Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1735

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 9 1950

AU TEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten
,

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL,
NIJVERHEID,
FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCI-I ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 9 AUGUSTUS
1950

.

No. 1735

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H W.’Larnbeié; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretari.s: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gegevens ooer adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD:

Blz.

De arLikelei van deze week ………………..631.

Sommaire, summaries ……………………..631

De jongste Benelux-Ministersconferentie
door Dr M.

Weisglas

………………………………
632

Internationale werkgelegenheidspolitiek
door Prof.

Dr J.

Tinbergen

………………………..
634

De internationale wolpositie
door 7. .A. M. oan Gerwen
635

Het handelsverkeer.van Nederland tot midden 1950

door H.

Veenstra ……………………….
636

Belastingvraagstukkert in Duitsland
door Mr W. R.

Emmen Riedel …………………………..
639

Inezonden stukke,n

N.V. Eoronfabrlok flofa
door C. P. H. van Greuningc
met na-
schrift van
J. J. van Vollenhoven ………………
642

Aantekening:
Do Zweodso Staat als hukIer
…………………….

644

Geld- en kapitaalmarkt …………………….645

G r a f i e k e n :
Aandeol van ieder land in de totale vraelitopbrongst van liet
vervoer door Nederlandse vrachtauto’s In 1947, 1948 en
1949

……………………………………..
846

S
1
tatistieken
Bankutateui

.-
………………………………..
046
Stand

van

‘s Rijks

Ras

…………………………
047
In-

en

uitvoor

van

Indonesië

…………………….
647
Ds woroldkoopvaardljvloot

………………………..
647

DEZER DAGEN

is de plaats bereikt, waar het pad van de defensie zich

losmaakt van de weg naar de vredeseconomie. De af-

zwenking in dit pad is begonnen. Een kenmerkende
statistische toélichting bieden de Franse prijsindexcijfers:

De index van de kleinhandelsprijzen vertoont over de

laatste maand nog de seizoenmatige daling, die van de
groothandelsprijzen trekt reeds omhoog.

Krachtige magneten kunnen op de prijzen gaan werken.
In de Verenigde Staten was de kortelings door President
Truman voorgestelde uitbreiding van de militaire uit-
gaven ten bedrage van S 10 mrd voor de helft door be-
lastingvoorstellen gedekt. Intussen zijn belangrijke sup-
pleties gevraagd, zonder dat daarbij van specifieke finan
ciële contrawichten sprake is.’

Is dit een sein, dat men ook ten opzichte van het econo-
misch-politiek terrein ineens een ander pad wil inslaan,

dat naar de directe contrôle leidt? liet Amerikaanse Huis
van Afgevaardigden heeft dagenlang over deze vraag
getobd, zonder dat een duidelijk antwoord is gegeven.
Vast kwam slechts te staan, dat voor een onmiddellijke
invoering van prijzenstop en rantsoenering ten slotte geen

meerderheid is gevonden. Waarschijnlijk ontvangt de
President de, voor hem aantrekkelijker, volmacht te doen
of te laten naar bevinden.

Denkt zo ook de Engelse Regering? De bewapenings-voorstellen komen financieel neer op een verhoging met
45 pCt van de begroting over de komende drie jaar. Het
hoofddeel daarvan zal op de Engelse industrie neerkomen,
die reeds een hoge bedrijvigheidsgraad heeft. De conse-
quenties van een overspannen toestand van volledige
bezetting lijken voor de hand te liggen. Voorstellen
hier tegenovèr thans reeds algemene maatregelen te
stellen zijn nog niet gedaan. Men krijgt de indruk,dat thans alle krachtsinspanning
wordt opgeëist voor het wenden van de steven; over de
klippen, die men op de nieuwe route kan treffen, zal men
onderweg gaan nadenken; er is, het, in dit geval naargeestig,
voordeel van eerdere exploratie.
Een fundament van vakkennis draagt lang. Het kan
blijken uit de eerste ,,Beurteilung des Arbeitskreises
Konjunkturbeobachtung der Arbeitsgemeinschaft deut-
scher wirtschaftswissenschaftlicher Forschungsinstitute”
over de wereldconjunctuur, eind Juli verschenen. Een
koele ontleding en de conclusie: ,,Auf Grund dieser
verinderten Konstellation ist in der westlichen Welt
eine aligemeine Tendenz zur konjunkturellen Angleichung
unverkennbar”.
Wat is vakkennis, als de geest niet vaardig is;wat gelijk-
komen van conjunctuurpeil zonder assimilatie van
leidende ideeën? Zo zijn velen gestemd, die te Rome het
congres der Europese federalisten bijwoonden, zo ook zien velen de betekenis van de bijeenkomst te Straats-
burg. Zij zoeken voor een nieuwe koers een positief doel,
een ,,idée force”, in de overtuiging, dat in laatste instantie
het geweld door de idee wordt gekeerd.

IIN

PW

ASSOCHTIE CASSA

KASSIERSINSTELUNG

OPGERICHT IN 1806

IIEERENGRACHT 1790 AMSTERDAM.0

BELASTIN600 14 S U LTAT IE BU R EAU
A. L. F. LEVERINGTON
Medewerkers:


E. J. de Boer, Oud-lnsp.
d.
Set.
D. SweepeOud-Ontv. d. Bel.
Mr. Dr. N. J. Feldmann, Bel. jur.
N. A. Schol, Cand. Notaris.
Amsterdam:
le Helmersstr. 95 • Tel. 85508
Haarlem:
Ged. Oude Gr. 11 S – Tel. 12468

Koninklijke

Nederkindsche

Boekd ru kkerij

H. A. M. Roelunts

Schiedam

ROTTERDAMSCHE –

BANK

SPECIALE

AFDEELINGEN

VOOR

PARTICULIEREN

250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

Technische en Fiscale adviezen
• vanhet

Bureau voor Collectieve Contracten.

der

.•

EERSTE NEDERLANDSCH.E

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.

inzake

aanpassing

van ondernemingspensioèn- en spaar-

fondsen aan de (komende) nieuwe

wettelijke bepalingen

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5346

R.
‘ MEES & ZOONEN
,

I

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM
-. – —


‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,

Amsterdam (alleen. Assurantie)

PREIJER & DE HAAN

Accountants,

vragen voor een leidende functie in Indonesië

een

A COUNT ANT

(lid N.I.V.A of
V.A.G.A.)

standplaats DJAKARTA

Voor deze functie is vereist enige jaren

practijk als openbaar accountant.

*

Brieven
te zenden
naar Museumplein 10-12

AMSTERDAM-Z.

DE’ TWENTSCHE .BANK
V.

Maandstaat op 31 Juli 1950

Kas, Kassiers en Dag.
Kap:taal …..t.

44.800.000.-
geldleningen

f. 16.450.915.64
1 Reserve ……15.500.000.-
Nederlands
Schatkistpapier,, 523.166170.80
1
1
Oouwreserve
. ,

2.000.000.-
Ander
.
Overheids.
Deposiros opTer-
papier …….3.251.640.62

1
mijn ……..

95.498.328.38
Wissels

…….1.694.559.76
1
Crediteuren …..576.058.221.72
Bankiers in Binnen.

1
Door Derden
en Buitenland ,, 28.114.011.82
1
Geaccepteerd

..

1.092.909.05
Effecten en Syndi.

1
Overlopende Sal.
c2ten……..4.496.694.22

t
di

en Andere
Prolongatiën

en

‘-

1
Rekeningen..

12.215.962.34
Voorschotten

1
ReservevoorVer-
tegen

Effecten
.
14.862.044.74
leende Pensioe.
Debiteuren

…..141.323.424.20
nen …….-

788.199.66
Deelnemingen

1
(mci.
Voorschot.
ten)………10.303.959.69

1
Gebouwen ……3.500.000.—
1
Belegde Reserve
voor Verleende


Pensioenen…..788.199.66

f. 747.953.621.15
,

f.
747.953.621.15

7W

1rY”-
TV
T

r’

9 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

(331

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

I)r
111. Wcisglas,
De jongste Benelux-Ministersconferentie.

Op deze conferentie werd besloten een gecoördineerde

actieve in- en uitvoer-politiek te volgen, welkp, zou moeten
resulteren in het afsluiten van gineenschappelijke Benelux-

handelsaccoorden van 1 Januari 1951 af. Hiermede is

één der belangrijkste met de vorming der economische
Unie beoogde voordelen – liet op handelspolitiek gebied

als een geheel optreden der Benelux-landen – in liet

vooruitzicht gestéld. -De concrete uitwerking van dit

beginsel zal nog veel voeten in de aarde hebben. Aan het
vraagstuk van de vaststelling ener gemeenschappelijke
agrarische politiek zal in September as. een speciale
conferentie worden gewijd. Een provisorische regeling

werd -getroffei, die de voortgang der werkzaamheden

mogelijk maakt.

Prof. Dr J.
Tiiibergeii,
internationale weikgelegenheids-

politiek.

Ter elfde zitting van de ECOSOC werd het rapport

,,National and international measures for full employ-
ment” besproken en, voor zover dit noodzakelijk werd

geacht, de w’erkgelegenheidspolitiek van liet eigen land
verdedigd. lIet laat

zich aanzien 1. dat een zekere aan-
vaarding waarschijnlijk is van het denkbeeld, dat de ver-
schillende regeringen hun doelstellingen tav. de werk-
gelegenheidspolitiek bekend maken, zij het in het kader
van hun algemene doelstellingen op economisch gebied,
2: dat de gedachte van een diepgaande internationale
bespreking, op gezette tijden, van •de werkgelegenheids-
politiek, toegepast in elk der landen, voortaan geregeld
zal plaatsvinden, 3. dat m.b.t. het zo omstreden verst-
gaande voorstel der experts, de depositoverplichting bij het
I.M.F., verdere bestudering de aahbeveling zal zijn die
van de ECOSOC uitgaat.

J. A. M.
van Gerwen,
De internationale wolpositie.

De ivereldwolproductie in 1950 kan worden geraamd op
1.800.000 ton op vetbasis, liet wereldwolverbruik
01)
2.116.000 ton op vetbasis, hetgeen een tekort van
316.000 ton of ruim 20 pCt van de productie geeft.
Waar er practisch geen voorraden meer zijn, is liet bij
deze verhouding duidelijk, dat het aanbod in genen dele
aan de vraag zal kunnen voldoen en dat de markt dus
in dit jaar zeker nog in het voordeel van de verkoper zal
zijn. De prijsontwikkeling in de laatste maanden wijst
ook geheel in deze richting.

H. Veenstra,
Het handels ç’erheer pan Nederland tot midden
1950.

De handelsbalans heeft zich tot dusverre in 1950 on-
‘gunstig ontwikkeld. De stijging van de invoer, die op zich-
zelf verontrustend moet worden geacht, blijkt voor een
belangrijk deel het gevolg te zijn van de invoer van
textielgoederen uit België. Deze invoer is alleen veront-rustend voor zover hierdoor een hogere consumptie dan
wel abnormale voorraadvorming is veroorzaakt. Dit
verschijnsel zal echter vermoedelijk langzamerhand ver-
dwijnen, naarmate de markt voor textiel verzadigd
geraakt. Wellicht zal dan ook de invoer over enige maanden
weer tot een normaler niveau dalen.

Mr
W. R. Emmen Riedel,
Belastingoraagstukken in Duits-

land.

Een hespreking van de op het vierde bel.stingcongres
te Bonn ter sprake gebrachte belastingvraagstukken:
stand der belastingen in de aangrenzende Westeuropese
landen en van het internationale belastingrecht; de
practijk der openingsbalansen in Duitse marken (herwaar-
dering); de definitieve omslag der binnenlandse oorlogs-
schade; de nieuwe toedeling van middelen en belastingen
aan Bond en Landen en de dienst der contrôl&; de her-
schatting van eigendommén; de belastingrechtspraak;
rechten en plichten van administratie en helastingplich-

tigen.

SOMMAIRE.

Dr
M.
Weisgla.s,
La plus récente con férence des 7luinistres-

Benelux.

Cette conférence a l)ris la décision d’appliquer une
politique active et coordonnée en matière d’importation et

d’exportation et qui sei’ait traduïte par des accords corn-

merciaux communs conclus par Benelux â partir du Ier

janvier 1951. Au mois de septembre une conférence spéciale

sera consacrée â la détermination d’une politique com-

mune en faveur du secteur agricole.

Prof. Dr J.
Tinbergen,
La politique internationale de
l’emploi.

Cet article est consacré â la onzièrne séance du Comité
Social et Economiqub de l’O.N.U. qui s’est occupé de la

politique internationale de l’emploi. On a traité e.a. l’im-

portant rapport: ,,National and international measures

for full employment” et les états ont, chacun pour soi, défendu leur politique de l’emploi, pour autnt qu’il fiit

estimé nécessaire.

J. A.
M. van Ger%ven,
La situation internationale de la laine.

En 1950, la production mondiale peut être estimée â.

1.800.000 tonnes et la consommation mondiale tt 2.116.000
tonnes. Etant donné qu’il n’existe pas, pour ainsi dire,
des stocks, la situation montre clairenient que l’offre ne
saura pas du tout satisfaire la derhande, et en suite que le
marché sera certainement encore l’avantage du vendeur.

H. Veenstra,
Le tra/ic commercial des i’oys-Bas jusqu’au
miheu de
1950.

Jusqu’i présent la balance commerciale de 1950 s’est
développée défavorablement: L’augmentation de l’impor-
tation, -situation inquiétante, est en grande partie due è
l’irnportation de textiles provenant de la Belgique. L’au-
teur est d’avis que l’importation 5e situera probablemerit,
‘dans quelques mois, sur un niveau plus normal.

Mr
W. R.
Emmen Riedel
Questions fiscalesen Allernagne.

SUMMARIES.

Dr M.
Weisglas,
The latest conference of Benelux- Min isters.

At this conference it was decided that a co-ordinated
active import and export policy would be followed, which
would have to result into joint Benelux trade agreernents
from January ist 1951 onwaid. The question of fixing a
joint agrarian policy will be gone into al a special confe-
rence, to be held in September next.

Prof. Dr J. Tinbergen,
International enzploynzent pelicy.

rfhjS article is devoted to the eleventh session of the
E.C.O.S.O.C., during which the international employment
policy was dealt with. Among other things there was a
discussion on the important report ,,National and inter-
national measures for full ernploymént” and, as far as
this w’as deerned necessary, the speakers defended the
employment policy conducted by their own countries.
J. A.
M. van Gerwen,
The international wool pos ition.

The world wool production for 1950 may be estirnated
at 1.800.000 tons, the world wool consumption at 2.116.000
tons. Since there are practically speaking no stocks left,
it will with this ratio be dear that the supply can by no
means meet the dernand, and that the market will certainly
during the current year continue to he in favour of the
seller. .

H. Vcdnstra,
Comme,’cial intercourse of the iVetherlands
until the middie
of
1950.

So far the balance of trade has been developing unfa-vourably in 1950. The rise of the import, which in itself
must be cbnsidered alarming, appears for a considerable
part to be the consequence of the import of textiles from
Belgium. The authoi’ expects that after a few, months
imports will probably be reduced to a more normal level.

Dr W. R.
Emmen Rledel,
Taxation problems in Gerrnany.

632

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICH’TEN

9 Auustus 1950

DE JONGSTE BENELUX:MINISTERS..

CONFERENTIE,

Voor de zevende maal sinds de bevrijding kwamen –
ditmaal gedurende de laatste drie dagen van de maand

Juli te Oostende – Ministers van België, Luxômburg en

Nederland bijeen om zich te beraden over de problemen

verbonden aan de orming van de Benelux-Unie en de

ter oplossing hièrvan te treffen maatregelen. In tegen-

stelling tot cle vorige Ministersconferenties behoefde te

Oostende niet lang te worden stilgestaan bij het vraagstuk

van de finanöiering van het tekort op de Nederlands-
Belgische betalingsbalans. Op de ‘in October 1949 in

Luxemburg gehouden conferentie was het nog ‘nodig

hierover langdurig van gedachten te wisselen om tot een

voor beide partijen bevredigende regeling te geraken,

hierin resulterend, dat pas na doorbreking van een aantal

veiligheidskleppcn afd”ekking van dit tekort met goud of

harde valuta zou moeten geschieden. De inmiddels door

de Raadvan de Organisatie voor Europese Economische

Samenwerking aanvaarde voorstellen tot oprichting van

een Europese Betalings Unie voorzien in een intra-Europees

betalingsstelsel, dat een,einde maakt aan het tot dusverre

noodzakelijke regime van bilateraal evenwicht in de be-

talingsbalans tussen de onderscheidene landen, en schept

voor Nederland de mogelijkheid om, tot een bepaalde

grens zonder goudafgifte aan de Europese Betalings Unie,

zijn tekort met België met anaere valuta dan Belgische

frankén af te dekken. Aldus is op het Westeuropese vlak

een oplossing gevonden voor hetgeen in Benelux-verband

steeds een groot struikelblok is gebleken. De vorming

van de Benelux-Unie is hierdoor vergemakkelijkt, het-

geen belangrijk is. –

Deze recente ontwikkeling heeft er toe geleid, dat de

jongste Ministersconferentie zich– afgezien van vraag-

stukken zoals gelijkschakeling van de motorrijtuigen-

be]asting, vaststelling van de grootte van de Nederlandse

schuld aan België in verband met de onderling verschil-

lendé devaluatiepercentages; het treffen van een regeling

voor overeenkomstige behandeling van aannemers in de

drie landen e.d. – kon concentreren op het vraagstuk
van de coördinatie van de Nederlandse en Belgisch-

Luxemburgse handelspolitiek en het in Benelux-verband

zo netelige probleem van de vaststelling enei’ gemeen-

schappelijke agrarische politiek. Na de beschouwing, die

fröfessor 1-lorring op 26 Juli jl. in dit blad aan laatst-
genoemd vragstuk heeft. gewijd, kan te dezer piahtse
worden volstaan met te vermelden, dat in afwachting

van de beslissingen, die terzke op een speciaal hieraan in

Septediber a.s. te wijden conferentie van Ministers zullen

vorden genomen, hét protocol, dat fn Mei 1947 door de

Ministers van Landbouw der Benelu-landen werd ge-

tekend, tot 1 Januari a.s. slechts toepassing zal vinden

voor een aantal explicite genoemde producten, waarvan

de Nederlandse uitvoer naar België gedurende het vorige

jaar ongeveer 23 pCI van de Nederlandse agrarische

export naar België uitmaakte. Een provisorische regeling

dus, die de voortgang der werkzaémheden mogelijk maakt.

**
*

4
De met betrekking tot de coördinatie van de handels-

politiek in Oostende genomen beslissingen zijn van verder-

strekkende aard. Besloten is namelijk een gecoördineerde

actieve in- en riitvoerpolitièk te volgen, wrélke zou moeten

resulteren in het afsluiten van gemeenischappelijke Benelux-

handelsaccoorden van 1 Januari 1951 af. Bij de coördi-

natie van de handelspolitiek is in het huidige stadium

het op elkaar afstemmen van de door Nedeiland en België-

Luxemburg te ‘rvolgen inoerpolitiek het belangrijkste

vraagstuk. Hierbij zijn drie categorieën landen te onder-

scheiden: landen, welke deel uitmaken van de Organi-

satie voor Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.),

landen, behoende tol de dollar-area, en overige landen.

,Zoals bekend zijn de in de O.E.E.S. verenigde landen op

het ogenblik doende hun onderlinge handeisverkeer zo

veel mogelijk van belemmeringen te ontdoen. Was ge-

durende de eerste tijd na de oorlog het stelsel van bilate-

raal evenwichtig handelsverkenr een doelmatig middel

om dit verkeer enïgermate
0
1
)
gang te brengen, spoedig

bleek dit de ontplooiing van de internationale handel

juist te belemmeren en werd naar wegen gezocht om tot

liberalisering er van te geraken. Op 6 Juli ji. werd door de

Raad van deO.E.E.S. het besluit genomen, dat binnen15

dagen na de tekening van de overeenkomst betreffende de

oprichting van de Europese Betalings Unie ieder der

O.E.E.S.-landen zijn handelsverkeer met de overige

O.E.E.S.-landen zonder tussen deze landen te discrimi-

neren voor 60 pCt zal liberaliseren, terwijl vooralsnog
de overige 40 pCt aan beperkende maatregelen onder-

worpen zal kunnen blijven. Het feit, dat het ô’hderlinige

verkeer tussen Nederland en België-Luxemburg ingevolge

het Voor-Unieverdrag inmiddels tot een aanzienlijk

hoger percentage is geliberaliseerd, noopt de Benelux-

partners ei’ toe – indien zij dit percentage (ruim 90 pCt)

wensen te handhaven – ten aanzien van de liberalisatie

in O.E.E.S.-verband een gemeenschappelijke .gedrags

lijn te volgen. De terzdke getroffen besluiten behelzen dan

ook, dat de Benelux-landen voor de te liberaliseren sector

een zo veel mogelijk uniforme lijst van producten zullen
vaststellen, terwijl in geval één der drie landen in de niet
te libei’aiisern sector ter bescherming van zijn hetalings-

balansevenwicht of op grond van handelspolitieke over-

wegingen ten aanzien van één of meer landen tot contin-

genteringsmaatregelen overgaat de andere partnei’ er op

prompte en doelmatige wijze toe mede zal werken, dat

deze maatregelen ook inderdaad effectief zijn. Ditkan

geschieden doordat laatstgenoemdq partnei’ tegenover het

betrokken land of de betrokken landen overeenkomstige

contingenteringsmaatregelen treft, of wanneer dit niet’

doelmatig of onopportuun mocht blijken, dat zij ‘de expört

van het betrokken product naar het partnerland aan

beperkingen onderwerpt. Mocht ook dit laatste op be-

zwaren stuiten, dan blijft de mogelijkhid bestaan om

in plaats van de uitvoer in het inter-Beneluxverkeer de

invoer van het beti’okken product .aan banden te leggen.

Tegen deze procedure is het bezwaar aan te voeren, .dat

zij tgen een der grondslagen van een economische unie

– t.w. volstrekt onbelemmerd handelsverkeer tussen de

uniepartners – indruist. In het kader van de door de

0E. ES. gevoerdê liberalisatiepolitiek is zij evenwel

voorwaarde om de inmiddels reeds ver voortgeschreden

inter-Benelux liberalisatie te handhaven, hetgeen haar ons

inziens volstrekt aanvaardbaar, zelfs noodzakelijk maakt.

Dit te meer, omdat zowel de crediteurpositie die België,

als de debiteurpositie die Nederland in het handeisverkeer

met de O.E.E.S.-landen inneemt overwegend bepaald

wordt dooi’ het Belgsche overschot en het Nederlandse

tekort in hun ondei’linge handelsverkeer. –

Naast de coördinatie van de invoer uit de O.E.E.S.-

0 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

633

landen diende eveneens ‘aandacht te worden besteed aan

de invoer uit de

dollar-area. Ten aanzien hiervan is be-

sloten, dat cle Benelux-partners voor het grootste deel van

de uit de dollar-area ingevoerde producten een autonome

politiek zullen, voeren, met dien verstande, dat wanneer
dit het evenwicht in de Nederlands-Belgische betalings-

balans zou verstoren, ten aanzien van het doorvoerverkeer

van deze producten in onderling overleg de nodige maat-

regelen zullen worden getroffen.

Voor bepaalde producten zal de autonome invoerpoli-

tiek slechts gevolgd kunnen worden, wanneer de zeker-

heid bestaat, dat deze voor de andere uniepartner geen

nadelige gevolgen zal hebben, waartoe op de invoer van

deze producten door de drie Regeringen bij voortduring

een waakzaam oog zal worden gehouden. Voor enkele

producten zullen de Benelux-partners een gemeenschappe-

lijke invoerpolitiek volgen. Het betreft hier producten

waarvar’ onder de huidige omstandigheden autonome

invoer door de ene partner via de vrije inter-Beneluxgrens

voor de andere. partner Ïiadelige economische
l
gevolgen

zou hebben.

Ten aanzien van de landén, welke niet tot de O.E.E.S.

behoren, noch deel uitmaken van de dollar-area zullen de

Benelux-partners een gemeenschappelijke handelspolitiek

volgen. Wanneer het evenwicht in de betalingsbalans

tussen één dezer landen met één der Benelux-partners

in gevaar komt zullen Nederland en België-Luxembug

– binnen de hiertoe in het kader van de bestaande inter-
nationale regelen geschapen mogelijkheden .- gemeen-
schapplijke maatregelen treffen.

Ter effectuering van de bovenomschreven gecoördineerde

handelspolitiek zal een permanente Benelux-commissie
in het leven worden geroepen, welke tevens tot taak zal

hebben het van 1 Januari 1951 af toe te passen stelsel van

‘gemeenschappelijke handelsaccoorden voor te bereiden.

**
*

Indien men de conclusies, waartoe de Ministers in

Oostende ten aanzien van de handelspolitieke samen-

werking zijn gekomen overziet, dient, vastgesteld, dat op

dit gebied ontegenzeggelijk vooruitgang is geboekt.

Eén der belangrijkste met de vorming der economische

unie beoogde voordelen – het op handelspolitiek gebied

als een eheel optreden der Benelux-landen – is in het

vooruitzicht gesteld. De concrete uitwerking van dit

beginsel zal nog véeI voeten in de aarde hebben. Zolang de

drie Regeringen niet van een deel van hun souvereine

bevoegdheden afstand zullen doen, zal de inpassing van

het voor het sluiten van gemeenschappelijke handels-

accoorden vereiste uniforme Benelux-beleid in het nationale

beleid van elk der drie Regeringen tal van problemen op-

werpen, welker oplossing niet alleen mogelijk zal worden

gemaakt door gezonde organisatorische cnstructies,

maar mede, en vooral, door de oprechte wil om tot een

effectieve economische unie te geraken. Een oprechte wil,

die tot uiting zal moeten komen in de bereidheid om zo

nodig in nationaal verband voor het hogere doel – de

Benelux-eenheid – reële offers te brengen.

In dit licht bezien is de aangekondigde conferentie over

het landbôuwvraagstuk van grote betekenis. De inmid-

dels in Benelux-verband getroffen vèrgaande liberalisa-

tiemaatregelen vereisen een regeling voor het landbcfuw

protocol van Mei 1947. Waar Nederland gedurende

de laatste maanden heeft aanvaard vrijwel de gehele

industriële invoer uit België van belemmeringen vrij

te maken is liet moeilijk aanvaardbaar, dat de agra-

rische uitvoer naar België naar gelang bepaalde prijsont-

wikkelingen – zijhet, zoals reeds opgemerkt, tot 1 Januari

a.s. slechts voor ongeveer j van deze uitvoer – autonoom
van Belgische zijde belemmerd kan worden. Het feit, dL

het in Unie-verband stellig geen Nederlands belang is

de Belgische landbouw in een economisch en sociaal

onverantwoorde positie te plaatsen en België mét Neder-,

land zal moeten erkennen, dat Benelux niet alleen Benelux-

voo-de-indistrië kan betekenen, rechtvaardigt het ver-

trouwen, dat de drie Regeringen ook voor dit vraagstuk

tot een oplossing zullen komen. –

Dan
zal
het mogelijk zijn oni aan het einde van dit
jaar een verdrag af. te sluiten, waarin behalve. de op

1 Januari 1948 van kracht geworden Douane-oereen-

komst ook de conclusies van de conferentie van Oostende

en van de komende landbouwconferentie zijn verwerkt,

en dat – na goedkeuing door de drie parlementen –

aan de beoogde economische unie de geëigende vorm zal

geven. De ten,

aanzien van het inter-Beneluxkapitaal-

verkeer alsmede ten opzichte van verschillende – onder-

delen van de gemeenschappelijke agrarische politiek naar

alle waarschijnlijkheid te . treffen overgangsmaatregelen

zullen dan vooralsnog enige beperking nodig makén,

welke als zodanig vermoedelijk mede afhankelijk zal zijn

van de handhaving iii enigrlei vorm van het in de Eu-

ropese Betalings Unie belichaamde stelsel van conyer-

tibiliteit der Europese valuta.

Een traag proces? Het is gelijk men het beoordelen wil.

Wanneer de latere ‘geschiedschrijver éver de vorming

van de Benelux-unie verslag zal doen, zal haar aantal

wordingsjaren van’ weinig betekenis zijn. En wellicht,

dat dan zal blijken, dat Benelux slechts een kleine schakel

is geweest naar een vérstrekkende politieke en economi-

sche hergroepering vai’n Europa en de wereld. In het licht
‘van het huidig droevig wereldgebeuren, waarin het kanon

weer de plaats van de ploeg heeft ingenomen, is een mis-

noegd schouderophalen over de – in vergelijking hier

mede – vele detailproblemen, die thans de Benelux-

besprekingen kenmerken, zeer wel begrijpelijk. lIet is

het grote gebaar, dat nu meer indruk maakt. En toch –

nu over de beginselen van de te vormen Benelux-econ6-

mische unie overéenstemming bestaat – het is de op-
lossing van dé in het grote wéreldverband als detail-.

problemen te beschouwen vraagstukken, die Nederland,

België en Luxemburg tot Benelux’ zullen maken. Wij
hopen en vertrouwen,dat zij, die in de drie landen hét

roer van staat in handen hebben, over voldoende visie

en staatsmanskunde beschikken om met aan de situatie

van vandaag aangepaste voortvarendheid het kleine

te overwinnen teneinde het grote te bereiken.

‘s-Gravenhage.

M. WEISGLAS.

634

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Augustus 19i30

INTERNATIONALE
WERKGELEGENHEIDSPOLITIEK.

Van 17 Juli af is in de Elfde Zitting van de Economische
en Sociale Raad van de Verenigde Naties het onderwerp

,Werkgelegenheidspoli tiek” aan de orde geweest. Als
voornaamste stuk lag op tafel het aan dnze lezers ook be-

kende rapport van dc gro&p van deskundigen uitgenodigd

door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Tot

deze deskundigen behoren o.a. Nicholas Kaldor, die ook

ter vergadering aanwezig was. Een der andere auteurs,

E. R. Walker, vertegenwoordigde Australië. Ofschôon er
enige wrange humor ligt in het feit, dat wellicht de sterkste

bijdrage tot de werkgelegenheid van de onmiddellijke

toekomst zal uitgaan van de 10 millïard dollar door de

heer Truman wezenlijk niet met dit doel gevoteerd, mag

niettemin worden gezegd, dat de beraadslagingen ter zit-

ting van grote betekenis waren. Deze gelegenheid toch

werd niet alleen benut om een opinie te gevep over het zo-

juist genoemde rapport en de daarin vervatte, in sommige
opzichten gedurfde, voorstellen
1),
doch evenzeer om de

werkgelegenheidspolitiek van het eigen land te verdedigen,
voor zover dit noodzakelijk werd geacht.. Dit werd in het

bijzonder gedaan door de afgevaardigden vn de Verenigde

Staten, gezien de doorslaggevende betekenis van dit land

voor de wereldconjunctuur, en die van België. Ten aanzien

van dit laatste land was nl. in ,,The Economie Survey for

Europe 1949″ een zeker critisch geluid niet te miskennen

geweest, samenhangende met de inderdaad vrij hoge werk-
loosheid bij onze zuiderburen. Weliswaar zou er aanmer-

kelijk meer aanleiding tot verdediging zijn geweest van de
zijde van Duitsland en Italië, doch deze landen zijn in de
Ecosoc nietvertégenwoordigd.

Van Amerilaanse zijde werd er dp gewezen, dat de

Regering, ofschoon verheugd over de recente opleving na

de recessie in het midden van 1949, toch steeds attent
blijft op de toestand. De Amerikaanse afgevaardigde

meende terecht, dat tot op heden de werkgelegenheids-

politiek van zijn land een bevijs was geweest van een
duidelijk gewijzigde mentaliteit ten aanzien van dit vraag-

stuk. Sprekende over het rapport bleek hij weliswaar te
gevoelen voor de daarin uitgesproken gedachte, dat elke

regering een bepaald doel moet formuleren ten aanzien
van haar werkgelegenheidspolitiek, doch hij voegde er
aan toe, dat dit doel in verband gezien moest worden met
andere doelstellingen, zoals die ten aanzien van de vrijheid,
de welvaart en de algemene vooruitgang. Flij meende ook,

dat slechts in de meer ernstige gevallen de werkgelegen-
heidspolitiek het automatische karakter moest hebben,
dat de experts naar voren brengen en dat er daarnaast
een grote mate van soepelheid en gevarieerdheid in de
politieke middelen moest worden getoond. Ieder land zou
zijn belastingstructuur moeten onderzoeken met het oog
op de te bereiken effecten op de werkgelegenheid, terwijl
ook het niveau van lonen en prijzen niet buiten beschou-
wing mocht worden gelaten.
Een punt van grote betekenis was, dat de Amerikaanse
Regering niet bereid blijkt de verplichting te aanvaarden
door de éxperts in hun verst gaande voorstel geformuleerd.
Deze verplichting houdt in, dat een land, waarvan’ de in-
voer daalt als gevolg van een, algemene daling van de

vraag in dat land, de plicht zou hebben het bedrag van dc
netto-invoerdaling te deponeren bij het Internationale
Monetaire Fonds, dat de bevoegdheid zou krijgen de aldus
verkregen valuta aan andere landen te verkopen. Deze
blanco verbintenis gaat de Amerikaanse Regering te ver.

Een verdere studie van wat zij precies zou inhouden, is
echter wel gewenst. Ook betoont de Amerikaanse Regering

zich een warm vooi’standter van een periodieke internr-
tionale discussie.,over de werkgelegenheidspolitiek door elk
land gevoerd, waarvan overigens deze, zitting van de
Ecosoc reeds een voorproefje gaf. De Regering wenst echter

9
Mcii vgl. E.-S.B.” van 22 Februari en
Maart
1950.

daarbij nog aanmerkelijk verdei te gaan en een reeks van

hiet name genoemde gegevens van de landen te vragen,

om de bedoelde discussies zo concreet mogelijk te doen zijn.

In zijn verdediging van de in België gevoerde werkge-

legenheidspolitiek wees de Belgische afgevaardigde er op,

dat in de eerste plaats vele der in de officiële statistiek

voorkomende werklozen, in verband met de wel zeei

genereuze steunregeling, als sclujn’,verklozen moeten vor-
den beschouwd. In de tweede plaats wees de Belgische af-

gevaardigde op de moeilijkheid gelegen in de samenstelling

van het werklozenleger. Er bevinden zich daarin bijv. vele

administratieve krachten, waarvoor thans na de liquidatie
van de oorlogseconomie geen werk in hun eigen vak is te
vinden. 1

let uitvoeren van openbare werken en het be-

vorderen van de woningbouw had reeds geleid tot inschake-
ling van practisch alle bouwvakarbeiders in bepaalde

gebieden, terwijl hun ‘lonen reeds een neiging tot stijging

vertoonden. Men kan niet hopen alle overige werklozen

op deze wijze in te schakelen, doch moet daartoe het veel

moeizamer proces van de herscholing en verplaatsing iii
gang zetten, waarmede geruime tijd kan zijn gemoeid.

In de derde plaats wees de Belgische gedelegeerde op het

vraagstuk van de betalingsbalans. Er moet niet alleen

worden gestreefd naar hogere werkgelegenheid, doch even-

zeer naar evenw’icht in de betalingsbalans. De vraag had
hier overigens kunnen worden gesteld, of niet deze beide

doeleinden te combineren zijn, indien men althans bereid

is dooi’ verlaging van het kostenpeil de uitvoer en daarmede
de werkgelegenheid uit te breiden. Naar de opvattingen

van de theoretische economen moet dit mogelijk worden
geacht, voor zovei’ men althans loonsverlagingen of koers-
verlagingen als aanvaardbai’e middelen beschouwt. Doet

men zulks niet, dan kan niet worden ontkend, dat tussen

liet doel van een sluitende betalingsbalans en een hoge

werkgelegenheid tegenstrijdigheid kan ‘bestaan. Men kan de Belgische afgevaardigde echter bijvallen, wanneer hij,
evenals in de recente Nota omtrent de Werkgelegenheids-

politiek door de Nederlandse Regering aan de Tweede Kamer

voorgelegd, wijst op de moeilijkheden, die de structuur-

werkloosheid in afzonderlijke bedrijfstakken meebrengt.
In zekere mate tegenover de beide reeds genoemde lan-

den verklaarde zich de vertegenwoordiger van het Verenigd
Koninkrijk op vrijwel alle punten accoord met de voor-
stellen der deskundigen. Hij voegde er slechts de voor-
waarde aan toe, dat de afzonderlijke landen in voldoende
mate in de gelegenheid moesten blijven hun monetaire

reserves op te bouwen of te handhaven, indien die onder
de maat liggen.

Een belangrijk element bi het debat werd gebi’acht door
de stem der onderontwikkelde landen, in het bijzonder
bij monde van de vertegenwoordiger van India. Op wel-
sprekende wijze schetste deze de moeilijke toestand dezer

landen en het grote belang, dat er voor de wereld als
geheel in ligt deze landen tot welvaart te brengen. Zijn

toespeling, dat het i’apport hiermede onvoldoende rekening
houdt, werd door vershillende Zuidamerikaanse afgevaar-
digden bestreden met de opmerking, dat stabilisatie van
de conjunctuur ‘juist voor de grondstoffen producerende
landen toch ook van bijzondere betekenis is. Zijn suggestie,
dat er meer gedaan moest worden aan ci’edietverlening
voor de onderôntwikkelde gebieden, werd door çle ver-
tegenwooi’diger van de Internationale Bank beantwoord

met de mededeling, dat het echter veelal ook nog aan vol-
doende uitgewerkte’ plannen ontbreekt. 1 Tier moet inder-
daad een grote taak worden gezien voor alle experts, die
op dit gebied maar ingeschakeld kunnen worden en die
het symbool zouden kunnen zijn van- de zo gewenste
samenwerking tussen Oost en West.
Van tijd tot tijd riep het debat enkele hartstochten

wakker; zo wanneer de heer Gutt van het Internationale Monetaire Fonds als zijn persoonlijke mening te kennen
geeft, dat hij cyclische budgetpolitiek voor nauwelijks
mogelijk houdt, of wanneer de afgevaardigde van India

1

q

9 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

zich enigszins raillerend uitlaat over en uitspraak van de
Internationale Kamer van Koophandel, dat toch eigenlijk

alle landen onderontwikkeld zijn, Amerika ook. In het
algemeen echter bleven de discussies zakelijk, m.n. ook
waar de heer Guti; ihging op de tatistische. moeilijkheden

verbonden aan het voorstel van de experts en toen de
heer Kaidor als eerste verdere bijdrage tot het onderzoek
van dit belangwekkende voorstel een cijferopstelling be-

sprak betreffende de bijdragen, die in de jaren na dertig

door de Verenigde Staten zouden hebben moeten worden

verricht onder de regeling van dit voorstel.
De bespekingen zijn nog niet beëindigd, althans in de
economische commissie van de Elfde Zitting, waaruii de

practische, voorstellen moeten resulteren. De tondenties

van liet debat laten zich aldus aanzien, dat in de eerste

plaats een zekere aanvaarding waarschijnlijk is van liet
denkbeeld, dat de verschillende regeringen hun doelstel-
lingen ten aanzien van de werkgelegenheidspolitiek bekend

maken, zij het in het kader van hun algemene doelstellingen
op economisch gebied. In de tweede plaats laat het zich

aanzien, dat de gedachte van een diepgaande internationale

bespreking, op gezette tijden, van de werkgelegenlieids-
politiek, toegepast in elk der landen, voortaan geregeld
zal plaatsvinden. Te hopen en te verwachten is, dat deze
besprekingen een gunstige invloed zullen hebben op de
politiek der afzonderlijke laiiden. Ten aanzien van liet zo
omstreden verstgaande voorstel der experts, de deposito-
verplichting bij het Internationale Monetaire Fonds, laat
het zich aanzien, dat verdere bestudering de aanbeveling

zal zijn, die van de Ecosoc uitgaat. Terecht kan worden
gesteld, zoals door vele afgevaardigden werd gedaan, dat
het rapport van de experts w’ellicht de belangrijkste publi-
catie van de Verenigde Naties is, die tot op lieden is tot

stand gekomen. De besprekingen zijn iiiet minder belang-

rijk geweest. T. T.

DE INTERNATIONALE WOLPOSITIE.

Mijn artikel in ,,Economisch-Statistïsche Berich ten”
vn 10 Mei 1950 ovei’ de internationale wolpositie sloot
ik met de opmerking, dat, gezien de geraamde verhouding

tussen de wereiclwolproductie en -consumptie in .1950,
gedurende dat jaar de positie van de verkoper in de wol-
markt nog weide sterkste zou zijn en dat er als gevolg

daarvan weinig druk op de prijzen zou bestaan.
i)e ramingen inzake productie en consumptie waren
gebaseerd op de cijfers over 1948 en 1949, voo!’ zover deze
laatste bekend waren, waarbij de trend; welke de cijfers

over de laatste maanden van 1949 te zien gaven, speciaal
in liet oog wei’d gehouden. – –
Intussen zijn weet verdere cijfei’s over latere perioden bekend geworden, welke het mogelijk maken de destijds

gemaakte

ramingen nog eens te verifiëren. Gezien de
ontwikkeling van de wolprijzen in de laatste -tijd, welke
het probleem voor wolhandel en wolindustrie niet eenvou-

diger gemaakt heeft, wil het mij wenselijk voorkomen
nog eens opnieuw een nadere beschouwing aan de inter-
nationale wolpositie te wijden.
Hef lijkt mij clienstig mijn betoog van 10 Mei II. eer-st
nog enigszins aan te vullen. In zijn uiteenzetting over de
na-oorlogse ontwikkeling in de wohindustrie voor het 19e
Internationale Wolcongres, dat in Juni jI. in Stockholm
plaatsvond, stelde Mr Ronald Brech, Directeur van de
Statistische Afdeling van de Internationale Wolvereniging:
– ,,The price of any commodity depends on the supply
and demand for it— the monetary demand and not
necessarily the physical i’ate of consumptioii. And
cleai’ly- the monetary -demand depends on the amount
of money_which is put into the economie system or
taken
»’om
it’.

])aarop voortbouwende scluijft dd heer l3rech de stijging

van de prijzen van bijna alle grondstoffen en ook van wol

in Amerika sinds Juli 1949 toe aan de grotere toevloed van
geld, voortkomende uit de opheffing van de ci’edieti’estric-

ties in Amerika. Flet gevolg daarvan was een directe
ov-
leving van cle industriële activiteit en daarmede gepaard

gaande eengrotere vi’aag naar grondstoffên. De in mijn

artikel van Mei ji. gesignaleerde sterke opleving in de

Amerikaanse wolindustrie in de tweede helft van 1949,
na de inzinking, die in Juni 194$ inzette, zou hiermede

kunnen worden vet’klard.

Ik trachtte in mijn vorig artikel een raming

te geven

van de vermoedelijke productie en consumptie van wol
in 1950. De productie raamde ik op 1.800.000 ton op vet-

basis.. Volgens de laatste berichten wordt dd productie
in het seizoen 1949/50 thans geraamd op 1.740;000 ton op

vetbasis. De productie in Australië vertoont een regel-
matige stijging, welke, mede gezien de voor de schapen-

houders gunstige prijsontwikkeling, nog’ wel verder zal

doorzetten. Het aantal schapen in Zuid-Afrika is echter
in het laatste jaar als gevolg van de droogte met ca

1.000.000 stuks verminderd.

De productie van wol in Nieuw-Zeekid en Uruguay
bleef de laatste jaren vrij constant. Voor Argentinië werd
enige stijging geconstateerd, terwijl deproductie in Noord-
Amerika de laatste jaren regelmatig teruggelopen is, zelfs
tot 60 pCt’van de productie in 1938/39.

1-let is te verwachten, dat de keer hoge prijzen van thans
de productie van wol in bijna alle productielanden, met
uitzondei-ing waarsebijnlijk van de Verenigde Staten, zal

stimuleren en dat derhalve het seizoen 1950/51 6en grotere
hoeveelheid zal opleveren dan het thans afgelopen seizoen.
Dat deze stijging zo groot zal zijn, dat de productie boven
1.800.000 ton uit zal komen, woi’dt in het al
g
emeen echter
zeker’- niet verwacht, zodat het mij verantwoord wil voor-

komen mijn oorspronkelijke raming te handhaven. De woiconsumptie raamde ik op 1.$66.000 ton op vel-
basis, gespecificeerd als volgt:

Centraal
Cii
Noord-Auiierika
………………….
8.000 ton

Eurotni

………………………………..
982.000
Overige landen
…………………………..
366.000

Tolaa..

……………………………

1.866.000 ton

Deze ramingen waren zeer conservaliëf opgezet en Iuiel-den rekening met de waarschijnlijkheid van een afnemende
vraag naar wollen tetielgoederen wegens de geringere
koopkracht van de consumenten en liet feit, dat cle ach-
terstand, ontstaan tijdens en in – de eerste jaren na de
oorlog, voor een groot gedeelte is ingelopen.

Wat Noord-Amerika betreft moet geconstateerd word en,

dat de opleving in de wohindustrie, welke half 1949 is
ingezet, zich ook verder heeft gehandhaafd.
In Februari 1950 bedroeg de gemiddelde wekelijkse
consumptie van wol 12.602.000 lbs op gewassen basis
tegenovei 10.100.000 lbs gemiddeld pel’ maand in 1949.
Wanneer dit niveau zou worden gehandhaafd, zou een
consumptie op jaarbasis van 510.000 ton voor de Ver-

‘enigde Staten moeten worden aangehouden.

In zijn bo’qenvermelde rede komtde heer Brech tot de
conclusie, dat het alleszins te verwachten is, dat de Ver-
enigde Staten de sinds Juli 1949 gevolgde ruim-geldpolitiek
zullen voortzetten zowel om economische’ als om politieke i-edenen, en dat als gevolg daarvan de industriële activiteit

nog eerder zal stijgen dan dalen. –
Canada importeerde in de maanden Januai’i ‘t/in Maart
1950 ruim 20 pCt meer wol dan in de overeenkomstige
maanden van 1949. Dit wijst zeker niet op een verlaging
van de activiteit in de Canadese wolindustrie. Op grond
hiei’van en van de consumptiecijfers over vi’o’egere jaren,
kan voor Canada een consumptie ‘van ca 96.000, ton worden
geraamd. Tezamenmét de Verenigde Staten”en de con-sumptie van Mexico levert dit voor Centraal en Noord-

636

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9
1
Augustus i950

Amerika een consumptieraming van ca 550.000 ton op

vetbasis op.
De wolconsumptie resp. de wolimport in een aantal

Europese landen in de eerste maanden van 1950 is belang-
rijk uitgegaan boven het niveau van 1949. In het Verenigd

Koninkrijk bedroeg de consumptie in de eerste maanden

van 1950 182 millioen lbs op gewassen basis, tegenover

161 millioen lhs in de overenkomstige periode van 1949.

In Frankrijk werd in de eerste drie maanden van 1950

ruim 12 pCt meer wol geïmporteerd dan in de eerste drie

maanden van 1949. België importeerde in dezelfde periode
van 1950 zelfs 26 pCt meer wol dan in de overeenkomstige

periode van 1949. In West-Duitsland steeg de wolimport

in de laatste tijd ieer sterk. In de maanden Januari t/m

April 1950 was deze zelfs ruim 50 pCt hoger dan die van

‘de overeenkomstige maanden van 1949. In Maart 1950

bedroeg de productie van wollen garens in West-Duitsland

16.121 millioen lbs tegenover 10.878 millioen lbs gemiddeld

per maand in 1949.

De voornaamste wolconsumerende landen van West-
Europa geven dus nog een regelmatig stijgende consumptie

te zien.

Volgens gegevens van het Textile Committee van de
O.EE.C. te Parijs bedroeg de wolconsumptie van de

O.E.E.C.-landen in 1949 55$.200 ton op gewassen basis.

Uitgaande van de consumptie in het vierde kwartaal 1949

kan het verbruik op jaarbasis van deze landen zelfs gesteld worden op 585.000 ton op gewassen basis, dit is 1.050.000

ton op vetbasis. Mijn raming van 982.000 ton voor geheel

Europa moet, gezien de boenstaaride cijfers, als beslist
te laag worden gezien. Een cijfer van 1.200.000 ton zou
zeker verantwoord moeten worden geacht.
Omtrent de wolconsumptie van de orerige landen, welke
door mij geraamd werd op 366.000 fon, zijn geen,concrete

cijfers bekend. Waar onder deze landen Rusland en Japan
de voornaamste plaats innemen, kan zonder meer aange-

nomen worden, dat de wolconsumptie zeker niet lager zal

zijn en waarschijnlijk zelfs belangrijk hoger dan in 1948,

vaarop mijn cijfer gebaseerd was. Voorzichtigheidshalve
wil ik echter dit cijfer voorlopig handhaven..

Resumerend zou het wereidwolverbruik in 1950 kunnen

vorden geraamd op:

op velhasis Centraal- en Noord-Amerika

………………
550.000
ton
Europa

…………………………………
1.200.000
Overige landen
…………………………..
– 366.000

Totaal

…………………………….
2.116.000
ton

• Tegenover een geraamde productie van 1.800.000ton
staat dus thans een geraamde consumptie van 2.116.000
ton, hetgeen een teko.rt van 316.000 ton of ruim 20 pCt

van de productie geeft.
Wïaar er, zoals in mijn vorig artikel reeds werd vermeld,

practisch geen voorraden meer zijn,is het bij deze verhou-
dingen zonder meer duidelijk, dat het aanbod in genen dele
aan de vraag zal kunnen voldoen en dat de markt dus in
dit jaar zeker nog in het yoordeel van de verkoper zal zijn.
De prijsontwikkeling’in de laatste maanden wijst ook

geheel in deze richting. Behoudens kleine schommelingen
is een steeds verdere stijging tot stand gekomen, waarbij
alle records zijn geslagen. Vooral de fijnere soorten zijn
zeer sterk gestegen, zoals uit onderstaand overzichtje blijkt:

Prijzen van Donrinion Combing Wools.

(Price per Ib clean delivered cost oct
of
London sales)
Fijnheld
Juli
1949
.

Jan.

1950
Juni
195.0
70

S

…………
90
135 146
64s

…………
90 127
140
GOs

…………
85
117
131
58

s

…………
64
OS
104
56s

…………
51 64 81
50

s

………….
32k
61
63
48

s

…………
31k
581
61*
46s

…………
31
57 65

De berichten over de veilingeh in Londen van Juli

raiporteerden weer verdere prijsstijgingen. –

Het probleem hoe het tekort aan wol zal moeten worden

opgevangen, houdt vele deskundigen in wolhandel en woh

industrie thans bezig. Tijdens het XIXe Internationale

Wolcongres hebben een viertal sprekers hieraan speciale aandacht besteed. Zowel Mr Arthur van de Joint Organi-

sation, Mr Brech van de Statistische Afdeling van de

I.W.T.O., Mr Waterman van het International Wool
Secretariat, als de heer Lundberg, Voorzitter van de

Zweedse delegatie, raainden een tekort van ca 20 pCt. De

laatste stelde voor, het gemiddelde wolpercentage van
wollen producten terug te brengen van 75 tot 65 pCt en
deze 10 pCt te vervangen door rayonezel.

In verband met de noodzakelijkheid om op grotere

schaal rayonvezels te gaan bij mengen, werd een resolutie

aangenomen, waarin bepleit werd, dat tijdens de onder-

handelingen in Torquay in het najaar gepoogd zal worden

om de hogere invoerrechten, die in een aantal landen op
wollen stoffen, waarin een klein percentage rayon i ver-

werkt, worden geheven, terug te brengen tot het normale invoerrecht, dat
of
zuiver wollen stoffen wordt geheven.
In de vergadering van het Textile Committee van de

O.E.E.C. van Juli ji., werd door een der delegaties zelfs
de vraag opgeworpen, of de wereldproductie van rayon

voldoende zal zijn om aan de normale vraag naar dit artikel
te voldoen en om daarnaast het écart tussen wolconsumptie
en wolproductie op te vangen.

In bovenstaande beschouwing is nog geen rekening ge-

houden met de vraag in hoevere de huidige .politieke
situatie het wolverbruik en dus de prijzen van de wol zal
beïnvloeden. Van bepaalde zijde is reeds beweerd, dat wan-
neer de oorlog op Korea een verdere uitbreiding zou onder-

gaan, de vraag van de Amerikaanse strijdkrkchten, als-
mede de grotere militaire voorbereidingen van de andere
geallieerden er toe kunnen leiden, dat slechts kleine hoe-

veelheden voor de normale burgerlijke verbruikers beschik-
baar zouden zijn, welke rantsoenering en prijscontrôle
nodig zouden maken.

T-let is te hopen, dat deze ontwikkeling zich niet zal

voordoen. Maar zelfs dan is toch niet te verwachten, dat
de geschiedenis in Korea er toe zal meewerken om op korte
termijn een ontspanning op de internationale wolmarkt
teweeg te brengen.

Tilburg.

J.
A.
M.
VAN
GERWEN.

HET HANDELSVERKEER VAN NEDERLAND

TOT MIDDEN 1950. –

De ongunstige ontwikkeling, welke de Nederlandse

handelsbalans tot dusverre in 1950 heeft vertoond, staat
wel in sterke tegenstelling tot het gunstige verloop van in-
en uitvoer gedurende de tweede helft van 1949. Sedert
het laatste kwartaal van dat jaar is het invoersaldo voort-
durend gestegen. Bedroeg het in October 1949 nog slechts

f 58 mln, in Mei 1950 was het reeds opgelopen’ tot het
recordcijfer van f 286 mln, waarna in Juni een kleine

daling.intrad tot f262 mln.
Dit verloop kan in grote lijneff worden toegeschreven aan het sterk oplopen van de invoer sinds October 1949
bij een vrijwel constante uitvoer in de eerste vijf maanden
van 1950.

Aangezien t.a.v. de uitvoerzijde tot op zekere hoogte slechts van normale seizoensinvloeden kan worden ge-
sproken, ligt bij dit artikel het acc
,
ni op de analyse van
de invoer. –

De invoer is sedert October 11149 vrijwel voortduiend

toegenomen; in genoemde maand bedroeg deze nog
f 435 mln, in Juni 1950 f691 mln. Aanvankelijk, tot en

met November 1949, werd deze toeneming nog gecom-

TABEL II.

Volumc-indexcijfers van de invoer (1948=100).

S
0

r

0
(

Opvallend is de sterke stijging t.o.v. 1949 o.a. hij cacao-
bonen, suiker en textiel, terwijl ook de invoer van koffie,
thee en minerale oliën, is toegenomen: Uit het verloop
in de afzonderlijke maanden, dat térwille van cle plaats-ruimte niet’is opgenomen, blijkt, dat vôoral hij suiker en textiel in 1950 een sterke stijging heeft plaats gehad.
De ontwikkeling tav. de goederen, behorende tot de
textielsector, zal nog nader worden geanalyseerd hij de
bespreking van het handelsverkeer met België.

Ontwikkeling çta,i het handels verkeer net enkele geografische

gebieden.

Teneinde de sterke toeneming van de invoer nader te
localiseren, wordt in het volgende eerst een overzicht

– verstrektvan het handelsverkeer met de aan het E.Ii.P.-‘
deelnemende landen, waarna achtereenvolgens het hantleis-
en betalingsverkeer met België en Luxemburg, West-
Duitsland en het sterlinggehied aan een beschouwing zal

worden onderworpen.

TABEL IV

Handelsoerkeer met de aan het E.H. .1?. deelnemende landen
(mcl. de overzeese gebieden).

Periode
Invoer
j


Uitvoer

T
-r
r

5,L €0
Dekkings-
pereel-
lage
(in mlii guldens)

1949

Januari

.
226 188

38
82,9
Februari

.
213
157

56
73,6
Maart
2.65
172

93
65,0
April
206′
153

53
74;3
Mei 210


162

48
75,0
Juni

239
195

44
81,6

1950 Januari

. 336 300

36
$9,3
Februari

.
341
245

98
71,8
Maart

.
. .
384
316

68
82:1
April
395
283

Il’2
71,6
Mei
389
277

12
71,2
Juni
423
299

12.5
70,7

1949

Jan/Juni
. .
1.359
1.027

332
75,6,
‘1950

Jan./JuOi

– .
2.268 1.720

548
1

.7,5,8

*

r

,’.

9 Augutus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHftN

637

penseerd door de sterke stijging van de uitvoer. Van No-

vember op December steeg de invoer echter in zo sterke
mate (van f452 mln tot f 554 mln), dat de
01)
zichzelf

vrij aanzienlijke stijging van de uitvoer (van f 399 mln

tot f 433 mln) niet voldoende was om te verhinderen, dat
het invoersaldoin December 1949 weer bijna het niveau

van Juli 1949 (f 125 mln) bereikte.

TABEL 1.

Handels oerkeer
1)
pan Nederland id totaal.

Ilvoer

Uitvoer

1n’oer- Dekkings-
Periode

saldo

percen-

(in mln guldens)

Lage

1940
Januari

.

464

318

– 146

68,4
Februari .

401

245

.

156

81,1
Maart . . .

476

283

– 193

59,5
April

438

256

– 182

58,5
Mei

427

273

– 154

63,8
Juni

442

312


‘130

70,5

1950 Januari

.

581

396

– 185

68,1
Februari .

521

313

– 208

60,2
Maart . . .

612

400

– 212

65,4
April

644

367

– 277

57,0
Mei

663

377

– 286

56,9
Juni

691

429

– 262

62,1

1949 Jan/Juni . .

2.648

1.687

– 961

63,7
1950 Jan/Juni . .

3.712

2.282

—1.430

61,5

Aangezien de uitvoer sinds Januari 1950 vrijwel op ‘het-
zelfde nivèau bleef, terwijl de invoer bleef stijgen, liep het

invoersaldo sterk
op.
In Januai’i 1950 bedroeg liet f 185

mln, in Mei £ 286 mln, zoals gezegd, het hoogste tot dus-

verre ‘voorgekomen cijfer. In Juni 1950 bereikte de invoer

het recdrdcijfer van
f
691 mln; niettemin liep het invoer-

saldo voor het eerst in 1950 iets t&rug tengevolge van het
feit, dat de uitvoer in Juni sterker toenam dan de invoer,
hoofdzakelijk door de meerdere uitvoer van minerale

oliën, vlees, groenten en fruit. Uiteraard kan bij liet percentage, ivaarmede de invoer

door de uitvoei wordt gedekt, eveneens een ongunstige
ontwikkeling worden geconstateerd. Nadat in November 1949 het na-oorlogse recordcijfer

van 88,4 pCt washereïkt, trad een daling in; het dek-
kingspercentage, gerekend over de periode Januari/Juni,
bedroeg slechts 61,5 in 1950, tegenover 63,7 in 1949.

In
het volgende zal worden getracht deze sterke stijging

van de invoer naam’ de oorzaken te analyseren. Hiertoe
w’ordt eerst de samenstelling van de invoer volgens goe-
derencategorieën aan een beschouwing onderworpen, ter-
wijl daarna de vei’deling naar geografische gebieden wordt

behandeld.

Samenstelling pan de invoer golgens goederencategoriein en

enkele afzonderlijke goedoi’ensoorten.,

De toeneming van de invoer gedurende de eerste vier’
maanden van 1950 moet, zoals kan w’ordëh afgeleid uit

de in tabel II opgenomen
volunze-indexcijfers (
,
an de €n-

voer
– dit
in
tegenstelling tot de ontwikkeling in 1949 –

giotendeels op rekening van de consumptiegoederen en voorts van de investeringsgoederen worden gèsteld; het
volume-indexcij [er voor gi’ondstoffen bleef vrijwel constant.
De maand Mei vertoont een iets gunstiger beeld: het
indexcijfer voor de investeringsgoederen vertoonde een
vrij belangrijke stijging, terwijl bij de consumptiegoederen
voor het ‘eerst in 1950 een daling kan worden geconsia-

teerd.
Opgemerkt wordt, dat bij nadere detaUlerijig van deze
gegevens blijkt, dat de toeneming.in de periode Januari/
April hoofdzakelijk heeft plaats gevonden in de setor
niet-voedingsmiddelen, terwijl cle daling van het index-

cijfer voor consumptiegoederen in Mei voor weer dan de’
helft is toe te schrijven aan een geringere invoer van

voedingsmiddelen.

‘)1n de in dit artikel opgenomen tabellen zijn cijfers gebruikt
van het C.B.S. De in- en uitvoercijferS zijn exclusief pakketpost, (liamant, gouden en zilveren munt’ en inuntmateriaal. –

1949 Januari

. .

116

135

1

105

116

98
Februari .

99

112

107

100 .

’82
Maart

121

117

160

113

102
April

110

113

123

106

138
Mei

. . .

107

113

113

107

108

1950 Januari

.

142

158

98

150

140
Februari .

123

179

98

125

tO)
Maart

143

187

107

145

182
April

150

217

120

154

,122
Mei

. . . .

151

209

141

149

153

Teneinde voor en
1
ge belangrijke importgoederen, waa
i-

van de invoer in 1950 is toegenomen, een vergelijking
te kuhnen maken met het jaar 1949, worden hieronder

de
waardeéJfers
(in mln guldens) voor de invoer van deze

goederen in beide jaren naast elkaar gestéld.

TABEL 111.

.

Invoer (in mln guldens).

1949

1950
Jan. ‘t/in Juni
I
Jan.
t/nL
Juni

Cacaobonen
29
90
Koffie en thee
31
74
.
63
Minerale on
lië
1
21
210
Suiker

‘)

……………..
27

Granen, zaden en peulvr.
176
268
Ertsen

…………….
9 2
Textiel

5)

……………
.72
357
692

‘)
Ruwe’rietsuiker, bestenid
om in een suikerraffinaderij te worden
bewerkt.

‘)
Inclusief meel, exclusief
oliehoudende zaden.
5)
Grond stoffen,

haiffabrikaten
en

eind producte€.

t

638

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Augustus 1950

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat het dekkingsper-

centage gedurende de eerste 6 maanden van 1950 een

daling vertoonde. 1-let invoersaldo steeg Vrij sterk, voor-

namelijk als gevolg van de toeneming van de invoer uit
deze landen, terwijl de uitvoer niet toenam.

Zoals nog nader blijkt uit de hierna volgende beschou-
wingen betreffende enkele afzonderlijke landen, komt het

hoge invoer.overschot in 1950 t.o.v. deze landen voor een

belangrijk deel voor rekening van het haridelsverkeer

mei België en Luxemburg en de landen van hei sterling-
gebied.

TABEL
VII.

Consumptieoe uit ga een coor iextieigoederen
1
)

(in mln guldens).

Periode

1949

1950

Januari

146

151
Februari

107

122
Maart

135

149
April

154

160
Mei

156

183

Januari/Mei . . . –

695

1

766

‘) Exclusief
mnaatkleding.
TABEL
V.

Handelsoerheer met België en Luxemburg (mcl Belgisch

Congo).

Peiiodc Invoer Uitvoer
11Incer-

sa
Dekkings-percen- tage


•_____
(in min guldens)

1950

Januari

.
93
51

42
55,O
Februari

.
116

60
,

56
51,9
Maart
131
63

68
48,1
April
119
.46

73,
39,0
Mei
119
50

69
42,0
Juni
123
49

74
39,8

1949

Jan/Juni

– –
358
201

157
56,1
1950

Jan/Juni

. .
701
319

32
45,5

liet dekkingspercentage geeft in 1950 een sterke daling

te zien, hoofdzakelijk als gevolg van de toegenomen in-
voer. Voorts kan worden geconstateerd, dat over de periode
Januari/Juni het invoersaldo van 1949
01)
1050 meer dan

verdubbeld is; over deze periode steeg de invoer t.o.v.
1949 met 96 pCi, de uitvoer met 59 pÇt.

De sterke stijging van de invoer uit België wordt gro-

tendeels veroorzaakt door de in 1950 – ten gevolge van de liberalisatie – verhoogde invoer van goederen beho-

rende tot de textielsector en wel voornamelijk van stoffen
en andere weefsels, kleding en voorts garens.

Uit onderstaande cijfers treedt de sprongsgewijze stij-
ging van Januari op Februari met betrekking tot deze

goederen duidelijk naar voren. Teneinde de vergelijking
met het verloop van-de totale invoer uit België te verge-
makkelijken, zijn in de volgende tabel deze en de textiel-
invoer uit België naast elkaar opgenomen.

TABEL
Vi.

-.

Invoer uit Bclgeë en Luxemburg (en mln guldens).

Periode

Totaal

Textielgoederen

1950
Januari

– –

93

27

Februari
– .

116-

53

Maart

– . .

131

59

April

119

57

Mi

119

55

Juni

123

5
.
3

1949
Jan/Juni
. .

358

71

1950
Jan/Juni
– .

701

304

Wordt de invoer van textielgoederen uit België gesteld
tegenover de totale invoer van textielgoederen in Neder-
land, dan blijkt het aandeel van de Belgische textiel,

,gedurendé de eerste zes maanden van het jaar, in 1949
20 pCt en in 1950 43 pCt te hebben bedragen
2).

Om te kunnen beoordelen, of deze verhoogde invoer,
waarvan tot Mei een steeds toenemend gedeelte is te stellen
op rekening van de invoer uit België, tot een verhoogde

consumptie of voorraadvorming van textielgoederen heeft
geleid, dan wel tot een hogere uitvoer of doorvoer, werd eerst het verloop van de consumptie van textielgoederen
onderzocht. –

Toevallig was in die periode de tôtale invoer in Nederland van textielgoederen vrijwel gelijk aan de totale invoer van alle
goederen uit België.

Uit deze cijfers blijkt, dat ifiderdaad de uitgaven voor

textielgoederen zijn toegenomen, waarbij o.a. de stijging

van April op Mei 1950 opvalt. Deze stijging is, zoals ver-

gelijking met het verloop in 1949 leert, slechts voor een

gering gedeelte aan seizoensinvloeden toe te schrijven.

Met betrekking tot de uitvoer en de doorvoer van tex-

tiolgoederen kunnen de volgende cijfers worden verstrekt:

TABEL
VIII.

Do .gestegen invoer van textielgoederen uit België
blijkt gepaard te zijn gegaan met een toeneming, gerekend

over de periode Januari/Juni, vaii de uitvoer in 1950t.o.v.

die in 1949 en’met een afneming van de doorvoer. Deze
afneming vermag echter bij lange na niet de stijging van
de uitvoer te compenseren 3).

Naast de stijging van de consumptie is dit echter niet
voldoende om het oplopen van de invoer te verklaren.
Aangenomen moet worden, dat een gedeelte van de uit

België ingevoerde textielgoed eren voor voorraadvorming
is gebruikt.
Tenslotte is nog onderzocht, of do invoer van enkele
andere belangrijke uit België afkomstige goederen in de
onderzochte periode wellicht een aanzienlijke stijging
heeft ondergaan. Dit blijkt slechts in beperkte mate het

geval te zijn.
De invoer gedurende Januari t/m Juni van ijzer, giet-
– ijzer, staal en werken daarvan is toegenomen van f 105 mln in 1949 tot f116 mln in 1950, terwijl de invoer van
machinerieën, toestellen en electrotechnisch materieel
in 1949 f 57 mln en in 1950 1 60 mln bedroeg.

West-Duitsland.

.

Betreffende het handeisverkeer met West-Duitslaûd
kunnen de volgende cijfers worden verstrekt (in mlh
guldens):

TABEL IX.

Dekkings-
Periode

Invoer

Uitvoer

Saldo

percen-
tage

Jan/Juni
1949..160

107

– 53

66,0
Jan/Juni
1950..

419

1

482

1
+ 63
1

115,0

Over de periode Januari t/m Juiii 1950 werd een uit-
voersaldo bereikt, in tegenstelling tot het invoersaldo van
een jaar tevoren
4
).

) Stelt men de piijs van de uit België geïmporteerde tcxliel-
goederen ruwweg
op
gemiddeld
f 10
per kg, dan bedraagt de daling van de doorvoer gedurende de periode Jan.
t/m
Mei in
1950 t.o.’.
1949
nog geen
f20
mln.
‘) Zie
ook:
,,Enige aspecten van het actief saldo op de monetaire
rekening met Duitsland” door J. Wemelsfelder in ,,E.-S.B.” van
5
Juli
1950,
blz.
533.

Periode

Totale uitvoer
(mln guldens)


Doorvoer

uit

België
.

(tonnen)

1949

1

1950 1949

1

1950
Januari 46
53
459 306
Februari
33
43
974
756
Maart
43
55
712
541
.
50
561
435
43
50
1.471
389
April

…………,40
Mei

……………
Juni
………….
.

40
56
665
889

Jan.
i/rn

Juni

– .
245
307
4.842
1′
3.316

0 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

639

Nadat het uitvoersaiclo voor de eerste maal gedurende

1950 was omgeslagen tol een invoersaldo (April t 15 mln),
ontstond over Mei weer een klein uitvoersaldo (f 8 mln)
en over Juni eveneens (f2 mln).

Het dekkingspercentage, dat gerekend t.o.v. 1949 over
de periode Januari t/m Juni zeer sterk was gestegen,

daalde in de eerste vier maanden van 1950 van 216,8

tot 83,4, vertoonde in Mei weer een matige stijging tot

iets I)oven het niveau van Februari en daalde weer in
Juni (102,3).

Landen nan het sterlinggebied.

liet handeisverkeer met deze landen tezamen (inclusief
de overzeese gebieden) vertoont het volgende beeld:

TABEL X.

T

,

.

Periode

Invoer

Uitvoer

Dekkings-
1
oet

percen-
.

tagc

Jan/Juni 1949..

453

416

– 37

91,8

Jan/Juni 1950..

677

472

– 205

69,7

Het invoersaldo over het eèrste halfjaar vertoont voor

1950 een sterke stijging t.o.v. 1949, hetgeen voornamelijk
moet worden toegeschreven aan de toeneming van de
invoer; tengevolge hiervan daalde het dekkingspercentage over de periode Januari t/rn Juni van 91,8 in 1949 tot 69,7
in 1950.

Conclusie.

Alhoewel de stijging van de invoer, mede met het oog

op de situatie tav. de Europese Betalingsunïe, op zich-
zelf verontrustend moet worden geacht, kan hiertegenover

worden aangevoerd, dat deze voor een belangrijk deel
het gevolg is van de invoer – na de liberalisatie – van
textïelgoederen uit België. Deze invoer is alleen veront-
rustend voor zover hierdoor, afgezien van de bévrediging

van eventueel nog bestaande ,,inhaalvraag”, een hogere
consumptie dan wel abnormale voorraadvorming is ver-
oorzaakt. Dit verschijnsel zal echter vermoedelijk lang-
zamerhand verdwijnen, naarmate de markt voor textiel
verzadigd geraakt. Wellicht zal dan ook de invoer over
enige maanden weer tot een normalei’ niveau dalen.

‘s-Gravenhage.

H. VEENSTRA.

BELASTINGVRAAGSTUKKEN

IN DUITSLAND,

Het vierde
belastiiigcongres te Bonn.

liet Instituut voor Belastingrecht aan de Universiteit

van Keulen heeft in 1947 het initiatief genomen tot het
houden van een jaarlijks drie-daags belastingcongi-es in
de week na Pinksteren. Ook van andere zijde, door beroeps-

en bedrijfsgroepen van verschillende huize, zijn, er in de
laatste jaren bijeenkomsten’ gehouden voor de bespreking
van actuele helastingvraagstukken. Onbetwist echter
schijnt dit jaarlijks, telkens in Bonn gehouden congres,

aan de spits te staan. De omstandigheid,.dat Bonn thans
hoofdstad is van de Bondsrepubliek, zodat aldaar sinds
kort ook het Ministerie van Financiën is gevestigd, draagt
er uiteraard toe bij, dat het congres een bijzonder reliëf

krijgt, liet mag echter voor een groot deel aan de hoofd-
organisator, Prof. Othmar Bühler en aan diens weten-

schappelijk gezag worden toegeschreven, dat deze Bonner
congressen een platform zijn geworden, waarop ambtenaren
zowel als helastingbetalers en hun raadslieden zich thuis
gevoelen:

De Minister van Financiën, Dr Schâffer, vereerde het
jongste congres met het uitspreken ener, geenszins alleen-
maar-vormelijke rede. Integendeel, hij ging op de actuele
vraagstukken, vooral dat van de geldelijke verhouding
tussen Bond en Landen, diep en met treffende openhartig-heid in. Verschillende zijner hoofdambtenaren, Mersmann

van’de helastingafdeling en Oeftei’ing van de hegrotings’

dienst, lieten zich evenmin onbetuigd en daardoor deed
zich liet voor Nederlanders wat ongewone verschijnsel

voor, dat een zeer opgewekt debat plaats vond, niet slechts
ovei’ zuiver fiscale maar niet minder over financiële vraag

stukken van de dag.

Dit laatste was trouwens reeds aan de agenda te zien, waarvan ik in chronologische volgorde noem: stand der

beidstingen in de aangrenzende Westeuropese landen en

van het internationale :helastingrecht; de practijk der

openingsbalansen in Duitse marken (herwaarderïng);

de definitieve omslag der binnenlandse oërlogsschade
(welke omvang van vergoeding, Vermogensaanwasbe-
lasting of Vermogensheffing-ineens?); de nieuwe toedeling

van middelen en belastingen aan Bond en Landen en de

dienst dci’ contrôle (Rekenkamer: repressief en/of preven-
tief?); de herschatting van eigendommen; de belasting-
rechtspraak (wederinstelling van het Reichsfina nzhof,

voortaan te heten Bundesfinanzhof) ; rechten en plichten
van administratie en belasti ngplichtien.

* *_
*
Belastingoerdragen.

Al dadelijk trof het, dat de belangstelling voor buiten-landse vraagstukken voorop stond en naast Prof. Bühle,-vormde de ook in het buitenland bekende schrijver Prof.
Spitaler
1)
daarvan liet middelpunt. Deze toonde over een

grote parate kennis van de verdragen te beschikken en
het zal geen verwondering baren, als men hem straks in
de Duitse verdragsdelegaties zal aantreffen. Al bijna

vergeten namen als Dorn en Popitz kwamen uit Spitaler’s
rede naar voren: inderdaad, destijds met vele andere

West-Europeanen, voorvechters in de vreedzame strijd
tegen de dubbele belasting. Met recht kon hij er op wijzen,
dat hun opvattingen over de vooropstelling van het oor-
sprongbeginsel door de ervaringen der laatste jaren
worden bevestigd. Met name geldt dat, in zover zij de grondslag daarvoor zochten in de territoriaal beperkte

mogelijkheid van contrôle, vaststelling en invordering,
waartegenover de aanhangers van liet woonplaatsbeginsel
in vele gevallen weinig hebben te biIeii. Spitaler prees het Londense verdragstype van 1946, laatste daad van

het afstervende ,,Comité Fiscal” .yan de Volkenbond,
omdat het obrsprongheginsel daarin de ovei’hand heef t

gekregen. Dat modelverdrag bracht ook een bredere
opvatting w’at betreft de kring.
5
van beschérmden door
deze van onderdanen uit te breiden tot ingezetenen En hèt doornige probleem der winstsplïtsing? Spitaler gaf

daarover, in antwoord op een desbetreffende vraag, een
improvisatie, waarin hij het probleem in het juiste licht
stelde en deed uitkoflien, dat en waarom de zgn. directe
methode (vaststelling van het winstdeel, onafhankelijk
van de winst van het.moederlichaam), als o.a. toegepast
door liet Zwitserse Bondsgerechtshof, in Londen als subsi-
diaire oplossing is gekozen in aanvulling op de niet steeds
uitvoerbare indii’ecte methode (splitsing van de werke-
lijke of fictieve algehele winst). Een verbetering van deze

laatste methode achtte Spïtaler mogelijk, indien de staten
zich bij verdrag verplichten om bij verandering van
een quote door de ene verdragspartij daarvan aan de
andere verdragspartij mededeling te doen. Vrage: hoe ter
wereld bij gebreke aan overenstemming tussen de ad-
ministraties de belastingbetaler aan zijn recht moet komen,
anders dan door rechtspraak, wat in deze wil zeggen
internationale rechtspraak?

Oude oe;’dragen geldig?

Voor de landen, welke vôôr de oorlog verdragen ter
voorkoming van dubbele belasting met Duitsland hebben
gesloten, is het uiteraard van belang te weten, welke daat’-
van nog van kracht worden geacht. Drie ‘categorieën

‘) Schrijver van ,,Das Doppelhesteuerungsprohiern hei den clirck-ten Steuemn”, 1936.

640

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Augstus’1950

worden daarbij onderscheiden, ni. die, gesloten met 1. de

(ex) neutralen, zoals Zwitserland en Zweden; 2. de (ex)

geallieerden, zoals Frankrijk,
rp
s
j
ec
h
os
l
owa
kij
e
en Grieken-
land; 3. de geheel of gedeeltelijk in ander staatsverband

gegroepeerde of door revolutie hervormde landen, zoals

Oostenrijk, Hongarije en Italië. Ten aanzien van de eerste
schijnt een kleine minderheid als gevolg van de Washing-

tonse verdragen, waarbij Zweden en Zwitserland zich

verbonden om de Duitse eigendommen in beslag te

nemen, aan liet voortbestaan van de verdragen met die

landen(m.i. zeer ten onrechte)’ te twijfelen. De meerder-
heid, wo. Bühler, houdt ze echter voor geldig. Groter

moeilijkheid baart echter de tweede categorie, en Neder-

land mag zich daarom gelukkig prijzen, dat het daartoe

niet is gaan behoren sinds het in de Flitlertijd c1e defini-

tieve, totstandkoming van een verdrag heeft weten te

•oitwijken. Dat een oorlog de verdragen van staatkundige

aard tussen de oorlogvoerende partijen doet vervallen,

is wel algemeen aangenomen. Minder absoluut schijnt het

oordeel te zijn ten aanzien van verdragen aangaande
inateries, welke niet zonder meer door de oorlostoestand

in hun werkingssfeer worden belemmerd, zoals verdragen’

van burgerlijk recht. Maar de verdragen van financieel-
economische aard? Ik heb er de volkenrechthandboeken
niet op nageslagen, maar wil gaarne met enkele geleerde

sprekers op het Bonner congres aannemen, dat twijfel
daaromtrent gerechtvaardigd is. Echter is de volkenrechte-
lijke
practijk,
naar het schijnt, bepaald afwijzend, zodat

er voor de (ex) vijanden geen andere keuze blijft dan

hetzij door hernieuwde wilsverklaring de verdragen te
doen herleven, hetzij nieuwe verdragen te sluiten. Wat dat
dilemma betreft, ried Spitaler ten sterkste en mi. op

goede gronden aan om met de uitwiseling van verklaringen
niet te wachten, immers: een verdrag is Cltijd beter dan

geen verdrag; nieuwe onderhandelingen kosten tijd en
zorg. En in Duitsland geldt nog in sterker mate dan elders;

gezien de jeugdige leeftijd en de niet te onderschatten
moeilijkheden van de huidige Bondsstaat, dat de belasting-

dienst overbelast is en alle tijd moet besteden aan het op
orde brengen van het eigen huis.

1-let is van belang er aan te herinneren, dat de geallieer-
den in een van hun eerste verordeningen zich-uitdrukke-
lijk het recht hebben voorbehouden om over de geldigheid van Duitse verdragen te beslissen. Merkwaardig genoeg is
.in de Engelse zône ‘bekend gemaakt, dat de eenzijdige
Duits-Nederlandse regeling, welke hier tijdens de bezetting

heeft gegolden, geldig blijft! Waarom dat? Om te voor-
komen, dat Duitse belastingbetalers hun in Nederland
verloren activa als buitenlandse verliezen op hun Duitse
fiscale winst- ‘en verliesrekening zouden afschrijven!

In de Oost-Duitse zône heeft men het gemakkelijker:
daar zijn alle verdragen uitdrukkelijk ingetrokken.

Oorlogshef/ing.

Een netelig onderwerp, waarvan wij, hier in Nederland

ook weet hebben, is de behandeling van vreemd bezit,
,wanneer men tot oorlogsheffingen overgaat. Duitsl.nd
is, naar men weet, door de besluiten van de: Geallieerde
Contrôleraad in de noodzakelijkheid gebracht om geld-

sanering en oorlogsheffing los van, elkaar te houden.
Met het, ‘in Duitse ogen althans en naar mij voorkomt
ook door Nederlandse bril gezien, ongewnste gevolg,
– dat het apparaat der geldzuivering zijn eigen gang moest

gaan, zonder dat het mogelijk was de afvloeiende geld-
middelen voor het herverdelings- ilias belastingprocédé te benutten. liet deed plezierig aan, dat niemand minder

dan Prof. Spitaler zijn onverholen bewondering uitsprak
‘voor de knappe en rigoireuze wijze, .waarop Nederland
dit vraagstuk terstond na de be*ijding heeft aangepakt
en doorgezet.

De Duitse Bondsrepubliek heeft zich eerst met een
,,Soforthilfe” trachten te redden, welke echter verre van

populair schijnt te zijn en waarvan de inning op grote

moeilijkheden stuit. De huidige Minister vad Finandiën

hoopt thans het vraagstik tot een oplossing te brengen

door onder de benaming ,,Lastenausgleich” gelijktijdig
zowel een oorlogsschaderegeling as de daarvoor nodige

dekkingsmaatregelen te treffen. De discusie op beide
punten is reeds enige ‘tijd in volle ga
,

ng. De vaste Com-
missie van Advies (Beirat), welke de Minister in de al-

gemene financieelfiscale politiek hijstaat (waarvan o.a.

de hoogleraar Bühler en de advocaat Boettcher uit Mün-

chen deel uitmaken), schijnt naar de mening over te hellen,

dat de oorlogsschade niet procentueel moet worden ver-
goed maar sociaal-dïffi’entieel, d.w.z. dat de kleinste en

kleinere vermogens voorgaan en met schadevergoedingen

tot bijv. 50.000 D.M. worden ,,aangevuld”, terwijl de

grotere vermogens geen cent krijgen. Tot dekking daarvan

zou dienen een Vei’mogensheffingvan 50 pCt zonder bij-

berekening van rente, af te betalen in 25 jaar met 2 pCt

per jaar. De strekking is duidelijk: uit het nationaal
inkomen,
zonder ontwrichting van het economisch leven,
zoveel te putten, dat althans de middenstand eenzekere

minimale bijdrage ontvangt en daardoor belang krijgt bij

de gezondmaking van de overheidsfinanciën, terwijl het

leger der beitlozen wordt – verkleind. Over deze èn over
andere plannen is de ,,cho’c des opinions” echter, nog in een
stadium, dat de ,,vérité”, of liever datgene wat uiteinde-

lijk het hondsparlement bereid zal zijn te slikken, nog niet
direct voor het grijpen ligt.

Hoe met buitenlands bezit?

En de buitenlanders? Krijgen ze iets en moeten ze mee
betalen?, Over het laatste zijn gedachten uitgesproken, die
op een zekere stroming wijzen om ook het bezit van buiten-

landers in de heffing te betrekken, op grond ook van de op zichzelf juiste gedachte om in de belastingwetgeving geen

onderscheid tussen (ex) vijanden en neutralen te maken.
Heeft het echter zin om, zoals Prof. Bühier op billijkheids-

grohden opperde, aan deze plicht het recht te koppelen

op schadevergoeding dan wel wat -de ex-vijanden betreft

storting van de opbrengst op de rekening herstelkosten? FIet is een delicate materie, waarin het zoeken naar een
juridisch—elegante en -tevens financieël—verantwoorde op-
lossing niet eenvoudig is. Als we weten, dat zelfs tussen
ons land en België nog geen regeling in zake het recht

van ieders onderdanen op vergoeding van oorlogsschade
bestaat, kan men er zich niet ‘over verbazen, ‘dat tussen
Nederland en Duitsland, tussen wie de staat van oorlog
formeel nog steeds bestaat, iets dergelijks nog in het ver-
schiet ligt. En is het niet wonderlijk, wat het dragen van
Nederlandse oorlogslasten door vreemdelingen betreft,
dat de uitvoeringsregelingen van de artt. 31; lid 2 Ver-

mogensaanwasbelasting en 3, lid 1 sub b Ve’mogens-
heffing-ineens nog steeds op zich laten wachten (evenals

de A.M.v.B. ex artt. 57 Vermogensaanwasbelasting en
19 Vermogensheffiag-ineens)?

Voor de Nederlandse Vermogensaanwasbelasting be
stond op het congres veel belangstelling. De bond van
door luchtbombardementen benadeelden hield bij monde
van oud-Minister Mattes aan het idee van -procentuele
schadevergoeding en dekking door een Vermogensaanwas-
belasting vast. Maar als men dan hoort, dat de binnen-

landse oorlogsschade op 230 milliard Mark wôrdt geschat
en dat van regeringswege de perceptiekbsten van een
Vermogensaanwasbelasting op 90 â 130 millioen D.M.
worden begroot (2 jaaë arbeid van 1.200 ambtenaren),
dan sla ik de kans op verwerkelijking van diens idèeën
niet hoog aan.

Fiscale wensen en financiële mogelijkheden in het huidige
Duitsland. –

Achterstand bij de belastingen.

Evenals tetk orizent is het in Duitsland reeds een klem-
mende vraag, in hoeverre de belastin
g
dienst er
,
in zal

9 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

641

slagen om de achterstand in db aanslagregeling der perio-

dieke belastingen in te halén. hoeveel te neteliger wordt
dat probleem – en hier sprékn wij Nederlanders – uit

dagelijkse ervaring – als daarbij de noodzakelijkerwijs

gecompliceerde oorlogsheffingen komen. /
Langzamhancl gaan de ogen ook open voor de onver-

mijdelijke wisselwerking tussen de beide soorten van be-

lastii1gen. Rigoureuze doorvoering van beidé tegelijk is,

zodra de periode van geidruimte voorbij is, ondoenlijk.

Wat baat het de Minister van Financiën als hij, bij stij-

gende perceptiekosten en voelbaar wordende hetalings-
wrevel, onder de naam van heffingen gelden ontvangt,
welke hij allang als periodieke belasting had moeten
innen, of omgekeerd? De eisen van een sluitende begroting

laten het niet toe om, ter wille van een 100 jCt hevrediging

van op zichzelf dierbare eisen van lastenverdeling, risico’s
te aanvaarden. Over begoting gesproken: de Duitse be-

grotingschef Dr. Oeftering deelde mede, dat tegenover
rond 11 milliard D.M. inkomsten er rond 10 milliard

D .M. zgn. onbewegelijke uitgaven staan (bezettingskosten,

steun aan oorlogsslachtoffers, rentelast, hulp aan Berlijn).

Uit de normale mfddelen_is slechts 1 milliard D.M. be-
schikbaar voor de kosten van het normaal regerings-
apparaat, waarvoor rond 2 milliard D .M. nodig zijn;

ergo, tekort van 1 inilliard

D.M.!

Belangwekkende bijzonderheden over de taak van de
buitengewone begroting, de kapitaaldienst, de belasting- –

druk pr hoofd der bevolking, de kosten van de vluchte-
lingen uit Oost-Duitsland, de moeizaam bereikte overeen-
stemming met de landen over de afpaling van middelen
en lasten, laat ik, als lenende zich minder voor vergelijking,

maar rusten.
Belastingverhoging tot dekking van de begrotirigs-
tekorten zou zijn uitgesloten, afgezien van enkele kleinere,

thans in overweging zijnde, nieuwe soorten, zoals een
,,Aufwandsteuer” tot 10 pCt, verdeeld over weelde-
belasting en ,,Spesensteuer” . Belastingverlaging, door de

geallieerde Contrôle-Commissie hardnekkig geweigerd
en door de oppositie fel bestreden, is ten slotte

langs de omweg van zekere, niet onbe1ngrijk fiscaal-
technische tgemoetkomingen, wel tot stand gekomen
en men hoopt de reeds bedenkelijk groeiende.belasting-
ontduiking, welke zich een moreel excuus vormde uit de

dwangtarieven van die Commissie en de bezettingskosten
(bekende klanken 1940-194511), binnen normale banen

tel-ug te brengen.

Fiscale tegemoetkomingen.

Het lijkt wel gewenst, dat Nedrland zich van de wijze,

waarop de fiscale techniek de wederopbouw, productie en
export bevordert, ter dege rekenschap geeft, evenals van
de wijze, waarop de industrie daar mag herwaarderen.
De Duitse literatuur op fiscaal gebied is weer indruk-
wekkend groot ‘(meer dan 30 fiscale vakh1ader!) en het
zal daarom de moeite waard zijn zich van dit onderwerp
een eenvoudig en duidelijk overzicht •te verschaffen

(werk voor de I.F.A. en de Intern. K.v.K.?)
Daarom ook waren de uiteenzettingen van Meilicke
(Berlijn) over de practijk der D.M. openingsbalans en de
mededelingen, eerst van Prof. Bühler, later van Mersmann,

hoofd van de belastingafdeling van het Ministerie van
Financiën, over de plaatsgevonden en op handen zijnde
wetswijzigingen – alle opvallend door openhartigheid van
argumentatie – van belang.
Een (helaas!) bekende noot werd aangeslagen, toen we
hoorden van ,Wiedergutmachungsschulden” (rechts-
herstel van Joodse en andere vervolgde landgenoten),

vastgesteld door , ,Wiedergutmachungs- Kammern” en van
de invloed van die schulden resp. de daartegenover
taande clai
fl5 01)
de belastingheffing.

De rechtspleging in belastingzaken.

Van de belastingtechniek naar de belatingrechtspraak

is het ge&n grote stap en wie zich herinnert, dat Duitsland,,

ver voor Ilitler’s tijd, een ,,Reichsabgabenordnung” heeft
gekènd, die roem tot ver ‘over de grenzen heeft genoten,

kan’er zeker van zijn, dat de eenheid van belastingrecht-

spraak, als in die Reichsabgabenordnung belichaamd,

daar eeh heilige zaak is. liet heeft dan ook allerminst

bevrediging gewekt, dat door de splitsing in de drie be-
zettingszônes die eenheid is verbroken. Duitsland zal dan

ook binnenkort weer een van die weinige landen zijn,

waar de gewone rechterlijke macht nagenoeg niets met de –

belastingrechtspraak te doen heeft en waar, via

de
,,Finanzgerichte” als gewone beroepsinstanties en het
Bundesfinanzhof als centraal, van de Regering onafhanke-
lijk, college, een afzondrlijke fiscale rechtspraak

bestaat. De heroprichting daarvan geeft uiteraard gelegen-

leid tot herziening en verbetering. De geest is over velen

vaardig om er nu ,,iets beters” van te maken. Zo hoordè
men een warme discussie over de vraag, of het Bundes-

finanzhof niet een of meer verplichte zetels aan een
bedrijfseconoom moet inruimen. De argumentatie pro en

contra putte zich uit in argumenten, ontleend aan de

rechtspraak van het ‘Reichsfinanzhof op bedrijfs-ecdno-
misch omstreden punten. Boettcher betoogde, dat het
Reichsfinanzhof de zgn. dynamische balansleer (waarin
het past al datgene als kosten der jaarproductie te be-
schouwen, wat daaraan bedrijfseconomisch – di. niet
strikt juridisch – valt toe te rekenen) alleen heeft willen

toepassen tot het opvijzelen van .bedrijfsactiva (pro fisco)
doch dit niet of niet voldoende consequent had doorgevoerd,
als het ging om de passiva,waar dit ten voordele van de be-
lastingbetaler had moeten strekken (an ti-f iscum). Fhij waar-
schuwde echter tegen de tendentie om personeh zonder
voldoende fiscaal-juridische en tevens rechterlijke ervaring.
tot het Bundesfinanzhof toe te laten. Nog altijd klinkt het
ons Nederlanders, in dit opzicht Frans georiënteerd,,
vreemd in de oren, dat in sommige gevallen een soort van
,,papieren” uitspraak vati het Bundesfinanzhof kan
worden gevraagd, los van een w’erkelijk bestaand geschil

(het ,,Gutachtenverfahren”), wat bedoelt een spoedige
uitspraak van de hoogste rechtet’ te krijgen in duhia,
waarmede bijv. reeds in een eerste stadium na invoering
van een helastingwet de practijk worstelt. l)it systeem
wordt nu ook, aan de hand van vroegere niet steeds
gunstige ervaringén, hijgevijld en bijgeschaafd. Al rhet al
krijgt een buitenlander wel even het gevoel, dat het schep-
pen en herscheppen van een onafhankélijke belasting-
rechtspraak een ,,bi’on van vermaak” is, van experi
mentereh en plezierig dilettantisme, dat men zich te veel
vermeit in het scheppen van papieren waarborgen, waar-
tegenover staat, dat de historische band zoek is en de
traditie ontbreekt.

Misschien is dit laatste wel de Achilleshiel van de jongste
Westduitse Bondsrepubliek; Pijnlijk is reeds de dwang tot vergeten van de Hitlei’periode; pijnlijker nog dë af scheiding van Oost-Duitsland en, ‘als zo vaak, het zich
onderwerpen aan de bezettingsautoriteit, hoe beschaafd
en verlicht deze ook moge zijn; alles te samen komt er • dan iets kunstmatigs tot stand, waarin de ,,Duitse ziel”
zich moeilijk kan uitleven. Gelukkig maar, zullen velen
zeggen! Ongelukkigevenwel, als dit er toe leidt, dat de
democratie in dit gehavende land geen wortel schiet.
Er was naar mijn smaak in het Bonner belasting- –
congres veel voor een buitenlander, hetzij jurist of econoom,
te leren. Er was een zekere geest van (Rijniandse?) ge-
moedehijkheid en een open gesprek, zonder t,eel vertoon.
Er klonk een toon van bezorgdheid over de zware taak
die de huidige regeerders hebben te verrichten, maar ook eed zeker optimisme, ,,dat het ergste achter de rug was”.
Realistisch begrip voor de sociaal-econmïsche fouten,
door de Weimar-republiek begaan, en de wil om het nooit weer tot een werklozenlegei’, willig slachtoffer van extre-
mistische propaganda, te laten komen. Deze Duitse re-
geerders en intellectuelen hebben als huns gelijken in

Nederland al evenzeer behoefte aan een zekere
ont-
spanning, aan het eenvoudiger zien èn maken van de

problemen, aan arbeid op lange termijn zonder telkens

naar opportunistische maatregelen te moeten grijpen.

Rotterdam.

Mr W. R. EMMEN RIEDEL.

INGEZONDEN STUK.


N.V.
BORENFABRIEK BOFA.

l)rs C. P. 11. van Greuninge te Rotterdam schrijft ons:

De verzuchting wordt vaak in wetenschappelijk-econo-

mische kringen geslaakt om meer geschriften van personen,

die in het bedrijfsleven hun werkkring hebben. Het stemt

dan ook tot tevredenheid, dat in de huidige periode van

industrialisatie één der pioniers op dit gebied zijn ziens-

wijzen aan de hand van hetgeen hij met de opichting van
zijn bedrijf, de N.V. Borenfahriek BOFA te Amersfoort,

heeft doorgemaakt, in een artikel lieef t gepubliceerd
1).

Gaarne geven wij onze visie op dit artikel, temeer daar
hierdoor het inzicht in al datgene, wat om dit project zich
heeft afgespeeld en zich nog afspeelt, kan wordenver-

ruimd. Voorop willen wij stellen, dat genoemd artikel rijks
is aan stellingen zonder nadere bewijsvoering. Wij begrij-

pen, dat een artikel in ,,E.-S.B.” zich niet leent voor te
uitgebreide studies, doch. wij hadden mogen verwachten,

dat onder deze omstandigheden bepaalde uitlatingen

achterwege waren gebleven. Dit geldt wel in het bijzonder
voor publicatie van cijfers, indien deze niet met de werke-
lijkheid in overeenstemming zijn. Zo behelst genoemde

uiteenzetting een opsomming van de grootte van de door het buitenland geheven invoerrechten, waarbij Engeland
gesteld is
Op
52 pCt, de Verenigde Staten op 45 pCt,

Frankrijk op 25 pCt en Zweden op 15 pCt. Bij een nader

onderzoek bleek ons, dat in Engeland geen 52 pCt doch

15 pCt wordt géheven op de invoer van horen, in de Ver-enigde Staten in plaats van 45 pCt het invoerrecht 30 pCt
bedraagt, terwijl in Frankrijk, afhankelijk van do staal-

soort, in plaats van 25 pCt wordt geheven 15 pCt tot 20 pCt.

Voor het onbegrijpelijk verschil ten’aanzien van Engeland

(52 pCt in plaats van 15 pCt) verwijzen wij belangstellenden

naar de uitgave ,,Customs and Excise Tariff of the Britain

and Nortliern Ireland”, laatste editie blad 45. /
Voorts willen wij uit de afgelegde getuigenis van Van
Vollenhoven de volgende punten lichten:
1.
De opi’ichting van het bedrijf
vond onder de volgende
omstandigheden plaats:

zonder dat
men de beschikking had over de resul-
taten van een degelijk marktonderzoek,

het project
werd oygezet zonder dat men de vraagcurve behoorlijk
kende van de hoeveelheden, welke qua soort en afmetïng door de Nederlandse consument worden verbruikt. Nauw

hieraan verbonden is de onbekendheid met de soorten en afmetingen, welke het bedrijf zonder al te groot risico in voorraad moet houden;
zonder dat
men de beschikking had over voldoende tech-
nische kennis om het betrokken product te kunnen fabrice-
ren. Zoals men weet dateert de buitenlandse borenindustrie
reeds van tientallen jaren her en heeft in die tijd een schat van ervaring opgedaan, welke een nieuw bedrijf uiteraard
nog moet kweken. Desondanks ,,kon met oprechte voldoe-
ning worden geconstateerd,, dat de eerste boren, die in
Augustus 1949’de fabriek verlieten – dus nauwelijks een

jaar, nadat het initiatief was gerezen – van zodanige kva-
liteit waren, dat zij kwalitatief de elders in Europa gepro-
duceerde boren de bef afstaken en het Amerikaanse pro’
duct evenaarden!”.

I

2.
De huidige kostprijs van het product
wordt ongunstig beïnvloed door

hoge investeringskote’n;
hoge materiaalprijzen.

‘) Zie: ,,Econ’omisch-StJistische Berichten”, dd. 5 Juli 1950,
No. 1730.

Interessant is hierbij op te merken, dat de aanschaffing

van het ma’chinepark en van de grondstoffen plaatvond

(vinden) tegen harde valuta voor een product, dat in zeer
sterke mate materiaalintensief is.

,,Ten’alotte heeft de borenfabriek te kampen met
uitgesproken
diempingverschijnselen.
De .ervaring leert,
dat de buitenlandse industrie, beschermd door hoge invoer-

rechten, de top van haar productie afzet in landen als het

onze, dat zich zeer slecht tegen een dergelijke buitenlandse
verkooppolitiek vermag te verzetten”.

Wij hebben ten deze een onderzoek ingesteld en hierbij
is ons categorisch gebleken, dat de buitenlandse boren-

industrie haar producten in Nederland afzet tegen de nor-
male ,,home-market”-prijzen. Al zou men een ogenblik

de juistheid van de algemene stelling willen aani,aarden,

dan nog kan men hieruit nimmer een dergelijke conclusie
trekken t.a.v. de borenimport. Dat de Bofa zelf ,,dumpt”

hij zijn eigen export moge hieronder blijken.

,,De oirichting van een fabriek voor de productie
van spiraalboren
past,
immers niet alleen
in het kader
van

een omvangrijk en gedifferentieerd industrialisatiepro-
gramma, met behulp waarvan. ….. etc.”.’

Wij betwijfelen ten zéerste, of deze stelling juist is. De

fabricage van machinegereedschappen is immers uiter-

mate subtiel, daar hiervan de resultaten van de gehele

metaalverwerkende industrie afhankelijk worden gesteld

Deze gevaarlijke politiek wordt wel duidelijk geïllustreerd

ingeval de import van de betreffende machinegereedschap-

pen van regeringswege wordt stopgezet, c.q. in ernstige

mate wordt belemmerd. Juist in het geval Bofa
is
genoemde
stelling des te minder waar, daar dit bedrijf in deze bé-
schermde positie w’erd geplaatst.

,De oprichting van een fabriek voor de productie

van spiraalboren….is tevens
een vrucht van de economi-
sché samenrverking in Beneluxverband”.

De hier bedoelde samenwerking is blijkbaar de financiële

deelneming in het bedrijf door cie Société Générale de Bel-

gique. Van andere vruchten in positieve.zin is ons helaas
niets bekend. Wel in negatieve zin. Allereerst is, naar ons

van hevoegde zijde werd medegedeeld, deze deelneming van
Belgische zijde verstrekt onder het beding, dat, Nederland

zijn grenzen zou sluiten. België daarentegen laat’ elke
import van boren toe, waardoor de Belgische industrie
dus in de gelegenheid is om de beste boren tegen de laagste
prijzen uit het buitenland te betrekken. Uiteraard moet
jaarlij ks een dividendbetaling plaatsvinden tegen harde

Belgische valuta uit dank voor de positie, waarir( dc Ne-
derlandse consumen t tegenover de Belgische werd geplaatst.
Om deze samenwerking tot nog groter bloei te krijgen

biedt de Bofa zijn boren op dé Belgische markt aan voor
25 tot 35 pCt onder de Nederlandse prijs. I’let vormt
ongetwijfeld een attractie voor de Nederlandse consument
om mee te helpen betalen aan de offers op de export, dus
aan de prijsverlaging voor zijn Belgische collega, temeer
daar beide met elkaar in concurrentie zijn.

Het bedrijf vormt een bijdrage voor .de industriali-
satiepolitiek
en levert op grond daarvan een ondersteu-
ning van:

het werkgelegenheidsprobleem;

h. het deviezenprobleem.

Wij vermogen niet in te zien, waarop deze conclusie is
gebaseerd. Immers, tav. ad
a. is er geen sprake van een

noemenswaardige werkverruiming,’gezien het zeer kapitaal-
intensieve karakter van dit bedrijf. Volgens ons ten dienslo
staande gegevens zijn er hoogstens 100 personen werk-
zaam, waaronder vele vrouwelijke. Gezien de import-

restictiepolitiek zullen hiertegenover aan de zijde van
de betrokken handelsondernemingen leden van het daarin
werkzame personeel moeten w’orden ontslagen. Buitendien
kan er evenmin sprake van zijn, dat het bedrijf een bij-
drage zal kunnen leveren voor ons deviezenprobleem en
wel op de volgende gronden:

642

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Augustus 1950

9 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATÏSTISCHE. BERICHTEN

643

het product is
zeer
materiaalintensief;

voôr de productie zijn harde valuta nodig (macliine

park en grondstoffen);

de afzet in het buitenland geschiedt tegen dump-
prijzen en bepaalt zich huitendien in hoofdzaak tot

landen met zwakke valuta;

een deel der uit te keren dividenden moet aan HeIië

afgedragen worden in harde Belgische valuta.

7. ,,De 1ederlandse consument
immers is geheel inge-

steld op het buitenlands fabrikaat en is .in het algemeen

nog niet voldoende doordrongen van de betekenis v.n de

eigen nationale industrie”.

De Nederlandse consument van l5oren is vrijwel uitslui-

tend de industriëlegebruiker en dit geldt in het bijzonder

voor de sneidraaistalen boor. Deze omstandigheid achten

wij van essentiële htekenis hij de beoordeling van de door
Van Vollenhoven geponeerde stelling. Wij zijn namelijk

de mening toegedaan, dat de voorkeur voor het buitenlands

fabrikaat in feite’ slechts bestaat bij de niet-industriële
gebruiker, dus hij het publiek. Op de oorzaken van dit
verschijnsel behoeven wij niet in te gaan. Voldôende is

naar onze mening, dat de industriële gebruiker een derge-

gelijke mentaliteit in het algemeen niet bezit. De verklaring
hiervoor is zeer eenvoudig. De enige leidraad voor een
ondernemer is immers in zijn bedrijf zo efficiënt mogelijk
te werken, m.a.w. om op grond van kwaliteit en prijs de

meest juiste aankopen te doen. Hieruit volgt, dat de afzet-
mogelijkheden voor een Nederlands bedrijf, volkomen
worden bepaald door de verschillehde eigenschappen van
zijn product. Uiteraard is hierop mede van invloed de stuw-
kracht en marktkennis van de verkooporganisatie, w’elke
moet zorgdragen voor een zo snel en zo uitgebreid mogelijke
réclamecampagne om het product de noodzakelijke be-
kendheid te verschaffen, terwijl hiernaast voor een zo

intensief mogelijk contact met de afnemerskring moet
worden zorggedragen.

Onze conclusie uit het bovenstaande kan nier anders
luiden dan dat hier sprake is van een bedrijf, dat nimmer
bedoeld w’as als prototype voor opvoedende bescherming.
Voor zover de economische wetefischap een dergelijke

bescherming noodzakelijk mocht oordelen, dan geldt dit
zeker niet voorbedrijven, welke worden opgericht zonder
kennis van de meest elementaire productietechniek en
zonder kennis van de vraagcurve. Wij delen indérdaad de uitlating van Van Vollenhoven
;
als hij zegt: ,,Op zichzelf
is reeds verbeeldingskracht noodzakelijk om de boren-
productie ter hand te nemen, niet alleen wegens het gemis
aan practische ervaring op dit terrein van de industriële
productie, maar tevens door het volslagen gebrek aan de
meest noodzakelijke statistische gegevens”.
Buitendien werkt het bedrijf op veel te hoge kosten,
tengevolge van een duur machinepark en hoge grondstof-
fenprijzen. Dientengevolge liggen de Bofa-prijzen dan ook zeer belangrijk hoven de normale borenprijzen van buiten-
lands fabrikaat, welke prijzen niet werden verlaagd sinds
1945. Vah een dumping vn buitenlandse zijde is dan ook
geen sprake. Desondanks heeft de Overheid gemeend be-
scherming to moeten verlenen in de vorm van kwantitatieve

unvoerrestricties. In eerste aanleg betekende dit ractisch een invoerverbod en later voor een aantal landen invoer
tot zeei beperkte contingenten. Wat dit voor de Neder-
landse gebruikerskring wil zeggen laat zich gemakkelijk
voorstellen, ni. een noodgedwongen ‘overgang van het
buitenlands fabrikaat
01)
het Nederlands. De gevestigde
industrie trekt aan het kortste eind en zal tenslotte de
offers moeten brengen, welke het gevolg zijn van protectio-

nistische maatregelen •ten opzichte van bedrijven, welke
aan bovenomschreven ‘iioorbeeld identiek zijn. Wij willen gaarne nog een opmerking maken, welke een
eventueel misverstand uit de weg kan ruimén. Wij spraken
hierboven over het bedrijf, dat beschreven wordt door
Van Vollenhoven in zijn aangehaald artikel in ,,E.-S.B.”.
Wij wensen in genen dele critiek uitte oefenen op de Ne-

derlandse gereedschappenindustrie in het algemeen. Deze
industrie omvat nl. niet alleen de ]3ofaN.V., doch hierin
zijn buitendien begrepen een aantal economisch verant-

woorde gereedschapsfabrieken, welke zonder bescherming

in nauw overleg met de bètreffende importhandel hun

eenmaal ingenomen positie der afgelopen jaren kunnen

handhaven en zelfs deze positie kunnen versterken.

Op (leze wijze
blijft het betreffende bedrijf actief en ge-
zond, is de afnemerskring en Nederland als geheel gebaat

met haar aanwezigheid en vormt de importhandel de

stuwende kracht om de industrialisatie mede te helpen
verwezenlijken.
Op de andere wijze,
dus in het geval Bofa, is liet gevaar
van kasplantindustrieën zeker niet denkbeeldig, is de af-

nemer,skring de dupe, ‘mist het bedrijf de steun van de

importhandel en leidt tot alle mogelijke clandestiene invoer.
Buitendien begeeft Nederland door beschermende maat-

regelen (kwantitatieve restricties of hoge invoerrechten)

zich in een richting, welke indruist tegen dé doeleinden
van het plan Stikker en welke eventuele repercussies van
het buitenland uitlokt.

JTchrijt

1-let is niet mijn bedoeling ge’eest om in ,,Economisch-
Statistische Berichten” een polemiek te houden met de
Secretaris van de Vereeniging van Importeurs van Machine-

gereedschappen voor de Metaalhewerking (V. 1 MAG.).
Nu de heer van Greuninge.in zijn ingezonden stuk blijk
geeft slecht geoiiënteerd te zijn over de N.V. Borenfabriek

BOFA en over enige andere onderwerpen, die hij hieiboven bespreekt, meen ik, dat een kort antwoord van nut kan zijn.
Het invoerrecht op boren in Engeland is 15 pCt, boven-
dien zijn zij belast met 30 pCt surtax, hetgeen uitkomt

op 52 pCt zoals ik stelde. Invoerrechten in de Verenigde
Staten zijn een moeilijke materie, zoals elke exporteur
weet: een Amerikaanse firma, die boren van ons kocht,

moet niet 30 pCt maar 45 pCt betalen. In Frankrijk is het
invoerrecht 20 pCt en niet 25 pCt zoals ik schreef, maai-
boven deze 20 pCt’ komen nog verschillende heffingen,
waardoor het door mij opgegéven percentage nog geflat-

teerd is. liet Nederlandse tarief, invoerrecht en compen-
serend invoerrecht, bedraagt tezamen 9 pCt. Vergeleken
met andere horenproducerende landen is Nederland dus
spotgoedkoop.

Ad. 1. a. Behalve door de in mijn artikel van 5 Juli
aangegeven middelen, werd het gemis aan statistische
gegevens véÔr de oprichting van de Borenfabriek verzacht
door een enquête, die wij bij vele Nederlandse borenver-
bruikers instelden.

b. Elk nieuw bedrijf moet ervaring kweken; specifieke
technische kennis deden door ons naar Amerika uitge-
zonden technici op.

Ad. 2. De borenfabricagç is niet ,,in zeer sterke mate
materiaalintensief” doch machine-intensief.

Ad. 3. Uit een door BOFA ingesteld onderzoek blijkt
,,categorisch”, dat sommige buitenlandse fabrieken in
Nederland lager offreren dan in de landen, waar zij ge-
vestigd zijn. BOFA’s onderzoekingen zijn ook op dit gebied
exacter dan die des heren van Greuninge. ,,Al zou men
een ogenblik de juistheid van de algemene stelling aan-
vaarden”, dan ligt het niet erg voor de hand, waarom
deze ;,algemene stelling” juist bij boren niet zou opgaan.
Ad. 4. Uit importcijfers, sinds de oprichting van de
N.V. Borenfabriek BOFA en uit voorraden bij de Neder-
landse handel, blijkt zeer zeker niet, dat vanwege de Over-

heid ,,de resultaten van de gehele metaalverwerkende
industrie afhankelijk worden gesteld” van de leveringen
van BOFA. .
Ad. 5. De financiële deelneming door Société Générale

de Belgique beschouw ik inderdaad als een vrucht van
de economische samenwerking in Benelux-verband. Dat
de benodigde investering in harde valuta door deze deel-

644

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Augustus 1950

neming geheel in harde valua’werd”terugontvangen, was

een.bijkomend nationaal belang. Een ander blijk van deze

samenwerking zijn onze leveranties naar België, die niet

voor 25 pCt A 35 pCt onder
,
de Nederlandse prijs plaats-
vinden, maar voor dezelfde af fabrieksprijs.

Ad. 6. Er zijn bij BOFA meer dan 100 personen werk-
zaam, waaronder weinig vrouwelijke. Het is nog altijd zo,

dat het fabriceren van een product meer werkgelegenheid

• schept dan het importeren van dat product. lIet is ook

nog immer zo, dat het kopen van een kant en klaar product
meer deviezen kost dan,het kopen van de’grondstof alleen.

Ware dit niet zo, dan zou er een roep om meer importeurs

zijn, in plaatsvan een dringende noodzaak van industria

• lisatie. De punten 1 t/m 9 van de zesde stelling van de heer

van Greuninge werden hiervoor reeds weerlegd. Ten aan-

zien van punt 4 is de angst van de beer van Greuninge
niet goed te begrijpen. hij vreest, dat een ,,kasplant-

industrie” dividend aan België moet afdragen. Als het een

kasplantindustrie is, zal clividenduithetaling niet plaats
hebben. Als er dividend naar België moet worden afge-

dragen, zal het ons alleen maar verheugen.

Ad. 7. Over de instelling van de Nederlandse consument

0
1
)
buitenlands fabrikaat is een lang artikel te schrijven.

Ik zal dit niet wagen te ondernemen, maar ik constatëer,

dat ik mij in goed gezelschap bevind als ik pleit voor voor-

keur vooi’ Nederlands fabrikaat. Leest u de laatste rede in de Kamer van Prof. v.”d. Brink er maar eens op na.

De slotbeschouwing van Drs van Greuninge geeft nog

aanleiding tot enkele opme’kingen. Ik heb niet geschreven,
dat BOFA ,,het prototype vor opvoedende bescherming

zou zijn”. Van de ,,veel te hoge kosten”, waarmede ons
– bedrijf moet werken, weet l)rs van Greunifige niets af.

Dat er een aantal andere economisch verantwoorde ge-

reedschapfabrieken bestaan is mij niet onbekend. Het’ zeer

prettige contact, dat wij met deze fabrikanten in de Ver-

eniging van Nederlandse Gereedschapfabrikanten onder-
houden, draagt flink tot die kennis bij.

Mijn summiere beantwoording betekent niet, dat’ ik
mïjkan verenigen met die constateringen uit het betoog
van de heer van Greuninge, waarin ik niet ben getreden.

Ik begrijp, dat het voor importeurs niet prettig is als er in
Nederland een industrie wordt gevestigd op liet door hen
bestreken terrein. Dit slaat niet in de eerste plaats op de
Borenfabriek BOFA, ômdat wij onder onze afnemers enige

prominente leden van de VIMAG tellen. Maar in het alge-
meen kan worden gezegd, dat hij voortschrijdende indus-
trialisatie van ons land, steeds meer importeurs zich bena-
deeld zullen weten. Niettegenstaande de op zich zelve be-
treurenswaardige benadeling van enkele categorieën, zullen
er toch veel meer industrieën geschapèn moeten worden

in dit’overbevolkte land om de zo alombekende motieven. Als ernstig mens kan men niet hard genoeg streven naar
industrialiatie.

Aiaersfoort.

T. J. VAN VOLLENHOVEN.

AANTEKENING.

DE ZWEËDSE STAAT ALS 3AMdER.

In Mei 1949 heeft het Zweedse Parlement een wetsont-
werp tot oprichting van een algemene bank onder staats-
beheer aangenomen.
De gedachte aan een dergelijke haak was in .Zweden

niet nieuw; sedert het midden der 19de eeuw werd het
idee reeds bij diverse gelegenheden naar voren gebracht.
De argumenten, welke ten voordele van een dergelijke
bank zouden moeten pleiten, wisselden al naar de om-

st.ndigheden. Zo rneendemen aanvankelijk, dat een grote
staatsbank gewenst zou zijn om het particuliere bankwezen,
dat, naar men dacht, niet sterk genoeg was om de crediet-behoeften van het bedrijfsleven te bevredigen, aan te vul-
lén. Later,- na de snelle ontwikkeling van het particuliere

bankwezen sedert het einde der vorige ëeuw, zou zij hebbn
• moeten dienen als tegenwicht voor de economische macht
van het particuliere bankwezen. Van deze plannen is even-

wel niets gekomen, zelfs niet gedurende de periode na de
eerste wereldoorlôg, toen deze kwestie in het middelpunt
der belangstelling stond.

Omstreeks het begin der jaren twintig geraakte echter

,de Regering in bankzaken verwikkeld; na de bankcrisis

werd deStaat ni. aandeelhouder in twee particuliere banken:
de Jordbrukarbanken en de Göteborgs Handelsbank. Deze

aandelen had de Staat enkelen alleen gekocht om deze

banken, die ernstig van de depressie hadden geleden, te

steunen. Dit betekende echter geen uitbreiding der over-

heidswerkzaamheden in de bankensector; de Staat was

tevreden met de rol van passief aandeelhouder en de
Jordbrukarbanken en Göteborgs Handelsbank bleven in

ieder opzicht gelijk aan de andere algemene banken.

Gedurende de tweede wereldoorlog kwam de kwestie

van een algemene bank onder, staatsbeheer weer naar

voren. De sociaal-democratische partij had ni. een hervor-
ming van de Zweedse geld- en kapitaalmarkt, met als doel
een toenemende overheidsinvloed op het particuliere bank-
wezen, in haar na-oorlogs programma opgenomen. In 1945

werd een Bankcommissie benoemd, die o.a. de doelmatig-

heid moest onderzoeken van het oprichten van één of meer
• algemene banken, beheerd dodr de Overheid.

De fundamentele vraag, die de commissie moest beant-

woorden, was, of er inderdaad een noodzaak bestond voor
het uitbreiden der bankactiviteiten van de Stat. De com-

missie erkende het bestan van een zekere populaire critiek

op het particuliere bankweaen. Zo werd o.a. beweerd, dat
de banken een te grote marge handhaafden tussen hun de-
posito- en leenrentevoet;’ in landbouwkringen beschul-

digde men de banken er van, dat zij teweinigaandacht

schonken aan de credietbehoeften der landbouwers.in het
begin der jaren dertig. De Bânkcommissie oordeelde echter,

dat deze verwijten niet•voldoede waren bewezen. Aange-

zien het argument, dat de banken te veel invloed konden

uitoefenen op het bedrijfsleven, naar het oordeel van de commissie een onderdeel was van de algemene kwestie

van het eigendom der productierniddelen en de verant-

woordelijkheid voor het bedrijfsbeheer, werd dit door de commissie niet edetailleerd besproken.
Toch meeide de commissie, dat er enige praktishe en

psychologische redenen konden worden- aangevoerd om
een belangrijke uitbreiding van de staatsdeelneming in het
algemene bankwezen te bepleiten. Deze argumenten kun-

nen als volgt worden samengevat:

hoewel de laatste decennia in mindere mate, heeft
de Regering altijd min of meer door middel van de Rijks-
bank met het particuliere bankwezen geconcurreerd.
Hoewel niet mag worden beweerd, dat deze, concurrentie
nodig was ter contrôle van de activiteiten der particuliere
banken, zou een concurrerende invloed van een staatsbank
in de toekomst wellicht van waarde kunnen zijn met het
oog op het reguleren van de rentevoet en andere crediet-
voorwaarden der particuliere banken;
met het oog op monopolistische tendenties in het
particuliere bankwezen, zou een tegenwicht in de vorm
van concurrentie van overheidszijde in bepaalde omstan-

‘digheden belangrijk’ kunnen zijn. Met ,,monopolistische
tendenties” bedoelde de commissie de geldende overeen-
komsten tussen de banken betreffende unifoime minimum-
tarieven’ enz. De commissie gaf e’,enwel toe, dat tot nu
toe geen bewijzen voorhanden waren, dat deze,,monopo-
listische” krachten enig nadeel aan de cliënten hadden be-
rokkend;
het concentratieproces, dat het aantal banken heeft

teruggebracht van 80 in 1910 tot 22 in 1949, rechtvaardigt
de regulerende invloed van de staatsbank;
er bestaat een wijd’verbreide opinie, dat de gemeen-
schap het niet zonder regulering van een staatsbank kan

stellen. Zelfs indien deze mening niet door de feiten wordt

9 Augustus 1950 ,

ECONOMISbH-STATISTISCHE’BERICHTEN

645

gedekt, moet het belang vxi concurrentie dooi’ de Staat

om de achterdocht, waarop deze mening is gebaseerd, te

elimineren – zelfs van het standpunt der particuliere

banken zelf uit – niet worden onderschat;
het feit, (lat Jordbrukarbanken ii staatseigendom

verkeei’t, is een geschikte basis, waarop een staatsbank
zou kunnen worden opgebouwd;

staatscredietén, die nu dooi’ een groot aantal rege-
ringsagentschappen worden gedistribueerd, zouden kunnen

worden gecentraliseerd bij een staatsbank en dit zou een

dringend noodzakelijke rationalisatie betekenen.

De nieuw op te richten bank zou haar bedrijf dus moeten
uitoefenen in concuri’entie ihet de particuliere algemene
banken, terwijl zij voorts een deel der commerciële werk-

zaamheden van de Rijksbank zou moeten oveinemen.

Bovendien zou het heher van verschillende staatslening-
fondsen, dat voorheën grotendeels door de Rij kshank werd

uitgeoefend, hij hdar worden gecentraliseerd. lIet in Mei
1949 dooi’ het l’arlement

aangenonen wetsontwerp behelst
slechts het besluit om in principe een staatsbank op te

richten en het aandelenkapitaal van Göteborgs I1andel-

bank over te drage. De gedetailleerde organisatie van de

bank zou nog aan yerdere studies.wordënonderworpen.
Sedertdiens eei jaar vertrekenen in de loop van het,
onderzoek, naar de definitieve organisatie werd, zo lezen
wij in ,,Index” van Juni jl., het beginsel om een deel

der activiteiten en filialen der Rijksbank ovei’ te dragen
ernstig becritiseerd. De vooi’naamste punten van en-
tiek waren, dat de nieuwe bank daardooi’ zou worden
belast met overwegingen van’ ëconömische e
i
n sociale
politiek, hetgeen in strijd zou zijn friet het beginsel, dat zij
haar bedrijf op commerciële grondslag’ zou uitoefenen.

Voorts zou zij de Rijksbahk belemmeren in het uitôefenen
van contrôle op het rhohetairè apparaat. De vertegen-
woordigers van de Rijksbaik verzochten, indien het oor-

spronkelijk besluit zou worden doorgevoerd, de Rijks-
bank toe te staan een beslisserde invloed uit te oefenen op
de activiteiten van de nieuwe bank. Voorts suggereerde

de Rij ksbank, dat de nieuwe bank een staatsgarantiefonds
van 100 mln kronen zou worden ter beschikking ge-

steld om in geval van nood een beginnende achtei’uit-
gang in de conjunctuur te compenseren. Vrijwel alle
andere monetaire autoriteiten waren van mening, dat het
ondoelmatig zou zijn om een deel dei’ werkzaamheden en filialen dci’ Rijksbank over te dragen aan de nieuwe
bank, terwijl zij én invloed van de Rijksbank én een
staatsgarantiefonds afkeurden. hun critiek was gebaseei’d

op het argument, dat het Parlement principieel had-bepaald,
dat de algemene bank van de Staat in eenzelfde positie
zou moeten verkeren als de particuliere banken. Wanneer
de nieuwe bank enerzijds zou worden belast met commer-
ciëlebankwerkzaamheden, gel)aard gaande met een nauw-
keurig onderzoek naar de toepassingen van het verleende
crediet en anderzijds met het verlenen van crediet voor
economische of sociaal-politieke doeleinden, zou zij – zo

voerden zij aan – voor grote practische moeilijkheden
komen te staan.

In liet wetsontwerp, dat door de Regering aan het
Parlement werd voorgelegd en dat op 22 Mei jl, werd
aangenomen, is met deze bezwai’en i’ekening gehouden.
De ,,Riksdag” heeft besloten, dat de nieuwe bank geen

filialen van de Rijksbank, noch een deel harer functies
zal overnemen, terwijl géen garantiefonds zal worden
gesticht, hetgeen wil zeggen, dt deze bank louter en alleen
een algemene bank zal zijn, opererend naast de particu-
liere banken. liet kapitaal zal worden verhoogd tot 90
mln kronen en op de aandelen zal door dé Staat worden

ingeschrëven. J)e naam van de nieuwe bank, de. vijfde in
grootte in Zweden met een totaal aan middelen van
700 mln kronen – d.i 6 pCt van alle algemene banken
tezamen – en 58 kantoren in Zuid- en Midden-Zweden,
zal zijn Sveniges Kreditbank A.G.

GELD- EN KAPITAALMARKT,-

1)0 geltiniarkt.

In het be’gin van de verslagweek was de geldmarkt nog
uiterst krap, doch vrij spoedig na het passeren van de

ultinio vond een aanzienlijke ontspanning plaats. Door-

dat er in de vrije markt practisch niemand was, die’geld

beschikbaar had om papier te kopen, ging de krapte ge-
paard met een zeei’ aanzienlijke credietverlening door De

Nederlandse Bank, bhijkend uit de weekstaat van Maandag,
de maandultimo.

liet schatkistpapier, door de cii’culatiebank in disconto
genomen, steeg met t 19 mli tot f 44 mln (normaliter bedraagt deze post vrijwel nihil); de voorschotten in

rekening-courant ondergingen. in één week de exceptionele
stijging van t 66 mln.

Na de ultimo werd het aanbod van middelen ruimer,

mede dank zij het vervallen van schatkistbiljetten en
-promessen. De markttarieyen daalden.hierdoor tot op of
beneden het karakteristieke niveau van 1 pCt. Voor
korter dan 6 maanden lopend papier werd
1/16
geboden,
voor langer lopend papier was de notering 1
7
/
16
-1pCt.
De callgeldnotering .werd Vrijdag 4 Augustus van het

maximum van 11 pCt tot 1 pCt vérlaagd.

De kapitaalmarkt.

Nadat eigenlijk sinds het begin van de gebeurtenissen

in Korea op de aandelenmarkt een zwakke stemming de
overhand had gehad, manifesteerde zich gedurende de
verslagweek ten langen leste een soort inflatiestemming
op de beurs. Aanleiding hiervoor waren val. de berichten
omtrent aanhoudende prijsstijgingen op vrijwel alle
wereldgoederenmarkten en, in het einde van de verslag-
week, de aankondiging van vergrote defensie-uitgaven hier
te lande.

De oude vraag komt op, of belegging in aandelen
momenteel een middel kan vormen om de gevolgen van
inflatie te ontgaan. In feite is dit
niet
het geval. In alle
stadia. van het prijsstijgingsproces, dat sedert 1939 in
gang is, waren er wel ,,loonronden”, maar geen ,,dividend-
i’oiden”. liet toestaan van compenserende dividend
(en a fortiori rente) verhogingen wordt nl. door de Over-
heid, noch door de meeste bestuurders van ondernemingen,
die over de di.ridenduitkeringen beslissen, nodig of wense-
lijk geacht.
Het koersverloop ter beurze wordt echter niet bepaald door objectieve feiten, maar door subjectieve verwâch-
tingen. Nog steeds blijkt het woord ,,inflatie” in staat,
optimistische verwachtingen te wekken omtrent hetgeen
met aandelenbelegging valt te bereiken. Gedurende de
afgelopen week richtte de belangstelling zich, zoals vaak
onder dergelijke omstandigheden, in de eerste plaats op
internationale fondsen. Dat andere dan rendements-
overwegingen hierbif de doorslag gaven blijkt wel hieruit,
dat deze fondsen lager renderen dan de meeste binnen-
landse aandelen. –
De Qntwikkeling ter beurze gedurende de volgende weken
zal moeten uitwijzen,
of
zich het traditionele beeld van een
inflatiemarkt verder zal doorzetten met koersstijgingen
bij telkens andere groepen en stijgende omzetten. 1-let
gebrek aan liquide middelen bij de beleggers zal op zeker
punt echter ee’n rem voor een vèrgaande koersstijging
moeten vormen.

28 Juli

4 Aug.
1950

1950
Aand. indexeijf ets

Algemeen

………………
142,1
145,5

Industrie

………………..
203,2
206,5

Scheepvaart

………………
137,6
143,3

Banken

………………….
118,8
122,0

Indon.

aandelen

………….
51,9
53,3

TISCHE BERICHTEN

9 Augustus 1950

DE NEDERLANDSCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

II

..0

0
0

‘tOtt’
bC
OO
0
t

F’i.2f
7t

30

Dec: ’46
1

700.876
4.434.784
100.816
153.109
2.744.151
26 Juni ’50
884.726
142.282 960.376
143.781
2.817.746
3

Juli

’50
884.829
164.361
926.674 153.252
2.910.922
10 Juli

’50
884.960
165.574
978.672
141.907
2.868.746
17

Juli

’50
885.110 236.067
937.442 73.474
2.865.182
24

Juli

’50
885.228
280.296 942.536
91.382
2.859.255
31

Juli

’50 885.402
260.132
966.128
157.269
2.903.831
7 Aug.’50
1
885.598
250.076
i

966.932
55.586 2.855.361

646
ECONOMISCH-STATI

’28

Juli
4 Aug.
Aandelen
1950
1950

A.K.0.

………………..
166
171e
Philips

………………….
213
2211
Unilevef

………………..
201k
2031
HAL:

………………….
.
i42.
154
Amsterdam

Rubber

………..
129J.
134.
1I.V.A.

……………………
,
115
1171
Kon.

Petroleum

…………
263-
281

Staatsobligaties
.

t

21

pCt

N.W.S.

‘ …………..
79
7/16
3-31 pCt

1947

…………..
97
7
/
97
3

pCt

Invest.

certif.

……..
9713/

3

pCt

Dollarlening

……….
911/16
9511/16

STATISTIEKEN.

BANK VAN
FRANKRIJK.
(Voornaaniste nosten
in millioenen franoel.

Voorschotten aan de Staat

Data
t)
.
50
..
t.
tO
tO
0
t))

26 Dec.

1946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
6 Juli

1950
52.981
417.610 125.042 158.042 426.000
13 Juli

1950
52.981
437.989
‘125.042
161.000
426.000
20 Juli

1950
52.981
430.628
125.042
161.600
426.000
27 Juli

1950
52.981
437.523 125.042 161.600
426.000

Deposito’s

Data
Bank bil-
jetten-
1
Accords
circulatie Totaal
Staat
de coöp.
écono-
Diversen
mique

26 Dec.

1946
721.865 63.458
1
S

Juil

1950
1.407.579
1139.257
1

14
12.737
126.506
13 Juli

1950
1.409.606
1 134,657
34
18.029
116.594
20 Juli

1950
1.391.360 150.091
1

63
23.072 126.957
27 Juli

1950
1.413.718 1152.841
80
22.806
129.954

Saldi in rekening courant

‘1
,3(
.tse
c
Cd

g
2
z
2
t-0
0)
ttO


0)
tO
>
tt
– –
tO
IV
C01t.
.CO
,
Oz

30 Dec. ’46
26 Juni ’50
414.868 872.652
2.277
34.765
403.032
647.876
3 Ju]i

50
248.907 911.425
1.715 27.873 482.330 618.556
10 Juli

’50
271.715 911.425
1.732
47.129 696.798
641.553
17

Juli

’50
303.352 911.425
1.727
47.035
514.942
555.248
24

Juli

’50
425.135 914.233
1.721
42.110 507.113
523.528
31

,Tuli

.’50
414.382
914.213
1.720
42.537 527.212 573.312
7 Aug. ’50
-357.807 1021.040
1.709
44.275 475.514
481.883•

NATIONALE
BANK
VAN
ZWITSERLAND.
*

(Voornaamste
posten In

millloenen
trancs).

O
0)0)
B
ow

0)
0)

0
Data


3i,
0)0
.’o

c
0
‘4

31

Dec.

1946
4.949,9 158,0
238,7
52,7
4.090,7
1.163,7
15

Juli

1950
6.246,5
93,3 41,3 41,3
4.167,8
2.337,2
22 Juli

1950
6.223,6
308,1
99,2
41,3
4.190,6
2.308,7
31

Juli

1950
6.200,2
307,8
104,2 41,3
4.282,2 2.203,0

/

GRAFIEK.

‘Aandeel van ieder land in de totale urachtopbrengst ian het oe,’voer door P/edrlandse ç’rachtauto’s in 1947, 1948en 1949

31.1
20.2
°
2/

.

S

BELGIE DUITSL

OVERI

28.2

BEtGIE

OVERIG
7.- ,t,

RAHKRUk

5 0/

ZWITSERL

1947

TSJ. SLOW.
J
28.9 % .

106 1.8°e

zwITsw.

23.-%

SELGIE

DUITSL. ,

_#4/’

DUITSL
1948

.

.

.

.

OVERIG

TSJ. SLOW.

TSJ. 51.0W.

36.4 %

‘ IIOIRL.

18.1 %
FWMX
1.-%
ZWUUL

11.4
0
/o

8.8%

1949

Bron:
Jaarverslag N.I.W.0. 1949.

9 Augustus 190

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN ‘

647

STAND VAN
I
s
RIJKS KAS.

*

BANK VAN ENGELAND.

V
0
r d e r i n ge n

31 Juli 1950
t’
22 Juli 1950

.

(Voornaamste posten in millioenen ponden).

Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Nederi. Bank N.V.
t

414.382.104,07
t

417.089.643,71
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Bank voor Neder-
41.853.142,95
,,

27.517.485,68
Kasvorderingen

wegens

cre-
dietverstrekking

aan

het
buitenland

……………
Daggeldiening

tegen

onder-
pand………………


Saldo

der postrekeningen van Rijkseomptabelen

……
293.835.733,97
,,

355.007.629,68
Voorschotten op ultimo Juni

landsche

Gemeenten

……….

1950

aan

de

gemeen-
ten wegens aan haar uit te.
keren belastingen

……….-


.


Vordering In rek, courant op:
V.S. IndoneslO …………

……….

53.!i55.002,15
,,

53.455.002,15
Suriname

…………..

…..

12.156.011,61
,,

12.354.231,41
Ned. Antillen

…………


Het Algemeen Burgerlijk Pen-

……


Het staatsbedrijf der

…..
………

sioenfonds

……. …………….

Andere staatsbedrijven en In-
enT
.’….. …….. …………

stellingen

……………..
506.879.992,85 506.211.306,73

Verplichtingen

,
)O
.d
.–
i
o


OQ).
.g
n
ON
Cd
(5

25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
22,t
1,3
19 Juli

’50
0,4
1.349,3
1.350
1.311,4
38,9
6,7
26 Jul!

’50
0,4
1.349,3
1.350
1.319,7
30,6
6,8
2 Aug. ’50
0,4
1.369,3
1.350
1.328,9
21,5
6,8

Other securities

Deposits

,e
•.
t”
‘n

Cd
.

0
COQ
5′
Cd
Q
0)
1-‘
•…-‘
nC)
Pc.’
Cd

,

25 Dec.’46
311,8
13,6 15,8
346,5
10,3

278,9
19 Juli

’50
568,7
15,1
25,0
636,0
12,0 228,7 300,1
26 Juli

’50
572,7
18,0 26,5
636,3
14,5 237,1
286,8
2 Aug. ’50
596,1
14,8
•28,6
649,5
11,2
246,5
293,1

Voorschot, door De Nederl.
Bank N.V. verstrekt
Voorschot, door De Neder-
landsche Bank N.V. in
rekening courant verstrekt
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten in omloop
Schatkistpromessen bij De
Nederlandscbe Bank N.V.
lngeeolge o4ereenkomst
van 26 Februari 1947
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank N.V.ls geplaatst nihil)
/ 5,467,8 mln, w.o. garantie
Bretton Woods/1.245 mln
Daggeldleningen
Muntbiljetten in omloop
Schuil op ultimo

Juni
1950 aan de gemeenten
wegens aan haar uit te keren
beIasingen……………
Schuld In rek, courant aan:
V.S. Indonesi6 ……….
Suriname
Ned. Antillen
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds …………..
liet staatsbedrijf der P., T.
enT……………….
Andere staatsbedrijven .
Schuld aan diverse Instellin-
gen In rekening met ‘s Rijks
Schatkist

IN- EN UITVOER VAN INDONESIË ‘).

2068.391.000,- ,,2068.291.000,_:

,1350.000.000,- ,,1350.000.000,-
,4222.800.000,- ,,4244.900.000,-

139.069.103,- ,, 138.631.643,50

152.344.045,14 ,, 152.344.045,14

12.203.377,40 ,, 12.203.377
;
40

4.070.312,10 ,,

2.217.285,75

263.321.933,89 ,, 337.723.494,77

6.124,97

– 6.124,97

Bron: Centraal Kantoor van de Statistiek.

,1124.630.329,82

1124.250.929,25

WERELDXOOÎ’VAARDÏJVLOOT: STOOM- EN MOTORSCIIEPEN )
(in bruto registertonnen)

ij

a
T d

k

lijvoer
Uitvoer

Saldo
Gewicht
Waarde
Gewicht
‘Waarde

Waarde
in
I.
,

in


in

in
duizenden
millioenen
duizenden millioenen millioenen
tonnen
guldens
tonnen
guldens

guldens

rotaal 1938
2.002
478
10.944
1

658
+180
Fotaal 1947
909 754
1.112
332
-422
Fotaal 19,48
,
2.134
1.134
5.219 1.040

94

Mei
210
106
631
99


7
Juni
131
120
734
130
+
10
Juli
379
142
574
94

48
Aug.
310
156
759
141

15
Sept..
282

.
134
624
125

9
Oct.
169
106
326
79

27
Nov.
176
112.
1112
170
+
58
Dec.
485 133
713
169
+ 36

950 Jan.
241
60
520 113
+

53
Febr.
,143
82
509
108
+ 26
Mrt
227
.

144
698
202
+ 58
Apr.
212
278,2

.


317,1
+

38,9
Mei
152

.
274,8
719
400,6
+

125,.

Toe- of. afneming 1939–1949
Land
1914
1939

‘ ‘
1949
in tonnen
in procenten

Gr. Brittannië en N.-Ierland
18.892.089
17.891134
18.093.159
+
202.025
+

1,1
,
Br. Dominions en Koloniën
.
1.631.617
*

3.110.791 3.956.581
+
845.790
+

27,2 20.523.706
.

21.081.925
22.049.740
+
1.047.815
+

5,0
.
290.602
814.274
+
523.672
+

180,2
m
.
1.174.944 1.170.373

.

4.571

0,4
Frankrijk

………………….
1.922.286 .2.933.933 3.070.398
+
136.465
+

4,7
5.134.720
4.482.662
300.234

4.182.428
3

93,
4

.
6.780.666 1.329.257

451.409

25,
Nederland

………………….
1.471.710 2.969.578
2.990.195
+
20.617

.
+

0,7
1.430.475 3.424.804 2.442.659

982.145

28,7

Totaal

Gemenebest

…………….

1.708.386 5.629.845 1.563.936

4.065.909

72,2

Argentinië

……………………
Denëarken

…………………770.430

Noorwegen

………………….
1.957.353
4.833.813

.
4.916.396
+
82.583

.
+

1,7

Duitsland

……………………
..

.
717.525
3.016.227
+
2.298.702
+

320,4

Griekenland

…………………820.86,1

Italiê

……………………….

Spanje

……………………

883.926

..

902.251
1.192.508
+
290.257
+

32.2

Japan

……………………….

1.015.364
,

1.577.120

,
2.047.664
+
470.544
+

29,8

Panama

……………………..
.

2.026.908
8.909.892
25.558.133
+
16.648.241
+

.186,9

Zweden

………………………

11

(grote meren)
.2.260.441

..

2.651.641
.

2.225.633

196.008

.
8,0
Ver. Staten

(zee)

…………….

3.477.311 5.428.231
7.853.288
+
2.425.057
+

44,7
Andere landen

………………..
‘ere1d totaal
45.403.877
68.509.432
82.570.915
+

14.061.483
+

20.5

‘) Bron: ,,Records and, Satistics”
en ,,Lloyd’s Register
Dook 1949-1950″.
.
=
gegevens ontbreken.

KON. NEDERL. BOEKDRUKKERIJ H. A.
M. ‘ROELANTS -, SCHIEDAM

S

UNION OARBIDE A1fl CARBON CORPORATION

Gevestigd
te

(Opgericht in 1917 onder de wetten van de Staat New-York)
New-Yor/e (N.Y.)

*

Ondergetekenden berichten, dat zij van Woensdag 16 Augustus
1950 af ter Beurze van Amsterdam, door middel van de heren
CRAMER & HONHOFF; LOHUIS & Co.; H. VEENENDAAL zullen doen verhandelen.

Certificaten aan toonder voor vijf gewone Aandelen
zonder nominale waarde
in bovengenoemde vennootschap,
uit te geven door Administratiekantoor ,,Interland” NV.,
gevestigd te Amsterdam, op de voorwaarden vastgesteld bij
akte d.d. 30 Mei 1950, verleden ten overstaan van de notaris W. Straub te Amsterdam.
De eerste koers zal, rekening houdend met een eventueel ter
heurze van Amsterdam geldend agio voor Amerikaansé waardèn,
worden vastgesteld op basis van de slotnotering der aandelen
te New-York, d.d. 15 Augustus 1950. De notering te New-York
bedroeg gisteren $ 47 per aandeel.

De opneming der certificaten onder rubriek II in de Prijs.
courant van de Vercnigmg voor den Effectenhandel te Amster-dam
ts
aangevraagd.
Exemplaren van een Bericht en afdrukken van de Adininis-
tratievoorwaarden zijn ten kantore van ondergetekenden
verkrijgbaar, alwaar ook een exemplaar van het laatste jaar

verslag van de Union Carbide and Carbon Corporation ter
inzage ligt.
AMSTERDAMSCHE BANK.N.V.

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

.LABOUCHERE & Co. N.V.

Amsterdam, 8 Augustus 1950.

Het Loon- en

Prijsvraag-

stuk

is een onderwerp,
dat

momenteel weer in het

middelpunt van de. be-

langstelling staat.
Dr.

Ir.
J.
G.
J.
C. Nieuwen-

huis
schreef hierover

een zeer lezenswaardige

brochure, waarvan zeker

door een ieder moet wor-

den kennis genomen, die

hierover enig oordeel

dient of ‘wenst te hebben.

Tegen
f
1.25 per ex.

verkrijgbaar bij Uw

boekhandelaar of bij de

Uitgever

H. A. M. ROELANTS

te Schiedam

4

.
Vacat..rcs..,t

BANJ[D(STELLING TE AMSTERDAM
heeft plaats voor een

ERVAREN KRACHT

leeftijd 30 tot 35 jaar

met grondige kennis en ervaring op het gebied van-de-
viezenverkeer, documentaire credieten, internationale
goederenhandel Ienz.

Gegadigden moeten zelfstandig kunnen werken en in
staat zijn de chef der afdeling bankzaken bij afwosig-
heid te vervangen.

Uitvoerige sollicitatiebrieven worden gaarne ingewacht
onder nr. TB 1058, Adv.-Bur. de BUSSY, Rokin
60,
Amsterdam.

CANDIDÂAT ECONOMIE
zoekt naast zijn doctoraal studie, een hem passende
Werkkring.
Uitst. ref. Br. onder no. ESB
1796,
bur. v. d. bi., Pstbus 42.
Schiedam. *

INDUSTRIE-TERREIN

TE KOOP

MEI’ DRIE NIEUWE VRIJE
WONINGEN
(waarop
Rijkssubsidie) alsmede garage voor twee auto’s. Gele-
gen langs harde weg, nabij Amsterdam en groot vaar-
water. Br. onder no.
ESB 1797,
bur.
v.
d. blad., Post-
bus 42, Schiedam.

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers’: R. Mees en
Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie
voor
Gespecialiseerde Eko..
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraaë
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Gommerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
p6,—
per jaxr,
voor België/Luxemburg / as,- per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no 260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 26,—, overige
landen / 28,- per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per uttimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).

S

ADVERTENTIES.

Alle
correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma
H.
A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel 6). Advertentie-tarief /
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/ o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs.

Auteur