Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1731

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 12 1950

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch
,
–wStat
*
iStische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIP-NEN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH ISTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 12 JULI 1950

No. 1731

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Clasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. t’an den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. e’an Tichelen; R. Vandeputte;

P. Vers ichelen.
Cegec’ens oQer adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde oan dit nummer.

INIIOIJI):

]31z.

De

artikelen

van

deze

week

………………..
551

Sommaire,

su mniaries

……………………..
551

lIet Landbouw-Egalisatiefonds
door Dr A. Vondelimg
552

I)e ilooge Raad en de Vrije Rijn
door Mr H. Fortuin
555

De ontwikkeling van onze pluimveestapel
doom Jij. G.

Veldink………………………………..
558

lIet herstel van het Chinese spoorwegnet
door Prof. Dr

M.

H.

oan

der

Vaik

……………………..
560

Ingezonden

stukken:
liet liuchthavenvriusgatuk in W’est-Nederland
door P. J.
Boot
met naschrift van
.1.

C.

Ramacr

………………..
56
,,Traeing mi new Internatiotial batn.nce”
door Mr 1V. 1
Vent
holt
56

A
a n t
o
k e n
i
n g:
liet zevende verslag van de Nederlandse Regering betreffende
de

werking

van

liet

BiLl’.

……………………
563

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
565
G
r a f
i
e k e n:
Aanvragen en
namibiedimigen van werkkrachten hij de arbeidS-
bureaux

in

Nederland

……………………….
565

Statistieken:
Bamikstaten

………………………………….
.565
Orootlmahidelsirljzen van granen, veidbonen, boter, kaas en
eieren

in

Nederland

……………………..
566
PrljsindexciJfers van het gezlnsverbriLik in Nederland
……
566
l’rodtLctlo

van

nieuwe

verzekeringen

van
57
levensver-
zekeringmnaiitselmappijemi In Nederland

…………….
.567
De kolemipositie van België

……………………….
.567

IN VROEGER DAGEN

werd over het vraagstuk van het medezeggenschap der
arbeiders in het bedrijfsleven, dat na de eerste wereld-oorlog steeds sterker op de voorgrond was gedrongen,
in een lange reeks van artikelen in dit blad uitvoerig en

soms fel gediscussieerd.
Enige uitingen uit het begin der jaren twintig met be-
trekking tot dit vraagstuk beziende, wordt men zich
bewust hoe sterk de analyse van deze problemen toen nog
verdieping behoefde. De discussie dreigde soms in een

spiegelgevecht te ontaarden, doordat begrippen als mede-

zeggenschap, publiekrechtelijke hedrijfsorganisatie en ge-
organiseerd overleg door elkaar werden gebruikt en daarbij

soms als gelijkwaardig dan weer als verschillend werden
uitgelegd.

,,Meer clan ooit moet op georganiseerd overleg tussehen
werkgevers en arbeiders worden aangedrongen” – zo
schreef C. Smeenk in Januari 1922. ,,De positie, waarin de
arbeidersklasse in onze moderne maatschappij is gekomen,
is van dien aard, dat zij geen genoegen kan cii mag nemen
met een toestand, waarbij er van erkenning en overleg

weinig of geen sprake is. De drang naar ,,medezeggen
schap” is verklaarbaar niet alleen, maar zelfs toe te

juichen”. Sméenk bepleitte daarbij medezeggenschap in
de regelingen voor de
bedrijfstak
en voor de afzonderlijke
ondernemingen medezeggenschap in de regeling der werk-
zaamheden. hij achtte de tijd nog niet rijp om het mede-
zggensehap reeds van bovenaf, hij wettelijke regeling,
vast te leggen. Daarvoor moest de gedachte nog meer,
worden gepropageerd.

In Maart van dat jaar merkte C. F. Stork o.a. op:
,,ln het algemeen moet men de werkgevers doordringen
van het besef, dat het wenschelijk is voor een goeden gang
van zaken en van de arbeidsvoorwaarden in hun bedrijf, en niet liet minst voor veraangenaming van hun taak als
industrieelen, aan vertegenwoordigende lichamen der
beambten en weiklieden invloed toe te lcenneii”.
A. II. baron van Hardenbroek van Ammorstol meende
zijn stem te moeten verheffen tegen ,,het huidige, tot

ziekelijkheid uitgegroeide gedelihereer over de bedrijven
en derzelver leiding, waaraan onze Maatschappij te
gronde gaat”. hij schrijft (,,E.-S.B.” van 29 Maart cii 5
April 1922): ,Bizondeie tijden toonden in de historie
excessen. De middeleeuwen baarden kincierkruistochten en
dansers op kerkhoven, tot zij dood erbij neervielen, of wel
dansers op bruggen, die deze onder hun geweld deden
inzakken, waarna de rivier hen verzwolg… Na verovering
der ,,politieke democratie”, wordt thans gepredikt die der
,,industrieele democratie”, en het mag alleen maar ver-

bazing wekken, dat het onderscheidingsvermogen ten op-
zichte van de realiteit in dit gedrijf even ver is gedaald als

eeuwen geleden bij dat bovengenoemde drijven, waarbij
thans – als toen – liet bestaande geslacht, maar zelfs het
toekomstige – de kinderen – geofferd worden aan de
verwording in denken, die wij thans medeleven… Men
vraagt zich af, waarom
(
aan dit onderwerp) zooveel plaats is ingeruimd, tenzij liet doel mocht zijn eens en vooral door
opneming der bestrijding het onderwerp afdoende te ont-
halzen; zooals de bedrijfsorganisatie (publiekrechtelijke,
maatschappelijke of in nog andrre variëteit) thans toch
ivel naar LJtopia is verwezen, door deze eens grondig te
behandelen”.
,,Zoo
de wetgever ook naar dit onderwerp de schennende
hand uitsteekt, meenende dat het leven geregeld en van
bovenaf gemaakt wordt, zoude hierin slechts vernield
kunnen worden op gelijke wijze, als reeds door
schrij/ta/el-
mjsheid
in de laatste jaren zoo gruwelijk veel is bedorven”.

Fu.
A1
0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Amsterdam-Z. Tel.
25410

Come v.
d.
Lindenstraat 22

Verzekeringadviseurs.

LOD. S. BEUTH

specia1ist Gezins
,
en Oude.

dagsverzorging..

Adviezen
inzake:

Pensioen-voorzieningen voor
Star en Personeel.

Organisatie l3edrijfs-en Onder- nemlngspensioentondsen.

Aanvullingen normalisatle van
bestaande regelingen.

BELASTINGCONSULTATIEBUREAU

A. L. F. LEVERINGTON

Alle belastingzaken

Medewerkers:
E. J. de Boer, Oud.lnsp. d. Bel.
D. Sweepe, Oüd.Ontv. d. Bel.
Mr. Dr.
B.
J. F. Steinmetz. Bel. iur.
N. A. Schol, Cand. Notaris.
Amsterdam:
le Helmersstr. 95 – Tel. 85508
Haarlem:
Ged. Oude Gr. 11 B . Tel. 12468

D V ER TE ER

IN DE

ESB

ROTTERDAMSCHE
BANK

CHÈQUE.

EN

BANKGIRO.

VERKEER

250 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdru kkerij

H. A. N. Roelunts

Schiedam

t

‘t

KASSIERSINSTEI.UNG

– OPGERICHT IN 1806

HEERENGRACHT 179 S AMSTERDAM.0

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 30 JUNI 1950

Kas, Kassiers en Daggeldieningen

……….
f

13.084.84388
Nederlands Schatkistpapier

……………….
..541.092.393,34
Ander

Overheidspapier

………………….
..8.249.424,31
Wissels

………………………………
‘,,

1.127.589,98
Bankiers in Biiinen- en Buitenland

……….
..

25.693.904,47,
,

Effecten

en

Syndicaten

………………..
..4.180.884,35
ProlongatiOn en Voorschotten tegen Effecten
..

.
13.864.338,44
Debiteuren

……………………………
,

136.625.519,-
Deelnemingen (mei. Voorschotten) …………
..10.219.748,38
Gebouwen……………………………..
3.500.000,—
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen ….
..795.489,31

758.434.135,46

Kapitaal

………………………….

.
.

f

44.800.000,-
Reserve

………………………………
..15.500.000,-
Bèuwreserve

…………………………
..2.000.000,-
Deposito’s

op

Termijn

…………………
..97.300.246,29
Crediteuren ……………………………..
584.826.21 9,53
Door

Derden

Geaccepteerd …………………
1.093.218,07
Kassiers en ger’omen Daggeldleningen

……
..1.073.747,48
Overlopende Saldi en Andere Rekeningen

……
41.045.214,78
Reserve voor Verleende Pensioenen

………..
..

795.489,31

Annonces voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 17 Juli a.s. in het bezit te

zijn.van de administratie, Lange Haven
141,
Schiedarn

1•

ASS 0
C11TIE. CASSA

got
tiflizt

ESTABLISHED 1878

An Independent
Journal of Finance

and Trade

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED, ‘JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most
complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

*.

AnnuaÎ subscription rate: (post free-

to include all supplements)
£ 3:2:6

(fi 33,40)

LONDON: 61 CMÏHO1V STX EET, E.C. 4

12 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

551

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

J)r
A. Vondeling;
Het Landboun’-Egalisatiefonds.

iJit talrijke recente publicaties blijkt, dat daarin de geld-
middelen van het Landbouw-Egalisatiefonds nog als steun

aan de agrarische bedrijven worden beschouwd. Eigenlijk
is dit na 1939 al niet mcci’ het geval geweest. De hoge na-
.delige saldi van het fonds zijn niet ontstaan door hetgeven.

van ‘steun aan igrarische bedrijven, maai’ door het subsi-

diëren van de consument. De vooroorlogse steun, die de
landbouw per jaar via het fonds ontving bedroeg f 166

mln (19334940); de na-oorlogse steun aan de consument
was gemiddeld f 440 mln per jaar (1945-1950). Aan de hand van enkele voorbeelden wordt duidelijk gemaakt,
hoe de Regering het fonds gebruikt als instrument bij haar

sociale en economische politiek.’lLet huidige karakter van

irijzen-egalisatiefonds springt daarbij naar voren. Voor de
gezinnen met een inkomen van f 40—f 70 er week wordt
het in 1950 genoten subsidie op 4 â 7 pCt van’ dat inkomen

geschat. Aangezien prijsverlagingen itt de voed ingssector
in het komende jaar niet waarschijnlijk zijn, betekent

plotselinge afschaffing of sterke vermindering van de sub-

sidies onherroepelijk een algemene eis tot loonsverhoging.

Mr H. Fortuin, De Hooge Raad en de ‘orije Rijn.

De laatste jaren hebben een streven doen zien om de
vrijheid van scheepvaart op de Rijn, voorgeschreven in
dè akte van Mannheim, in te perken, indien zulks met het

nationale belang strookt. De Hooge Raad heeft zich Jn
het arrest van 28 Maart jI. opnieuw uitgesproken over de
vraag, wat onder vrijheid van scheepvaart op de Rijn is_te
verstaan, inn. over de vraag, of, de prijsvoorschriften inge-

volge de Prijsopdrijvings- en Iiamstervet ook toepassing
mogen vinden bij scheepvervoerovereenkomsten op’ de
Rijn. De Ilooge Raad nam – overigens zonder bewijsvoe-
ring..— aan, dat bepalingen, die cle vrijheid om overeen-
komsten te sluiten aan banden leggen, niet goacht kunnen
wordei inbreuk te maken op de vrije vaart: Schr. hier-
tegenover betoogt, dat bedoelde prijsvoorschriften een be-
lemmering van de vrije vaart medebrengen en als zodanig
in strijd zijn met de Rijnvaartakte. De inperking van de
vrijheid kan volgens schr. alleen geschieden, wanneer zij
in de Rijnvaartakte is voorgeschreven of nodig is om der

wille van de algemene veiligheid.

Ir J. G. Vehuink, De onln’ihkeling aan onze pluimaeestapel.

Onze pluimveestapel is eerst in de twintigste eeuw een
rol van betekenis gaan spelen. Tot 1907 was de eieren-
invoer groter dande -uitvoer, daarna, nam de laatste steds meer in betekenis toe. De maatregelen ter bestrijding van
de moeilijkheden, die de pluimveehouderij gedurende de

– crisisjaren – o.a. dooi’ de daling vân de export naar Enge-
land en Duitsland – ondervond, hebben goed gewerkt;
na 1933 nam de eierenexport weer toe. Met het uitbreken
van de tweede weréldoorlog kwam aan deze gunstige ont-
wikkeling een plotseling einde; hèt wegvallen van de invoer
van krachtvoeder was een ramp. De uitbreiding van de
pluimveestapel na de oorlog is niet zo snel verlopen als velen

hadden verwacht; de beperking van dc veevoederimport
treft nI. in de eerste plaats de pluimveestapel. Voor dc
export kregen de eieren eerst in 1948 weer enige betekenis.

Prof. ])r M. Ii. Tan der Valk,
Het he,stel van het Chinese

spoonaegnet.

O’ndanks vele moeilijkheden m .h ;t. hel aan nemen van
arbeidskrachten en de voorziening met materiaal, zijn ge
durende het afgelopen jaar mt het herstel Ch
van het

inese

spoorwegne t indr,ukwekkende resultaten bereikt. In het
gebrek aan materiaal heeft men moeten voorzien dooi’
materiaal te gebruiken, dat de bevolking hij het naderen
der Japannezen had verborgen, terwijl voorts uit oud ijzer
nieuw materiaal werd vervaardigd. Eerst in October werd
enige technische hulp van Rusland verkregen. Een beschou-
wing van het programma voor 1950 leert, dat aan het
stormachtige herstel een einde is gekomen; slechts weinig
nieuwe aanleg of kapitaalsinvestering zal plaatsvinden.

SOMMAIRE.

])r A. Vondeling,
Le ,,Landbouiv-Egalisatiefonds”.

Le , ,Landhouw-Egalisatiefonds” n’a plus, d epuis 1940,
le caractére d’un fonds de secours en faveur des entre-

prises agricoles. Les déficits élevés dé ce fonds sont dus auxsubventions accordées aux consommateurs. L’auteur

explique cjue le Gouvernement a iitilisé le fonds comme

Un instrument dans sa politique sociale et économique.

Son caractère actuel de régulateur des prix
y
prime. La
suppressïon ou une forte, diminution des subventions

déclinerait une demande générale, tendant• ii l’obtentïon

d’une agmentation des salaires. –

Mr H. Fortuiri,
Le ,,IIoge Raad” et le Rhin libre.

Le ,,Hdoge Raad” a statué par son arrêt du 29 mais
dernier que les dispositiôns qui limitent la liherté pour

conclure des contiats ne sont pas
it
considérer comme
portant atteinte k lalibre navigation sur le Rhin. L’âuteur
estiune que les réglementations des prix constituertt un

empêchément â Ja lihrë navigation et sont contraites h

l’Acte Rhénan.

Ir J.
G. Veidink, Le développement de chejnel de basse-cour.

Le développement de dieptel de basse-cour aux Pays-
Bas ne s’est pas accompli si vite, aprés la guerre, qu’on

avait pensé . Les restrictions k l’importation de fourrage,
une autre conséquence du manque de devises frappe
notamment en premier lieu ce cheptel. L’exportation des

oeufs n’est devenue importante, k nouveau, qu’en 1948.

Prof. Dr M.
II. van (ier
Imalk,
La ,’econstruction des chemnins

de je,’. chinois.

Malgré heaucoup de ,difficultés en ce qui concerne le
recruternent des ouvrïei’s et l’approvisionnemnt en ma-,
tériel, la reconstruction ,des chemins de fer chinois a
obtenu pendant l’année passée des résultats impressid’n-
nants. Un exatnen du programme pour l’année. 1950
indiqu e
ciu
e les i-econstructïons rapides sont term inées.
II en réiilte, d’autre pal

t, que peu de nouvelles lignes
sont prévues, et que les investissements sont limités.


SUMMARIES,

I)r
A. Vondeling,
The Jigricultural Equolization Fund.

Since the end of 1939 the Agricuitural EquJization
Fund has lost its character of a relief-fund for agricultu-
rists, its heavy unfavourable balances being due to sub-
sidizing consumers.
rçhe
writer explains how this fund is
used by the Government as an iistrument in pursuirig its
social and economie policy. Its present character of a
price-equalization fund is clearly evident. A sudden abro- –
gation ot’ strong deci-ease in sub’sidies would mean a gene-
rai demand for higher wage.s. –

1)r 11. Fortuin,
The Sup;ene Cou,t and the ‘free Rhine.

In its decision of March 28111 1950 the Supreme Court
assumdd that stipulations vhich restrict tlib freedom of
concluding agreements cannot be considered as infringing
free Rhine tiaffic. The writer points out that price regula-
tions hamper free traffic and that as such they are contrary
to the Rhine Shipping Act.

.l)r J. G. Vehlink,
J.)evelopmnent of the iVethe,londs poultry
populat ton.

The post-war development of the poultry population
has not heen
50
rapid as had heen expected by inany l)eôple.
Restricteci feed iniports on account of a sltortage of foreign
exchange ptiinarily affect the poultry industry. Not until
1948 did egg exports
get
more important again.

Prof. Dr M. 11.
van der Valk,
Restoration of the Chinese
i’ailwaym

.

.

Despite many difficulties’itl1 i-egard to securing labour
and materials, important results in the restoration of the
Chinese railways were obtained during the past year. The
1950 prôgramme shows that the stormy restoration has
come to an end and that thre vïil be only very little new
construction or capital investmen t.

1

1

552

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1950

HET LANDBOUW-EGALISATIEFONDS.

De gewijzigde begroting van het Landbouw1ga1isatie-

fonds voor het dienstjaar 1950 bevat een interessante

bijlage-De Regering heeft namelijk een poging gedaan de
beide hoofdfuncties van het fonds uiteen te rafelen om
duidelijk te maken in hoeverre de landbouw wordt ge-•

steund en l.oe groot het bedrag is van de consumenten-

subsidies. liet voor velen ongetwijfeld verrassende resul-

taat van deze splitsing is, dat de landbouw bijna f6 mln

meer bijdraagt tot liet fQnds dan hij er uit ontvangt, terwijl

de Nederl.ndse consument ruim 1 242 mln via het fnds

uit de Söhatkist ontvangt, zodat het uiteindelijk tekort
op f 2361 mln wordt begroot. Ddze uitkomst mag verras-

send kenoemd worden, •omdat’de overgrote meerderheid
van het Nederlandse volk

stellig nog in de mening verkeert,
dat het Landbouw-Egalisatiefonds dient om de boeren en

tuinders te steunen. Deze vergissing is begrijpelijk, ook

al heet het fonds niet meer L(ndbuwCrisisfonds, doch

sinds 1 Januari 1948 Landbouw-Egalisatiefonds. Wat is
namelijk het geval? – –

1-let Landbowv-Egalisatiefonds (bij afkorting LEF.)

vindt zijn wettelijke basis in de Landbouw-Crisiswet 1933,

een wet ,,tot liet treffen van bijzondere maatregelen in het
belang van den Landbouw”, zoals o.a. in de consids

van art. 2 luidt: ,,Ten behoeve van
steun aan den Landbouw wordt een fond.ie”i

is dus geen andere ôonclusie
mogelijk, dan dat uit het fonds de agrarische bedrijven

worden geholpen. Van consunientensubsidies is nerg4ns
sprake, noch in de Landhouwcrisiswet 1933, noch in enige

andere wettelijke bepaling. Het lijkt de moeite waard om
deze constructie eens dp zijn juridische kwaliteiten te
onderzoeken. De geldmiddelen -van het fônds wordeb

immers voor heel andere doeleinden gebruikt dan volgens
de wettelijke grondslag de bedoeling is, en heus niet alleen

in 1950 zoals ik hierna nog hoop duidelijk te maken. liet vermoeden is bij ons gerezen, dat het verlenen van steun

uit het L.E.F. aan de consument in plaats van aan de

‘producent, met een beroep op het Voedselvoorzienings-
besluit te rechtvaardigen zou zijn. Dit besluit uit de bezet-

tingstijd geeft uitermatë ruime bevoegdheden aân de

Overheid, maar wij hebben daarin niets kunnen vinden
dat leek op een machtiging om de middelen van het fonds
te gebruiken tot steun van de consument. Ook artikef 11,
luidende: ,,Alle inkomsten cru uitgaven, uit dit besluit

voortvloeiende, komen ten bate dan wel teit laste van het
Fonds…….lijkt mij een te smalle basis.

Het leek wenselijk even de juridische kant naar voren
te halen om een verklaring te vinden voor liet feit, dat niet
alleen de man in de straat maar ook wetenschappelijke
onderzoekers blijkbaar op een dwaalspoor zijn gekomen.
Uit talrijke recente puhlicties blijkt namelijk, ‘dat daarin
de geldmiddelen van het L.E.F. nog als steun aande agrari-
sche bedrijven worden beschouwd. Eigenlijk is dit na 1939

alniet meer liet geval geweest. In de hezettingstijd, toen er
een grote schaarste was aan voedingsmiddelen en met
kunst en vliegwerk werd geprobeerd de prijzen laag te
houden was de functie van het L.E.F. zeker niet de land-
bouw te steunen. Door middel van gelden uit het fonds
werd de productie in een bepaalde richting gestuurd, terwijl
tegelijkertijd een zeker evenwicht in de prijzen van de
verschillende gedistribueerde levensmid delen werd gehand-haafd.

Doch ook ria de bevrijding zijn de hoge nadelige saldi
van het Landbouw-Egalisatiefonds niet ontstaan door het
geven van steun aan agrarische bedrijven maar door het
subsidiren van de consument. De prijzen die de agrarische
producenten in Nederland ontvingen waren in de meeste
gevallen aanzienlijk lager dan de prijzen van de gpïmpor-

teerdru voedingsmiddelen. De Regering heeft dit ook harer-
zijds vele malen erkend, zotel sclriftelijlc ,als mondeling
in het verkeer met de volksvei’tegenwoordiging. Een

sprekend voorbeeld is daarvan te vinden in de discussie,

die plaats had in het laatst van 1947 toen de Regering

voorstelde het woord Landbouw-Crisisfonds te ver-

vangen door Landbouw-Egalisatiefonds.• In liet Vet-slag

var het onderzoek in de afdelingen gaven zeer vele

leden te kennen, dat hen de nieuwe naam niet

kon bekoren, juist in verband met de gewijzigde functie
vah het fonds. De namen ,,Prijzenu-Egalisatiefonds” en
,Consu m entensteunfonds” achtten velen beter. De Regering

antwoordde hierop o.a. als volgt: ,,De ondergetekenden

geven toe, dat de nieuwe naam van het fonds niet geheel

bevredigend is; zij geven echter aan deze naam de voor-

keur boven die, welke in het Verslag worden voorgesteld.

Bovendien achten de ondergetekenden… de mogelijkheid,
dat de prijs der landhouwproducten weer gesteund zal
moeten wordén, niet uitgesloten”
1).

Een jaar,
]ater, in November 1948, nadat kort te voren

een godeeltevan de subsidies was afgeschaft, welke maat- -.

regel werd gevolgd dbor een compensernde loonsverhoging

voor een gedeelte van de consumenten (de .zgn. Joekes-
guJdea) werd de opvatting vait de Regering nogmaals

duidelijk samengevat in de volgende woorden
2
1:

Het verheugt de ondergetekende, dat vele leden begrip
tonen voor de veraidering in karakter van het Landbouw-

Egalisatiefonds en er de nadruk op leggen, dat de voor-
stelling, als.zouden de subsidies uit dit fonds steun voor

de landbouw ten doel hebben, onjuist is. Uit dit fonds

zijn gedurende ‘de laatste jaren in hoofdzaak de middélen

geput om de prijzen, door de Nederlandse consument voor
agrarische producten te betalen, op het gewenste niveau
le handhaven”. .

T4it een en ander zou men mogen concluderen, dat mis-
verstanden over de functie van het L.E.F. bij nauw-
keurige l)estudel’ing vrijwel uitgesloten moeten worden

geacht, Aanstonds zal blijken, dat dit in genen dele het

geval is, hetgeen daarom zo betreurenswaardig is,,omdat
als gevolg daarvan ook de consequenties van een even-

tuele afschaffing van de prijzensubsidies (Benelux!) niet

worden begrepen. In welke mate het misverstand ook in
de wetenschappelijke wereld verbreid is moge uit het vol- –
gende blijken.

Dr B. van den Tempel schrijft bijv. in een overigens
degelijke studie ): ,,Zeker zal steun ook in de komende
jaren moeten worden verstrekt, indien men de landbouw – w’aaronde,r hier de veeteelt, de tuinbouw, enz. worden

begrepen – voor grote schade, vaak zelfs-de ondergang,
wil behoeden”. Ook op andere plaatsen blijkt, dat de
schrijver de positie van de Nederlandse landbouw niet
kent, waarschijnlijk mede ten gevolge van liet verwarring

wekkende Landhouw-Crisisfonds.

Geldt voor Van den Tempel ook nog het excuus, dat de
situatie in 1946 veri’e van overzichtelijk was, voor de hoog-
leraren, die in 1948 in Rotterdam béschouwingen hielden
over de Rijksbegroting, telt deze verontschuldiging niet
4
).
Toch meen ik, dat ook zij, althans ‘de professoren Smeets,
Tinbergen en Koopmans, een verkeerd licht werpen op de
functie van het LEF., hoe onwaarschijnlijk mij dit eèrst voork-,vain van onderzoekers, die zo dicht aan de bron
zaten.
De opvattingen van Smeets
5)
zijn niet helemaal duide-
lijk, daar hij zowel spreekt van de l)rijSsubsidies op land-
houwproducten, als van subsidies op strikt noodzakelijke

levensmiddelen. In liet recente proefschrif t van zijn leerling
Schouten
6)
lees ik echter:’ ,,Ook wat de overheidsuitgaven

‘) Wijziging :randbouw-cnisiswet
1933
Zitting
1947-1948. Stuk
645,
no.
4
en
5.
– ‘) Begroting bandbouw-Egalisatiefonds
1949.
Stuk
1000 C, no. 6. Zie
ook Stuk
846,
no.
7, hlz. 2. –
Dr
B.
van den TemDel: Ordening als socialistische etappe”,
1948. 131z. 23, 98
en
M.
‘) De Rijksbegroting. Rotterdam
1949.
‘) Prof. Dr
Al. J. IE.
Smeets,
51′,.. 9, 20
en
26.
In het artikel
Aantekeningen over de theorie der belastingen”, Maandschrift
Economie, Juni
1950,
sehrijft hij over— ,, subsidies, rechtstreeks
‘bestemd voor het bedrijfsleven” – op bIs.
462.
‘) D.
B.
S.
Schouten ,,Ovcrlleidsîinanei0n in de volkshuislsou. ding”. Proefschrift Tilburg
1950. BIs. 103
en tabel 2..

12 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

553

betreft is een sterke groei te constateren. Duidelijk spreken

uit de tabel cle to’eneming. van de sociale voorzieningen
aan gezinnen (overged lagen inkonions
n
bijdragen aan

sociale fondsen) en de subsidies aan bedrijven (op voedings-
middelen en kolen)”. Uit het feit dat de promoQr, Prof.

Smeets, blijkbaar geen bezwaar had tegen deze opvatting
over het LEF. mag dunkt mij worden geconcludeerd,
dat ook hij hem geen juist begripbestaat ovdr de aard

ail de subsidies. –

hetzelfde kan worden gezegd van rri
n
bergen
7).
In zijn

Begrotingen van de Nederlande volkshuishoudingen
(Expiditatierekeningen van 1948 en 1949) staan de saldi
van het L.E.F. onder het hoofd ,,Subsidies aan bedrijven”
en niet onder ,,Overgedragen inkomens aan gezinnen”.
-Ook Schouten gebruikt dzelfde indeling, die naar onze

mening besliL onjuist is. – –

Koopmans, in zijn voordracht- over het beroep van de
Overheid op het nationale inkomen, rangschikt de prijs-
subsidies eveneens onder de betalingen van de Overheid

aan een groep van particuliere huishoudingen
8).
Naat

zijn mening dienen de bedragen uit het L.E.F. niet voor

het bevredigen van collectieve behoeften. Ook bij Koop-

mans vinden wij dus hetzelfde hardnekkige misverstand
9).

Uit de gewijzigde begroting voor 1950 blijkt immers,
dat er ook op dit moment nog subsidies worden gegeven
uit het L.E.F. op de prijzen van brood en graanderivaten
(bijv. gort., havermout, maizena), suiker, koffie, melk,

margarine, hak- en braadvet en spijsolie. liet is stellig niet
te houd gesproken, wanneer wij beweren, dat alle Neder-
landers van deze subsidies profiteren; misschien de zuige-
lingen niet, doch ook daarover valt te twisten. Bovendien
zijn de subsidies waarschijnlijk vrij gelijkmatig verdeeld
over de verschillende inkomensklassen. De groep met lage
inkomsten profiteert meer van de subsidies ,op brood en
margarine, doch daar staa:ttegenovei dat de gezinnen met hogerenkomens meer melk en suiker gebruiken. De prijs-
subsidies komen aan
de
Nederlandse consument ten goede
en hebben een volkomeii collectief karakter, op dezelfde
wijze als bijv. de uitgaven voor de landsverdediging. In
beide gevallen krijgt de Overheid er ook iets voor terug, namelijk orde en rust.

Aan de hand van enkele voorbeelden zal worden ge-
tracht duidelijk te maken hoe de Rering het LEF.
gebruikt als instrument bij haar sociale en economische
politiek. 1-let huidige karakter van prijzen-egalisatiefonds
ïpringt dan tegelijkertijd duidelijk naar voren.

De Nedelndse- landbouw produceert onvoldoende
broodgraan om ons volk te voeden. Ongeveer – gedeelte
wordt in het buitenland gekocht. Voor deze tarwe moet
een prijs worden betaald var gemiddeld f 31 per 100 kg.
Weliswaar verwacht de Regering, dat de kostprijs vaii de
onder de ,,Wheat Agrèement” te importeren tarwe iets
beneden die prijs zal liggen, doch de prijs van tarwe, die
buiten de overeenkomst wordt gekocht, zalwaarschijnlijk
veel hoger liggen. De binnenlandse tarwe is echter veel
\goedkoper, namelijk tot 15. Augustus 1950 f 22,50 l)Cr
100 kg en daarna f 22,85
10
).

Uit kostprijsberekeningen van liet Landbouw-Econo-
misch Instituut is gebleken, dat deze prijs vooi dc Neder-
landse tarweverhouwen voldoende is om er een redelijk
inkomen uit té voi-krijgen. Daarom zijn de boeren verplicht
hun tarwe in te leveren cii ontvangen zij gemiddeld niet
meer dan de zgn. rihtprijs, een prijs, die lager is dan in do
buurlanden. De duurdeie geïmporteerde tarwe en tarve-
bloem wordt door de Overheid, die als importeur optreedt,
aan de verwerkers verkocht voor de prijs, dio zij voor de

7)
De Rijksbegroting, blz. 38 en 39.
1)
Idem, blz. 50 Zie ook blz.- 45.
‘) 1-let zou interessant zijn te weten waaronder Koopmans cle
prijssubsidies aan cle consument zou I-angschikh

e11;
bij’de ,,transfer
expenditure” volgens zijn definitie op blz. 53 of hij cle ,,rcal expen-
diture’
O)
Mededelingen. Oi-gaan van de Stichting voor dc Landbouw,
10 Maart 1950.

binnenlandse tarwe moeten geven,, dus de richtprijs -f-
handelsmarge + transportkosten, in totaal ca f24
1)01′
100 kg. 1it betekent dat er uit liet L.E.U. ruim 143 mln

moet weiden hijgepast.
rLegenover
deze uil;gavo. slaan

bijna keen inkomsien, namelijk slechts. f250.000, -die

worden verkregen door het leggen van ecn heffing op de

uitvoer van producten, die gefabriceerd zijn met gesub-

sidieerd tarwemeel. De, buitenlandse afnemer van deze
producten hptaalt daardoor voor de tarwe, (Iie er in -zit,
niet de lage Nederlandse pl-ijs maar – de hogere wereld-
marktprijs. Hoe een en ander precies in zijn werk gaat is

te lezen in een voortreffelijke L.E.I.-nota
11).
Uit die nota blijkt, dat de Nederlandsé Regering-in nauwe samen-
w’erking met liet bedrijfsleven heel wdt mans is op liet

gebied van marktordening.

Grote bedragen vorderen ook de subsidies op de prijzen
van koffie en suiker. De karakterisering van deze subsidies geeft geen moeilijkheden. De koffie, die in de tweede helft
van het jaar al worden gedistribueerd, is veel duurder dan

tot nu toe. Om de spanning tussen lonen en prijzen niet
nog hoger op te voeren-wordt de koffie voor huishoudelijk

gebruik voor de oude prijs verkocht. 1-Jet nadelig verschil

legt de Regering er uit het L.E.F. bij. –

De situatie tav. de suiker is weer anders. Voor de bieten-
oogst van dit jaar is een garantioprijs gesteld van f 42,50
per 100 kg suiker. De “consument betâalt’ echter minder
dan overeenkomt met deze prijs + de accijns op suiker.

liet verschil is f 8,70 per 100 kg, dat uit-het fonds wordt
bijgepast. –

Over deze suikersubsidiè valt nog meer te zeggen. De
Regering, en vooral de beheerder van het LEF., hoopt
namelijk, dat het nadelig saldo zal kunnen vervallen,
indien v56r de aanvang van de nieuwe oogst, liet plan om

de suikeraccijns te verlagen tot uitvoering is gebracht.
Een wijziging in de consumenten- of de producentenprijs
zal deze accijnsverlaging echter niet mogen hebben, want zou de winkelprijs wdrden verlaagd dan is een vergroting
van de consumptie te verwachten. Dat is ongewenst omdat
de binnenlandse productie zo’n ergrote vraag niet op
kan vangen, hetgeen import mee zou brengen, die met
dollars moet .worden betaald. Maar ook de producenten-
prijs, die aan de hand van kostprijsberekeningen is bepaald
mag niet stijgen, want dat zou een uitbreiding van liet
bietenareaal tengevolge hebben, hetgeen daarom alleen
reeds ongewenst is, omdat de suikerfabrieken iaan liet
plafpnd van hun verwerkingscapaciteit zitten. Een mooi
staaltje van productie-
1
comsumptié- en marktbeheersing, in dit geval vergemakkelijkt doordat de wenselijk geachte
binnenlandse consumptie precies overeenstemt met de
productiecapaciteit van de Nederlandse beeti’ortelsuiker-
fabrieken –

Ook het geïmporteerde veevoer wordt tegèn een lagere
prijs dan 11e inkooppri,js aan- de veehouders verkocht.
De redenen hiervoor zijn gelegen in de wens het binnen-landse veevoer, voor zover dat wordt verhandeld, op een
prijs te houden,’ die ongeveer overeenkomt met de kost-.
prijsr Ook om de binnenlandse tarweprijs te kunnen hand-
haven, zow’el als om de veehouderijproducten niet duurder
te ,inaken voor de Nederlandse consument ‘dan \’iôr de
devaluatie, wordt liet geven van toeslagen op de prijs van
geïmporteerd veevoer wenselijk geoordeeld. 13ij de export
van op-deze.wijze gesubsidieerde veeteeltproducten werden
door heffingen de ontvangen toeslagen weer afgeroornd.
In de huidige situatic bestempelt de Regering de subsidies
01) veevoei

dan ook terecht als ten goede komend aan de
binnenlandse ‘verbruiker van veeteeltproducten, zoals
zuivel, vlees en eieren. – , –
Fliermee menen wij voldoende duidelijk te hebben ge-
maakt hoe de Regering het Landbouw-Egalisatiefonds
hanteert als een machtig maar toch verfijnd werktitig hij

1)
:Landbouw-Econonisci Instituut:,, Beschrijving en analyse van
cle huidige markt-
011
prijspolitiek op het gebied van de Nederlandse
Indbouw”. Nota no 59.
01

554

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1950

de realisering van éen groot stuk van haar sociale en land-
bouwpolitiek.
rr
ens
l
o
tt
e
nog iets over de kwantitatieve zijde van het
L.E.F Tussen 1933 en 1940 dienden de middelen van het

fonds vrijwel ,uitsluitend tot steun van _het landbouw-
bedrijf. De inkomsten van ‘het fonds bestonden hoofd-

zakelijk uit heffingen op de prijzen van voedingsmiddelen,

die dus door de consumenten ,iverden opgebracht. De

Schatkist kwam er niet aan te pas; per 31 December 1939

was het batig saldo van het fonds f 51 mln.
– De steunbedragen, die het Nederlandse agrarische

bedrijfsleven in die jaren langs deze weg ontving, willen

wij nog even in herinnering brengen, omdat zij als zodanig

bij mijn weten hooit zijn gepubliceerd. Minderhoud
12)

vermeldt, dat de inkomsten van het Landbouw-Crisis-
fonds, die tot steun aan de land- en tuinbouw dienden,
per jaar omstreeks f 200 mln bedroegen. In feite i’aren de
uitgaven :

in 1934 – f 198 mln

1937 — f 149 mln

1935 – T 194

1938 – f 124

1936 – 1192

1939 – f130

Of de crisismaatregelen ook nog indirecte steun voor de landbouwbedrijvèn hebben betekend is niet te berekener).

Zowel het Centraal Bureau voor de Statistiek
13)
als Vos
14)

hebben er zich niet aan gewaagd. Hoe men destijds ook
over de landbouwsteun mag hebben gedacht, achteraf
bezien is hij voor ons volk een zegen gebleken doordat

het productief vermogen van de landbouw aan de voor-

âvond van de oorlog ongeschokt bleek
15)

In de zes genoemde vooroorlogse jaren was liet gemid-

delde bedrag van de landbouwsteun f166 mln per jaar.
1-let is wel- interessant er aan te herinneren dat Colijn de
totale steun, die de Nederlandse industrie in die jaren
ontving (door middel van contingenteringen en invoer-

rechten) eens op f160 mln per jaar heeft getaxeerd
16);

maar er zijn ook berekeningen, die tot een lager bedrag.
komen
17)

Zoals in de aanvang werd betoogd zijn de subsidies uit

het L.E.F. sinds het uitbreken van de oorlog tot de dag
van vandaag als steun aan de consument te beschouwen.
Daarnaast zijn de prijzen, die de agrarische producenten

voor hun producten in die periode zouden hebben kunnen
bedingen. zonder straffe overheidsmaatregelen niet te
berekenen, evenmin als in, het tijdvak 1933-1940. Meet-
baar is alleen de steun, die via het fonds is gevloeid. De
-tekortenvan het fonds, die uit het rijksvermogen zijn

aangevuld, hebben achtereenvolgens bedragen
18
):

1940 – S 5 mln

1946 – f 423 mln
1941 – f 35

1947 — f 494
1942 – f 14 ,,

1948 – f 500
1943 – S 71 ,,

1949 – t 240 ,,

(voorlopig)
1944 – f133

1950 – f 237
,,

(begroot)
1945 – 1514

Het totale bedrag van

de zichtbare con.sumentensteun
in de periode 1940-1950 is derhalve bijna f 2.700 mln,
waarvan omstreeks f 2.200 mln in de vijf na-oorlogse jaren is besteed. Per hoofd van de bevolking wordt dit gemiddeld
f45 per jaar
10
). –
In liet thans lopende jaar zijn de subsidies op f 231 per

It)
Pr’of. Dr G. Minderhoud, Crisis en Crisiswetgeving 1930-1940.
1-looftistuk XX van het verzarnelwerk ,,Geschiedenis van den Ne-
mlerlandschen landbouw

1795-1940″. Blz. 517.
) Centraal Bureau voor de Statistiek ‘liet aandeel van enkele
indirecte belastingen en landbouwcrisisheffingeu in de gezinsuit-
gaven”, 4939.
lilz.
7 ei’ 8. –
“) Ir F1. Vos: Enige kwantitalieve onderzoekingen over (te betrek-
kingen tussen overheidsfinanciën en volkshuishouding”, -1946. Biz. -106.
“) Dr 11. 31. Ilirsclifelcl :,,Actieve economische politiek”, 1946.
BIz.

133 cv. –

1)
Koninklijk Nederlandsch Landbouw-Comité:,, Ordening en
landbouw”. Rapport 1938.
Blz.
26.
17)
P. A. Blaisse: De Nederlandse handelspolitiek”, 1948.
Blz.
176, 191 e.v.


“) Deze cijfers voor 1946, ’47, ’48 en ’49, die aan de bron
i’.ijn verkregen

t
, wijken ten dele aanzienlijk af van die vermeld in
lie
Statistisch Zakboek 1949.
“) Dit bedrag kohit ongeveer neer op 7 S 8 pCI van het inkomen
in de gezinnen met lage verdiensten. In 1938 maakten de crisis-
heffingen in deze groep
3*
pCt van het loon uit. (Berekening CBS.,’
zie noot 13). Zie ook Economisch-Statistisch Maandbericht van 28
Februari 1936,

hoofd van de bevolking begroot. 1-let totale bedrag maakt

ongeveer 3 pCt van de dit jaar uit te betalen lonen en
salarissen uit. Een oppei’vlakkige berekening, leert ons

verder, dat- doze subsidies tussen de 4 en 7 pCt uitmaken

van de gezinsinkomens van de grootste groep van loon:.

ti’ekkers, namelijk die met een inkomen van 1 40 tot f 70

per week.Me samenstelling en grootte van het gezin,’even-

als het ‘menu (wit-»of bruinbrood, boter of margarine,
thee of koffie, weinig of veel suiker en melk) zijn op het

percer’itage uiteraard van grot6 invloed. Zou plotseling

een einde worden gemaakt aan de subsidiepolitiek dan

betekent dit een reële loonsverlaging in een doorsnee gezin
van 4 personen met een wekélijks inkomen van 1 70 of

minder, eeit verlaging,die in de buurt van 5 pCt zit, tenzij

de kosten van levensonderhoud in dezelfde mate en binnen –

een zeer korte periode zouden dalen. Dit laatste lijkt ons

wat de voedingssector betreft (waarin
3/
van de gèzins-

liitgaven vallen) hoogst onwaarschij nlijk.

Gaan wij de belangrijkste subsidies na, dan tref t, ons

eerst de grote kloof tussen cle prijs van inheemse en bui-

tenlandse tarwe. De prijs van de Nederlandse – tarwe ‘is
pas weer vooi’ een jaar vastgesteld, terwijl van de prijzen

van de in te voeren tarive, die welke onder de tare-over-

‘eenkomst vallen, waarschijnlijk de meest aantrekkelijke

zullen zijn; veel keus zal ons trouwens wel niet gelaten

zijn. Een enigszins aanzienlijke daling van de prijzen van

ingevoerde tarwe is dus niet waarschijnlijk. Vermoedelijk
kan,van de gesubsidieerde veevoerprijzen hetzelfde worden

gezegd. /

Een daling van de suikerprijs is niet te verwachten; de

redenen zijn hiervoor reeds genoemd.

liet subsidie op deconsumptiemelk bedraagt ruim 3 cent

per liter bij een vetgehalté van 2,5 pCt. De producenten-
prijs is tot 1:Novembei’ a.s. gegarandeerd. Gezien de stijging

van productie en .productiviteit is het niet uitgesloten,
dat de Regering de garantieprijs na die datum, gelet op

de kostprijsberekeningen van liet L.E.I., i’eei’ met een
cent per kg zal verlagen. Bij gelijke consumentenprijzen,

zou dit liet. fonds met f10
it
15 mln ontlasten.

De jongste berichten omtrent de wereld-vetpositie

luiden, dat het aanbod nog steeds kleiner is dan de vraag
20).

Dat was tenminste de mening op het congres van de inter-nationale vereniging van eigenaren van olieperserijen. liet
– lijkt dus niet waarschijnlijk, dat de prijzen zullen dalen.
Over het toekomstig verloop van de koffieprijzen staan

ons geen gegevens ter beschikking.

Een en ander samenvattende menen wij te mogen zeg–‘ gen, dat in het eerstkomende jaar het prijsniveau van ge-
subsidieerde voedingsmiddelen weinig of niet zal dalen.
Afschaffing van de subsidies betekent dus hoogst-waar-,
schijnlijk een vrij aanzienlijke verlaging van het reële

loon. Aangezien de kosten van levensonderhoud en het
absolute loonniveau nog niet w’eer liet evenwicht hebben
bereikt van vlak vôôr de devaluatie – er was tot voor
kort nog een verschil van 21 pCt, terwijl een verdergaande
verhoging van het belastingvrije minimum dat wordt/
voorgesteld – ter compensatie van o.a. de huurverho-
ging – geen baat brengt aai’t de gezinnen met kleine in-‘
komens, is aan een eis tot loonsverhoging bij afschaffing op korte termijn van’de subsidies niet te ontkomen. Voor
velen die een onjuist begrip hebben van het huidige ka-
i’aktei’ yan liet Lanclbouw-Egalisatiefonds zijn deze, cons-
quenties misschien enigermate verrassend.

Tot slot moge ik de volgende.conclusies geven waartoe
een beschouwing van de gewijzigde begroting van -het
Londbouw-Egalisatiefonds voor het dienstjaar 1950 mij
aanleiding gaf:

a. de naam en de wettelijke grondslag van het L.E.F.
zijn niet in overeenstemming met het karakter dat dit
fonds sinds 1940 heeft. Het is een sociaal fonds waaruit

10)
N.R.C. van 17 Juni JI.

12 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

555

indirect steun wordt verleend aan alle Nederlandse con

sumenten;

het misverstand over de aard van de subsidies
Op

levensmiddelen heerst ook sterk in de na-oorlogse econo-

mische en fiscale literatuur;

met behulp van het L.E.F. heeft de Overheid tevens
een ingevikkeld, maar nauwkeurig werkend systeem van
prijs- en marktordening opgebouwd 21);

de vooroorlogse steun; die de landbouw per jaar

via het fonds .toen nog Landbouw-Crisisfonds geheten —

ontving bedroeg f 166 mln (1933-1940); cle na-oorlogse

sfeun aan de consument was gemiddeld f 440 mln jer jaar (1 945-1950) liet eerstgenoemde bedrag betaalde

de cohsiiment via hogere prijzen van een aantal voedings-

middelen; de na-oorlogse subsidies zijn daarentegen via
Schatkist en fonds door de belastingbetalers betaald of

zullen wellicht door deze categorie worden betaald (toe-

genomen rijksschuld) ;.
voor de gezinnen met een inkomen van f 40—f 70

per week wordt het in 1950 genoten subsidie op 4 i. 7 pCt

van dat inkoffien geschat. Aangezien prijsverlagingen in de voedingssector in het’komende jaar niet waarshijnlijk

zijn, betekent plotselinge afschaffing of sterke vermin-
dering van cle subsidies onherroepelijk een algemene eis
tot loonsverhoging.

Leeuwarden.

/

i)r A. VON1)ELÏNG.

”) In \Vcst-DuIlslancl iS 01) 22Augustus 191
j
9 cle wet op cle vast-
stelling van ,,AuSgleiclkbctr3ge” afgekondigd. Het in deze wei Ont-
wikkelde stelsel vertoont gelijkenis met hel onze.
Zie:
,,Landbouw-
wereldnieuws’ van 17 April 1950.

DEHOOGE RAAD EN DE VRIJE RIJN
1),

De laatste jaren hebben een streven doen zien ‘om het
met de vrijheid van scheepvaart, voorgeschreven in de
akte van Mannheim,- niet zo nauw te nemen om die vrij-
huid in te perken, indien zulks met het nationale belang

— of het vermeende nationale belang, al naar men de
dag van heden dan wel die van morgen in ogenschouw
neemt — strookt. Men denke o.a. aan de zgn. ,,stop”
bij Lohith en het zg’n. ,,inncrdeutsche” verkeer
2
).
En nu heeft opnieuw ons hoogste rechtscollege zich over
de vraag, wat onder vrijheid van scheepvaart op de Rijn
is to verstaan, moeten uitspreken. Nu niet als in de der-
tiger jaren over de vraag, of de eveiii’edige vl’achtverde-
ling
01)
de Rijn van toepassing zou kunnen zijn, doch
over deze, of de prijsvoorschriften, gegeven ingevolge
de Prijsopdrijvings- en 1-lamsterwet, ook’ toepassing mo-
gen
,vinden bij seheepsvervoerovereenkomsten op de
Rijn.
In hoger beroep is deze zaak berecht door de
1)1v.
Econo-
mische Politiei’echter bij de Arrondissemen ts-Rechtbank
te Rotterdam. In zijn vonnis
3)
komt althans de vrijheid
van scheepvaart ei’ goed af. -Het ging om het volgende.

Een makelaar in scheepsvrachten moest zorgen voor
het doen vervoeren van een scheepslading in Rotterdam
aangevoerd papierhout naar Renkum. Slechts vo9r een
klein gedeelte kon tegen de

voorgeschreven vrachtprijzen
scheepsruimte worden verkregen. De schippers van gro-
tere schepen met een tonnage van 200 tot 1.000 ton
en hoger — waren in verband met de lage w’aterstand
en de daarmede verband houdendé onvermijdelijke wan-

ruimte niet bereid tegen het vastgestelde tarief te varen.
Daarop’ slaagde cle scheepsbevrachter er in de nodigc
scheepsruimte te charteren, doch zonder tussenkomst
van de Bevrachtingscommissaris en tegen vrachttarieven,

‘)
Arrest van 28 Maart 1950.

– –
‘) Zie artikelen, in het ,,Algemeen Ilaiiclelsblad” van 25 en 30’
November en 3 en 10 December 1949 en in cle ,,Nieuwe Rotter-
clamse Courant” van 29 April en 6 Mei 1950.
) Dit vonnis is, voor zover mij bekend,
1og
niet gepublicercl, doch is mij door de plv. Economische l’olilierechler welwillend in
afschrift toe gezonden.’

die ruim 30 pCt boven het toegelaten tarief uitkwanen.

Verdachte heeft er zich op beroepen, •dat, indien niet
voor de nod
.
ige scheepsruimte gezorgd was, het werk-

volk en de hijskranen stil zouden komen te’staan en de
zeeboot een langere lostijd zou hebben gekregen, terwijl
een en ander uiteraard grote kosten met zich zou brengen.

Verdachte achtte zulks economisch niet verantwoord.
De plv. Economische Politierechter achtte het ten laste
gelegde feit niet strafbaar en volgde daarbij de motivering
van de 1 [ooge Raad, gegeven in zijn arresten van 17 De-cember 1934 4).
Volgens artikel 1 der herziene Rijn-
vaartakte wordt op het aldaar aan’gegeven watergebied
het recht van vrije vaart gegeven en wel, gelijk reeds
uit de algeméen gestelde woorden van het artikel volgt,
aan alle schippers of soheepsbestuurders zonder onder-
scheid, dus ook aan hen, die uitsluitend binnen het grond-

gebied van het Rijk de vaart op de Rijn en zijn uitmon-
dingen uitoefenen. – -.

– – Hij komt tot de conclusie; dat de prijsvaststellingen

geen betrekking hebben op vervoerovereenkomsten,
welke worden gesloten omtrent vel’voer vnn goederen

– of perscnen, dat plaats heeft. uitsluitend in het waterge-
bied, aangegeven in cle Heziene Rijnvaartakte.

De Ilooge Raad behoefde zich geen zorgen te maken
over de vraag, of het tractaat door de wettelijke kracht
hebbende l’egeling betreffende de prijsvoorschriften, ter-

zijde kon zijn geschoven, aangezien het strijd tussen beide

regelingen ten enen male, en wel apodictisch, ontkende.

De Politiei’echter ging ervan uit, dat de vrije vaart

dooi’ het beperken van de contractsvrijheid evenzeer
onmogelijk zou worden gemaakt, of althans ‘belemmerd,
als door feitelijke heleii

imeringen van de scheepvaart
-en dat tot belemmeringen van de vrije vaart derhalve
– ook moeten worden gerekend maximumprijsvoorschriften,

daar deze zodanig kunnen werken, dat zij het de schip-
pers onmogelijk maken op lonende wijze hun bedrijf uit
te oefenen,’ terwijl in het onderhavige geval vervoer dan
• ook voor de vastgestelde maximumtarieven niet mogelijk
bleek. – , –

De Ilooge Raad heeft deze gedachtengang niet gevolgd
en d klok ruim honderd jaren teruggezet. hij overwoog,
dat deze bepalingen en ook andere bepalingen, die de vrij-
heid om overeenkomsten te sluiten aan banden leggen, evenals de voorschriften, die onder het begrip ,,sociale
wetgeving” worden samengevat, onder omstandigheden
de niêt tot hun oogmerk behorende werking kunnen heb-
ben, dat sommige schippers niet in staat zijn hun bedrijf

0
1
)
lonende wijze uit te oefenei, doch deze mogelijkheid,
die -bepalingen niet tot een inbreuk op de vrije vaart,
ook wanneer dit begrij in ruime zin genomen wordt, kan
stempelen. – •, –

Bovendien overwoog ons hoogste rechtscollege, dat
gezegd kap worden, dat -ter tijde van het tot stand komen
der herziene Rijnvaartakte aan de verdragsluitende partijen
een ordening van het economisch leven als hierbedoeld,
evenzeer trouwens als een goed deel van bovenhedoelde beperkingen van het recht om vrij te contracteren of van
bovenbedoelde sociale maatregelen, niet voor ‘ogen heeft
gestaan, doch hierin geen reden kan zijn gelegen voor de mening, dat zodanige ordening inbreuk zoude maken op
dat tractaat.

Het komt mij voor, dat geen van beide overwegingen
bij een nauwgeze.tte beschouwing stand houdt. Over
elk vri beide zullen hier enkele opmerkingen worden ge-
maakt. –

De Hooge Raad overwoog dus, dat de bepalingen in-
zake de naximumprijsvoorschriften geen

inbreuk maken
op de vrije vaart en zo worden wij dus opnieuw gecon-
fronteerd met die vrije vaart. De Hooge Raad geeft voor
zijn oordeel geen enkel argument, zodat deze vraag zelf-
standig moet worden onderzocht. Principieel is de vrije

N. T.
1935, blz. 5 en 11; W. v. Ii. R. No 12849.

556

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1950

vart al verdedigd door Hugo de Groot en artikel 85

van het Vredesverdrag van Munster van 1648 vrk1aarde,

dat het niet lager geoorloofd was aan de ene noch aan
de andere o’ever de ‘langsvarende boten op te houden
noch ook: van deze andere heffingen te vorderen dan die

welke men vôôr de oorlog betaalde
5
). Deze bepaling

noch een soortglijke in het verdrag van Rijswijk van

1697 had enig succes. De rechtsverfijning neemt toe en

aldus ook de inbreuken op de vrijheid van scheepvaart,

waarover hieronder nog zal worden gesproken. Eerst

in de 19e eeuw gaat men met, die vrijheid ernst maken.

To artikel 5 van lict verdrag van Parijs van 1814 wordt

zeer algemeen bepaald: ,,de scheepvaart op deJijn is

Vrij on aan niemand verboden van het punt waar hij be-

vaarbaar wordt tot aan Zee en omgekeerd”.

111
artikel 1 van het bij de Slotakte ‘van Wenen beho-
rende aanliangsel voor de’Rijn, de zgn. annexe XVI B,

wordt die vrijheid nog algemenei1omschreven: ,,De scheep:

vaart op de gehelè Rijn… zal volledig vrij zijn en’ kan

met betrekking tot de handel (sous le rapport du Corn-

rnercc) aan ‘hiernand worden verboden”. Zoals vanzelf

spreekt moeten de politievoorschriften betreffende de
scheepvaart worden opgevolgd. In de naar aanleiding
van de regeling voor de Rijn in de Wener Slotakte opge-

nomen algemene regelen voor internationale rivieren

körnt in artikel 109 eenaelfde bepaling voor. En wanneer
dan einciolijk in 1831 tP Mainz de Rijnvaartakte tot stand

komt, bevat zij in artikel 1 alweer dezelfde regeling in-

zake volledige vrijheid. In do in 1868 herziene Rijnvaart-
akte komt het eerste lid van artikel 1 te luiden als volgt:
,,De vaart op de Rijn en zijn uitmondingen van Bazel

tot in de open zee, hetzij naar beneden, hetzij naar boven,
is vrij voor schepen van alle natiën, voor het vervoer.

van goederen en personen, onder voorwaarde van zich

te gedragen volgens de bepalingen, ‘vervat in het tegen-

woordig
verdliag
en volgens de maatregelen, voorgeschre-
ven in het belang van de algemene veiligheid”. FIet tweede

lid voegt daaraan nog uitdrukkelijk tQe, dat behoudens
deze voorschriften geen verhindering hoegenaamd aan
de vrije scheepvaart zal worden in de weg gelegd.

Duidelijker kan de vrije vaart wei niet worde’h vôor-

geschreven. Deze vrijheid betekent uiteraard niet, dat
er aan de vaart geen helenimeringQn worden in de weg
gelegd; deze worden in de akte uitdrukkelijk aangegeven.

Niet een iedi’ mag varen, noch elk schip; er worden
voorschriften gegeven in het belang’ van de algemene
veiligheid. Vaste bruggen, dammen, de hydrotechnische

toestand kunnen op de vaart van invloed zijn, terwijl ook
de douanevoorschriften de vrijheid inperke’n.
Er is nog een nieuwere regeling, behorende bij de zgn.
modus vivendi van 4 Mei 1936, die e1itor niet in werking

is getreden. Daarin wordt zonder meer bepaald, dat de
scheepvaart op de Rijn vrij is en dat die vrijheid nader

wordtbepaald in deze akte. Uitdi’ukkelijk geeft dan het
slotprotocol aan, dat in de zin van deze regeling de vrij-
heid van scheepvaart beschermd nioet worden tegen de
mogelijkheid, dat voorwaardelijke of onvoorwaard elijke,
directe of i.nlirecte verbodsbepalingen deze vrijheid ,prac-
tisch opheffen.
Inmiddels had op 12 ‘December 1934 het Permanente
Hof van Internationale Justitie uitspraak ged
.
aan in

een geschil tussen Engeland en België inzake ‘de vrijheid

van scheepvaart op de Congo, terwijl op 17 December
d.a.v. onze Hooge Raad .rrest wees over de vraag,.of do
evenredige vrachtvérdeling ook op het gebied van de vrije
Rijn toepassing vond
6
). Bij de wet van’S Mei 1933, hi0u

5)
Zie de
teksten o.a. in ,,Staats- und
vOl
kerrech tliche Griindlagen
der freiert R.heinsehiffahrt”, zusanlinengesi clii, von flr
P.
Feilinann,
Base!
1917.
Zie.:
(irotii le iure lviii ac paris
Ii, 2,
par.
10, ii,
13, 14
en
15,
editie 3loihuyscn, Leiden
1919, ldz. 11,6-1 52.
) Zie ,,Publiôations cle la Geur Permanente cie
,TusLice
:Fnier-
nationale”, Série
A/B
nr
63;
,,Weekblad van het Recht” van
5
Januari
1935,
no.
12849.
Zie ook in laatstgenoemd weekblad de
beschouwingen van Verzijl, zomede Telders in ,,Economisch-Sta-
tistische Berichten” van
16
Januari
1935,
bis.
44/45,
en Fortuin
in ,,Neclei’lands Juristenblad”
1936,
bIs.
705-711
en blz.
725-731

dende tijdelijke maatregelen ter bevordei’ing van een

zoveel mogelijk evenredige vrachtverdeli’ng in de binnen-

scheepvaart (Staatsbiad 1933, no 251) werd o.a. in artikel

7 verboden het inladen in een vaartuig van goederen
voor vervoer ‘naar binnen het Rijk gelegen plaatsen, zo-

mede het vervoel’ diei’ goederen in dat vaartuig, tenzij de

bij die wet ingestelde Bevrachtingscommissie de vervoer

overeenkomst, ki’achtens welké het inladen en vervoeren
geschiedt, goedgekeurd heeft.

Ook hier wordt dus, zoals de Ilooge Raad van 1950

dit formuleert, de ‘vrijheid om overeenkomsten te sluiten
aan handen gelegd, of misschien nog nauwkeuriger de

vi’ijheïd om een gesloten overeenkomst na te komen.

In 1933 heeft de 1

looge Raad uitdrukkelijk verklaard,

dat onder ,,navigation” in artikel 1 van de herziene akte
niet slechts moet worden vei’staan hel ,,varen” der sche-

pen, maar dat daaionder – mede moet worden begrepen

het recht om deze vrijelijk –
behoudens de ‘uit de akte
zelpe eoorwloeiende beperkingen
– daartoe in te laden

en in lading te nemen. En hij voegt daaraan •toe, dat

immers reeds op zichzelf het recht van ,,vi’ije v.art”
niet veel betekenis zou hebben, indien men niet tevens

vrijelijk ten vervoer zou mogen inladen en in lading ne-
men.

Men uoel hieruit wel •tot de conclusie komen, dat de

uitspraak van de Hooge Raad in 1933 lijnrecht staat

tegonovet’ de overweging inhet arrest van 1950, dat het
duidelijk is, dat de in het vei’voerrecht van d.e oeverstaat

opgenomen bepalingen van, dwingende aard ook bij con-

tracten omtrent het vervoer op de Rijn in acht moèten
worden genomen. ‘ –

Ten aanzien van het jongste arrest spreekt misschien

het arrest van het Permanente Hof van Internationale

Justitie een nog duidelijker taal.

lIet ging over het volgende. Sinds 1925 was het Open-

bare scheepvaartverkeer op de Congô geconcentreerd

in ce ,,Unatra”, welker aandelenkapitaal voor meer dan de helft in handen was van de Belgische Staat. In 1929

opende een Brits onderdaan, Chinn, een eigen transport-

bed rij f. In verband met de inmiddels inge treden economische

crisis besloot de Belgische Regering in Jûni 1931 lot een
drastische verlaging van cle vrachittarieven hiarei” maat-
schappij en bepaalde tegelijkertijd, dat de Stat het
daaruit voor de ondermiediing voortkomende tekort zoû

dekken. Een .zodanige garantie werd aan Chinn niet ver-,

leend. Deze kon dan ook niet meer concurreren en moest
zijn, dienst staken. Het 1-lof kreeg te beslissen, of deze
maati’egelen van ‘de Belgische Reei’ing in overeenstem-

ming waren met de voor de Congo hij traciaat vastgestelde

vrijheid van scheepvaart. –

11e t 1-lol heeft met ,een meerderheid van 6 tegenoer 5
stemmen Chimin in het ongelijk gesteld, maar niettemin
gaat h(t hof er van uit, dat inpei’king van de vi’ijheid
van handel dooi’ een jui’idiek monôpolie niet is geoorloofd:
Zeer scherp wordt deze opvatting geformuleerd en
gesteund in de niinderheidsnota van de Engelse rechter

Sir Cccii 1-lurst
.
……what ,a stipulation in favour of
liberty of navigatiôn seems to exclude is the imposition
by the Government of some dii’ect obstacle in the way
of the use of the slip or of the business on which the ship
was employed, something to which the shipowner must
submit, hether ho likes it or not, something \dhich in-
terferes with his libertT”
7)
,

Deze interpretatie vSn de vrije vaart is al voldoende om in het aan de IIoogc Raad onderworpen geschil tot
een conclusie te komen, tegenovem’gesteid aan het door
hem thans gewezen ari’est. Nog grotere disci’epantie in
oordeel beslaat er ton- opzichte van de opinie van drie

in de mindei’heicl gebleven leden van het lief – zeker
niet de minsten: Anzilotti, Van Eysinga, Schücking.

Rechter Van Einga, als oud-Rijnvaartcommissarie

‘) Zie het arrest, a.w.,
N
blz,
64.

12 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

557

in het internationale rivierenrecht thuis als geen ander,
wijst er op, dat de Belgische Regering beweert, dat de

door haar. genomen maatregel ,,se mouvant dans la sphère

de la gestion de l’industrie fluviale nationale
alt
la sou-

veraineté de l’Etat est entière, ne saurait jamais être en

opposition avec la hiberté de navigatioli, qui se meut

dans une tqut aitre sphère”. Van Eysinga ontkent .ten

terkste,. dat deze onderscheiding zou berusten op het

internationale rivierenrecht, zoals zich dit heeft ontwik-

keld sinds hôt Wener Congres van 1815
8).
Hierboven is

dit. reeds kort aangegeven •en het behoeft geen betoog,
dat het arrest van Maart 1950 aldus ook bij Van Eysinga
geen instemming zal vinden. En aansluitende aan een

uitlating van de Belgische verdediger constateert hij, dat

negatief de vrijheid van vaart met zich brengt om ,,ne

rien faire qui puisse entraver la liberté effective de la navi-

gation”.

10
Zo kan onze conclusie geen andere zijn dan dat de be-

doelde prijsvoorschriften een belemmering van de vrije
vaart medebrengen en als zodanig in strijd zijn met de

Rijnvaartakte. Evenmin kan met de Hooge Raad, die

overigens ook geen enkele bewijsvoering geeft, worden
aangenomen dat bepalingen, die de -rijheid om over-.
eenkomsten te sluiten aan banden leggen, niet geacht
kunnen worden inbreuk te maken op de Vrije vaart. Zon-
der enige twijfel vormen zowel de evenredige vrachtver

deling als prijsvQorschriftn een belemmering van de vrije
vaart en aldus een inbreuk op de Rijnvaartakte. Wat blijft er van de vrije vaart over, indien voorschriften
kunnen worden gegven, die, zoals in het onderhavige.
geval, tot gevolg hebben, dat een grote lading, per zee-
schip aangebracht, niet verder over de Rijn kan worden

gevoerd? –
De inperking van de vrijheid kan alleen geschieden,
w’anneer zij in cle Rijnvaartakte is vôoigesch.revert of nodig
is om derWille van de algemene veiligheid. Waarschijnlijk
zal men onder de algemene veiligheid de bepalingen van
openbare orde moeten rekenen, die ookons contracten-
i’echt kent en die ook bij iervoerovereenkoinsten op de Rijn zullen moeten worden liagekomen.

*

In de tweede plaats dient nog, heel in het kort, aandacht

te worden gewijd aan de overweging van de I-Iooge Raad,
dat ten tijde van het tot stnd komen der Herziene Rijn-
vaartakte de- verdragsluitende partijen een ordening
van het economisch leven, evenzeer trouwens als een goed
deel van bovenbedoelde beperkingen van het. recht om

vrij te contracteren of van bovenbedoelde sociale maat-
regelen niet voor ogen heeft gestaan, doch dat hierin geen
reden kan zijn gelegen voor cle mening, dat zodanige
ordening inbreuk zoude maken
01)
dat tiactaat.
T-let is veeleer zo, dat juist do ordening ên soortgelijke
beperkendç bepalingen, als thans bedoeld, op de confe-
renties de Rijnvaartmogendheden voortdurend voor ogn
hebben gestaan.
De eeuwen door zijn allerwegen maatregelen genomen,

die de vrije

vaart op de Rijn steeds weer hebben belemmerd
en dan ook het verkeer over deze rivier op ernstige wijze
hebben beperkt. Allereerst denkt men dan aan de tollen.
Al moge de mening, dat reeds Augustus tollen op de Rijn
oprichtte, geen bevestiging vinden, dat deze onder Karel
de Ôrote reeds voorkwamen, moet als vaststaand worden
aangenomen. rr
egen
het einde van de 13e eeuw telde-men

op de Rijn 44 tollen, in de 14e eeuw nog met een acht-
tiental vermeecderd
9).
Deze tollen leiddn enèrzijds t6t
afleiding van het verkeer naar andere wegen, anderzijds

tot maatregelen, die zelf weer een helemniering voor de
Rijnvaart vormden. Zo sloot in de 14e eeuw Straatshurg
ierschillende malen de Rijn met een ketting afl Nog

) Zie a.w., blz.
139 vig.
) Zie o.a.
A.
Denuangeon en L. Fabvre: ,,LeRhin, Problèmes
d’histoire et d’économie”, Paris
1935; Th.
Somnierlad .,, Die Rhein-
zôllO
mm Mictelalter”, Halle aS.
1893.

eeuwen lang hebben deze tollen hun verderfelijke werking

uitgeoefend. In dit verband zijn ook te noemen de in ons
land al spoedig na de anvang van de tachtigjarige oorlog
ingevoerde convooi- en licentgelden
10).
Men denke voorts
aan de transitorechten, die Nederland kort na zijn bevrij-

ding van de Napoleontische overheersing (1816) had inge-

steld en die mede aanleiding hebben gegeven tot de moei-

lijkheden met Pruisen (en ‘Hessen), waardéor eerst in
– 1831 de eerste RijrLvaartakLP tot stand • kwam.
rilenslotte noemen ivij dan hier nog de stapelrechten, de

o’verlaadrechten, de gilden en de ,,tour de i’ôle” (derang-
• vaart). – – -. –

Van de Zwitserse grens tot aan zee oefende zowel 01)

de hoodvaarweg als op de belangrijke zijrivieren èen

aantal daartoe geprivilegieerde steden het stapelrecht uit,

w’aardoor elk langsvarend schip gedwongen was hij zo’n stad halt te houden en er de lading te koop aan te bieden.

Dat deze stapelrechten zeer vele eeuwen oud zijn, is ons

goed bekend door Dordrecht. De belangrijkste werden
uitgeoefend dooi Keulen en Mainz
11).
Al heel vroeg kwam
daarbij voor verschillende steden – voornâmelijk voor

Keulen on Mainz – het zgn. overlaadrecht (Umschlags-

recht, droit de relâche, d’échelle ou de rompre charge). Het is niet onmogelijk, dat dit privilege normaaljs ont-staan, doordat op ‘verschillende delen van de rivier een
verschillend soort vaartui
g
noodzakelijk was, doch het
is al spoedig een dwangmiddel geworden met het oogmerk

plaatselijke economische voordelen te behalen, niet ander
dan al dergelijke maatregelén van de jongste tijd. En
ook toen hadden zij een sociale inslag. Men dwong -de’ be-
vrachters dan tevens de goederen over te laden in schepen

van de stad,’die dit .overlaadrecht uitoefende, en nien /
stelde daarvoor in een ,,tour de rôle régulier”, een even-redige vrachtverdeling. Hiermede in samenh5ng nu ont-

wikkelden zich zeer krachtige schippersgïlden, die met
hand en tand hun palitie trachtten te handhaven.

Het spreekt wel vanzelf, dat men in het begin der negen-
tiende eeuw eindelijk radicaal met alle belemmeringen, welke oolc, wilde breken. Reeds in het Octi’ooiverdi-ag
van 1.804 had men destapelrechten afgeschaft. In artikel
21
van’Annexe XVI B der slotakte van Wenen was uit-
drukkelij k verklaard , ,Aucune association, moins encore
un individu qualifié hatelier. (ik cii ii n’existerait point
d’association) d’un ds Etats ‘iveraiiis, ne pourra exercer
un droit exclusif de navigation sur cette rivière ou sur
unie clé. ses parties”.
En in artikel 19 -van deze annexe worden de bijzondere
rechten van Keulen en Mairtz afgeschaft.’ Maar Keulen en
Mainz lieten zo gemakkelijk hurt voorrechten niet los en
weigerden, zo lang niet Nederland vrije vaart tot in zee

garandeerdle. Aldus duurde het tot 1831, voordat overeen-
sternniing werd bereikt
12)

Er is toch blijkbaar niets nieuws ondei- de zon. Nu be-
denke men daarbij het volgende. De akte van Mainz van 1831 maakt tabula rasa met alle ordening, onder
welke mooie motieven ook opgediend, en bepaalt daarom
nog. eens uitdrukkelijk, dat geen schippe, gedwongen
kan worden tecren zijn w’il te lossen of over te laden en
dat alle rechten, privilegiërt en gebruilcen,’ hiermede in
,strijd, hetzij dan om een schippersvereniging en de rang-
vaart te begunstigert, hetzij om een andere reden, eens
voor al afgeschaft zijn (alt. 43); dat alle schippersgilden

(associations et coi’porations do pati’ons ou conducteurs)
zijn afgeichaft (alt. 44) en dat het aantal Rijnondernemers
en -schippers onbepaald is. (art. 45).
‘Wanneer men in 1868 oolc deze bepalingen niet meer overneemt, dan is dat omdat men toen er van overtuigd

10)
Zie: ,,Resolutiën der SdcLn-GencraaI van
1576-1609″, –
be-
werkt door,i)r N. Japikse, Den J.(aag
1915, 1923, 194ri.
1)
Ziê:
Ed. Engelhardi: .,Frmstoire
cia
droil. fluvial coniventiori-
nel”, Paris
1889, blz. 32 vig.;
Cbr. Eckert: ,, Rhciiisehiffkhrl
1111
X1X
Jahrhundert”, Leipzig
1900. blz. 4.
“) Zie hiervoor B. T.von Nau: ,,Verhanctlungeri der Central-
Commisuion
zu Ma
inz bel En
1
verfung einer interimistischen Instruc-
lon
fOr clie Rheinschiffah”t”, 31ainz
1818-1 823. –

558

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1950

was volkomen duidelijk de vrijheid van scheepvaart

op de Rijn te hebben geregeld, niet uitsluiting van alle

ordening, die die vrije vaart belet. Men heeft toen uiter-

aard de akte van 1881 voortdurend voor ogen gehad

en daarmede alle hinderpalen, diè in de loop der eeuwen
een behoorlijke ont\\kkeling
hebben belemmerd en een
goede inteikiationale samenwerking hebben verhinderd.

En h,t is clan ook volkomen onbegrijpelijk, hoe cle Ilooge

Raad kon zeggen, dat in-1868 aan de verdragsluiiende partijen een (nationale!) ordening van het economisch

leven niet voor ogen heeft gestaan.

Amsterdam.

Mr
Ii. 1″Ol{TIJIX.

DE ONTWIKKELING VAN ONZE

PLUIMVEESTAPEL.

Inleiding

Indien we de ontwikkeling van de Nederlandse pluim-‘

veestapel nagaan, valt liet in de eerste plaats op, dat
deze eerst in de twintigste ee,uw een rol van enige bete-

kenis is gaan spelen. Tot 1907 was zelfs het aantal eieren

dat geimporteercl werd groter dan liet geëxpor.teercle
aantal. Daarna nam de export steeds’ in belangrijkheid

toe, waarbij echter do heide \vereldoorlogen een onder-

breking veroorzaakten. Deze uitbreiding van het aantal

stuks pluimvee ging gepaard. met een voortdurende ver-

groting van de veevoederimjiort, die juist in de oorlogs-

jarefi hetzij gedeeltelijk, hetzij geheel, wegviel. Naast
deze toenemende voederimport en een steeds belangrijker
wordende vraag naar eieren, dient ook op enkele tech-
nische factoren gewezen te worden. Na 1920 vond liet
kunstmatig broeden steeds meel’ ingang, waardoor het
mogelijk werd om vroegtijdig over een groot aant& kui-

kens to beschikken. Ook de kwaliteit van de pluimvec-

stapel ging in de 1001) der jaren vooruit, daar men dooi’
middel van een doelbewuste fokkerij een hogere leg als-

mede grotere eieren niet een gunstige eikleur wist te ver-
krijgen. Een beeld van de omvang van de pluimveestapel
geeft het hierna volgende staatje
1).

.

.

.
Jddt
Aantal
Icgl1enhlen
Jaam
Aantal
legliennemi

1871/1880 2,2
inillioen
1930
1
4,7
millioen
180111900 3,6

,,
040
20,7

1904
4
1
9

,,
1941
7,2
1910 6,7

,,
1042/1045
±
3,0
1921
5
1
8

,,
1046
±
4,5 1930
12,9

,,
1047
7,0
1934
17,1
19118
7,9
1936
13,
1949
9
1
6
1938
13,5
1050
10,5

De ontwikkeling oan 1930 tot 1946.

We zien hieruit, dat we vôSr de crisisjaren van 1930
een pluimveestapel van ongeveei- 13 millioen l&ghennen
bezaten. Een groot gedeelte van de eierproductie was
bij deze omvang ‘voor export naar Duitsland en Enge-
land bestemd. Voor 1930 ging van de totale export ca
70 pCt naar Di.iitsland, terwijl ca 25 pCt voor rekening
van Engeland kwam. Als ge’olg van de depreciatie van
het Engelse pond in 1931 liep de uitvoer naar Engeland
echter aanzienlijk terug, ‘terwijl men zoveel mogelijk de
export naar Duitsland verhoogde. Reeds in 1983. leverde echter ook deze markt grote moeilijkheden op. Allereerst
çontingenteerde Duitsland de invoer op GO pCt van die
van 1932, daarnaast werdeh hoge invoerrechten ‘en
strenge kw’aliteits- en gewichtseisen ingesteld. Binnen het kader der crisismaatregeien.was in eigen land ondertussen

een heffing gelegd op de inge’oerde voedergranen. Hoe-
wel deze heffing hij uitvoer werd gerestitueerd, xeroor-

‘) Zie:
,,1)c
ontwikkeling van de pluimnycehouderij” door
P. T.
Wijk, in het Maandblad van dc Lan(l00uwvoorlichlingsdicnst van
Juli 1949.

zaakten deze, maatregelen een hogere binnenlandse eier-

prijs, waardoor het eigen vem’bruik weer terugliep.

Om de moeilijkheden, waarmee. de pluimveehouderij

t kampen had, te boven tè komén, vera een teeltregeling

ingesteld
2).
Door middel van deze teeltregeling is men er
in geslaagd om ‘de grootte van de pluimveestapel binnen

bepaalde grenzen te houden, terwijl. dooi’ verbetering van

de kwaliteit de ‘kostprijs werd vei’laagd. De getroffen

maatregelen omvatten in de eerste plaats de hi’oedinrich-

lingen, teneinde te bevorderen, dat voortaan hetei’e

kuikens werden afgelevei’d. Daarnaast werd onderscheid
gemaakt tussen fokkers, houders van vermeerderings-

bedrijven en gewone pluimnveehoudei’s. De eerste groep

kreeg ‘tot taak door een doelmatige fokkerij de kwaliteit

van het pluimvee te verbeteren. Deze fokbedrijven lever-

den de kuikens, benodigd voor de instandhouding van een

hoogwaardige pluimveestapel op de vermeerdem’ings-

bedrijven. Deze laatte zorgden er op hun beurt weer
voor,’ dat de broedinirichtingen over voldoende broed-

eieren van goede kwalitéit konden beschikken, waaruit

de pluimveestapel voor het grote aantal boerenpluim-
veeliouder gerecruteei’d werd.
Achteraf kan worden geconcludeerd, dat de getroffen

maatregelen zeer heilzaam hebben gewerkt en onze pluim-
veestapel dooi’ de ihocilijke periode hebben heengeholpen.

De totale uitvoei’ kon in de jaren 19:31 en 1932 op onge-
veem’ 1.100 millioen eieren worden gesteld, terwijl in 1933
ruim ‘700 millioen eieren werden geëxporteerd. In de

daai’na volgende jaren nam de uitvoer weer toe, zodat

omstreeks 1939 reeds 1.283 millioen kippeneieren naar het
buitenland gingen. ‘\Te
rr
e
weg
de belangrijkste afriemer
was Engeland, die ongeveer 70 pCt van deze uitvoer
voor zijn rekening nam. De betekenis van de vooroorlogse

eiei’enexport wordt duidelijker, indien we deze met deandere
veeteeltexportproducten vergelijken. Zo hedi’oeg de waarde

van de gcëxportcei’dc eieren in 1938 ongeveer f 40 mln,
van bacon t 22 mln, van kaas f 29 mln, van boter t 43 mln
en van melkproducten f45 mln.

Bij liet uitbreken van dc tweede wereldoorlog kwam er

ccii plotseling einde aan deze gunstige ontwikkeling.
Daar het pluimvee nagenoeg geheel mt behulp van geïm-
,porteerd krachtvoeder w’erd gevoederd, was het wegvallen
hiervan ecn ramp. Met zeem- veel moeite is getracht op
de fok- en vermeerderingsbedrijven nog een kern voor
de latere wedei’opbouw te handhaven. Doch ook hier ging

in de beide laatste oorlogsjaren veel vei’loren, zodat aan,
liet einde van de oorlog niet mcci- dan 45 pCt van liet
aantal fokdieren was overgebleven.

De wederopbouw oan de pluinweestapel na 1945.
De uitbreiding van de pluimveestapel na het beëindigen
van de oorlog is.niet zo snel verlopen als velen hadden

verwacht. Wel zijn de fok- en vei’meerderingsbedrijven weer geheel op het oude peil aangeland, maar het totaal
aantal leghennen bedi’aagt nog maar ca 70 pCt van het vooroorlogse aantal. lIet tekort aan buitenlandse beta-
lingsmiddelen is oorzaak van een beperking van de vee-
voederimport en treft in de eerste plaats de pluimvee-
stapel, welke in zo stei’ke mate op dit voer is aangewezen.
l’Ioewel door verschillende pi-oeven herhaaldelijk is aan-
1

getoond, dat een gedeelte van de geïmporteerde granen
door eigen verbouwde gestoomd.e aardappelen vervangen

kan worden, heeft dit nog weinig praktische beteknis.
Ook de verbouw van korrelmaïs dooi’ de pluimveehouders
heeft tot nu toe slechts een geringe omvang aangenomen.
De rundvee- en varkensstapel, die in veel, mindere mate
van de krachtvoederimporten afhankelijk zijn, vertonen
in dit opzicht éen geheel ander beeld. Door opvoering van
de eigen voederproductie is men er hier in geslaagd om hij., een veel lager6 krachtvoederimport 90 pCt van het

2)
Z,ie
,,Böleke.nis en ecïnomiscbe mogelijkheden van de pluim-
veehouderij” door ir J. G. Tukker, in liet Maandblad van de Land-
bouw
voorlichtingsdienst van Juli
1949.

12 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

559

vooroorlogse aantal stuks rundvee en zelfs 115 pCt van

het aantal varkens aan te houden.

Bij de wederopbouw van onze pluimveestapel zijn enkele
belangrijke richtlijnen aangehouden, die thans nader

zullen worcen behandeld.
In de eerste plaats is men hij de verdeling van het aantal

kuikens uitgegaan van de gedachte, dat het pluimvee

thuisbehoort op het kleinere gemengde bedrijf. Bij dit
bedrijfstype levert de geringe bedrijfsoppervlakte maar

een beperkte bestaansmogelijkheid en zijn dan’ ook aan-

vullende inkomsten uit de varkens- en kippenhouderij
noodzakelijk. Speciaal op de zeer lichte zandgronden, die
minder geschikt zijn voor een intensieve rundveehouderij,
komt een aanzienlijk percentage van de inkomsten uit het

pluimvee. Een duidelijk inzicht in de verdeling van de
pluimveestapel over de verschillende bedrijfsgrootte-
k1assn geeft het hierna volgende staatje, waarin pci’ grbot-
teklasse het percentage van het totaal aantal dieren

wordt vermeld

Verdeling van de ‘pluinweestapel o’er de bedrijf sgrootle-

klassen.

Mei 1940
Mçi 1940

Oudere
Oudere.
) ”

ens
lioenders
ijoenders


bc
(rooLleklass0 van

he-
drijven naar ha Cultuur-
.
grond
1
-.2
1)

Zonder cultuurgrolicl.
1,7
8,4
0,7
7,6 0,5 4,9
0,01-3

ha

……..
5,0
27,2
2,5
27,1
3,0
26,9
3-5

……..
..
2,5
12,0
•l ,3
13,8
1,8
16,6
5-10

..

……..
4,8

.

23,3
2,6
Ii
28,0
3,4
31,3
11,7

10-I5

..

……..

15-20

..

……..
.2,8
1,5

..
13,4
7,1
0,5
11,7
5,5 1,3 0,5 4,6
’20

lia

CH

JIICCL
.

….
.’1,8
..
8,6 0,6 6,3 0,5
4,2

‘l’otaal
…………..
120,7

1100,0
1

9,3

1100,0 111,0

1
100,0

Deze cijfers laten duidelijk zien, dat men door middel
van de kuikentoewijzingen (te grote massa der kippen op
dc kleine bedrijven heeft gebracht. De bedrijven zonder
cultuurgrond (waaronder vele zgn. hoenderparken) nemtn
thans naar verhouding een minder belangrijke plaats in.

Een grote verandering is er echtoi’ ook opgetreden kihet

percentage van de bedrijven van 15-20 haen 20 ha en
moer. Gezien de smalle bestaansbasis van het kleine bedrijf
beneden de 10 ha, kan dan ook vastgosteld worden, dat
deze pluimveopolitiek, sociaal gezien, gunstig heeft ge-

werkt.
rroch
dient niet uit het oog te worden verloren,

dat er ook vele bedrijven op zeer lichte zaiidgrond boven
de 15 lia zijn, waai’voor de kippen een onontbeerlijke
inkomstenbron vormen.
De bovenstaande ontwikkeling was mogelijk, doordat
van overheidswege de omvang van de pluimveestapel
geheel werd geregeld. In de eerste plaats geschiedde dit
door het uitreiken van kuikentoewijzingen per bedrijf.

Daarnaast werd

door middel van de voedertoew’ij zingen
invloed uitgeoefend op de grootte van de .pluimveestapel.
In de na-oorlogse jaren leverden de kippen uitstekende
bedrijfsresultaten, zodat in de practijk hiervoor steeds veel belangstellin’g bestond. lIet inkomen op de gewone pluim-veehedrijven bedroeg nl. in het afgelopen legjaar 1948/’49
gemiddeld ruim f 7,50 per hen en het jaar daarvoor ca
f 9,50.
Voor de export kregen de eieren eerst,in 1948 weer enige
betekenis. In dat jaar werden 373 millioen eieren uitge-voerd, welk aantal in 1949 tot 454 millioen is gestegen.
Naar de voor de oorlog zo bélangrijke afnemer, Duitslând,
ging respectievelijk slechts 6 en 17 pCt.- De grootste
hoeveelheid werd naar Engeland verzonden, nI. in 1948

‘)
,,De verdeling van cle plulmveestapel”. Mededelingen Stichting
voor de Landbouw, 10 Februari 1950.

47pCt en in het jaar daarop 65 pct van de totale uitvoer.

In het thans lopende kalenderjaar vetoont de eierenexport echtei’ een geheel andei’ beeld. De onderhandelingen met

Engeland in het begin van 1950 over de te betalen prijs,

die in het voorafgaande jaar laag wds geweest, verlie’pen
zeer teleurstellend. Speciaal van de zijde der landbouw-
organisaties werd er
01)
aangedrongen om niet opnieuw

grote hoeveelheden eiëien beneden kostprijs naar Enge-

land te exporteren, daar men wel mogelijkheden op de

andere markten zag. Omdat de onderhandelingen niet tot
het gewenste resultaat leidden, werd de export naar

Engeland stopgezet. Deze gebeurtenis is weer ongeveer
een half jaar, met juist de maximale seizoenproductie aan
eieren, achter de rug. Tot nu toe is deze gang van zaken
met veel succes voor de landbouworganisaties verlopen,
daar men er in geslaagd is om tegen lonende prijzen een
grote hoeveelheid eierbn naar Duitsland te exporteren.
Sedert het begin van liet jaar werden reeds ruim 400

millioen eieren geëxpôrteerd, waarbij aan de pluimvee-

houders gemiddeld een halve cent per ei meer betaald
w’erd dan in de overeenkomstige periode van het vorige
jaar, terw’ijl daarentegen de Nederlandsé consument dit

jaar gemiddeld een halve cent per ei minder behoefde te
betalen. Met geringe beliigstellïng is dan -ook door de pluimveehouders kennis genomen van het bericht, dat
Engeland opnieuw onderhandelingen over de leverantie
van eieren w’il gaan openen.
4

**
*

Met een enkel woord zij nog gewezen
01)
de thans op-

tredende pseudo-vogelpest, welke een ernstige bedreiging

voor onze pluimveehouderij vormt. Deze besmettelijke
pluimveeziekte kwam reeds sedert jaren in verschillende
landen, wo. Engeland en Indonesië, voor. Na 1948 vond_ uitbreiding naar Frankrijk en BeIgiëplaats, terwijl sedert

enige maanden ook in ons land op verschillende plaatsen
ziektegevallen zijn geconstateerd.

De pseudo-vogelpest is een zees’ kwaadaardige ziekte,
daar hij aantasting in korte tijd een zeer kroot gedeelte
van de dieren steift. Ook het zeer besmettelijke karaktër
maakt in ons land . met
ZIJ 11
dichte pluimveebezetting

een intensieve bestrijding noodzakelijk. Van overheids-
zijde zijn dan ook verschillende maatregelen afgekondigd om een verdere uitbreiding van deze ziekte tegen te gaan.
Reeds geruime tijd geleden i de in- en doorvoer van

pluimvee uit het buitenland verboden. Voor het binnen-
land geldt thans eveneens een vervoerverbod vooi levend
pluivee en een meldingsplicht aan de burgemeester ‘of
veearts, indien de ziekte
01)
het bedrijf uitbreekt. Door

de Veeartsenij kundige Dienst wordt daarna een onctei’zoek
ingesteld en zodra blijkt, dat inderdaad de gevreesde
ziekte aanwezig is, wordt het op het bedrijf aanwezige
pluimvee gedood en verbrand, terwijl vervolgens terreinen
en, bokken worden ontsrnet. Daarnaast kan men om de
verdere uitbreiding in de omgeving te voorkomen, op
de omringende bedrijven voorbehoedende entingen toe-
passen. Helaas is aan het gebruik van hetzij levende of .dode entstof enig bezwaai vei’bonden. Bij gebruik van
levende entstof sterft een klein gedeelte van de aldus
behandelde dieren, terwijl de eiproductie geruime tijd
ernstig daalt. De vrij onschadelijke gedode entstof heef t
daarentegen het bezwaar, dat de werking maar gering is,
waardoor de dieren slechts gedurende een korte tijd en-

vatbaar worden.
l-Ioewel van overheidszijde, een vergoeding wordt.ge-
geven voor de vernietigc
1
e dieren, hetekènt het uitbreken
van de ziekte voor de.pluimveehouder steeds een ernstige
financiële tegenslag. Het is dan ook te hopen, dat men er,
in zal slagen om met behulp van de getroffen maatregelen
de omvang van de schade zo gering mogelijk te houden.
Op een totale verdwijning van de ziekte zal echter ver-
rnoeelijld wel niet kunnen worden gerekend.

‘s-O’ravenhage.

I

Ir J. G. VELI)INK.

560

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1950

HET HERSTEL VAN HET CHINESE

SPOORWEGNET.

De constructie van het Chinese spoorwegnet heeft van

het begin af aan onder de invloed gestaan van verschil-
lende factoren, van economisché, militaire en politieke
aard, waarvan de laatste in vele gevallen de belangrijkste

zijn geweest. Een uiterst gewichtige omstandighèid is ook
altijd geweest, dat Chinaeen kapitaalarm land is en tot

dusver steeds afhankelijk is geweest van het htiitnland

voor het fourneren van het kapitaal voor de aanleg van
de grote hoofdlijnen.

De eerste grote spoorlijn op Chinees gebied was de

zgn. Chinese Oosterspoorweg, door Rusland in 1896 en

volgende jaren gebouwd in het Noorden van Mantsjoerije,

ter bekorting van de weg naar Wladiwostok door het
afsnijden van de lange blcht om de Amoer en de Ussuri

heen. In de allereerste plaats was het strategisch van
belang voor Rusland. Van Chinese kant was men tot

dusver, gedeeltelijk uit star conservatisme, gedeeltelijk uit

zeer gerechtigde vrees voor de inmenging van vreemde-lingen, slechts op uiterst beperkte schaal tot de aanbouw

van spoorwegen overgegaan. Het conservatisme bestond

hieruit, dat de vreen1deJingen van andere godsdienst

waren dan de Chinezen en geen begrip toonden voor de

religieuze gesteldheid van China, zodat zij met hun spoor-

wegen de rust van de Chinese geesten zouden verstoren,
– met de kwade gevolgen daarvan voor China. Consequent

brak dan ook de Manchu-Regering in 1876 het eerste lijntje,
ooit gebouwd’in China, ni. dat van Shanghai naar Woosung,
weer op en stuurde het spoorwegmateriaal naar Formosa.

Later deed zich een geringe ommekeer voor, doch in 1895
was er nog slechts 195 mijl aan spoorwegen. Geleidelijk

-aan breidde het net zich uit, doch ‘in September 1931,

toen de oorlog met Japan feitelijk begon, bedroeg de
totale lengte van het net nog geen 15.000 km. De finan-

ciering van deze bouw geschiedde voor een groot deel uit

buitenlandse bronnen aan de verstrekking waarvan
soms onereuze voorwaarden waren verbonden – die

echte!’ opdroogden, toen tegen het einde van de twintiger

jaren de rente van de meeste leningen niet meer werd
betaald en ook de aflossing in gebreke bleef. Omstreeks
1936 was deze toestand in sterke mate gesaneerd en
scheen het, of het buitenland wederom op grote schaal in
de Chinese spoorwegen zou gaan investeren. Van Chinese
kant was-een vijfjarenplan opgestelct voor de bouw van

8.500 km spoorwegen, waarbij speciaal de aandacht zou’
worden• gewijd aan het Noordwesten en de streken, ten
zuiden van de Yangtse, waarbij de defensieve oogmerken
ten nauwste samenhingen met de economische. In het
Noorden was Japan toen reeds heel’ en meester, zodat het
geen zin had daar tot aanzienlijke uitbreidingen over te
gaan. Ten gevolge van het uitbreken en het verloop van

de oorlog tegen Japan is van deze plannen slechts een
deel verwezenlijkt; in 1942 was 1.207 km nieuwe spoor-
weg gebouwd en 61’3 km in aanleg. Een netto-vermeerde-
ring betekende dit echter géenszins; als materiaal voor de
nieuwe lijnen heeft men maar al te ‘.dikwijls gebruik
moeten maken van materiaal van andere lijnen, die men
afbrak, teneinde te verhoeden, dat die in ‘s vijands handen
zouden vallen. De na de oorlog met Japan uitgebroken
burgeroorlog heeft uit de aard der zaak wederom grote
schade aan het spoorwegnet veroorzaakt en de commu-
nisten staan thans voor de geweldige taak het net te her-
stellen. Hieromtrent zijn in recente tijdschriften uit Peking

de volgende gegevens te vinden. Evenals Sun Yat-sen, van wien een beroemd plan voor de aanleg van 100.000 mijl spoorweg afkomstig is, hecht ook iIao Tse-tung het allergrootste belang aan het spoor-
wegstelsel voor de opbouw van China, om, zoals onom-
wonden in de artikelen in de communistische pers wordt
toegegeven, zowel strategische als economische redenen.
De tijd.schriftartikelen, die thans ter beschikking komen,

geven weliswaar cen aantal interessante bijzonderheden,
doch stellen ons evenzeer enkele prQblemen, die met het

ter beschikking staande materiaal niet kunnen worden
opgelost.

Als totale lengte van het Chinese spoorwegnet in 1950
wordt gegeven 26.857 km, hetgeen wil zeggen een kleine

7.000 km meer dan de td’enmalige Minister van Spoor-
wegen opgaf voor einde 1942; die.kwam nI. tot een kleine

20.000 km. Daarbij waren echter niet medegeteld de zeer
grote trajecten nieuwe lijn door de Japannezen in Mant-

sjoerije na 1931 aangelegd, noch de niet al te veel ge-

wicht in de schaal leggende spoorwegen op Formosa en

ilaihan. Aangezien uit de details, die van de spoorwegen

binnen de grote muur worden gegeVen, niets blijkt van de
grootscheepse uitbreiding van het net aldaar, is in Mant-

sjoerije het spoorwegnet sedert 1931 vrijwel in lengte

verdubbeld. In het algemeen zijn over Mantsjoerije weinig

gegevens verstrekt, waarschijnlijk omdat het herstel
der lijnen in dat gebied ver is gevorderd.

s
.

Het Chinese [….

Spoorwegnet

HONG

40

TF
1

1

1.
Chinese Oosterspoorweg
VII.
T’ung-Pu
II.
Zuid-Mandsjoerijse
VIII.
Lunghai
spoorweg
Ix.
Chekiang-Kiangsi
III.
Peking-Suiyuan
X.
Canton-I-Iankow
IV.
Peking-I-Iankow
XI. 1

lunan-Kwangsi-
V.
Tientsin-Pujeow
Kweichow
Vi.
Chiao-Chi

t.
Manchouli
18.
Lienyunkang
3.
Ningpo
2.
Harhin
19.
Pengpu
36.
Nanchang
3.
Changchun
20.
Pukow
37.
Kiukiang
4.
?siukden
21.
Nanking
38.
Chuchou
5.
Anshan
22.
\Vuhu
39.
Changsha
6.
Dairen
23.
Shihchiachuang
40.
iisinhua
7.
Port Arthur
24.
Chengchou
41.
Hengyang
8.
Chinchou
25.
Kaifeng
42.
Canton
9.
Kupeikow
26.
Itankow
43.
Kowloon
10.
Peking
27.
Taiyuan
44.
hongkong
11.
Kalgan
28. Ytilz’u
45.
Sanshui
12.
Tatung
29.
Puchou
46.
Kwei1ii
13.
Paotou
30.
Sian
47. Liuchou
14.
Tieulsin
31.
.Tienshui
48.
Tushan
15.
Tsinan
32.
Lapchou
49.
Kunming
16.
Tsingtao
33.
Shanghai
17.
Hsuchou
34.
Hangchou

Als algemeen gezichtspunt komt naar voren, dat men er prijs op stelt, om de verbindingen van Peking met de

rest van het land in orde te hebben, evenals de verbin-
dingen met Mantsjoerije. Er wordt op gewezen, dat het

12 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

561

herstel van de lijn Peking—Ivlukden in het vorige jaar

geschiedde ter verbetering van de kolen- en voedsel-

aanvoer; in de loop van dit jaar zal op die baanvakken
ter totale lengte van 613 km dubbel spoor worden hersteld

of aangelegd, ni. op
het
traject Changchun—Anshan in

Mantsjoerije 186 km; van Shanhaikuan naar Chinchow

184km; van Tientsin naar Shanhaikuari 143 km. Op

1 Mei 1949 was de verbinding Peking—Mukden hersteld.

In de loop van liet jaar ging men voort met de ver-

bindingen. naar het Zuiden te reconstrueren, tot steun van

de,communistische opmars en tot breking van de blokkade,
die door Chiang l.’ai Shek’s marine voor de kust was
gelegd: Flieraan is in een koortsachtig tempo’ gewerkt:

van 15 Januai’i tt 1 April
1949 ……….1.080 km

van 1 April tot .15 October 1949………4.475 km

van 15 October tot 1 Januari 1950 ……2.655 km

Totaal …………………………….8.210 km,

d.w.z. 100 pCt meer
dan het oorspronkelijke plan. Hiervan
moesten 3.569 kin in feite geheel nieuw worden aangelegd.

Op 1 Januari kon echter voorhet eerst in een kleine vijf-

tien jaar weer .van een doorgaande verbinding Peking-
Canton worden gesproken, ter totale lengte van ruim

2.300 km.

Uiteraard hebben deze indrukwekkende resultaten

enorme inspanning gekost. Er. is in zeer geforceerd tempo
gewerkt, waarbij ook voor een deel de bevolking van de
streek waardoor de lijn iep, medewerking heeft verleend,
een medewerking, die in vele gevallen wel niet geheel’
vrijwillig zal zijn geweest; evenals de geforceerde aanleg
van spoorwegen in de oorlog met Japan, is het herstel
op aanzienlijke verliezen aan mensenlevens en vele ziekte-

gevallen komen te staan.

Behalve het aainemen van arbeidskrachten heeft de materiaalvoorziening veel hoofdbrekens gekost. Voor
een deel heeft men materialen, die door de bevolking zelf
bij het naderen van de Japannezen waren verborgen, tenig

kunnen, vinden. Zo kwamen. uit een district in de pro-vincie Hopei niet minder dan 2.000 rails tevoorschijn;
uit een ander zelfs 5.000 rails en 2.000 bouten. Soms


heeft men de rails uit ijskoude riviertjes moeten opvissen,
soms kwamen zij uit ravijnen en afgelegen plaatsen in

de bergen tevoorschijn.
Voor een ander deel heeft men in het gebrek aan mate-

rialen

voorzien door zelf uit oud ijzer nieuw materiaal te

vervaardigen. Zo fabriceerde de werkplaats te Flengyang in twee dagen tijds 1.800 schroeven voor bruggen uit oud

ijzei’. Men is
er trots op, dit alles te hebben bereikt, zonder

materiële hulp uit,
Amerika. Eerst in October heeft men

enige technische hulp van Rusland gehad, omtrent de
grootte en hoedanigheid daarvan zijn echter geen bij-
zonderheclen bekend. in totaal zijn er 1.900 bruggen

hersteld tet

totale lengte van 75.529 metei’.
Indien wij thans het programma voor 1950 bezien, dan
blijkt in de eerste plaats, dat aan de stoimachtige periode
van herstel een einde is gekomen, omdat er betrekkelijk
weinig te herstellen overblijft, terwijl slechts zeer weinig
nieuwe aanleg of kapitaalsinvestering zal plaatsvinden.
Gezien het uiterst grbte belang, dat ieder hecht aan de liouw
van spoorwegen voor de ontwikkeling van het land, zowel als
voor de defensie, valt dit wellicht aldus te interpreteren,
dat men geen kans ziet, hetzij binnenslands, hetzij buitens-
lands, daarvoor de nodige kapitalen bijeen te brengen.
Indien dit juist is, betekent dit, dat er op dc staatsbegroting geen grote bedragen zijn uitgetrokken voor de nieuwbouw,
en dat ook,van Rusland in dit opzicht geen ‘grote steun
wordt verwacht. ‘liet programma voor 1950 bestaat in

hoofdzaak uit:
1.
opvoering van de efficiency en de veivoerscpaciteit.
1-liertoe hoopt men de omloopsnelheid der wagons, in
1949 gemiddeld mééi’ dan vier dagen, terug te brengen tot
een gemiddelde van 3,72 dagen. Het goederen- zowel als het

passagiersvervoer zal volens de plannen worden verdubbeld

en van resp. 48.227.116 ton en 86.017.587 passagiers in

1949 op 06.491.978 ton en 167.195.000 passagiers in 1950

worden gebracht;
reparatiés en verbeteringen aan bestaande lijnen,

totaal 1.074,3 km. Hierboven is reeds melding ge-

maakt van de verdubbeling dem’ spoorlijnen in het
Noorden; daarbij komt nog het verleggen van de baan

Changchow—K’aifeng (37 km~ en die van’ Ilantan-

Tzu

sh’an (48 km),
en de aanleg van een groot aantal

verbindingslijnen, kolenlijnen etc., totaal 458,9$ km,

waarvan 398,98 binnen de grote muur. Ook hier-
‘uit blijkt weer, dat het herstel van het net in Maat-

sjoerije verder gevorderd is dan in de rest van China.

Een belangrijk punt is voorts de bouw van bruggen op

trajecten, waarop het doorgaand verkeer reeds is hersteld,
tot een totaal van 1.633 stuks fnet een totale lengte van
37.338 meter; voorlopige reparatie tot een totale lengte

van 4.192 meter. Flierhij zijn de bruggen op de grote lijn

Kupeikow—Chinchow niet inbegrepen;

een zeer belangwekkend onderwerp is de aanbouw
van nieuwe 4ijn.en. Als algemeen beginsel wordt gesteld,

dat er geen aanleg
van nieuwe lijnen, geen kunstwerken,
dijken, tunnels, of ‘,,surveying” werkzaamheden zullen
plaatshebben. Als uitzondering worden slechts genoemd
een klein gedeeltein de nabijheid van Peking, en dan_

van zer groot
belang, de voltooiing van het ,,survey”

werk op het traject Tienshui—Lanchow in Noordwest

China, op weg naar Rusland, waar
ook een deel van het

grôndwerk en een deel. van de tunnels moeten worden voltooid. Men heeft reeds lange jaren geleden het plan
opgevat een spoorweg naar het Noordwesten te bouwen:

die trouwens ook voorkwam in de plannen van Dr Sun
r
a
t
sen.
De lijn zou gaan van de Russische grens door

Chinees Turkestan heen, naar ,Lanchow, het grote handels-
centrum van het Chinese Noordwesten. Die plaats zou dan door het verlengen van de Lunghai-lijn worden verbonden
met het overige deel van het Chinese spoorwegnet. In 1938

zijn hierover onderhandelingen gaande geweest met Rus-
land, dat voor het deel van Lanchow naar de Russische grens het materiaal zou verstrekken. Flet was kennelijk

een lijn, waarbij het strategische belang het economische
ver overtrof. Het plan zou in vijf jaai’ moeten worden
voltooid, voorlopig met lichte rails. Als voordeel werd
toen van Chinese kant genoemd, dat men

Mantsjoerije

was toen in Japanse handen

op deze wijze voor het
transport naar Rusland niet zo afhankelijk van de zeeweg

zou zijn en dat de handelsbetrekkingen tussen de
beide

landen door het ontwikkelen der hulpbronnen van het
,
Noordwesten sterk zouden- toenemen. In de plannen van
Sun Yat-sen komt nog een ander motief tevoorschijn,
nl. dat door de bouwr van deze lijn de betrekkingen tussen
het hart van China en de randgebieden, in.çle.eerste plaats

Sinkiang, zeei zouden worden verstevigd.
Van Russische kant vond men de lijn 3.200 km te lang.
FIet bezwaar was, dat alle materialen van het Westen uit

moesten worden aangebracht en dat de duur van de
aanleg te lang zou zijn. Twee jaar later, tijdens het bezoek

van Sun Fo dan
Moskou, kwam deze
zaak nog eens ter
sprake, met even weinig, succes voor de Chinezen.’ Het
totale bedrag der materiaaluitgaven was betrekkelijk

gering en werd toen op £ 3.630.000 geschat. FIet trekt de âandacht, dat de Chinezen thans dus toch
hun plannen van een spoorweg in deze’ richting voort-
zetten, en de lijn, vodr zover het een uitbreiding is van de
Lunghai spoorweg wensen te voltooien. Uit een politiek
oogpunt is de nadere aansluiting met de randstreek
dringend noodzakelijk, omdat daar zeker
een sterke

Russische invloed is. Men vraagt zich echter af, of de
bezwaren der Russen thans zijn overwomnen, of dat de
Chinezen deze lijn ondanks hun bezwaren gaan door-
trekken.
Als verdere grote werken staan op het prograitima de

562

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1950

,,survey” en boringen .voor een’ permanente brui bij

Chengchow, over de Gel Rivier, zowel als die te Ilaijkow, over de Yangtzu;

4. voorts wil men 500 locomotieven, 577 passagiers-
wagons en 4.422 goederenwagons reconstruereri; in
Mantsjoerije zullen, 11.500 nièuwe goederenwagons worden

gebouwd. Bovendien zullen allerlei werkplaatsen wôrden
uitgebreid en verbeterd. Tevens heeft men grote aandacht

voor het herstel van liet seinstelsel en berichtgevings-

systeem. Er zullen vele telefoon- en telegraaftoëstellen

worden aangeschaft en 62.233 kin telegraaflijn worden
aangelegd.

Het valt op,dat weinig interesse bestaat voor de spoor-

wegen in het Zuiden, ook voor de lijn van Yüiinan naar

Indo-China, noch voor de geprojecteerde en gedeeltelijk
aangelegde, in Ssuch’nah en elders.
Als totaalbeeld over het spoorwegnet in 1950 verkrijgt
men: consolidatie van het herstel, dat in het voorafgaande

jaar is bereikt; terwijl van grote nieuwe kapitaalsinveste-
ring nauwelijks sprake is.

Djakarta.

• M. II. VAN DER VALK.

INGEZONDEN STUKKEN.

lIET TUCIiTIIAVEsvli.&AOS’L’UK IN WEST-NErnIILAN:I).

De heer P. J. Boot te Delft schrijft ons:

Met belangstelling las ik in het nummer van 7 Juni

het artikel van de heer J. C. Rarnaer, ,,Het luchthaven-
vraagstuk in Wet-Nederland”.

Ondergetekende had het genoegen met de delegatie
van de Stichting Havenbelangen te Rotterdam eind Maart
een bezoek an Parijs te brengen:
0
1) uitnodiging van de
Franse autoriteiten werd hierbij een bezoek aan het vlieg-
terrein Orly gebracht.

In een zeer interessante en uitvoerige rede gaf de heer
Lejeu, bij wie de leiding van het vliegveld berust, een

exposô van de uitbreiding, die men in Frankrijk aan dit
vliegterrein hoopt te geven.

Frankrijk hoef t ten noorden van Parijs de beschikking

over het vliegveld Le Bourget, terwijl 0113′ gelegen is
tussen Parijs en Fontainebleau. De situatie is momenteel,
dat voer de intercontinentale diensten en de diensten

der Air France op Noord-Afrika van Orly wordt gebruik
gemaakt, terwijl Le Bourget voor le diensten op het

Europese luchtnet wordt gebruikt. Over 1949 verwcrkten
Le ]3ourget en Orly tezamen 800.000 passagiers in- en

uitgaand, Londen 1 millioen en Schiphol ca 330.000.
Men houdt rekening met een toeneming van liet aantal passagiers in het luchtverkeer in de komen,de jaren tot
5 â 6 millioen per jaar en men projecteert terrein en acco-

modatie te Orly op de verweiking van een dergelijk
quantum reizigers. De kosten aan de uitbreiding ver-
bonden zijn enorm, maar men verwacht een deel der

uitgaven met dollars in het kader van het plan Marshall
te kunnen financieren.
De bedoeling is, dat Orl3r t.z.t.
alle paSsagiersoer9oer
te verwerken krijgt, terwijl het vliegterrein Le Bourget
uitsluitend
alle orachü’erooer
door de lucht zal behanclele’n.
Rekening houdende met eenzelfde procentuele toene-
ming voor Schiphol, zouden accomodatie en, technische
installatie aldaar in staat moeten zijn perjaar 2 millioen
luchtreizigers in- en iiitgaand vlot te behandelen. Het
idee om passagiers en vrachtvervoer gescheiden te houden

lijkt mij rationeel en zal de organisatie van deze beide
vervoerstakken ten goede komen.

Ik vraag mij af, of wij in deze niet het Franse voorbeeld
moeten vol-en Zoals de heer Ramaer terecht opmerkt,

heeft het Rotterdamse Plan .Schieveen grote mo’gelijk-heden; naast de vele steeds groeiende industrieën, is het
Westland nabij en voor de export van de producten uit
deze streek is Rotterdam zeer gunstig gelegeiï. Ook

financieel is een luchthaven Schieveen, uitsluitend in-

gesteld voor vrachtvervoer, minder kostbaar dan en

volledige luchthaven-exploitatie, geschikt voor passagiers-
en vrachtvervoer.

Zou de oplossing van deze netelige kwestié derhalve
niet gevonden kunnen worden in een verdeling der taken:,

Schiphol vôor passagiersvervoer,

Schieveen voor vrachtvervoer?

De rede van de heer Lejeu te Orly bracht mij op het
bovenstaande idee, in de hoop, dat men eindelijk tot een

oplossing van het probleem zal komen, opdat niet over

6 jaar zou blijken, dat Frankrijk met zijn Qrganisatie

gereed is, terwijl Nederland nog in het stadium van
plannen op papier verkeert.

Naschrift.

In verband met liet bovenstaande moge nog een enkele
opmërking worden gemaakt.

Volledige specialisatie is in West-Nederland niet geraden,

omdat men hiertwee centra Jieeft, die betrekkelijk ver uit

elkaar liggen maar toch ieder hun vracht- en passagiersver-
voersbehoeften hebben. –

Bij Parijs is dit echter niet het geval, daar is één uitge-

sproken centrum waar Orlyen Le Bourget ongeveer even

ver vandaan liggen. Dit maakt het vraagstuk voor het
Parijse gebied belangrijk eenvoudiger en specialisatie ver-

antwoord. Condentratie van al liet irachtvervoer op de

Ho tterdamse luchthaven zou Amsterdam benadelen, om-
gekeerd levert de concentratie van alle passagiersverkeer

voor Rotterdam en omgeving bezwaren op.

Voorts is het de vraag, of de financiële besparingen bij deze overmatige specialisatie groot zullen zijn; verreweg

het kostbaarste deel van een luchthaven zijn de startbanen
en de grondaankoop en deze zullen ongew’ijzigd blijven.
Dit alles neemt echter niet weg, dat het vrachtvervoer

op den duur op Schieveen een belangrijker plaats t.o.v.

het pasagiersvervoer zou innemen dan op Schiphol. hier-

voor héstaat, gezien het Rotterdamse gebied, althans een
grote kans.
‘s-Gravciihage.

J. G. RAMAEIt.

,,'[‘I{AUI Nt A N E\V INTEI{NA’I’IONA L DA LANCE”.

Mr W. \Ventholt te Amsterdam verzocht ons naar aan-
leiding van dc dooi de Ncderlandsche Economische Hooge-
school georganiseerde internationale studieconferentie over

bovengenoemd onderwerp (zie ,,E.-S.B.” van 28 Juhi jI.) opneming van onderstaande vragen m.h.t. liet opde derde

dag van deze conferentie hehandeldevraagstuk, t.w. The
possihility of a monetary and econorhic union in West-
Europe”.

le. Is liet juist, indien als doel van de Europese poli-

tieke samenwerking he6ogd wordt de internationale
goederenrn,il tot liet welzijn van de Europese bevolking
te stimuleren, .dat in de wereld tot economische blokvor-
ming wordt overgégaan, welke in, wezen tot een dirigistische
politiëk moet voeien? – –

2e. Is liet niet doeltreffender, dat, in verband hier-
mede, gestreefd wordt naar een monetair stelsel, onder
inschakeling van de Verenigde Staten van Amerika, dat

geleidelijk aan moet leiden tot een vrije inwisselhaarheid
van de valuta’s van de verschillende deelnemendelanden
onder totale afschaffing van bilaterale handels- als be-
talingsovereenkomsten, teneinde – in andere woorden
uitgedrukt – te komen door herstel van de internationale
conéurrentie
1
tot liberalisatie van de goederenruil?

3e. Waarom is, in verband hiermede, het creëren van
een Europese Betalings Unie nodig, die als het ware een
doublure is van het’ Ihternational Monetary Fund?

4e. Gezien het feit, dat de zestin Marshall-landen de
Bretton Woods Overeenkomsten geratificeerd en tot wet
verheven hebben, waarom eisen de Vernigde Staten van

il Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

563

‘Amerika niet de toepassing van de regelen gesteld door
het Statuut van het InternatonaI Monetary Fund en

waarom stellen de. Verenigde Staten van Amerika het

geven van de Marshall-hulp daarvan niet afhankelijk, al

zoucle dit medebrengen, dat de zestien Europese taten
dan zouden moeten afzien van

de faciliteiten, gegeven in
artikel XIV van de Statuten van dit Fonds?

5e. heeft de Marshall-hulp, gezien de wijze waarop

die tot dusverre verleend is, niet een averechtse uitwerking

gehad, doordat het systeem van bilaterale betalings-

overeenkomsten gehandhaafd is geble’v’en, al leidde het tot een volkomen imperfecte multilaterale clearing? –

Ge. Is de stelling niet ten eneninale onjuist, dat de
Verenigde Staten wensen, dat de export van de Europese

landen naar de Verenigde Staten opgevoerd moet worden

in éénrichtingsverkeer, teneinde de nodige dollars te
kunnen verwerven, in plaats ‘van actief mede te werken

aan een politiek, tengevolge waarvan Europa als één

geheel door herstel van de verhoudingen niet haar vroegere
koloniale gebieden zich op die wijze eventueel dollars kan
verschaffen? –

7e. Is het riet noodzakelijk en gewenst, dat Duitsland

en Zwitserland toetreden tot het Intei’nation.l Monetary
Fund, waarvan het statuut, wat artikel XIV betreft,,
gewijzigd zou dienen te worden in bovengemelde zin?

8e. Is voor de realisering van het plan Schuman/

Monnet niet nodig, dat de Verenigde Staten daaraan
actief deelnemen door dit plan mede te financieren?

9e. Is het niet juist te streven naar een monetair
bestel, tengevolge waarvan de Verenigde Staten als wereld-
l)ankier de rol overnemen, die Londen, Parijs en Amster-
dam in de 19e eeuw speelden, met als gevolg, dat Ameri-kaans privé-kapitaal grote bedragen investeert in Europa,
hetgeen nu onmogelijk is, gezien het feit, dat tenge”olge
van cle tot dusverre gevolgde methodes niet het minste
vertrouwen aanwezig is?

10e. Zal de huidige gang van zaken leiden tot be-
scherming van de levensconditiis van de werknemers, die
indirect voor alles belang hebben hij een geldeenheid,
welke internationaal convertihel is?

Is het mogelijk deze voorwaarde van de onderlinge
convertihiliteit van verschillend e geldeenheden tot ver-
;
vulling te brengen anders dan door het privé-eigendom
/ te respecteren?

AANTEKENING.

HET ZEVENDE YERSLAØ VAN DE NEOERLÂNDSE.REGEEING
.IIETLEFFENDE DE WERKING VAN IIETE.R.P.

Aangezien het einde- van. de verslagperiode – Januaii
t/ni Maart 1950 – vrijwel smenviel met de tweede ver-
jaardag van het E.RP., verstrekt het zévende ,,Progress
Report” in de inleiding enige gegevens aan de hand waar-
van men zich een beeld kan vormen van de economische

ontwikkeling van ons land, die voor een groot deel is te
danken aan het E.R.P., gedurende de laatste twee jaren.
liet reële nationale inkomen per hoofd der bevolking was in 194i) 17 pCt hogèr dan in 1947 en 10 pCt hoger
dan in 1938. De industriële l)roductie, exclusief de bouw-
nijverheid, overschreed het niveau van 1947 met 32 1)Ct
en dat van 1938 met 25 pCt bij een bevolkingsgroei ge-
durende dat tijdvak van 15 pCt. liet aantal in de loop
van het jaar voltooide woningen nam van 9.243 in 1947
toe tot 42.791 in 1949, een toeneming derhalve van 362 pCt.
liet percentage van de invoer, dat door uitvoer werd
gedekt, steeg gedurende dezelfde periode van 44 tot 72.
Bovenstaande öijfers mogen ‘echter niet tot de conclusie
leiden, dat de door de oorlog ontstane ‘verliezen, die op
f 25 mrd worden geschat, reeds zouden zijn ingehaald, doch

de economische ontwikkeling der laatste jaren mag,aldus

het verslag, niettemin als hoopgevend worden geken-
schetst.

Het is onmogelijk

om nauwkeu’ig het aandeel van het
E.R.P. in deze . ontwikkeling aan te geven; vast staat

evenwel, dat de Amerikaanse hulp een ingrijpende invloed

heeft gehad op de economisçhe ontwikkeling gedurende
de laatste twee jaren. De grote betekenis van de E.R.P.-

hulp voor Nederland oet worden gezien in het licht van
het feit, dat ons land op een moment, waarop zijn deviezen-
bronnen dreigden
01)
te drogen, dank zij de Amerikaanse
hulpverlening, het herstel op dezelfde voet heeft kunnen –
voortzetten als voordien. –

Het eerste hoofdstuk ‘an het verslag geeft het gebui-

kelijke 6verzieht van de belangrijkste maatregelen en
gebeurtenissen met betrekking tdt het E.R.P. gedurende

de verslagperiode. hierin worden o.a. de interne organi-

satie van de O.E.E.C., de geldende hetalingsovereenkomst
1949/50, de onderhandelingen betreffende de E.P.U., de

ontwikkeling van de inter-Europese handel en de interne en financiële stabiliteit behandeld.
Van het begin van de Marshall-hulp af had Nederland,
blijkens hoofdstuk II, per ultirno Maart.jl. aan directe hulp een bedrag ontvangen van $ 722,5 mln, waarvan

volgens voorlopig gegevens S 593 mln in de vorm van
schenkingen en 5 129,5 mln in de vorm van leningen. De gerealiseerde invoer beliep per ultimo Maart 1950
$ 535,9 mln, waarvan voor $ 421,9 mln afkomstig was
uit de Verenigde Staten.
Gedurende de verslagperiode werd met de Regering
der Verenigde Stal

en tot overeenstemming gekomen be-
treffende de aanwending van een tranche, groot f 303 mln,
der,,local currency”. Van dit bedrag is f275 mln bestemd
voor de financiering van een aantal projecten, dat reeds
in de begroting voor 1949 was opgenomen. Bovendien
zal nog een bedrag van f 28 mln worden besteed voor de
financiering van projecten, die nog niet in enige begroting
zijn opgenomen, doch die, met het oog op de zo nodige
verbetering van de Nederlandse betalingsbalans, als zeer
l)elangrij k moëten worden beschouwd.

Nu de E.R.P.-hulp aan Indonesië niet zal w’orden
voortgezet en op het ogenblik nog slechts sprake is van
een afwikkeling van deze steunverlening, is het, aldus het
verslag in hoofdstuk III, wellicht nuttig nog eens te reca-

pituleren tot welk bedrag Indonesië en nadien de R.I.S.
in de binnen het kader van het E.R.P. verleende hulp
aan Europa heeft gedeeld. Van het begin der E.R.P.-hulp
af tot de opschorting verkreeg Indonêsië goederen ter
waarde van ruim $ 61 mln; na de hervatting kwam nog een bedrag van ruirh $ 40 mln beschikbaar, zodat meer
dan $ 100 mln in de vorm van directe hulp aan Indonesië
ten goede kwam. Bovendien deelde, het land
itt
de aan
Nederland verleende directe hulp, welke beschikbaar
kwam in de vorm van trek kingsrech ten tot een totaal
bedrag van $ 30 mln. Tezamen met de’ directe hulp zal
Indonesië binnen afzienbaretijd dus ter waarde van ca
3 130 mln aan goederen hebben ontvangen, waaraan een
zeer grote betekenis moet worden toegekend. lIet grootste
gedeelte dezer goederen werd geschonken, met als resultaat,
dat tevens eên aanzienlijk bedrag itt
,,local currency”
werd geaccumuleerd, dat, nadat het overleg met de E.C.A.-
autoriteiten zal zijn afgesloten, eveneens aan de lndon-
sische economie ten goede zal komen.

l-loofdstuk IV van het verslag is, zoals gebruikelijk,
gewijd aan de economische ontwikkeling in ons land ge-
durende de verslagperiode.
1-let volume vén de
inooer,
alsmede dat van de
iutc’oer
was, vergeleken met het overeenkomstige kwartaal van 1949, met 22 pCt gestegen; de’toeneming van de in- en

564

. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1950

uitvoerwaarde bedroeg t.o.v. het eerste kwartaal van
1949 resp. 28 en 31 pCt. Het feit dat de uitvoer naar

waarde en volume een lichte achteruitgang t.o.v. de vorige

verslagperiode te zien gf, behoeft, aangezien een dergölijke
daling in een eerste kwartaal een seizoenveichijnse1is,

geen reden tot ongerustheid te geven. De invoer naar

waarde bereikte een nieuwe recordhoogte, hetgeen niet

zonder invled is geweest op het importsi1do, dat f 606
mln bedroeg tegen resp. f 495 mln en f 610 mln in de

overeenkomstige kwartalen van 1949 en 1948. Het per-.

centage van de invoer, dat, door uitvoer .werd gedekt,
bedroeg 64,6 tegen 63,0 in de overeenkomstige periode

van 1949. hoewel hier sprake is van een toeneming, is
deze aanzienlijk minder dan de laatste jaren regel was.

Aangenomen mag worden, dat de vrijmaking van het

internationale handelsverkeer hierop van invloed is ge-

weest. In welke mate die invloed heeft gewrkt, kan nog

niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, De

situatie geeft echter alle aanleiding om met het oog op

‘s lands deviezenpositie de verhouding tussen uit- en

invoer nauwkeurig te blijven volgen.

De
prijsindexcijfers yan de in- en uitpoer,
die voor de

devaluatie een neiging tot dalen vertoonden, gaven sedert
October een stijgende tendentie te zien, welke in de ver-

slagperiode echter, vooral. tav. de uitvoer, vrijwel tot

staan kwam. Van Septémber 1949 tot Maart 1950 steeg
de prijsindex (1948 = 100) voor de invoer van 91 tot 104,

die van de uitvoer van 88 tot 101. Voorts blijkt, dat de

ruilvoet voor Nederland, na een achteruitgang als gevolg

van de devaluatie, zich in de verslagperiode vrijwel geheel
herstelde, zij het, dat dit herstel in Februari en Maart

voor een klein deel weer verlorn ging. –
Het indexcijfer van de
industriële productie,
exclusief

de bouwnijverheid, daalde van het laatste kwartaal van

1949 op het eerste van 1950 van 137 tot 129, een daling,
die te sterk is om geheel aan seizoeninvloeden te kunnen
worden toegeschreven. Mogelijk komt, aldus het verslag,

in deze gégevens tot uitdrukking, dat het economisch

herstel allengs een stadium heeft bereikt, waarin het

tempo van de toeneming der productie minder wordt.
Gezien de grote vooruitgang, die gedurende de jaren 1945

tot 1949 met het herstel is bereikt, kon worden verwacht,
dat zulk een vermindering op de duur zou optreden

De resultaten van de
bouanijQerheid
vertonen een voort-

durende verbetering; het aantal voltooide woningen beliep
gedurende het eerste kwartaal 1950.10.498 tegen 9.434

in het eerste kwartaal 1949., Vooral het aantal voltooide
duplex- en ,,prefabricated”woningen gaf een markante
stijging te zien, nl. van resp. 210 en 783 in het eerste

kwartaal 1.949 tot 717 en 1.912 in de verslagperiode.
Over het algemeen kan worden gëconstateerd, dat de
sterke toeneming van het
oerkeer
– afgezien van de
seizoeninvloeden en met uitzondering van de binnen-
landse vaart – zich voortzette. Vergeleken met de over-
eenkomstige maand van het vorige jaar kan voor de ver-

schillende onderdelen van de verkeerssector de volgende
toeneming worden geconstateerd:

Internationale binnenvaart in December 1949 .’. 31 pCt
Zeevaart in Februari 1950
………………
15
V
ervoei
t Nederl. Spoorwegen in December 1949 16
Wegvervoer in Februari 1950
…………….
9
Vrachtvervoer K.L.M. in Februari 1950
.
…..65
Passagiersvervoer K.L.M. in Februari 1950
….
74

De sterke stijging van het vracht- en passagiersvervoev
der K.L.M. kan grotendeels worden verklaard uit de
opheffing van het landingsembargo door enkele Aziatische

landen.
In het begin van dit jaar overschreed de
koop oaardij-

oloot
de vooroorlogse omvang, een opmérkelijk feit, wan-
neer men bedenkt, dat de helft van deze vloot gedurende
de oorlog verloren ging. 0p 1 September 1939 bedroeg

de totale tonnage 2.853.961 BRT, op 1 Januari 1950

2.946.179 BRT. Dit betekent echter niet, dat de koop-

vaardij vloot de vooroorlogse samenstelling weer heeft

bereikt. Een aantal .schepen diende aanvankelijk voor
oorlogsdoeleinden en’werd met het oog hierop gebouwd.
In het vorige verslag werd opgemerkt,.dat de devaluatie

in het totale
monetaire beeld
van Nederland vooralsnog

geen ingrijpeiide wijzigingen, had gebracht. De ontwikke-
ling in het eerste kwartaal 1050 bevestigde deze opratting

niet alleen, zij leidde in enkele opzichten zelfs tot een

herstel van de voor de devaluatie bestaande verhoudingen.

De betrekkelijk geringe toeneming van de hoeveelheid

vrij geld, waarvan het vorige verslag melding maakte,
ging in deze verslagperiode weer teniet. De ontwikkeling

in het eerste kwartaal van dit jaar geeft aan de, in het

verslag van De Nederlandsche Bank gehuldigde, opvat-

ting, dat een volledig herstel van het monetaire evenwicht

binnen het bereik ligt, niemwe steun. Hiermede is echter

niet gezegd, dat er geen factoren zouden zijn, die de

financiële stabiliteit in gevaar kunnen brengen. Vooralsnog

behoeft geen reden tot ongerustheid te bestaan, al blijft

waakzaamheid geboden.

Zoals uit onderstaand staatje blijkt, vertoonden de

consumptie oe uitgaoen
per hoofd der bevolking gedurende

de eerste twee maanden der verslagperiode, vergeleken

met de overeenkomstige periode van 1948 en 1949, een
verdere daling.

(1947 = 100)

1948

1949

1950

Januari
…………..
99

96

94

Februari
…………..
93

89

88

Maart
…………….
103

99

94

Ondanks het afschaffen dec rantsoeneringsmaatregelen

geeft de consumptie-index der verbruikte hoeveelheden

per hoofd der bevolking – 1947 = 100 —’een daling te

zien van 106 in 1948 tot 102 in 1949. 1-let reële nationale

inkomen per hoofd der bevolking nam, op basis 1938 =

100, toe van 102 tot 110. De daling van de consumptie
blijkt gepaard te zijn gegaan met een aanzienlijke uit- –
breiding der netto-investeringen; in 1948 werd 11 pCt
van het nationaal inkomen geïnvesteerd, in 1949 16 pCt
en in 1938 2 pCt.
Beziet men het aantal
werklozen en D.U.T’V.-arbeiders,

dat per ultimo Maart jl. 89.300 bedroeg, d.w.z. 22.800
meer dân eind Maart 1949, dan- dient men rekening te
houden met het feit, dat gedurende de laatste 18 maanden
meer dan 70.000 gedemobiliseerden aan het aantal werk-
zoekenden werden toegevoegd, terwijl eind Maart 1950
niet meer dan 2.802 gedemobiliseerden als zodanig waren
ingeschreven. De indruk bestaat, dat in de meeste bedrijfs-
takken de werkloosheid niet veel groter dan structureel
onvermijdelijk is, mede als gevolg van de met het woning-

tekort samenhangende, geringe mobiliteit van de arbeid. Tenslotte zij vermeld, dat het aantal in Nederland werk-

zame buitenlandse arbeiders – inclusief grensarbeiders –
eind 1949 42.000 bedroeg, tegen 38.000 omstreeks midden
1948.

RECTIFICATIE

In het artikel van Mr K. P. van der Mandele over ,,Plan

Schuman of plan Stikker?” in ,,E.-S.B.” van 5 Juli 1950

moet de 41ste regel: ,,Economisch zijn het strategische

middelen
……
gelezen worden a.v.: ,,Economisch zijn

het kapitaalgoederen, Politiek zijn het strategische mid

delen
…….

12 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

565

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Gehlmarkt.

Na de verkrapping, waarmede de maandwisseling ge-

paard ging, is ter geidmarkt weer een zekere’ ontspanning

ingetreden. De geidmarktinstellingen nemen echter een
afwachtende houding aan, bevreesd voor verrassingen,

welke de maand Juli, waarin
zeei’
weinig schatkistpromes-

seri vervallen, nog zou kunnen brengen. Weliswaar daalde

de callgeldnotering tot 1 pCI, maar belangstelling voor schatkistpromessen is er in de open markt vrijwel niet.

Behalve Augustuspapier, dat tegen i/ pCt was aange-
hodei, waren de overige termijnen practisch alle tegen
1/ pCt aangeboden, echter bij uiterst geringe omzetten.

Kapitaalmarkt.

De effectenbeurs begint reeds all tekenen van dé

vacantiètijd te vertonen, nI. het ontbreken van alle be-

langstelling voor op zich zelf zeer belangrijke gebeurtenis-
sen, en als gevolg hier
an zeer geringe omzetten. De dalende

tendentie zette zich in de afgelopen week niet voort, doch
maakte plaats voor een overigens geringe stijging, waardoor

de koersverliezen, opgetreden sedert het uittreken der
vijandelijkheden in het Verre Oosten, enigszins werden

ingehaald. De min of meec optimistische uitlatingen van
Truman over het conflict in Korea hebben hierbij vermoe-
delijk een grote rol gespeeld.
Het is een merkwaardig feit, d,at de Amerikaanse fond-
sen, welke ter beurze van Amsterdam zijn geiioteerd, thans
practisch geen agio meer doen, en zelfs in sommige, gevallen
een disagio vertonen. lIet kan zijn, dat de Nederlandse be-
legger minder vertrouwen heeft in het voortbestaan der

goede conjunctuur in de Verenigde Staten, maar het is ook
mogelijk, dat men vreest voor een devaluatie van de dollar.
De gebruikelijke koerstabellen welke onderstaand zijn
opgenomen, verschaffen van het koérsverloop in de afge-
lopen week een duidelijk beeld.

30 Juni
7 Juli
1950
.

1950
Aantl. indexeijfers.

Algemeen

. ……………..
143,5 148,6

Industrie

………………..
208,8 207,8

Sc1eepvaart

……………..
134,3
135,1

Banken

………………….
119,3 119,7

Indon.

aandelen

…………
50,5 51,5

Aandelen.

A.K.0.

………………….
170*

. lGij

Philips

………………….
223 222
1
1

Unilever

………………..
196+
.199*

II.A.L ……………………
142+
141

Am’sterdam .Rubber

………..
117
1221

HVA.

………………….
119*
‘120+

Kon: Petroleum

…………
263* 260*

Staatsobligaties.

2+ pCt N.W.S.

….

.
……..

,80+ .

803
/8

3-
+ pCt 197

…………..98/

98+

3 pCt Invest. certif… ……

99 t

991/16

3 pCt dollarlening …………97+

971.

GRAFIEKEN.

Aanrra gen en aanbiedingen van taerkkrachten bij de

arbeidsbureaux in Nederland.

Mannelijke werkkracliien.

150000
100000

50000

.1
.


STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCRE BANK.
(Voornaamste Oosten in duizenden 5),uldpnsl

as
:n
4)0
5.)
4,
0

.
;
0,0
cd.Q

OO
,

30

Dec. ’46
700.876
4.434.786
(00.8(6
153.69
2.744.151
30 Mei

’50
884.181
60.192
988.101
147.378
2.917.384
5 Juni ’50
884.300 62.058 978.557 140.496
2.851.357
12 Juni ’50
884.464
101.506
970.268
142.304
2.824.067
1.9

Juni
1
50
884.601
102.054
1.062.126
140.296
2.802.363
26 Juni ’50
884.726
142.282
960.376
143.781
2.817.746
3

Juli

’50
884.829
164.361
926.674
153.252
2.910.922
10 Juli

1
50
884.960
165.574
978.672
141.907
2.868.746

Saldi
in rekening
courant

.5
5)
1
I5
V’I
1
€’4)
t5)O
,
5
.s1.s.
5)5)5)
1

-.O
t.

.5
(0
4,
ri1,s
C
.4.4 5)
C’D
,
OZ
t

0
5)

30

Dec. ’46
j
30

Mei ’50
408.581
794.635t
1.814
29.509
437.9421
568.027
5 Juni ’56
421.736
794.6351

1.841
30.054
454.453
583.616
12 Juni ’50
456186
794.635i
2.331
26.724
466.774
607.013
19

Juni ’50
456.009
794.6351
2.331
51.628
471.711.
690.479
26 Juni ’50
414.868
872.652′
2.277
34.765
403.032
647.876
.3 Juli

’50 248.907 911.425
1.735
27.873
482.330
618.556
10 Juli

’50 271.715
011.4251
1.732 47.129 496.798
641.552

FEDERAL
RESERVE I3ANI{S.
(Voornaamste Oosten
in

milltnp.nen
dollars).

Metaalvoorraad Other

U.S. Govi Totaal
Data

Goud’cer-

ca.sh

securities
tificaten

31

Der.

1946

18.381

1

17.587

1

26$

23.350
8 Juni

1950

22.998

1

22.473

1

180

17.672
15 Juni

1950

22.995

1

22.471

199

17.693
22 Juni

1950

22.992

j

22.471

,213

17.679

F.R.-bil-

Deposito’s

Data

jetten 1fl

Member-
circulatie

Totaal

Govt

banks

31

Dec.

1946

24.945

1

.

17.353

1

393

16.139
8 Juni

1950

22.831

17.859

1

472

16.067
15

Juni

1950

22.768

t

18.075

1

319

16.309
22 Juni

1950

22.706

1

18.093

j

529

16.169

1946

1947

1948

Vrouwelijke werkkrachten.

1049

1950

500001
.

194
6

194

1948
1949

1950

Aanbiedingen van werkkrachten.

– –
Aanvragen van verkkrachten.
Bron:

C.B.S.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1950

WOOTI1NDELSPR1JZEN
VAN
(IIIANES, VELDBONEN, BOTER,
KAAS
EN EIEREN IN NEDERLAND
‘).

.
Tarwe*)
Rogge*)
Gersi
Flavcrt)
Mais
Veldbonen*)
Boter
5)

Kaas
Eieren

. .
.
)
W.5
)
tz
&

.-
.
,
Q

c?O
.’
1_-
ija
, . .

g

g
‘Q

)_
.,-


c
d

)
_l
c)
)
••
)


,
r
,)
)
•E
q)

co
.-
,.
Pq
,

)
4
)-

Jan.

199
e

r.

f/
21,7,
,

f
21,36
f
20,9!
t
2O,17
t
f
22,72
f
20,17
r
28,59
r
3,96
t
1,61′
t
14,20
t
1120
aar
22,105

21,08
21,40
,
19,55 22,57e 20,37
32,81
3,90
1,66
15,03e)
1,90
1
)

p,I
21,58
22,50.
20,64
p
22,81e
20,61
33,375
3,99
1,66
14,40 11,06
ei
,)

,

5
21,97e
23,35
20,77′

22,97e
20,77′
3j,375
3,92
1,73
14,05
10,82′

.
uil
.
I
22,15
,
22,00 22,75
20,97′ 23,17′
.
26,25
3,80
1,63′
15,39
12,24

u
1
21,96 23,26 21,78

25,77
21,82
.
3,85
1,62
16,14)
12,53
1
)
ug.
,
t
22,54
23,19
22,34


28,72
21,09
.
3,81
1,64
17,55
13,88
ept.
,
20,32′
23,05
21,82

.
28,87′
.
.
3,83 1,73
16,77
12,77
c
,

_,
1
21,14 25,44
24,53

32,62′
.
29,50
3,93′
1,94′
17,31
13,69
. ,
23,12′
28,78
26,37′


34,50
.
31,75
3,96
2,12
19,00
15,12′
30 Oct.-
5 Nov.
22,00-22,10 22,75-23,00 28,00-28,50
26,50
23,00-24,00
33,25
32,00-33,00
4,13
.
21,00 17,00
7-12 Nov.
22,20-22,50
22,50-22
3
75
27,00-29,50
2662′
22,50-23,75
32,75
.
31,50-32,50
4,16
2,78
1
)
21,00 17,00
14-19 Nov.
22,50-22,75 22,50-22,75 26,00-28,00
25
3
50
22,25-22,75
30,50
31,00-31,50
4,18
21,00 17,00
21-26 Nov.
22,75-23,00
22,50-22,75 26,00-28,00
25,37′
22,50-23,00
30,25
.
31,00-31,50
4,20
2,76
21,00 16,50
28 Nov.-
3 Dec.
23,25-23,50
22,60-23,25 27,50-30,00
26,50
23,00-24,75
33,25
.
31,50-32,00
4,20 2,70 18,00
14,00
5-10 Dec.
23,25-23,50
23,25-23,50
28,00-30,50
27,00
24,00-26,00
34,25
25,25
31,50-32,00
4,23
2,51
16,00
12,00 12-17

Dec.
23,25-23,55 22,50-23.75 29,00-31,00 27,25 25,90-27,00
34,62′
25,75
31,75-32,25
-4,23
2,41 17,00
13,00
19-24

Dec. 23,25-23.75 23,50-23,75
28,50-30,50
27,37′
24,50-27,00
34,62′
25,25
31,50-32,00
4,63
2,43
-16,50
1250
26-31

Dec.
23,15-23,35 23,75-24,00
28,50-31,00
27,67′
24,50-27,00
34,62′
25,25 31,50-32,25
4:65
2,36
16,00
12,00
1950
2- 7 Jan.
23,00-23,25
24
3
00-24,50
29,00-33,00
27,21
24,75-27,25
35,12′ 25,62′
32,50-33,50
4,67
2,34
15,00
11,00
9-14

Jan.
22,90-23,15
24,00-24,50 28,50-32,50
27,08
24,50-26,75
34,75
25,50
32,50-33.50
,

6,69
2,20 13,75
9,75
16-21

;pau.
22,75-23,00
23.75-26,25 28,00-32,00
26,58
24,25-26,00
34,00
24,62′
33,00-33,00
4,71
2,14 14,50
10,50
23-28 Jan.
22,75-23,00 23,75-24,25 28,00-31,50 26,42 24.25-26,50
34,87′
24,75
31,00-32,00
4,73 2,16
16,75
13,75
30
Jan.-
4 Febr.
22,60-22,90 23,65-24,00
28,00-31,00
26,29
24,00-26,00
35,37′ 24,62′
31,00-32,00
4,77 2,05
16,50
12,50
6 -II Febr.
22,75-23,00
23,65-24,00 28,00-30,00
26,08
24,00-26,00
35,25
24,62′
31,00-32,00
4,75
1,92
15,50
12,00
13-18 Febr.
22,75-23,00 23,50-23,75
28,00-29,50
26,00
23
3
75-25,75
34,87′
24,50
30,50-31,50
477
1,82
15,50 12,25
20-25 Febr.
22,85-23,10
23,00-23,25 27,00-28,00
25,59
23,25-24,75
35,50
23,87′
29,50-30,50
6,80
1,84
15,25
12,50
27 Febr.-
4 Mrt
22,90-23,25
23,25-24,00 27,50-28,00
25,26
23,75-25,50
36,12
1

23,87′
29,00-30,00
4,80
1,85
15,75
12,75
6-11 Mrt
22,85-23,15
23,25-24,00 26,00-28,00
26,16′
23,75-24,50
36,75
24,00
29,00-30,00
4,80
1,86
14,25
11,50
13-18 Mr!, 22,75-23,00
23,25-23,75 26,50-29.00
25,62′
23,50-24,75
36,25
23,62′
28,50-29,50
4,80 .1,81
14,25 11,00
20-25 Mrt
22,60-22,85
23
3
25-24,00
26,00-28,50
25,20
23,50-24,75
35,37′
23,12′
28,00-29,00
4,80
1,80
14,25
11,00
27 MrL-
Apr
22,85-23,10
23,25-24,00 26,50-28.50
25,50
23,25-24,50
36,00
22,97′
27,50-28,50
4,55
1,80
14,00
10,75
3-8

Apr.
22,75-23
3
00
23,50-24,00
27,00-29,00
25,84
23,50-25,00
35,75
22,97′
26,00-27,50
3,99
1,80
14,00
10,75
10-15 Apr.
22,65-23,00
23,50-24,00 27,50-30,00 25,92 23,50-25,00
34.50
22,87′
26,00-27,00
3,99
1,80
13,50
10,25
17-22 Apr.
22,75-23
3
25
23,60-24,10 28,00-30,00
26.06
23,75-25,50
35,00
23,50
26,0027,00
3.99
-1,80
14,50 11.25
24-29 Apr.
22,60-23,10
24,00-24,50
28,00-30,00
26,31
24,00-25,75
36,50
23,87′
26
3
00-27,00
3,98
1,80
15,25
1175
1-6

Mei
22,70-23,25
24,25-24,75 28,50-30,00 26,72
2,25-25,75
37,00
24,50
25,00-26,00
3,98
1,81
15,25
11,75
8-13 Mei
22,70-23,25
24,75-25,25 28,00-29,50
26,84
24,00-25,50
38,00 24,50
25,00-26,00
3,98
1,85
15,25
11,75
15-20 Mei
22,70-23,25 24,75-25,25 28,00-29,50
27,06
24,00-25,75
38,87′
24,50
25,00-26,00
3,98
1,85
15,00
11,75
22-27 Mei
22,70-23,25 24,50-25,00 28,00-29,00
26,91
24,00-25,50
39,00
‘24,25
25,00-26,00
15,00
11,75
29 Mei-
3 Juni
22,75-23,25 24,50-24,75
28,00-29,00
26,69
.
39,25
24,12′
25,00-26,00
5-10 Juni
22,75-23,25
24,40-24,65
28,00-28,50
26,75
23,75-24,75
39,62′
23,87′
25,00-26,00

‘)
Deze statistiek
sluit
aan bij die,
gepubliceerd
in

E.-S.B’
van 4 Januari
1950,
bIe.
18. Cursief gedrukte
getallen
zijn
herzien.
‘)
betekent:
vrije marktprijzen;
.
betekent: geen
aanbod.
‘)
Met

ingang van
14

Februari
1949

is
de

handel
vrij

geworden.
‘)
Van 13
Juni 1949 af
is het
gewicht
70/71
kg; van
1 Augustus
af 71/72
kg.

‘)
Met ingang
van 7
November 1949
is de handel
vrij geworden.
‘)
Orficieuze,
werkelijk
betaalde netto-prijs.

PBIJSINDEXCIJFERS
VAN
lIET GEZINSVERBRUIK
IN
NEDE1JLAND.

(1938/
1
39

100)

1.

Volgens huishoudrekeningen April 1948-Maart 1949;
II.

Volgens huishoucirekeningen

1935/’36;
gezinnen met inkomens van f40 –
<
f50 per week.
gezinnen met inkomens in 1935/’36 beneden f1.800 per jaar

1949

1950
1945 1948
1949
1950

15

15
15
15
2
)
15
2
)
15
15 15 15
0
15′)
15
2
)
Groep
1940
Sept.

Dec.
Mrt Apr.
Mei
Sept.
Sept.
Sept.
Dec.
SInt
Apr.
Mei

Voedingsmiddelen

235

246

259

260

263

166

229

269

244

257

274

273

276
Totaal

.

……………….197

205

214

214

.

215

173

206

219

216

226

237

237

237

Kleding

……………….309

326

338

339

341

325

310

315

312

330

342

34

346
Schoeisel

……………..356

364

378

378

377

296

335

354

364.

374

384

384

383

Woninginr. en huisraad

.
. .

302

308

315

316

317

323

309

307

306

314

322

322

323
Reiniging

……………..325

325

328

329

325

234

321

384

380

3&0

387.

387

382

Overige groepen
mcl.
huur

151

156

162

162

162

144

154

160

159

164

171

171

170
Huur

…………………100

100

100

100

100.

100

100

100

100

100

100

100

100

‘)

Bron:

,,Statistisch bulletin van het CBS.”.


Voor de berekening is het prijsverloop gevolgd in de gemeenten Groningen, Enschede, Eindhoven, Tilburg, Dongen en Heerlen.
‘)

Voorlopige cijfers.

12 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

567

DE JAVASCIIE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

.
.
,

Data
.

bO,.,

r.Q
)

_’
7.1d
1.

t’t’

0

.0
•’
b1
CD
b)
50
0

500.
.

0)0)

31 Mrt

’47
477.080

35.363 33.256

85.402

255.201
14 Juni

’50
674.695

64.960
14.833

163.902

1.740.423
21

Juni

’50
674.695

65.717
14.833

147.776

1.767.517
28 Juni

’50
674.695

49.960
14.834

97.492

1.853.752

Bankbiljetten
Rekening courant
in omloop
saldi

Data
Cl)
.
0.-0).0.
0c.

1
0)
1
0)
50
0′
,..
😮
0

31 Mrt

’47
14

Juni,

’50
21

Juni

’50
28 Juni

’50

453.816

1

89.437

102.346 14.597.225
98.039 11.620.358

1.614.223






– –

503.718
658.888
639.770
653.944

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 6 646.830.979.
Muntbiljettencirculatieper 14 Juni 1950 f 328.656.513,50.
Muntbiljett.encirculatie per 21 Juni 1950 6 328.09.217,50.


Muntbiljettencirculatie per 28 Juni 1950 t 335.594.463 50.’
-4

PRODUCTIE
AAN
NIEUWE VERZEKERINGEN
VAN 67
LEVENS-
VERZEKER.INGMAATSCITAI’PIJEN.

(in millioenen guldens)

Kapitaal-

Rente-

Volks-
Periode

ver-

ver-

ver-

Totaal
zekering
I
zekering
I
zekering

Totaal 1947
626,5
733,6 206,4
1.566,5
Totaal 1948
689,5 921,5 210,4
1.821,4
Totaal 1949
655,9 928,1
197,7
1.781,7

1950 Februari
51,9 69,4
17,7
1391
Maart
60,4
79,8
18,9
159,1
April
52,6
76,8 ‘)
16,6 146,0
Mei
69,4
1
)
17,/1
438,1

Bron:
C.B.S.

1)

Gekapitaliseerd
door

vermenigvuldiging,
met
10;

Inclusief

opvoedingsrente.

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen franes).

0..
.0
0.
C.

1
c.
b0
,
00
0)O)E
1
C
‘.-
Id
5.
50.0
M
0
_0)

16 Sept

1948
28.136
11.042
427
9.986
1
303
414
1. Juni

1950
29.611
8.428 1.028
12.504
303
362
8 Juni

1950
29.601
8.803 1.359 11.877

1
251
353
15 Juni

1950
29.566
8.782
1.162
10.919

t
305
351
22 Juni

1950
29.415 7.629
850
10.512

1
219 335
29 Juni

1950
29.058
8.295
818
11.907
314 307

Rekening
courant
saldi
0

15
•00
0)
15″

‘5
.0)

(n

16

Sept..

1948
657
91.729 81.568
22
2.425
1

6.251
1
Juni

1950
1.046
94.792
86.223
158
1.796

4.820
8 Juni

1950
1.049
94.690 85.917
168
1.734

4.871
15 Juni

1950
1.051
93.644
85.166
131
1.663

4.568
22 Juni

1950
1.054
93.472
84.937
71
1.858

4.523
29 Juni

1950
1.058
95.287
86.132
114
1.620

5.064


DE KOLENPOSITIE VAN BELGIË
‘).
(ifl duizenden tonnen)

Maand

.
Productie.
F
A7
’11
Voorraad aan
het einde van
de maand

Gem.

1938.
.
2.465 2.336
Gem.

1946..
1.898

1.897
Cern.

1947.
2.033
2.021
(5cm..

1948.
.
2.223
2.192
Gem.

1949..
2.321
2.239

Mei

1949..
2.398
1.931
2.214
Juni

1949.
.
2.353
1.885
2.681
Juli

1.949..
1.869
1.697 2.853
Augustus

1949..
2.005
1.914
2.983
September

1949..
2.082
2.386
2.680
October

1949..
2.361
2.667
,

2.374
November

1949..
2.394
2.717
2.051
December

1949.
.
2.574
2.812
1.813
Januari

1950..
2.483
2.620 1.668
Februari

1950..
2.274 2.264
1.679
Maart

1950.
.,
2.529
2.183 1.777
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
dp Statistiek

II

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE H0060VENS EN STAALFABRIEKENIV.

GE’/ESTIGD TE l,JMU!DEN

Uitgifte’ van 26.870 (Certificaten van) Gewone Aandelen,

in stukken groot nom f600.- aan toonder, voor drie vierden delende in de

winst over het boekjaar 1 April 1950-31 Maart 1951 en ten volle in de winst

over volgende boekjaren.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving o6 bovengenoemde (certificaten van) gewone aandelen,

uitsluitend voor houders van gewone aandelen en van certificaten van, gewone aan-

delen, openstellen op ‘

Vrijdag 21 Juli 1950, van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te AMSTERDAM, ROTTERDAM en ‘s-GRAVENHAGE, –

tot den koers van 110 pCt.,

op de voorwaarden van het prospectus dd. 11 ,.Juli 1950. Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede afdrukken

van dê voorwaarden van administratie zijn verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

Amsterdam11 j

1950

DE TWENTSCHE BANK N.V.

Rotterdam ‘

. ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

0

AMSIERDAMSCHE BANK
N.V.
– INCASSO-DANK
N.V.

MAANDSTAAT PER 30 JUNI 1950

ACTIEF
Kan,

Kasslers en
Daggeldleningen 1
26.605.877,51
Nederlands
schatklstpapie

,,
71 2.870.200,-
Ander over-
heidspapier

,,
25.431000,-
Wissels
29.399.353,19
Bankiers In bin-
een- en bultenl. ,,
39.685.670,86
Effecten en syn-
dicaten

,,
8.750.222,29
Prolongatién
en voorschotten tegen Effecten
25.656.069,79
Debiteuren

,,
299.291.732,09
Deefnem,ngen
7.300.101,95
Gebouwen

,.
4.000.000,-
II
1
79 00fl 917 AR

PASSIEF
KapItaal

f 70.010.000,-
Reserve

•, 34.500.000,-
Bouwreserve

.,
4.000.000,-
Deposito’s op
termijn

93.801.749,70
Crediteuren

,, 933.951.533,30
Door derden geaccepteerd

1.184.532,80
Diverse
rekeningen

,,
41.542.411,88

f1.178.990.227,68

Vele V

DE ACHTERHOEK

fe Gelderse Achterhoek en Liemers: aangewezen streek voor nieuwe industrieën of filialen

• In vele gemeenten industrieterrein beschikbaar

• In enkele plaatsen bedrijfsgebouwen disponibel

• Goede, snelle verbindingen
Alle inlichtingen:

WELVAARTSSTICHTING
OOSTELIJK
.
GELDERLAND, Terborgseweg 63a, Doetinchem. Telefoon
K
8340
– 792′

Bij de Provinciale Waterstaat van Noordhol1and (Bu-
reau van de Provinciale Planologische Dienst) kan
worden geplaatst een

soclaal-geograaf, sociograaf
of sociaal-econoom

Rang en salaris naar ervaring.

Brieven met volledige inlichtingen vddr 1 Augustus
1950 te richten aan de Hoofdingenieur-Directeur van
de Provinciale Watertaat van Noordholland, Nieuwe
Gracht 47 te Haarlem. Persoonlijk bezoek alleen na
oproeping.

Bij de Economisch-Technologische Dienst voor
Noordholland wordt gezocht een


bedrijfs-econoom

met enige jaren practijk.

Sollicitaties te richten tot cle Directeur van de
Economisch-Technologische Dienst, Nassauplein
4, Haarlem.

Bij Bankinstelling te Amsterdam vaceert de
functie van

1 ste assistent van de Chef der

crediet-afdeling

Gegadigden dienen het credietvak grondig te
beheersen en in staat te zijn zelfstandig te wer-
ken. Representatief vermogen is vereist, leeftijd
bij voorkeur 35-45 jaar.
Uitvoerige sollicitaties worden ingewacht hij
Adv. Bur. de Bussy, onder no. MP 958.

Vraag en Aanbod inzake Kantoorbehoeften, Brand kasten, Machines,
Gebouwen, Industrieterreinen, enz.

Vestigt U in Ven ruy

De plaats ;oor Uw industrie

Bouwrijpe i nclustrieterreinen aan grote

verkeersweg gelegen verkrijgbaar

Voldoende orbeidersreserve aanwezig

Wendt U om inlichtingen tot de gemeente, Telefoon K. 4780, no. 241.

Economisch – Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat .’ Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mee8 en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteit straat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraai
s,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Cosnrnerce, Brussel.

Abonrsementspri.is, franco per post, voor Nederland
/
26,—
per jaar,
voor
België/Luxemburg
/
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de tegenwaarde in Belgische /rancs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
1
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdeten (per zeepost)
/
26,—,
overige
tanden
/
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per uttimo van, het kalenderjaar.

Aangetehende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
14%,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cents, resp. 12 B. francs.

/

Auteur