Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1711

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 22 1950

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDÉN
E

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD -VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 22 FEBRUARI 1950

No. 111
1

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lizmbers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. pan den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Versichelen.

Voor de niet gesigneerde artikelen is de commissie pan

redactie verantwoordelijk. t

Gegeiuns over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD:
Blz.

De artikelen van deze week

………………..
143

Sommaire,

summaries

t
. .

………………..
143

Werkgelegenheidspolitiek

(1)

………………
144

Uitbreiding provinciale taak en provinciale financiën

door Prof. Mr C. W. de Vries ………………
145

Het probleem der industriële decentralisatie in West-
Duitsland door Dr J. Rubinfeld ……………..
i46
Een Amerikaans voorbeeld van locaal-economische
planning door F. Hartog

………………….
148

Ingezonden stuk:


Do financiering dor workioosbeidsvorzekering-
door Mr
H. J.
Morren
niet naschrift van
Ir J.
N-. Smit
…………
151

Aantekening:
Economische toestand en problemen van Mexico
……..
153

Internationale

notities:
Do bsiitenlandse handel van West-Duitsland in 1049
….
155
Do productie van ruwe olie in 1949

………………..
155
Wat gebeurt er na 30 Juni 1952?

………………….
156

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
156

G r a f
i
e k e
ci:
Slachtoffers van verkeersongevallen in Nederland
……
157

Statlstieken:
Baukstaton

………………………………….
157
Stand van

‘s Rijks Kas

………………………….
158

DEZER DAGEN

kreeg het Centraal Bureau voor de Statistiek een groot
stuk werk klaar. De rijksgegevens voor de bevolkings-. en
beroepstelling kwamen gereed. Ongeveer 39 pCt van de Nederlandse bevolking bleek op 81 Mei 1947, juridisch,

tot de minderjarigen td behoren. Een groot deel van hen

voor zover boven de leerplichtige leeftijd – 70 pCt van

de manlijke, 40 pCt van de vrouwelijke jeugd”— was
reeds in het productieproces opgenomen. Met hen kwam
het totaal der beroepsbevolking op 40 pCt der bevolking.

Deze allen willen blijven werken.

,,Firs.t and foremost was the intr-war experience of
mass unemployment’ stelt Meade in zijn jongste werk ,,Planning and the price mechanism”. Hoever 1936 in
– gedachten ook terug ligt, voor de massa van de bevolking—.
zelfs bij een leeftijdsopbouw als de Nederlandse – blijft
• dit gelden. –

Zal het nog sterker klemmen in Groot-Brittannië?
,,Oude wijn van vreugd gekelderd in gekristallynd ver-driet”, dit beeld van Boutens zou kunnen wordeh over-

gebracht op de leider van de oppositie, Churchill, om de

vaart, waarmee hij zich tot centrum van de strijd heeft
gemaakt na een aantal machteloze jaren. Doch zelfs
door hem heeft de verkiezingsvoorbereiding in Engeland

niets gekregen van de onvergelijkelijke stembusrage te
Eatanswill, die Dickens in de Pickwickpapers oproept.

,A storm of groans, and shoutd, and yells and hootings”.
Daar is in Groot-Brittannië geen sprake van. Het geldt

eerder West-Duitsland, dat in zijn regering drastisch
wordt becritiseerd. Ook hier is de basis van alle critiek
-de politiek van werkgelegenheid en werkverruiming. In

het bijzonder het laatste, onverwacht bekend geworden,
rapport van de Hoge Commissarissen ademt de toon
van: ,,Tu l’as voulu, Georges Dandin”. –

Verbreding van werkgelegenheid, het is indirect ook de
inhoud vaii een rapport der Verenigde Naties over de
financiering van ontwikkelingsplannen van teruggebleven
gebieden. Buitenlandse hulp blijkt daarbij onontbeerlijk.
Nog blijft dit sterk het-werkvan theoretici, al heeft het
Punt IV van President Truman het in het parlement een
stukje verder gebracht.

En voor de door de oorlog achteruitgeslagen gebieden?
Een U.N.O.-rapport over de economische veranderingen in 1949 is nu eens niet droefgeestig. De wereldproductie
van voedingsmiddelen, grondstoffen en eindproducten
lag in 1949 ongeveer een kwart boven die in 1937, mede
dank zij de productietoeneming in Europa, vergeleken

bij 1948. Het werk loont; een grondgedachte, die ook
beslissend zal blijken bij de weer aangevangen besprekin-
gen over de financiering van de Europese hulp in. het
komende jaar. Voorlopig houden de eerste voorstellen
verminderingen in.

Niet verminderd is het nationaal inkomen van de
Verenigde Staten in 1949, dat $ 210 milliard haalde.
Of men er in zal slagen dit in 1950 weer bijeen te werken!
De staking in de steenkolenmijnen, met als resultaat een

werkvoorraad van een week kolen, werkt door. Maar de
mijnarbeiders schijnen daarvoor nog niet te voelen.
Zouden zij ook tijd nodig hebben om over de consequenties
van het Chinees-Russische verdrag na te denken?

7
doaa ew

:

MOe
w
l;
f

STAVOREN

1
ESL


S

LENMER

•• ..

N.O. POLDER


BLOKZUL
ENKHLEZEN

• EMVELOORO

– WESTERPOLDER

IAKLIEDEN

V

AARWATER

J(7dÉh’hV.5.
KAMPEN

./f!?z

/

.

5E T POT

• ZIJIDERPOLDER

FPE

\-7vJ

______(•///55
•/ HAROÉRWiEK
0

APELOOORM

S

IDEAAL GELEGEN

INDUSTRIETERREIN

INLICHTINGEN TEN STADHUIZE

ROTTERDAMSCHE

BANK

S
,

ASSURANTIËN –

op

ELK

GEBI ED

250 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

iv.
KONINKLIJKE

NEDERLANDSCHE

ZOUTINDUSTRIE
Boekelo

Hengelo

ZOUTZIEDEIW
Fabriek van

zoutzuur (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

niuronloog, caustic soda.

1
.

Nederlandsche

#andel-Matschappij

,xv.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam,
Vijzeistraat 32

Meer dan 100 kantoren

in Nederland en Azië

New York

Londen

Tanger

FINANCIERING VAN DEN

BUITENLANDSEN HANDEL

22 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

143

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Werkgclegenhcidspolitiek 1.

Het vraagstuk der werkloosheid begint in vele landen

wederom de aandacht te trekken. Het begint ernst te
worden met de noodzaak om paraat te zijn. In Nederland

zijn er goede tekenen van actïviteit. Niettemin zal een

officiële, uitvoerige uitlating over het regerihgsprogramma

ten deze ongetwijfeld zeer gewaardeerd worden. Het

bedrijfsleven kan in belangrijke mate bijdragen tot de
oplossing van het werkloosheidsvraagstuk door zijn in-

vesteringen te verrichten op grond van normale calcu-
laties en ze niet op grond van het bijgeloof, dat het in-
grijpen van de Overheid in de conjunctuur ,,onnatuurlijk”

zou zijn, op bepaalde momenten na te laten. De sleutel-
positie nemen daarbij zowel onder de regeringen als bij

het bedrijfsleven de Amerikanen in. Het is dus van be-
lang om het Amerikaanse volk, mocht liet onverhoopt
de nieuwe weg niet durven kiezen, daarin zoveel mo-

gelijk te stimuleren. De organen der Verenigde Naties

krijgen daartoe thans de gelegenheid.

Prof. Mr C.
W.
dc Vries,
Uitbreiding provinciale taak en

provinciale financiën.

Wanneer de taak der provincie wordt uitgebreid zullen
zowel de eigen provinciale belastingen als de fondsuit-
kering te kort schieten. Aan bèide bronnen van inkom-
sten zijn bezwaren verbonden. Uitbreiding derprovinciale
belastingen helpt allèen de rijke provincies. Fondsuit-
kering is afhankelijk van debeslissing van de wetgever

omtrent de reguliere middeledvan hetRijk en omtrent
het percentage der uitkering. Bij de nieuwe financiering
der uitbreiding van de provinciale zorg voor de volks-
gezondheid ware aan het bijdragenstelsel te denken, tenzij op het gebied der wettelijke regeling der volksgezondhëid
nieuwe uitkomsten voor ons land mogelijk worden ge-
maakt.

Dr J.
Rubinfelti,
Het probleem der industriële decentralisatie

in West-Duitsland.

Gezien de technische complicaties, verbonden aan de
,,Entflechtung”, en . hot gebrek aan doortastendheid,
dat de geallieerden t.a.v. de decentralisatie aan de dag
leggen,: is het de vraag, of het oorspronkelijke plan tot

volledige opheffing van industriële combinaties met
verticaal of horizontaal karakter zal worden verwezen-
lijkt. Ook de overweging, dat Duitse dwergbedrijven
zich tevenover de.grote buitenlandse combinaties op het
gebied van de chemieen de zware industrieën moeilijk

staande zouden kunnen houden, kan zich, bij het streven
van de geallieerden naar een Duitse industrie, die op de
wereldmarkt kan concurreren, doen gelden.

F. Hartog,
Een Amerikaans voorbeeld van locaal-economni-
sche planning. :

Zowel m.b.t. de nationale als de regionale planning, in
de zin van een bepaalde techniek van voorbereiding van
de coördinatie der economische politiek, staan de Ver-
enigde Staten vooraan in het perfectionneren van deze
techniek. Daar tussen een nationale en een regionale
economie alleen maar institutionele, geen principiële
verschillen bestaan, kan men zich indenken, dat een econo-

misch plan voor een bepaald ,,depfessed area” even
omvattend is als een nationaal economisch plan. Evenals
nationaal budget en nationale boekhouding dat doen, stelt een regionaal economisch budget in staat tot het
doorrekenen van alle irnplicaties, enerzijds van de factoren,
die in ,,depressed areas” de structurele trend neerwaarts
veroorzaken, anderzijds van de voorgestelde maatregelen.
Een dergelijk budget is opgesteld voor het Brockton-
district in Massachusetts. In dit artikel wordt het be-
treffende rapport, speciaal wat de methodiek aangaat,
– kort besproken, waarna nog een vergelijkir wordt ge-
trokken met het Nederlandse nationale budget.

SOMMAIRE.

La politiquc tin Ïlein emploi (1).

Ii et urgent de penser la nécessitéd’affrontei’ le pro-

blème du chômage. Aux Pays-Bas on peut constater de
bons signes d’activité; néanmoins on apprécierade beaucoup

un communiqué officiel relatif â un programme gouverne-

mental concernant ce problème. Le secteur privé, surtout

l’économie américaine, peut favorablement influencer

la résolution du probléme du chômage par des investisse-
ments basés sur un calcul normal. L’idée fixe que l’ingé-

rence de l’autorité dans la conjoncture serait contrenature,

.est une superstition qui no doit pas, t un moment donné,
les e-rnpêcher d’effectuer leurs investissements.

Prof. Mr C. W. de Vries,
Une extension de la tâche de l’admi-

nistration provinciale ii les finances provinciales.

Lorsque la tâche du gouvernement provincial sera
étenduë, tant lés impôts provinciaux que les déc,aissements
du Fonds s’avéreront insuffisants. Ces deux sources de

revenus comportent des inconvénients. 11 conviendrait

de songer au système de cotisations, pour le financement
des charges provinciales résultant de l’extension de sa

mission dans le domaiite de l’hygiène public.

Dr J.
Rubinfeld,
Le problème de la décentralisation industrielle
en Alleniagne occidentale.

• Euégard aux complications techniques relatives â la
décentralisation de l’industiie en Xllemagne occidentale
et au manque d’énergie des Alliés vis It vis de ce prohlème,

on peut 5e demander si le projet primitif, visant l’abolition
complète des combinaisons industrielles, sera réalisé.

F. Hartog,
Un exemple américain de planisme économnique
local. –

On peut s’inspirer en grande partie, de l’exemple amé-
ricain en ce qui conèerne le plahisme national ou régional.
Le rapport relatif au budget établi pour la région écono-
mique du district de Brockton dans le.Massachusetts, et
commenté dans ceL article, en fournit la preuve.

SUMMARIES.-

Employment policy (1).

It is high time that the necessary preparations be made

in connection with the unemployment problern. An
official statement covering the government program in
this respect would be very welcome. .Industrialists, parti-
cularly in America, could contribute greatlytowards the
solution of the problem by making investments on the basis of normal calculations and not discontinue them
at certain times in. the false belief that government inter-

ference is ,,unnatural”.

Prof. Dr C. W. de Vries, Exiension of provincial- activities
and provincial finances.

‘1f the provincial activities are extended, provincial
taxes and receipts will both fali short. Difficulties are
attached to these two sources of revenue. In financing
the extended provincial public health care the system

of contributions might be considered.

Dr J.
Rubinf old,
The probleni of indutrial decentralization
in Western Germany.

In view of the technical complications connectea with

industrial decentralization in V’estern Germany and the
lack of energy on the part of the Allied in respect of this pro-
blem, it is doubtful whether the original plan for complete
abolition of industrial combinations will be .realized.

F. Hartog,
An A,nerican example of local economic planning.

In many respects both national and regional planniilg
may be based on the American pattern. This is borne
out by the report covering the regional economic budget
for the Brockton district in Massachusetts, which is
discussed in this article.

1T

144 ‘, .

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEICHTEN

22 Februari 1950

WERKGELEGENHEIDSPO]jITIEI,

Zoals te verwahten was,- begint het vraagstuk der
werkloosheid in vele landen wederom de aandacht te
trekken. Onmiddellijk na de oorlog was er, afgezien van de

kwestie van het inschkelen der gedemobiliseerden, geen

ernstig probleem van deze aard te vrezen, in.verband met
de algemene schaarste. De vraag was daardoor zo hoog,

dat eerder het tegengestelde probleem, dat van voorkoming

van inflatie, overheerste. En waar door de. oorlog het

,,bedrijfskapit’a1″, in de zin van ,,’oorraden in de pijp”,

ontbrak, heeft de Marshall-liulp zeer krachtig geholpen.

Docif allengs is de kentering er. In Italië en België’ is al

sinds enige tijd het verklôosheidsvraagstuk actueel. Ht
Duitse geval staat weliswaar enigszins apait – men denke
aal
r
l
de vluchtelingen, die het arbeidsaanbôd sterk ver-
groten ‘-, maat’ is voor hen, die het ondergaan, uiteraard

even ernstig. In de Verenigde Staten, waar de inzinking

van het midden van vorig jaar weer dodi’ een dpleving is ge-
volgd, is toch het aantal werklozen stijgende. En in N’eder-

land, kon een dci’ weekbladen coiistateren . ,,boven de

100.000″, al kon daarover aanstonds nog een geruststellend
commentaar worden gegeven.

FIet is geen wonder, dat de publieke opinie op dit vraag

stuk gevoelig reageet’t. De grote depressie is nog niet ver-
geten; haar menselijke ellen’de niet, evenmin als het besef,

dat zij toch wellicht ten dele anders had kunnen verlopen
en dat er toch enige draden lopen van haar naar de twe’ede
wereldoorlog. 1-let is niet nodig, over dit alles opnieuw uit

te weiden. Wij kunnen ‘zonder overdrijving zeggen, dat
voor de vrije volken de beheersing van het verklooFieids-
vraagstuk van vitaal belang is.
Gelukkig is dit inzicht thans wijd verbi’eid bij de des-

kundigen, de regeringen en de publieke opinie der vrije
landen. Ettelijke dezer regeringen hebben de ,,volledige”

of althans de ,’,hoge” werkgelegenheid in haar vaandel

staan. Men denke aan het Engelse Witboek van 1944; aan

de Werkgelegenheidswet in de Verenigde Staten; aan dui-
delijke uitlatingen van de Skandinavische regeringen en
aan belangrijke rapporten van Benelux en O.E.E,S.

Het begint met de noodzaak tot verwerkelijking dezer

voornemens nu ernst te worden. Daarmede willen wij niet
eggen, dat in ons land de toestand reeds ,,ernstig” is.
Er is in Januari altijd eizoenv,’erkloosheid. En één week
werkloosheid pet’ jaam, gemiddeld vooi’ de gehele bevolking,

is nog geen aanwijzing van een ernstige toestand. Alleen
reeds het normale wisselen van hetrekking zou tot zulke
cijfers kunnen voeren. Doch aan de andere kant is de wer-

kelijkheid iets minder onschuldig dan,deze laatste woorden
zouden kunnen doen dnk’en. Er is een zekere concentratie
in enkele provincies en in enkele beroepen.

liet begint ernst te worden met de noo’dzaak, paraat te
zijn. Zijn wij paraat? Ei’ zijn in Nederland enkele uitlatin-
gen van officiële zijde, die goede hoop geven. Besprekingen
over dc samenwerking tussen Rijk en lagere publiekrechte-
lijke lichamen zijn reeds gei’uime tijd gevoerd om te komen
tot een reserve van openbare werken. De financiële auto-
riteiten zijn zich van de’wenselijkheid hewust, de finan-
ciële politiek mede in dienst

te stellen van

de werkgelegen-
heidspolitiek. Daarnaast is er het gehele terrein van de
industrialisatie, waarop’ thans veel werk wordt verzet.
Er zijn nog meer goede tekenen van activiteit. Niettemin

zal een officiële en meer uit\oerige uitlating o’erhet
regeringsprogramma ten deze ongetwijfeld zeer gewaar-
deerd worden.’

ivlocht dit nog niet bij voorbaat duidelijk zijn, dan wrordt
hetjn het jongste rapport,

uitgegeven door de Verenigde
Naties, nog eens overduidelijk gezegd. Wij bedoelen het
rapport uitgebracht op verzoek van de Secretaris-Generaal
dezer organisatie dooi’ een aantal eerste-rangs-deskundigen,
onder wie prof. J. M. Clark-; eén rapportin ons weekblad

besproken door Prof. Van der Valk op 8 ‘Fbruari ji.’).’

De hier aan het woord zijnde deskundigen beschouwen een
regeringsverklaring als basis voor de werkgelegenheidspoli-

tiek als noodzakelijk. Zij gaan nog veel verdèr: zij iensen,
dat de regeringen zich daarbij uitspreken over een zeker

percentage werkloosheid (bijv. 3 â 5) waarboven zij zich

verbinden in je grijpen. ‘Wellicht grijpen zij daarbij wat

hoog, al kan. niet worden ontkend, dat dergelijke vei’kla-

ringen van waarde zouden zijn. Overigens zullen meer nog

dan woorden de werkelijke daden der regeringen tellen.

Het komt echter niet alleen
0
1
)
de regeringen aan.
,
\Tan

het bedrijfsleven moet ook iets worden verwacht. Wij doe-

len daarbij niet slechts op de vorming van hijv. conjunc-

tuurreserves, hoezeer op zichzelf wenselijk en hoezeer
,öndei’ de huidige omstandigheden ook moeilijk. Wij denken
aan nog ie
ts geheel anders. Men kan, zonder te overdrijven,

zeggen, dat de New Deal indei’tijd veel aan kracht heeft
ingeboet als gevolg van een gebrek aan medewerking van

het Amerikaanse bedrijfsleven. Er bestond_een wijdver-

‘breid geloof, dat liet ingrijpen van de Overheid in de con-

junctuur , ,onnatuurlijk” zoti zijn. De belangrij kste bijdrage

van het bedrijfsleven zou zijn het latên varen van dee

door geen economische analyse geschraagde opvatting.

Alle economische analyse heeft integendeel duidelijk ge-

maakt, dat er een zekere compenserende taak van de

Overheid t.a.v. de conjunctuur bestaat, zonder welke de
oplossing van het crisisvraagstuk ondenkbaar is. Wanneer

aldus een depressie is verzacht is liet ook niet zo, dat een

ongezond element is binnengeslopen, dat op een kwade

dag nog weer ‘eens tot een nieuwe crisis zal leiden. Zulke
opvattingen zijn weinig meer dan bijgeloof. In de grond
is,de functie van elke conjunctuurpolitiek niet anders dan
de bevordering van de ,,doorstroming” van de inkomens,

waardoor het raam wordt geschapen waarbinnen zich juist de sti’uctureel-noodzakelijke aanpasingen door vrije con-

currentie kunnen voltrekken, en wel geleidelijk. Het be-drijfsleven kan, door zich deze inzichten, voor zover nog

nodig, eigen te maken en er naar te handelen, de gemeen-
schap en zichzelf een onschatbare dienst bewijzen. Er naar

te handelen betekent in dit verband zijn investeringen te
verrichten op grond van normale caleulaties en ze niet op

grond van het hovengesignaleerde bijgeloof
oi5
bepaalde
momenten na te laten.

De sleutelpositie voor een internationaal georiëntèerde
werkgelegenheidpolitiek nemen zoals vanzelf ‘spreekt
zowel onder de regeringen als bij het bedrijfsleven de
Amerikanen in.. Zijn er nog wegenomhet Amerikaanie
‘volk, mocht het onverhoopt de nièuve weg niet durven

kiezen, daarin enigszins te stimuleren? –

EeA zekere mogelijkheid daartoe biedt de internationale

publieke opinie, zoals die zich bijv. bij de besprekingen
in de Verenigde Naties, op verschillend niveau, vormt en
uit, liet zoëven genoemde rapport zal daareveneens onder-
werp van bespreking uitmaken.

Bovendier zullen, bij een eventuele verdere ontwikkeling
van de werkloosheid in de Verenigde Staten, zulke ge-
beurtenissen in dat milieu nauwlettend w’orden gevolgd
en diepgaand worden besproken.

De organen der Verenigde Naties hebben, ,,The
Economist” herinnerde er ‘nog onlangs aan, nog niet zeer
veel kunnen tot stand brengen – al was het oördeel van
– het Engelse blad wellicht iets te somber. De Economische

en Sociale Raad en de Algemene Vergadering zullen nu
daartoe de gelegenheid krijgen; in het bijzonder als de
ontwikkeling in de Verenigde Staten zou tegenvallen. Zij
kunnen dan iets goed maken.Moge er dan een krachtig
geluid weerklinken; een geluid afkomstig ook van de West-
europese landen en wooi’den, geschraagd door daden

H. M. II.A.
van der Valk, Nationale en internationale maat-
regelen voor handhaving van volledige werkgelegenheid, in
,,E.-S.B.”
van 8 Februari
1950,
blz.
111.

jr
22 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

145

UITBREIDING. PROVINCIALE TAAK EN.

PROVINCIALE FINANCIËN

Aan-de uitbreiding van de staatstaak, die’ loyaal en

soms royaal wordt uitgevoerd, ging, in alle eeuwen, een

uitbreiding van de inkomsten van de Staat gepaard.
Meestâl werd in de theorie gezegd, dat eerst over deze

uitbreiding en dvei’ de daaraan verboiiden kosten werd

beslist en dat dan daarna de inkomsten moesten worden
-gevonden en werden gevonden, maar in de praktijk

– werd de aandacht.vin hen, die’voor de nieuwe inkomsten

moesten zorgen, toch \vel tijdig gewekt. Intern speelde
altijd wel als bezvaar tegen nieuwé uitgaveneisen, dat de
middlen er nog niet waren. Intern werd in de regel dé

tering naar de nering gezet en
werd
tijdig voor nieuwe

inkomsten in aanleg gèzorgd.

Wanneer echter de uitgavemet rukken omhoog moeten

lopen, door hieuw opkomende rechtsovertuiging of dooi’
,totaal dnverwachte gebep.rtenissen, dan moet ook wel

eerst alle aandacht gechonken worden aan de uitgaven.
De middelen moeten dan worden gevonden. –

In het rijksbudget, dat van 1848 tot 1890 zo rustig

verliep in de sfeer vah geleidelijke vermindering van de
Nationale Schuld zonder markante- verhoging der in-
komsten, kwam in de’jaren 1890 tot 1900 enige bewging,

omdat verondersteid werd,- dat de ,,oplossing van het
sociale vraagstuk” veel geld aan het. Rijk zoude losten.

En toen heeft Minister Pierson, zonder de totale opbrengst
dei’ balastinen markant te verhogen in de jaren 1892 en
1893 ,,slechte” belastingen door ,,goede” belastingen ver-

vangen. De belastingbetalers van Nederland kondén’
gerust- zijn, zo werd verzekerd. F1 et was niet te doen
on hogere budgetten. De Minister kon nog woord houden
ook. Slechts zeer langzaam liepen. de uitgaven uit boven
een natuurlijk acôi-es.
De regeringen van 1890-tot-1900 hebben echtei’ voor-
zien, dat in de toekomst de uitgaven voor defensie, voor• sociale voorzieningen, en voor het onderwijs (de geeste-
lijke zijde van het sociale vraagstuk) beslistzouden moeten
oplopen. Zij hebben de theorie van de voorrang der uit-
gaven gevolgd in dien zin, dat de
mogelijkheid
van uit-
breiding der inkomsten er
ças,
wanneer de, uitgaven na
1,900zouden moeten oplopen. Wanneer dit moest. ge-
beuren, was daartegen geen bezwaar gelegen in het be-

lasting,,systeem’. En zo bleken de ;,goede” belastingen
van Pierson en van Sprengei va’n Eijck dié belastingen,
waarvan de opbrengst telkens zonder systeemverandering

en zondei -veel rumoer konden worden verhoogd. In dit
systeem paste ook de geméentelijke hoofdelijke omslag
of de gemeentelijke inkomstenbelasting. FIet systeem
was goed, de vraag was maar, juist ook in de gemeente-
raden, om het moient te bepalen, waarop de citroen
(de belastingbetaler) voldoende was ‘uitgeknepen.

In de odrlogstijcl 1914-1918 wist Ministei’ Zeub van
te voren, dat de uitgaven enorm zouden •oplopen. Hij
wilde daarom het’ helastingapparaat verbeteren, liet
moest zo zijn, dat enerzijds’de ge*one uitgaven waren te
dekken en anderzijds hetzelfde normale helastingsysteem
de mogelijkheid bood van tijdelijke extra-heffingen voor
de uitgaven van het afzonderlijke Lieningfonds. (Een
afzonderlijke oorlogswinstbelasting 1916 was een uit-
zonderlijke aanvulling op het systeem). 1-Jet systeem-
Treub van NovCmlber 1915 werd in de praktijk toch wel
– gevolgd bij’ de -opvolging Treub-Van Gijn-Treub, al werd
de ,,Mantel-wet-Treub” niet aangenomen. Met name in
de ‘eerste,h’elft van 1918 slaagde
Ti:euh
met di-je grote
herzieningen van de belastingen op vermogen en in-
koristen (onder verschillende benamingen). De ooi’logs-
uitgaveh wei-den wel niet volledig gedekt; de nationale
schuld liep wel extra op, maar het s’steem was t’och
bedoeld om dc’ mogelijkheid van belastingheffing open te houden v?or toekomstig te verwachten uitgaven. Het

heffng;plan, .dat bestond, werd te’langzaâm uitgevoerd,

ook al omdat Eerste en Tweede Kamer ih politieke zin van

elkander .verschilden. Dit heeft ook de helastingvoor-
zining, geremd, meer in ‘tijdsduur dan in uiteindelijk

mogelijke opbrengst. Door dit oponthoud, zijn ook te-

korten ontstaan
Door de gedachte, dat toch bij •te vooiziene. nieuwe

uitgaven van

ôren een dekkingsplan in concept gereed

moet liggen, wordt de theorie van de prioriteit der uit-

gaven wel slechts uit de verte gevolgd.-
Ook in 1945 wist Minister .Lieftinck van te vbren,’

dat er enorme uitgaven zouden zijn; het principe van de
belastingheffing werd daarôp ingericht. De politieke

leiders wisten, dat ,het inkomstensysteem was ingeriht
op partiële vergoeding van materiële ooi-logsschade. Oor-

spronkelijk was meer geëist noch meer beloofd. Maar

,;l’appétit vient en mangeant”. Men zoude voor alle voor-
zichtigheid in het Rijk kunnen zeggen, dat ei’ geen voor-

rang is in de beslissing van de rangorde van uitgaven en

inkomsten. In theorie gaan de, uitgaven voorop. In de
• praktijk voelt het Ministerie van Financiën, wel aan,

hetg”een er komen gaat. Er wordt ‘aan het wijzigen ‘der

belstingen .tijdiger gewerkt dan het publiek weet.
In het gemeentelijk en provinciaal budget is de ver-
‘houding niet dezelfde. In de regel schrikt de hoge Over-•
heid van de oplopende uitgaven van de lagere openbare

lichamen. De hoge Ovei’heid’ziet het, clan zo, dat er ,,iets”
aan moet worden gedaan. Dat ,,iets” bestaat altijd uit

tweeërlei. De gemeentelijke uitgaven moeten worden ge-
drukt. Dc inkomstenbronnen moeten achterâf – altijd

achterkf – worden aangevuld. Nooit was er een plan
van te voren gereed, om mogelijke, noodzakelijke, uitgaven –

– tijdig in een inkomstensysteem althans te voorzien, laat,
staan tijdig uit te voeren.
In 1848 moesten ook de gemeentelijke belastingen op-
nieuw worden geregeld. Minister de Kempenaer, die ‘de
grondwetsherziening met veel tat had tot stand gebracht,
verdeelde in zijn opzet de gemeentelijke wetgeving in
twee delen. Zulks uit voorzichtigheid en uit inensenkennis.
Flij wilde een afzonderlijke staatsrechtelijkc Gemeentewet

en daarnaast een financiële wet voor de gemeentelijke
,ïnkomsten. De eerste opzet moest in staatsreçhtelijke zin duurzaam ivezen. Maar de gemeentelijke inkomsten, dat

was iets onoverziëhtelijks. Dat stuk wetgeving kon wel
eens aan veel verandering onderhevig zijn. 1-let scheen

• dus tactvoller de heide delen der ivetgoving techeiden’).

• Thorbecke in 1849-1853 dacht er anders over. Thorbecke
is ons groot wetgevend genie. Thoi-hecke is onze beste
minister-administrateur; heheei’der van zijn departement.
Thorhecke besliste, .dat de gemeehtelijke belastingen
moesten w’i’den geregeld, maar dat de gemeentebesturen
krap moesten’ worden gehouden. Thoi’becke zag geen aan-,
leiding -het ,,goede” syteBmn der gcmeentewetgcving te
delen in tweeën. IIet gemeentelijk belastingsysteern

moest in de rigide Gemeentewet. Het kwam er in. ‘Maar
de omstandigheden veranderden. De taak der gemeenten
nam toe. Er ontstond dadelijk het vraagstuk dci’ no’od lijdende gemeenten. In 1857 was er .in de Ministerraad’

een probleem: de ‘financiële nood der grote gemeenten,
die alle belastingen op het verkeer wilden en moesten
afschaffen, maar ,,wat dan?” Koning Wtillem III maakt zich, . met Amsterdam. zeer ongerust over de toekomst

van de financiën van Amsterdam.

Zeker, de Gemeentewet is hërzien. De Gemeentewet is
op het stuk der gemeentelijke belastingen telkens en telkens –

‘) In liet ontwerp-geneenlwet de Kempenaer, ingekomen hij de
Staten-Genei-aal
hij
Koninklijke Boodschap van
3
September
1849, is
te vinden een Floofdstuk
Vi
Van de geldniiddelen Dan eaat het ont-werp terecht spreken over cle ordening der uiteaven. Over dc
Ont-
vangsten der gerneents volgen slechts enkele bepalingen v’n foi’mele
aard. In de Meniorie van Toelichting wordt over gemeentelijke
ontvangsten in het geheel niet gesproken. Behoeften en ontvangsten zullen elkaar moeten dekken, naar de veranderende omstandigheden
zouden medebrengen.
1

146

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Februari 1950

herzien. Thorbecke en Betz wilden in 1865 het systeem
der gemeentelijke belastingen in de Gemeentewet ver-

ankerd houden. In een afzonderlijke wetgeving ten aan-
zien van het gemeentelijk belastingstelsel had met meer

kans de gedachte kunnen worden voorop gesteld, net als
in het Rijk: evenwicht tussen noodzakelijke nieuwe
uitgaven en mogelijkheden van dekking.

Immer werd aan Thorbecke’s opzet vastgehouden tot

de afzonderlijke financiële verhoudingswet-de Geer. De

noodvoorziening voor de jaren 1948, 1949 en 1950 staat ook buiten de Gemeentewet.

Is het niet tijd voor de gemeenten tot het systeem
van Minister de Kempenaer te besluiten? Maak het ge-

meentelijke inkomstensysteem los van de Gemeentewet.

Dan is mogelijk te begrijpen, dat er geen definitieve re-

geling van de financiële verhouding van Rijk en gemeenten

mogelijk is. De noodvoorziening zal voor 1951 gewijzigd
moeten worden voortgezet. Dan volgt een meer defini-
tieve regeling en dan volgt een definitieve regeling. Zo
schijnt het plan te zijn

Of komt daarvan niets? Een wet op het gemeentelijk

inkomstenstelsel kan slechts een raamwet zijn, waaraan
per jaar of per groep van jaren uitvoering wordt gegeven,

met inachtneming van de telkens nieuwe gemeentelijke

taak en wel zo, dat tijdig de mogelijkheid is voorzien om

een zeker evenwicht te verwezenlijken, net als in het Rijk,
tussen gewenste gemeentelijke uitgaven en daaraan aan-
ppssende middelen van inkomst. –

liet gemeentelijk financiewezen, gezien van de in-
komstenkant, schijnt vast te zijn gelopen. De noodvoor-
zieningover de jaren 1948, 1949 en 1950 bracht wel-zekere

vrijheid voor de gemeentebesturen in die zin, ‘dat de

overhèidscontrôle en de medezeggingschap van de Re-
gering verminderde en in vele gemeenten verdween. Er
kwam meer vrije armslag in de wijze van besteding der
gelden. En dit noemt men dan voor het gemak: gemeen-
tlijke zelfstandigheid
2).

Maar deze, gelukkig verkregen, vrijheid is toch heel

wat anders dan financiële zelfstandigheid. De financiële
zelfstandigheid is vastgelopen, omdat de vrije beschikking

over eigen inkomsten het verschil tussen arme en rijke

gemeenten te groot maakt. Men zal dus in een afzonderlijke
raamwet voor de gemeentelijke inkomsten vier bronnen
van inkomsten moeten onderscheiden:

middelen uit eigen, zeer beperkte, belastingen;

middelen uit’een gemeentefonds gevoed uit geza-
menlijke belastingopbrengsten;
middelen uit een fonds van rijkswege gevoed;
middelen voortvloeiende uit een in de wet geregelde
rijksbijdrage voor een bepaald doel.
Méér kan in eed raaniwet niet worden bepaald. De

praktijk der wetgeving vult in hetgeen nodig is.. De be-
paling van de taak en de mate van verzorging door de
gemeenten moet gelijke tred houden met de mogelijkheden
der’ inkomsten. De praktijk van de coördinatie van uit-
gaven en inkomsten hangt ook af van de vraag wat het
Rijk zelf doet.

**
*

Maar nu de provinciale inkomsten. Is de thans gel-
dende regeling voldoende, ‘onder voorwaarde, dat Zeeland –

en Groningen afzonderlijk worden geholpen? En onder
voorwaarde, dat het percentage der uitkering van het
Rijk aan het fonds wordt herzien?
Hier rijst nu de moeilijkheid van de toekomstige taak
der provincie. Er is een streven de bemoeienis des’ pro-
vincie uit te breiden. Over de vraag, hoe de nieuwe taak moet worden gefinancierd, wordt gezwegen. Dit was de
teleurstelling bij het lezen van het overigens zo belangrijke

rapport van de Groningse commissie, welke vergaderde

‘)
De onzeifstandigheid der gemeenten blijkt het best hieruit, dat het afschafren van de ondernemingsbelasting moet gepaard
gaan met een door de wet te regelen ,,compensatie”.

onder leiding van Prof. van der Pot en die tot uitbreiding
der provinciale taak adviseerde.

Eerst taakuitbreiding en dan op een ander (hoger?)

niveau beslissen over de financiën,
loude
voeren tot het
vastlopen der provinciale financiën. Elk voorstel tdt taak-

uitbreiding moet’ naar bescheiden inzicht gepaard gaan

met een voorstel tot financiering, zulks op elk niveau.

IIt punt is van meer praktisch belang dan tot nu toe
is aangegeven. De uitbreiding van de provinciale taak

speelt in de praktijk voornamelijk bij de.behartiging van
de volksgezondheid een rol. De benoeming van de beide

staatssecretarissen aan het Ministerie van Sociale Zaken
werd dan ook gemotiveerd met de verwijzing naar nieuwe

wetgevende arbeid. De wettelijke regeling der sociale

verzekering eist een afzonderlijke figuur, die ook parle-

mentair verantwoordelijk is. Zelden
kon
‘een Regering
een zo gelukkige keus doen.

Met de wettelijke regeling van de materie der vôlks-

gezondheid staat het in het publiek anders. Plannen,

daaromtrent zijn slechts bekend van de zijde der prof

vincie. De nieuwe staatssecretaris wordt hier de centrale

figuur, die ook parlementaire verantwoordelijkheid zal

dragen. Maar daarom te meer moet aandacht gegeven
lijktijdig met plannen tot taakuitbreiding.

Wtnner naar Thorbecke’s plan wordt gewerkt, loopt

de financiering op de duur vast, zoals Thorbecke’s finan-

ciring der gemeentelijke uitgaven ook in zijn eigen tijd

is vastgelopen. Thôrbecke’s organiserend verstand hield

uitgaven en inkomsten der gemeenten in evenwicht door

de inkomsten te bepei’kën. Uitgaven èn inkomsten werden,

zelfs door de gemeenteraad ,,vastgesteld”. hoe kon dit
nu vastlopen? De hoge Overheid hield immers de balans.
liet regeringsgezag van Koning Willem 1 was overgedra-

gen, op de leidende minister, wiens wil tevens ‘s Konings

wil was. Het gezag bleef hetzelfde. Het werd op een

ander niveau uitgeoefend en nu onder contrôle van het
parlement.

De contrôle van het parlement heeft echter niet kunnen
verhindei’en, dat liet systeem der gemeentelijke. financie-
ring volgens Thorbecke’s gemeentewet in zijn eigen tijd
vastliep.

De tegenwoodige tijd moge niet in Thorbecke’s fout
vervallen. Bij taakuitbreiding behoort tegelijkertijd een
financieringsplatt, dat niet bedoeld is als een rem,’ Geen
wantrouwen naast

vertrouwen.

*

Wanneer de taak der provincie wordt uitgébreid zullen
zôwel de eigen provinciale belastingen als de fondsuit-
‘,kei’ing te kort schieten. Aan beide bronnen van inkomsten
zijn bezwaren verbonden. Uitbreiding der provinciale
belastingen helpt alleen de rijke provincies. Fondsuitke-
ring is afhankelijk van de beslissing van de wetgever
omtrent de reguliere middelen van h’et Rijk en omtrent
het percentage der uitkering. De provincie spreekt daarin
niet mede.

Bij de nieuwe financiering der uitbreiding van de pro-vinciale zorg voor de volksgezondheid ware aan het bij-
dragenstelsel te denken, tenzij op het gebied der wettelijke
regeling der volksgezondheid nieuwe uitkomsten voor ons
land verhengd ‘zijn.

‘s-Gravenhagë.

C. W. DE VRIES.

HET PROBLEEM DER INDUSTRIËLE

DECENTRALISATIE IN WEST-DUITSLAND,

Tot de belangrijke geallieerde besluiten op de confe-

rentie van Potsdam behoorde de volledige opheffing van
industriële combinaties met verticaal of horizontaal ka-
rakter in Duitsland. Het doel was, om de aan de spits staande
leiders van de machtige Duitse concerns in de toekomst

22 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

147

de mogelijkheid te ontnemen tot steun en bevordering

van politieke en militaire avonturen van op revanche

beluste Duitse regeringen. Naast dit zuiver politieke mo-
tief, het verminderen van het latere Duitse oorlogspoten-

tieel, stond nog de Amerikaanse wens naar het verbreken
van het economische monopolisme in het land, waar het

kartel, het syndicaat en tèn dele ook de trust in het eco-

nomisch leven een zeer belangrijke rol speelden. T-let

verlangen dus om ook in Europa het beginsel van de
Sherman-wetgeving te doen gelden. De ,,Entflechtung”

van de vooraanstaande Duitse bedrijfscombinaties, die
volgens de oorspronkelijke verwachtingen niet lang zou moeten duren, werd onmiddellijk na de capitulatie door –
de militaire commandanten der geallieerden ter hand ge-

nomen. Zij bleek echter tot heden een taai probleem te

zijn. De vroeger sterk ontwikkelde
verticale
koppeling

van de primaire voorziening en verwerking van grond-
stoffen aan de zeer uitgebreide en sterkvertakte research,
en aan het gebruik van zelf geproduceerde stoomkracht

of electrische energie, de rationalisatie en kostendegressie

via de aangesloten of huipbedrijven – hetgeen de Duit-

sers ,,Verbundwirtschaft” noemen – kon niet zo maar
met een pennestreek worden afgeschaft, zonder het Duitse

bedrijfsleven in de kern te ontwrichten. Behalve dit,
kan ook de sociale kant niet voorbij worden gegaan.

Bij een verbrokkeling van de concerns en hun splitsing
in talrijke ondernemingen van gering formaat komen o.a.
talrijke aandeelhouders (resp. obligatiehouders), leveran-
-ciers, pensioengerechtigden en crediteuren in het gedrang.
Er vinden verplaatsingen van personeel plaats, welke

onder de huidige omstandighednn, d.w.z. tengevolge van
de verwoesting van fabrieken en arbeiderswoningen,
meestal niet zijn door te voeren. Vandaar, dat de ;,Ent-
flechtung” in de Bizone een vertraagde film werd en tot

op heden nog lang niet is afgesloten.

Er wordt thans toegegeven, dat de taak van de Ame-
rikaanse ,,lasthebber voor het toezicht op de I.G. Far-
benindustrie”, de heer Bronson, nl. de liquidatie van de
toponderneming van Frankîort a. M. en haar verdeling
in 76 100 individuele ondernemingen, op de boven-

genoemde moeilijkheden stuit.
Alle
aandeelhouders

zijn er tegen gekant. De daarvoor ingestelde twee

,,panels”, cle ,,Bizonal. I.G. Farben Disponal Panel”
(of ,,Fardip”) voor de juridische liquidatie en het tweede
college voor de schadeloosstelling van de crediteuren enz.,
hebben, samen met een reeks bekende Duitse commer-
ciële en financiële experts, tot nu toe nog slechts de bui-
tenkant van het veelzijdige probleem aangeraakt. Slechts

één van de honderden Duitse I.G.-fabrieken van de
Westelijke zone, inclusief de Franse, is door’ verkoop
losgemaakt van de I.G.-boedel. -Zoals men weet, worden
in d&Oostelijke zone van Duitsland de reusachtige I.G.-
fabrieken, waaronder ook het geweldige complex der

Leuna-Werke nabij Merseburg,. juist tot ,,combinaten”
in de Duitse gedaante van ,,Sowjet Aktiengesellschaften”
vervormd. De Russen, die het probleem der vrije concur-
rentie op hin manier oplossen, willen juist het technische prestatievermogen ‘omgekeerd langs de weg van de ver-
ticale organisatie opvoeren. Naar verhouding hebben zij
de installaties der zich in hun zone bevindende chemische
industrie meer gesard dan bij de ontmanteling van
andere Duitse industrieën. De intensivering van de Duitse
bedrijvigheid op chemisch gebied is de Russen welkom,
omdat zij – in tegenstelling met de zeer sterk ontwik-
kelde concurrerende industiieën van de Westelijke ge-allieerden – van directe Duitse leveringen kunnen pro-
fiteren. (De Russen gaan ook de Duitse productie van
synthetische benzine en rubber steeds meer opvoeren). De ,,Entflechtung” veroorzaakt echter odk in de zware
(kolen- en staal)industrieën van het Roergebied veel
hoofdbrekens. De zeer nauwe organische kringloop in

kolendelving, gas- en chemische productie en de veel-
vuldige- fases van de voortbrenging van de uiteenlopénde

soorten ijzer en staal met daaropvolgende verwerking

heeft lang voor de eerste wereldoorlog de verbondenheid

van kolenmijn en hoogovens enz., bijna onafscheidelijk
gemaakt. Aan de vooravond van de tweede wereldoorlog

bevond zich 65 pCt van de gehele kolenindustrie van het
Roergebied. met een jaarlijkse capaciteit van ca 100 mii-

ben ton in handen van de Roerconcerns. hiervan kwam

20 pCt voor rekening van de Vereinigte Stahlwerke A.G.,

8,8 pCt voor rekening van het concern Flick, 7,9 pCt

voor die van de familie Krupp en resp. 6,7, 5,3, 4,3, 3,5

en 2,9 pCt resp. voor rekening van Gute I-Ioffnungshtitte
(Haniel), I.G. Farben, Hoesch, Klöckner en Mannesmann-
Röhren. Zo men wil, kan men ook het buitenlandse bezit
van Vlîestduitse kolenmijnen (11 pCt in totaal), dus van

de Eschweiler Bergwerksverein door de Luxemburgse

ARBED, het Franse bezit van de Wendel e.a., het Ame-
rikaanse aandeel aan Stinnes enz., als integreiend element

van de staalindustrie heschouw’ën. Hoewel de meest

bekende kolenondernemingen om formele redenen in een
bijzondere juridische vorm waren gegoten – men denke

bijv. slechts aan de Gelsenkirchener Bergwerks A.G.,
Essener Steinkohlenbergwerke A.G. -, waren zij practisch

gesproken slechts onderdelen van de gemengde concerns
en deelden vaak slechts op onvoldoende schaal in de grote exploitatidwinsten van de overheersende staal-
belangen. Dit ging zo ver, dat zelfs de verticale ontwik-keling van de kolenindustrie via kolenchemie (benzine,

stikstof, was, enz.). ondergeschikt was aan deze belangen.
Om de organische koppeling van kolen aan staal in het
Roergebied te illustreren, zij verwezen naar het sprekende
staaltje van de grootste, tot voor kort tot ontmanteling ge-
doemde staalfabriek van Europa, de August-Thyssen-
Hütte te Duisbi)rg-Hamborn van het concern Vereinigte
Stahlwerke A.G. De acht hoogovens van deze ,,Hütte”
voorzagen de cokesfabrieken van 96 mln kubieke meters
lichtgas en 3 mln kWh per.maand. Hierdoor werden de

cokesfabrieken hunnerzijds in staat gesteld om aan de
August-Thyssen-Hütte 14,6 mln kubieke meters cokesgas naast 105.000 ton fijncokes maandelijks te leveren, bene-
vens derelijke leveranties aan externe verbruikers. Deze
organische kringloop
was over de gehele lijn in de Duitse
zware industrieën sterk ontwikkeld, waarbij hier niet

kan worden ingegaan oj het gehele raderwerk der uiteen-
lopende individuele trappen .der productie.’

Van meet af aan was het de bedoeling van de Engelse bezettingsautoriteiten van het Roergebied om de gehele
kolenindustrie aldaar uit dit organische verband te rukken.

D.w.z. deze op eigen benen te doen staan docir de op-
richting van ca 25 bijzondere vennootschappen, waarvan
10 voor bruinkolen, die toch wegens de moderne kolen-
chemische ontwikkeling eveneens interessante perspec-
tieven voor de toekomst bieden. Ten aanzien van de
natioralisatie van de kolenindustrie, zoals trouwens van
de gehele Westduitse zware industrie in het geheel,
varen echter de exponenten van de Labourregering in

het Roergebiéd het niet eens. Op wens van de Amerikanen
heeft men tenslotte de oplossing van dit vraagstuk aan het –
intussen te Bonn geconstitueerde – parlement overgelaten.
De samenstelling van dit laatste, alsmede de niet geslaagde
strijd van de leider der socialisten tegen Dr Erhard wekt

de verwachting, dat de kolenindustrie
niet
zal worden

genationaliseerd. Hetzelfde geldt ook’ ten aanzien van
de staalindustrie. Maar intussen is men er na ruim 4
jaar evenmin in geslaagd om klaarheid te brengen in

de eigendoms- – en organisatorische verhoudingen in de
Roerindustrieën, waar op grond van de door de geallieer-
den op 10 November 1948 bekrachtigde ,,Wet no 75″
twee regule’ende instanties, Combined Coal Control
Group en Combined Steel Control Group, de liquidatie-
taak van de vroegere Treuhbnder-Verwaltung hebben
overgenomen. De eerstgenoemde instantie zetelt in de
,,Villa Hügel” van de familie Krupp. De uiterlijk zo
streng uitziende wet no 75 heeft intussen toch weer de

1”

148

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

‘ 22 Februari
1950

technische- concessie van verticale samenwerking ian

kolen- en staalbelangen gedaan. Trouwens het tot nu toe

gevolgde stelsel yan trusteesehap (,,Treuhiinder”) over
de twee conglomeraten van kolen en staal kwam tenslotte

toch neer op een hoge graad van cntraIisatic. 1-let geval

doet zich voor, dat, volgens nader inzien, de particuliere

heerschappij in de zware Roerindustrie eigenlijk was be-

perkt tot de families Krupp en Haniel (Gute I-Iofînungs-

hütte), terwijl daarentegen het’ bezit van aandelen (resp.
,,Kuxe”) van andere ondernemingen der kolen- en staal-

industrieën was verdeeld over tienduizenden middenstan-

ciers in Duitsland en talrijke, belanghebbenden in het

buitenland. Wat

het buitenlandse belang betreft, werd

ook door de wet no 75 de regeling verlengd, dat dit niet

aan liquidatie onderworpn zou worden, wanneer het

meer dan
50
pCt uitmaakt, doch daarmede is aan andere

wensen . van. de buiteplandse aandeelhouders enz., nog

niet geheel voldaan. In de staalindustrie is men intussen

tot gedeeltelijke overdracht van het beheer naar ,,Duitse”

afzonderlijke ,,Treuhdnder” overgegaan. Essentieel is

daardoor nog weinig veranderd. –

Trouens, de gehele regeling vân de weliswaar netelige
vraagstukken met .betrekking tot de Roerindustrie droeg
tot nu toe het karakter van improvisatie en muntte geens-

zins uit door consequentie. Toen het mrxirnale, jaarlijkse

productievolume votr staal door de geallieerden werd

verhoogd van oôrspronkelijk 5,8 mln ton tot 11,1 mln

ton, bleek dadelijk, dat dit zonder subsidie niet was uit

te voeren wegens de hoge prdductiekosten. Desondanks werd de kôlenprijs voor de staalfabrieken drastisch ver-

hoogd. Omdat ieder der door de trustees in het leven
geroepen , ,gedecentraliseede” vennootschappen der staal-
industrie slechts over een maatschappelijk kapitaal van

DM 100.000’mocht beschikken, kunnen zij vobrlopig ook

geen beroep doen op de kapitaalmarkt of de banken.
Evenmin munt het beleid van de geallieerden t. a. v. de

invloed van de vakbonden op het bestuur van de gesplitste

ondernemingen door duidelijkheid uit. De Combined

Steel Control Group heeft het nu goed gevondén, dat er
onder de trustees – op een enkele uitzondering na –

geen enkele vertegenwoordiger van de vroegere concerns
is te vinden, hoewel de vroegere concerns nominaal nog
steeds als de bezitters van alle mijn- en staalbedrijven
gelden, terwijl de samenstelling van het nieuwe parlement
niet bepaald wijst op de wil van de meerderheid van het

volk tot algehele depossedering der bude .concerns.
Een apart probleem vormt nu ook de wederom be-
houden gebleven zeer omvangrijke staalcapaciteit van de
August-Thijssen Hütte van twee millioen ton per jaar
of wel het dubbele van voor de individuele (gesplitste)

ondernemingen dooi de geallieerden voorziene capaciteit.
Gezien de inhaerente technische complicaties, ver-
bonden aan de ,,Entflechtung” en het gebrek aan door-

tastendheid, dat de geallieem-den ten aanzien van de de-
centralisatie aan de dag leggen, is het de vraag,- of het
oorspronkelijke plan zal wôrden verwezenlijkt. Ook de
overweging, dat Duitse dwerghedrijven zich tegenover de
grote buitenlandse combinaties op het gebied van de
chemie en de zware industrieën moeilijk staande zouden
kunnen houden, kan zich, bij het streveTi van de geal-

lieerden naar een Duitse industrie, die
01)
de wereldmarkt

kan concurreren, doen gelden. De beveiliging tegen mis-
bruik van macht in internationale conflicten zou dan
langs andere wegen moeten worden gezocht.

Zandvoort.

I
Dr
JAMES
RUBINFÉLD.

EEN AMERIKAANS VOORBEELb VAN

LOCAAL-ECONOMISCHE PLANNING.

Het Broektonrapport. –

Wanneer we bij planning niet zozeer denken aan- een
economische orde, die een overwegende plaats aan het

ingrjjpen -van de Overheid toekent (dit zou men veeleer

geleide economie moeten noemen), mear aan een bepaalde

techniek van voorbereiding van de coördinatie der eco-

nomische politiek, dan staan de Verenigde Staten, vooraan

in het perfectionneren van deze techniek. De beschik-
baarheid van uitvoerige statistische informaties en het

hoge peil, waarop hét quantitatief economisch onder-
zoekingswerk staat, vormén er een gunstige voedings-

bodem. Zelfs is bij de taakomschrijving, van w’at men

zou kunnen noemen de Amerikaanse centrale planning-

staf (de ,,Council of Economie Advisers” van de Presi-

dent) uitdrukkelijk gestipuleerd, dat bij haar werk moet
worden gebruik gemaakt van de onderzoekingen, elders

in het regeringsapparaat of ook daarbuiten verricht,

al of niet met het oog op planning-doeleinden
1).

De Amerikaanse gedachte der nationale planning

stamt uit de ,,scientific management”-beweging
2).
Ook,
het wooi-d ,,planning” komt van de overzijde van de

Oceaan.

Niet alleen de nationale, ook de regionale planning

kan in belangrijke mate op het Amerikaanse voorbeeld
steunen. Men denke slechts aan het befaamde ,,Ten-
nessee Valley Pioject” uit de jaren van dertig. –

Regionale planning is echter tot dusver in -het alge-
meen niet ver uitgekomen boven ruimtelijke planning,.

d.i. planning van het gebruikvan de grond,.dus van

één der productiemiddelen. Men kan zich evenwel in-

denken, dat een economisch plan voor een bepaalde ,,de-

pressed area”, of, zoals ‘het tegenwoordig in Engeland
wordt genoemd, ,,develofment area”, even omvattend is
als een nationaal econoi’nisch plan. Er bestaan immers

alleen maar institutionele, geen principiële verschillen tussen een nationale en een regionale economie.

‘Deze kistitutionele verschillen zijn. intussen voor ons

doel wel zeer belangrijk. Verschillende statistische ge-
gevens hebben betrekking op de nationale eonomie

als kleinste gebied. Dit geldt met name .voor de handel.’

Er zullen dus naar alle waarschijnlijkheid opzettelijke

enquêtes nodig zijn om voor een beperkter gebied de eco-
nomische kringloop in beeld te kunnen brengen. Aan de

andere kant echter heeft deze methode belangrijke voor-

delen. Evenals nationaal budget en nationale boékhouding
dat doen, stelt zij in staat tot het doorrekenen van alle
implicaties, enerzijds van de factoren, die in ,,depressed

areas” de structurele trend neerwaai’ts veroorzaken,
anderzijds van de voorgestelde maatregelen.

Een dergelijk regionaal economisch budget is opgesteld
voor het Bi-ocktondistrict in Massachusetts
3)
Het be-
treffende rapport, dat ik toevallig in handen kreeg, loont
wellicht de moeite van een korte bespreking, speciaal
wat de methodiek betreft. –

Vooraf echter enkele feitelijke bijzonderheden.

Inhoud.

liet Broktondistrict is een district aan de rand van de
economische actieradius van Boston. De totale bevolking
bedraagt ca 120.000 personen, waarvan het centrum,

de stad Brockton, de helft.bevat. De economische activiteit is van oudsher vrij eenzijdig op schoenenproductie gericht.
Daarin steekt ook de oorzaak van de structurele terug-

gang, die de aanleiding vormde voor het bedoelde onder-
zôek. Deze teruggang wordt door verschillende factoren
veroorzaakt.. In de’ eerste plaats loopt het schoenenver-
bruik in de Verenigde Staten teeug als gevolg van de nog

steeds belangrijker wordende plaats, die de auto inneemt
Verder neemt het aandeel van Massachusetts in de totale
Amerikaanse productie af, terwijl het aandeel van ‘het
Bocktondistrict in de productie van Massachusetts
eveneens terugloopt. Hiervoor is met name verantwoorde-

‘) Zie Eclward
G.
Nourse: ,,Economics in the
pubuc
service”,
,,The Arnerican Econornic Review”,
Mcl 1947.
2)
Zie
Hugo
Haan: Das Amerikaalsche Planning”,
1933.
‘) -,,A
report on the economic base
of
the Broekton, Massachu-
setts, area”,
1949.

– –

22 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

-.

149

vi

_

W
O

10

1,
Ll

PRI

Lls

z.

I’u

•i t’

IL

T1J

A

L
..

7.

llF1

1 hi
r1

II

M1

___

t

Ittl

II

t

ii

14

W
ii

rn

1

\\l

.
112

H’Lffi

1

°

OD

46.
;1I

J
aj

LLA

LLI

TIH

aJI1h9

150

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Februari 1950

lijk de concurrentie van grotere bedrijven elders. Over-

neming van de daar gebruikte meer kapitaalintensieve

productiemethoden wordt bemoeilijkt door de macht

van de vakverenigingen ter plaatse, die het invoeren
van efficiënte loonsystemen verhinderen.

Het belangrijkste doel, dat uit de analyse volgt, is het
vinden van 2.500 additionele ,,jobs” in de basisindustrieën

(d. z. de niet-verzorgingsin dustrieën).

Door het teruglopen van de schoenenproductie is er
enige overcapaciteit in deze branche. Bij -wijziging van

hët loon systeem zal een deel van de werklozen hierdoor

kunnen worden geabsorbeerd. Van de rest kan een deel

werk vinden in Boston, terwijl men tevens van de ge-

legenheid gebruik wil maken om nog enkele basisindu-

strieën aan te trekken. Daarbij wordt met name gedacht

°aan lichte metalen, electrische machines en ,,plastics”.

Alen stelt zich voor, de vestiging van deze nieuwe in-

distrieën gemakkelijk te maken door het bouwen van

• fabrieken te verzorgen, uiteraard nadat een bestemming

is verzekerd. Aanbiedingen worden rondgestuurd aan be-

staande ondernemingen elders in de Verenigde Staten.

Volgens het rapport, dat werd yoltooid in de loop van

1948 en gepubliceerd begin 1949, zijn de eerste resultaten
re3ds geboekt. Emigratie acht nen een laatste middel

en niet een eerste, omdat de structuur van het betrokken

district (nabijheid van afzet- en aanvoergebieden, aan-
wezigheid ‘van geschoolde arbeid) in principe gunstig

wordt geacht. Men wil het eerst nog eens proberen met

een beroep op het Amerikaailse activisme, van welke

eigenschap dit rapport in ruime mate blijk geeft. De

analyse resulteert dan ook in een concreet programma

van actie voor alle betrokken economische groepen.

Vorm.

De organisatorische opzet van het onderzoek vertoont

enkele belangwekkende aspecten. De bommissie, onder

wier leiding het plan is opgesteld en die thans toezicht
houdt op de uitvoering, is ingesteld door de plaatselijke

Overheid en heeft een semi-officiële status. De leden

worden op voordracht van de Kamer van Koophandel
voor een bepaalde periode benoemd en bestaan uit 6
vertegenwoordigers van ,,labor”, 6 van„management”

en 6 met een ,,public”-status, waaronder de geestelijken
van de voornaamste kerken! Uit de commissie (,,Brockton
Committee for Economic Development”), die permanent
is gedacht en als één geheel blijft werken, zijn twee groepen

samengesteld: één voor de schoenen- en leerindustrie en
één voor de coördinatie van de uitvoering van hét plan
van actie. De laatstgenoemde commissie (,,Brockton
Area Development Committee”) is gevormd in samen-

werking met de Kamer van Koophandel.
Dit onderbrengen van bepaalde functioneel of regionaal
afgesplitste beleidstaken bij speciaal daartoe gecreëerde,
in hoge mate zelfstandige, lichamen is een in de Ver-

enigde Staten veel toegepast organisatorisch procédé.
Voorbeelden zijn de ,,Tennessee Valley lAuthority”, de
,,E.C.A.-Administration”, coördinerende organen voor de
verschillende terreinen van oorlogvoering. Dit verschijnsel
hangt vermoedelijk in belangrijke mate samen met. de
specifieke wijze, waarop in de Verenigde Staten de ver-

houding van uitvoerende en wetgevende macht is ge-
regeld.

Wat betreft de enquête zelf, deze is opgedragen aan
een groep van vijf experts, voornamelijk bestaande uit
economen en wat wij planologen zouden noemen, en ge-

financierd door de plaatselijke Overheid en de Kamer
van Koophandel. FIet onderzoek is opgezet volgens een
standaardprocédé, doch de samenvatting in een ,,incorne
and expenditure balance” is een novum. Men acht dit
laatste van Vrij groot gewicht. Op blz. 15 van het rapport
wordt opgemerkt: ,,This report and the action taken
on it can become a model for New England and the United
States”.

De analyse van de uitgangssituatie (1947) is neergelegd

in 46 tabellen. Het is op een aantal punten niet geheel

duidelijk, hoe men uit deze cijfermatige gegevens het
stroomdiagram betreffende het economisch proces-1947

heeft afgeleid. De gegeven cijfers zijn daartoe nog niet

volledig genoeg. Blijkbaar zijn verschillende aanvullende

schattingen gemaakt, speciaal,met behulp van kengetallen,

die men-uit andere ondérzoekingen of uit de nationale
statistieken reeds kencïe. –

Het bedoelde stroomdiagram, waarvan een verkleinde

reproductie is afgedrukt, geeft op aanschouwelijke wijze

de resultante te- zien van het regionaal economisch
proces voor drie uiteenlopende constellaties: in de eerste

plaats de feitelijke uitkomst in 1947; in de tweede plaats

de uitkomst in 1951, wanneer niet wordt ingegrepen e,
dus de huidige ,,trend” :kan worden geëxtrapoleerd, en
tenslotte de uitkomst in 1951, wanneer het aanbevolen

plan van actie wordt uitgevoerd en de data overigens
gelijk zijn aan die van het vorige geval
4).
Uiteraard

bestaat het verschil tu& en de laatste twee niveaux uit het

economisch effect van de gesuggereerde maatregelen.

Vergelijking met het Nederlandse nationaal budget.

Naar de vorm gezien vertoont dit stroomdiagram,

behoudens de mate van detaillering, vrij veel over-

eenkomst met het bekende grafisch uitgebeelde nationaal

budget van het Centraal Planbureau, zoals bijv. ge-
publiceerd in het Centraal Economisch Plan 1947
5)
en
de Millioenennota 1949
6)
De stromen van de’ beide

budgetopstellingen hebben echter niet dezelfde betekenis.
In het geval-Brockton zijn de cijfers-1951 te beschouwen
als Qoorspellingen,
in het éne geval op grond van het
aannemen van non-interventie, in het andere geval op

grond van het aannemen van bepaalde maatregelen.

Het Centraal Plânbureau heeft gedurende enige tijd

getracht, volgens hetzelfde procédé te werken. Daarbij
werd eerst opgesteld een exposé, dat gezien kan worden

als een prognose ôp basis van situatiegegevens en op het

moment van samenstellen bekend regeringsbeleid. Leidde

de uitkomst van dit exposé tot onaanvaardbare resultaten,
dan werden wijzigingen in het beleid voorgesteld, op

grond waarvan een tweede nationaal budget werd uit-
gewerkt. Dit betekende echter, dat het mogelijk moest
zijn, de ontwikkeling van het economisch proces en de
quantitatieve gevolgen van alle, ook indirect werkende,

regeringsmaatregelen, te voorspellen. Voor een volkshuis-
houding als geheel bleek dit met de huidige methoden

op grote moeilijkheden te stuiten. –
Men moet dan ook de cijfers van het Nederlandse na-
tionale budget niet zozeer zien als de uitkomst van een
bij een bepaald beleid min of meer noodzakelijk verlopend

economisch proces, maar als een
doelstelling,
waarvan het

bereiken wenselijk en, nkar de uitgangssituatie aantoont,

ook mogelijk is, waarbij regeringsmaatregelen worden
voorgesteld, die naar alle waarschijnlijkheid in de richting
van dit doel werken. Met het Brocktondistrict valt meer
te bereiken, omdat dit district een vrij eenvoudige econo-
mische structuur heeft en vooral omdat alleen sprake is
van rechtstreeks werkende maatregelen, waarvan het
effect niet zo moeilijk door te rekenen is.
Het lijkt mij, en dit is tevens de tendentie van deze be-
spreking, dat hier wellicht wegen zijn aangewezen, ook
ten aanzien van de samenwerking tussen Overheid,
researchinstituten en particulieren, die voor de toepassing

op de Nederlandse ,,depressed areas” en andere in aan-
merking komende gebieden van belang kunnen zijn.

‘s-Gravenhage.

F.
HARTOG cc. drs.

‘) De
cijfers blijken ordening niet geheel te kloppen; met name
is cle ,,goal-1951″-scliatting van cle inkomsten niet uitgesplitst
over de verschillende bedrijfstakken, omdat hier alternatieve
mogelijkheden aanwezig zijn, waartussen men niet heeft willen
kiezen. Voor ons doel zijn overigens niet de cijfers, maar de methode
en de presentatie van belang.
‘) Bijlagen blz.
4.
) Bie. 62.

22 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

151

INGEZONDEN STUK.

DE FNÂNCIERING DER WERKLOOSUEI1)SVERZERERIN0.
Mr H. J. Morren te Voorburg schrijft ns:
Toen de Minister van Sociale Zaken bij het intreden

van dit jaar voor het personeel van zijn departement een

toespraak hield, en daarbij een terugblik wierp op het

jaar 1949, noemde hij als de belangrijkste maatregel, die

op zijn departement tot stand was gekomen, de \erk-

loosheidswet, Ongetwijfeld is deze wet er een van .ont-

zaggelijke betekenis, die voor grote groepen van ons volk

tot een zegen, maar ook tot een vloek kan worden’. Wij
.vinden het dan ook een verheugend verschijnsel, dat aan
deze.wet in de pers vele en belangwekkende beshou\vin-
gen zijn gewijd. Onder deze neemt het artikel van Ir Smit

in No. 1695 van dit tijdschrift door het gezag, dat de
schrijver daarvan algemeen geniet, een voorname plaats
in. –

De heer Smit geeft enkele behartigenswaardige wenken,
en van sommige kan men het slechts betreuren, dat zij

niet eerder zijn gepibliceerd. Dan had daarmede rekening
kunnen worden gehouden véôr de vaststelling van de

definitieve redactie van de wet. Niet.alles, wat de heer

Smit zegt, is echter volkomen nieuw. Veel daarvan is
reeds vroeger gezegd en ook weerlegd.
Wij stellen ons voor enkele kanttekeningen te maken op verschillende punten, die Jr Smit in zijn artikel heeft
aangeroerd, waarmede wij tevens beogen enige, verhelde-

ring te brengen ten aanzien van een enkel punt, omdat
ons is gebleken, dat bij sommigen misverstand daarom-
trent is gerezen.

De premie.

In zijn beschouwingen over de premie maakt Ir Smit

melding van hetgeen in de Memorie van Toelichting op
hçt ontwerp-Werkloosheidswet heeft gestaan en van de
inlichtingen, die de Minister van Sociale Zaken aan de
Tveede Kamer, heeft verstrekt in verband met vragen
van mevrouw Fortanier-de Wit. De beide berekeningen,
die de Regering heeft gegeven, hebbén inderdaad een
heel verschillend uitgangspunt. Ogenschijnlijk is er tussen
beide berekeningen tegenstrijdigheid, -maar wanneer men
in aanmerking neemt, dat de berekeningen, die in de Me-
morie van Toelichting gegeven zijn, steunen op ramingn
van de
gemiddelde toekomstige werkloosheid
en de bereke-
ningen, die later aan de Tweede Kamer gegeven zijn,
steunen op de cijfers van de
toen heersende werkloosheid,

is het verschil in uitkomst zeer goed verklaarbaar. De
toekomstige premie te baseren op de door de Regering
laatstelijk verstrekte cijfers, zou ons niet aanbevelens-
waardig lijken, omdat wij vermoeden, dat men dan in
moeilijkheden zou geraken, wanneer de “verkloosheid

een grotere omvang zou aannmen dan thans het geval
is. Eerder zouden wij ons willen houden aan-de cijfers,
die de Regering aanvankelijk heeft verstrekt, ook al
kunnen deze aan de hoge.kant zijn. Men moet er nl. reke-
ning mee houden, dat het Centraal Bureau voor deStatis-
tiek in zijn beschouwingen niet heeft betrokken en ook niet
heeft kunnen betrekken het feit, dat thans in de Werk-
loosheidswet zgn. werkbepalingen voorkomen. Men krijgt
nI. .eerst wachtgelduitkering, als men in de laatste 12
maanden 156 dagen heeft gewerkt bij een werkgever, die
deel . uitmaakt van de eigen bedrijfsvereniging en men
krijgt eerst werkloosheidsuitkering, als men in de laatste
12 maanden 78 dagen in loondienst heeft gewerkt.
Deze beide bepalingen zullen’
s
niet alleen het aantal
uitkeringen, dat ten laste van de wachtgeldfondsen en
het Algemeen Werkloosheidsfonds komt, strk beïnvloe-
den, maar zullen ook van invloed zijn op de verdeling
an de lasten over de wachtgeldfondsen enerzijds en het
A.W.F. anderzijd. Vooral de eis van 156 dagen werken
bij een werkgever, aangesloten bij dezelfde bedrijfsver-
eniging, zal het aantal \vachtgelduitkeririgen aanmerkelijk
reduceren en het A.W.F. des te meer belasten.

Met deze werkbepalingen is in het antwoord aan mevr.

Fortanier-de Wit wèl. rekening gehouden en zo is het te
verklaren, dat in dat antwoord een andere verdeling van

lasten tussen wachtgeldverzekering en werkloosheids-
verzekering voorkomt dan in de berekeningen van het

Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze. verdeling zal

niet voor alle bedrijfstakken gelijk zijn. In bedrijfstakken,

waar men tamelijk stabiele verhoudingen heeft, zullen
de wachtgelduitkeringen naar evenredigheid een groter

percentage van de totale uitkering uitmaken dan de werk-

loosheidsuitkeringen, maar in vele andere bedrijfstakken

zal de verhouding ongunstiger liggen en met het oog hierop
schijnt een verhouding van wachtgelduitkehngen tot
werkloosheidsuitkeringen o’p de basis 1 3 de werkelijk-

heid wel meer te zullen henadeieh dan de berekening
van Ir Smit. –

Of men betere grondslagen had kunnen virden om de
kosten der, verzekeing te berekenen, dan die, welke ge-
bruikt zijn, wagen wij. ernstig te betwijfelen. In ieder

geval zouden de gegevens van de rentekaarten der Inva-

liditeitswet wel een zeer onzuivere bron van berekening

van de duur en van de frequentie der werkloosheid hebben

gevormd, omdat uit de onderbrekingen bij het zegelplak-
ken lang niet altijd het aantal dagen werkloosheid kan
worden afgeleid en omdat deze onderbrekingen ook uit
andere oorzaken dan werkloosheid kunnen worden ver-
klaard. Men kan trouwens ook bij werkloosheid vrijwillig
doorplakken!

Uit het vorènstaande volgt, dat wij de becijferingen
van de kosten der verzekering voor het Rijk, de werk-
gevers en de arbeiders, die de heer Smit maakte, niet
gaarne voor onze rekening zouden nemen: Wij hebben er
echter geen behoefte aan om het tot nu toe gemaakte
aantal becijferingen weer met één te vermeerderen, te
minder, nu wij het maken van zulke becijferingen een ris-
kant bedrijf vinden, omdat daar zoveel onzekere factoren

een rol spelen. Wij zullen er ons daarom angstvallig van onthouden andere cijfers in de plaats van die van Ir Smit te stellen.

De reseraering.

De heer Smit acht de bepalirg van de Werkloosheids-

wet, volgens welke 20 pCt van de premie moet worden
gereserveerd, totdat de mserve het twevoud van de jaar-premie heeft bereikt, minder juist en hij meent, dat deze
reserveringsmethode de schommelingen eerder versterkt
dan dat zij deze egaliseert.

Het is niet onmogelijk, dat de methode, die de wet kent,
in de praktijk inderdaad tot bezwaren aanléiding zal geven.
Bij de voorbereiding van hetwetsontwerp heeft men zich
echter bewust bij de methode van de Ziektewet aangeslo-
ten. Wel zijn daarbij enkele correcties aangebracht en
daarvan is het gevolg geweest, dat de zaak er toch niet
zo ongunstig uitziet, als het wellicht op het eerste gezicht
lijkt. De Ziektewet schrijft nl. voor de bedrijfsvereni-
gingen een reservering voor van 5 pCt van het gezamenlijk

bedrag van uitkeringen en kosten van beheer.
De Werkloosheidswet daarentegen eist een reservering
van 20 pCt van de premie, d.w.z. 25 pCt van het gezamenlijk
bedrag van uitkeringen, en kosten van beheer. De jaar-
lijkse reservering, bedraagt dus bij de Werkloosheidswet.
het 5-voud van die bij de Ziektewet. Ook het
maximum
van de reservering is bij de Werkloosheidsw’et 5-maal zo
hoog als bij de Ziektewet. De ‘Werkloosheidswet eist nl.

2-maal de jaarpremie, de Ziektewet de helft van het ge-
zamenlijk bedrag van uitkeringen en kosten van beheer, welk bedrag bij de Werkloosheidswet 80 pCt vormt van
de jaarpremie. De reservering zal dan ook bij de Werk-
loosheidswet spoedig een veel grotere hoogte kunnen he-
reikén dan bij cle Ziektewet en dit versterkt juist de moge-
lijkheid om in toekomstige tijdeh van grotere werkloos-
heid het percentage der reservering wat lager te sLellen.
Een kern van waarheid kan er schuilen in de opmèrkirig

152

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Februari 1950

van’ Ir Smit, dat de werkloosheitlsverzekerirg minder

stabiele uitkeringsbedragen zal kennen dan de w’acht-‘

geidverzekering en daarom ook een hoger maximum

voor de reservering vraagt. De praktijk ‘zal dit moeten

leren. Om een en ander juist te kunnen beoordelen, zal

een goede statistiek van wachtgeld- en ve’kIopsheids-

verzekering onmisbaar zijn.

‘De belegging

Men,kan het met.Ir Smit eens zijn, dat de reserves van

de. wachtgeldfondseii der bedrijfsverenigingen en van

het Algemeen Werklobheidsfonds z6 moeten worden be-

legd, dat deze gelden op zeer korte termijn liquide kunnen
worden gemaakt. Kort lopende beleggingen, bijv. in
schatkistpapier of in kasgeldleningen, zullen dus het

meest geschikt zijn voor dit doel. Er behoeven ,o.i. geen

bijzondere moeilijkhed en te worden verwacht, wanneer in

een tijd van diepe depressie deze beleggingen geheel of

voor een groot deel moeten worden gerealiseerd. Aange-
nomen mag worden, dat deze gelden kunnen worden op-

genomen zonder ernstige repercussies op de kapitaal-,
markt te veroorzaken. Een plaatsing i deposito bij De
Nederlandsche Bank lokt ons dan ook niet aan. Door een

dergelijke plaatsing zou een belangrijke rente worden ge-

derfd, een rente waarmede wellicht de kosten van beheer

geheel of ten dele kunnen worden bestreden.

Het dragen oan eigen risico dooi’ elke bedrijfstak.

De heer Smit stelt zich blijkbaar op het standpunt, dat
het het meest juiste-zou zijn, indien elke bedrijfstak zijn

eigen risico droeg en dat liet stelsel van de wet, waarin
is bepaald,dat de werkloosheidsuitkeringen
door lie t bedrij fs-
leven in zijn geheel zullen worden gedragen, eigenlijk uit

den boze is.
rpheoretiscll
bezien moge de heer Smit vol-

komen gelijk hebben, maar het komt ons voor, dat een•
wachtgeld- en werkloosheidsverzekering, waarvan de

kosten geheel op de eigen bedrijfstak zouden drukken, niet
uitvoerbaar zou zijn, omdat de kosten daarvan in vle

gevallen veel te hoog zouden worden en ernstige gevaren
voor het sociale en economische leven met zich zouden

brengen.
Dat het minimum van de w’achtgeldperiode niet hoger

is gesteld dan S weken, berust op de overweging, dat
de kosten voor het bedrijfsleven anders waarschijnlijk
te hoog zouden worden. Hoewel het in somnlige bedrijfs-
takken wenselijk zou zijn om tot een langere duur van

de wachtgelduitkering te geraken, hetgeen de wet mogelijk
maakt, zullen de hogere kosten, die daarvoor zouden
moeten worden. opgebracht, voorlopig wel een beletsel

vormen. –

De preiniebetaling dooi’ de arbeider.
De heer Smit erkent, dat de verplichting tot mede-

betaling- voor
,
de arbeiders na een harde parlementaire

strijd in de wet is gehandhaafd. Voor-en tegenstanders
zijn hier elk met zoveel argumenten naar voren gekomen, dat hierover niets nieuws meer kan worden gezegd. Maar
nu de heer Smit het . argument noemt, dat een thans
noodzakelijkè looncom’rectie achterwege had kunnen blij –
ven en dat de arbeiders van de verzekering zullen willen
profiteren, kan daar o.a.. tegènover worden gesteld, dat
door het thans in de wet’neergelegde stelsel de ,am’beidrs
door hun medebetaling hun verantwoordelijkheid vôôr een goede werking van de wet zullen gevoelen. –

De administratie de, aeizckering.

Verwacht mag worden, dat de kosten van administratie,
verbonden aan de uitvoering van ‘een wachtgeld- en w’erk-

loosheidsverzekering, hoger zullen zijn dan die van elke
andere tak van sociale verzekering. Vooral de contrôle
moet hier veel intensiever zijn dan elders het geval is.
Getracht zal moeten worden deze kosten evenwel zo-
veel mogelijk te drukken en in dit opzicht zijn wij het met

Ir Smit volkomen eens. Om dit te bereik’en zal m’ën moeten

streven naar een zo groot, mogelijke coördinatie van de

werkzaamheden der bedrijfsverenigingen.

Waarop is de verwachting van de heer Smit gegrond,_
dat het A.W.F. bij de Rijksverzekeringsbank zal worden

ondergebracht? Misschien -bedoel t hij, dat het A.W.F. in de

toekomsl gehuisvest zal kunnen worden in hetzelfde

gebouw, waarin de Rij ksverzekeringsbank is – gehuisvest,
wan’neer de w’erkzaamheden van deze bank door reorga-
nisatie van de sociale verzekering zullen zijn afgenomen.

Het zou niet vriendelijk zijn_tegenovër de R.V.B. en voors-

hands vormt artikel 24 van de wet, waarin staat, dat het.

A’.W.F. te ‘s-Gravenhage moet zijn gevestigd, daarvoor
een beletsel. * –

De kring der Qerzekerden.

De heer Smit meent, dat de wet ernstig te kort schiet
wat betreft het begrip ,,
v
e
rze
k
er
d
e
i. MateHeel en juri-
disch zijn nl. in de Ziektewet en de Werkloosheidswet

geheel verschillende begrippen opgenomen, zonder dat

daarvoom’ enige zakelijke grond aanwezig’ is.
liet belangrijkste verschil is de loongrens van f 6.000,

die in de. Ziektewet f 3.750 (praktisch reeds f 4.500) be-
draagt. Inderdaad is de kring van verzekerden bij de
\.\Terkloo
s
h
e
id
swe
t een andere dan hij de Ziektewet en
dè I(inderbijslaget. Maar ook de Ziektew’et en de Kinder-

bijslagwet verschillen onderling in dit opzicht. Al deze
verschilleii zullen blijken in de praktijk minder moeilijk-

heden op te leveren dan Ir Smit doet voorkomen, be-

houdens misschien wat de loongrenzen betreft, maar deze
zullen wel naar elkaar toegroeien. Gebrek aan plaatruimte
belet ons om op de door Ir Smit te dezen aanzien genoem-
de details uitvoerig in te gaan.

Ongetw’ijfeld zal de Werkloosheidswet, wanneer zij
eenmaal in de praktijk tot uitvoering komt, tot alleriei

kwesties aanleiding geven. Spitsvondige .beroepszaken,

kolommen vol jurisprudentie, stof voor vakexamems,
alles een eldorado voor juristen en examinatoren, zal men

zeer zeker kunnen verwachten, hoezeer ook getracht is
de wet zo -duidelijk en leesbaar mogelijk te maken. Dat

dit alles echter zal voortspruiten uit de door Ir Smit

gesignaleerde verschillen tussen de Werkloosheidswet

enerzijds en de andere sociale verzekeringswetten ander-
zijds, geloven w’ij niet.

Het is mogelijk, dat een wet als de Werkloosheidswet

in Engeland niet tot stand zou zijn gekomen zonder.dat
zij het scherpe oog van de Governments-Actuary zou
hebben gepasseerd. Men kan echter aannemen, dat de
Regering ook ,de Werkloosheidswet niet op stapel -heef t
gezet, voordat zij, w’at de financiële consequenties betreft,
haar eigen adviseurs heeft geraadpleegd. De wikundige
adviseur’ van de Rijksverzekeringsbank zou’ wellicht in
deze ook zijn geraadpleegd, indien aangenomen had
mogë’n worden, dat men bij de Rij ksverzekeringsbank be-
schikte ovei gegevens, die een inzicht konden verschaffen
in de statistische en financiële problemen der werkloos-
heid.

Iletdenkbeeld van Prof. Molenaar, om de korte tijd, welke ons nog van de volledige uitvoering van de wet
scheidt, voor een technische herziening te gebruiken,
lacht ons niet toe. Er zullen zich, zoals hier boven reeds
werd opgemerkt, bij de uitvoering ongetwijfeld verschillende

kwesties voordoen, die t.z.t. een herziening vereisen. Eerst
als enige ervaring is opgedaan, zou er o.i. reden zijn om
de wet te hemzien. Van de urgentie, om dit thans reeds te
doen, nog vbbr de wet praktisch heeft gewerkt, zijn wij
niet overtuigd.

Naschrift.

liet zou een- onbescheiden beroep.op de plaatsruimte
van dit blad zijn nogmaals mijnerzijds op alle kant-
tekeningen van de directeur van het Algemeen Werk-

7.

22 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

153

looshdids Fonds op nijn bovengenoemd artikel in te

gaan.
In hoofdzaak mag ik erkentelijk zijn voor de aaiidacht,
welke aan mijn opmerkingen werd geschonken en het

vertrouwen uitspreken, dat onder de erkend. deskundige

leiding van Mr Morren van de Werkloosheidswet gemaakt

zal worden wat er- van te maken is. –

Slechts bij een drietal punten van meer algemene
strekking veroorloof ik mij nog een korte aantekening

te stellen
De vraag, hoe de omvangrijke
01)
te bouwen reserves

kunnén worden belegd, opdat van hun liquidatie in tijden

van economische crisi- een conjunctuurverbeterende
werking uitgaat en geen crisisverscherpende, is een pro-

bleem van zo groot belang, dat mijn shroomvallige
suggestie, noch – Mr Morren’s afwijzing daarvan hierover
het laatste woord mogen zijn. liet moge in de belangstel-

ling van de bevoegde econornisten worden aanbevolen.

Men vergist zich, siJs men meent, dat een verzekering,

als geregeld in de Werkloosheidswet, geen behoefte zou
hebben en of althans profijt kan trekken van de ver-

zekeringstechnische voorlichting door een actuaris. Vraag-
stukken als de reservering en de premievaststelling op

grond van al dan niet uitgebreid statistisch materiaal,
vereisen beslissingen, waarbij het inzicht van een ervaren
actuaris, i.c. van de wiskundige adviseur van de R.V.B.
van grote waarde kan zijn. Aan mijn waardering voor het

hoge gehalte van de’tot dusverre geraadpieegde statistici
doet dit uiteraard niets af. Wanneer echter van meet af

een verzekeringswiskundige was ingeschakeld, zouden
ongetwijfeld dezelfde en meer wenken zijn gegeven, die
Mr Morren in de aanhef van zijn stuk als behartigens-
waardig erkent, zodat hij niet gelijk thans zou hebben
moeten betreuren, dat deze te laat worden ingebracht.
Maar waarom dit niet alsnog voor een zo diep-ingrijpend
vraagstuk als dat der premievaststelling gedaan?
Dat bij het constitueren van het Algemeen Werkloos-
heidsfonds niet op enigerlei wijze aansluiting is gezocht
bij een bestaande kern van sociale verzekering, lijkt mij

w’einig in overeenstemming met de leuze van unificatie,
welke sedert de bevrijding bepalend heet te zijn voor het

beleid.Nog sterker geldt dit voor de grenzen van de
verzekeringsplicht, m.n. de loongrens. Als men zich
voor de materiële inhoud, noch voor de plaatsing van het
top-uitvoeringsorgaan richt naar bestaande sociale ver-
zekeringen, gaat weer een goede mogelijkheid tot ver-eenvoudiging, waarnaar het bedrijfsleven snakt, onge-
bruikt voorbij. Want het streven van Mr Morren moge

op lage adninistratiekosten zijn gericht, hij kan niet
tellen de vele improductieve arbeidsuren, welke door de
loonadministraties der ondernemingen weer méér – moeten
w’orden besteed aan de invulling van wéér een nieuwe
loonopgave naast die voor ongevallen-, ziekengeld-, kincier-

bijslag- en ziekenfondsverzekering. In een land, waar
productieverhoging de allesbeheersende impuls behoort
te zijn, is de negering van de consequenties in dit opzicht

ontstellend.

Amsterdam.

Ir J.
N. SMIT

AANTEKENING.

ECONOMISCHE TOESTAND ËN PROBLEMEN VAN MEXICO.

Mexico is door zijn ligging naast liet welvarendste land
van de,wereld buitengewoon begunstigd. Van al de Latijns
Amerikaanse republieken ‘is Mexico, wellicht met uit-

zondering van Cuba
1),
het land, dat de nauwste econo-
mische betrekkingen met de Verenigde Staten heeft. Dit

geldt zbwel op het gebied van de handels- en kapitaal-
beweging als van het toeristenverkeer. In de laatste jaren

‘) Cuba neemt door de beschermde afzet van een belangrijk deel
van zijn suikerproductie op de Amerikaanse markt, in dit opzicht
een bijzondere positie in.

ging ongeveei drikw’ait van de uitvoer van dit land

naar de Verenigde Staten, vanwaar ongeveer 85 pCt

van de invoer van
Mexico
afkomstig was. De aanwezigheid
en de oprichting van dochtermaatschappijen van Amen-
kaanse ondernemingen, waarin ook Mexicaans kapitaal

deelneemt, bevordert een aanzienlijk kapitaalverkeer.
rr
engevo
l
ge
van deze directe investeringen profiteert
Mexico op verschillende gebieden van de technische

,,know how” van de Verenigde. Staten, een niet te onder-

schatten factor voor een zich industrieel ontwikkelend land.

Mexico heeft met bijna alle Latijns Amerikahnse landen

gemeen, dat het geld er Aug rolt, zodra het is verdiend.

En waar de conjunctuur gunstig is en het land naar
verdere industnialisatie streeft, is er een grote behoefte

aan kapitaal en goederen. Mexico heeft zich in de laatste

10 h 20 jaren economisch krachtig ontwikkeld. Tot in de –
twintiger jaren was Mexico een mijnbouw- en agrarisch
land. Zijn economische structuur vas evenwel niet zo

eenzijdig als van vele andere Latijns Amerikaanse landen.

De mijnbouw, nog altijd een van de belangrijkste delen

van de Mexicaanse economie, is namelijk niet eenzijzig,
zoals bijv. in Chili (koper) en Bolivia (tin), maar omvat

de winning van zilver en goud, van verschillende in-
dustriële metalen (o.a. koper, lood en zink), van ijzer,

steenkool, petroleum enz. De exploitatie van de mijnen
was vroeger voornamelijk in handen van buitenlandse
maatschappijen, welke werden aangetrokken door de lage
arbeidslonen. De revolutie van 1910, de onteigening van
de petroleummaatschappijen in de dertiger jaren, hebben
hierin een wijziging gebracht. – –

Mijnbouwproducten vormclèn vroeger verreweg het be-

langrijkste gedeelte van de uitvoer. Vlak voor de oorlog
namen mineralen en olie ruim 70 pCt van de uitvoer
voor hun rekening en fabricaten nauwelijks 2 pCt. Na de
oorlog liep de belangrijkheid van deze twee groepen voor

de uitvoer niet meer zover uiteen. 1-let belangrijkste mijn-

bouwproduct is nog steeds zilver, hoewel ook lood en
zink een belangrijke l)laats innemen. De productie van
alle belangrijke metalen blijft na de oorlog op een hoog
niveau, zoals uit onderstaande tabel blijkt.

Productie van en1ele metalen in 1.000 kg.

Jaar

Zilver
Goud
1

Lood Zink
Koper

1939
2.400
26,?


219.000
134.000
4i.000
1940
2.600
27,5
196.000

115.000
38.000
1943
2.700
19,6 2-18.000
197.000
50.000
1944
2.300
15;8
185.000
219.000
Zi .000
-1945
1.900
15,5
205.000 210.000
62.000
1948
1.780
11,4
193.000,
179.000
59.000
1949
1
)
1.500
12,9
223.000
-173.000
58.000
1)
Schatting.

Afgaande
01)
het aantal werkzamen in de landbouw
(oni’geveer 65 pCt) isMexico een agrarisch land. Deze tak
van nijverheid draagt echter slechts voor ongeveer 20 pCt
tot het nationale inko’snen hij. Evenals de mijnbouw,

is ook de landbouw tamelijk veelzijdig; deze staat echter
nog op een’ lage traj van ontwikkeling. De agrarische
hervorming van 1915, welke de grote bezittingen (hacien-
das) onder cle bevolking verdeelde, heeft geleid tot een
sterke uitbreiding van het landbezit onder de bevolking.
Deze verdeling heeft ook haar schaduwzijde. Deze her-
vorming liep de zgn .,, ejido” in het leven, een agrarische
eenheid, welke aan de bewoners van een dorp behoort.
Deze eenheid wordt verdeeld i-n stukken of coöperatief
bewerkt. Deze ejidos kunnen niet worden verkocht en
daardoor ook niet als onderpand van een hypotheek
dienen. Daardoor bestaat er een zeer aanzienlijke kapitaal-
schaarste in de landbouw. Daar particuliere ci.ediet:
instellingen niet bereid waren zonder onderpand agrarisch
crediet te verlenen, werddn staatscredietinstellingen in het
leven geroepen, welke echter grote verliezen hebben
geleden.

De ontwikkeling van de landbomv werd, daarentegen
krachtig bevorderd door, uitbreiding van irrigatiewerken


777

154

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Februari 1950

en wegenaanleg. Een belangrijk deel van de jaarlijkse

begrotingsuitgaven is bestemd voor aanleg van deze

werken. Welke betekenis wegenaanleg voor de uitbreiding
van de landbouw heeft, heeft de voltooiing van de Pan-

American Highway, welke dwars door Mexico loopt,

bewezen. Deze weg heeft geheel nieuwe gebieden ont-

sloten, welke in cultuur werden gebracht.

Aanleg van wegen en irrigatiewerken en uitbreiding
van maatregelen tegen erosie van de grond hebben de

agrarische productie sterk doen toenemen. De bebouwde
oppervlakté is, vergeleken met vôôr de oorlog, met onge-

veer 35 pCt toegenomen. De belngrijkste producten zijn
tarwe, mais, suiker, katöen en koffie. De oogst van deze

producten is in de laatste jaren zeer goed geweest. Dit
jaar is er een recordoogst van katoen, (bijna 900.000 balen)

en het vorige jaar was er. een van koffie (ongeveer 1,1 mil-

lioen zakken van GO kg). Daarentegen heeft de veeteelt

nog steeds van mond- en klauwzeer onder het vee te

lijden. WTat de afzet .van ‘producten betreft, een goede

Organisatie van de handel ontbreekt.

Daarvan is de Regering van het land zich echter bewijst,

maar verbetering is niet snel tot stand te brengen bij

een op lage trap van ontwikkeling staande agrarische
bevolking.

De tegenstelling tussen het dynamisch moderne en het
statisch achterlijke zijn kenmerkend voor alle econo-

misch achterlijke landen, welke zich in een pro’ces van

snelle ontwikkeling bevinden; Mexico vormt daarop geen

uitzondering. Dit verschil is frappant te iien tussen

Mexico City met zijn vele hypermoderne gebouwen en

het platteland, war men zeer primitieve vormen van
landbouw aantreft, liet moderne aspect i.an Mexico is
voor een belangrijk deel toe te schrijven dan de snelle
ontw’ikkeling van de industrie, welke van de laatste kwart-

eeuw dateert. De laatste wereldoorlog heeft deze voor-
uitgang aanzienlijk bevorderd. –

De redenen hiervoor waren de afsluiting van de Euro-

pese aanvoer van goederen en de grote.vraag oor oorlogs-

doeleinden uit de Verenigde Staten, waardoor niet alleen
kapitaal, maar ook technisch hulp aan de opkomende

-Mexicaanse industrie ter… beschikking werd gesteld. Dit

gaat gepaard niet een streven industriële en agi’arische

grondstoffen meer en meer in eigen land te Qw’erken.

De vestiging van nieuwe industrieën concentreert zich
in Mexico, evenals in vele andere Latijns Amerikaanse
landen in’ en vlak bij de steden. Dit gaf aanleiding tot

bouw van fabrieken, kantoorgebouwen, huizen en Open-
bare nutsbedrijven. De inflatie, als altijd gepaard gaande
met geldovervloed, leidde tot een ware ,,boom” ii het

bouwbedrijf. Bovendien wordt in Mexico het kopen van
huizen als een conservatiève belegging beschouwd. Mede
om deze reden worden .de bésparingên van de bevolking
in belangrijke mate naar de markt voor onroerend goed
geleid. Voor de zich uitbreidende industrie is daardoor
onvoldoende kapitaal beschikbaar.
Dit is een van de oorzaken van de inflatie in Mexico,
een verschijnsel, dat dit land met vrijel alle Latijns
Amerikaanse landen gemeen heeft. De gestegen uitvoer-
waarde in de oorlog deed de goudvoorraad van de Bank
van Mexico enorm toenemen. Van ongeveer $ 30 millioen
in 1938 steeg deze tot ongeveer S 300 millioen in 1945.
lIet geldvolume expandeerde sedert 1942 in vrijwel even-
redige mate. Toen na 1945 de goudvoorraad snel en zeer.
aanzienlijk daalde, bleef het geldvolume echter gelijk.
De groei van de industrie is onevenwichtig geweest.
Door de verzekerde afzet en de hoge prijzen in de oorlog
is een aantal industrieën ontstaan of hebben ,bestaande
industrieën zich uitgebreid, welke zich in de langzamer-hand ontw’ikkelde kopersmarkteniet meer konden hand-

haven. De zeer aanzienlijke depreciatie van de peso, nl.
van 4,85 peso tot 8,65 peso voor de dollar – de nieuwe
koers is,.na een jaar van zweven, in Juni1949 vastgesteld
– is als een belangrijke protectie voor de Mexicaanse

industrie te beschouwen. De Minister van Financiën

verklaardede nieuwe pariteit om de volgende redenen als

gerechtvaardigd, nl. de verwachting, dat daardoor de
uitvoer bevorderd en de invoer geremd zal worden; de

aanmoediging voor het gevluchte kapitaal om terug te

keren en voor nieuw kapitaal om binnen te komen en de
hoop, dat de koet’s voor onbepaalde tijd kan worden ge-handhaafd. De eerstgenoemde verwachtingen zijn reeds
in vervulling gegaan. –

De laatstgenoemde verwachting wijst er op, dat de

nieuwe koers voor de peso op’een niveau is vastgesteld,
welke blijkbaar eerder een onderwardering dan een

overwaardering van de valuta inhoudt. In een land, dat

zich snel wenst te industrialiseren, waar het bankwezen

wegens het ontbreken van een goede kapitaalmarkt –

een belangrijk deel van de beparingen wordt uit veilig-

heidsoverwegingen in de Verenigde Staren belegd

een zeer belangrijke rol in de industriefinanciering speelt,

en waar bovendien ook het aantrekken van buitenlands

kapitaal noodiakelijk is, kan een dergelijke monetaire

politiek geen verwondering wekken.
De aanzienlijke depreciatie van de peso, welke reeds
begon met het loslaten van de oude koers in Juli 1948

heeft een aanmerkelijke verbeterin’g in de economische

positie van het land gebracht. De handelsbalans over 1949

zal waarschijnlijk voor het eerst na vijf jaren van passiviteit,

weer een actief saldo opleveren.

Uitvoer

1

Invoer

1

Uitvoer-

I

mliii-
oenen peso)l
overschot

1938

……………
664
515
149
643
.
967
—324
1943

………………..
1092

924 168
1.024
1.416

,
/
—392
1945

…………………
1.207 1.679
—472

1941

………………….

1944

………………..

1.543

..

,
2.749

1.206
1946

…………………
1.080
1

3.360

1.380
1947

…………………
1948

…………………
2.603 3.120

517
1949

‘)

……………….
3.310 3.200
110

1)
over
11
maanden.

Het grote invoei’saldo in 1946 en 1947 is een gevolg
van de gestegen invoerbehoefte na de oorlog en van de
prijsstijging van de Amerikaanse producten. Deze stijging
werd voor een aanzienlijk deel gefinâncierd door afgifte
van goud. De goudvoorraad van ‘de l3ank van Mexico,
die voor de oorlog ongeveer $ 30 millioen bedroeg, was

in 1945 – zoals reeds opgemerkt – gstegen tot het tien-
voudige van dit bedrag. In Augustus 1948 werd de

goudvoorraad voor het laatstgepubliceerd en bedroeg
toen nog slechts $ 44 millioen. Daarmede was het voor-
oorlogse niveau bijna weer bereikt.

In de laatste maanden is, mede ,door het uitvoerover-
schot, de monetaire positie van het land echter weer
versterkt.

Door de stijging van de opbrengsten van het toeristen-.
verkeer, dat een zeer belangrijke post op de betalings-
balans is, en de terugkeer van gevlucht en invoer van
nieuw kapitaal is de goud- en dollarvoorraad van de cen-
trale bank in de laatste tijd aanzienlijk gestegen, terwijl
bovendien verschillende uitstaande credieten . konden
worden afgélost.

Ondanks de waarschijiilijke onderwaardering van de
peso, heeft de Regering de invoerverboden, welke in de zomer van 1947 werden ingesteld, om de positie van de
betalingsbalans te versterken, in het algemeôn niet op-
geheven. Zelfs zijn met de aanvaarding van de nieuwe

koers in de zomer van 1949 contingenteringen ingesteld.
Het Mexicaanse tarief van invoerrechten is bovendien
,

uitgsproken protectionistisch. V66r 1930 was het tarief
zuiver fiscaal. Sedertdien is het
lueer
en meer in de richting
van de bescherming van de binnenlandse industrie gegaan.
Bepaalde goederen, vooral kapitaalgoederen, welke niet

22 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

155

‘S

i
n
het eigen land kunnen worden voortgebracht, hebben

een laag invoerrecht.
De invperverboden en invoerrestricties, welke voor

een belangrijk dee1 de invoer van Amerikaanse gebruiks-

goederen treffen, hebben niet kunn’en verhinderen, dat
Mexico in het afgelopen jaar een tekort van ongeveer

S 45 millioeri in het handelsverker met de Verenigde

Staten had. Hoewel hier aan de andere kant aanzienlijke
dollarinkomsten uit het Amerikaanse toeristenverkeer

tegenover staan, vereist de jaarlijkse aflossing van de
aanzienlijke buitenlandse schuld in dollars grote bedragen.
Ook Mexico heeft derhalve eèn dollarprobleem.
In het begin is gewezen op de nauwe economische be-
trekkingen tussen Mexico en de Verenigde Staten. Dit

heeft tot gevolg, dat de Amerikaanse conjunctuurbewe-.

gingen zich ook in Mexico voortplanten. Duidelijk w’as

dit te zien in de eerste helft van 1949, toen de recessie
in de Verenigde Staten ook tot een verminderde bedrijvig-

heid in Mexico leidde, o.a. in de textielindustrie. Over het

algemeen was 1949 echter een jaar van vooruitgang.

De economische ontwikkeling van het land wordt
door de huidige gunstige toestand bevorderd. Voor de
uitbreiding van ‘de petroleumindustrie, een onderdeel

van het project voor economische ontwikkeling, bestaan grote plannen, indien het benodigde buitenlands kapitaal
kan worden aangetrokken. De lening van de Internationale
Bank aan de Mexican Light & Power Co. zal de productie

van electriciteit vermeerderen. Het electriciteitsverbruik

stijgt ongever met
1
10 pCt per jaar als een gevolg van de

industriële ontwikkeling en de verh’oging van de levens-
standaard. De schaarste aan electriciteit is min of meer

een chronisch euvel gewordên. Zolang de conjunctuur
in de ‘Verenigde Staten gunstig blijft, is te verwachten,
dat de investeringen en daarmede de economische activi-
teit op een hoog niveau zal blijven gehandhaafd. Boven-

dien zijn de gunstige gevolgen van de devaluatie nog niet
geheel uitgewerkt.
l-Ibewel Nederland zijn hdndelsbetrekkingen met Mexico
in dejarennade oorlog, zoals blijkt uit onderstaande cijfers,

heeft uitgebreid, behoort aan deze markt meer aandacht
te worden besteed in het kader van algemene bevordering

van de export.

De in- en uiwoer oan Nederland uit en naar Mexico.

Berekent men de invoer pel hoofd der bevolking, aan

krijgt men voor de jaren 1936, 1948 en 1949 de volgende

cijfers (basis koopkracht 1936): R.M. 70, R.M. 38 en

R.M. 58. In het bedrag voor 1936 zijn de. aanvoeren uit

de gebieden ten oosten van de lijn Oder-Neisze, uit de huidige Sovjet-zone en uit Oost-Berlijn niet begrepen.

Voor de uitvoer zijn de overeenkomstige bedragen – voor

1936 met.uitsluiting van levering naar boven genoemde

gebieden en het Saargebied – resp. R.M. 84, R.M. 15 en
R.M. 29. Het uitvoeroverschot per hoofd der bevolking
van R.M. 14 in 11936 heeft derhalve plaatsgemaakt voor

een invoeroverschot van, R.M. 23 in 1948 en R.M. 29 in

_1949. Deze cijfers werden ontleend aan ,,Der Volkswirt”

van 10 dezer.
Ook de samenstelling van in- en uitvoer heeft, blijkens

onderstaande cijfers, aanzienlijke wijziging ondergaan.

In- en uityoereolunze in 1949 (in pCi van 1936)

Voedings-
en genot-
mid delen
Invoer

…..
.. . . .

140
Uitvoer

……….

In de laatste maanden van 1949 kwam de liberalisering

ian het Westduitse handelsverkeer in de cijfers voor de
buitènlandse hand1 tot uitdrukking, dit vooral met be-
trekking tot de invoer van voedings- en genotmiddelen.
FIet ziet er naar Uit, dat, tenminste voor talrijke voedings-
en geitotmiddelen, die in het kader der vrijmaking in
grote hoeveelheden werden geïmporteerd, de markt zijn
verzadigingspunt snel nadert.
De uitvoer heeft vooralsnog minder vruchten van de
liberalisering van het handeisverkeer geplukt, hetgeen
,,der. Volkswirt” ten dele toeschrijft aan het feit, dat
de partnerlanden n\inder bereidwilligheid ‘t.a.v. de vrij-
making vertonen. Niettemin vertoont de uitvoer een
tendentie tot stijgen, o.a. doordat de exportfirma’s 01)
korte termijn kunnen leveren en doordat de moeilijkheden
om exportassortimenten van gelijkë kwaliteit gereed te
maken door de ruimere aankoopinogelijkheid van grond-
stoffen grotendeels zijn overwônnen. Genoemd blad
meent dan ook te mogen zeggen, dat de vrijmaking van
het handeisverkeer voor West-Duitsland per saldo toch
wl resultaten heeft opgeleverd.

Grond-

Half-

Eind-
stoffen fabrikatcn fal)rikaten.

70

75

180
60

120

ca3O

Invoer

1

Uitvoer
_________________ Saldo
in dul-
1

in dui-

in dui-

in dui- in duizen-
den
1
zenden
1
zenden ‘i zenden i zenden
1

kg

guldens

kg

guldens guldens

1939

61.123

4.437

2.664

1.613

– 2.824
1946

5857

2.213

1.362.

2.587

+

37
1947

47.794

15.647

2.170

4.864

– 50.783
1948

158.772

27.633

1.613

4.600

– 23.033
1949(eerste

224.810

25.110

923

3.010 – 22.100
10 mud op
j
aarOasis)

1-let handeisverdrag, dat de vorige maand met dit laid
werd afgesloten, biedt daartoe een goede gelegenheid.
Mexico, dat door de oorlog nog meei dan vroegerop de yrenigde Staten is georiënteerd, heeft evenwel ook met
een dollarschaarste te ‘kampen, hetgeen dit land noopt
tot een herstel van haar vooroorlogse handelsbetrekkingen
met Europa, een proces, dat overigens reeds aan dè gang is.

INTERNATIONALE NOTITIES.

DE I1UITENLA.NDSE HANDEL VAN WEST.DUITLAND IN 1949.’

West-Duitsland heeft, met inbegrip van West-Berlijn,
in 1949 naar hoeveelheid evenveel ingevoei’d als in 1936;
in 1948 werd nog slechts 70 pCt van de invoer van 1936
gehaald. De uitvoer bedroeg nog maar 40 pCt van de
hoeveelheid in 1936 geëxporteerd, dit terwijl de export
t.o.v. 1948 met ca 90 pCt was toegenomen. Naar waarde beliep de in- en uïtvoerinl949resp. $2,2mrden $1,1 rnrd.

DE PRODUCTIE VAN RUVE OLIE LN 1049.

Dd productie’ van ruve olie in 1949 hield aanvankelijk
over het algemeen gelijke tred met de na-oorlogse stijging
van de vraag. Later in het jaar werd evenwel de productie

in enkele belangrijke productielanden door verschillende
oorzaken belemmerd terwijl die in de Verenigde Staten
geduren’de het gehele jaar aan restricties was onderworpen.

Geschatte productie van ruwe olie.
(in duizenden metrieke tonnen).

1948

1949
Noord-Amerika, ‘w.o.:

……….
278.881

256.130

Verenigde Staten
………….
277.190 ‘.253.200
Canada

………………..
1.691

2.930

Latijns-Amerika, w.o
………..
90.369

89.884
Venezu’ela

………………
70.116

68.381

Midden Oosten, w.o
………..
57.496

70.637
Perzië

………………….
25.269.

27.080

• Saoedie-Arabië
……………..
19.260

23.471

Verre Oosten, w.o
.
…………7.539

10.040
Indonesië

………………
4.120

5.650

Ned. Nw Guinea
…………

.-

250

West-Europa, w.o
.
…………1.251

1.592
Nederland

………………

496

620

Duitsland .,
……………….
635

842

Oost-Europa, w.o
.
…………..35.435

39.380
Sovjet-Unie

……………..
29.100

33.200

Roemenië
…………………
4.500

4.200

Totaal

………………
470.971

467.663

i-.

156

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Februari 1950

15e daaruit vo6rtvloeiende productiedaling werd ten dele

gecompenseerd door tbeneming der productie in andere,

met name op het Oostelijk halfrond gelegen, gehieden. Per saldo kan de wereldproductie in het afgelopen jaar
worden geschat op ca 468 mln metrieke tonnen, of wel
1 pCt lager dan in 1948.

Het meest in het oog vallend is, aldus Petroleum Press

Service” van Februari 1950, het contrast tussen het pro-
ductiebeloop in de Verenigde Staten en de rest van de

wereld. De binnenlandse behoefte in eerstgenoemd land
aan alle soorten olieproducten, uitgezonderd gasoline;was

aanmerkelijk lager dan in 1948. Daar de olie-export van

dit land in het afgelopen jaar gering was en de invoer

daarentegen aanzienlijk was gestegen, was het uitsluitend
te-danken aan de krachtdadige productiebeperking, dat

de olieprijzen gedurencle het afgelopen jaar konden blijven
gehandhaafd. Voor 1950 echter wordt door het ,,Bureau
of Mines” een toeneming van de Amerikaanse vraag ge-
raamd van 4,5-pCt t.o.v. 1949, zulks in tegenstelling met

de, op de ervaringen van het vorig-jaar gebaseerde, ver-
wachtingen. –

in dollars hut the vastly more difficult job in terms of
human adjusfment of lifting Europe above the need of

extraordinary outside assistance”, blijkt wel, dat hij
en zijn staf weten, hoe critiek de komende jaren kunnen
zijn.

Om Hoffman’s doel te bereiken zullen aanpassingen,
nodig zijn aan beide zijden van de Oceaan. De Amerikanen

zullen een groter deel van Europa’s goederen inoeten im-
porteren en de Europese bedrijven zullen hun producten,

hun verpakking enz., moeten aanpassen aan de Ameri-

kaanse behoeften en gewoontei. De grote aanpassing, die
Hoffman van Europa vraagt, wil het de noodzakelijkheid
van een verdere en grootscheepse Amerikaanse hulp voor-

komen, is: verlaging van de tariefmuren, afschaffing der
handelsquota, beteugeling van de inflatie en coördinatie

van de binnenlandse fiscale politiek, om, zo veel als mogelijk

is, een einde te maken aan economische conflicten en span-

ningen, die er tussen de verschillende landen bestaan.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

WAT CÂEREURT ER NA 30 JUNI 1952

Onder de titel ,,Marshall plan progress and the job
ahead” heeft de ,,New York Herald Tribune” een supple-

ment gewijd aan de in de Mrshall-landen gedurende het
E.R.P. gemaakte vorderingen met het economich herstel.

Hoewel er een grote vooruitgang valt-te constateren,

ziet het er naar uit, dat niet alle problemen, die Ameri-

kaanse hulp d.m.v. het Marshall-plan noodzakelijk maak-
ten, op het tijdstip, dat de E.C.A. eindigt – zoals bekend

30 Juni 1952 — zullen zijn opgelost. Zelfs wanneer wordt

verondersteld, dat een zeer groot resultaat wordt bereikt

in de bestrijding van het dollartekort gedurende de 1w-
mende ER.P.-jaren, zal de E.C.A. in het gunstigste geval

Europa achterlaten met •een slechts wankel evenwicht
met het dollargebied.
11

Niemand gelooft, zo gaat het blad verder, dat ,,there

is any magie in the date of June 30, 1952″. Europa zal
dan nog altijd grote hoeveelheden grondstoffen, machines

en wellicht één derde gedeelte van zijn voedingsmiddelen
moeten importeren en het zal zich geplaatst zien voor de
moeilijkheid de dollars te verdienen, die het nodig heeft
om die goederen te kunnen betalen, welke. alleen Amerika
kan le’eren. Volgens recente gegevens zullen bepaalde
landen, met name Griekenland en Oostenrijk, in 1952
het beoogde herstel waarschijnlijk niet bereiken en deze
landen zullen na dze datum buitengewone hulp nodig
hebben. Voorts zullen, vnl. door de Europese landen zelf,
maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen,

dat de onder het E.R.P. behaalde voordelen hun weer
ontgaan.
Bij ,,officials” in Vlîashington is ?iaar aanleiding van het
bovenstaande de vraag gerezen, w’at er na het einde van
het Marshall-plan, dat in Juni a.s. het Amerikaanse volk
ca $ 10 rnrd heeft gekost en waarschijnlijk nog $ 5 mrd
meer in Juni ,1952, zal moeten gebeuren. Hierop kan
vooralstiog geen antwoord worden gegeven. Sommige

,,officials” spreken van de waarschijnlijkheid van een
nieuwe coördinatie van de verschillende in 1952 bestaande
hulpprogramma’s. Zij hopen, dat Truman’s bekende
,,Punt Vier”, dat hulp beoogt aan onontwikkelde gebieden
in zekere mate de E.C.A.-hulp kan verdringen. Voorts
voorzien zij een mogelijkheid van een afzonderlijk nieuw
programma voor Oostenrijk en Griekenland.

– Uiteraard zal de Amerikaanse politiek in 1952 in be-

langrijke mate w’orden bepaald door de vorderingen in de
komende 24 jaar. Hoe groter de orderingen zijn, des te

geringer zal vermoedelijk de buitengewone hulp na 1952
behoeven te zijn. Uit de uitlating van Hoffrhan: ,,The
first half of the job is done. We now face the less costly

De gcldmarkt.

De geldmarkt bleef ook gedurende de afgelopen week

krap, hoewel enige lichte symptomen van vermindering der spanning zichtbaar werden. De voorschotten en be-

leningen bij De Nederlandsche Bank waren reeds aan het

begin der verslagweek enigszins gedaald t.o.v. de week
te voren, nl. met f18 mln tot f157 mln. I-Iiertegenover

stond echter in de eerste plaats, dat de saldi van Neder-

landse banken bij de Circulatiebank met f 6 mln afnamen –
tot het lage bedrag van f 27 mln, terwijl zich voorts het

opmerkelijke feit voordeed, dat schatkistpapier hij De

Nederlandsche Bank bleek te zijn verdisconteerd, nI.
f 6 mln. Deze laatste wijze om zich liquide, middelen te

verschaffen, wordt door de banken en wisselmakelaars
meestal alleen in geval van dringende geidbehoefte toe-

gepast. Welisw’aar is de discontovoet, welke dooi’ De Ne-

derlandsche Bank wordt berekend, slechts 3 pCt tegen-

over een beleningsrente van 34 pCt, maar bij disconteren
betaalt men rente over de gehele resterende looptijd
van het verdisconteerd schatkistpapier, terwijl belening
alleen rente kost over die dageh, dat men werkelijk geld
nodig heeft.

De cailgeldrente bleef de gehele week op 14 pCt gehand-

haafd; tegen het einde der week vond echter soms niet
aae aanbod vraag tegenover zich.
De markttarieven voor schatkistpapier ondergingen
voor de kortere termijnen enige verlaging. Voor alle ter-
mijnen, behalve Juli, was de notering
14-/16.
FIet Juli-
papier, waarvan relatief weinig uitstaat, en dat dus nogal
gezocht is i.v.m. het streven de portefeuilles schatkist-papier zo • gelijkmatig mogelijk over de verschillende
maanden van het jaar te verdelen, noteerde 1
7
/
16
-4.

De kapitaalmarkt.

Zoals uit bijgaande tabel blijkt, waren gedurende de
afgelopen week de kôersveranderingen gering.

Na een lange periode van ernissiestilstand, werden er
de laatste tijd weer enige aandelenemissies en introducties
ter beurze aangekondigd. De grootste hiervan w’as de
emissie Wm. Müller, groot f 2,7 mln. Andere emissies

hangen nog boven de markt, o.a. een belangrijke emissie
Hoogovens.

Drie van de grote Nederlandse banken hebben thans

hun jaarverslag over 1949 gepubliceerd. De winsten bleken
niet veel te zijn veranderd t.o.v. 1948, en de dividenden
werden gehandhaafd. De koersen der bankaandelen
ondergingen daardoor weinig verandering. De vraag naar
Indonesische aandelen werd enigszins gestimuleerd door
het feit, dat Indonesië een lening van $ 100 mln van de

11

1

22 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

157

ExorL-1 mportbank verkreg, ivelke vnl. voor prodioctieve

doeleinden zal worden aangewend.
Ook de koersen op de staatsfondsenmarkt ondergingen
weinig verandring. De voorlopige berichten over de in-

schrijvingen op de nieuwe 81 pCt staatslening wijzen er

op, dat hierop vnl. door intitutione1e beleggers zal worden
ingeschreven, en dat de belaiig3telling van iarticuliere

beleggers voor deze emissie gering is. –

10 Febr. 17 Fbr.

Aaiid. indexeijfers

– 1950

1950

Algemeen
………………..
. 163,4

163,3

Industrie
………………..
226,3

225,9

Scheepvaart
……………..

153,9

155,1

Banken
………………….
135,4

135,9

Indon. aandelen

…………
66,9

66,7

Aandelen

A.K.0

…………………
183
79

Philips

…………………..
231e
2291

Unilever

………………….
226
2321

FI.A.L.

………………….
159

1591

Amsterdam Rubber

……….
150k
i481

iI.V.A.

………………….
158-t
156k
Kon.

Petroleum

………….
292 2941

Staatsobligaties
-.

24-

pCt

N.W.S.

……………
81/16
81
/16
3-34-

pCt

1947

……………
98
11
/
16

98
1
/
16
3

pCt

Invest.

certif.

……..
99’/
991/16

3 pCt Dollarlening 1947

. . .
98/
98
1
/
2

3j

pCt

1948

….. ………..
ja,i


100/

GRAFIEK.

Indexeij/ers 1ce’chto/fers oan oerkeersoneoallen in Nederland.
(1938 = 100).

50

200

150

100

50

1946


1e47


min
10.10

overleden
ernstig gewond
.licht gewond
Bron:
C.B.S.

STATISTIEKEN.

‘ FEDIIL1AL RI4SI4RVJI
DANKS.
(Voornaamste Oosten in millioenen dollars).

3letaalvoorraad

Data Other
U.S. Govt
Totaal
Goudcer- cash
securities
tificaten

31

Dec.

1946
18.381
47.587
268
23.350
19

Jan.

1950
23.194 22.645

326
1

17.872
26 Jan.

1950
22.194
1

22.650

.
392
17.764
2 Febr. 1950
23.164
j

22.620
364

j
17.855

FR-bil-

Deposito’s

1

Member
Data
Jetten

In
circulatie
Totaal
Govt
banks

31

Dec.

1946
24.945 17.353
393
1

16.139
19

Jan.

1950
23.098 18.248
38
1

16.487
26 Jan.

1950
22.918 18.366
539
t

16.420
2 Febr. 1950
1

22.911
18.647
637
16.532

BANK VAN FRANKRIJK.

(Voornaamste ooiten in millioenen francs).

Voorschotten aan de Staat

0
cd
Data

t-
no

vr

vr

.’
0
vr

0

*)
01

26 Dec: 1946

94.817

-118.302

59.449

67.900

426.000
12 Jan. 1950

52.981

366.347

125.042

159.300

426.000
19

Jan.

1950

52.981

359.621

125.042

160.000

426.000
26

Jan. 1950

52.98-1

380.337

125.042

159.900

426.000
,2 Febr.1950

52.981

366.275

125.042

c164.800

426.000

Deposito’s
Barkbil-

c
Data

jctten

ac ords

circulatie

Totaal

Staat

de coöp

Diversen
écono-
___________

LQ!__


26

Dec.

1946

72l.865

63.458
12

Jan,

1950

.

1.281.991

134.114

7715.961

118.076
19

Jan.

1950

1.260.854

139.115

28

17.910

121.177
26

Jan.

1950

1.256.758

156.478

42

22.910

133.526
2 Febr. 1950

1.289.162

138.498

87

17.565

120.846

BE NT)E1tLANDSCB1E BANK.
Verkorte balans op 20 Februari 1950.
Activa.
Wissels, pro- f Hoofdbank t

3.600.006,-.
1
)
sehuldhrieven 1 Aentsch.


in disconto

1.


.

t

3.600.000,-

)
Wissels,

schatkistpapicr

en

schuld brieven,


door de Bank gekocht (art

15, onder 4,
van

de

l3ankwel

948)

…………..
..-
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst

van

26

‘rebruari

1.947

.

.,, 1.600.000.000,-

/
Voorschotten ( 1100fdbank f

141.074.799,64


inrek.ct

1
oponderpand

Bijbank

212.041,54,
(mcl. betenifi- 1. gen)

Agentsch.,,

4.613.191,14

145.900.032,12

.
Op

effecten

enz ………

..144.849.763,50 ‘)
Op goederen en celen

..,,

1.050.268,62
145.900.032,12 ‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet

1948)

………………….
..-
l3oekvordering op de Staat der Neclerlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari


1947

………………………….

..1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaat:


Gouden munt engouden
nsuntmateriaal ……t

870.859.932,90
Zilveren munt enz…..12.212.946,85
883.072.879,75
Papier op het buitenland

t

70.063.000,-
Tegoed bij correspondenten
in

het

buitenland

……693.050.727,06

Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..-1.727.766,14
764.841.491,20
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

….

..

357.894.174,51
Belegging van

kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en

voorzieningsfonds

…………..120.687.191,35
Gebouwen en

inventaris

………………- 2.000.000,-
Diverse

rekeningen

………………..,,298.769.032,26

Passiva

t

5.676.764.80117
Kapitaal

…………………………t

20.000.000,-
Reservefonds

………………………

..15.333.335,71
Bijzondere

reserves

………………..

..61.674.999,18′
Pensioenfonds

……………………….22.691.009,14
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dien-st
.
…………………………..1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ..,,

68,117.695,-
Bankbiljetten

in

omloop

(nieuwe

uitgifte)

., 2.945.329.770,-
Bankansignaties

In

omloop

…………….109.949.14
Rekening counint saldo’s:
‘s Rijks Schatkist ……t

521.546.340,09
‘s Rijks

Schatktst

bij-

zondere rekening ….

..

714.260.636,66
Geblokkeerde saldo’s ..,,

1.943.674,70
Saldo’s

van

banken in
Nederland

……….

…27.960.222,-
Vrije saldo’s van vreem-
de circulatiehanken en
soortgelijkeinstellingen ,,

487.837.109,56
Andere vrije saldo’s……393.782.507,30
2.1 47.330.490,31
Crediteuren in vreemde geldsoort
.

……

..13.191.866,29
Diverse

rekeningen

………………….381.486.01 8,61

t 5.676.764801,17
1
1 Waarvan schatklstpapier rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen . . . . t


‘) Waarvan aan Indonesië (\Vet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99) ……….34 259 225,-
Circ-ulalie der door de Bank namens de


Staatin hetverkeergebrachte muntbiljetten ,, 137.799.064,50

r.

158

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Februari 1950

01

STAND VAN
‘S
RIJKS
KAS.

Vorderingen
7 Febr. 1950
31

Jan.’1950

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederl. Bank

N.V.
t

547.764.934,49
t

635.876.097,26
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij

de

Bank

voor

Neder-
3.421.917,90
,,

4.001.63852
Kasvorderingen

wegens

ere-
dietverstrekking

aan

het
buitenland

Daggeldlening

tegen

onder-

Saldo

der postrekeningen van
Rijkscoinptabclen
409.874.782,28
,,

367.11 5.088,30
Voorschotten op ult.December
1919

aan

de

gemeenten
wegens

aan

haar

Uit

te

landsche

Gemeenten

….
…….

keren belastingen


Vordering in rek. courant op:

pand’

……………………..

V.S. tndonesi0 …………
48.135.002,15
,,

37.495.000,-
Suriname

…………..
29.688.751,03
,,

29.588.751,03
Ned.

Antillen

…………


liet Algemeen Burgerlijk Pen-

…..

.



liet

staatsbedrijf

der

P.,

T.

…..
………

sioenfonds

……………..

enT.

………………


Andere staatsbedrijven en in-
……..

stellingen

……………..
400.631.258,78
,,

404.123.522,44

Ye rpll eb tin g e n

Voorschot,

door

De

Necleri.

Voorschot,

door

De

Neder-
landsche

Bank

N.V.

in
rekening courant

verstrekt

Bank
NV.,
verstrekt

………..

Schuld aan de Bank voor Ne-
clerlandsctse

Gemeenten

Schatkistbiljetl.en

In

omloop
fl997.791.200,-
(1996.991.200,-
Schatkistproinessen

bij

De
Nederlandsche

Bank

N.V.
ingevolee

overeenkomst
1600.000.000,- ,,1600.000.000,-
Schatkistprotnessen in omloop
(rechtstre(
,
.ks bij De Nederl.
Bank N.V.is geplaatst nihil)
/ 5.947,8

mln, wo. garantie
Bretlon

\\’oods 11.151 mln
,,6796.800.000,-
,,4825.800.000,-
Daggeldleningen


Muntbiljetten in omloop ….
139.085.198,50
,,

139.369.621,50

van 26 Februari 1947

…….

Schuld op uIt. December1949
aan de gemeenten wegens

aan

haar

uit

te

keren
belastingen . ………….
132.688.706,10
,,

132.688.706,10
Schuld

in

rek, courant

aan:
/ –


18.288.339,05

….

,,

18.488.339,05
liet Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

…………..

….

21.516.840,91
,,

20.134.481,14

V.S.

Indonesië

…………….
Suriname

…………………..

liet

staatsbedrijf

der

P.,

T.
/

Ned.

Antillen

……………

449.308.473,-
,,

386.972.546,52
Andere

staatsbedrijven

. . .

…..



en

T…………………….

Schuld

aan

diverse instellin-
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist

……………..
1588.298.766,33
,,1 584.707.347,62

DE .TAVASCILE
BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

0
0
o

Data
,
0°0)0)0
0’0
.n

bo,,
c-Cu

c”
n
0)
0

000,
00
,

0)0)

31 Mrt.

’47
477.080 35.363
33.256
85.402
255.261
25 Jan.

’50
674.695
83.232
14.903 35.378
1.524.177
1 Febr, ’50
674.695
47.032
14.832
69.591
1.645.632
S Febr. ’50
674.695
52.930 14.822
68.33
1.645.271
0 0
0)
Rekeningcourant
saldi

Data
0)0
nc°
.;clD
0)
O
0)

-!

0)001’OlO
511
‘0
:z’.0)0

31 ?,Irt.’47
81.527 453.816


,503.718
25 Jan.

’50
36.762
934.908

189.439
1.220.904
1 Febr. ’50
38.509
928.297


1.289.291
8 Febr ’50
37.332
940.659


1.277.029

Mimnthiljettencirculatie per 31 Maart 1947 f 646.830.979.
Muntbiljettencircualtie per 25 Jan. 1950 f988.882.898,50. Muntbiljettencirc’ularie per 1 Febr. 1950 f990.280.812,25.
Muntbiljettencirculatie per8 Febr. 1950 11.014.688.414

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten in millioenen francs).

Data
il
0-
h
,,
1

°
‘-‘

o
n


n
”I
o
0)

31 Dec. 1946
t’
4,949,9
1

158,0 238,7
52,7
4.090,7
1.163,7
14 Jan. 1910
1

6.253,5
267,0
96,5 39,7
4.273,8
2.006,8
23 Jan.

1950
1
6.257,7
267,3
95,8
39,7
4.211,3
2.070,8
31

Jan.

1950
6.254,5
269,4
93,8
39,7
4.264,6 2.016,9

Z’VEEDSE RIJKSBÂNK.

(Voornaamste posten In mnillioenen kronen).

Metaal
Staatsfondsen

Data
o
0)
0)

o
cd

31Dec.

1946
839
532
1.544
514
QR4
94
182
23 Jan.

1950
154
208
2.822

1
702
272

120
31

Jan.

1950
‘154
208
2.794

1
706 264

120
7 Febr. 1950
154
207
2.752
704
,
274
..-
120

Deposito’s
1
0

‘0
Direct opvraagbaar
n
0)
o
Data
u

0
0″

‘6
,.
0
‘0

0

0)
‘0
nn
00)0)

1-‘
0

ce
-.a
a
31

l5ec,

1946
2,877!
875
706
84
230
174
7
23 Jan.

1950
2.979!
885
552
1

249 287.
86
146
31

Jan.

1950
3.1111
743
479
1

185
287
83
146
7 Febr. 1950
2.9951
798 457
260 288
90
1146

BA.NK VAN ENGELAND.

(Voornaamste posten in mlllioenen ponden).

0)
..L’

Z
“0)0

‘Ou

0
c
0)
,5
3t
‘0
.5
9
)
0)

000)
-0
cl

25

Dec. ’46
0,2
1:449,1
1.428,2
22,1
1,3
25

Jan. ’50
0,4
1.229,3 1.300
1.247,7
52,7
5,3
1 Febr.’50
0,4
1.299,3
i.:iOO
1.245.5
54,9
5,1
8 Febr.’SO
. 0,4
1.299,3
1.300
1.246,4
54,0
5.3


l0the.
securities
Deposits

0
0)
o
0)
0)
.0)

.

.-


0)-
n0
.n

0


0
0)
0
E’
0

25 Dec. ’46
311,8
13:6
15.8
346,5
10,3

278,9
25 Jan. ’50
453,7
14,7
23,8
531.8
.12.5
117,4
291,7
1 liebr.’SO
446,5
18.2
28,5
534,9
10.1
123,3
,288.0
8 Febr.’50
448,1
21,9 32,5
543,4
8,4
131,7 288,9

cats,rvs
‘.

Het
ALGEMEEN MIJNWERKERSFONDS
van

de Steenkolenmijnen in Limburg te Heerten

zoekt
;
ter assi.stentie e’an de Chef der financiële
Afdeling, een

ERVAREN MEDEWERKER

– Vereist wordt een ruime practijk-ervaring in de behande-
ling der vraagstukken ener grotere beleggingsinstelhng op
het gebied van effecten, leningen, hypotheken en onroe-
rend goed.
Gegadigden (bij voorkeur met acad. of notarl6le opleiding)’
dienen in staat te zijn na enkele jaren de algehele leiding
dem’ Afdeling over te nemen.

Sollicitaties
(uitsluitend
schriftelijk)
te
richten tot de
Directeur.
.04

G RAFOLOOG

H. LANOÖY – RO1TERDAM

PSYCHOL. ADVIEZEN

J.
Luykenstr.
6,
Tel.
50199

Per 1 Juli a.s. zal do Eco-
nomische Unie met Belgiö
en Lûxcmburg een feit zijn.

Verzekeru tijdig -. gelijk
anderen reeds deden –
van een gedetailleerd
markt-analytidch rapport
betreffende de vooruit-
zichten van Uw artikel(en)
op dit nieuwe terrein!

*

Dr. E. J. TOBI
Economisch Adviseur
Van Ajkemadelaan 70,

‘s-Oravenhage. Tol. 777091

Fu.
A. 0; Beuth van

Wickevoort Çrommelifl

Amsterdam-Z. .Tel.
25410

Corns v. d. Lindenstraat
22

Verzelceringadvisurs.

LOD.S. BEUTH

specialist Gezins- cii Oude-
dagsverzorging.

Adviezen
ipzake:

PensIoen-voorzieningen voor
Staf en Personeel.

Organisatie Bedrijfs-en Onder-
nemlngspensioenfondsen..

Aanvullingen normlisatle van
bestaande regelingen.

,

Koninklijke

Nederlondsche’
/
Boekdrukkerij

H. A. ii. RoelantS

Schjedari

IIlllIllllIIlllllllIIlIlIIlIIllIlllllIIllIllIIlIllIIllIlIIllIllIIlIIIl


ADVERTEER

IN bE.

ESBH

lllIlIIllIlIIllIliIllIllIIlIIlIIllIllIllIllIllIllIllIlIIlIllIIlIIllIilIl

IJflL&1M’IIJl

0 cvr agd

Annonces, waarvan de tekst
‘s Maandags in ons bezit is,
CHEVROLET AUTO
atsruimte voorbe-
l-deurs ’37-’38-’39, te ruilen, met’ kunnen, pla
Iste klas nieuwe merkrijwielen. houden, in het nummer van
B. Ruitenheelt, Donkerstraat 22, dezelfde week worden opge-
Harderwijk. Telefoon 2208.
nomen.

kiItI4IMLc

• N.V ,,INDUSTRIÈ”

(VOORHEEN VAN
LOHUIZEN&Co.)

GEVESTIGD TE VAASSEN

Uitgifte van nominaal
f 500,000.— aandelen,

in stukken groot nom. t250.•— aan toonder,

ten volle delende in de Winst van het boekjaar 1850
en volgende jaren.

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovenge- -.
noemde aandelen, uitsluitend voor houders van aandelen, open-
steltop

t
Woensdag 1 Maart1950,

van des voormiddags9 uur tot des namiddags 4 uur, bij haar
kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
Apeldoorn,
t

tot den koers van,115pCt.,

op de voorwaarden van het prospectus dd. 21 Februari 1950.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de
inschrijvjngskantoren.’

NEDERLANDSCHE HANDELMAATSCHAPPIJ,
N.V.

Amsterdam, 21′ Februari 1950.
al

.

DE FRYSKE AKADEMY

freget in

DIREKTEUR
Ak’ademysk foarme. Folsleine bitrekking: Salaris yn oerliz
fêst to stellen. Gjin persoanhik bisiik.
Skri/tiike oanjragen om ynljochtinqen en solticitaesjes
oan it Bistjûr, Coulonhûs, Doelestrjitle 8, Ljouwert 10w’
xx Maert
1950.

BEDRIJFSECONOOM

liefst met enig economisch-geogia/isch inzicht.

* Uitvoerige schriftelijke sollicitaties

te richten aan de Directeur van het

Economisch Technologisch Instituut

voor Zeeland
– Nieuwstraat 27 – Middelburg.

Bij het PROVINCIAAL ELECTRICITEITSBEDRIJF van

NOORD-HOLLAND
te BLOEMENDAAL kan worden

geplaatsV een

DOCTORANDUS IN DE ECONOMIE.

ter assistentie van de Hoofdadministrateur, in het bij-
zonder te belasten met vraagstukken op het gebied der
bedri.ifseconomie, administratieve organisatie en inter-
ne bedrijfacontrôle.

Rang: Referendaris. Salasisgrenzen
f
8.880.—tot
f

7.291.—, periodieke verhogingen van
f
235.— per jaar, een en ander verhoogd met 5 pCt.

StAndplaats Bloei’nendaal.
Candidaten moeten bereid zijn zich aan een psycholo-
gisch onderzoek te onderwerpen. Uitvoerige eigenhan-
dig geschreven sollicitaties met pasfoto vÔér 1 April
1950 te richten aan de Directie van het PEN., Ign.
Bispincklaafl 19 te Bloemendaal.

1

1

JURIST


met ruime ervaring op algemeen-economisch, internationaal-
financieel en commercieel gebied, bereisd, moderne talen
beheersend, gewend met mensen om te gaan, wenst van
positie te veranderen. Leeftijd 44 jaar. Bij voorkeur Secre-
tariaat of leidende commercifle functie. Br. Onder
fl0.
ESB
1657, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

VOOR

KANTOOR OF

*

BEDRIJF
Vraag en aanhodinzake Kan-
toorbeboeften, Brandkasten,
Machines, Gebouwen, Indu-
strie-terreinen enz.

TE KOOP
GLOEDNIEUWE REMING-
TON SCIIRIJFMACHINE,
Iddelgrote wagen (Noiseless).
Am. toetsenbord, Voor meest-
biedende. Pleinweg 112 c,.
Rotterdam.

GROTE
MATSCI{APPIJ
zoekt to huur of to koop

EEN FABRIEK te Anistordam
en eets fabriek to Rotterdam

(minimum 1.500.â 2.000 m’);
eventueel geïnteresseerd in over-
namev. zaak, die zichbezighoudt
met fabricage van producten
voor onderhoud, was en schoon-maak.

Br. No. 2464 Adv. ]ur. Aelen
N.V., Herengracht 570, Amster-
dam-C.

Voor het nieuwe

telefoon-gebouw

te Rotterdam .

koos men, zals
overai,,waar

zakelijk Inzicht en goede smaak

samengean

Bruynzeeu parket:

11

Bruynzeei

parket:

luxueus maar

geen
luxe!

di

Heer, P.G., gehüwd, 37 jaar, geen politiek delinquent,. dipl. 5.j.
H.B.S., dipl. makelaar onr: goederen, bekend met assûrantiën,
in opleiding moderne Bedrijfsadministratie. Rijbewijs A. 8j jaar
in administratieve overheidsdienst, organisatorisch georiën- –
teerd, bekwaam in omgang met publiek en personeel

Izoekt een hem passende, bij voorkeur

administratieve werkkring

Eventueel genegen tot bescheiden financ. deelname.
Br. onder no. ESB
1656,
bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Economisch — Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat ,, Rotterdam (W.). Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
808.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor Belgiëi Seminarie voor Gespecialiseerde Eho-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprij&, franco per post, voor Nederland
f
26,-
per jaar;
voor België/Luxesnburg
/
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de
,tegenwaarde in Belgische /rancs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—,
overige
landen
/
28,—
per jaar.

Abonnementen kunntn ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd ‘per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederiand aan het Bijkantoor Wetzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES. Alle correspondentie
betreffende
advertei-ities te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/ o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.

Auteur