Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1734

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 2 1950

.” ÂÈÛRRÈC!T,
°
VOÖÉÂ’OUEiEÏÇT

Ec’ononisch–wStatistische
/

Berl”chten ‘

ALGEMEEN WEEKBLAD ‘VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER’

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH ENSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 2 AUGUSTUS 1950

No. 1734

CQMMJSSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. ‘Tinbergen;

‘ F. de Vries; .C. aan den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de JVit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon

COMMISSIE, VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Versichelen.

Gegevens oaer adressen, abonnementen cnz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

Voor de niet gesigneerde artikelen is de commissie pan

redactie verantwoordelijk.

1si-Ïou:I)

Blz.

De artikelen van deze week

………………….
611

Sommaire,

summaries

………………………
611

Lonen

en

prijzen …………………………….
612

De werkgelegenheidsnota
dooi Mr Dr ii. A. van Rhijn
612

De overheidsfinanciën van

Indonesië
dooi

A. Oudt
61

:gén jaar iniernatiônale

tarweregeling door G.

Grci-
danus………………………………..
616

Ingezonden

stukken:
De Hooirc nood en do vrije Bijio
doom’ Mr ii. t!.
Schoffer
met
naschriît

van

Mr

ii.

Fortuin
.
………………….
619

Boekhespreking:
iareel

Laloire

Samenwerking

in iie

onderneming

de
Ondcrnemulngsraden,
bespr. door E.

C. Wassenuar

….
6C0

Aantekening:
liet jaarverslag van Dc Javasehe

Bank

…………….

Mededeling

van

het

secretariaat

van

de

Centrale

Commissie

voor de

Rijnvaart

……………….
624

Geld-
5
en

kapitaalmarkt

…………………….
62

Statistieken:
.Ba,ilestateii

………………………………….
6.7 31aa nd,ijfers

vii ii de grote ban ken ja Ne,lerlaiiml

……..
Oct
Enilosles in 1950
II avettbmsvmmei lig

………………………………
62
J’rljsiiiiicze ii Iers van

liet gezi iisverbrnik in Ned erin tal
(i

7

DEZER DAGE!1

heeft een stoet van autoriteiten zich begeven tot de
eerste sleenlegging van de NV. :I3i’eedband, een nieuwe kern in de Nederlandse industrialisatie; deze gebeurtenis
in de reële sfe’r kon iedereen dadelijk begrijpen; de finan-
ciële sfeer is altijd moeilijker voor niet-gesclsoolden.

Voor de Benelux zijn al zoveel eerste stenen gelegd,
dat er al een heel symbolisch ‘muurtje staat. Een droef

beeld, en bovendien verkeerd, want er moeten juist

stenen worden weggenomen, zodat ten hoogste een sym-
bolisch grensmuurtje overblijft. Daaraan is thans weer in Ostende gewe.i-kt; er zijn weer een paar vlakjes. gladge-

streken en één zichtbare opening naar concretisering is

ontstaan: de in’ uitzicht gestelde gemeenschappelijke be-
handeling vaii’ handelsaccoorden. Maar in de bres’ tiert
liet lndbouwprobleem nog welig en verhindert enigszins
het uitzicht.

Een doorbraak is gekomen in België zelf: Leopold III
heeft afstand gedaan als Koning der Belgen. Een situatie,
waarmee men slechts begaan kon zijn, wanneei’ men de
zaak als toeschouwer kon beoordelen, neemt nu hopelijk
haar einde. De berg van wederzijdse wrevel is te hoog op-
geworpen, dan dat men onmiddellijk effenheid kan ver-
wachten, doch er is weer perspectief.
Zijn dit allemaal kleine zaken, taartebakkerswerk, be-
stemd om spoedig te verdwijnen in de maag van Mars?
De vacantieganger, en niet alleen de Nederlandse, zou het
antwoord gaarne ontgaan. Maar wie ogen en oren heeft,
kan zijn tijd niet ontlopen. Korea strekt zich uit tot in het
diepst der bossen en de eenzaamste plaatsen aan de kust.

Wat strekt zich achter Korea uit? Het antwoord is
onbekend en daarom voor ieder een. persoonlijk gegeveçt.
Alen kan-slechts van zichzelf vergen, dat het wordt ge-
geven in vormen, w’aarbijien het zelfrespect kan bewaren.
Zichzelf meedelen, dat men vol vertrouwen de toekomst
ingaat hoort daar al evenmin:,toe als een zeker benauwd
gepiep. 1-let enige, w’at er
01)
zit is doorwerken. Als de
defensielast nog zwaarder gaat drukken, is uiterste pro-
ductiviteit noodzakelijk, wil er voor direéte materiële wel-
vaartsdoeleinden nog ruimte blijven.

Uit dat deel van de w’ereld, waarover men uitvoe’rig
wordt ingelicht, vormt dit ook het hoofdmotief dér be-
schouwingen. De Engelse Minister-President heeft rustig
de consequenties van de terugkerende oorlogseconomie
voor de directe sociale doeleinden durven stellen. Men
krijgt de indruk, dat hij ook voor een rustig volk ‘spreekt.

De Presidènt der Verenigde Staten heef t krasse financiëi
maatregelen, gepaard aan minder drastische economisiie
– volmachten gevraagd en verkregen. Het kenmerk.!’ de
stem m ing van de Amerikaanse
v
olksver
tegenwoov
iigng,

dat hem deze volmachten bijna w’aren ontliouder, omdat
ze niet drastisch genoeg waren. 1-let zgn. i3arut

plafl,dat
ineens w’il overgaan tot rantsoenering en pri ,helwèrsi ng,
vindt veel aanhang., –

/
Een brok economische ervaring, dat we gaary
3
en zonder

daarover bcschaamd te zijn zouden hebben geten, keert
terug. liet is verdrietig, maar’ te dragen iils liet hij de.
terugkeer van de economische ervaring ).Cf.

t-

/

/

en…
t.)
v
advertentie
Iééft Iânger!

GEO. WEHRY &Co.N.V.
AMSTERDAM

*

Vestigingen:
Djakarta (en 26 andere vestigingen

in Indonesië), New York, Buenos

Aires, Manchester, Londen, Brussel,

Melbourne, Osika, Nagoya, Singa-

pore, Penang, Kuala Lumpur.

Agenten:
in alle Zuid-Amerikaanse Staten

Dr LEEFLANGER

ALLES HEEFT ZIJN TIJD…..

en de beste tijd voor abonné’s en adver.
teerders breekt aan telkens ,wanneer de
lezers er echt de tijd voor nemen om hun
tijdschrift te lezen.
S

Wist U feitelijk wel, hoeveel personen per
abonnement geregeld kennis nemen van een
tijdschrift als dat waarin U NU leest? Het
antwoord op deze en andere vragen staat

in
een rapport van de Nederlandse Orga-
nisatie van Tijdschrift-Uitgevers (N.O.T.lJ.),
dat Je volledige resultaten vermeldt van een onpantiidig onderzoek
over geheel Nederland.
Wie de zekerheid verlangt, dat zijn advertentie rustig en hij
– ‘

herhaling gelezen wordt, vrage het Rapport Professionele.Tijdschrilten,

\
\
aan
bij de N.OT.U., Lange Voorhout 14, tel. 182139, Den Haag.

,
~
rmb;ndil*_

ii,

Nationale Handelsbank, N
.
V.

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij, op
het
Leven
en
tegen Invaliditeit N. V.

AANPASSING van ondernemingspensioen- en

spaarfondsen AAN de komende) NIEUWE

WETTELIJKE BEPALINGEN.

Kantoor: Bellevuestraat
2, Dordrecht, Telefoon 01850

5346

Koninklijke

Nederlandsche

Boekd ru kkerij

KETTING

FORMULIEREN

H. A. M. Roelunts

Schiedam

IN DIT SBLAD

ADVERTEERT

MET SUCCES!!
L
BR
HCO
FAIEKEN

N\:

El

Augustus 1.90

¼ ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Im

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Joneii en
prjzeli

In verband met het feit,’dat de beweging der prijzen in

de laatste tijd bijna zonder onderbreking opwaarts gericht

is geweest, worden van verschillende zijden geluiden ge-

lioord o”er de noodzaak van loonsverhoging. Deze worden

nog ‘versterkt van de zijde van hen, die zich over de vraag-
stukken van Benelux uitlaten. Vergeten mag echter niet

worden, dat de concurrentiekracht van onze industrie even-

zeer als onze werkgelegenheidspolitiek verlangt, dat niet
zondei noodzaak tot loonsverhoging wordt overgegaan.
Economisch gesproken is de enige oplossing gelegen in een

verlaging der prijzen, welke kan worden verkregen o.a.
door verhoging van de arbeidsroductiviteit en verlaging

van de marges in het bedrijfsleven.

Mr Dr
A. A.
vati Rlijn,
De werkgelegenhe ids no ta

Aan een algemeen werkloosheidspercentage moet geen

al te grote betekenis worden toegekend. Gewenst is een

nauwkeurige analyse van de vraag, in welke beroepen en
in welke delen van het land de werkloosheid zich voordoet.

Conclusies omtrent vat ons te doen staat, indien een con-
juncturele werkloosheid ons weer zou overkomen, zouden
heel wat gemakkelijker zijn, indien meer zou vast staan
inzake de mogelijkheden tot internationale samenwerking.

In elk geval kan echter worden geconstateerd, dat er op
bepaalde punten betere vooruitzichten dan in de jaren
dertig zijn wat de mogelijkheid van het voeren van een
conjunctuurpolitiek betreft. Daarnaast moet er op gewezen
worden, dat de mogelijkheden eier toepassing van een
cyclische hegrotingspolitiek thans beperkt zijn. Van direct
actueel belang is het voorbereiden en uitvoeren van een
ruimere politiek van openbare werken. De nota legt hierop
bijzondere nadruk en acht een bredere toepassing nood-
zakelijk. Wat de bestrijding der structuurwerkloosheid be-
treft worden vooral industrialisatie en emigratie aanbe-
voleil.

A. 011(11,
J)e ooerheidsfinanciën oan Indonesië.

Een définitief oordeel inzake de overheidsfinanciën van
Indonesië voor 1950 kan thans nog niet worden gegeven.

Uit het verloop van de schuldpositie van de Overheid
gedurende de-eerste vijf maanden van dit jaar zou een

vermoedelijk begrotingstekort voor 1950 van
f
2 mrd

kunnen worden afgeleid. Floewel het financiële beeld uiter-
aard zorgvol blijft, is het zeker niet zonder perspectief.
Gunstige factoren als de opbrengst van de deviezencertifi-
caten, het verloop van de belastingontvangsten en het

invoeren van een omzetbelasting, welke in het voornemen
ligt, zullen bij overigens gelijk blijvende omstandigheden
veroorzaken, dat bovengenoemd benaderd begrotingste-

kort aanmerkelijk lager zal zijn.

G. 4ireidan us,
Eén jaar internationale tarweregeling

Een overzicht van de lotgevallen gedurende het eerste
jaar van de internationale tarweregeling. De eerste belang-
rijke gebeurtenis: de prijsverandering n.a.v, de devaluatie
van de valu ta’s der meeste leden in September 1949 heeft
geen moeilijkheden in de Tarweraad naar voren gebracht.
Vervolgens wordt aandacht geschonken aan het verzoek
om toelating als lid van West-Duitsland en Japan in het
najaar van 1949. M.b.t. de tenuitvoerlegging van’hct com-
merciële gedeelte van de overeenkomst, waarmede het
aanvankelijk niet Le best wilde vlotten, worden speciaal

de positie van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde
Staten besproken. De tarwe-overeenkomst, die ver ten ach-

ter blijft bij de doeleinden van hoofdstuk VI, van het
Ilandvest van Havana, is niet veel meer dan een multila-
teraal koopcdntract. Als zodanig bewijst zij haar diensten,

mer ook niet.

SOMMAIRE.
Prix et
salaires.

Etant donné que le mouvement des prix a été, presque

sans interruption, ascendant ces derniers tenips, des bruits
circulent de différents côtés en favur d’une augmentalion

des salaires. ‘l’outefois, il ne faut pas oublier que la con-

currence de notre industrie exige qu’on n’applique pas une

augmentation des salaires sans nécessité et que notre

politique d’emploi impose les mêmes exigences. La seule
solution se trouve dans i.ne diminution des prix.

Dr
.
A. A. van IUijn, La nole concernant t’emploi.

Une discussion de la note envoyée par le Gouvernement
h la deuxième Chamhre des Etats Générauf concernant
l’emploi. Les perspectives sont plus favorables, k certains

points de vue, que pendant les années trente pour l’appli-

cation d’une politique çonjonctui’e. Toutefois les possi-
bilités d’appliquer une politique de budget cyclique sont

aptuellement restreintes. La préparation et l’exécution

d’une politique plus large de travaux puhlics, a son im-portance. Pour combattre le chômage struclurel on re-
comm ande l’indush’ialisation et l’émigration.

A. Oudt, Les finances publiques en Indonésie.

L’évolution de la dette publique pendant les cinq pre-
miers mois de l’exercice en cours laisse prévoir qu’il y aura
probablement pour 1950 un déficit de 2 milliards. Toutefois
ii y a un certain nombre de facteurs favorables qui influen-
ceront avantageusement cette approximation It .conditïon
que les circonstances restent les mêmes.
G. Greidanus, [Ja première année de l’accord international
du blé.

Un aperçu dii fonctionnement de l’accorcl international
dii blé pendant la première année. L’accord qui reste de
heaucoup en dessous des ohjectifs visés par le chapitre
VI de la Charte de la Ilavane, n’est en somme qu’un con-
trat multilatéral d’achat. II n’y a quecette qualité de l’ac-
cord qui rend des services.

SUMMARIES.

Wages and prices.

In connection with the fact that of late the tendency
of price-movements has almost uninterruptedly heen rising,

the subject of the necessity of wage-advances is broached
in different quarters. It should be remembered, however,
that the competitive position of our industry requires that
rises of wages should not he proceeded to without a strict
necessity, just as is required by our employment policy.
The only solution will he a reduction of prices.

Dr
A. A.
van ithijn,
The employment note.

A discussion of the note on theemployment policy
handed by the Government to the Secozid Chamher. in
some respects there are better prospects for a full employ-
ment policy than in the thirties. Flowever, the possibility
of conducting a cyclical budget policy is limited at present.
Essential are preparing and carrying on a more elastic
policy of public w’orks. As to coping with structural unem-
ployment, especially industrialisation as well as migration
are recowmendd.

A. Oudt,
T/ze public finance
of
Indonesia.

From the course of the Government’s debt position
during the firstfive months of the current ycar a presum-
able budgetary deficit of 2 milliards for 1950 miglit he
inferred. llowever, there are a numhet’ of favourable
factors which will be the cause that this estimated deficit
on the budget will be considerably lower.

G. Greidanus,
One year
of
international wheat agl’eenzent.

A summary of the progress during the first year of the

international wheat agreement. The wheat agreement
being far outdistanced by the objects of Chapter VI of
the Havana Charter, itis not much more than a multilate-rai Luying contract. It renders good services as such, but that’s all.

.7
‘)’

612

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Augustus 1950

LONEN EN PRIJZEN.

De beweging der prijzen is de laatste tijd bijna zonder
onderbreking opwaarts gericht geweest. 1-let gaat hier om

liet gecombineerde effect van verschillende oorzaken. Ener-

zijds werkt het seizoen in de richting van een stijging; dit

geldt hijv. zowel tav. aardappelen als tav. groente en

vruchten. In de tweede plaats hebben wij ongetwijfeld
nog te maken met een doorwerking van de devaluatie.

Daarnaast echter zijn er ook ‘duidelijke aanwijzingen, dat
vermoedelijk als gevolg van hetmeer en meer vieren vai

de prijsbeheersing, de marges zich hebben vergroot tussen

de kleinhandelsprijzen enerzijds en de kosten van inge-

voerde grondstoffen en halffahrikaten-alsmede van arbeid
anderzijds.

De laatste maand waart op de achtergrond tenslotte natuurlijk de internationale politieke toestand, die een

stijging van het prijspeil langs verschillende wegen bewerk-
ste]li
g
L.

l)e lijst van deze oorzaken is inderdaad indrukwekkend.
Zijn er daartegenover kansen
01)
daling? Wat het seizoen
betreft moet het ongetwijfeld tot de mogelijkheden worden

gerekend, dat een zekere daling optreedt. Daarnaast is het
ook denkbaar, dat de vorming van grote voorraden bij

importeurs en handelaren, opgetreden als gevolg van de
vrijmaking van het inter-Europese handelsverkeer, vroeg

of laat leidt tot prijsdruk. Terwijl toch de voorraden be-
langrijk moeten zijn toegenomei, is de toeneming van de

consumptie voorshands niet zeer groot geweest. Zij lag

zelfs voor de eerste vier maanden van dit jaar nog duidelijk

beneden verleden jaar. Slechts het Mei-cijfer vertoont een
tegenovergesteld beeld.

Al is ei’ dan een zekere mogelijkheid van een prijsdalende

tendentie, toch wordt deze niettemin als.buitengewoon
onwaarschijnlijk beschouwd. De toestand is hierdoor voor
allen, die van een bescheiden inkomen moeten rondkomen,

langzamerhand steeds moeilijker geworden. In dit verband

kan het niemand verbazen, dat er van verschillende zijden
geluiden worden gehoord over de noodzaak van loonsver-
hoging. Deze worden nog versterkt van andere zijde. Wij

bedoelen van de zijde van hen, die zich over de vraagstuk-

ken van Benelux uitlaten. De lezers van dit blad heb-
ben in een duidelijk betoog van de hand van Prof. Horring
deze gedachten kunnen aantreffen. Prof. Horring ëonsta-
leerde, dat een stijging van de pachten in Nederland een

der middelen zou zijn om het verschil in productiekosten,
(lat thans bestaat tussen de Nederlaiidse en Belgische
land bouw, aanzienlijk te verkleinen. Hetzelfde geldt voor een opheffing van de Nederlandse subsidies op landbouw-
nroducten. liii meende daarteaenover te moeten toegeven.
dat als gevolg van een en ander een verhoging van het
Nederlandse loonpeil in het gehele bedrijfsleven onvermij-
delijk zal zijn.

Van ardere uitgangspunten uit is hetzelfde pleidooi
voor hogere Nederlandse lonen gehouden in Ostende, waar
de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse vakbeweging
een congres heeft gehouden, gewijd aan Benelux-vraag

stukken. De roep ndar. loonsverhoging in Nederland kw’am
er merk’aardigerwijze echter niet van de zijde van de
Nederlandse vakbeweging. Zij w’eid aangeheven door een deel van de Belgische vakbonden.

Wij moeten zeggen, dat wij wel wat ontsteld zijn over
het gemak, waarmede men met deze gedachte speelt. Het
schijnt, dat men geheel over het hoofd ziet, dat het belang-

rijkste probleem van Nederland nog altijd is het probleem
van de betalingsbalans, zoals nog onlangs in de nota van

de Regering over . de werkgelegenheidspolitiek terecht is
opgemerkt. Nog altijd is daarom de bevordering van onze
export het meest urgente probleem, zeker wanneer men
denkt. aan onze bevolkingstoeneming en aan hetfeit, dat
de internationale markt het punt van verzadiging dicht is genaderd. De concurrentiekracht van onze industrie
verlangt, dat niet zonder noodzaak tot loonsverhoging

wordt overgegaan en even zeer verlangt het onze werkge-

legenheidspolitiek. Het is bijzonder toe te juichdn, dat de

Nederlandse . vakbeweging op het congres in Ostende als

één man heeft blijk gegeven de betekenis van de in Neder-
land gevoerde loonpolitiek in te zien. Men kan NedeHand

slechts gelukwensen, .vanneer men ziet met welk een in-

zicht in de economische toestand de betogen van de zijde

van de Nederlandse vakbondsafgevaardigden zijn gevoerd.
Daaraan dient men dan echter toe te voegen de ook door

deze afgevaardigden getrokken conclusie, dat het de bewe-

ging der prijzen is, die onze aandacht verdient. Econo-

misch gesproken is de enige oplossing gelegen in een
verlaging der prijzen.

Hoe kan deze verlaging der prijzen worden verkregen?

Uiteraard door verhoging van de arbeidsproductiviteit.

I-Ièt blijft nog steeds waar, dat deze in Nederland op een

in vergelijking tot voor de oorlog onbevredigend peil staat.

In de tweede plaats echter begint verlaging van de marges

in het bedrijfsleven een eis te worden van toenemende

betekenis. Zoals reeds hierboven werd opgemerkt, is sinds
de devaluatie van een doorwerldng van meer concurrentie

nog relatief weinig te bespeuren geweest. Het tegendeel
is waar. Aan de orde van de dag zijn in liet grote, zowel-

als in liet kleine bedrijfsleven de pogingen tot hand-,

having of zelfs verhoging der.winstmarges door samen-

yerking van belanghebbenaen! hier bgint een pro-
bleem te komen. Men mag hopen, dat een verdere libe-

ralisatie van het handelsverkeer een nuttige bijdrage

kan leveren tot de gewenste verlaging van de pijzen.

Tot voor kort zou zij ook terecht als de enig mogelijke
weg naar zulk een prijsverlaging zijn beschouwd.

De jongste ontwikkeling op liet internationale terrein
doen andere gedachten wederom’op de voorgrond komen.

Het is de vraag, of niet indrdaad het wederom versterken
van de prijsbeheersing, binnenkort wellicht toch noodzake-

lijk, reeds thans onder ogen moet worden gezien. Zeker is

het, dat gezien vanuit de economische samenhang der ver-
schijnselen, deze weg beter is dan de weg van de voort-

gaande inflatie der prijzen. Het politieke en tactische be-
zwaar, dater tot voor kort tegen mocht hebben bestaan,

is plotseling veel geringer geworden. Wij menen, dat in

dit opzicht de betogen van de Nederlandse vakbondafge-
vaardigden in Ostende als van grote betekenis moetén worden beschouwd en wij hopen, dat zij de weerklank
zullen hebben, die zij verdienen.
DE WERKGELEGENHEIDSNOTA.

Kort geleden heeft de Regering een .nota omtrent de
werkgelegenheidspolitiek aan de Tw’eede Kamer der Sta-

ten-Generaal gezonden. Het ‘vraagstuk der werkgelegen-
heid raakt vrijwel liet ‘gehele terrein ‘van ons economisch
leven. 1-let is dus geen wonder, dat deze nota, die 28 blad-
zijden omvat, allrlei onderwerpen onbesproken laat of
slechts even aanroert. Op vei’schillende punten wordt
nog geen definitief standpunt ingenomen. Men moet deze
nota dan ook meer beschouwen als een consolidatie van

opvatting daar waar het ogenblik voor een beslissing rijp
wordt geacht, dan als een volledig uitgewerkt programma.
De vraag rijst in dp eerste plaats hoe de nota de toe-
stand thans ziet. In enkele ioorden zou men daarvan

.de volgende samenvatting kunnen geven. De
/rictiewerh-
loosheid
is noodzakelijk, omdat het bedrijfsleven het niet
zonder een zekere arbeidsreserve kan stellen. De
seizoen-
werkloosheid
is niet te voorkomen en de gevolgen daarvan
moeten zoveel mogelijk worden opgevangen.
Strucw,ur-
werkloosheid
wordt op dit ogenblik in bepaaldè bedrijfs-
takken en in bepaalde delen van ons land gevonden en vraagt de bijzondere aandacht.
Conjunctuurwerhlooslzeid
is niet aanwezig, maar het is nodig er op attent
te zijn,
dat een omslag der conjunctuur altijd mogelijk is, zodat

2 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

613

voorbereidun’g van maatregelen gewenst is. beze onder-
scheidingen hebben niet alleen betekenis ter kenschetsing

van de toestand. Zij zijn ook van belang,.omdat de maat-
regelen, die men moet nemen, tevens worden bepaald

door de aard van de werkloosheid, liet zou bijv. zeer

ongewenst zijn, indien een maaregel als een ruimere geld-

politiek, welke ter bestrijding van een conjunctuurwerk-

loosheid nuttig effect kan hebben, ter bestrijding van een

structuurwerkloosheid wordt toegepast, omdat het ge-

neesmiddel dan erger zail zijn dan de kwaal.

De wijze, waarop de nota de toestand analyseert,

brengt met zich, dat aan een
algemeen werkloosheids-

percentage
geen al te grote betekenis wordt toegekend bij

de beantwoording van de vraag, of de Overheid moet

optreden. Naar mijn mening wordt de wrarde van het

,,toel.atbaar” werkloosheidspercentage wel eens overschat.
Om te beginnen is het reeds moeilijk vast te stellen, wat
dit percentage moet zijn. Er wordt nogal eens uitgegaan

van een percentage van 3. Lord Beveridge heeft dit ge-
noemd. Maar het is wel gewenst daarbij te vermelden,

dat hij dit percentage slechts voldoende achtte onder

twee voorwaarden; nI. dat er is mobiliteit van cle arbeid
en stabilisatie van de internationale handel. Beide voor-
waarden zijn in ons land
01)
dit ogenblik nog maar w’einig
verwezenlijkt. Trouwens, in zijn plannen voor de werk-
loosheidsverzekering heeft Beveridge met een percentage
van 7 gerekend. De Engelse ,,Economist” van 4 Juni 1949

(blz. 1025-1026) gevoelt veel voor een percentage in de
richting van 7, omdat anders gebrek aan productiviteit
wordt gevreesd, een motivering, die te weinig rekening
houdt met de tendentie tot vetraging van de arbeid,
die de vrees voor werkloosheid hij de gezamenlijke rrbei-
ders kan opwekken. 1-let rapport van de United Nations,
getiteld ,,National and international measures . for full

employment” (rapport Clark), wil de werkloosheid niet
doen stijgen boven 2.-4 pCt o 3-5 pCt.
Intussen is bij dergelijke percentages niet altijd even
duidelijk of bij de berekening van het aantal ,,toelaatbare”
werklozen moet worden uitgegaan van de totale beroeps-
bevolking of – hetgek aannemelijker lijkt – alleen van
dat deel, dat behoort tot de beroepsbevolking in loondienst.

Neemt men dit laatste getal, dan rijst de vraag, of hierin ook moet worden gerekend de groep ambtenaren in pu-
bliekrechtelijke of semi-publiekrechtelijke dienst, wier
werkloosheidskansen geringer zijn drn die in het particu-
liere bedrijfsleven. hieruit blijkt wel, dat een nauwkeurige
analyse van de vraag, in iielke beroepen en in welke delen
van het land de werkloosheid zich voordoet, gewenst is.
In ons land is het totaal aantal werklozen relatief gering.

Dat neemt niet weg, dat de’cijfers leren, dat de toestand
in enkele bedrijfstakken (bijv. administratieve beroepen,
veenderij) en in bepaalde delen des lands (vooral Drente)
ongunstig is. De nota verzuimt dan ook niet daarop de

aandacht te vestigen.

Wat kan nu worden gedaan ter bestrijding van ontoe-
laatbare werkloosheid? De vraag heeft reeds thans bete-
kenis, maar zij zou nog veel iirgenter worden, indien ons
land door de ramp ener conjunctuurcrisis zou worden ge-
troffen. Naar mijn mening is het gewenst zich er reken-
schap van te geven, dat hier een mogelijkheid van conflicten
dreigt. Volledige werkgelegenheid is een ideaal, dat be-
grijpelijkerwijze op de grote massa beslag heeft gelegd en
waarvoor het waard is te strijden. ‘Wij zullen het dus
moeten vasthouden. Maar tegelijk zullen wij ons er reken-
schap van moeten geven, drt betalingsbalans, begroting
en liberalisatie ook hun eisen stellen .1-let kunstmatig
bevorderen der koopkracht ter stimulering van productie
en afzet doet de invoer toenemen en houdt producten
binnenslonds, die anders zouden zijn uitgevoerd. 1-her
komt dus het evenwicht in de betalingsbalans in discussie.
De positie der begroting verdient de aandacht; wenneer
de Overheid, hetzij door vermeerdering van haar eigen

opdrachten, hetzij door vermindering der fiscale lasten,
om de vraag van de indiiiduen te doen tonemen, gevaar

loopt aan de Schatkist te hoge eisen te stellen. En tenslotte
moet nog de liberalisatie worden genoemd, omdat verrui-
ming van het internationale ruilverkeer voor de welvaart

van een land als het onze ongetwijfeld gunstig is, maai

het proces van aanpassing ons pijnlijke momenten kan

bezorgen, wanneer bepaalde bedrijven door- de inter-

nationale concurrentie moeten inkrimpen en de werklozen
nog niet zijn opgenomen in andere bedrijfstakken, wier af

zetmögelijkheden op de buitenlandse markt zijn toege-

nomen. Het komt er dan op aan om, indien ook de andere
landen de liberalisatiepolitiek behoorlijk toepassen, de
drang in ons land naar contingenteringen en invoerrechten
te weerstaan, om niet weder te vervallen in de politiek

van de jaren dertig met zijn ,,to beggar your neighbour”.

Laten wij ook nooit vergeten, dat een niet sluitende be-
talingsbalans, een verlies vaii het staatscrediet en het

optrekken van tolmuren evenzer een grote werkloosheid

brengen en dus het ideaal der volledige werkgelegenheid

doen verloren gaan.

Uit dit alles blijkt wel van hoe baltengewoon veel

belang het is, dat vöor het bevorderen der volledige werk- –
gelegenheid internationaal wordt samengewerkt. De nota
noemt op dit punt een aantal moedgevende feiten, dat
spreekt van een verhoogde internationale belangstelling voor dit vraagstuk. Gelukkig is er in een wereld, waarin
het Marshall-plan mogelijk bleek en een Europese Be-
talings Unie tot stand kwam, nog geen reden te wanhopen,

dat, als de nood aan de man komt, ook in de strijd tegen
c’e massawerkloosheid eigen belang en zedelijk besef in
staat zijn de krachtn op tp brengen, die nodig zijn voor een
nauwe internationale samenwerking. De vrees voor een
crisis, die in de laatste jaren in de Verenigde Staten meer-
malen om de hoek kwam kijken, is gelukkig tot nu toe

ongegrond gebleken. De heilloze spanningen in de inter-
nationale politiek en de oorlog in Korea hebben op de
grondstoffenmarkt een tendentie tot prijsstijging in het
leven geroepen, die een economische teruggang voorlopig

niet doen verwachten.
De nota houdt zich bezig met een algemene bespreking

van de vraag wat ons te doen staat, indien het onheil ener
con juneturele werkloosheid
opnieuw over ons zou komen.
Conclusies . zouden daarbij heel wat gemakkelijker zijn,

indien omtrent de internationale mogelijkheden meer zou
vast staan. Ook zonder dat kan in ieder geval worden
geconstateerd, dat het nemen van maatregelen door de
Overheid ter stimulering van het bedrijfsleven door ver-
schillende omstandigheden op bepaalde punten fninder
moeilijk zou zijn dan in de jaren dertig. Onze feite-
lijke kennis van het economisch leven – ik vermeld
hierbij gaarne o.a. de arbeid van hët Centraal Bureau
voor de Statistiek en het Centraal Planbureau – is heel
wt ruimer dan destijds. Voorts zijn er 6f komen binnen-lort de organen der bedrijfsorganisatie, die een apparaat
tot uitvoering kunnen iiormen, dat toen ontbrak. Ook
beschikken wij thans over veel meer personen met ervaring,
hie het geven van leiding in het economisch leven het
beste kan geschieden. – Bij het nemen van conjunctuur-
politieke maatregelen zal de Overheid thans krachtiger
door de gehele publieke opinie en ook door vele beoefenaren
der economische wetenschap worden gesteund. Kinder-
ziekten als bij de totstandkoming van het Werkfonds in
de vorige crisis zijn thans niet te verwachten. –
Zijn er dus op bepaalde punten betere vooruitzichten
dan vroeger, er zijn andere factoren, die het voeren van
een conjunctuurpolitiek meer bemoeilijken. In het arsenaal

van de conjunctuurpolitieke strijdmiddelen bfhoort de
mogelijkheid om bij een daling der conjunctuur de belas-
tingen voor bedrijfsleven en particulieren te verlagen,
teneinde productie en afzet te bevorderen. Daarbij wordt
van de gedachte uitgegaan, dat een verhoging .der be-

77

.r
V’

77
,

1314

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

0
Au
g
ustus 105()

lastingen moet plaatsvinden in de periode der hoog-

conjunctuur, teneinde een te grote uitbreiding var liet
bedrijfsleven tijdig te remmen en tegelijk een begrotings-
overschot te vormen, dat de tekorten gedurende een laag-
conjunctuur kan dekken. De nota staat sympathiek tegen-
over eer dergelijke cyclische begrotingspolitiek, maar wijst

er tegelijk op, dkt de mogelijkheden ener toepassing thans

beperkt zijn. Hoewel wij jaren van goede conjunctuur

achter ons hebben, konden geen begroti n gsoverschot ten

worden gekweekt, doordat het herstel der door ons land

geleden oorlogsschade, de vergoédingen voor particuliere

oorlogsslachtoffers, de Indon esische maatregelen, het

wederophouwen der weermacht tegen de dreiging uit het

Oosten ed. zulke enorme eisen aan de Schatkist, hebben

gesteld, dat niet van overschotten, maar van tekorten

sprake was. In zover is de hausse, die wij na deoorlogheb-

ben beleefd, geen regelmatige, maar een onregelmatige

of valse hausse. Niemand kan daarvan een verwijt vorden

gemaakt. Problemen als het herstel van ons economisch

apparaat, het verminderen van liet angstwekkende woring-

tekort, het opvoeren van de uitvoer ten behoeve van de

betalingsbalans e.d., waren van zo nijpende aard, dat wij
ons niet hebben kunnen veroorloveh terwille der con-

junctuur de productie wat meer uit te strijken. Ook een

maatregel als liet aanmoedigen van de vorming van con-

junctuurfondsen door het bedrijfsleven (fondsen, die be-

lastingvrij blijven, mits zij gedurende een laagconjunctuur

worden aangewend) kan hij een ,,valse” hausse geen regel-

matige toepassing vinden, o.a. daar onmiddellijke inves-
teringen dringend nodig zijn. Intussen is een en ander
uiteraard geen reden om, wanneer een crisis optreedt,
conjunctuurpolitieke ma atrcgelen buiten beschouwing te
laten. Een crisisis als een olievlek, die zicP steeds verder

uitbreidt. Een inzinking pleegt zich het eerst te openbaren

in bepaalde hedrijstakken, die kennelijk bijzonder con-

junctuurgevoelig zijn. Andere bedrijfstakken worden in
de teiugang meegesleept. Productiè en consumptie krim-
pen steeds verder in. Conjunctuurpolitieke maatregelen,
die de omvang van

dit euvel tot geringere verhoudingen
beperken, zijn daarom niet alleen zedelijk, maar ook eco-

nomisch en financieel verantwoord. Een verzwaring van
de lasten der Schatkist is daarbij niet te vermijden. Maar
het is voldoende bekend welke enorme eisen de steun-
uitkeringen der werklozen aan de Schatkist plegen te stellen.
liet gaat hier dus om de vraag, hoe met inachtneming van een verantwoord financieel beheer, het beste kan
worden gehandeld. Alleen op deze wijze kunnen de hier

gesignaleerde tegenstrijdige factoren tot elkander worden

gebracht.
Van direct actueel belang is het voorbereiden en uit-
voeren van een ruimere politiek van
openbare n’erhen.
De nota legt op deze politiek dan ook bijzondere nadruk en
acht een bredere toepassing noodzakelijk. Wat de bestrij-
ding der structuurwerkloosheid betreft, worden vooral
industrialisatie en emigratie aanbevolen. Een politiek van
openbare werken kon hierbij slechts voor een zeer korte
periode dienst doen, nl. als een tijdelijk soulaas in de over-
gang van de bestaande naar de nieuwe verhoudingen.

In de eerste plaats staat een betere organisatie op hôt
programma. Er zijn tal van Rijksdiensten als de Cultuur-

technische Dienst, de Rij kswaterstaa t, de Rij ksgebouwen-
dienst e.d., die grote werken verrichten, zonder dat vol-
doerde wordt gezorgd, dat deze diensten bij de bestrijding

der werkloosheid zijn ingeschakeld. lIet eigenaardige feit
kan zich daarom voordoen, dat een werk in DUW.-
verband wordt uitgevoerd, terwijl de betrokken Rijksdienst,
indien deze over de nodige
gelden
beschikt, dat werk zelf
zou hebben kunnen tot stand brengen. De uitvoering van
dergelijke werken moet voor de verantwoordelijkheid van
de betrokken dienst blijven, maar in het College Openbare
Werken (C.O.W.) – het coördinerende orgaan – zal wor-
den nagegaan of bijv. door het uitkiezen van werken juist
in een bepaalde streek, waar veel werklozen zijn, of door

het betrekken van werklozen via de Gevestljke Arheids-
bureaux, tot het grote doel kan worden bijgedragen. Der-

gelijke werken zullen niet alleen direct een aantal arbei-

ders werk geven, maar dit aantal nog indirect door het
,,multiplier”-effect vermeerderen.

Voorts is het nodig de beschikking te hebben over een groot aan

tal plannen voor openbare werken, waaruit een

keuze kan worden gedaan. Met het opzetten van een der-

gelijke kartotheek is een begin gemaakt, maar er valt op
dit terrein nog alleilei te doen. Zonder voldôende mede-

werking van alle openbare diensten in ons land, zowel die

van het Rijk als van de lagere publiekrechtelijké lichamen,

is hier geen behoorlijk resultaat te bereiken. De behan-

deling wordt geremd o.a. doordat er diensten zijn, die hut

gehele personeel gebruiken voor onderhnden zijnde wer-
ken en geen technici beschikbaar kunnen stellen voor het

voorbereiden van werken, die alleen nog maar als reserve

dienst doen. Een moeilijkheid is ook, dat een dergelijke
kartotlieek geen statische grootheid is. Men kan niet een

groot aantal plannen in een lade deponeren om die weer

voor de dag te halen als de nood aan de man komt. Wil
men openbare werken uitvoeren, die economisch verant-
woord zijn, dan zullen er voortdurend plannen uit de kar-

totheek moeten worden gelicht, die reeds thans aan de

beurt zijn, waartegenover dan weer nieuwe plannen moe-

ten worden opgenomen. Er is dus bij een kartotheek een in- en uitstromen van objecten.

Van de medewerking ook der lagere publiekrechtelijke

lichamen hangt dus zeer veel af. Waar het C.O.W. in Den

1-laag zetelt, zal worden getracht het contact met de ge-
meenten te versterken via Provinciale Commissies voor de
werkgelegenheid. liet is te vrezen, dat vele gemeenten

nog niet voldoende doordrongen zullen zijn van de nood-

aak om zich gedurende een hoogconjunctuur beperkingen

in de uitvoering var werken op te leggen, teneinde in een
periode van laagconjunctuur over een reserve van werken

te beschikken. Goede voorlichting’ is onmisbaar oni er

de genieenten van te overtuigen, dat deze economische
politiek er toe bijdraagt het euvel der werkloosheid in de
betrokken
,
gemeente aanmerkelijk te beperken. Op voor-

zichtige wijze introduceert de nota ook de mogelijkheid
van financiële hulp van de zijde van het Rijk. ,,Voorzover
door lagere publiekrechtelijke lichamen tot vervroegde
uitvoering tot bestrijding van werkloosheid wordt over-
gegaan, kan daarin een motief worden gezien om aan deze
organen van Rijkswege een subsidie te verlenen” (blz. 27).
Bij een welslagen van deze plannen kan rekening worden
gehouden niet een verder terugtreden van deD.U.W. ten
behoeve van de normale vrije werken. Men behoeft geen
criticaster te zijn van de D.U.W. om deze verandering van
harte tbe te juichen.
Een ander middelom deze gehele politiek te bevorderen

schuilt wellicht in versnelling van de procedure tot ont-
eigening, die dikwijls aan de uitvoering van openbare
weiken moet voorafgaan. Onze hoogbejaarde Ooteigenings-
wet van 1851 heeft reeds heel wat aanvullingen ondergaan
om voor bepaalde gevallen tot een eenvoudiger onteige-
ningsprocedure to komen. In de crisis der jaren dertig
kwam het meermalen voor, dat de uitvoering van werken
ter bestrijding der massawerklooslieid ernstig werd ge-
remd doordat men niet tijdig de beschikking over de gron’d
kon krijgen. Mogelijk moet hier nog een belemmering wor-
den weggenomen. –
De nota der Regering heeft liet vraagstuk der werk-
gelegenheid aan de orde gesteld. 1-let is te hopen, dat deze
behandeling tot een uitgebreide bespreking van dit onder-
werp zal leiden, met name ook in de kringen van het be-
drijfsleven, die in de eerste plaats de omvang der werk-
gelegenheid bepalen.

‘s-Gravenhiage.

Mr Dr A. A. VAN RHIJN.

2 Auguslus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

615

DE OVERHEIDSFINANCIËN VAN INDONESIË.

liet is, begrijpelijk, dat zowel in Indonesië als in het

buitenland grote’ belangstelling bestaat voor de financiën van de R.I.S. In couranten- en tijdschrïftartikelen worden
dikwijls onjuiste cijfers genoemd, hetgeen \\’el begrijpelijk

is, indien bedacht wordt, dat de weekstaten van De Java-
sche Bank voor de meeste schrijvers slechts de enige bron

zijn,waaruit voor financiële beschouwingen kan worden

gepu t.
Aangenoi’nen mag worden, dat d( nieuwe Regering zeer

spoedig tot regelmatige publicatie van de beschikbare
financiële cijfers zal overgaan, waartoe de belangstelling
van het Parlement voor financiële aangelegenheden, gezien
ook de aandrang van deze zijde om spoedig tot een begro-

ting te komen, mede zal hebben hijedragen
1).
Voor inzicht iii de overheidsfinanciën van Indonesië

kan het beste worden uitgegaan van de schuldpositie van

/
de Overheid op hei moment van de souvereiniteitsover-

dracht. –
Deze schuldpositie is als volgt te specificeren:

(in duizendtallen)

VTottende schuld

28 December 1949

Schuld aan De Javas’che Bânk

……
f 1.359.976

Muntbiljetlen

………………….
976.340

Papieren

pasmunt

………………..
28.285

Schatkistpapier

………………..
518.915

Diverse l)eviezenfonds- en andere reke-

ningen

……………………..
250.598

Sub-totaal ……f 3.134.114

Vaste schuld.

Obligatieleriingen

………………f

870.719

Overige buitenlandse leningen

,,
420.352

Sub-totaal ……f 1.291.071

Totaal generaal .. f.4.425.185

Per 31’Mei 1950 is de opstelling:

Vlottenck’ schuld

Schuld aan De Javasche l3auk

……
t 1.698.856

‘Muhtbi Ije tten

…………………….
360.794

l’apieren

pasmunt

…………………
2.000

Schatkistpapier

………………..
,,

231.931

Diverse DeviezerLfoluls- en aiderc reke-

iliugeri

……………………..
251.285

Sub-totaal ……t 2.574.866

‘Vaste schuld.

Obligatieleningen

……………….f

865.719

Overige buitenlandse leningen

41.752

3 pCt Obligatielening 11.1.5.

……..

,, 1.503.850

Sub-totaal ……f 2.788.321

Totaal genei-aal . . f .363187

Volledigheidsha’lve zij nog aangetekend, dat in de schuld
aan De Javche Bank per 1 Januari 1950 en 1 Juni 1950

begrepen is resp. ca
t 189,5 mln en f 260 mln ,,E.C.A.-

grants”, welk bedrag in de loop van 1950 nog belangrijk
zal oplopen. De besteding van dezë ,,counterpart funds”
dient nog in overleg met de E.G.A.-administratie en Ne-derland te worden geregeld. Indien het zou gehikken het
onderhavig bedrag cladelijk te bestemmen voor schuld-
aflossing aan De Javasche Bank dan wel voor firianciering
van begrotingsposteri, welke in elk geval op de begroting
zullen paraisseren, is een niet onbelangrijke reserve aan-
wezig. Daar bij de wijziging van het deviezenregime in
Maart ji. geen devaluatie heeft plaats gevonden, is de
waardering van het goud van De Javasche Bank niet ver-

‘) ZIjn
inmiddels verchncn.

ariderd. Op de weeksiaten van de circulatiebank in ‘ludo-

nesië per 28 December 1949 en 31 Mei 1950 is de actiefpost

,,Munt en .muntmateriaal goud’ derhalve op ca t 674,7

mln gebleven.
De weekstaten van De Javasche Bank geven aan, dat

op 31 Mei 1950 nog niet ter inwisseling waren aangeboden:

Baikbiljetten ……………………..1 111,1 mln

Munthiljetten

………………………f 360,7 mln

t 471, mln

l’Jieivan zal niet worden ingewisseld
(coupu-

res van t 2,50 en lager ) ………..ca t 175,0 mln

Resteert

.
…………………….t 296,8 mln

l3ij volledige inisseling zal derhalve de schuld aan De

Javasche Bank met ca f 148 mln verminderen en de 3 pGt

lening R.I.S. met eenzelfde bedrag stijgen.
Met zekerheid kan worden aangenomen, dat niet alle
daarvoor in aanmerking koménde biljetten zullen worden

ingewisseld (verloren . gegane coupures enz.), waaruit

een extra voordeel voor de Overheid is te verwachten.
Ook in de berekening van de 3 pCt Obligatielening zit

nog een reserve ten gunste van de Overheid in verband met

ingewisselde rechterhelften van de Overheid.
Niettemin zou uit het verloop van de sehuldpositie,
zoals in het bovenstaande is aangegeven, een vermoedelijk
begrotingstekort van £2 mrd kunnen worden afgeleid.

Gelukkig zijn èr diverse factoren aan te voren, welke bij
overigens gelijk blijvende omstandigheden zullen veroor-
zaken, dat het benaderde begrotingstekort van ruim 1 2

mrd aanmerkelijk lager zal zijn. –
De eerste factor is cle opbrengst van de deviezencertifi-
caten. Weliswaar is deze opbrengst van medio Maart t/in
Mei 1950 verwerkt in de schuldvermeerclering van 1 Januari
tot 1 Juni 1950 doch in werkelijkheid is het inkomen van

de Overheid in die periode hieruit te verwaarlozen.-
Daar in het bijzonder voor de opbrengst van de çlevie-zericertificaten geheel onjuiste cijfers zijn genoemd, lijkt
het van belang hierop oven in te gaan. Uiteraard is de
opbrengst zeer afhankelijk van de toekomstige export- en

iu’iportcijfers alsmede van dc voor transfer naar liet buiten-
land af te geven dienstenvergunningen. Ecn Joorheeld voor
de berekening van de opbrengst der deviezenceitificaten

moge een en ander verduidelijken.

Stel, dat de export van medio Maart 1950 t/ns December

:1.950 zal bedragen
.
………………..t 1.100 mln
en dat uit leningen, 1i.G.A.-ste1.111 enz. wordt

vçrkregen

…………………………300 mln

1 1
… 400 iruln

Zonder inzet van’ goud kan Indonesië dan slecht uit-geven voor importen en diensten £1.400 mln.
Van deze 1 1.400 mln zal deOverhcid zelf een belangrijk
ge.leelte moeten gebruiken (overheidsaarikopen, rente, af-
lossing, pensioenen, verlofsalarissen, vervoerskosten enz.).
Indien hiervoor t 550 mln wordt aangenomen, is de vol-

gende opstelling te maken:
Reële opbrengst
deviezencertificaten

2 x ( t 1.400 mln – f550 mln)

f 1.700 mln

1
x
f 1.100 mln

£1.100 mln

fl 600mln

Indien door omstasdigheden de import enz. tijdelijk

hijv. .30 pCt achterblijft, wordt de opbrengst van t 600
mln al tot minder dan f100 mln gereduceerd. –
])e zo juist genoemde bedragen van £ 600 en t 100 mln
zijn, zoals van zelf spreekt, als zodanig niet juist, omdat
de tijdelijke beperking van 30 pCt over de gehele periode
is omgeslagen, doch het voorbeeld kan wel aantoren, dat
een tijdelijke beperking van de import.veroorzaakt, dat
gedurende een dergelijk tijdvak de. opbrengst geheel dan
wel grotendeels kan. weg’allen –

ÈCONOMISCH-STATISTISCHE BEICHTEN

2 Augustus 1950

De import is na de deviezenriaatregelen inderdaad

achtergebleven, waardoor de reële opbrengst van dd

deviezencertificaten tot 1 Juni 1950 uiterst gering is ge-
weest; het is aannemelijk, dat hier sprake is van een zeer

tijdelijke toestând.

Een tweede gunstige factor is het verloop van de be-

lastingontvangstën. –

De raming van de in- en uitvoerrechten en accijnzen
bedroeg voor 1949 ca f 491 mln (degegeven belastingcijfers

betreffen alleen de Centrale Overheid). De opbrengst 1949

is geweest volgens voorlopige cijfers f 562 mln.

Dc raming voor 1950 bedraagt, rekening houdend met

de nieuwe deviezenniaatregelen, £1.050 m1n.

De eerste maanden van 1950 is belangrijk minder ont-

vangen clan overeenkomt met een jaarbedrag van 1 1.050

mln; de maandcijfers vertonen dan ook een sterk opgaande

lijn,
wraardoor
de achterstand van 1 Januari t/m 31 Mei

1950 nadien geheel zal worden ingehaald, tenzij zich vol-

strekt abnormale factoren zouden voordoen.

Ook de overige belastingen vertonen een gunstig aspect,

zodat een evenredig hogere opbrengst te verwachten is

van Juni t/m December 1950 dan in de voorgaande

maanden.

Tenslotte zou de invoering van een omzetbelasting,

welke nog steeds in het voornemen ligt, de overheids-
inkomsten aanmerkelijk kunnen vermeerderen-

Aan de andere kant zijn er ook ongunstige factoren. De
deviezenmaatregelen in Maart 1950 hebben tot dusver in

het algemeen een prijsstijging ten gevolge gehad, waardoor
aan een verhoging van de cluurtetoeslagen voor overheids-
personeel niet zal zijn te ontkbmen. Weliswaar zijn er zeer
duidelijke syrnpiomen van een prijsdaling te ontdekken,

doch de tijdelijke stagnering van de import, welke zich

direct na de invoering der naatregelen voordeed, de tijd

die nodig is om goederen van het buitenland naar Indonesië

te vervoeren alsmede de moeilijkheden bij de spreiding

.van de goederen in het binnenland, hebben gemaakt, dat

de verbetering van de deviezenpositie, welke voortgevloeid

is uit dc nicuwe deviezenmâatregelen, haar gunstige invloed

op de vrije marktprijs nog slechts zeer bescheiden heeft

kunnen uitoefenen.

In dit verband is het typerend te vermelden, dat ultirno
Mei 1950 van de nieuwe lening van Nederland nog niets
was opgenomen, hoewel de trekkingsmogelijkheden op dat

moment 1 50 mln bedroegen.

1-let is niet mogelijk thans een verantwoorde taxatie
van het begrotingstekort 1950 te geven, doch het boven-
staande toont aan, dat het zeer wel mogelijk is, dat dit

tekort aanmerkelijk lager zal zijn dan f 2 mrd. Hierbij mag
niet worden vergeten, dat het genoemde bedrag de gehele
dienst betreft, dus inclusief de buitengewone dienst (kapi-

taalsuitgaven).

Voor het monetaire effect van het begrotingstekort dient
rekening te worden gehouden met de omstandigheid, dat
eén deel van het tekort, t.w. bijna 1 200 mln in Nederland

moet worden opgevangen. Voorts, dat de. nieuwe lening
van Nederland alsmede de E.C.A.-steun een deflationisti-
sche werking hebben. Voor het geldvolume op ultimo Mei
1950 kunnen nog geen cijfers worden gegeven, daar een
opgaaf van het girale geld op die datum nog ontbreekt.
1-let zou niet jtiist zijn alleen te letten op het chartale geld
zoals aangegeven is in de weekstaten van De Javasche

Bank. Voorts dient hij de circulatie van het chartale geld rekening te worden gehouden met de uitbreiding van het
gebied waarin dit geld circuleert. (Tot en met Mei jI. zijn

belangrijke bedragen aan Ori, Orips, Oriba enz. reeds

ingewisseld).
De twee grote posten zijn:
de militaire uitgaven,
de personele uitgaven.
De militaire uitgaven in 1950 inclusief die voor de
K.N.I.L. kunnen zeker op f 1,4 mrd worden gesteld;

beperking is noodzakeJijk en moet bij stabilisatie van de

politieke omstandigheden ook mogelijk zijn.

1-Jet aantal burgerlijke ambtenaren, inclusief de deel-
staten, kan volgens een ruwe taxatie op 400.000 worden

gesteld, een aantal dat ook bij een goede uitoefening van
de overheidstaak belangrijk te hoog is.

1-let begrotingstekort 1950 is in het bovenstaande be-

naderd van de zijde van de uitkomsten in de periode Ja-

nuari t/m Mei 1950.

Wat de begroting zelf betreft dient te worden gememo-

reerd, dat van het tijdstip van de souvereiniteitsoverdracht
af de Regering van de R.I.S. werd geconfronteerd met een

complex van vraagstukken van grote importantie, zowel

0
1
)
staatkundig als op financieel-economisch gebied. lIet

tempo der activiteit, welke gedurende de eërste maanden

van 1950 werd ontplooid, resulte.rende in een aantal ingrij–

pende maatregelen en overeenkomsten, was dusdanig

hoog dat naar verwachting geruime tijd een langdurige

periode nodig zal zijn om wederom een ‘zodanigo periode

van rust te bereiken, dat vocr het opstellen van ramingen

een Voldoend vaste basis aanwezig zal zijn.

Een en ander heeft tot gevolg gehad, dat op het gebied
van de begrotingsaangelegenheden tot dusverre slechts die
maatregelen konden worden getroffen, welke noodzakelijk

waren om de landshuishouding gaande te houden, goals

maatregelen ter financiering van de nieuw ingestelde

ministeries en hoge colleges, het leger en de uitgaven in
het buitenland, het opstellen van, een hoofdenlijst en een

verkorte, zeer gecomprimeerde ontwerp-begroting, het

vaststellen van een procedure voör het indienen van voor-
stellen betreffende nieuwe maatregelen en dergelijke.
Definitieve begrotingsstukken zullen volgens een toe-
zegging van de Minister van Financiën aan het Parlement

op zijn vroegst in October en op zijn laatst in December van

dit jaar tegemoet kunnen worden gezien.

Overwogen wordt om gelijktijdig met een begroting voor

1951 te komen. I-Iierdoor zou het niet te onderschatten.
voordeêl worden bereikt, dat de begrotingsachterstand

met een slag is ingehaald.

De begroting 1951 zou dan wel slechts een grovebegro-
ting kunnen zijn, doch door middel van aanvullende be-
grotingen zou naar opkomende behoeften deze hoofdbe
:

groting kunnen worden verfijnd.
Resumerende moge worden herhaald, dat een definitief
oordeel inzake de overheidsfinanciën van Indonesië voor

1950 thans nog niet kan worden gegeven. Gezien de uit-
komsten van de afgelopen 5 maanden, in welke periode
in het bijzonder met grote overgangsmoeilijkheden gekampt moest worden (schaduwbesturen enz.),de niogelijkheden tot
rationalisatie, de bovenvermelde factoren die een gunstig
verloop van de begrotingscijfers in de komende 7 maanden
mogelijk maken, blijft het financiële beeld uiteraard zorg-vol doch zeker niet zonder perspectief. Niet vergeten mag
worden, dat ook devorige Regering eerst kans zag in 1952
tot een sluitende begroting te komen.
De nieuwe Regering heeft getoond ingrijpende onpopu-
laire maatregelen te durven nemen, omdat deze in het be-
lang van ‘s Lands financiën nodig werden geacht. Dit geeft
vertrouwen voor de toekomst.

Djakarta.

A. OUDT.

ËÊN JAAR INTERNATIONALE TARWE-
REGELING.

De Internationale Tarwe-overeenkomst van 23 Maart
1949 was de eerste intergouvernementele goederenregeling,
die, in zekere mate doordrongen van de geest van het
Handvest van de International Trade Organiztion, na
de oorlog tot stand kwam. Zoals bekend namen aan deze
overeenkomst 37 importlanden deel tegenover 5 export-
landen (Canada, Verenigde Staten,, Australië, Frankrijk

2 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

617

en Uruguay)
1).
Als maximumprijs werd voor alle jaren

een prijs van $ 1,80 per hushel overeengekomen, terwijl
als minimumprijs voorhet eerste jaar $ 1,50 per bushel

werd gesteld;’ deze laatste prijsgrens zou jaarlijks met

$ 0,10 per bushel dalen. Deel 11 van de genoemde over-

eenkomst, ivaariii de feitelijke commerciële rechten en

verplichtingen zijn vervat, trad op 1 Augustus van het

vorige jaar in werking
2
). Wij grijpen de gelegenheid aan

om thans op de eerste verjaardag van deze na-oorlogse

goederenregeling in een kort &verzïcht de lotgevallen van

het eerste jaar de revuè te laten passeren.

De Internationale Tarweraad, die met de administra-tieve regeling van de overeenkomst belast was, kwam,
nadat hij tijdens zijn zitting van 5-9 Juli 1949 te Washing-

ton, Londen als zijn plaats van vestiging had gekozen,

in het eerste jaar nog viërmaal bijeen
3).
In de tussenlig–

gende perioden nam een Uitvoerende Commissie, die

wckelijks bijeenkwam, een gedeelte van de werkiaam-
heden op zich. De eerste belangrijke gebeurtenis, waarvoqr

de Tarweraad zich gesteld zag, was de devaluatie van de
valuta’s der meeste leden in .Septembei 1949. De maxi-

mum- en rninimumprijzen waren uitgedrukt in de Cana-

dese dollar tegen de pariteit, zoals deze was vastgesteld
vooi’ het Internationale Monetaire Fonds. Waar de prijs-
grenzen uit de tarwe-overeenkomst stabiel gedacht moesten
worden ten opzichte van de waarde van het goud, en de
Canadese dollar in relatie tot het goud met 10 pCt (nauw-

keuriger
91/
pCt) devalueerde, besliste de Uitvoerende

Commissie van de Tarweraad, dat de prijzen uit de tarwe-
overeenkomst in Canadese valuta 10 pCt hoger moesten
komen te liggen; voor zover de imortlanden zelf ook
devalueerden, bdroeg de prijsstijging in eigen valuta uiter-

aard veel meer. Deze verandering heeft echter geen moei-

lijkheden in de

ai
,
wel
.
aa
d naar voren gebracht. Slechts

Ceylon protesteerde tegen de prijsverhoging, niet zozeer
omdat het de rechtskracht der verandering in twijfel trok,
maar omdat zijn positie meebracht, dat het nu de uit.
Australiëfkornstige tarwe zoveel duurder moest betalen.

In het najaar van 1949 meldden zich voorts twee nieuwe
belangrijke importlanden als lid, te weten West-Duitsland
en Japan. Elk der regeringen van deze landen had hiertoe
een verzoek gedaan, dat door de hezettingsautoriteiten

aan de
rf
ai
.
v
,,
el
.
a
ad was doorgegeven. Voor beide landen zou

een levering van tarwe onder de Larwe-overcenkomst
0
1
)

dat moment een belangrijke besparing aan dollars opleve-rèn, terwijl de toelating oor cle exporteurs een belangrijke,
vergroting der gegaranJeerde afzet zou betekenen. De drie
grote exporteurs – in het bijzonder de Verenigde Staten

– waren de toelating’van dez’e landen gunstig gezind;
de houding van Engeland – h grootste importland –
was echter afwijzend. Voor de importlanden was de toe-
treuling van Duitsland en Japan dan ook niet erg aantrek-
kelijk. Wanneer deze beide landen nI. voor een bepaald
quantum tot de rij der importlanden zouden worden toege
laten, bleken de Verenigde Staten en Canada bereid hun
exportverplichtingen binnen de dvereenkomst dienover-
eenkomstig te vcrhogn. liet aanbod van dollartarwe zou
dus toenemen; van de vraag kon dit niet in dezelfde mate
verwacht worden, daar de twee nieuwe leden geduôhte
mededingers zouden w-orden voor de geringe hoeveelheid

sterlingtaewe, die onder de overeenkomst kon worden
betrokken.. Bovendien ivaren Duitsland en Japan in hun
buitenlands economisch beleid in meerdere of mindere
mate afhankelijk van de Verenigde Staten, hetgeen de
positie der importlanden tegenover die der exportlanden

‘)
Uruguay is niet lof ratificatie van de tarwe-overeenkOitist
overgegaan, liet kleine quantufl, waarvoor dit land intekende
(50.000 ton), is naar rato over (1c andere exportianden verdeeld.
‘) De overige delen van de tarwe-overeenkornst, die handelen
over de toepassing van de overeenkomst, indien één of meer leden
zich aan hun verplichtingen onttrekken, dc administratie, de duur
ete., waren reeds op 1 Juli 1949 van kracht geworden.
3
)NI. van 1-4 November 1949, van 12-21 Januari, op 45•Maart
en op 19 en 20 Juni 1950.

uiteraard niet’ zou versterken. Voor het Verënigd Konink-

i’ijk gold nog in het bijzonder, dat het zijn dominerende
positie onder de impo.’tlanden zou erliezen De stemmen-verhouding was immers zodanig, dat alle belangrijke be-

slissingen van de Raad, w’aai’voor tw

eederde stemmen-
meerderheid werd vereit, Engelands goedkeui’ing behoef-

den. De toetreding van de nieuwe leden zou hierin vel’-

andering brengen. Tijdens zijn Novemherzit.tïng heeft de

Raad nog geen beslissing over deze kwestie willen nemen

en ook in Januari kwam men niet tot een resultaat. Pas

in Maart werd over de toelating van Duitsland gunstig

beslist, nadat dit land evenwel eerst onderhands aan

Engeland de belofte had afgelegd niet meer dan 5 millioen
bushel sterlingtarw’e (= 136.000 ton) onder de overeen-
komst te zullen afnemen. Duitsland tekende in voor

1.800.000 ton; vooi’ het eerste jaai hebben de Verenigde

Staten haar ,;guaranteed sale” met dit gehele bedrag ver-

hoogd. De overige exportlanden deden echter de toezegging,
dat zij de volgende jaren geleidelijk aan hici-van een deel

van de Verenigde Staten zouden overnemen (in die zin,
dat de Verenigde Staten gedurende het vierde jaar nog

tweederden van Duitslands quantum voor haar rekening

zullén nemen en de overige exportlanden tezamen één

4
derde). Japan werd voorshands niet als lid toegelaten. In

de laatste zitting van de Raad in Juni ji. is de eventuele
toetreding van Japan wederom ter tafel gekomen. lIet
land wei’d echter opnieuw afgewezen.


Volgen w’ij de tenuitvoerlegging van het commerciële
gedeelte van de overeenkomst gedurende de loop van het
jaar, dan blijkt, dat het hiermee aanvankelijk niet te best
wilde vlotten. Zo was er begin December nog maar ca

10 pCt van de gegarandeerde verkopen afgeisomen. Vooral
de Verenigde Staten bleven erg achter. Toen .de tarwe-
overeénkomst werd afgesloten, bedroeg de wereldmarktprijs
voor tarwe $ 2,15 per bushel (notering Chicago, 23 Maart
1949). Na de feitelijke inwerkingtreding kon men herhaal-
delijk geluiden vernemen, die een sterke prijdaling voor-
pe1den, doch afgezien van enkele niet noemenswaardige

uitzondei’ingen
4)
is de wereldmarktprijs geen moment

beneden de maximumprijs uit de overeenkomst gedaald en bedraagt hij volgens de jongste berichten S 2,244 per
bushel (Chicago, 18 Juli 1950). De prijsafspraak uit de
tarwe-overeenkornst is het eei’ste jaai’ dus voortdurend in het voordeel van de consumentenlanden geweest. l)it
werd dooi- de devaluatie nog vei’sterkt, daai’ liet pi’ijsvoor-
deel, waartegen tarwe onder de tai’we-overeenkoinst kon
w’oi’den betrokken, na de devaluatie voor de imporliandtin
in eigen valuta zwaarder woog.
Met zeer veel belangstelling zien wij de prijsbeweging
in het tweede jaar tegemoet. Ook thans klinken uit gezag-
hebbende bronnen
5)
weer stemmen op, dat een sterke

prijsdaling voor de dciii’ staat, ja zelfs, dat er een goede
kans is, dat de wereldmarktprijs in het tweede jaai’ beneden
de minimumprijs zal dalen. Ons inziens spelen hierbij
evenwel zoveel verschillende factoren een rol, dat men met

geen enkele zekei’heid de
mate
van prijsdaling ook maar
bij benadei’ing kan profeteren. Uieronder zullen we nog
zien, dat het niet eens zeker is, dat de prijzen over de gehele
lijn in dezelfde mate zullen dalen.

liet bestek van dit artikel laat niet toe de positie van
elk der deelnemende landen afzonderlijk, te besprekeh,
doch voor het Verenigd Koi’iokrijk en de Verenigde Staten
w’illen wij een kleine uitzondering maken. Van ons eigen
land zij terloops opgemerkt, dat Nederland zijn aankoop-.
verplichting enkele maanden geleden met 50.000 ton heeft

verhoogd (van 700.000 ton op 750.000 ton)
6).

‘) Deze betroffen waarschijnlijk inferieure kwaliteiten. Vgl. ‘[lie
Economist”, 4 Maart 1950, hlz. 505. –
– ‘) O.a. The Economist”, 20 Mei 1050, blz. 1134.
) Hierbij is nog inbegrepen een bedrag van 75.000 ton bestemd
voor Indonesië. Op de Junizitting van de Council is Indonesië
als zelfstandig lid toegelaten en is dit bedrag in mindering van
Nederlands quantum gebracht.

‘er-
wIwr

r.wç

i

5’I rr-

618

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Augustus1950

Voor liet Verenigd Koninkrijk, zette de tarwe-overeen-

komst in 1949 om twee redenen ongunstig in. Eén van deze
beide omstandigheden heeft evenwel haar nadelige werking

niet kunnen uitQefenen, terwijl de andere in de loop van

het jaar is weggevallen. In de eerste plaats was het Ver-

enigd Koninkrijk gebonden aan een vierjarig Canadees-
Engels tarwecontract lopend van 1 Augustus 1946-1 Au-

gustus
1950.
Van dit contract had het al in sterke mate
geprofiteerd, doordat Canada de eerste jaren bereid was

geweest de tarwe te leveren tegen een prijs steik beneden

de toenmalige wereldmarktprijs. Voor het laatste contract-

jaar hielden de Canadezen echter hardnekkig vast aan

een prijs van $ 2 per bushel, zodat liet er naar uitzag, dat

de maximumprijs uit de tarwe-overeenkomst voor het
Verenigd Koninkrijk voor liet eerste jaar geen betekenis

zou hebben. Inderdaad.is
dit liet geval geweest, doch daar

de \vereldmarktprijs zich gedurende het gehele jaar boven

het peil van S 2 per bushel heeft bewogen, heeft deze

contractuele vérplichti ng j egen Canada geen nadelige

consequenties voor Engeland gehad. Bovendien kwam de

maxi mu mprijs uit de tarwe-overeenko mstdoor de devalu a-

tie op $ 1,98 per bushel Canadese valuta te liggen. –
Daarnaast was in April 1949 bepaald, dat de gelden uit

de Marshall:hulp niet meer besteed mochten worden voor
,,ofshore purchases” van tarv,e. iii); hield in, da± Engelar’d

de Canadese tarwe met zelf verdiende dollars zou. moeten
betalen. In September zijn de Verenigde Staten evenwel

op dit voor Engeland zo pijnlijke besluit voor het groo
5
ste
deel teruggekomen. Engeland behield ecliter de verplich-
ting een klein deel van zijn ,,guaranteed purchase” van de

Verenigde Staten te betrekken (nl, voor een bedrag van
$30 mln).

lIet Canadées-Engeise jong-term contract”, dat op
81 Juli 1950 afloopt, w’ordt niet verlengd, daar Engeland

zijn behoefte aan tarwe. van Canada onder de tarwe-over-

eenkomst kan dekken.

Enigszins merksaardig is liet voortdurende achterblij-
ven van’de Verenigde Staten in het uitvoeren van haar

verplichtingen geweest. De reden hiervan is de volgende:
In,tegenstelling tot de Verenigde Staten vonden Canada

en Australië enkele grote afnemers tegenover zich, die de
,,guaranteed sales” van de betrokken exportlanden voor

een groot deel voor zich verzekerden. Voor Canadd was
dit zoals bekend Engeland, voor Australië waren het India en Engeland. Behalve dat cie Verenigde Staten met meer-
dere kleine afnemers te maken hadden, stokte de export

van dit land gedurende de eerste maanden, omdat de met
Mhrshall-dollars gefinancierde aankopen aanvankelijk niet door de Verenigde Staten wërden gesubsidieerd; voor deze
aankopen gold dus onverminderd de wereldmarktprijs en
had de tarwe-overeen komst geen betekenis. Toen een nicu-.
we Amerikaanse subsidiërïngswet hierin op 28 October
verandering bracht, namen de exporten van de Verenigde Staten ïvel toe, doch de rela
5
ieve achterstand van de Ver-
enigde Staten bleef. We zagen reeds, dat de Verenigde
Sta.en in Maart het gehele Duitse quantum voor haar
rekening namen. Duitsland heeft hiervan gedurende dit
seizoen (1949-1950) iets minder dan de helft afgenomen.
Ook Italië – één van de grote importlaniden – heef’ dit
jaar een belangrijk deel van zijn ,,guaranteed purchase”, die 1.100.000 ttin bedraagt, niet afgenomen. Het gevolg
hiervan was, dat de Verenigde Staten een gedeelte van de
hoeveelheid, waarvoor zij zich onder de tarwe-overeenkoriist
garant stelden; niet onder deze overeenkomst hebben kun-nen afzetten.

‘i’er verduidelijking van het bovenstaande volgen hier
nog twee tabellen, waarin duidelijk staat weergegeven, in hoeverre de export- en iniportlanden op 16 Juni jl. van de
tarwe-overeenkomst hadden gebruik gemaakt om tarwe
te leveren en te koren.
Bij een vorige gelegenheid
7)
bespraken wij de mogelijk-
heid van en dualistische prijsvorming,:wrelke tin geiolge

7)
Economisch-Statistische Berichten,
14 Jiili 1948, blz. 545.

TABEL
T.

Dc exportianden: stand aan de rerkopen op 16Juni 1950
(x 1.000 ton)

.x

d
por anen
Gegarandeerde
hoeveelheden
Totale
verkopen

Auslraliö
2.109
2.170
Canada
5.581
.

4.845
Frankrijk
91
90
Verenigde

Staten
6.419
4.013
Totaal
14.290
11.118

TABEL IT.

De iniporllanden: stand aan de aankopen op
16 Juni 1950.
(x

1.000
ton)


Aangekocht
van:

Titipot (lanclen
E’


u
2

30.0
28
4
i
284
Oostenrijk

…………
BelgiO.

…………
.
550
224
221
146
Bolivia

…………..
75

20 20
40
360
9
Ceylon

9 ………….
120
120
1120

Costa Rica
.30
10
ii
22 202
106
.
40 146
Denemarken
44
.
9
25
31
Dominicaanse Reptibi
20
16
3
19

Cuba

.

., ………….

Ecuador
)

..

35
ii
24
35
240
187
28
215

Brazilit
.
…………..

Egypte

……………
El Salvador ‘)
ii
3 8
12
1.800 836
836 428 353
353
1 0

3 8
Ii
28
6
2
28

Griekenland

………..

1.042
1.062
1.042

Guatemala

)
……….
Haïti

)

…………..

275
104
77
181
Ierland

………….
160
9
80
60
149
Israël

………….
1.100
268 268
65
.
4
4
Mexico

•) ……. . ….
250
10
241
250
750
69
14
40
581
697
ieuw-Zeeland
125
76
76

Duitsland

………….

Libanon

…………

Nicaragua •)
8
2
6 6
8

Nederland

………….

210

..

14
31
(IGS
210

India

)

……………

7
9
3
12

Italië

…………….

Panariia

………….1
Peru

…………..
.
50
0 2
88
99
Phulippijnen

……….
..
106
1
33
34
67

Noorwegen ‘) ……….

140
1
3
131
140
biÖ
Saudi 2ra

…..
50
1
6
.
11
17
27
.
27
Zwitserland ‘)
.75
175
475

Portugal

)
…………

Unie
v.
Zuid-Afrika
300
54
152
207

Zweden

………….75

Verenigd Koninkrijk
6.819
568
3.6
,
601
50
489
6.760
130
107 25
132
Venezuela ‘)

……….

Totaal

……………
14.290
2.171
4.845
90
4.0131
11.121

‘) Deze landen had dcii
Ii u
ii gegaramicl een! e aan
koop 01) 16 iu iii
1950
volledig afgenomen.

van het in werking treden van ‘dç internationale tarwe-
overeenkomst op de wereldmarkt voor tarwe zou kunnen
ontstaan. Een internationale regeling scheidt nl. de wereld-
markt in twee gedeelten: het deel, dat binnen de regeling

van de tarweovereenkomst valt, en het resterende deel,
dat een vrije markt blijft vormen. Op de eerste ,,deelmarkt”
is de prijsbeweging gebonden aan de maximum- en niiri-mumgrenzen, vastgelegd in de tas-we-overeenkomst. Op
het overblijvende vrije deel van de wereldmarkt is de prijs-
vorming aan geen grenzed gebonden en aangezien deze
deelmarkt aanzienlijk kleiner is dan de oorspronkelijke
wereldmarkt, kunnen de prijsfluctuaties er bij grote te-
korten.of overschotten groter zijn
8).

• ) De twee grote aanbieclers
op
het vrije deel van de wereldmarkt
zijn Rusland en Argentinië. De rol van Rusland is enigszins merk-
waard ig. Hoewel dit land
zich
in hei algemeen duidelijk van snede-
werking aan gemeenschappelijke in ternatiomlale regelingen onthoudt,
heeft liet kennelijk een zwak voor de iarwe-overeenkomst. Aan-
vackelijk heeft het er even naar uitgezien, dat Rusland aan de
tarwe-overeenkomst
zou
deelnemen. Omdat het in
1949
echter
slechts voor een geringere hoeveelheid kon intekenen clan het
graag wenste, heeft het per saldo toch van deelneming afgezien.
De laatste berichten wijzen er op, dat Rusland bereid
is
grote hoeveel-
heden van zijn graafl ter beschikking van \Vest-Europa te stellen.
Er staat echter nog niets van vast, of dit voorstel het stadium van
verwezenlijking zal.bereikcn. In Argentinië heent de Regering.de
tarweprijs voor de hoeren van
23,50
tot
28
pesos verhoogd, waar-
mede men een vergroting van het tarwc-areaal met
25
pOt hoopt le
bereiken. . –

2 Augustus 1050

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
619

])e nog alom heersende dollarschaarste kan verder op
een typische wijze cle prijsvorming voor tarwetransacties,

vallende binnen de internationale tarwe-overeenkomst, in

twee gedeelten splitsen. Het is zeer wel mogelijk, dat de
te verwachten prijsdaling voor dollrtarwe (geringe vraag)

vrij sterk zal zijn, terwijl de prijzen voor sterlingtarwe en

Franse tarwe (grote vraag) nog min of moer op peil zullen

blijven. De komende jaren kunnen tén aanzien van de
prijsontwikkeling vol in teress’nte verrassingen blij ken te
zijn.

In een artikel in dit blad van 15 Maart 1950 schrijft
Prof. Dr E. de Vries, dat de tarwe-overeenkomst verre
ten achter blijft bij de doeleinden, van hoofdstuk VI van

het Flandvest van ilavana van de I.T.O .1-let .1-landvest
somt in art. 57 achtereenvolgens een zestal doeleinden van

internationale goederenregelingen op:

a. verlichting brengen in ernstige economische moeilijk-

heden, omdat de normale krachten van vraag en
aanbod de aanpassing tussen productie en consumptie

niet snel genoeg tot stand kunnen brengen; h. gedurende de aanpassingsperiode een stel matregelen

ontwbrpen teneinde de consumtie op te voeren of de
overtollige productiefactoren iii t- dc betrokken pi’o-
duclietak over te hevelen naar een meer rendabele
aanwending;

c. sterke ,prijsschommel i ngen matigen teneinde zowel

vôor de consument als voor de producent een redelijke
ontwikkeling van stabiele prijzen te krijgen;
d de natuurlijke hulpbronnen dr wereld in stand houden

om deze tegen onnodige uitputting te beschermen;
voorzien in een productie-uitbreiding, indien deze in

het belang èn van de,consument èn van de produ-
cent is;

voorzien in een rechtvaardige v’erdeling hij eon we-
reld tekort.

])e opmerking van Prof. de Vries, dat de huidige tarwe-
regeling hieraan achteloos voorbijgaat, is juist. De tarwe-
overeenkomst is niet veel meer dan een niultilateraal koop-
contract. Afs zodanig be’ijst zij haar dienstorÇ, meer ook

niet. Met de bestudering van bepaalde vraagstukken (con-
sumptieverhoging bijv.) liet cle Wheat Council zich tot

dusverre niet in, en het ziet er niet naar uit, dat hij (lit
tijdens de levensduur van dezç overeenkomst (cl.w.z. binnen
de eerstvolgende drie’ jaar) zal gaan doen. 1-liervoor zuller
wij een nieuwe ,phase in de ontwikkeling van de regeling
der internationale turwinarkt moeten afwachten.

‘s-Uiavcit Image.

G. CFREÏDANUS.

INGEZONDEN STUK.

DE 11000E 1IAAD EN DE VRIJE RUN.

Mi 11. E. Scheffer te Wassenaar schrijft ohs:

Vooral in een economisch tijdschrift mag, naar het mij
voorkomt, de beschouwing van Mr Fortuin over boven-
genoemd onderwerp’) niet geheel onweersproken blijven. Immers, de opmerkingen van de in het Rij nvaartrecht zo

deskundige schrijver, hoe juist ook als documentatie, gaan
voorbij aan de factor, waar het in de onderhavige kwestie
nu juist bvenal op aankomt, nl. de economische. De vraag,

die zich laat stellen, is, of de rechtsinhoud van het begrip
vrijheid van vaart eens en voor altijd is gelijk te stellen
met de ecajlomische inhoud, welke aan dit begrip ten tijde,
dat de verdragstekst ontstond, werd beoogd te geven,
m.a.w. dient de vrijheid als een absoluut begrip met onver-
anderlijke inhoud te worden geïnterpreteerd of wijzigt

zich de inhoud imet de ontwikkeling der omstandigheden en de veranderingen in de regels van het maatschappelijk
verkeer? Is de laatste opvatting juist, dan dient als toets-
steen te gelden, wat de rechtsgrondslag van de vrije vOart

‘)
Zie ,,E.-S.B3.” van
12 IuIi 1950, blz.

555.

is en welk rechtsbelang daarmede wordt gediend. Is dit

‘het algemeen belang, dat door de vrijheid en gelijkheid
het meest wordt gebaat, dan mag deze vrijheid ook worden

beperkt, daar waar zij het algefimeen belang zou schaden.
Dit is ongetwijfeld het geval, wanneer de vrijheid zou moe-

ten betekenen, dat men alleen op de Rijn niet is gebonden

aan de wettelijke bepalingen, die overigens voor ieder gel-

den. In een op allerlei gebied ontwikkelde rechtsgemeen-
schap met een wijd vertakt stelsel van wettelijke bepalin-

gen als onze moderne samenleving vormt, kan men he-

zwaarlijlc een bepaald gebied uitgezonderd achten, waarin
de tijd zou zijn stil blijven staan en waar sinds een eeuw

geen enkele nieuwe rechtsregel in toepassing zou mogen
worden gebracht. De vrijheid zou dan in bandeloosheid
en vrijbuiterij verkeren, die een aanfluiting wordt van het

algemeen belang. Ho,e zou beheersing van het prijspeil,
welke het doel is van de w’ettelijke bepalingen, over welker
gelding
01)
de Rijn de iloge Raad had te beslissen, te ver-
wezenlijken zijn, indien de desbetreffende vooischriften

niet zauden mogen woçden toegepast op de Rijn, welk

gebied zodoènde in de algemene rechtsontwikkeling en de
verzorging van de algemene economische en sociale belan-

gen niet zou delen? liet is deze moderne economische en

sociale orde, die’— naar çle hoge Raad opmerkte – aan
de verdragsluitende partijen van de Akte van Mannheim
niet voor ogen heeft gestaan. Evenmin als het zin heeft
thans een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie te bestrij
den met de bezwaren, die men in het begin dci’ 19e eeuw

tei’echt tegen de verouderde gilden kon aanvoeren, evenmin
getuigt het van real i tei tsgevoel, indien men de tot voor
kort geldende prijsvoorschriften, die voortvloeiden uit het
algemene
1
economische beleid van heden, w’il bestrijden
met de argumenten, die destijds tot de afschaffing van
tol-, stapel- en overlaadrechten hebben geleid.

Een weinig eerbied voor het gezag van de hoge Raad
had Mr Fortuin mogen doen veronderstellen, dat ons
hoogste rechtscollege Nvel goede redenen zal hebben gehad om niet te verstarren in vroegore opvattingen en hem reken-
schapidoen geven van de dynamiek van ‘liet. rechtsleven,
dat zich niet in de stucleerkainer vormt, doch een weerslag

is van hetgeen in het maatschappelijk verkeer tot ontwik-
keling komt. Hij zou dan de jongste uitspraak niet zo onbe-
grijpelijk hebben gevonden en w11icht beseffen, dat het niet de Floge Raad is, diede klok ruim 100 jaar terugzet,

doch hij, die meent, dat de rechtsbegrippen moeten worden
gehanteerd onverschillig voor de groei, die zich in het
economisch en sociaal denken in cle laatste eeuw heeft
voorgedaan.

Naschriji.

liet is niet wel doenlijk liet niet erg duidelijke betoog
van Mr Sche.ffer
0
1
)
de voet te volgen. Fhij,leze naast het
artikel in dit blad van 12 Juli ji. tevens een artikel, versche-nen in cle Nieuwe Rotterdame Courant van 18 Juli, getiteld
Toezicht op de naleving van de Rijnvaartakte”.

De beschouwing zou voorbijgaan aan de economische
factor. Een juridische beoordeling heeft echter, als zij
goed is, de economische factoren in zich opgenomen. 1-let
gaat in het recht immers om de afweging vn belangen

en bij een beschouwing over hetgeen recht is dus over liet nagaan, op welke wijze de in aanmerking komende belan-
gen zijn afgewogen. T-let recht moet zich uiteraard oritwik-
kelen met dé zich wijzigende beschouwingen, maar het recht
doet dat op zijn wijze en niet op de wijze, die bepaalde

groepen op een bepaald ogenblik gewenst achten. Dan
krijgt men veeleer een zich buigen voor opportunistische
verlangens; dan laat men bepaalde economische belangen
praevaleren, in de plaats van het leggen van alle in aan-

merking komende belangen op de weegschaal van liet
recht: Dan koint ook – moeilijk vraagstuk – de rechts-
zekerheid in liet geding.

De historische ontwikkeling werd juist uitvoerig uit-
eengezet. Daai’toe behoren ook de tallore rechterlijke uit-

620

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Augustus 1950
spraken van de 1-looge Raad en van lagere colleges in de

jaren 1934 en volgende, die de Vrije Rijn verdedigden

tegen de opvattingen in van datzelfde Ministerie, waartoe
thans Mr Scheffer behoort. De economische motieven

lagen toen toch zeker dicht bij de huidige.

Ongemerkt haalt Mr Scheffer nog een andere belangrijke
vraag naar voren. Moet men de tot voor kort geldende

prijsvoorschriften nu bestrijden met die oude argumenten,

vraagt hij. Neen, – men zou ze omgekeerd alleen kunnen
verdedigen met te verwijzen naar noodrecht. En danleze

de heer Scheffer maar eens bij de geleerde Verzijl, hoe

voorzich.tig men in liet volkenrecht met de toepassing van
dat noodrecht moet zijn. .

Het gaat hier immers om volkenrecht, niet om nationaal

recht. De rechter meet dat internationale recht interpre-

teren naar de in de desbetreffende iternationaIe gemeen-

schap geldende opvattingen. Ook daarover kan hier niet

worden uitgeweid. Maar daarmede wordt ten slotte tevens

een antwoord gegeven op de theatrale vraag, of ik niet te

weinig eerbied betuig tegenover de Hooge Raad. Mij ging

het er alleen om eerbied te vragen voor het internationale

recht, boven alle opportunistische overwegingen, hoven
het nationale recht uit.

Mr H. FORTUJN

BOEKBESPREKING.

Samenwerking in de onderneming – de Ondernemingsraden,

door Marcel Laloire, Vlaamse vertaling van Karel

Goris, Gembloux, Drbkkerij J. Duculot, 1949, 235
blz., £7,50 ing.

Dit boek geeft veel meer dan de ondertitel doet ver-

wachten en daarmede is het ook voor ons, Nederlanders, een werk van betekenis geworden, niet alleen omdat wij

daaruit de ontwikkeling van de samen werking in de

onderneming hij onze Bene1uxpartners kunnen leren, maar

ook omdat, gezien het universele karakter van dit facet
van het sociale vraagstuk in alle industriöle
landen,
de
daarin geschetste ervaringsfeiten, moéilijkheden en tegen-

standen ons doen heeffen, dat samenwerking noodzaak
is om dit geweldig èn sciaal èn economisch probleem tot
een goede oplossing te brengep, een samenw’erking, die verder zal moeten gaan dan de grenzen van de Benelux.

In de eerste hoofdstukken worden de eisen van de
massa opgesomd, welke zijh geconcretiseerd in de sociale
paragraaf van de Verenigde Naties en daarom al tot een

wereldomspannend programma zijn – geworden. FIet is
vooral de behoefte aan bestaanszekerheid, die de arbei-
dende massastuwt; zeer terecht merkt de schrijver op,
dat de arbeiders, reeds in aanzienlijke mate .gedeproleta-

riseerd zijn, wanneer hun zekerheid wordt gewaarborgd.
Daarnaast is de grote gruwel van het onpersoonlijke, van
het ,,naamloos’ zijn van de arbeider, vooi’al in de grote ondernemingen, en het voor hem zo onterende gevoel,
dat hij alleen ten dienste van de winst staat. liet zijn
vooral dale gerechtvaardigde eisen van de arbeidende
klasse, welke èn Overheid èn werkgevers èn arbeiders in
de na-oorlogse periode tezamen hebben gebracht om de
middelen te zoeken om aan deze eisen tegemoet te komen,
beseffende, dat het hier niet alleen een arbeidersbelang
betreft, maar evenzeer èn een• algemeen belang, waarvan

de Overheid de hoedster is, èn een ondernemingsbelang,
dat de volle aandacht van de ondernemers vraagt. En
waar wij in ons land staan voor de taak der inciustrialisatie,

is kennisneming van dit boek hoogst nuttig, waarmede
volstrekt niet gezegd wil worden, dat de hier genoemde
vraagstukken in Nederland niet de volle aandacht hebben.

In herinnering brengend hoe hij cle wetenschappelijke
Organisatie van het bedrijfsleven’ de menselijke aspecten
zijn vergeten, verwaarloosd of onderschat (blz. 27), geeft

het boek een beschrifving van de ontwikkeling van de
psychotechniek, die de schrijver zeer terecht niet als een

alleenstaande wetenschap ziet, maai als een onderdeel

van de psycho-physiologie van de arbeid, welke weten-

schap in vele met name genoemde lahoratoria van wereld-
vermaardheid wordt beoefend. Het is van deze weteii-

schap, dat schrijver zeer veel heil verwacht, want met

instemming haalt hij een uitspraak an van Hyacinthe
Dubreuil:

,,Eenmaal zal de wetenschappelijke organisatie het
begrip van twee’ vijandige kampen in de onderneming.

doen verdwijnen,, wanneer zij namelijk het hoogtepunt

van haar doelmatigheid zal hebben bereikt, d.w.z. wan-
neer zij van d onderneming een instelling zal hebben

gemaakt, die doordrongen is van een geest vah samen-

werking, waarin mensen samenwerken om dienst te be-

tonen aan de gemeenschap en niet om elkaar de vrucht
van de arbeid te betwisten” (blz. 35).

Echter is dit hoogtepunt nog niet bereikt en dus moeten

intussen andere middelen worden gezocht, die wij als

evenzovele stappen. naar dit hoogtepunt kunnen -iien.

Terecht wijdt de schrijver een paiagraaf aan de verkeerde
oplossing, het zgn. paternalisme, waaronder de schrijver’

verstaat de mening van de patroon, die zich verplicht
acht tot een soort beschem’ming van zijn arbeiders als die

van een vader tegenover zijn kinderen. Hoezeer wij de

bedoeling van de schrijver aanvoelen, missen wij toch
enerzijds d6 veroordeling van de gesignaleerde critiek der
arbeiders, die dit ,,aternalisme” zien als de onuitge-

sproken bekentenis van de onrechtvaardigheid’ van het
loonstelsel” en anderzijds waar dan de grenzen liggen

tussen dit paternalisme en de ,,sociale dienst” van ‘de

onderneming, die wel zijn activiteit uitstrekt buiten de
onderneming en naar de schrijver zelfs een opvoedende
taak heeft ten opzichte van het personeel, bijv. voor-

lichten en richting geven op het gebied van voorzorg,

reinheid en onderhoud van de woning; de sociale werkers

(sters) dringen door tot de huisgezinnen, zij helpeh de
vr9uwen en moeders door haar raad te geven bij de huis-
houding, de keuken, de kinderen, etc.

Na de vero
tm
ordeling van het paternalisme volgen dan
de goede middelen,
t.wr.
een juiste inkomstenbepaling,
waartoe het loon in vier delen wordt gesplitst, nl. een vast
loon, een veranderlijk loon, een sociaal (gezins) loon en een onrechtstreeks sociaal loon, waarmede een differen-
tiatie van lonen’ naar prestatie boven het minimum-
hestaansloon wordt aanhevolen, voorts wordt aandacht
gewijd aan deelneming in de winst, waarvan aan de hand
van twee voorbeelden wordt geconcludeerd, dat deel-

neming in de. winst eerst dan volledig vrucht zal dragen, wanneer zij gepaard gaat met een zeke
re deelneming aan
het behenr (blz..79).

,,De aanpassing van de arbeider en zijn taak” is de
titel, waaronder de schrijver de selectie van de arbeiders
(psychotechniek behandelt en terecht waarschuwt tegen
het overschatten van de psychotechnische dienst, omdat
er nog een grote marge
,
van onzekerheid en empirismne
in déze nieuwe wetenschap is; vandaar, (lat een blijvend

contact – althans in de jerste jaren – friet de ‘onder-
zochte wordt aanbevolen; voorts de beroepspieidin,
waarbij het algemeen vormônd onderwijs niet mg vr,riun

verwaarloosd, de speciale vraagstukkan, die zich voordoen
bij taakverdeling, overplatsingen en hevorderingen, om
tenslotte ook een hoogst interessante par&graaf te wijden aan de heroepswcderaanpassing, ook voor ons een hoogst

urgent vraagstuk, niet alleen omdat door de oorlog vele
vaklieden bij de ontwikkeling .van hun vak zijn ten achter

gebleven, maar ook voor de inschakeling van deduizendenm,
die uit Indonesië repatriëren.

2 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

621

Even moet stilgestaan worden bij de paragraaf, welke

gewijd is aan de zekerheid en vastheid van betrekking

(blz. 107 cv.), niet omdat wij het niet eens zouden zijn

met de schrijver, wanneer hij constateert, dat de onder-

nemers veel van hun recht om zelf te’bepalen wie zij in

dienst zullen nemen of ontslaan, hebben prijsgegeven of

verloren, bijv. het ontslagrecht bij de collectieve arbeids-

overeenkomsten, maar wel omdat hier enige voorbeelden
worden gegeven van machtsmisbruik.der vakverenigingen.

Als wij lezen, dat de werkgevers in het boiiwbedrijrte

Antwerpen cle verplichtingen
0
1
)
zich hebben genomen

geen werk te geven aan thuiswerkers, alleen vreemde
arbeiders in dienst te nemen wanneer geen inlandse arbei-

ders te vinden zijn en alleenleden \an de vakvereniging,

die de overeenkomst met de werkgevers hebben getekend,
in dienst mogen nemen, dan vragen wij ons toch af,

of hier niet kan worden gesproken van een onrechtmatige

vrijheidsbeperking der ondernemers en van een zodanige

economische machtsconcentratie der vakvereniging, welke
uit het standpunt van algemeen belang hoogst bedenkelijk

moet worden geacht en waartegen ten onzent Prof. Glasz

dan ook terecht een waarschuwende stem deed horen.

Maar het zijn niet alleen de selectie en de bestaans-
zekerheid, welke de aanpassing van dc arbeider aan zijn
taak bevorderen ;een grote verscheidenheid van factor’en
speelt hier mede en deze worden dan ook in een schema-

tische indeling behandeld, vermoeidheidsstudies, hygiëne
in de werkplaats etc.; al deze factoren zijn a.h.w. de
aanloop voor het grote doel: de persoonlijke voldoening,
die de arbeider in zijn werk vindt, de arbeidsvreugde, een
begrip moeilijk te definiëren, maar de behoefte daaraan
is een natuurlijk gevoel bij een normaal mens. 1-Telaas
zijn er in de werkelijkheid van alle dag maar weinig

bezigheden, die een diep gevoel van përsoonlijke voldoening
‘kunnen schenken en voor zeer velen is de vreugde’ van
de arbeid vooral de vreugde er van verlost te zijn. Maar

moeten wij – aldus de schrijver – ons nu neerleggen bij
die zielige feitelijkheid en er alleen maar op bedacht zijn

de arbeiders genoegdoening te verschaffen buiten hun
werk? In deze vraagstelling ligt een programma, een
programma zelfs van gootse allure: het wegnemen van
vele hindernissen, ook in de onderneming zelve, om ten-
slotte ook in de onderneming zelve een oplôssing te vinden,

namelijk dooi’ de arbeiders in grotere mate te betrekken hij het wel en wee der onderneming, opdat ook hier van
toepassing zij de uitpraak van de Franse philosoof,
Henri Bergon, ,,plus riche est la création, plus profonde
est la joie”. En moge dit hoofdstuk voor de materialistische
tijd te lyrisch, te ethisch klinken (quod non, want in feite

is het een stuk economie van eerste orde), dan geeft de
volgende paragraaf ,,de vlucht uit de mijn” wel een
realistisch voorbeeld van wat ons te wâchten staat als de roep om arbeid’vreugde yiiet door de ondernemers
word t verstaan.

Reeds eerder en herhaaldelijk heeft de schrijver betoogd,
dat de menselijke vraagstukken moeten worden opgelost
binnen de onderneming: dwang van buiten af door de
Overheid is een weinig geschikt middel voor oplossing
van dit, voor alles, menselijk vraagstuk. Hoogstens kan
de Overheid wat de schrijver noemt ,,ordernaatregelen”
voorschrijven, maar de onderneming is de eerste en fun-
damentele gemeenschap op economisch gebied. Samen-
werking in deze gemeenschap, samenwerking dus tussen
leiding en uitvoerende arbeid, die dan geschiedt in het
daartoe meest geëigende orgaan: de ondernemingsraad.
Velerlei kan de vorm zijn, maat’ de hoofdgedachte, welke
tot oprichting daarvan heeft geleid, is het betrekken van
de arbeider, als persoon, als mens, in de onderneming.
Verwezen wordt naar het voorbeeld van generaal Mont-
gomery, die voor het zegevierende tegenoffensief in 1942
bij El Alaffiein aan alle officieren en via hen aan alle

soldaten de doeleinden en de inzet ‘van de komende veld-
,

slag bekend maakte en deed uitkomen welk aandeel van
iedere strijder werd verwacht.

De ondernemingsraden – hoe dan, ook geheten – iii

diverse landen passerende revue; de ,,Joint Production

Committees” van
Engeland,
die echter niet beschouwd

kunnen worden als een eerste stap naar arheidsdeelneming

aan het beheer, doch wel na de oorlog behouden bleven

in het bouwbedrijf. De gemengde comité’s, welke in de
Verenigde Staten
sedert vele jaren in sommige ondernemin-

gen bestaan en tot voldoening zowel van ondernemers

als van arbeiders hebben gewerkt. Aan een grootscheepse
uitbreiding van dit stelsel staan echter twee factoren
in de weg, nl. het wantrouwen van de vakverenigiigen,

die menen, dat deze comité’s haar trachten uit tè schakelen,
en aan de andere kant de hardnekkige tegenstand van

enkele machtige iiidustrieën, die elke inmenging in eigen
huis volkomen afwijzen.

De ,,Betriebsrilte” in
‘Duitsla,zd,
tijdens ae eerste wereld-
oorlog door de Rijksregering ingesteld en na de oorlog
overgenomen door de socialistische regèringen, om de

overgang van de private naar de sociJistische economie
mogelijk te maken. Ook hier grote tegenstand van de
vakverenigingen.

De vertrouwensraden eveneens in Duitsland en inge-
stold dooi’ het nationaal-socialistisch regiem krachtens de

wet van 20 Januari 1934. In feite trachtten deze ver-
trouwensraden én versterking van het gezag van de
ondernemer èn grotér staatsinterventie te bereiken.

In
Frankrijk
luidde het Martignon-accoord van 7 Juni
1936 de eerste arbeidersafvaardiging in, doch met zeer

beperkte bevoegdheid; meer een klachtenbureau dan een
orgaan van overleg. De resultaten waren zeer verschillend
en zodra Frankrijk in oorlog was, werd de betreffende
wetgeving afgeschaft. Door de regering van Vichy werden
bij de ,,charte fi-ançaise du travail”, gemengde sociale

cmité’s opgericht, welke een taak toebedeeld kregen,
welke die onzer tegenwoordige ondernemingsraden zeer nabij
komt. Doch ook deze comité’s hebben weinig succes,
hetgeen wel toegeschreven moet worden aan de algemene
weerzin tegen het Vichy-regiem. Na de oorlog werden
dan ook opnieuw organen in het leven geroepen, de zgn.

ondernmingscomité’s, die in de grote ondernemingen ver-
plicht zijn adviserend op te treden om zodoende de
arbeidersstand te doen deelnemen an het beheer. –

Voor
Nederland
gaat de informatie niet verder dan een
beschrijving van het Mijninstituut’ lIet vreedzame en
voorzichtige Nederland, aldus de schrijver, gaat traagjes

en met afgemeten geleidelijkheid de weg op van de struc- –
tuurhervormingen.
Tenslotte behandelt de schrijver de ontwikkeling in
België
en geeft een zeer uïtvoerige beschrijving van het
Belgische voorontwerp van de Regering (het boek is ken-
nelijk geschreven véér de huidige wet tot stand kwam)
en vergelijkt dit voorontwerp, hetwelk overigens niet veel
afwijkt van de tot stand gekomen wet, met db Franse
wetgeving. Naar het oordeel van de schrijver lijkt het

Belgische ontwerp minder gedurfd of niet zo vooruit-
strevend als de Franse wet, maar het is wellicht vollediger

en het is opgevat als een programma, dat de gehele econo-
mie omvat.

In zijn slotwoord brengt de. schrijver een punt naai
voren, dat wij als Nederlanders ten volle zullen onder-
schrijven. Na gesteld te hebben, dat voor de nieuwe
sociale en economische ordening een elite van degelijk gevormde arbeiders een eerste vereiste is en dat de ar-
beiders-elites. in hoofdzaak zijn gevormd in de arbeids-
jeugdbewegingen en in de vakvererrigingen, waarvoor de
arbeider zich buitengewoon krachtig heeft moeten inspan-

622

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Augustus 1950

nen, komt de schrijver tot de eis van een gi’ordige wijziging

in geest, programma en methodes van alle graden van
het oiderwijs, om te
kunnelni
beantwoorden aan die nieuwe
eis van de arbeiders-elites. Daarnaast staat de plicht van
andere elites, burgers en intellectuelen, om zich vertrouwd

te maken met de nieuwe vraagstukken eh de nieuwe

toestanden. Indertiaad ligt hierin ook o.i. de vraag, of de

ondernemingsi’aden zullen slagen.

Als wij na critische lezing van dit 235 bladzijden tellende

boek ons oordeel moeten neerschrijven, dan aarzelen wij

niet het boek als een aanwinst te beschouwen ook voor

ons Nederlanders. Al zijn ‘vele problemen, daarin behan-

deld, voor ons reeds lang geineengoed, al weten wij, dat

in ons land, misschien meer dan in andere landen, èh

door ondernemerèn door arbeiders dag in dag uit gewerkt

wordt om de goede verstandhouding tussen werkgevers

en werknemers te vervolmaken, al zijn hier te lande reeds

vele ondernemingsraden ingesteld, tocli is het goed bij

ons evolutionnair werk ook te rade te gaan bij anderen en zeker bij onze Benelupartners, met vie wij straks in

nog hechtere samenwerking hopen te bouwen aan een

gemeenschap, welke de nationale grenzen doet vervagen
en welke vôôr alles beoogt vrede, welvaart en hestaans-

zekerheid te brengen aan alle bewoners der drie verbondn

landen.
‘s-Gravenhagc.

E. C. WASSENAAR.

AANTEKENING.

liEt’
JA.&RVERSLAO VAN DE JAVASCIIE
nANIt.

lIet verslag van De Javasche Bank over de periode

van 1 April 1949 t/in 31Maart 1950, bevat, naast gegeveLns

omtrent het bedrijf der bank zélf, een overzicht van de
internationale economische ontwikkeling -. waarin o.a.

aandacht wordt besteed aan het VerreOosten en Australië

– en een’gedetailleerd, met talrijke tabellen en grafieken

geïliusrerd, overzicht van de economische toestand ii
Indonesië. Zo behandelt het eerste hoofdstuk van het ver-

slag de souvereiniteitsoverlracht en haar gevolgen. In het
onderstaande zullen •enkele aspecten van de economiche
ontwikkeling in ‘Indonesië gedurende de verslagperiode
worden weergegeven.

De nionctai,’e ontwikkeling.

Dooi en na de oorlog waren de veilioudingei
Op
liet ge-

bied van de binnenlandse geldsomloop en de wisselkoersen
volkomen scheefgetrokken. De omloop van chartaal geld beliep per 1 April 1938 naar schatting f 240 mln, op welk
peil evenwichtige verhoudingen op het gebied van de

geld- en goederenvoorzienihg bestonden. Eind 1946 be-
droeg deze geidsomloöp f1.007 iiln en daar de goederen-

voorziening nog zeer onvoldoende was, had deze omstan-

dighëid tot gevolg, dat de prijzen zich buiten iedere pro-
portie ontwikkelden in vergelijking met vooroorlogse ver-
houdingen. In de jaren 1947,1948 en 1949 nam de geld-

circulatie verder toe eg beliep per uit. December 1949
f 3.704,8 mln, waarvan f’2.019,3 mln chartaal en f1.685,5
mln giraal geld. De inflatoire ontwikkeling was, zoals tabel T
(zie blz. 628) duidelijk doet zien, vrijwel uitsluitend het
gevolg van de deficitfinanciering door de Overheid, terwijl
de credietverlening aan het bedrijfsleven een betrekkelijk
geringe rol speelde –
Ware het niet, dat de Overheid in belangrijke mate haar
middelenbehoefte kon dekken uit credieten van het bui-
tenland, dan zou ongetwijfeld een nog groter deel van het
tekort dan thans het geval is geweest’door geldschepping
zijn gedekt, hetgeen de infiatoire spanningen zou hebben
versterkt. Voor de komende jaren, waarin vermoedelijk
met beperkter buitenlandse credieten moet worden reke-
ning gehouden, betekent dit, dat bij gelijkblijvend over-
heidstekort een groter beroep op de geldereatie zou moeten

worden gedaan. lIet is duidelijk, dat hierin een aanvullend
0

en dringende reden ligt voor een spoedig terugbrengen van
dit tekort.

In samenwerking met overheidsi nstanties heeft De Java-
sche Bank zich gedurende de verslagperiode uitvoerig
bezig gehouden met de
maatregelen
om bovengenoemde
scheefgetrokken vérhoudingen te verbeteren. Uitvoerig
bespreekt het verslag de in Maart 1950 genomen maat-
regelen, zoals o.a. de facto koersaanpassing en sanering

van de Indonesische gulden, om de onevenw’ichtigheid te

verminderen
1)
.

Handelsbalans en ruilnoet.

De handelsbalans sloot, volgens gegevens van het C.K.S.,
in 1949 met een nadelig saldo van f 96 mln, hetgeen vrijw’el

gelijk is aan het resultaat van 1948, toen het tekort f 94

mln bedroeg. Zonder de in- en uitvoer der aardoliemaat

schappij en, voor welke, bijzondere deviezenarrangementen

gelden, geeft 1949 een aanmerkelijk ongunstiger beeld t

zien dan 1948; het nadelig saldo bedraagtdan f226 mln,
tegen f101 mln hetjaar tevoren. Bij vergelijking dezer
cijfers niet die van \’éôr de oorlog, toen Indonesië een

belangrijk surplus op de handelsbalans had om daarmede
het deficit in de overige posten van de betalingsbalans te
dekken, komt naar voren, hoever het land nog van een

norm ale evenwichtige opbouw van zijn handelsbalans is
verwijderd. Het na-oorlogse i avoeroverschot kon, nadat

cle van vooi’ de oorlog afkomstige deviezenreserves volledig

waren verbruikt, slechts worden gefinancierd met behulp

van door derde landen verleende credieten.

Bezien wij in- en uitvoer afzonderlijk, dan blijkt, dat de
totale ingeVoerde hoeveelheid in 1949 het peil van 1938
ruimschoots heeft overtroffen. Deze overschrijding komt

echter geheel voor rekening van de voor wederuitvoer be-

stemde invoervan 1,6 mln ton ruwe aardolie; na aftrek

van deze post blijkt het invoerkwantum slechts 70 pCt van

dat van 19’38 te bedragen. De invoer van kapitaalgoederen

was gedurende hèt afgelopen jaar ca 25 pCt hoger dan in
1938, terwijl voorts de invoer van vlees-, inelkwaren en

cement aanmerkelijk is gestegen. Overigens is cle vermin-

dei’ing ovei vrijwel alle artikelen v€rdseld, waarmede tot

uiting komt, dat de voedsélvoorziening liet vooroorlogs
peil nog lang niet heeft bereikt. Eerst wanneer cle expori-
provenuen ruimer zullen gaan vloeien, ken een blijvende
verbetering worden verwacht. Daar de uitvoer evenwel

in vele opzichten een stimulans behoeft van een niet al te

krappe binnenlandse goederenvoorziening, lijkt hier Oen
gunstige mogelijkheid te liggen voor buitenlandse credieten,

clie bij voorkeur liet karakter van ,,genei’al purpose”-
leningen moeten hebben. Uit de geografische verdeling
van de invoer blijkt, dat
,
de positie van Nederland als
grootste vooroorlogse leverancier is ingenomen door de
Verenigde Staten, mede tengevolge van de invoer in liet

kader van liet Marshall-pla.

De totale uitgevoerde hoeveelheid beliepca 70 pCt van
die van 1938; laat men evenwel die van aardolie en -pro-
ducten buiten beschouwing, dan werd niet meer dan 40 pCt

van de uitvoer van 1938 gehaald, terwijl de uitvoer van
ondernemingsproducten minder dan 20 pCt van de voor-
oorlogse bedroeg. Deze percentages tonen aan, dat aan het
herstel van de Indonesische uitvoer nog veel ontbreekt.,
Slechts ingespannen arbeid van de gehele bevolking zal

uiteindelijk tot resultaat kunnen hebben, dat de export
weer tot het vooroorlogs peil terugkeert. Eerst wanneer
de totale uitgevoerde hoeveelheid het niveau van vôôr
1942 zal hëbben. overschreden, zal het mogelijk blijken de
welvaart van de bevolking op een peil te brengen, dat
dat van vôôr de oorlog overschrijdt. In tegenstelling tot
de invoer blijkt Nederland in nog sterker mate dan voor-

‘) Voor een overzicht dezer maatregelen zij verwezen naar de
artikelen van Prof. Dr
S. F.
HaccoÇi
(,,.-S.B.”
van
5
en
12
April
1950), ii. J. Manschot (E.-S.]3.”
van
5
April
1950)
en
G. J. II.
de
Graaff
(,,E.-S.B.’
van
29
Maart
9950).

7
1
7

2
Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

TA BEL 1

Oo,zaken der geldQerineerdering
1

(in inillioenen guldens)

Stand per ultimo
Mutaties ip

1947
4948

1

4949
1948

979,2
1.034,5 1.135,7
-1-

55,3
+
101,
1
2
Credictverlenhilg

door

banken

aan

de

Overheid’)

………………..
651,9
1.140,9 1.502,9
+

489,0

+
362,0
Greclictverlening dôor banken aan het l)edrijfsleven
……………….
290,9
271,1
316,3

19,8
+
45,2

(;irculati

overheidsgeld

(iricL

kasniutaties)

……………………..

Goud-

en

deviezenvoorraad

‘)

………………………………..
722,3
803,2
1.054,9
+

80,9
+
251,7
I)iverse rekeningen en eigen midddclen bankwezen
………………

35,9

.. ..


90,7

112,7
54,8

22,0
Tegenwaarde

E.C.A.-rekening

………………………………..
..
..

..

42,8

192,3

42,8
149,5

Totaal

…………………………………………………..
2;608,4
3.116,2

3.704,8
+

507,8
1
+

588,6

‘) Gedurende

1948 nam liet aantal rapporterende
banken toe val) 3 tot 7.
‘)
Exclusief Deviezenfonds.
1
‘) \Vaarvan door herwaardering van het goud in
1949 een’ toeneming van t 203,7 mln.

TABEL II

Betalingsbalans 1949.

(lopende rekening)

$
£
Ned.
To-
.

$
£
Ned.

To-
gid.-
taal
gid.-
taal
groep
groep
groep
groep
groep
groei)

1.

Goe(lerenuitvoer

(cxci.

levering
487
325 503
1.315
van ,,strategie materials”)
284
214 564
1.062
9
47
429
485
13
8
16
37
9. Kapitaalophrengsten
6 5
120
131

5
6

7.

Goedereninvoer

……………

2.

Dienstenverkeer

…………….

M

4.

utaties in valutagroepen
13
117
—130

8.

Dienstenverkeer

……………
………..
3.

Kapitaalopbrengsten

………..1

30

54
22
Onverklaard

……………….46
Tekort lopende rekening
145
8
651
804

Totaal

…………………….
502
1

377 ‘ 1.052
1
1.931
II
h

– een indonesÏë’s grootste afnemer le zijn. Hierbij dien t

echter te worden opgemerkt, dat waarschijnlijk een niet
gering gedeelte dci’ met exportbestemming Nederland in
de statistiek opgenomen goederen ten rechte bestemd was voor derde, in hoofdzaak continentale Europese, landen. *

De ruilvoet van Indonesië vertoonde in 1949 een verdere
achteruitgang, welke in de verslagperiode het gevolg was
van een gLijging van het indexcijfer van dé invoer.
0
1)
basis 1938 = 100, beliep de ruilvoet in 1949 78, tegen 86
in 1948. liet ziet er niet naar uit, dat in de, komende jaren
in de ruilvoet een wijziging ten goede zal optreden.

Betalingsbalans.
.,

Uit een opstelling van de lopende rekening van de be-
talingsbalans aan de hand van gegevens van het Deviezen-
instituut, die niet op volledige juistheid aanspraak kan
maken, riaai’ niettemin als benadering van de werkelijk-
heid kan worden aanvaard, blijkt, dat deze rekening een
aanzienlijk nadelig saldo oplevert, nI. van f 804 mln. Een
bedi’ag van f 253 mln
2)
was toe te schrijven aan het na-
delig saldo van de handelsbalans, f 448 mln aan een tekoi’t
in het dienstenverkeer en f125 mln aan een tekort in
kapitaalopbrengsten.

Naast de lopende rekening blijken de rekening voor het particulier kapitaal en voor het overheïdskapitaal, waarop
de aflossingen op de staatsschuld zijn geboekt, van weinig
belang.
rrezamen
met de lophde rekeniilg resulteei’den
zij in een tekort van f 850 mln. Ter dekking van dit tekort
stonden in
i’ui6
1
mate biiten1andse credieten en schen-kingen ter beschikking. De conclusie is gerechtvaai’digd,
dat in 1950 minder middelen tot dekking van het hetalings-
balanstekort ter beschikking zullen staan, nI. i.p.v. f 850
mln naar schatting ca f 400 mln. Dit betekent dus, dat

0
1
)
basis van de cijfers van 1949 voor het lopende betalings-
verkeer een som van f 450 mln zal moeten worden gevon-
den, hetzij dooi’ vermeerdering der ontvangsten, hetzij door

t)
Hei verschil tussen het nadelig saldo, zoals hiervoor weer-
gegeven door het G.K.S. en dat van het Deviezeninstituut vloeit
ter dele voort uit deviezelivrije in- enuitvoer, ten Aele uit de wijze
van samenstelling.

Totaal

……………………
‘1

502
1

377 11.052 11.931

vermindering der uitgaven. Dc mogelijlheden tot vermeer-
dering der deviezenontvangsten worden beïnvloed dooi’
de wisselkoersen, welke tot Maart 1950 hebben gegolden,
door de militaire en politieke moeilijkheden en door de
expansiemogelijkheden van het productie-apparaat.

De overwaai’dering van de Indonesische gulden had •tot
gevolg, dat de export in afwachting van de devaluatie stag-
neei’de. Na de devaluatie kwam een deel van het achter-gehouden exportaanbod los. Gesteld mag worden, datde

achterstand eind 1949 per saldo f 50 mln bedroeg; dit
kwantum exportproducten zal in 1950 additioneel tot uit-
voer kunnen komen. Uit hoofde van het productie-appa-
raat zou kunnen worden aangenomen, dat de uitvoer ca
f 150 mln groter zou kunnen zijn dan vorig jaar. Vooi’ts
zullen de sedert Maart jl. geldende hogere opbrengsten voor valuata’s o.a. de posten voor liet dienstenverki3ei’
en de kapitaalopbrengsten automatisch doen afnemen,
zodat daai’in een besparing van deviezen zal w’orden ge-

vonden. Tenslotte dient de besparing te liggen bij de in-
voer van niet-essentiële goederen, welke als gevolg van de
hogere wisselkoersen reeds automatisch moet verminderen.

Terugbrenging van het tekort der betalingsbalans tot
ca f 400 mln zal echter slechts dan het geval kunnen zijn,
indien de toeneming der geldcirculatie in 1950 binnen
bepaalde grenzen wordt gehouden. Aangezien vrijwel alle
middelen tot dekking van het betalingsbalanstekort 1950 voortviobien uit aan de Overheid verleende buitenlandse
credieten – hierboven gesteld op
f
400 mln – voert dit
tot de conclusie, dat het deficit van de Overheid tot dat
bedrag mag uitgaan boven de normale uitbreiding ,vaii cle
geldbehoefte. Dit betekent, dat de buitenlandse credieten
en schenkingen worden gebruikt tot dekking van het tekort

van de Staat en zodoende de uit dit tekort voortvloeiende
spanningen tot gelijk beloop neuti’aliseren. Komt hel
tekort der Overheid boven dat bedrag uit, dan zullen op-
nieuw inflatoire spanningen met daaruit resulterende

spanningen op het gebied van liet ipternationaal betalings-
verkeer ontstaan. liet zal, aldus het verslag, een voorname
taak van de Regering zijn om deze spanningen te voor-

komen.

624

ECONOMISCH-STATIStISCHE BERICHTEN

2
Augustus
1950

Productie.

De Qoedscllandbouw
heeft van oudsher een voorname
plaats in de economische structuur der .Oostaziatische

landeningenomen. Van de voedingsgewassen is rijst verre-
weg het belangrijkste. Reeds vddr de oorlog was Indonesië rijstimporteur en, hoewel het in
1941,
dank zij voortduren-

de overheidsbemoeiing, gelukte de productie tot een dus-

danig peil op te voeren, dat, na volledig in de eigen behoefte

te hebben voorzien, een exportsurplus,werd bereikt, deden
de oorlogs- en na-oorlogsomstandigheden ,deze moeizaam

bevochten situatie weer volkomen teniet gaan.

De
.
productiegegevens over
1949
tonen voor vrijwel alle

gebieden waaromtrent gegevens bekend zijn een vooruit-

gang t.o.v.
1937.
Slechts de totale productie van Java

en Madoera blijkt met ruim 1 pCt te zijn verminderd.

In
1937
had Indonesië een rijstinvoersurplus van
147.000

ton; in
1949
van
276.000
ton. Indien rokening wordt ge-

houden met de bevolkingstoeneming sedertdien, behoeft

het echter geen verwondering te wekken, dat voor Java

en Madoera een rijstconsumptie per hoofd der bevolking
werdberekend van ca
75
kg in
1949,
tegen een vooroorlogs
gemiddelde van
86
kg. Een dei’gelijke vermindering van

het per hoofd der bevolking beschikbaar staande kwantum
hoofdvolksvoedsel is op de lange duur ontoelaatbaar.

Daar het zowel met het oog op de wereldrijstsituatie als

de Indonesische deviezenpositie uitgesloten is, dat Indo-

nesië zijn tekort zal kunnen dekken door middel van in-
voer, moet de oplossing worden gezocht in opvoering van

de binnenlandse productie. Het accent zal vnl. moeten

liggen op intensivering van de rijstbouw. Indien de in de
hier geschetste richting ôntworpn plannen van het Bij-
zonder Welvaartsplan volledig worden verwezenlijkt, zal

de meeropbrengst aan rijst naar schatting ca
700.000
ton
per jaar bedragen. De vooroorlogse rijstconsumptie kan
worden gesteld op ca
7,1
mln ton, waarvan
2
pCt uit im-
port afkomstig was; de productietoeneming volgens de
plannen derhalve op 10 pCt. Vergelijking van dit percentage

met het gemiddelde bevolkingsaccres van .ca
2
pCt per jaar in de jaren
1920/1930
moet evenwel tot de conclusie
leiden, dat deze productietoeneming, welke eerst na enige

jaren kai worden verwezenlijkt, onvoldoende zal zijn om

Indonesië van.importrijst onafhankelijk te maken, te meer,
•daar waarschijnlijk als gevolg •van het streven naar ver-
hoging van de levensstandaard de rijstconsumptie een
tendentie tot toeneming zal vertonen.

Van de
betolkingsproducten
heeft copra zich in belang-
rijke mate van. de uit de oorlog voortvloeiende schade
hersteld. Copra vormt weer een grote bron van inkomsten
voor de bevolking en levert een aanmerkelijk bedrag op
aan deviez.en. Dit laatste moge blijken uit hot feit, dat
véôr de oorlog ca
6,5
pCt van de totale uitvoerwaarde
aan copra was toe te schrijven; in
1947 23
pCt! In
1948
en
1949
daalde dit pei’centage, o.a. als gevolg van de reha-

bilitatie der andere cultures en de daling van de wereld-
marktprijs in het verslagjaar, tot resp.
15 en
10,5.
Voor
bevolkingsrubber is het na-oorlogs herstel nog sprekencler;
de overig& producten, zoals thee, koffie, kapok, peper,

specerijen, rottan, gommen en harsen, vertonen een veel
minder gunstig beeld. Naast teruggang der pl’oductie,
werkte hier veelal de binnenlandse inflatie remmend op
de uitvoer.

De ontwikkeling van de
ondei’nemingslandbouw
kan,
gegeven de moeilijke, vaak met levensgevaar verbonden omstandigheden, waaronder op de in het binnenland ge-
legen ondernemingen moest worden gewerkt, bevredigend
worden genoemd. Rubber, thee en oliepalm gaven een
aaiimerkelijke stijging in areaal en productie te zien. Ook

de cacaoproductie en de voortbrenging van de zwaar ge-havende koffiecultuur namen t.o.v.
1948
toe. Slechts de
productie van vezel en kinâ nam af. Daar dit niet tegenge-steld was aan le verwachtingen, kan echter nauwelijks van teleurstelling worden gesproken.

De
tinaanivinning
vertoonde na de oorlog een snel her-
stel; de geringe achteruitgang in
1949
is vnl. te wijten aan

tijdelijke moeilijkheden inzake beschikbare arbeidskrachten.

De productie van
rure aardolie
gaf na de oorlog een ge
stadige vooruitgang te zien. ‘Weliswaar is het vooroorlogse

peil nog niet bereikt, doch wanneer in aanmerking wordt

genomen, dat de diverse installaties bij het weer in beheer

nemen in deplorabele toestand werden aangetroffen en

dat vele boorterreinen eerst begin
1949
weer in beheer

konden worden genomen, kan met volddening op het ge-

presteerde worden teruggezien. De steenkolen- en bauxiet-
productie
namen regelmatig toe, ofschoon eerstgenoemde

nog een aanzienlijke achterstand t.o.v. de vooroorlogse

resultaten vertoont. De
goudwinning
is na de oorlog vrijwel

uitsluitend een bevolkingsaangelegenheid geweest. Deze

exploitatie vormt, daar liet goud tegen de vrije marktprijs

wordt verkocht en de exploitatiekosten gering zijn, een

winstgevende bron van inkomsten voor de plaatselijke

bevolking.
De Japanse bezetting heeft een schadelijke invloed gehad

op de
bosstand.
De ontbossing vormt éen ernstige bedrei-

ging voor de waterhuishouding, die speciaal voor de rijst-

bouw van belang is. Onder deze omstandigheden stelde

het Boswezen zich op Java en Sumatra in de eersté plaats

rehabilitatie van de hosstan.d tot taak, terwijl de kap op
de overige eilanden, waar de schade geringer was, werd

opgevoerd. De totale houtproductie van Indonesië bleef

met ca
1.830.000
m
3
ruw hout in
1949
ver beneden die

van
1938,
welke ca
3.970.000
m
3
bedroeg.

Binnenoisserij
en
zeeoisserij
hebben ernstig van Ae ge-

beurtenissen sinds
1942
geleden. Het
zal
nog jaren duren
alvorens de vooroorlogse productie kan worden bereikt.

De in
1949
in vergelijking met
1948
toegenomen hoeveel-

heden in- en uitvoergoederen weerspiegelen zich in een

grotere behoefte aan transport.
Zowel de baanlengten, de

locomotieven en wagenparken der spoorwegmaatschappijen

als het bedrijf der K.P.M. breidden zich uit; ook het inter-

insulaire bedrijf der KLM., dat op 1 Januari
1950
werd
omgevormd tot de ,,Garuda Indonesian Airways NV.,

vertoonde in
1949
een vooruitgang t.o.v. het vorige jaar.

Nadat in
1948
met het herstel van de
nijQerheid goede
vorderingen waren gemaakt, hadden de geringe hoevel-
heden deviezen, die in
1949
voor de industrie beschikbaar
werden gesteld, een remmende werking op het verdere
industriële herstel. Naar schatting bereikte het industriële
apparaat in
1949
gemiddeld een productie van
50
pCt van
die in
1940.
Een nevenverschijnsel van het strenge devie-

zenregime was de schoksgewijze voorziening van grond-
stoffen en materialen, hetgeen in vele gevallen – in ver-
band met de daaruit yoortvloeiende onregelmatige pr-
ductie – tevens prijsverhogend werkte. Met uitzondering
van enkele bedrijfstakken ligt de prijs van het binnenlandse
product gemiddeld
25
pCt hoger dan die van het overeen-
komstige invoerproduct. Het sterk gestegen loonpeil en

de betrekkelijk lage arbeidsproductiviteit, de sociale lasten,
de onderbezetting van het apparaat en de veelal ver-
ouderde outillage brengen het kostenpeil op hoog niveau.

lIet is in de komende jaren van vitaal belang, dat de in-dustrie in de gelegenheid wordt gesteld haar productie-
apparaat aan de sterk verderencle en duurder wordende

sociale structuur aan te passen. De opvoering van de ar-
beidsproductiviteit, die bijv. in de steenfâbrieken slechts
20
pCt van die in West-Europa bedraagt, is voorts,van
primair belang voor het bereiken van een hoger welvaarts-

peil in Indonesië.


MEDEDELING VAN HET SECRETARIAAT VAN

DE CENTRALE COMMISSIE VOOR
DE RIJNVAART.

De Centrale Rijnvaart Commissie kwam in de week van
10
tot
15
Juli 1950
te Straatsburg bijeen onder voorzitterschap van de heer
A.
Thierry. –
Zij
heelt
in
haar midden ontvangen dc gedelegeerden van Duits-
land, die voor de eerste maal sedert
1936
wederom in de Commissie
zitting namen.

rM -:

2 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE.BERICHTEN

625

:

.

.

1)e ])uilsc delegatie staat oiuler leiding van Ministerialdirektor
Dr L. Scieriitann
,
Leiter der Abteilung Binlienschiffalirt des Buncies-
verkcbrsininisieriums.
. .


I

.

:

21 Juli

28 Juli
Aatid. indexcijers

1950

1950
Bj dc I)ehandeing van cle gewone technische aangelegenheden

blijkl, dat in alle oeverstaten een regelinatige vooruitgang en terug-
Algemeen

142,4

142,1
keer naar vooroorlogse toestanden valt waar te nemen.
zo heeft dc Oentrale ]tijnvaart Comm

m
issie haar

ededeling van
Industrie

.

203,6

:

203,2
geeli l)ezwaar gegeven, ten aanzien van de plannen voor Jierlouw
van cle brug Coblenz-Pfaffenclorf, met 3 bevaarbare Openingen van
Scheepvaart

……………….t 38,1

137,6
79, 98 en 79 in en van een hangbrug Collena-MüllllieilIL iitet één
grote overspanning van 310 in tussen de l)ijlel’S. Zij heeft zich bezig
Banken

…………………’.
.

119,1

118,8
gehouden iltet cle mogelijkheden en wenselijklieden inaake een dienst
voor racliocoininunicatie voor de rijnseheepvaart,

te organiseren
Indon.

aandelen

………….52,0

.51,0
.
door cle PTT-diensten der verschillencic landen

een aangelegen-
held, waarin ook de toekomstige gel»uikers lu!n wensen kenbaar
zullen moeten maken.
Aandelen.
J

Iet toenemend gebruik van motorschepen heeft de Commissie
er toe gebracht voorstellen te doen tot uniforme aanduiding van in
een sleep varende motorschepen

waarover eensLeinmigheiclis
verkregen. Gevraagd is om deze bepalingen van kracht teverklaren

A.K.0.

…………..
. …..
.

167

166

Philips

……………………2i51

213
..
tegen
1
januari 1951.

,
De Commissie heeft zich in liet bijzonder bezig gehouden met de
Unilever

………………..

203.
economische situatie in de Rijnvaart.
Zij heeft een werkcomnmissie ingesteld, niet opdracht om een
If.A.L…………………..]45

142k
juist inzicht te verschaffen omtrent de bestaande toestand en de
economische moeilijkheden, die de Rijnvaart bedreigen en om de
verschillende maatregelen te beoordelen, clie afbreuk kunnen doen
aan het beginsel van de vrijheid en van cle gelijkheid van behandeling,
ten aanzien waarvan klachten bij de Commissie zijn of zullen worden

Amsterdam Rubber

……….128

1291

H.V.A.

………………….

118

1151

Kon.

Petroleum

…………

26IJ

268*
ingediend

Staatsobligaties

.

.

21 pCt N.W.S .

…………..

79

79
‘2

3-3d- pCt

1947

……………97
7
/
s

GELD- EN .KAPITAA’LMARKT.
S
pCt

Invest.

certif…………O8/

9713/

8

/16

De gcldmarkt.
. . . . . . . .
3 pCt Dollarlening

…96!

9511/3.6

De geidmarkt bleef gedurende de verslagweek uiterst
krap. lIet marktdisconto voor éénniaandspapier steeg tot
2 pCt. Söptember-, October- en Novemberpapier werden
voor
15
/
8
pCt, de langere termijnen voor.
1
pCt aange-
boden. Ook de weekstaat van de circulatiebank per 24
Juli w’eerspiegelde deze krapte. 1-let door haa

r in disconto genomen papier bleek ni. met f19 mln en de voorschotten

in rekening-courant met’ f 18 mln te zijn gestegen t.o.v.
de week tevoren, terwijl de tegoeden van handelsbanken
bij DeNederlandsche Bank met 15 mln waren gedaald.

De callgeldnotering bleef gedurende de gehele week op
het niaximurn van
1*
pCt gehandhaafd, waarbij alle aanbod

.

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCJIE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

.”

,

a

1
.n
:’
U
lm

1
0
1

1

30

Dec. ’46
19

Juni ’50
700.876
884.601
4
434.786
102.054
100.816
1.062.126
153.109
140.296
2.744.151
2.802.363
grif werd opgenomen.
26 Juni ’50
3

Juli

’50
10 Juli

’50

884.726
884.829 884.960

142.282
164.361
165.574

960.376
926.674
978.672

143.781
153.252 141.907

2.817.746
2.910.922
2.868.746

De kapitaalmarkt.

0
1)
de aandelenmarkt wisselden gedurende de verslag-

17

Juli

’50
24

Juli

’50
3-1

Juli

0

885.110 885.228
885.402

236.067 280.296
260.132
937.442
1

942.536
966.128
73.474
91.382
157.269

2.865.182
2.859.255 2.903.831.

.

Saldi in rekening courant
week vaste en flauwe dagen elkaar af; per saldo veranderde

het koersniveau hierdoor slechts weinig. De e]kaai met de
regelmaat van een klok opvolgende berichten omtrent
prijsstijgingen van de verschillende. wereldgrondstoffen
hebben tot dusverre nog niet de echte ,,inflatïementaliteit”

.

.
co

.

,


bp
E

.
“Q:

(3

c

bij de beleggers doen postvatten.
30

Dec. ’46
Aandelen Kon. Ned. Hoogovens trokken de afelopcn
week amidermaal de aatidacht.
Op
de eerste heui’sdag van

19

Juni ’50
26

Juni’50
,

3 Juli’50

456.009
414.868
248.907
794.635
872.652
911.425

2.331
2.277
1.735

51.628
34.765
27.873

471.711
403.032
482.330
690.479
‘647.876
618.556
de week werd een post van f2,4 mln der nieuwe aandelen,
waarop het Nederl. Beheersinstituut aanvankelijk met de

10 Juli

’50
17

Juli’50
24

Juli
’50

271.715
303.352
425.135

911.425
911.425
914.233

1.732
1.727
1.721

47.129 47.035
42.110

496.798
514.942
507.113

641.553 555.248
523.528
in haar bezit zijnde claims had ingeschreven, door dit
31

Juli ’50
414.382
914.213
.1.721
42.537
527.212
573.312

Instituut teruverkocht aan de emnittenten. Dit geschiedde

tegen de ernissiekoeis- van
110
pCt, zodat het .voorkeurs-
F14DEI1AI,
RESERVE
IIANKS.
recht in feite zonder vem’goeding werd prijsgegeven, in plaats
(Voornaamste

posten

in

millioenen

dollars).
van het op de beurs •tegen de (relatief lage) claimprijs te
verlcopen

Gedurende de verslagweek stgen voorts de nieuwe aan-
delen Hoogovens Sian
110
tot -119 pCt, hetgeën de oude
stelregel in herinnering bracht
;
dat het vaak voordeel
biedt juist liet tegenovergestelde te doen van hetgeen de

Data

Metaalvoorraad


Other
casli
U.S.
Govt
seeurhties
Totaal
Goudcer-
(ific’tten

31

Dec.

1946
29 Juni

1950
6

Juli

1950

18.381
,

22.982
1

22.982

17.587 22.460 22.459

263
213 193

23.350
18.217 18.586
,,vakrnensen” adviseren.
13 Juli

19501
22.957 22.430
224
18.294


Data –
jetten

1fl
eircnlatie
1

Deposi
to’s
1-let Jaarverslag van De Nationale Levensverzekering
Bank over 1949 illustreert nog eens, welke grote bedragen
de laatstetijcl van institutionele beleggers naam’ het be-
Totl

Govt
Member-
banks
drijfsleven stromen in de vorm van onderhandse leningen.
In 1949 werd,door deze onderneming f18 mln
op
deze wijze
31

Dpc.

19/,6
29 Juni

1950
.

24.945
22.801
17.353 18.295
393 866
1

16.139
1

.15.988


nieuw belegd, grotendeels tegen een rente van
3

pCt,
bij looptijden tussen lOen 20 jaar.

6

Juli

1950
13 Juli

1950
23.048

22.969 18.369
18.288
645 383
16.253

j

16.448

t,..

TWVr

626

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Augus Lus 1950

1-‘.

DE JAVASC1LE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

1

_
(1)
.
->
Data a
),-
,e
o
çee.
0
N
,,,o
es
o•
5)0
lpg:

31 Mrt’47
477.080
35.363
33.’256
85.402
255.201
5

Juli

’50
674.695
52.911
14.833
106.137
1.875.823
12 Juli

’50
676.918
57.696
14.808
146.245
1.885.650
19

Juli

’50
676.918
69.666
14.779
129.266
1.878.829

Bankbiljetten
Rekening courant

in omloop
saldi

Data
05)
5)

bD
G
i4..

0
.,
:’
.i

q,
i

31 Mrt

’47

453.816


1

503.718
5 Juli

’50

101.342

1.612.285


1

688.772
12 Juli

’50

101.370

1.668.348


678.336
19 Juli

1
50

100.348

1.690.639


643.932

MuntbiljetlenCirculatie per 31 Mrt

1947 t 646.830.979.
MuntbiljettencirCUlatie per 5 Juli 1950 f345.907.132,-.
Muntbi!jettelTeirCUlatie per 12 Juli 1950 f 362.695.796,50.

MuntbilietteacirCUlatie per 19

Juli 1950 t 359.779.926,50.

NATIONALE IIANK VAN ZVI’L’SEltLAXD.
(V,rnrns.,,mstP

ncisten

in

rnillioenen

francs).

_2

Data
00
4

0

al

Dec.

1946
4.949,9
158,0
238,7
52,7

4.090,7 1.163,7
7 Juli

1950
6.251,7
281,8 06,8 41,3

4.217,7
2.263,8
15

Juli

1950
6.246,5
93,3
41,3 41,3

4.167,8
2.337,2
22 Juli

1950
6.223,6
308,1
99,2
41,3

4.190,6
2.308,7

1.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE DRIE NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN lIET NEDEII-
LANDSE BEDRIJF VAN DE NEDERL!iNDSCHE
IIANDEL-MAATSCIJArPIJ.

Nederi.
Nederl.

Banken Banken

en Ned.
Handel-Mij.

31

1

30

31

30
Mei

Juni

Mei

Juni
1950

1950

1950
1
1950

Activa Kas, kassiers en daggeldleningen
Ned. schatkistpapier
94
2056
67
2051
116
2642
84
2644,

2118 2758
2728
2150

Ander overheidspapier
Wissels

………………….
Bankiers in binnen-en buitenland
ProloPg.efl voorsch.tegen effecten

55
2
6
85
45

52
31
89
44


94
29
128
56

84
35 128
55

211
216
307
302.

Effecten en syndicaten
Deelnemingen (incl.voorschOttefl)

57
2

’21
19

586
,

22
19

681 26
30

706
28 30

612 627
764
737


.
7
14
14

Belegde bestemingsreserVen.

‘-
1

2981
2969
3817 3809

Debiteuen

………………

Gebouwen

……………..7
Diverse rekeningen …
m

………

Passiva:
Crediteuren

………………
Wissels

…………………5
Deposito’s op termijn
Kassiefs en genomen daggeldl
Diverse rekeningen
Bestemmingsreserven

2362

29
.1
4
79
1

2370
5
.278
1
75
1

2974
5
409
5
112
1

2979
6
390
1
121
t

2742 2730 3506
3498

Aandelenkapitaal

…………
1

160
79.
160
79
211
100
,
211
100

2981
2969
1

3817 1
3809
Reserve

………………..

SPJiCIFICA’I’iI] BElt EMISSIES IN
JANUAÏII, FEIIIIUA 111,
MAAL4T, APRIL EN
31111′ 1950.

(bedragen in cluizendcn guldens koersen en rcntcvoctcn in pCI)

Naam
çri

Januari



Obligaties.

Overheid:
7.501
100
7.501
3
IS
555
100f
558
2149
‘)
Febrûari

Investeringsceriificaten

…………

OblIgaties.

Jleleggingscertificaten ………………

Overheid:
9.103
100
9.103
3

18

1)
investeringscertificaten

………….
Beleggingscertificatén ………………
378
1004
380
3

49 ‘)
Nederlandse staatslening 1950. .
.
200.000
100
200.000
31

40
‘)
Particulieren:
Coöp.

Zuivelfabrielc

,,De

Goede
500 100 500
4

15′)
Nederduits

Hervormde

gemeente
,,Rotterdam-Vreewijk”, R’dam
150
100
150
3f

40
‘)
Stichting

Tehuis

voor

Bejaarden
Verwachting”,

Gilze

………….

,,De Klokkenbelt”, Alrnelo
250
100
250
3j
30
Aandelen.
Halberg

Machinefabriek

NV.,
319
105
335
Bakovejabouw v/h H. P. den Boer
140 130
182

\
eel.t

…………………….

C.V. Nationaal Bezit van aandelen
NV.,

Dordrecht

…………….

Win. H. M011er
&
Co., Rotterdam
2.730
132
3.60’i
(conim.

aand.)

……………
31 a a r t
Obligaties.
Overheid:
investeringseertificaten ……….
40:645
100
10.645
3

18

1)
398
100f
,
399
3f

49′)
.I’articutieren:
,,Stichting Jeugdland”, Driehergen
400
100
400
4

23
-2
)

Beleggingscertificaten ……………

Aatidelen.


500
115
575
N.V.

Industrie, Vaassen

………..
Albatros Superfosfaatfabrieken
NV., Utrecht

……………..
4.140
110
4.553
N.V. Ilero Conserverl Breda, Breda
750
106
795
Hollandia Kattenburg NV., Am-

.

110 935 250
..
110
275
N.V. Nieuwe Afrikaanse Handels-

sterdans …………………..850

Vennootschap, Rotterdam

….
1.115
140
1.562

N.V. Vulcaansoord, Terborg
.
…….

A
p
t
i
1
Obligaties.

.

Overheid:
lnvcsteringscertificaten

………..
6.448
lOO
6.447
3
18

‘)
197
100f
198
3

49
‘)
Bcleggingscertificateii …………


Particulieren:

Vereniging

Het Diakoncssenleuis”,

.

Leeuwarden

…………….
1.000

..

100
1.000
4
40
1
)
Mi
Obligaties.
Overheid:
Investdringscertificaten

…………
1
0.
6
65
100
10.665
3
18
‘)
816
100f
820
3f
49′
l)
Particulieren:
Vereniging tot

hriste1ijk 1-lulpbe-
toon aan Blinden, Utrecht

. .

125 100 125
3f
25
‘)
Aandelen.

.

50

Beleggingscertificaten …………

N.V.-Zeeuwsche Confectiefabrieken,
125
110
138
Eerste Noord-Nederlandsche Auto’
Mij

v/h
D.
Bakker, Groningen
120
60

Middelburg

…………………

Leidsehe Textielfahrieken Gebrs
v.
2.500
110
2.750
Wijk
& Co
NV., Leiden

…..
1-Iand1scompagnie N.V.,Rotterdam
600
140
840

‘)
Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeitelijkc aflssing
te allen tijde toegestalin. ‘) Versterkle en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing
van zekere clattini af toegestaan.

t

JIMISSIES
IN 1950.

*

(Reële bedragen in duizenden guldens) –

en
‘0

.
E’ei,
d
1
0i5e,
0
IQ

Januari
8.059

8.059

8.059

Februari
210.383
4.121
214.504

9.483
205.021
Maart
11.444
8.695
20.139
. –
11.044 9.095
April
7.645

7.645

8.645
1.000
Mei
11.610
3.788
15.398

‘11.485
3.913

1

(In millioenen guldens)

S

‘II.

vY,l

2 Augustus 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

627

HÂVENBE%VEGING.

Te Rotterdam, Amsterdam
en
Antwerpen aangekomen
zeescheen

Rottérdain

Amsterdam Antwerpen
Tijdvak
Aantal
[

Netto register
Aantal
Netto register
Aantal
Netto register
jormen
tormen

1938
.

15.366
24.744.472
3.464
4.664.049
41.762 19.979.744
1939
12.026
.

19.392.128
3.110
4.024.738
9.524
15.888.710
1945

1.344
2.063.632
470
458.800
3.585
11.129.932
1946
4.464
5.911.539
1.706
1.817.922
5.284
9.312.726
1947
5.974
9.883.446
2.443
2.769.462
8.013
16.762.592
1948
8.502
12.670.901

3.305
3.348.504
8.472 16.918.365
1949
11.604
15.711.774
3.891
4.139.463
9.535
17.469.993

Januari

…………
739
1.158.365

•.
251
280.367
757
1.364.159
Februari ………….
802
..
1.065.261
194
236.060
706
1.296.718
Maart

……………
1.224.006
276
305.723
783
1.397.455
April

…………..
1.043
1.371.907
298
343.455
802
1.467.170
1.115
1.403.967
332
355.114


827
1.481.989
Juni …………….

….986

1
.056
1.309.291
354


367.848
865
1.561.742
M ei

……………….

Juli

….

…………
1.145
..
1.429.450
346
331.528
840
1.543.062
August
us
982
..
1.407.918
372
359.635
826
1.496.622
September
980
1.370.835
377
375.569
787
1.398.798
October

…………
1.396.380
379
386.624
763
1.468.372
November

……….
882

.
1.224.087
355
381.742
767
1.384.000
December
937

.
4.350.307
357
415.798
812
1.609.906

4950

Januari

…………
‘979
1.355.752
365
327.746
804

.
1.537.517

5’t/m ii Febr
192
303.099
75
60.351
12 t/in 18 Febr
203
298.304
78
72.402
.

49 t/m 25 Febr
209
316.336
88
121.937
26 Febr, t/in 4 Met
. .
233
343.198

.
105

.
89.299

Februari
8.30
1.221.771
321

.
336.845
727
1.310.107

5 t/m

11

Met

. . . .
211
328.169
75

87.814
12 t/in ’18 Mrt

…….937

224
345.599
83
78.762
19 t/nl 25 Mrt

…….

223
297.034
89
82.714
26 Mrt t/in 1 Apr.

251
346.355
97
99699

…..

‘1.012
‘1.464.961

603
398.226
.

875
1.565.107

2 t/in

S Ap…..

252
386.182
96
81.280
9 t/in 15 Apr
205
330.078
74
113.632
16 t/in 22 Apr
252 .
320.140
0
99
95.420
229
332.627

78
66.634
.
1

Maart

…………….

30 Apr.t/m 6 Mei
.
236
386.618
91
95.569
,

985
1.498.011
367
384.74′! 794
,

1.469.955

7 ‘t/ns 13 Mei
259
375.927
88
86.35
1

’14 t/nl 20 Mei
259
372.717
97

‘ ‘

121.525
21 t/ns 27 Mei
272

,
408.131
90
68.872
28 Mei t/in 3 Jupi
.

267
422.186
94
116.370

23 t/ns

29 Apr………

Mei ……………..
1.126
1.752.725
402
409.726
941
1.608.532

April

………………

4

t/ns

40

Juni

. . .
272
411.237
91
71,806
Ii

t/in

17

Juni

. . .
256
362.199
102
90.368
18 t/in 24

Juni

. . .
297
507.181
103
86.613
25 Juni t/nl 1 Juli

.
267
428.249
91
124.847
Juni …………….
1.190
1:826.397

2 t/in S Juli
283

.

459.484

‘) Bronnen:,,Mededelingen Kamer van
Koophandel
en
Fabrieken
voor Zuid-Holland”;
Dienst Gemeente
Handelsinrichtlngen,
Amster
dam; Bureau van Statistiek
der Gemeente Amsterdam; Economische
dienst van
de
haven, Antwerpen.

PRIJSINDEXCIJFERS
VAN
HET OEZINSVERBRUIK
IN NEDERLAND.

(1938/
1
39

=

100)
‘).

1. Volgens huishoudrekoningen April 1948-111aart 1949;
II.

Volgens huishoudrekeningen 1935/’36;
gezinnen niet inkomens van 140 -< 150 per sveek.,
gezinnenmetinkomensin 19351’36beneden:11.800perjaar

1949
/

1950

.
1945
1948
,

1949

1950

Groep
15
15
15
15
2
)
15′) 15′)
15
15
15
15
15 15
0
)
15
1
)
15
2
)
Sept.
Dec.
Met
Apr.
Mei
Juni
Sept
Sept.

Sept.
Dec.
Met
Apr.
Mei
Juni

Voedingsmiddelen

.
. .

235

246

259

260

263

269

,166

229

244

257

274

273

276

284
Totaal

……………..197

205

214

214

215

217

173

206

216

.

226

237

237

237

240

Kleding

…………….309

326

338

339

341

342

325

310

312

330

342

344

346

347
Schoeisel

………….356

364

378

378

377

377

296 –

335

364

374

384

384

383

383

Woninginr. en huisraad

302

308

315


316

317

317

323

309

306

314

322

322

323

323
Reiniging

………….325

325

328

329

325

325

234

321

380

380.

387

387

382

382

Overige groepen incl. huur

151

156

162

162

162

162

144

.

154

159

164

171

171

170

170
Huur

……………..100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

‘)

Bron:

,,Statistisch bulletin van het C.B.S.”.
Voor de berekening is het prijsverloop gevolgd in de gemeenten Groningen, Enschede, Eindhoven, Tilburg, Dongen en Heerlen.
Voorlopige cijfers.

.

S

KON. NEDERL. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTSO

SCHIEDAM

1

1

KIN DERINTERNAAT
,,
DENNENOORD”
SOESTER BERG
Amersfoortsestraat 71. – Telefoon
K. 3403

364
Eigen bos, hei, tennisbaan, enz. Voor nieuw school-
jaar aanmelden vÔÔr 15 Aug. Verrassende resultaten,
ook met ‘trage en/of moeilijke kinderen. Karaktervor-
ming. Leeftijd 5-14 jaar. Opleiding thans 5 jarigen
(geb. tussen 1 Oct. en 1 Maart) voor 2e klas L.O. Prima
referenties, .

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,

N.V.

DE
VIEZ
EN
BANK

Hoofdkantoor: Amsterdam,

Vijzeistraat
32

84
Kantoren in Nederland

S.

REISMIDDELEN VOOR UW

ZAKEN- EN VACANTIEREIZEN

Raadpleeg

onze

desbetreffende brochure welkebij al

onze kantoren kosteloos verkrijgbaar is.

t

111

‘Aangboden door part.
1
47

deze rubriek’
CHRYSLER New Yorker
met
fluid-drive.

Wegens

aan-

ir voorkoinende
schaffing kleinere wagen. Te
bevragen Dommelseweg 17,
Valkenswaard, Tel. 51.
1
gevallen in

.

,

1

.’

Bij de REGERINGS! EN BELASTINGACCOUN-
TANTSDIENST der REPUBLIK INDONESIA SERI-
KAT kimnen worden geplaatst:

ACCOUNTANTS.

ADJUNCT-ACCOUNTANTS

ASSISTENT-ACCOUNTANTS

AANSTELLINGSEISEN VOOR:
Geëigende academische opleiding of het diploma
N.I.V.A.
Einddipioma H.B.S.
V of gelijkwaardige opleiding
en het diploma M.O. Boekhouden of S.P.D.
Einddiplmoa
M.IJ.L.O. of gelijkwaardige ontwik-
keling, alsmede een erkend practijkdiploma Boekhou-
den en ruime contrôle-ervaring.

De iezoldiging in Indonesisch courant geschiedt vol-gens de voor uitgezinden krachten geldende bezoldi-
gingssehalen, waarboven duurte- en kindertoelage wor-
den genoten.


Bovendien
wordt (alleen) aan de accountants’ een toe-
lage toegekend van
f
300.— ‘s maands in Indonesisch
courant wegens gemis van particuliere practijk.
Sollicitanten dienen bereid te zijn zich voor 3 jaar te
verbinden.
Na afloop van liet dienstverband wordt door de REGE-
RING VAN DE REPUBLIK INDONESIA SERIKAT
aan. KORTVERBANDTOELAGE en BONUS een be-
drag uitgekeerd, neerkomende op 1 JAAR SALARIS.
Deze uitkering geschiedt in Nederland A. PARI in Ne-
derlands courant.

Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent opleiding
en practijkervaring te richten aan het Hoofd van de
Afdeling Aanneming van liet KOMISARIAT AGUNG
VAN DE REPUBLIK INDONESIA SERINAT, Riouw-
straat 182-184, Den Haag..

Econoom, Dr., te Den
Haag, zoekt

SAMENWERKING

met een of enkele economen ter oprichting van bureau,
dat tot taak zal hebben ten behoeve van industriële
ondernemingen op economisch gebied onderzoek te
verrichten en advies te verstrekken. Eventueel voorlo-
pi naast bestaande werkkring. Kantoorruimte aan-‘
wezig. Brieven van belangstellenden onder no. ESB
1793, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Ja

1

S.

Economisch Student zoekt werkzaamheden

Br. onder no. ESB 1790, bur. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.

DEZE WEEK:

De positie van de . houtmarkt

*
Iedere weelc
zeer
veel nieuwe gevraagde offerte:

en aanbiedingen van’ binnen- en buitenland.

Plaats
voor
export een
aanbieding
in
de
rubrie

TRADE OPENINS.

‘Abonnementsprijs f IS.— per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAI1

Economisch – Statistische

‘Berichten

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochstraat. 5
,
Rotterdam (W).
Telefoon
Redactie
en Administratie 38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Üniversiteitstraat, Gent. Abonnementen:
Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers:
Banque
de Gommerce, Brussel.

Abonnementsprijs,
franco per
post,
voor Nederland /
26,— per
jaar,
voor
België/Luxemburg
f
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belg ische francs bij de Banque de
Commerce
te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening
fl0 260.34. –

Uniegebieden en Overzeese
Rijksdelen (
per zeepost) f
26
9
—, overige
landen
f
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk
‘nummer en slechts worden
betiindigd
per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende
stukken in Nederland aan het Bijkantoor %Vestzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTLES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M.
Roetants,
Laige Haven
zz,
Schiedam
(Telefoon
69300, toestel
6). Advertentie-tarief / 0,40
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare
krachten”
/ o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor
om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
15
cents, resp. 10 B. franès.

Auteur