in duizenciën ton)

1945

1946 1947

1

1948
1

1949
(8r?d)

201,0
‘170,0
167,5
175,2
50,8
44,3 513,6
548,2
687,3
508,5
497,0
286,2
119,1
474,3
146,9 174,7
201,2
.143,3

levend vee

………..
vlees

…………….

158,7 206,4
171,7
181,8
96,4
110,0
huiden

……………
wol

………………
melkproducten

. . .
58,4
65,9 59,3
58,5
.
34,4
25,0
vee-bijproducten

.
247,9 227,6 281,8 262,7 182,2 148,0
granen en lijnzaad
.
3.577,7 4.862,6
5.679,2
5.688,8 3.610,6 3.373,6
meel en meelproduc-.

ten

….

..

..
222, 2
327,0
514, ‘!
4 43,5 27 5,8
196,1
andere landbouwpro-
ducten
842
1
7
1.025,1
1.180,3
988,4 823,4
917,7
hoshouwproducten.
214,6

.

231,6
235,7
143,9
103,2
100,3
mijnbouwproducten
83,8 105,5 48,6 44,9 22,3
17,3
prod.
v.
jacht en vis-
serij

………….
1,2
1,0
0,8 0,8
0,6
0,2
overige goederen

. .
185,5
233,7 133,5
87,71
43,5
21,6
1

6.426,418.199,119.305,518.759,415.941,61
5.383,6

Zoals reeds gezegd, bieden de officiële cijfers weinig
houvast aan hem, die wil trachten zich een inzicht te vor-
men omtrent de samenstelling van de handel in een bepaald
artikel of met een l)epaald land. Ook voor beoordeling
van de handelsbalans iii het algemeen of met een bepaald
land in -het bijzonder hebben zij weinig nut. 1-let feit
nl., (lat zij zijn uitgedi’ukt iii pesos, terwijl, zowel hij de
invoer als hij de uitvoer, voor yerschillende goederensoortdn
verschillende koersen hij de omrekening in eigen munt
worden gebezigd, en buitendien de koersen gedurende de

laatste jaren enige’ malen weiden gewijzigd, maakt dat

het onmogelijk is zich een enigszins betrouwbaar denk-
beeld te vormen omtrent de invloed, welke de handels-

beweging op de deviezenpositie heeft uitgeoefend. –

(in millioenen pesos)


1945
1

1946
1

1947

1
1948

1

1969

k811r?d)

levend vee

……..
-74,7
66,2
84,9
104,9
58,3
46,2
vlees

…………
479;6 592,7
767,3 662,0
749,1
436,4
liuiden

…………..
340,5 357,6
419,6
482,1
383,6
wol

……………
270,5 357,0
326,2
413,4 348,8 578,9
nelkproducten

. . .
70,5
147,1
170,8
167,2
74,9 68,0
vee-bijproclucten

.
177,7 204,8
283,2
273,2
162,5 175,7
ranen en lijnzaad
.
488,9 975,8 2.030,4 2.566,1
1.234,8
842,1
meel en meelproduc-
ten

…………
27,5

..
..

50,9
88,1
97,2 41,8
35,9
indere landbouwpro-

..173,0

ducten ………..
291,3
675,1
11.039,8
602,0 396,8 655,7
oshouwproducten
69,8
77,1
119,8 100,7
86,6
95,8
rod.
v.
jacht en vis-

..

serij

…………

..

22,
10,8
8,1
6
6
4,8
4,2
iuijnbouwproducten
18,8 17,5
9,1
10,2
,4
3,7
)verige goederen

.

.18,8

3
.36,7
445,8
217,1
117,1
72,4
56,1

2.497,8
3.973,1
5.504,9 5.541,8
3.717,5
3.282,8

Reeds tijden.s de statistische ,,blackout” en ook thans
nog worden, ter ondervanging van het bezwaar, dat de
officiële cijfers ôf ontbraken, ôf geen voldoende inzicht

verschaffen, van particuliere zijde overzichten samenge-

steld, waaruit de export van de belangrijkste artikelen,
gesplitst naar de vooi’naamste afzetgebieden, blijkt. Echter

hebben deze overzichten uitsluitend betrekking op de over
zee uitgevoerde hoeveelheden. Daar echter de langs land-

wegen uitgevoei’de hoeveelheden zeer onbelangrijk zijn en
zich beperken tot de directe nabuurlanden, Bolivia, Pai’a-
guay en in geringe mate Chili en Uruguay, wordt de over-
zichtelijkheid daardoor niet sterk geschaad. Eed uittreksel
van het laatstverschenen overzicht, betrekking hebbend
op de jaren
1946
tot en met
1950
volgt hieronder, waarbij
in de laatste kolom de in
1950
naar Nederland uitgevoerde
kwantiteiten worden vermeld
1).

een-
heid
1946′
1967 1948
.
1949
1950


Ne-

aa
di’-
c
land

,arwe

…….
000 ton
1.358,2 2.220,3
2.179,4
1.831,0
2.765,8
32,5
id.
2.188,1
2.341,2
2.540,3
‘1.091,6
‘796,4
38,2
id
323,3
74,7 82,6
193,9
389,8 85,7
id.
626,0
595,6
681,8
199,0 93,2
10,0
Lndere meel-
id.
263,7
415,8
361,9 268,9
218,1

producten
ijnkoeken

.
id.
105,7 100,3
43,7
62,1
57,8
6,5
ijnolie
id
148,3 213,5
53,5

57,5
200,7
41,4

nais

…………

ijnzaad

. . .
Id.




131,7
43,0
alk (dierl.)

.
id.

,
26,9 26,6 42,8 21,9 31,7
.1,9
iuebracho-
extract

.
id.
255,1
242,3 154,8
135,2
251,1
5,6

laver

……..
erst

….

……

‘.
aseïne

. .
Id.
31,6
277
30,2
23,8
27,8
0,5
rlees in blik
id.
140,6 150,0
110,6
74,5
114,7
0,’!
)oter
id.
11,7
16,0
12,2

8,1

alfshuiden

.
000 st.
1.680,3
1.467,2 2.082,3
2.612,2
2.582,8
224,3
1edr. runder-
id
740,0
490,5
610,3
647,2
971,7
64,6
huilen

….
ez. runder-
huiden

. . .
id’
3.852,6 4.074,5
4.74,8
5.959,3
7.234,7
616,1
aarden-

-huiden

. . .
id
412,6 198,2
263,6
356,7
379,5
35,9
chapenvellen
000 ton
26,2
9,3
14,1
13,7
18,6
0,1
eitenvellen
id.
1,5
2,8 1,8
1,2
1,6

vol (vette)
vol
(gewassen)
id.
Id.
204,5

171,4


2
fl

114,8
28,0 2,2
0,4
id.
48,3
13,4
11,2
9,2 44,9 2,0
)evr. rund-


000 qrs.
3.315,6 5.006,6
3.802
1
9
4.609
1
4
2.642,5
57,
1
t

:atoen

………..

evr. schapen-
vlees

…….

vlees

. . .
000 care.
546,8 716,4 583,4 635,8
232,2
2,1
)evr. lams-

vlees

. . . –
id.
5.355,8
5.491,2
3.033,3
2.636,2
1.147,5

De vermindering van de vleesuitvoci’ vraagt de aandacht.
De oorzaak hiervan is te zoeken in het feit, dat liet handel-
verdrag met Groot-Brittannië, na het beëindigen van de
ign. verlengde , Andes-overeen komst”, ondanks de lang-

) Ontleéiid aan ,,Tlse Review
of
‘the River Plate”, 26 Januari 1951.

6

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

ii April 1951

durige onderhandelingen niet werd’ verlengd, waardoor

gedurende het tweede halfjaar de vleeuitvoer praktisch

tot stilstand kwam. lIet grote strijdpunt bij de onderhan-

delingen is de vleesprijs; van Engelse zijde werd ca
£
100,-

geboden, terwijl Argentinië £ 140,- vraagt.
Een ander artikel, waarvan de uitvoer in de laatste jaren

sterl.c is teruggelopen, is mais. Als voornaamste, oorzaak

hiervan moet de reeds eerder genoemde droogte gedurende
het seizoen 1949/50 worden genoemd.

De uitvoer van huiden, speciaal runderhuiden, beweegt

zich in een nog steeds stijgende lijn.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Maandag, 16 April 1951, des namiddags te 4 uur, zal de
hooggeleerde heer Dr J. F. }Faccoû, benoemd tot gewoon
hoogleraar in de hcdri,j fshuishoudkunde, in liet hij zonder

de leer der externe organisatie, aan de Universiteit van Am-

sterdni, zijn hoogleraarsamht openlijk aanvaarden door
het uitspreken van een rede in de Aula der Universiteit.

GELD- EN KAPITAALMARKT

Scheepoaart.

De gepul)liceerde cijfers •tonen aan, dat wat de tonnage

der in 1949 ingevoerde hoeveelheden betreft, Nederland

met 4 pCt van. de overzeese aanvoer .(in totaal 7.724.000

ton bedragend) de zevende plaats innam, na Engeland
(28,1 pCt), Argentinië (17,1 pCt), Panama (11,2 pCt),

Noorwegen (10,6 pCt), Italië (7,5 pCi) en de Verenigde
Statèn met 5,1 pCt.

Wat echter de waarde betreft, blijkt, dat S pCt van de

totale waarde der van overzee ingevoerde goederen onder
Nederlandse vlag het land binnenkwam. In dit opzicllt

neemt Nederland een eervolle derde plaats in, na Argen-
tinië met 27,5 pCt en Engeland met 20 pCt.
Wat de uitvoer betreft neemt de scheepvaart onder

Nederlandse vlag, naar de hoeveelheden gerekend (in

totaal 5.903.000 ton bedragend) de vierde plaats in met
5,7 pCt na Engeland met 23,3 pCt, Argentinië niet 15,1 pCt

en ‘Italië met 12,3 pCt. Ook hier vinden ve weer het ver-

schijrsel, dat naar de waarde gerekend cle Nederlandse

vlag een groter deel in het totaal vervoert. Alhoewel ook
naar de waartle Nederland de vierde plaats inneemt, be-

draagt het percentage 9,4 pCt (Engeland 21,7 pCt, Argen-

tinië 11 pCI en de Verenigde Staten 9,9 pCt).
Dat de betekenis van de Nederlandse scheepvaart voor

de La Plata-vaart groeiende is, blijkt uit het volgende

overzicht omtrent de tonnage der in Argentijnse havens

binnengelopen schepen.

(in duizenden tonnen)

vlag:

1
1945
1
1946
1
1947
1
1948
1
1949 1d)

‘1.183,7 1.810,2
1.713,5 2.353,7
2.21 5,9 1.686,4 453,8
484,4 757,6 925,4
1.108,8 784,0
422,4 2.084,6
2.305,7 ‘1.846,3
1.080,1
696,6
117,2
477,0
648,3
707,3
568,3
3
520,
1

Engeland

………

186,9
331,0 398,8
484,7
376,

Argentinië
.
………
Ver. Staten

………

312,0
390,1
363,5
331,2
357,7 193,9

Noorwegen

……….
Nederland

………77,1

320,0
300,7 305,0 279,8
336,4
146,3
Zweden

………..
Spanje

………….
Griekenland
37,9
247,8
290,3
146,8
98,1
‘111,4
Overige landen
600,6 963,5
‘1.737,4 2.725,7
2.381,0 1.866,2

5
24
,816.
945
,
2
1
8
.
452
,
3
1
9
.
71
3,018.631,016.381,2

Bij de’beoordeling van de plaats,’welke door de schepen
onder Nederlandse vJag in het internationale handelsver-

keer met Argentinië wordt ingenomen,’ dient men er om
te. denken, dat een deel van liet transport met de overige

Zuid- en Centraal-âmerikaanse landen door de K.N.S.M.,
een deel van de handel op Noord-Amerika door de holland-
Inter-America Line en de Silver-Java Pacific Lijn, en
het transport niet liet verre Oosten voor het grootste ge-
deelte via de Interocean Lines (Java-Cllina-Japan-) K.P.M.,
wordt bezorgd.
In een slotartikel zal de financiële en monetaire situatie,
zoals deze uit de officiële statistieken blijkt, in ogenschouw
worden genomen.

Buenos Aires, 5 )3’ebruari 1951.

Y. E. SPINOSA CATTELA.

1)0 geldmarkt.

Ondanks liet feit, dat de ultimo gepasseerd was, ver-

toonde cle geldmarkt in de verslagweek vrijwel geen ver-

ruiming. Dc voortdurende vermindering van de Neder-.

landse deviezenvoorraad gedurende de laatste maanden

heeft ten gevolge, dat door de banken geregeld liquide
middelen worden verbruikt. ter betaling van deviezen-

aankopen bij De Nederlândsche Bank, zodat zowel relatief

weinig geld beschikbaar blijft voor aankoop van nieuw
papier bij de Agent a]s voor aankopen op de markt. De
marktdisconto’s bedroegen voor alle termijnen 1-
9
/
16

pCt terwijl de callgeldnotering op het maximum van

11 pCI gehandhaafd bleef;

I)e kilpitaalmarkt.
Ook gedurende cle afgelopen week was de verandering
van het koersniiveau op de aandelenmarkt per saldo gering.

liet beroep van de werkgeversbo nden
0
1
)
de’ industriële
ondernemingen om de jongste loonronde voorlopig niet
in
cle prijzen dooi’ ‘të berekenen, impliceert een niet on-
aanziciflijke winstdaling. Dit teaamen met de verhoging

van de vennootschapsbelasting van 40 tot 50 pCt en de-zich
geleidelijk openbbrende gronclstôffentekorten maakt, dat
de w’instvooruitzichten voor vele bedrijven iets minder

gunstig zijn geworden. Hier tegenover staat, dat velen
bij de koersvorming ter beui’ze meer aandacht blijken te

schenken aan de zwakke positie van de gulden, welke door
de achteruitgang van de deviezenvoorraad wordt gede-
rnonstreerd.
Op de obligatiernarkt reageerden de koersen van gul-

dens-staatsleni ngen, zoals uit onderstaande cijfers blijkt,
nauwelijks op de aangekondigde emissie der
4
pCt Staats-
lening 1951. In aansluiting op deze emissie is thans ook

de maximumrente, . waartegen lagere publiekrechtelijke
licliamen leningen mogen uitgeven, bekend als het zgn.
rentegai’nma, verhèogd. Wat de langlopende leningen
betreft, wordt demaxiniumrente hij een
genzdd’elde
looptijd
van 5 resp 15 jaar voortaan 3 resp
3
± resp 31 pCt tegen-

over tot dusverre 21 resp 3 resp
3-31
(nl. 10 jaar 3 en
daarna 3.)’ pCt. Bij en gemiddelde looptijd van 20 jaar
mag 3′ pCt worden geconditionneerd met een emissiekoers
van 99 pCt, terwijl vroeger was toegestaan 3.pCt hij een gemiddelde looptijd van 25 jaar ft 100 pCt. 1-let valt op,

dat de toegestane 3
1
pCi voor een gemiddelde looptijd van

15 jaar practisch dezelfde Voorwaarde is, als die van de

nieuwe staatslening. Daar het crediet van de Staat qua
standing ongetwijfeld hoger moet worden aangeslagen dan
dat’ van de gemeenten; betekent dit, dat de nieuwe rente-

staf fel toch niet als zéér aantrekkelijk voor beleggers moet
worden aangemerkt. Wellicht is dit juist de bedoeling.
Op deze wijze immers wordt op de finaiiciering van de
gemeente-uitgaven een rem geplaatst, die de Regering in verband niet de plannen voor investeringsbeperking
niet onwelkom zal zijn, en die bovendien door de Regering
naar believen kan worden ,,losgemaakt” door, nI. wanneer
zulks wenselijk wordt geacht, de Rijksfondsen op de voor-
waarden van het ‘rentegamma geld aan de lagere publiek-
rechtelijke lichamen te doen verstrekken.

ii April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

287

30 Maart 6 April

DE
,
JAVASCHE
BANK.

1951

1951

(Voornaamste noslen in
d1i7enden
e,,i,ien
.A.ftnd.
indexcijei
Algemeen

………………
..
156,0 157,6
Industrie

……

.
………..

224,1
222,6
Scheepvaart

…………….
178,6
1768′
Banken

………………..
127,0
127,5
Indon.

aandelen

…………
55,2
55,6

Aântlelen
A.K.0.

………………..

180k
173
Philips

…………………
249
250
Unilever

………………
227
234
I-I.A.L.

………

. ……….

181
179
Amsterdam Rubber ……….
123
3
.
124
.
iI.V.A …………………..
128
é
132
Kon.

Petroleum

…………
299
300

Staatsobligaties

2. pCt. N.W.S .

…………..

77 15 /
16

78
3

pCt

1947

…………….
96 96
.
3-3f
pCt invest. certif …….

95
13/
95
13/
16

3

pCt

Dollarlening

………..
100
55/,

102
7/

J.C.B.

STATISTIEKEN

DE NEDERLANDSOHE
BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)

S..L

c

°OO
__0)

0)u20)
‘0
”0
..
wo

0
.O4
0- •

E
.0
0
’05
5
..
,.
0

Q
o,0

12 Mrt

‘511
1.192.311
968.274

.
3.580 270.445
80.669
19 Mrt ’51
1.192.511

1
952.392
2.426


275.522 87.700
27 Mrt ’51
1.192.616
1
944.515 2.466 276.116 101.174
2 Apr. ’51
1.192.607
1
929.566
2.301
291.418 110.813
9 Apr. ’51
1.192.259 924.130
2.070 276.021
123.356

C
Saldi in rekening courant
.5′
0
‘0
.9
– –
.
:’..o
Id
r
19
055)
C/)’
‘9

12 M’rt

’51
2.759.499
12.272.359
1
179
.305
1
.385.507!
388.555
19 Mrt

’51
2.731.816 2.213.906123.212
1,385.5071
338.331
1104.468
27 Mrt ’51
2.761.246

2.201.032

12.228.531
~
103.755

81.741
1
.385.5061
367.387
1104.631
2 Apr. ’51
12.722.925
2.776.724 2.186.054
72.820
1.454.5441 397.677.
1108.316
9 Apr. ’51
1.454.5641
533.560
1107.860


BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten In millioenen (rancs).

Voorschotten aan de Stat
0

5,

Data
oO
‘0

00)5)
0)
.
50
00

0
‘0 ‘0
.
.5
.-

4
0
5/0….
5′.OdO
(/1

26 Dec.

1946
94.817
118.30’2
59.449
67.900
426.000
8 Mrt

1951
182.785
444.560
60.042
165.000
426.000
15 Mrt

1951
182.785
423.063
60.042
158.200
426.000
22 Mrt

1951
182.785
436.823
60.042
154.400
426.000
29 Mrt

1951
182.785
484.562
60.062
154.800
426.000

Deposito’s
Bankbil-
Accords
1
Data
Jetten-
circulatie
Totaal
Staat
de coöp.

j
Diversen
écono
mique

26 Dec.

1946
721.865 63.458
1
.

8 Mrt

1951
1.587.448
174.911
!

21
36.578
140.312
15 Mrt

1951
1.563.090
26
39.588
125.693
22 Mrt

1951
1

1.553.168
1
,165.307 185.178
58
39.588
145.532
29 Mrt

1951
1.576.231
189.094
75
39.588
149.431

S
0_
b0
0)4
,


Data
0.r.S,._
S)

S)
00
.o

.0
0

)0
00)0-.
.0
00S


0)00
o0’0
‘0t’0
500
5)

o

./)
o

0

b.0
5)5)

31

Mrt

’47
1 4’Mrt

’51
21 Mrt

’51

477.080
1.055.113 1.055.113

‘35.363
294.735
258.743



427.278
432.048

85.402
161.966 162.890

255.201
2.512.793 2.379.006
28 Mrt

’51
1.055.113 268.832 423.154
174.608
2.335.712

.

s
Rekening
courant
saldi

Data
n
n16

PQ

31 Mrt

’67.
.
453.816



503.718
14

bIri

’51
2.599.475
325.112
– –
1.188.431
21 Mrt

’51
2.597.4713
308.649


1.035.957
28 Mrt

51
2.614.178 337.892
.-

962.037

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 t 646.830.979.
Muntbiljettencirculatle per 14 Mrt

1951 t 408.919.189.
Muntbiljettencirculatie per 21 Mrt

1951 t 410.522.242,50.
Muntbiljettencirculatje per 28 Mrt

1951 t 413.382.771.

DE KOLENPOSITJE VAN BELGIË
‘).

On duizenden tonnen)

Maand
Productie

Aïzet
Voorraad aan
het einde van de maand

Gem.

1938.
.
2.465
2.336
Gem.

1946..
1.898
1.897
Gem.

1947.
.
2.033
2.021
Gein.

1948..
2.223
.

2.192
Gem.

1949..
2.321
2.239 Gem.

1950.
.
2.275
2.183

Januari

1950.
.
2.483 2.620 1.668
Februari

1950..
2.274
2.264
1.679
Maart

1950..
2.529
2.431
1.777
April

1950..
2.350
2.054
2.073
Mei

1950..
2.217
1.960
2.330 Juni

1950..
2.326
1.973


2.682
Juli

1950..
1.621


1.694 2.610
Augustus

1950.
.
2.025
2.200 2.435
September 1950..
2.357
2.773
2.019
October

1950.
.

2.425
2.790
1.651
November

1950..
2.383 2.696 1.337
December

1950..
2.313 2.619
1.031

‘)
Bron: ,,Statistlsoh Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek.

IN. EN UITVOER
VAN BELGIË’).

111
aan
d

Invoer
Uitvoer

.
Saldo

Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
Waarde
in dui-
in mil-
in dui-
in mil-
In mil-
zenden lioenen
zenden
lioenen
iioenen
tonnen
francs
tonnen
francs francs

Maandgem.’36/’38’
2.868 2.019
1.912
1.859

‘160
Maandgem.’47

. .
2.322
7.130 1.070 5.138
-1.992
Maandgem.’48

.
.
2.432
7.293 1.258 6.177
+1.116
?Iaandgem.’49

. .
2.296
6.810 1.210
6.649

161

Jan.1950

.-.
2.124 6.959 1.496
6.661

298
Febr.

1950

. .
1.817
6.541
1.059
5.938

603
Maart

1950

. .
2.552
8.148
1.536
7.480

668
April

1950

. .
2.285

6.907
1.364
6.404

503
Mei

1950

. .
2.458
7.495
1.181
5.706
-1.789
Juni

1950

. .
2.442
7.884
1.421
6.743
-1.141
Juli1950

. .
2.245 6.745 1.395
6.265

480
Aug.

1950

. .
2.005
5.611
894
4.371
-1.240
Sept..

1950′

. .
2.582
9.759 1.118
6.146
-3.613
Oct.1950

. .
3.114
10.341
1.384
7.712
-2.629
Nov.

1950

. .
2.913
‘9.690
1.551
8.029
-1.667
Dec.

1950

. .
2.871
10.354
1.881
10.460
+

106

1) Bron’. ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut
voor de Statistiek.

GROTE BANKINSTELLING

vraagt voor uitzending naar Indonesië

EEN ACCOUNTANT

lid N.l.V.A. of V.A.G.A.

alsmede enige

ENERGIEKE KRACHTEN

bij voorkeur in bezit van acte

M.O. Boekhouden of Staats Praktijk Diploma.

Sollicitaties met uitvoerige in!ichiingen, afschriften dibloma ‘5, getia’gschrifien

en
pasfoto
in te zenden onder
No.
BV
1777 aan Adv.
Bur. de
Bussy,

Rokin
60,
Amsierdam.C.

VOOR KANTOOR OF

*

BEDRIJF

*

Vraag en aanbod inzake Kan-
toorbehoeften, Brandkasten,
Machines, Gebouwen Indu-
strie-terreinen, enz.

TE.KOOP GEBODEN.
Te koop in het centr. van
Bussum pim. 400 m
2
mod.
industrie-ruimte,

bouwjaar.
1948 met ruime

woning,
waarbij pim. 450 m
2
.
terrein
en eigen oprit voor auto’s,
geheel leeg te aanvaarden.
Vestigingsvergunning vere-
kerd. Koopsom
f
65.000.-
Br. onder no. ESB 15-2, bur.
V.
d. blad, Postbus 42,
Schiedam.

OCCASION

Overjarige Vedette,

nieuw
van de fabriek, volle garan-
tie, laag in
prijs.
Automobiel-
bedrijf S. van Haaren, Val-
kenburgerweg 30, Heerlen.

Schakel

in voorkomende

gevallen

deze rubriek in

Heer 38 jaar,
in bezit dipi. boekhouden, Engelse en Duitse handels-
correspondentie, goed bekend m. Frans, Maleis en
Esperanto, ruim 20-jarige en all-round ervaring in het
bankbedrijf zowel in binnen- als in . buitenland, ge-
wend om leiding te geven, goed organisator, zoekt
wegens particuliere omstandigheden een hem passende,
liefst
LEiDENDE FUNCTIE

in Nederi. Uitstekende ref

. ter beshikkïng. Er. no.
76785 Adv. Bur.,, Die Haghe”, Plein 11, Den Haag.
-,

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLAI(DSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieterde Hodchstraat
s,
Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoenen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seninarie voor Gespecialiseerde Ehonomie
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (SV.). Bankiers: Banque di Corrimerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor j\’ederland
/
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28,—
per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorehening no
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) 1
26,—,
overige
landen/
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

13

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijh,
Rotterdam (SV.).

ADVERTENTIES. Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelants, Lange 1-laven rx, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/ o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor
om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Afwachten is
niets

Adverteren is iets

Activeren is Alles

On2e
veelzijdige advièzen leiden iot resultaat en

zijn
economisch gezond

Uw
voordeel: niet afwachten, doch ons voor een

vrijblijvende bespreking uitnodigen

SERVICE-BUREAU

BRAUN

Nwe Binnenweg 175 – Rotterdam
TELEFOON 37908

Verkoopsbevord.ering

5 ^
_
/

Losse nummers
75
cents, resp. J 0 B. francs

Auteur