Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1674

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 8 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch.-wSt a
“tis’tische

Bérichten,

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34E
JAARGANG

WOENSDAG 8 JUNI 1949

No. 1674

COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries.

Redacteur-Secretaris: C. an den Berg
Pit. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Menens; R. Miry; J. t’an Tichelen; R. Vandeputte;

F; Venjichelen.

Gegeoens oper adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde pan dit nummer.

INhOUD:
Blz.
D e artikelen van deze week ……………….447

Sommaire, summaries ……………………..447

Benelux op de helling door Prof. Dr F. A. G Keesing
448

De I-Ierstelbankvoor Indonesië
door Mr N. K. pan

Rijnberk

………………………………
451

Gemeentelijke conjunctuurpolitiek
door J. Hasper
453

Ingezonden

stukken:

liet Duitso geldvolume na de sanering van do mark
door
K. J. Bordewijh, P. J. van der Burg en J. Wemetsfetder,
met naschrift van Prof. Dr L. J. Zimmcrman

……..
467

Aantekening:

De opbrengst der Rijksiniddelen
door J. C. Brezet en J. H.
Zoon
……………………………………..
457

Bedrijfseconomische

notities:

Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel N.V.
door J.

Brands en J.

G.

Brezet

………………….
459

jnternationale

notities:

Een nieuw loon- en prijsexperiment in Oostenrijk
……
460
De
economische perspectieven der vroegere Italiaanse ko-
loniön

……………………………………
461

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
461

Statistieken:
Overzicht van do opbrengst der.Rljksmiddelen
……….
462
Dankstaten

………………………………….
463
In-

en

uitvoer

van

In(lOnesië

……………………
463
I)o

koIepositie

van

België

……………………..
463
Stand

van

‘s Rijks

Ras
…………………………..
463

DEZER DAGEN

zwoegt men voort. Tot een gunstiger uitslag kan men niet
komen, als men de zaken op de keper beziet. Wat zou men
anders nog kunnen doen, in een periode waarin ,voor vele,

kringen examen doen en afnemen als enige eis aan de

geest wordt gesteld?

In zijn ,,History of Economics” heeft Stark een theorie

over de gang van het economisch danken; dit is, volgens

hem: ,,a mirroring of the socio-economic reality within
which it took its origin”. Op een smal veld althans kan
deze leer de toets der feiten doorstaan.

Zwaar hebben de sprekenden – en wellicht ook de

zwijgenden – het op de conferentie te Parijs. Hoor en
wederhoor gaan voort, al dan niet formeel gehouden door
de aanwezigheid van toehoorders. Besloten of openbaar,

de twee kanten van de tafel komen er niet toe het pro-
bleem voor beide zijden bevredigend uit de doeken te doen.
Vandaar, dat er, zoals bij elk slecht lopend examen, telkens
op een ander onderwerp wordt overgegaan.

De eenheid van Duitsland, de zaak Berlijn: men heeft
deze beide laten vallen. De ervaring leert, dat het onder-
houd op deze wijze soms een voortijdig, doch zelden een
gunstig einde vindt. Nog heeft men elkaar niet buiten de
deur gezet. Doch.zo ja, slaagt dan een herexamen?

Niet geslaagd, is in elk geval de uitspraak na het weder-
samenkomen van de vier commandanten van Berlijn. De
Russische vertegenwoordiger beantwoordde alle vragen

ontkennend. Men staat voor het aan elke examinator wel-
bekende vraagstuk, uit te maken wat sterker is, de natuur
dan wel de leer.

Doch d&spoorwegstaking in Berlijn gaat voort, het op-
heffen van de blokkade kan, wil men het begrip hand-

haven, ternauwernood feitelijk onderzoek verdragen. En
dan blijft nog het valutavraagsuk, waarvoor het woord

uit de Faust aan de ,,gelehrten Herrn” geldt: ,,Was ihr
nicht münzt, das, meint ihr, gelte nicht”.

Voldoende of onvoldoende, het vraagstuk, waarvoor de
Engelse Regering zich binnen langzamerhand afzienbare
tijd ziet gesteld, in de vorm van nieuwe algemen& verkie-
zingen. Voordat zij zich aan de grote proef onderwerpt

heeft zij de stof nog eens gerepeteerd met het Congres van
de Labour-party. De repetitor keurde, voor zover thans
bekend, het bereikte peil niet af.

Andere kringen echter trachtten de betekenis te sonde-
ren van minister Cripps’ uitlating over hetaandeel van
exorbitante winsteti als mede-oorzaak van het hoge prijs-
peil.Was deze toe te schrijven aan de befaamde analyticus,

aan de politieke candidaat of, eenvoudig, aan spreken
onder druk?

Analytisch ziet althans de Nederlandse Regering het
anders. Zij stelt, in verband met de zwaardere conjunctuur-,
proef, een verlaging voor van de ondernemingsbelasting,
voor zover gebaseerd op het bedrijfskapitaal.
Zo hoopt zij, dat de ondernemer zijn zware, maatschap-
pelijke, ‘examen beter zal künnen halen.

Zou President Truman dit ook kunnen denken over zijn
programma voor de burgerrechten, nu hij één voortenta-
men, een anti-lynchwet, uit het vuur heeft gesleept?

N.V.
PHlLiIS’ JELECOMMUNCATIE INDUSTRIE,

v/h Nedë1lldsche SiutoesteI1ell Fabriek

,j
.•.

HILVERSUM

Alleommunièatie-appw-atüur op het gebied van

Radio – Lijjntelefonie- Automatische Celefonie

Siauzatie in Piet Pze’ô,tee

uwz.

3ndcn&,2e

Zie
hiervoor het over enkele weken ver-
schijnende Juninummer van het

Economisch-

Statistisch

Kwartaalbericht

Research uitgave von

het Nederlandsch Economisch Instituut

Jaarabonnementen f6,50

voor abonné’s E.-S.B. f5,-

Telefoon 38040, Rotterdam

Giro no. 8408

‘411h

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 24, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.). Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland f 26′ per jaar, voor $elgiè/Luxmburg
/
28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in france bij de Banque de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) f 26, overige landen f28 per jaar. Abonne-
Inenten kunnen ingaan met elk nunmer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).

ADVEtiTENTIES.

Grote Levensmiddelen-industrie In de iqonstreek
zoekt voor de leiding harer administratie, kostprijs-
berekening, behandeling van belastingzaken enz. een

INTERNE ACCOUNTANT

Sollicitanten moeten niet ouder zijn dan 40 jaar, lid
van het N.I.V.A. of van de V.A.G.A., gewend om lei-
ding te geven en moeten een ruime ervaring bezitten
op het gebied van moderne bedrijfsadministratie, kost-
prijsberekening en efficiency.
Brieven met pasfoto onder letter W aan .Allert de
Lange, Damrak 62, Amsterdam.

zv
otifth
o
st

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finance
and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

*

Annual subscription rate: (post free-

to inciude all supplements) £
3:2:6

(fi 33,40)

A Special Supptement on Economic (Jou-
ditions in The .?.Tetherta,,ds was published
on January 31 1948. .4 lirnitect number
of
this Supptement remain for sale.

XON.DON: 51 CAJ(NOH
STREET, -E.C. 4

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief
/
0.40 per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten”
/ o.6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

*
Adverteer in dit blad
*
/

8 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

447

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Prof. Dr E. A. G.
Keosing,
Benelux op de helling.

Overeenkomstig het protocol van Den Haag moet de

Pré-Union 1 Juli a.s. een aanvang nemen. De Pré-Union,

welke een jaar zal duren, is gedacht als een brug tussen de

thans bestaande toestand en de Economische Unie. Zij
heeft een gecompliceerd karakter. Allereerst omvat zij een

handelsaccoord ter vervanging van het lopende verdrag. –
Een étappegewijze vrij making, bepaald door twee criteria,

de verzadiging van de Nederlandse binnenlandse markt
en de werkloosheid in de B.L.E.U., is één der doeleinden.
Het bestaande bilaterale tekort zal door de vrijmaking

worden vergroot. Met aard en omvang van de credieten,

welke België en Luxemburg hiertoe hebben toegezegd,
staat en valt het succes van het handelsaccoord. Voorts

valt de Pré-Union samen met de periode, waarin de pré-

alabele voorwaarden voor de totstandkoming van cle Unie
moeten worden verwezenlijkt. Nederland zal zijn externe
en interne monetaire evenwicht vÔÔr 1, Juli 1950 moeten

hebben tot stand gebracht. Ten aanzien van beide zijn reeds

belangrijke vorderingen gemaakt. Tenslotte moeten in de

genoemde periode alle voorbereidende maatreglen voor
de ongestoorde overgang naar de Unie worden genomen.
Gezien de beschikbare tijd is het dringend noodzakelijk,
dat de drie Regeringen spoedig tot overeenstemming

komen over de in de Unie te voeren gemeenschappelijke
handels- en deviezenpolitiek, opdat de Pré-Union niet in

de lucht hange.

Mr N.
K. van Rijnberk,
De Herstelbank poor Indonesië.

In de’grote kapitaalbehoefte van Indonesië kunnen de
particuliere banken, noch de Indonesische Overheid, voor-
zien. De particuliere ondernemers fourneerden vÔôr de

oorlog belangrijke kapitalen. Nederland is echter verarmd
en de verwarde politieke situatie schrikt in het algemeen
beléggingen af. In deze moeilijkheden wil men door de

oprichting van de Herstelbank voor Indonesië voorzien.
De Nederlandse en de Indonesische Overheid nemen ieder
deel voor f125 mln, het bedrijfsleven voor f 50 mln. De

Nederlandse overheidsbijdrage kan worden verstrekt door
deelneming in heandelenkapitaal of in de vorm van
garanties door de Staat van direct door Nederlandse

ondernemers geïnvesteerde kapitalen. 1-let totaal obligo
kan echter het genoemde bedrag niet overschrijden. Het
doel van de bank is ‘het herstel van de economische wel-vaart in Indonesië. Zij zal zich zowel bewegen in de sfeer
van het Indonesische bedrijfsleven als in die van de Wes-
terse ondernemingen. Het doel is niet het behalen van
winst; het beheer van de bank zal volgens zuiver bedrijfs-

economische beginselen te werk moeten gaan.

J. Haspor,
Gemeentelijke con junctuurpolitiek.

Op een vergadering van de Vereniging van Nederlandse

Gemeenten zijn de uitgaven van de gemeenten bezien in het kader van de economische politiek van de Overheid.

Prof. Dr J. Tinbergen verdedigde de leer van de compen-
serende overheidsuitgaven en achtte het gewenst hierbij
de Nederlandse gemeenten in te schakelen. De zekerheid
moet bestaan, dat de gemeenten op het juiste moment,
afhankelijk van de werkgelegenheid, hun werken uitvoe-
ren. Dit kan, indien het.tijdstip van uitvoering door de
Overheid wordt bepaald. De gemeenten kunnen aangeven,
welke werken zij wensen uit te voeren. Prof. Dr D. Simons

wees er op; dat een wetsontwerp ter voorziening in het
toezicht op de investeringen van lagere publiekrechtelijke
lichamen gereed ligt. Men dient zich af te vragen, of een
dergelijk toezicht niet het gevaar inhoudt van een verder-
gaand overheidsingrijpen. Het ontwerp is volgens Prof.
Simons onnodig, gezien de gezindheid van de lagere

publiekrechtelijke lichamen om aan een algemene wel-
vaartspolitiek mede te werken. Het is z.i. bovendien in

strijd met ons bestuursstelsel.

SOMMAIRE,

Prof. Dr F. A. G. Keesing,
Benelux sur la pente.
La Pré-Union qui durera un année, doit commencer

le premier juillet. Son caractère est plutôt compliqué.

Elle débutera avec un nouvel accord commercial qui

rendra, par étapes, le commerce plus libre.
Pendant cette période les conditions, propres â 1’Union

complète, doivent être créées, notamment l’équilibre
monétaire h l’intérieur et â l’extérieur. Enfin toutes les

dispositions préliminaires doivent être prises, pour réaliser

sans heurts cette union.
Un accord entre les Gouvernements au sujet de la
politique commerciale et de la réglementation en matière

cle devises, doit être envisaé sans retard.

Mr N. K. van Rijnberk,
La Banque de la Reconstruction

pour
l’Indonésie.

En créant la Banque de la Reconstruction, les autorités

néerlandaise et indonésienne ainsi que le secteur privé
ont voulu contribuer h la diminution des besoins énormes

de capitaux en Indonésie.

La Banque de la Reconstruction ne s’intéressera pas
exclusivement au secteur privé indonésien mais aussi
aux entreprises occidentales.

J. Hasper,
La politique conjoncturelle des communes.
Lors d’un coiTgrès, le professeur Dr J. Tinbergen pre-
nant la défense de la théorie de la politique conjoncturelle,
k appliquer par le Gouvernment, préconisait aussi l’utilité

d’y faire participer les communes. 11 convient d’avoir la certitude que les communes fassent exécuter les travaux

publics au moment opportun. Le professeur Dr D. Simons
faisait remarquer qu’un projet de bi est prêt relatif au

contrôle sur les investissements des institutions publiques
subalternes. Le professeur Simons est d’avis qu’une bi
pareille est superflue et même contraire au droit admi-
nistratif national.
SUMMARIES.

Prof. Dr F. A. G. Keesing,
Benelux in course of construction.

The Pre-Union, which will last one year, is to take
effect on July lst next. It bas a complicated nature. In

the first placeit comprises a new trade-agreement, on the
basis of which the various trade restrictions will gradually
be removed. In addition, the conditions on which the
Union proper is dependent, such as interhal and external
monetary equilibriums, have to be realized. Finally all
preparatory measures for an uninterrupted transition to
the Union will have to be taken. It will, therefore, be
necessary for the three Governments to come to an early agreement with regard to the trade and foreign exchange
policies to be followed in the Union.

Dr N. K. van Rijnberk,
The Reparation Bank for Indonesia.

With the foundatioii of the Reparation Bank for Indo-
nesia, in which the Netherlands and Indonesian Govern-
ments as well as the business-community will take part,
it is intended to contribute towards a decrease in Indo-

nesia’s great capital requirements. The Reparation Bank
will operate in the interest of both purely Indonesian
trade and industry and Western enterprises.

J. }Iasper,
Municipal ActiQity Policy.

At a recent congress Prof. Dr J. Tinbergen defended the
doctrine of compensating activities by public authorities
and in this connection he wanted to secure the co-operation
of the Netherlands municipalities. It must be certain that
the municipalïties will execut&their works at the right
moment. Prof. Dr D. Simons pointed out that a bill
governing the supervisiön of invëstments by lower public
corporations is ready. According to Prof. Simons such a law
is unnecessary and contrary to our system of government.

448

ECONOMISCH-STATI&jISCHE BERICHTEN

8 Juni 1949

BENELUX OP DE HELLING.

De ontwikkelingsphasen van de economische samen-

werking der Benelux-landen worden telkenmale gemar-

keerd door de met onregelmatige tussenpozen belegde

conferenties tussen de Ministers der drie landen. Uit de

protocollen dier conferenties (Den Haag – April 1946;

Brussel – Mei 1947; Luxemburg – Januari 1948; Château

d’Ardenne – Juni 1948; Den Haag Maart 1949) blijkt

de voortgang die gemaakt wordt op de weg naar het eind-

doel: de Economische Unie. Sedert de besprekingen in

Maart ji. zijn de Benelux-voorbereidingen gekomen in een

stadium, dat bijzonder belangwekkend mag worden ge-

noemd. Een officieel interimrapport over het verloop der

inmiddels gevoerde besprekingen kan moeilijk worden

verwacht, aangezien het ambtelijke overleg geen andere

functie heeft dan het voorbereiden van de volgende minis-

tersbijeenkomst. Niettemin kan het van betekenis worden

geacht enkele beschouwingen te wijden aan de belangrijkste

problemen, waarvoor in de komende weken een oplossing

zal moeten worden gevonden.

De Benelux stelt een bonte verscheidenheid van vraag-

stukken aan de orde, waaronder op dit moment de proble-

men op handelspolitiek en monetair gebiéd een centrale

plaats innemen. De laatstbedoelde vraagstukken vormen

een op nauwe wijze samenhangend complex, en nadére
beslissingen van de drie Regeringen kunnen nauwelijks
worden verwacht, voordat op een breed terrein omtrent

de handelspolitieke en monetaire modaliteiten overeen-

stemming zal zijn bereikt. Het protocol van Den Haag gaf
weliswaar belangrijke richtlijnen omtrent de wijze van sa-
menwerking, die de Regeringen voor ogen staat, maar het

liet anclérzijds tal van punten open, die nader zullen moeten worden geconeretiseerd.

Het protocol van Den 1-laag constateert allereerst de he’eidheid der Regeringen om op 1 Juli as. te laten aan-
vangen de phase van de ,,Pré-union”. De bedoeling is,

dat deze periode een jaar zal duren en dat zij, indien aan
bepaalde voorwaarden wordt voldaan, op 1 Juli 1950 zal

worden omgezet in een Economische Unie. Het boven-
staande vereist vrij uitvoerige toelichting.

De Pré-union is gedacht als een brug tussen de thans
bestaande situatie, waarin het Nederlands-Belgische ver-keer op bilaterale basis wordt geregeld, en de te vestigen
Unie, die zal worden gekenmerkt door een Vrij uitwisselings-
verkeer van goederen en diensten, en, na enige tijd, ook

van kapitaal. De Pré-union bezit dus geen zelfstandige
mérites, maar moet uitsluitend worden beschouwd als een

middel, dat tot de vlottere verwezenlijking der eigenlijke
Unie zal bijdragen.

De Pré-union bezit een nogal gecompliceerd karakter,
en het is van belang zich van de verschillende aspecten van
dit overgangsjaar degelijk rekenschap te geven. Zij omvat
allereerst een handelsaccoord, ter vervanging van het

lopende verdrag, dat op 30 Juni a.s. afloopt. Als de be-
staande plannen doorgang vinden, zal het komende accoord
dus het laatste zijn, waarbij in het Nederlands-Belgische

verkeer het- export- en importcontingentensysteem toe-
passing za1 vinden.

De Pré-union valt voorts samen met het tijdvak, waarin

de drie Regeringen de préalabele voorwaarden voor de
tostandkoming van de Unie zullen moeten verwezenlijken.
Deze voorwaardn kunnen worden omschreven als de reali-
satie van het interne en externe monetaire evenwicht. Op
ieder land rust de taak zijn economische politiek zodanig
te voeren, dat over een jaar het bestaan dezer evenwichten
zal kunnen worden geconstateerd.
De Pré-union is ten slotte de periode, gedurende welke de
drie landen gezamenlijk alle voorbereidende maatregelen

moeten treffen, die de ongestoorde overgang naar een
Uriierégime op 1 Juli 1950 mogelijk moeten maken. Aan
ieder dezer drie aspecten zal in het volgende betoog de
nodige aandacht worden gewijd.

Krachtens het handelsaccoord 1949/’50 zullen Nederland

en de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (B.L.E.U.)

moeten geraken tot een toenemende bevrijding van het

onderling handelsverkeer. Aangezien de thans bestaande

restricties in hoofdzaak door Nederland zijn ingesteld, zal

het dus de taak van ons land zijn om in de loop van hel
verdragsjaar geleidelijk de onbeperkte invoer der thans

nog aan contingentering onderhevige Belgische en Luxern-
burgse exportproducten mogelijk te maken. Een probleem

apart in dit verband vormt de zo belangrijke agrarische

sector, waarop omtrent de modaliteiten van het uitwisse-

lingsverkeer gedurende de Unie nog geen overeenstemming

bestaat; het overleg omtrent dit vraagstuk is nog niet
afgesloten.

De geleidelijke vrijmaking van het handeisverkeer kan
men zich voorstellen in een aantal étappes, met dien ver-

stande dat gedurende de looptijd van het handeisverdrag

van tijd tot tijd nieuwe posten aan de vrije lijst worden

toegevoegd. Voor sommige goederencategorieën zal men
wellicht de bestaande restricties onmiddellijk per 1 Juli

a.s. kunnen opheffen. Andere groepen zullen hieraan kun-

nen worden toegevoegd naar mate het verdragsjaar ver-

strijkt. De restanten van het handeisverkeer zullen van hun

bindingen moeten worden bevrijd op het moment, waarop
de Unie in werking treedt.

Volgens de tekst van het protocol wordt de volgorde

der overeen t komen ,,bevrijd.ings”-maatregelen door
twee criteria bepaald,
t.w.
door het belang van een ver-

zadiging der binnenlandse markt in Nederland en door de
strijd tegen de werkloosheid in de B.L.E.U. Van Neder-
lands standpunt beschouwd, zal het verzadigingsdesidera-

tum het verloop der onderhandelingen op verschillende

manieren kunnen beïnvloeden. In sommige gevallen zal

men op een spoedige opheffing der importrestricties prijs stellen, omdat verzadiging langs andere weg niet te berei-
•ken is. In andere gevallen daarentegen zal men de restric-

ties zo lang mogelijk willen handhaven, om te bewerk-

stelligen, dat de Nederlandse industrie tot de noodzakelijke
verzadiging der binnenlandse markt ht hare kan bijdragen.

Hoewel niet te verwachten is, dat de belangen van Neder-

land en de B.L.E.U. in deze overal parallel zullen lopen,
mag men verwachten, dat een redelijk compromis omtrent
het handelspolitieke aspect van deze affaire tot de bereik-
bare mogelijkheden behoort.
Moeilijker wellicht zijn de problemen, die op monetair

terrein uit de bevrijding van het onderlinge handeisverkeer
zullen voortvloeien. Nederland heeft zich in de bilaterale
verhouding slechts met toenemende moeite van zijn finan-
ciële verplichtingen jegens de B.L.E.U. kunnen kwijten. Een ernstige crisis in het onderlinge handeisverkeer zou
in de zomer van 1948 waarschijnlijk niet te vermijden zijn

geweest, indien het trekkingsrecht,dat Nedrland verkreeg,
niet op het juiste moment de financiële uitkomst had ge-boden, die Nederland zich langs andere weg zonder zeer
belangrijke offers niet meer kon verschaffen.
Het wegvallen van de bestaande restricties zal er in
eerste instantie toe leiden, dat het bestaande bilaterale
deficit groter wordt. De landen rekenen er op, dat ook voor
1949/’50 een trekkingsrecht beschikbaar zal zijn; de be-
sprekingen hieromtrent worden op dit ogenblik in de boe-
zem der O.E.E.C. gevoerd en uitsluitsel dienaangaande
zal waarschijnlijk vôér het einde van deze maand worden
verkregen. 1-let lijdt echter geen twijfel, dat het deficit
tijdens de Pré-union groter zal zijn dan liet te verkrijgen
trekkings’echt. De mogelijkheid voor Nederland om aan
de totstandkoming van de Pré-union mede te werken is

dus afhankelijk van de beséhikking over actditionele finan-
ciële middelen. België en Luxemburg hebben toegezegd
Nederland gedurende de Pré-union met credieten te zullen
steunen. – -.
Het behoeft geen betoog, dat met de aard en de omvang
van deze cred.ieten het succes van het komende handels-
accoord staat en valt. Tot dusverre staat niet vast, welke

8 Juni 1949

ECO’NOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

449

instanties aan

Belgisch/Luxemburgse zijde als crediet-

geefsters zullen optreden, noch wat het bedrag en welke
de voorwaarden der credietverlening zullen zijn. Voor

Nederland rijst hier een moeilijk probleem. Tot dusverre

immers is importbeperking een door partijen erkend middel

geweest, steeds wanneer Nederland uit financiële over-

wegingen niet in staat was de handelspolitieke afspraken

te honereren. In de phase van de Pré-union komt dit mid-

del te vervallen; men kan zich bezwaarlijk voorstellen, dat,

met de Unie in zicht, een reèds tot stand gebrachte vrije
importmogelijkheid opnieuw ongedaan zou ,worden ge-
maakt. T-let gevaar is echter niet denkbeeldig, dat, indien
de credietverlening op een bepaald bedrag zou worden

gelimiteerd, Nederland goud of dollars zou moeten over-
dragen, indien de (niet meer te stuitèn) invoer een grotere
omvang zou tLannemen dan op grond van de overeengeko-

men financieringsmogelijkheden werd voorzien. Deze

eventualiteit is onaanvaardbaar. Nederland zal zich stellig
tegen dit risico moeten vrijwaren.

De verwezenlijking der préalabele voorwaarden zal door

Nederland op eigen kracht moeten worden verzorgd. Het

werd reeds vermeld, dat ons land
;
voordat tot de vestiging van de Unie zal kunnen worden besloten, zijn externe en

interne monetaire evenwicht zal moeten hebben tot stand

gebracht.

Hét externe monetaire evenwicht omvat het evenwicht
op de betalingsbalans, met uitzondering evenwel van de

dollarsector. Zowel Nederland als de ]3.L.E.U. laboreren vooi’shands aan een dollartekort op lopende rekeniig, zij
hetvan verschillende omvang en aard. De oplossing van
het dollarprobleem’moet gevonden zijn vdér 1 Juli 1952;
de drie landen hebben hun gezamenlijke plannen ter zake
uiteèngezet in het aan de O.E.E.0 aangeboden ,,long term
program”, een document, dat overigen zijn definitieve
vorm nog niet heeft verkregen. De Regeringen hebben zich
dan ook gebaseerd op de veronderstelling, dt ter over-

brugging van het dollardeficit de MarsalI-hu1p nog gedu-
rende drie jaren bechikbaar zal blijven. Mocht deze; ver-
wachting ongefundeerd blijken, dan zullen zij liaar plannen

nader moeten overwegen.,.

Wat de overige sectoren van de betalingsbalans betreft,
was Nederland reeds in 1948 zeer weinig van een evenwichts-
toêstand verwijderd. De verwezenlijking van het externe

evenwicht in de bovenbedoelde zin moet dus geen onmoge-

lijke taak . worden geacht. Waakzaamheid blijft echter
geboden, aangezien- de betalingsbalans-1948 stellig door

overiopende posten was geflatteerd.

De totstandbrenging van het interne monetaire even-

wicht kan nader worden omschreven als het doen verdwij-
nen van de pro resto aanwezigè latente inflatie. Ook in
deze richting heeft Nederland reeds belangrijke vorderin-
gen gemaakt. De recente opheffing van talrijke maatregelen
op het gebid der distributie en prijsbeheersing, zonder
dat daaruit schadelijke repercussieg zijn voortgevloeid,
toont reeds aan, dat de hier te lande bestaande verhouding
tussen geldstroom en goederenstroom in vele opzichten
normaler begint te worden, De vraag rijst echter, of het
koopkrachtexcedent reeds volledig is opgeldst, terwijl

voorts vaststaat, dat de monetaire situatie ook uit andere
hoofde rog labiele elementen bevat
1).

De betekenis van het interne monetaire ‘evenwicht voor
het welslagen van de Benelux kan nauwelijks te hoog
worden aangeslagen. Ieder restant namelijkaan binnens-
lands onbesteedbare guldens zal zich, zodra de grens wordt

opengesteld, en masse ovei’ de Belgische markt uitstorten.
Deze ontwikkeling zou dus leiden tot een ontwrichting van

de bilaterale betalingsbalans, iets wat de drie landen met
alle macht wensen te voorkomen. De Nederlandse finan-
ciële en monetaire politiek gedurende de komende maanden

zal dus met de eisen, die de Benelux aan het binnenlandse

‘)
VgI. Jaarverslag 1948 van De Ncderlandsche Bank, blz. 28.

economische beleid stelt ernstig rekening moeten houden.

Dit zal onder andere kunnen geschieden door een voort-

gezet streven naar begrotingsevenwicht en door een voor-zichtige (niet-inflationistische) aanwending van
,
het saldo
der bijzondere rekening van ‘ ‘s Rijks Schatkist, welke

rekening gevoed wordt door de tegenwaarde in nationale’

valuta van de schenkingen in het kader van de Marshall-
hulp.

De voorbereidende maatregelen, die gezamenlijk moeten

worden genomen om de ongestoorde overgang naar een Unie-régime mogelijk te maken, kunnen slechts worden
getroffen, indien er tussen de Regeringen overeenstemming

bestaat nopens’ de feitelijke vorm, waarin men zich dit

Unié-régime voorstelt. Hoewel de talloze concrete details-

van dit régime zich eerst geleidelijk zullen gaan aftekenen;

moet er reeds bij voorbaat ‘een accoord béstaan over de
grote lijnen van de economische politiek, die de Unie na

haar inwerkingstelling zal gaan voeren. De uitwerking
van deze grote lijnen, zowel ten behoeve van de interne

relaties.van de Benelux als voor de verhoudiiigen van de

Benelux met derde landen, is een uiterst moeizame en
tijdrovende bezigheid, waarvoor de spanne tijds van één
jaar nauwelijks voldoende’ zal blijken.
Er is echter meer. De precisering van de grote lijnen der

Beneluxolitiek is niet slechts urgent, omdat anders de
beschikbare tijd zal blijken te krap te zijn toegemeten.

Overeenstemming omtrent de grondslagen van het Unie-
beleid is mede geboden, omdat anders de Pré-union op
uiterst.bed.enkelijke wijze in de lucht zou komen te hangen.
De bevrijding van het onderlinge handelsverkeer zal niet
kunnen worden geëffectuerd, zolang België en Nederland
onder verschillende voorwaarden importeren uit derde
landen, zolang omleiding van het handelsverkeer mogelijk

blijft, kortom zolang niet tevoren een belangrijke mate
van cciördinatie in de handelspolitiek’is tot stand gebracht.
De Pré-union werd in, het voorgande omschreven als
de brug tussen de bestaande bilaterale verhouding en de
toekomstige .Unie. Hoe zal men de brug moeten construeren

en op welke wijze zal men haar draagkracht kunnen be-
oordelen, indien men niet weet hoe de andere oever er uit
ziet? De bruggebouwers ullen stellig hun taak niet op de
vereiste wijze en binnen de vstgestelde tijdslimiet kunnen

vërrichten, indien de Regeringen niet zeer, spoedig een
accoord omtrent de principiële aspecten harer samenwer-
king bereiken in al die gevallen, waarin deze overeenstem-
.ming nog niet mocht bestaan.
Het protocol vn Den Haag voorziet in de unificatie
van de handelspolitiek en de deviezenpolitiek van Neder-
land en de B.L.E.U. De thans ter zake bestaande voor-
schriften zullen derhalve aan elkander gelijk moeten wor-
den gemaakt, terwijl de handelsverdragen en de monetaire
accoorden, die Nederland en de B.L.E.U. thans ieder af-
zonderlijk met derde landen hebben gesloten door gemeen-
schappelijke Benelux-ccoorden met die landen zallen
moeten worden vervangen. Deze unificatie vormt een
logich en-onafwendbaar uitvloeisel van de opheffing der

belemmeringen in het onderlinge verkeer der Benelux-.
landen.. Zodra immers alle goederen vrijelijk binnen het
Benelux-gebiéd kuttnen circuleren, maakt iedere vrijheid,
die een der landen op handelspolitiek of monetair gebied
zou toestaan, een binding die een’ der andere landen zou
wensen te handhaven,

illusoir. Bij het stelsel van communi-
cerende vaten, dat krachtens de inwerkingstelling van de
Unie zal worden gevormd, past slechts een gemeenschap-
pelijke economische politiek wat betreft het verkeer van
de Unie met het buitenland.
Het is van viel belang te achten, dat de drie Regeringen
tot het voeren van deze gemeenschappelijke politiek heb-ben besloten. De overeenstemming over het feit,
dat
men
tot het opstellen van een gemeenschappelijke politiek.wenst
te gera(en geeft op zichzelf echter nog geen uitsluitsel
over’de vraag,
hoe
die ‘politiek zal worden gevoerd. De

450
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.

.

8 Juni 1949

politiek, die thans in Nederland bestaat, wijkt op vele
gewichtige punten af van die onzer Zuiderburen. Een

aantal factoren is voor dit verschil verantwoordelijk. Van

tijdelijke aard is de omstandigheid, dat de latente inflatie

hier te lande dwong tot het handhaven van vele restricties,

die wellicht zullen kunnen worden verzacht, wanneer het
monetaire evenwicht eenmaal zal zijn tot stand gebracht.

Een meer permanent karakter daarentegen komt toe aan

het feit, dat de Belgisch/Lu*emburgse monetaire reserves

aanzienlijk groter zijn dan de Nederlandse en dat het

exportpakket van de B.L.E.U. een sterkere samenstelling

heeft dan het onze. 1-let gemeenschappelijke beleid op ban-
delspolitiek en monetair gebied zal zowel rekening moeten

houden met de economische mogelijkhedan van de Bene-

lux in het verkeer met derde landen, als ook met de wijze,

waarop men zich gedurende de Unie de noodzakelijke

afrekeningen in het onderlinge verkeer der Benelux-landen voorstelt.

De handelspolitiek van de Benelux zal gebaseerd zijn

op een door de partners te vormen gemeenschappelijk

deviezenbezit, waarvan de modaliteiten nog nader moeten

worden gepreciseerd. Wat in dit verband van belang is,

is dat men van Belgisch/Luxemburgse zijde te kennen heeft

gegeven, dat men het belangrijke goudbezit der B.L.E.U.

buiten deze gemeenschap wenst te houden. Van Neder-

landse zijde heeft men voor deze wens begrip getoond,

waarbij men echter terdege heeft overwogen, dat de af-

zondering van deze reserves een beslissende invloed moet

hebben op de handelspolitieke en monetaire gestie van de

Unie. Het behoeft geen betoog, dat een Benelux met be-
perkte voor de, gemeenschappelijke handelspolitiek be-
schikbare reserves zich op andere wijze zal hebben te ge-dragen dan een Unie die aanzienlijke ressources bezit.

Wat de afrekening in het onderlinge Benelux-verkeer

betreft, heeft men overwogen, dat het als ontoelaatbaar
moet worden beschouwd, dat het ene land zou gaan teren

op de zak van het andere. Het kan stellig niet de bedoeling

zijn, dat in Benelux-verband een herhaling zou optreden

van de situatie, die zich heeft voorgedaan in de jaren toen

tussen gulden en rijksmark een onbeperkte inwisselbaar-

heid bestond. Om diè reden vermeldt het protocol van

Den Haag, waar het spreekt over de convertibiliteit van gulden en franc, de noodzaak tot het ontwerpen van een
heveiligingssysteem, dat moet voorkomen, dat de finan-

ciële verhouding tussen de partners in het ongerede ge-
raakt.

De normale afdekking van het tekort, dat Nederland naar verwachting tijdens de Unie in het verkeer met de B.L.E.U.
zal moeten overbruggen, is niet
de ovërdracht van goud
of dollars. Indien Nederland ook na de totstandkoming
van de Unie zijn externe monetaire evenwicht intact
houdt, zal een deficit in het verkeer met de B.L.E:U. wor-den gecompenseerd door een overschot met derde landen.
In dat geval zal Nederland dus regelmatig deviezen van
derde landen inbrengen, met behulp waarvan het zijn schuld
jegens de B.L.E.U. kan afdoen. De gemeenschappelijke
handelspolitiek zal zodanig moeten worden georiënteerd,
dat deze inbreng voor de Benelux inderdaad als bruikbaar
kan worden beschouwd, zulks ten einde een achteruitgang
in qualiteit van het gemeenschappelijke deviezenbezit te
voorkomen. Het beveiligingssysteem, waarvan .hierboven
sprake was, zal moeten dienen om afwijkingen van deze

gang van zaken te corrigeren.
Zolang Nederland zijn eigen deviezenpolitiek voert, zal het bij het optreden van onevenwichtigheden op de

betalingsbalans door het hanteren van zijn deviezen-
contrôle de ongerechtigheden kunnen redresseren. In de
Unie echter wordt deze politiek gezamenlijk gevoerd. Een
gemeenschappelijke handels- en deviezenpolitiek, die er
toe zou leiden, dat het externe monetaire evenwicht van
Nederland werd verstoord, zou dus het beveiligingssysteem
in weiking stellen. 1-Jet gevolg zou zijn, dat Nederland een

interne deflatiepolitiek zou moeten voeren om de accumu-

latie van guldens in Belgisch bezit te vermijden, terwijl,

indien dit wellicht onaantrekkelijke middel onvoldoende

of onvoldoende snel resultaat zou afwerpen, Nederland

zelfs goud uit zijn eigen reserves zou moeten afstaan om
de balans met de B.L.E.U. binnen de vereiste perken te

houden.

De conclusie van het voorgaande betoog kan geen andere

zijn dan dat de gemeenschappelijke Benelux-pôlitiek moet
worden bepaald door de kracht van de zwakste schakel.

De eenheid naar buiten geeft geen aanleiding tot de vesti-

ging van een eenheid naar binnen, welke er toe zou leiden,

dat de krachtigste partner de zwakste tot zijn last neemt.

Nederland begeert dit geenszins. 1-Jet is bereid het spel

volgens de regels te spelen, maar moet dan ook kunnen

verwachten daartoe de gelegenheid te krijgen.

Voor het vinden van een bevredigende oplossing van

het hier aangeduide probleem, zal ten minste omtrent twee

belangrijke punten overeenstemming moeten worden be-

reikt. In de B.L.E.U. is het grootste gedeelte van de import

aan geen beperkingen onderhevig; dit geldt zelfs voor die

goederen, waarvoor men pro forma in de handelsaccoorden contingentsafspraken heeft getroffen. Deze regel lijdt enige

uitzondering met betrekking tot invoeren uit het dollar-gebied, maar ook hier is voor zeer vele producten Vrije

import mogelijk. 1-let zal voor Nederland bijzonder moeilijk

zijn genoegen te nemen met een oplossing, die niet ten

minste de mogelijkheid tot contingentering van de Benelux-
invoer openlaat. De mate, waarin men in feite van deze

mogelijkheid gebruik zal maken, kan nader door de om-

standigheden worden bepaald, met dien verstande, dat de
dollarimport voorshands in ieder geval aan contrôle zal
moeten worden onderworpen.

Met de vraagstukken van het gezamenlijke dollarbeleid

hangen die van de Benelux-sterlingpolitiek op nauwe wijze
samen. In tegenstelling tot België maakt Nederland deel

uit van de transferable account area. Voor de Nederlandse

export- en scheepvaartbelangen is een soepele sterling-

regeling van grote betekenis, terwijl de aanwezigheid van
een sterlingsaldo aan de traditionele Nederlandse tussen-

handel goede diensten bewijst. België daarentegen kan zich

(dikwijls op betere voorwaarden) grotere aankopen in het

dollargebied veroorloven, en.heeft uit dien hoofde voor sterling minder belangstelling. Aangezien het Belgisch-Engelse monetaire accoord voorziet in verplichte goud-

afgifte, beschouwt België een surplus op het sterlinggebied

in de eerste plaats als een middel om zijn dollarbezit op
peil te houden. Het gevolg hiervan is echter, dat het Bel-

gische sterlingverkeer veelal met grote wiijvingen gepaard
gaat, en dat de souplesse die voor Nederland van zo uit-
nemend belang is, volledig ontbreekt.
Ook hier rijst derhalve een probleem, dat als zeer netelig

moet worden beschouwd. Het lijdt weinig twijfel, dat België
zijn huidige sterlingpolitiek ook gedurende de Unie gecon-
tinueerd wenst te zien. Dit zou echter betekenen, dat de
gulden ten opzichte van het pond een hard devies zou
worden, een omstandigheid, waarvan de Nederlandse export

onmiddellijk de terugslag zou ondervinden. Wanneer daar-
entegen de Unie de Nederlandse sterlingpolitiek zou over-
nemën, zou België zijn aankopen in sterkere mate op het
pondengebied moeten oriënteren, hetgeen in vele gevallen
tot kostprijsverhoging aanleiding zou geven.
De oplossing van het dollarprobleem in voor Nederland
aanvaardbare zin zal de overeenstemming omtrent de.
sterlingpolitiek vergemakkelijken, aangezien bij beperking
van de dollarimport de belangstelling van de Benelux zich.
automatisch in versterkte mate op het sterlinggebied zal
richten. Bovendien zal slechts in dat geval de Nederlandse
,,earning capacity” in sterling, zonder wèlke een Neder-
lands betalingsbalansevenwicht niet te verwezenlijken is,
behouden blijven. Dit argument klemt te sterker, indien
men overweegt, dat het in de eerste plaats de Nederlandse
agrarische export zal zijn, die van een wijziging der ster-
lingpolitiek de terugslag zou ondervinden, terwijl, volgens

—• “-”

–•

w

8 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

451

de huidige stand, van zaken, op een compensatie op de

Belgisch/Luxemburgse markt voor deze uitvoer nauwelijks
kan worden gerekend.

In het voorgaande betoog is allerrninst naar volledig-

heid gestreefd; de bedoeling was slechts om enkele der

belangrijkste vraagstukken te schetsen, waarvoor de drie
Regeringen in gezamenlijk overleg op korte termijn naar

een oplossing zullen moeten zoeken.
Niemand, die de ontwikkeling van Benelux van nabij

heeft gevolgd, zal zich verbazen over het feit, dat de ‘ver-
wezenlijking van cle Unie vele en moeilijke problemen aan
de orde stelt. De betekenis, die aan Benelux op politiek en

economisch gebied zal toekomen, rechtvaardigt de ver-

wachting, dat de Regeringen beslissingen zullen weten te

treffen, waarvan de draagwijdte en de importantie even-
redig zijn aan het belang van het doel, dat men nastreeft.

liet zal echter tevens nodig zijn, dat men
snel
handelt.

De le Juli 1949, het tijdstip waarop de Pré-union overeen-
komstig de plannen een aanvang moet nemen, staat voor

de deur. 1-let is kort dag!

‘s-Gravenhage.

Prof. Dr F. A. G. KEESING.

DE HERSTELBANK VOOR INDONESIË.

Nu korte tijd geleden de Tweede Kamer het wetsontwerp

betreffende de ,,Oprichting van de Nederlands-Indone-
sische Maatschappij tot Financiering van het Economisch
Flerstel van Indonesië N.V. en verlening van garantie
vooi investering in Indonesië’ heeft aangenomen, laat
het zich aanzien, dat weldra ook de laatste schreden zullen
worden gezet op de lange weg, welke heeft geleid tot de

oprichting van een Herstelbank voor Indonesië. En daar-
mee zal zijn tegemoetgekomen aan een in Indonesië
uitdrukkelijk gevoelde behoefte aan een financierings-
instelling, welke haar bemiddeling zal kunnen verlenen
bij het herstel en de verdere opbouw van de welvaart
hier te lande, die wel zeer veel heeft geleden van de oorlog

en de daarop aansluitende periode van onrust.
Het is misschien gewenst in het kort nog eens een
samenvatting te geven van het doel en het wezen van
de op te richten Flerstelbank voor Indonesië. Het- is bij
herhaling gebleken, dat men zich hiervan nog een onjuiste
voorstelling maakt, waardoor de noodzakelijkheid van
het scheppen van deze nieuwe uinancieringsinstelling aan

velen ontgaat.
Indonesië is een kapitaalarm land met evenwel een
zeer gote productiepotentie. Deze potentiële productie
was ook véér de oorlog nog slechts zeer gedeeltelijk ge-realiseerd. Sindsdien is de productiecapaciteit van Indo-
nesië door vernieling en verwaarlozing sterk verminderd.

Wil men het oude productie-apparaat weer in stand bren-
gen en nieuwe tot nog toe niet benutte productiemogelijk-
heden in productie brengen, dan is daartoe kapitaal
nodig. Kapitaal voor de aanschaffing van kapitaalgoederen,
kapitaal ook voor het bestrijden van de exploitatie-uit-

gaven voor de periode, dat het te herstellen of nieuw op
te richten bedrijf nog geen of nog niet voldoende op-
brengsten heeft. Na de bevrijding Van Indonesië beschikten vele onder-

nemers hier te lande over grote, in de periode September
1939 tot Maart 1942 gecreëerde saldi, welke bij de par-
ticuliere bankinstellingen waren ondergebracht. Voor het
overgrote deel zijn deze saldi aangewend voor de rehabi-
litatie van geheel of gedeeltelijk vernielde ondernemingen,
doch hoe belangrijk de ‘,aldus – opnieuw geïnvesteerde
kapitalen oEk waren, zij volstonden nog geenszins om een

volledige rehabilitatie te bewerkstelligen, en ipso facto
varen er onvoldoende middelen beschikbaar om nieuwe
bedrijven op te richten, c.q. bestaande bedrijven uit te

breiden. V66r de oprichting van de Herstelbank voor

Indonesië waren er, nu de zich in Indonesië bevindende

middelen der ondernemers grotendeels zijn uitgeput,
slechts drie mogelijkheden om het kapitaal, dat voor het

verdere herstel van de welvaart van het land nodig is,
te verkrijgen:

door middel van credietverlening door particuliere

bankinstellingen;

door niddel van financiering van overheidswege;

door middel van investering door de ondernemers
vanuit Nederland dan wel andere landen naar Indonesië
getransfereerde ‘kapitalen.

ad a. 1-let is op het eerste gezicht reeds duidelijk, dat
particuliere bankinstellingen slechts in ontoereikende mate

kunnen voldoen aan de bijzondere kapitaalbehoefte in
Indonesië. Particuliere banken, die hun middelen hoofd-

zakelijk aan direct of binnen zeer korte termijn opzegbare

deposito’s ontlenen, kunnen, alleen al uit hoofde van hun
liquiditeitspositie, slechts tot een zeer beperkt bedrag

verbintenissen op lange termijn aangaan. 1-let kapitaal,
dat het Indonesische bedrijfsleven nodig heeft, moet
echter niet alleen dienen om gedurende korte perioden
een gebrek aan middelen te overbruggen. Daarin kunnen

de particuliere banken ongetwijfeld voorzien. Maar het
thans benodigde kapitaal is voor een groot deel bestemd
voor investering, het- wordt risicodragend kapitaal. De
geldgever dient tijdelijk enig ondernemersrisico te dragen.
Ook uit hoofde van dit vergrote risico moeten de par-
ticuliere banken zich in de meeste gevallen afzijdig houden.

ad b. De bezwaren, welke voor de particuliere bank-
instellingen gelden, wegen minder zwaar voor de Overheid.
Deze zou eventueel kunnen ingrijpen en de nodige mid-
delen in de vorm van leningen dan wel van deelnemingen
ter beschikking kunnen stellen. Maar afgezien van het
feit, dat een dergelijke vergaande overheidsinmenging in
het algemeen en in Indonesië in het bijzonder, daar juist
hier het particulier initiatief altijd zo’n grote rol heeft

gespeeld en voor de welvaart van het land ook zal moeten
blijven spelen, zeker ongewenst moet worden geacht,

bevindt de Indonesische Overheid zich zelve in een
‘financieel zeer moeilijke situatie, welke het haar ten enen-

male onmogelijk maakt in de bestaande kapitaalbehoeft&
te voorzien. Tenslotte beschikt zij ook niet over het
technische apparaat om een financièringsplan als hier
noodzakelijk is, uit te werken en te realiseren.

ad c. Blijven dus nog slechts de particuliere onder-
nemers buiten Indonesië,
waarbij
wij in de eerste plaats
denken aan de Nederlandse ondernemers, die in het
verleden reeds zo dikwijls blijk hebben gegeven over de
nodige ondernemingsgeest te beschikken en die in de

voorbije jaren vele malen belangrijke kapitalen in Indo-
nesië hebben geïnvesteerd. Op de Nederlandse ondernemer
zou dan ook in normale omstandigheden in de eerste
plaats een beroep moeten worden gedaan, teneinde de
nodige kapitalen voor de wederopbouw van
.
Indonesië
ter beschikking te stellen. Doch er is in het laatste decen-
nium veel veranderd. Nedérland zelf is in zéer sterke mate
verarmd. Waar vroeger grote kapitalen voor redelijke
proposities beschikbaar waren, zijn thans in vele.gevallen
nog slechts volkomen ledige geldkisten. En daar, waar
nog kapitaal is, durft men in de huidige, politiek zo ver-
warde situatie, er niet toe overgaan, opnieuw grote be-
dragen in Indonesië -te investeren. Eerst wanneer de
politieke rust weer volledig zal zijn weergekeerd, valt te

verwachten., dat de Nederlandse ondernemers weer bereid
zullen zijn grotere kapitalen ter beschikking te stellen
voor investering in Indofiesië. Indien echter thans de
Nederlandse ondernemer zich van investering in Indonesië onthoudt, is de mogelijkheid in het geheel niet uitgesloten,
dat te zijner tijd, als in de situatie hier te lande een keer

452.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juni 1949

tea goede zal zijn gekomen, inmiddels zijn plaats zal zijn
ingenomen door anderen, die zich minder terughoudend
hebben betoond.

In deze tijdelijke lacune heeft men willen vooï’zien door
de oprichting van een Herstelbank voor Indonesië. Deze

Herstelbank zal beschikken over een relatief zeer groot eigen kapitaal. Financieringen op lange termijn, die het

karakter van een investering dragen, zulleii voor haar

derhalve wel mogelijk zijn. De 1-lerstelbank voor Indonesië,

mits ervan overtuigd, dat’ de riiddelen, welke door haar

voor de opbouw van Indonesië ter beschikking worden

gesteld, economisch en financieel verantwoorde uitzet-

tingen vormen, kan op langere termijn gelden fourneren,

zonder dat zij behoeft te vrezen haar liquiditeitspositië

in gevaar te brengen. Bovendien brengt het wezen van

de Herstelbank voor Indonesië, die er immers in de eerste
plaats is voor de bévordering van de economische opbouw

van Indonesië, en wier doel niet is het behalen vân w’inst,

mede, dat zij risico’s kan nemen welke normaal liggen op het

terrein van de ondernemer en niet op dat van de finan-

cieringsinstelling. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat de

Herstelbank voor Indonesië geen rekening zou moeten

houden met de rentabiliteit van de door haar te financieren
ondernemingen, of dat zij commerciële risico’s zou mogen

nemen, die een ondernemer, die met eigen middelen moet
werken, niet zou aandurven. Integendeel, uitdrukkelijk

is gesteld in de Memorie van Toelichting bij het betreffnde
wetsontwerp, dat het Beheer van de Herstelbank voor

Indonesië zuiver bedrijfseconomische beginselen moet
val-

gen. 1-Jaar bijzondere constructie en liet doel waarvoor zij in het leven,werd geroepen, veroorloven haar siecht
af te wijken van de paden, welke bij het beheer van een
.lepositobahk moeten worden gevolgd.

In dit licht bezien behoort ht

tot de taak van de
Herstelbank voor Indonesië om, naast de steun welke zij

zal verlenen aan de uitbouw van het zuiver Indonesische

bedrijfsleven, ook de Nederlandse ondernemer de helpende

hand te bieden, indien deze, hetzij wegens gebrek aan

dnmiddellijk beschikbare middelen, hetzij door de aan-
wezigheid van geheel nieuwe risico’, welke voor hem
niet zijn te overzien, niet in staat of niet bereid is om

thans de noodzakelijke kapitalen in Indonesië te inves-
tere’n. Deze hulp kan de vorm krijgen van rechtstreekse
credietverlening, dan wel van .het verlenen van garanties
voor deze voor de ondernemer
S
, op dit ogenblik onaan-
vaardbare risico’s.

Flierboven werd er reeds op gewezen, dat de Herstel-
bank voor Indonesië de haar gestelde taak mede daarom
zal kunnen vervullen, omdat haar eigen kapitaal naar
verhouding zeer omvangrijk is. Haar maatschappelijk

kapitaal bedraagt namelijk f 300 mln. Dezelfde bezwaren,
welke tegen rechtstreekse investering in Indonesië van
particuliere zijde bestaan, gelden natuurlijk ook voor

deelneming in het kapitaal van de Herstelbank voor
Indonesië. 1-let is dan ook alleen daarom al begrijpelijk,

dat het kapitaal van de 1-lerstelbank voor Indonesië
hoofdzakelijk uit overheidsmiddelen moest worden ge-
fourneerd. Men zal onmiddellijk hiertegen inbrengen, dat

de middelen, die de Indonesische Overheid voor recht-

streekse investering in het bedrijfsleven ontbraken, blijk-
baar wel beschikbaar zijn voor deelneminS in de Herstel-

bank voor Indonesië. Deze redenering is echter niet’ geheel
juist, immers: –

le. de i deelneming in de Herstelbank limiteert de uit-
gaven van de Overheid voor investering in het bedrijfs-leven, tot een van tevoren vastgesteld bedrag. Deze uit-
gave wordt bovendien niet fonds perdu gedaan, hetgeen
bij rechtstreekse findnciering, naar de ervaring leert,

dikwijls het geval kan zijn. De’gehele opzet van de 1-Ier-
‘stelbank voor Indonesië is er een waarborg voor, dat de
ter beschikking gestelde middelen te zijner.’tijd ih de
kas der Overheid zullen• terugvloeien;

• 2e. niet alleen .de Indonesische Overheid neemt deel

in het kapitaal van de Herstelbank voor Indonesië.
Nederland en Indonesië samen, ieder voor een gelijk be-

drag, zullen het grootste gedeelte van het kapitaal van
de 1-lerstelbank vpor Indonesië beschikbaar stellen, terwijl

daarnaast ook voor het particuliere bedrijfsleven een be-
langrijke post aandelen is gereserveerd.

En hiermede zijn wij tevens gekomen op een zeer be-

langrijk facet van de kapitaalverstrekking aan het Indo-

nesische bedrijfsleven. Zoals wij in de aanvang reeds

zeiden, zijn voor de opbouw. van de welvaart van Indo-
nesië o.a. vele kapitaalgoederen nodig. Deze kapitaal-

goederen kunnn niet door Indonesië zelf worden geleverd,

maar in vele gevallen wel dQor Nederland. Door met

Indonesië samen over te gaan tot de oprichting van de
Herstelbank voor Indonesië levert Nederland een zeer

grote bijdrage voor het economisch herstel van het land.

Nederland immers stelt door zijn deelneming de Herstel-

bank voor Indonesië in staat in . Nederland de nodige

kapitaalgoederen aan te schaffen, welke onmisbaar zijn,

wil Indonesië haar oude welvaart herkrijgen en tot grotere
bloei daivoorheen geraken. Zonder deze kapitaalgoederen,

w’elke Indonesië in verband met zijn precaire deviezen-

positie op geen andere wijze zou kunnen aanschaffen,
zou alle opbouw enorm vertraagd, zo niet geheel on-

mogelijk worden gemaakt.. Slechts zij, die het nijpend
tekort hiei

te lande, aan kapitaalgoederen van allerlei

aard, kennen, zullen zich een begrip kunnen vormen van

het enorme belang, dat de deelneming van Nederland
in, de op .te richten Herstelbank voor Indonesië voor de
opbouw van de archipel heeft:

Bij herhaling hebben wij er in het voorafgaande op

gew’ezen, dat herstel van de economische welvaart ht
doel is dat voorgezèten heeft bij de oprichting van de
Herstelhank voor Indonesië. En dan moet in dit verband

nogmaals nadrukkelijk er op ‘iorden gewezen, dat overal

zal worden ingegrepen, waar dat dinstig zal zijn voor
de opbouw van dit land. Te*n onrechte is uit de reeds

algemeen gebruikte afkorting van de naam van de nieuwe

financieringsinstelling, de i-Ierstelbank voor Indonesië,
afgeleid, dat uitsluitend hersteld zou worden vat vernield
of verwaarloosd is. Daar van een ontwikkeld bedrijfsleven

op grotere schaal der autochthone bevolking voor de oorlog

nog niet kon worden gesproken, concludeert men, dat

alleen de Westerse, meer speciaal de Nederlandse, onder-nemer hulp zal vinden bij de Herstelbank voor Indonesië.
Doch deze conclusie is ten enenmale onjuist. Reeds is
er van verschillende zijden op gewezen, dat de Herstelbank
voor Indonesië zich ,evenzeer zal bewegen in de sfeer

van het zuiver Indonesische bedrijfsleven als in die der
Westerse ondernemerskringen. Opbouw van de welvaart

in Indonesië zonder datde autochthone bevolking het haar

toekomende aandeel in het bedrijfsleven heeft, is uitge-
sloten. Zeker zal in vele takken van bedrijf de ”Vesterse
teöhnische kennis en ervaring nog niet kunnen worden

gemist, doch dit mag niet betekenen; dat al die Indo-
nesiërs, welke thans eveneens reeds over deze technische
kennis beschikken, niet onmiddellijk en volledig in het

herstel van de welvaart zouden worden ingeschakeld;
tevens zal de opleiding van al diegenen, die ,nog niet de
nodige kennis aan initiatief en capaciteiten paren, met
kracht ter hand moeten worden genomen. De Herstelbank
voor Indonesië stelt zich als doel een krachtige stoot te
geven aan de ontwikkeling van het zuiver Indonesische

bedrijfsleven. Reeds werd door de Commissie Flerstel-
financiering, die, vooruitlopend op de oprichtiiig van de
Herstelbank voor Indonesië, werd ingesteld, eed begin
gemaakt mt de financiering van het herstel van Indonesië
en de eerste schreden gezet op de weg, die moet leiden
tot deze ontwikkeling van het Indonesische bedrijfsleven.
Zowel in de zuiver Indonesische als in de gemengde sfeer zijn reeds credieten verstrekt. De laatste vorm, die, warbij

/

8 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

453

dus met steun van Vesterse krachten een Indonesisch
bedrijf wordt opgezet of ontwikkeld, biedt uiteraard een

unieke gelegenheid voor energieke en capabele Indo-

nesiërs, om de nodige ervaring in het moderne bedrijfs-
leven op te doen.
Wij ontveinzen ons rtiet, dat dit onderdeel van de taak
van de Herstelbank voor Indonesië nog zeer vele moei-

lijkheden kan brengen. 1-her begeven wij ons op een

terrein, dat, metuitzondering van de ervaringen opgedaan
bij het volkscredietwezeh, nog volkomen onbekend is en

vele factoren bevat, die thans nog niet zijn te overzien. Van het uiteindelijk succes zal voor een groot gedeelte
afhangen, of het algemeen welvaartspeil van Indonesië
omhoog zal kunnen worden gebracht. Dat hiervoor enige

buitengewone risico’s, welke zelfs bij het meest nauw-
gezette beheer niet zijn te vermijden, moeten worden
genomen, is in verband met het gestelde doel alleszins

aanvaardbaar.

Een enkel woord nog over de garanties, welke voor

investering door Nederlandse ondernemers in Indonesië
zullen kunnen worden gegeven. In principe is de Neder-

landse bijdrage aan de Flerstelbank voor Indonesië be-
pei-kt tot f 125 mln, evenals de bijdrage van Indonesië.
Deze Nederlandse bijdrage kan worden verstrekt zowel
in de vorm van deelneming in het aandelenkapitaal als
in de vorm van garanties door de Staat van direct door
Nederlandse ondernemers geïnvesteerde kapitalen. Het

totaal obligo van de Nederlandse Staat kan echter, in-
clusief deze garanties, nooit de f125 mln overschrijden.
Velen zien hierin onder bepaalde omstandigheden een

vermindering der Nederlandse bijdrage ten opzichte van
de Indonesische deelneming. Dit is onjuist. Nederland
verplicht zich ook de völle f 125 mln ter beschikking te
stellen. Dat deze gedeëltelijk uit de Schatkijt en gedeel-telijk uit particuliere bronnen, door middel van garantie
van de Staat der Nederlanden, zullen komen, maakt geen

verschil.
Of in de practijk garanties door Nederland veelvuldig
zullen voorkomen, is nog niet te voorzien. Veelal zal
kunnen worden volstaan met een garantie van de Her-
stelbank voor Indonesië; deze immers beschikt over
Nederlandse middelen en zal dus in de mogelijkheid
verkeren eventuele betalingen uit hoofde van verstrekte
garanties in Nederland te doen plaatsvinden. De moge-
lijkheid is echter opengehouden om, indien de ondernemér
zui1s wenst, een contra-garantie van Nederland te ver-

krijgen. In ieder geval echter zullen deze garanties, htzij
van de Herstelbank voor Indonesië alleen, hetzij van de

Herstelbank voor Indonesië met contra-garantie van de Staat der Nederlanden, de weerstand om nieuwe kapi-
talen in Indonesië te investeren; welke bij vele Neder-
landse ondernemers nog bestaat, kunnen wegnemen. Door
deze garanties zullen immers die abnormale risico’s, welke
hoofdzakelijk voortvloeien uit politieke oorzaken, en uit

dien hoofde veelal voor de ondernemer onaanvaardbaar
zijn, volledig kunnen worden gedekt. Investering in
Indonesië zal dan nog slechts de normale risico’s met
zich brengen, waarvoor de Nederlandse ondernemer in het verleden nooit is teruggeschrikt.
Tenslotte geven wij nog enige techniséhe details over
•de constructie van de toekomstige Herstelbank voor

Indonesië.
Maatschappelijk kapitaal: f300 mln Indon. Crt, als

volgt verdeeld:
– Prioriteitsaandelen A: f50 mln (op naam), waarvan
de helft geplaatst bij de Staat der Nederlanden, cle helft
bij Indonesië. Deze aandelen zijn volledig stemgerechtigd.
Gewone aandelen B: f 200 mln. Floewel hieromtrent
niets is vastgesteld, zullen deze aandelen in de practijk
eveneens uitsluitend bij de Staat der Nederlanden en bij

Indonesië worden geplaatst. De aandelen B hebben geen

stemrecht.

Preferente aandelen C: f50 mln, te plaatsen bij het

bedrijfsleven. Deze aandelen hebben slechts een beperkt

stemrecht (ten aanzien van de benoeming van een of
twee leden van de Commissie van Advies). Zij geven recht

op een te garanderen dividend van 3j pCt, terwijl bij

eventuele liquidering van de Herstelbank voor Indonesië

een speciale zeer gunstige regeling is getroffen, waardoor

uitkering van het nominale bedrag der aandelen C aan

de betrokken aandeelhouders practisch is gewaarbrgd.

Voor eventueel verder benodigde middelen is de Her-
stelbank voor Indonesië aangevezen op leningen tot

maximum het totaal van het geplaatste kapitaal, terwijl
bovendien in voorkomend geval kasvoorschotten kunnen

worden bpgenomen.
Het bestuur van de Herstelbank voor Indonesië wordt

gevoerd, door een Directie, bestaande uit twee door de
aandeelhouders A te benoemen Directeuren, en eventueel

een President-Directeur, te benoemen door de Kroon.

Richtlijnen voor cle Directie worden vastgesteld door

de Raad van Toezicht, bestaande uit twee leden, te be-
noemen door de Minister van Financiën van Nederland,

twee leden te benoemen door de 1-loge Vertegenwoordiger

van de Kroon in Indonesië, en een voorzitter te benoemen
door de Kroon.
Daarnaast is nog voorzien in de instelling van een Com-
missie van Advies, bestaande uit negen leden. De voor-
zitter en leden van deRaad vân Toezicht zijn q.q. voor-

zitter en leden van de Commissie van Advies, de vier
resterende leden rorden benoemd uit het bedrijfsleven.
Wij hopen met deze korte uiteenzetting, welke geenszins

op volledigheid aanspraak wil maken, maar waarin toch
getracht is enkele punten, waarover nogal eens misverstand
bestaat, duidelijker toe te lichten, medegewerkt te hebben
tot een juister. inzicht van het wezen, het doel en de toe-
komstige werkzaamheden van de Nederlands-Indonesische

Maatschappij tot Financiering van het Economisch Herstel
van Indonesjë NV., die als ,,Herstelbank voor Indonesië”
weldra, naar wij hopen, een belangrijke rol zal spelen,

niet alleen bij het herstel .ran wat vernield werd, doch tevens
en in de eerste plaats bij de opbouw van de vMvaart van

de Indonesische archipel.

Batavia.

Mr N. K. VAN RIJNBERK.

GEMEENTELIJKE CONJUNCTUURPOLITIEK.

Meer dan 1.000 Nederlandse gemeenten hebben zich
verenigd in de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

In economische taal gesproken heeft deze vereniging zich
geconstitueerd als een vakgroep, deel uitmakende van het
bedrijfschap: Nederlandse Overheid.
Deze vakgroep is geworden..tot een trait lunion tussen
de Regering c.q. de departementen en de gemeentebesturen.

1-let bureau van deze vakgroep wordt door beide partijen
geraadpleegd, zulks tot wederzijds begrip en voördeel. Dat
overleg vangt aan met besprekingen binnen besloten

muren; in een later stadium wendt het bestuur van de
Vereniging zich in openbare adressen aan de Ministers en
de Staten-Generaal om zijn oordeel over aanhangige vraag-

stukken te geven. Maatregelen, die op ministeriële burea.ix
worden uitgedacht, worden in de Vereniging geconfron-
teerd met de mogelijke of vermoedelijke toepassing in de

practijk. Ieder zal begrijpen, dat dit voor-overleg van on-
schatbare waarde voor onze Nederlandse wetgeving is.
Een jaarvergadering van deze Vereniging, waar afge-

vaardigden van zeer vele gemeenten aanwezig zijn, is een uitnemend forum om algemene vragstukken te bespreken.
Op 2 Juni 1949 heeft zij een congres gehouden in de Rotter-
damse Schouwburg, waar een aandachtig gehoorgeluisterd
heeft naar: ,,De uitgaven van de gemeenten en de economi-
sche politiek van de Overheid”, maar de eerste de beste

454

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juni 1949

kunstrecensent zou al dadelijk hebben opgemerkt, dat

het onderwerp eigenlijk had moeten luiden:
,,De gemeen-

telijke uitgaven ten dienste oan de economische landspolitiek”.

Prof. Dr J. Tinbergen belichtte het vraagstuk vooral

als econoom, met een aanbeveling om de gemeentelijke
medewerking aan een actieve conjunctuurpolitiek bij de

wet voor te schrijven en te reglementeren.

Prof. Dr D. Simons verklaarde zich voor vrijwillige

samenwerking;, staatsrechtelijk dn practisch geschoold,

wees hij echter de ontworpen wettelijke bepalingen van
de hand.
Re/eraat c.’an Prof. Tinbergen.

Prof. Tinbergen wil het streven er op richten de schom-

melingen in de werkgelegenheid tot een minimum te be-

perken, zoals men dit overal ter wereld, met name in

Amerika, tracht te doen. In de U.S.A. heeft men met de

New Deal geëxperimenteerd, waarbij aanvankelijk grote
tegenstand werd ondervonden. Doch als men de Ameri-

kaanse regeringspersonen en ambtenaren van tegenwoordig

spreekt, blijkt duidelijk, dat men thans minder grote
moeilijkheden bij de doorvoering van een actieve welvaarts-

politiek zou ondervinden. Wel is men het er over eens, dat
de Overheid niet alles kan doen, zodat men een juiste

middenweg moet vinden om naast maatregelen van over-

heidswege het particuliere bedrijfsleven in de gewenste

ric’hting te stimuleren.

Daar ook Engeland de nodige activiteit wil ontwikkelen,

kan men stellen, dat de publieke mening om” is en dat

men, internationaal bezien, bereid is om door regerings-
maatregelen in de gang der conjunctuur in te grijpen. Om
tot het grootst mogelijke nuttig effect te komen, zal in

internationale sfeer moeten worden samengewerkt; want,
zouden slechts in één land maatregelen worden getroffen,

dan zouden voor dat land moeilijkheden met de betalings-
balans ontstaan. Tegelijk met deze internationale samen-

werking zal naar nationale synchronisatie m9eten worden

gestreefd.
Wil men. de conjunctuur stabiliseren, dan zal de Over-
heid moeten voorgaan en maatregelen moeten treffen in

die zin, dat:

de belastingen worden verhoogd in tijden van voor-
spoed en verlaagd in tijden van depressie;

de overheidsuitgaven toenemen in tijden van

depressie en afnemen in tijden van voorspoed.

Deze maatregelen zijn nodi, omdat het economisch
leven wordt beïnvloed door een sterke wisseling in de
intensiteit van de particuliere investeringen; om de gevol-

gen hiervan te neutraliseren, verdedigt Prof. Tinbergen
de leer van de compenserende overheidsactiviteit en daar

•de gemeenten, die met elkander heel Nederland vullen,
naast het Rijk als een geduchte opdrachtgever mogen mee-
tellen, wil hij de richtlijnen, die de Regering reeds zou heb-

ben aanvaard, nu ook voorschrijven voor de gemeenten.
Deze iouden niet alleen in de hausseperiode een passieve
terughoudendheid moeten betrachten, maar ook in tijden
van verminderde werkgelegenheid actief moeten
o
pt
re
d
ei
!
I,

teneinde d.m.v. nieuwe investeringen de schommelingen
in de werkgelegenheid tot het grootst mogelijke minimum
te beperken. Om op alles voorbereid te zijn heeft de Rege-
rihg onder de Sociaal-Eonomische Raad een Commissie
voor de Werkgelegenheid ingesteld.
Gezien de nieuwe regeringspolitiek zal men mogen aan-nemen, dat zij de synchronisatie door wisselende subsidies
en het verlenen van andere faciliteiten zal stimuleren, doch:
,,Bist du nicht wiilig, so gebrauche ichGewalt”. Een (scher-
pe) contrôle (met sancties) zal moeten worden ingesteld
en (dwingende) voorschriften zullen moeten worden gege-

ven om de gemeenten (tegen locale belangen in) ertoe te
brengerl haar aandeel in de werkverruiming te levercn, want
in de bestaande wetgeving is z.i. geen waarborg te vinden,
dat het effect van regeringsmaatregelen op financieel-

economisch gebied nit door lagere organen zal w’orden ge-

neutraliseerd of ondermijnd.

Er moet dus een nieuwe wettelijke regeling komen, die

de ‘garantie moet geven, dat de lagere publiekrechtelijke
lichamen hun belastingen zullen verlagen en hun uitgaven

zullen vergroten, zodra de central’e Overheid het noodsein

hijst. Maar dan zal van de bestuurders een geheel. andere
psychologische instelling worden gevraagd, dan waarvan

zij tot dusver blijk hebben gegeven.

Billijkheidshalve geeft Prof. Tinbergen toe, dat deze

mentaliteit in de dertiger jaren ook bij de Regering oft-

broken heeft en dat in de vorige depressie sommige gemeen-

ten verder zagen dan de toenmalige bewindvoerders.

Thans is het tijdstip dus aangebroken, dat beide partijen,

Rijk en gemeenten, gaan samenwerken. Daarvoor is het

nodig, dat het.toezicht op de gemeenLehesturen ten aan-

zien van de conjunctuurpolitiek wordt gewijzigd; met name

zal zekerheid moeten bestaan, dat de gemeenten op het
juiste moment hogere uitgaven zullen doen. Om nu een

goed inzicht te krijgen in de werken, die tot stand’kunnen

worden gebracht, wordt een kartotheek samengesteld,

waarin alle objecten, welke thans nog niet te verwezen-

lijken zijn, worden opgenomen. Komen de slechte tijden,

dan zal worden nagegaan, welke werken tot uitvoering
kunnen worden gebracht. 1-let initiatief, het doen van op-

gaven, blijft dus bij de gemèenten. De beslissing omtrent

de uitvoering komt echter bij hoger gezag, hetgeen naar

de zienswijze van Prof. Tinbergen structureel redelijk

moet worden geacht, omdat de vestiging van industrieën
een iaak is, waarvan het belang ver boven dat van de,
lokaliteit uitgaat. Schematisch is gedacht om elke gemeen-
telijke investering van f 100.000 of f 150.000 aan de goed-

keuring van een ,,centraal overleg” te onderwerpen. In

overleg met de commissie voor de werkgelegenheid zal de Regering het geheel kunnen overzien om meer in overeen-

stemming met de moderne wetenschap een actieve wel-

varLspolitiek te kunnen voeren.

Referaat van Prof. Si,nons.

Men moet niet denken, dat Prof. Tinbergen een vraag

stuk behandelde, dat alleen maar theoretisch van belang
is. De Regering heeft bij monde van de Minister van Bin-
nenlandse Zaken reeds een wetsontwerp tot regeling van
dit onderwerp aangekondigd, maar van de inhoud was
nog niets bekend geworden, totdat wij nu uit de rede van

Prof. Dr D. Simons weten, dat dit ontwerp zal voorzien

in een speciaal toezicht op de investeringen vn lagere

publiekrechtelijke lichamen.
Nu weet ieder, dat de gemeentelijke financiën worden
gefinancierd over de gewone dienst (de algemene en be-
stendige uitgaven voor het normale gemeentelijke en dus
ook het gemeentelijk-economisch leven) en de kapitaal

dienst (buitengewone werken als havens, bruggen, wegen,
gas- en electriciteitsfabrieken ed.). Gewoonlijk, denkt men
bij een actieve uitgavenpolitiek aan een uitzetting en in-
krimping van de kapitaaldienst. Daarom is het interessant

er op te letten, dat de gewone uitgaven vele malen hoger
zijn dan de kapitaalsuitgaven, zodat, wanneer men bijzon-
dere maatregelen op financieel gebied wil nemen, men
zeker de gewone dienst niet mag verwaarlozen.
Wil men nagaan, op welke wijze de gemeenten haar
uitgaven kunnen beperken, dan moet men zich realiseren,
dat zij wellicht hier en daar het verbreden van een weg

kunnen uitstellen of het bouwen van een

brug niet laten
doorgaan, maar dat andere werkzaamheden toch niet
kunnen wachten. Men zal dus, om resultaten te bereiken,
ook naar de gewone uitgaven moeten zien. Deze hebben in 1946 in alle gemeenten tezamen ruim f 1.100 millioen
bedragen. Wanneer men nu in ‘een haussetijd bepaalt,
dat deze uitgaven met 20 pCt moeten w’orden verlaagd,
dan zal dat betekenen, dat meer dan f 200 millioen op-
zettelijk aan het normale economische verkeer wordt ont-
trokken en, om het beoogde effect te bereiken, erg enssteriel


r-

8 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

455

wordt bewaard. De vraag is dan, of men bij zulk een opzet-

telijke beperking geen schade zal doen aan het geheel en
of men daar tegenover geen andere maatregelen zal moeten

nemen tegelijk met een verlaging.
Eenmaal optredende, zal de Overheid niet bij deconjunc-

tuurbeheersing kunnen blijven staan. Zij zal mede struc-tuurveranderingén willen en wellicht moeten leiden, ook

dan, wanneer de conjunctuur om andere maatregelen
vraagt. De toeneming van de bevolking en het na-oorlogse

Duitsland hebben structuurveranderingen ten gevolge,

welke – wil men ingrijpen – in nog sterkere mate een ratio-
nele regeringspolitiek eisen. Tot die politiek behoort, dat
de Overheid haar deel van de ceonomische apparatuur

verzorgt, d.w.z., dat zij een goed functionnerend verkeers-

apparaat tot stand brengt, de industrialisatie bevordert en
zich tegelijk kwijt van haar taak om bijv. goede onderwijs-
inrichtingen tot stand te brengen, omdat zonderdeze de

industriële arbeidskrachten niet kunnen worden geschoold.

Dit leidt uiteraard tot hogere kapitaalsuitgaven, die men,
ten tijde van een hausse, niet zal kunnen ontgaan. Doch,

afgezien hiervan, zal, men er mede moeten rekenen, dat-de Overheid in een opgaande tijd van het private bedrijfsleven
dikwijls medewerking moet verlenen om de voorwaarden
van de industrialisatie te vervullen door de aanleg van
industrieterreinen, het uitbreiden van electrische cen-

trales enz.
‘Men mag, ziende naar de grote overheidsschulden (f 21
milliard van het Rijk en t 3 milliard van de gemeenten)
menen, dat hier toch veel kan worden bereikt, toch moet
men wel inhet oog houden, dat de kapitaalsuitgaven per
jaar voor alle gemeenten tezamen niet zo bijzonder hoog
zijn, en dat men daarmede manipulerend, de conjunctuur
van een land niet kan beheersen. In 1939 hebben alle
kapitaalsuitgaven van de gemeenten f 219 millioen, in
1943 f 229 millioen bedragen. Doch al zou men aannemen, dat alle gemeenten tezamen t 300 millioen aan de kâpitaal-
markt kunnen onttrekken om bijzondere uitgaven in tijden

van depressie te financieren, dan moet men wel overwegen,
dat de gemeenten in dat zelfde jaar ca t 100 millioen af-
lossen, zodat netto slechts f 200 millioen aan de koop-kracht in de private sfeer wordt onttrokken. Overigens
worden de gemeenten gebonden door de beschikbare
deviezen, welke bij de uitvoering van grote werken al
spoedig nodig zijn.
Hoe staat het nu met het toezicht? Tot nu toe werd
gevraagd: of het doel aan de lokale behoefte beantwoordde,
of er dekking aanwezig was, en of de uitgaaf de financiële
draagkracht van de gemeente niet te boven zou gaan. Dit
zou nu anders moeten worden. 1-Jet toezicht houdende orgaan zou niet meer op de plaatselijke, maar op lands-
belangen moeten letten en met betrekking tot dekking en
draagkracht een groter aantal jaren moeten overzien, het-

geen eigenlijk zou moeten leiden tot een begroting voor
een gehele conjunctuurphase, die wij ook voor het Rijk
nog niet kennen. –
Voorts zou een oplossing moeten worden gevonden voor
de sterilisatie van de middelen, die tijdelijk achter blijven
om t.z.t. weer te worden ingezet.
De gemeenten kunnen deze vraagstukken niet oplossen;
dit is de taak van de centrale Overheid in samenwerking
met de c’entrale bank. Het is als een leemte in het – oven-
geiis officieel onbekendè – wetsontwerp aan te merken,
dat aan de gemeenten geen zekerheid wordt geboden, dat
de Regering in tijden van depressie in het toestaan van een
groot aantal bijzondere werken zal bewilligen. Blijkbaar
heeft de Regering in het wetsontwerp dus niet alle gedach-
ten van Prof. Tinbergengeconcretiseerd. Hetgeheleontwerp
is naar Prof. Simons’ mening onnodig, omdat bij de lagere
publiekrechtelijke lichamen de gezindheid om aan een
algemene welvaartspolitiek mede te werken steeds in vol-
doende mate aanwezig zal zijn – zij hebben in de afgelopen
jaren een ruim aandeel in de economische opbouw van
Nederland gehad —,indien de Regering daartoe het nodige

inzicht yerschaft. Deze samenwerking zal ongetwijfeld zijn

verzekerd, wanneer het Rijk in tijden van depressie de

gemeenten in staat stelt de in het algemeen belang door de

Regering wenselijk geachte hogere uitgaven te doen.

Een nieuwe, toezicht houdende instantie, is onnodig. Dit

toezicht zou niet doeltreffend zijn en overigens niet passen

bij het stelsel van de Grondwet en de Gemeentewet, die
de gemeentebesturen vrijheid laten, behoudens het vooraf

gaande toezicht van Gedeputeerde Staten en het vernieti-

gingsrecht van de Kroon. Zouden nu op grond van wette-
lijke voorschriften ,,richtlijnen” van de Regering verschij-

nen, dan zou het laatste restje van de gemeentelijke auto-
nomie verloren gaan. Daar dit in flagrante strijd is met

ons bestuursstelsel, zal tegenover het meergenoemde

wetsontwerp een absoluut afwijzend standpunt moeten

worden ingenomen.
Moet men dan niets doen? Dit wil Prof. Simons niet voor

zijn verantwoording nemen. De gemeenten willen zeker

medewerken en zij zullen er alle bijzonder mee gebaat zijn,
wanneer in tijden van neergang dé uitgaven gehandhaafd

mogen blijven en wanneer zij niet, als in de dertiger jaren,
gedwongen worden, de uitgaven opzettelijk te verlagen en

allerlei voorzieningen prijs te geven, waardoor een crisis
feitelijk wordt verergerd. Ook de provinciale besturen,
die geen wettelijke omschrijving kennen van de wijze,
waarop zij het toezicht moeten uitoefenen, zullen hun be-
voegdheid van toezicht zeker gaarne gebruiken om de

algemene welvaartspolitiek te helpen bevorderen. Men
streve dus naar het ,,bestuur van persuasie”, naar het part-
nership en vermijde dwang.

Debatten.

Meer dan de strekking van de inleidingen van de beide professoren van de Nederlandsche Economische Flooge-school kan hier jammer genoeg niet worden gegeven. De
referaten zullen t.z.t. wel in de publicaties van de Vereni-
ging van Nederlandse’ Gemeenten worden afgedrukt en
dan voor ieder toegankelijk zijn.
De eerste debater was
Prof. Mr C. W. de Vries,
die zich
tot één algemefie opmerking beperkte en wel deze, dat de
gemeenten in het algemeen minder gevoelig zijn voor de

conjunctuur dan het Rijk. Daarom zal hët Rijk en zullen
niet de gemeenten de maatregelen moeten nemen om in de
verschillende periodes zo in te grijpen, dat tot een meel’
regelmatige verdeling van de werkgelegenheid wordt ge-
komen. Daarbij zal hoogstens sprake kunnen zijn van

samenwerking met de gemeenten, een samenwerking,
welke steunt op vrijwilligheid.
Mr A. A. van Rhijn
heeft deze gelegenheid aangegrepen
de Werkgelegenheidscommissie meer in het licht te stellen,
daarbij nog eens herinnerende aan de w’erkloosheidsramp
van de dertiger jaren. Hierbij aansluitende waarschuwde
hij voor een nieuwe massawerkloosheid, die een recht-
streekse bedreiging vormt voor de deifiocratische instel-
lingen. De Werkgelegenheidscommissie is tot de conclusie
gekomeiî, dat zij niet tot effectieve resultaten kan komen zonder loyale medewerking van alle gemeenten teneinde
plannen te beramen om direct te kunnen ingrijpen als de

eerste symptomen van een verminderende arbeidsgelegen-
heid zich voordoen. De heer van Rhijn is van mening, dat een werkloosheid, die enige tienduizend&n treft, veel ge-
makkelijker is te bestrijden dan wanneer het aantal in de
honderdduizenden loopt. De Werkgelegenheidscommissie
stelt zich voor haar plannen te kunnen uitvoeren met
handhaving van de gemeentelijke autonomie en zij be-
raamt plannen om grote werken gemakkelijk tot stand te
brengen, c.q. belemmeringen uit de weg te ruimen, zoals deze –
dikwijls worden ondervonden wanneer voor het uitvoeren
van grote werken nog onteigeningen tot stand moeten
worden gebracht. De bedoeling is dus de onteigenings-
procedure voor het uitvoeren van grote werken als deel
van de conjunctuurpolitiek te versnellen.
De eerste spreker uit de vertegenwoordigers van de

456

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juni 1949

gemeenten was de burgemeester van Boxtel, de heer
çaln
Helooirt,
die uiting gaf aan de vrees, dat deze nieuwe in-

rnenging zou leiden tot een gecentraliseerd gemeentelijk

bestuur zonder lokale verantwoordelijkheid, hetgeen aJ

spoedig het gevolg van regeringsingrijpen is. Hij stelde

de vraag, of het wel juist is, uitsluitend op de invloed van

werkzaamheden van de Overheid te letten en de investe-

ringen in de particuliere sector ongemoeid te laten, terwijl

daarvan toch de grootste invloed uitgaat, zowel ten goede

als ten kwade. Niet, dat de heer van. Helvoirt hierop

aandringt, maar toch is niet duidelijk, waarom de Over-

heid ten tijde van de hausse zich wellicht ten eigen nadele

ten bate van het particuliere initiatief moet terugtrekken.
En zal de Regering haar inzichten duidelijk kenbaar ma-

ken? Lêven we thans in een periode van oververzadiging,

het typische kenmerk van de klassieke conjunctuurovat-

ting? Indien men werkelijk voor het gehele land de investe-

ringen wil regelen, dan zal men geen wet speciaal voor de

gemeenten moeten maken, omdat men daarmede het doel

niet zal bereiken. Dit neemt niet w’eg, dat de gemeenten,

naar hij vertrouwt, steeds bereid zullen blijken te zijn

loyaal met de Regering samen te werken
De heer de Bruin,
secretaris van de gemeente Zutphen,

verklaarde zich een overtuigd voorstander van een actieve

conjunctuurpolitiek en is dus .mede védr een beroep op.

het verlenen van medewerking door de gemeenten. Even-min als Prof. Simons gevoelt hij behoefte aan een investe-
ringswet, zoals deze door de Regering

in voorbereiding is

genomen. Men moet aannemen, dat de gemeenten weinig
aanmoediging behoeven om in tijden van depressie open-
bare werken uit te voeren, doch dan moet vooraf,brede
en openlijke toelichting door de Regering worden gegeven.
Want het zal velen’in Nederland, doortrokken van oud-

1-lollandse degelijkheid, wel vreemd in deoren klinken, om

dwars tegen de draad in te gaan en gelden uit te geven ten
tijde dat de Overheid op minder inkomsten is aangewezen.

Ook al wil men de geest van de tijd verstaan, dan blijft

het nog een zwak punt te i’ekenen op de invloed van een
verlaging van de gemeentelijke belasting, omdat dit gebied

maar beperkt is. In het algemeengeldt dit’voor het-gehele

financiële bestel; wellicht zou een middelenfonds, dat dan
‘in elke gemeente in het leven zou moeten worden geroepen,
uitkomst kunnen brengen. Voor de practische doorvoering
van de naarvoren gebrachte ideeën zullën nog vele vragen

moeten, worden beantwoord: zo bijv., welke gemeenten
gelden van het Rijk zullen ontvangen en welke niet en tot

welke hoogte en hoe de plannen van de diverse gemeenten
zullen worden behandeld? 1-Toe zal het gaan met de lonen, welke bij de uitvoering van ‘bijzondere werken zullen wor-

den betaald? Zal men de werken selecteren en de ene ge-
meente laten voorgaan boven de andere? Zal men niet
eerst moeten komendot een cyclische begroting?
Tenslotte sprak de burgemeester van Smilcle, de heer
Berghuis,
die opmerkte, dat, hoewel men gezind zal zijn

met de Regering mede te gaan, deze vraagstukken toch niet
alleen staatsrechtelijk of firfancieel-economisely kunnen worden behandeld. Er zijn nog andere waarden, die nie.t

uit het oog moeten worden verloren. Wanneer men in een
bepaald deel van het

economisch leven streeft naar tech-nische perfectionnering; dan worden andere belangen wel
eens uit het oog verloren. De gëhele regeling ontmoet dit

belangrijke bezwaar, dat men, dwingende maatregelen
nemende, in principe de autonomie der gemeenten aantast,
hetgeen weer tot geheel andere vraagstukken met betrek-
king tot het handhaven van een democratiscJe Staat zal

•leiden.

Een congres als dit kenmerkt zich door gebrek aan tijd.
Daarom was al spoedig hetwoord weer aan
Prof. Tinbergen,
die uitdrukkelijk wilde vaststellen, dat zijn pleidooi voor
het voeren van een actieve conjunctuurpolitiek geenszins

de bedoeling heeftde autonomie le beperken, al moet wor-
den toegegeven, dat in tijden van-de hausse de dadendrang
van de autonomie moet worden verkleind. Wat de gemeen-

ten kunnen doen in tijden van depressie moet niet worden

onderschat, omdat gebleken is, dat de gezamenlijke ge-

meenten voor werken van openaar nut driemaal zoveel
uitgeven als het Rijk. Het Rijk heeft de laatste jaren de

weg- en waterstaatkvndige werken aanzienlijk ingekrom-

-pen. Doen de gemeenten dit ook, dan zal het de Overheid
als geheel gemakkelijker vallen in moeilijke tijden werken
tot stand te brengen. Tegenover enige beperking mag men

ds stellen enige uitbreiding van de gemeentelijke bemoei-

ingen, waarbij de gegevens van de kartotheek de nodige

richtlijnen kunnen geven.

Bij de uitvoering van werken zullen de gemeenten
weinig deviezenmoëilïjkheden ondervinden; deze zijn voor

de particuliere investeringen, met name voor de export-

bedrijven, die de gemeentén niet beheren, van meer belang.

Overigens zullen bij de selectering van de plannen priori-

teïtsb’èpalingen moeten gelden. lIet ideaal zou zijn, indien

de Overheid een gecorrigeerde rentabiliteit als maatstaf

zou kunnen nemen, w’aarbij gelet wordt op de deviezen-

earning-capacity.

Zowel de centrale als de plaatselijke Overheid zullen

zich moeten herzien, omdat het oude adagium van de be-
dachtzame huisvader niet meer kan gelden, daar de maat-

schappij ingewikkelder is geworden. Wil men de smartelijke
nadelen van massale werkloosheid ontgaan, dan zal een

actieve gesynchroniseerde conjunctuurpolitiek, zoals Prof.
Tinbergen die zich denkt, niet achterwege kunnen blijven

-Prof Simons.had
het gemakkelijker. In zijn antwoord
had hij nog eens de gelegenheid’ er op te wijzen geenszins
afkerig te zijn van ‘een synchronisatie van de landelijke
en plaatselijke politiek, doch alleen, iidien dwang achter-

wege blijft 6n de samenwerking wordt verkregen

door

middelvan redelijk overlg.

Een congres als dit is van nature niet geschikt, om zonder
schriftelijke voorbereiding, staande de vergadering, con-

clusies te trekken. lIet was ook niet de bedoeling om tot

een geformuleerde uitspraak te, komen. De bedoeling

van Prof. Tinbergen was uiteraard geen andere dan de
gedachte van een wetsontwerp, dat hem lief is en dat blijk-
baar in een voor-overleg geen gunstig onthaal heeft ge-
vonden, eens persoonlijk voor het forum van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten uiteente zetten en de eerder

ondervonden tegenstand te overwinnen: Dat Prof. Simons iets meer dan zijn- collega Tinbrgen van het wetsontwerp
heeft verteld, is hem niet euvel te duiden. Want er is al
meer over geschreven. In no. 8 van de Mededelingen van

de Bank voor Nederlandsche Gemeenten,- een semi-rijks-
instelling, van 1 September 1948, werd reeds een afzonder
;

lijke wettelijke regeling met betrekking tot de gemeente-
lijke investeringen in uitzicht gesteld en aanbevolen. ,,Men

mag aannemen”, zo staat daar, dat de Regering van oor-
deel is, dat het wettelijke toezicht van de colleges van Ge-
deputeerde Staten niet afdoende is, omdat ook deze organen

niet in staat zijn het geheel te overzien. ,,iIet ligt in de
lijn der verwachting”, dat dit toezicht – met meer waar-
borgen voor de belangen van onze nationale welvaart –
zal worden aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
,,Het behoeft wel geen nader betooj”, dat het aan banden
leggen van de kapitaalsinvesteringen der gemeenten een nationaal belang is, een belang, dat dus uitgaat boven de
belangen van de ‘individuele gemeenten. ,,Het zou ons
dan ook niet- verwonderen”,-indien het in te dienen wets-
ontwerp het door sommige aatigevoerde staatsrechtelijke

bezwaar tegen het dienstbaar maken van art. 228 der

gemeentewet aan de rentepolitiek der Regering gelijktijdig zal willen ondervangen.

Indiscretie? Maar dan bij gedogen. Doch hoe dit zij, de
gemeenten zijn er thans mede op de hoogte, dat een wet
is ontworpen. Al is de, tekst -niet gepubliceerd, een ieder
kent de geest en de strekking van de nieuwe bepalingen.

8 Juni 1649

ECONOMISCH-STATISTISCHE .BERICHTEN

457

1-Jet congres kon zich daarin niet vinden. De redenen

zullen ongetwijfeld nader worden uiteengezet. Ook in dit

blad.

Rotterdam.

J. ]IASPER.

INGEZONDEN STUKKEN.

HET DUITSE GELDVOLUME NA DE SANERING VAN DE MARR.

De heer K. J. Bordewijk te ‘s-Gravenhage schrijft ons:

In ,,Economisch-Statistische Berichten” van 27 April
ji. is een artikel opgenomen van Prof. Dr L. J. Zimmer-

man, waarin ik een paar onjuistheden meen te ontdekkefi

en waartegen ik enkele bezw’aren heb.

A.
Onjuistheden:

Op blz. 330 (kolom rechts, midden) staat: -.

,,Stelt men P en T op respectievelijk 150 pCt en 80
pCt van 1937, dan verkrïjgt men
voor, V
een index van

0,54 ten opzichte van 1937″.

Dit moet waarschijnlijk zijn ,,voor — ”

De tussen haakjes geplaatste vervolgens opgenomen
berekening klopt niet.

100×65
Zij moet waarschijnlijk luiden:
= 0,54.
150×80

B.
Beznaren:

De schrijver combineert een index van de kosten
van levensonderhoud met een productie-index. De eerst-
genoemde index betreft, naar ik meen, de prijzen van
consumptiegoederen,
terwijl de productie-index vermoedelijk
ook
de pr’oductie van
kapitaalgoederen
betreft. ‘.

De schrijver zegt: ,,ls V gelijk gebleven, dan is het
montair evenwicht gehandhaafd”. Wat verstaat hij hier onder ,,monetair evenwicht” en
is handhaving daarvan onder alle omstandigheden ge-
wenst? Wordt de beweringvan de schrijver, datbij con-
stante V het monetair evenwicht gehandhaafd is, alge-
meen gehuldigd in de theoretische economie?

– 3. De schrijver gebruikt de woorden ,,uiterst ruw”
(midden linkerkolom blz. 330). Wil dit zeggen, dat men
wel of niet mag concluderen tot de aanwijzing of het
monetair evenwicht is bereikt?
4. Op blz. 330 (rechterkolom, boven) combineert de
schrijver een ,,normale” vooroorlogse geldcirculatie (niet
slaande op het jaar 1937) met een I en T wel slaande op
het jaar 1937. Is dit geoorloofd?

Drs P. J. van der Burg en Drs J. Wemelsfelder te
‘s-Gravenhage schrijven ons:

1-Jet artikel van Prof. Zimmerman over het Duitse
geldvolume na de sanering van de mark in ,,E.-S. B.”
van 27 April 1949 zal ongetwijfeld in grote kringen de
aandacht hebben getrokken.
Met behulp van de bekende formule MV = PT komt
Prof. Z. tot de conclusie, dat op het ogenblik een defla-
tionistÇsche politiek voor Duitsland gevaarlijke conse-
quenties kan hebben. Prof. Z. gaat er hierbij van uit,
dat ten eerste, wanneer V groter is geworden er te weinig
en ten tweede, wanneer V kleiner is geworden er te veel
geld in circulatie zou zijn. Om V te berekenen gebruikt
hij voorts voor P de index van de kosten van levensonder-
houd (= 150), voor T de industriële productie-index
(= 80) en voor M de geldhoeveelheid in procenten van
1937 (= 65). V zou dan in de berekening van Prof. Z. 0,54
bedragen.

f150x80
Een nacalculatie van zijn berekening

) leert

echter, – dat de omloopsnelheid precies het omgekeerde,
W. 1,85 bedraagt. Aangezien in de gedachtengang van

Prof. Z. bij het door hem voor V gevonden cijfer het geld-

volume globaal 2 x zo groot had kunnen zijn als het was

zonder dat van een verbroken monetair evenwicht sprake

zou kunnen zijn, komt hij in strijd met zijn eigen hier-

onder ten tweede gereleveerde uitgangspunt. Afgezien

van het bovenstaande is ook de door Prof. Z. gebezigde

methodologie onbevredigend. V wordt behandeld als
afhankelijk variabele, terwijl deze in feite ook een zelf-

standige invloed kan uitoefenen. Aangezien V zowel door
M als door vele andere onzekere factoren wordt bepaald en
• deze factoren uiteraard ook werken in de nog zo labiele

Duitse volkshuishouding, kan, bij een omloopsnelheid groter
of Weiner dan 1 eveneens monetair evenwicht bestaan. Prof.

Z. laat deze mogelijkheid geheel buiten beschouwing en
geeft niet aan welke motieven hij mogelijk heeft, om V

-toch als afhankelijke factor te behandelen.

Tot slot heeft ook de berekeningswijze van Prof. Z. bezwaren. In de formule PT stelt hij volkomen onver-

gelijkbare grootheden (kosten van levensonderhoud en

industriële productie) tegenover elkaar. Mt name de

index voor de kosten van levensonderhoud is moeilijk
hanteerbaar, omdat deze ten eerste slechts voor uitgebom-
bardeerde Duitse gezinnen geldt en ten tweede voor een

groot deel op’ basis van gesubsidieerde prijzen (geïmpor-
teerde levensmiddelen) of gefixeerde prijzen (huren) is

samengesteld. Dat de industriële productie-index niets
met het verzorgingsniveau heeft te maken, waarop de
kosten van levensonderhoud zijn afgestemd, behoeft geen

betoog. Beide categorieën liggen zover uit elkaar, dat
een eventuele correctie aanzienlijk andere uitkomsten
zal geven en mogelijk tot andere conclusies aanleiding
kan zijn. In het algemeen komt het ons voor, dat debasis,

waarop Prof. Z. zijn betoog uitbouwt, te zwak is om hier
eventueel een monetair beleid op te baseren.

iVaschrif t.

Inderdaad heb ik V met haar reciproke-waarde verwis-
seld. Een storende fout, welke echter de strekking van
mijn betoog niet aantast. Mijn berekeningen zijn inderdaad
,,uiterst ruw”, doch zolang ik geen index der binnenlandse

omzetten, noch een iiidex der kleinhandelsprijzen ter be-

schikking heb, geef ik de voorkeur aan een ruwe eerste
benadering. Ik behelp me liever met gebrekkige instrumen-

ten, dan dat ik bij gebrek aan materiaal helemaal niets
calculeer.

Rest de vraag, of de basis, waarop ik mijn betoog uit-bouw, te zwak is om er een monetaire politiek op te ba-
seren. Laat ik hierop in de eerste plaats antwoorden, dat de
door mij gebezigde formule nooit méér zal moeten zijn dan
een
hulpmiddel
bij het monetaire beleid en in de tweede
plaats: ,,the proof of the puddingis in the eating”. Toen in
October van het vorige jaar elkeen in Duitsland schreef
en sprak over inflatie, heb ik, mede aan de hand van mijn

berekeningen, gewaarschuwd voor een op korte termijn dreigende deflatie. Het kan natuurlijk ,,stom geluk” ge-
weest zijn, doch.ik heb ermee gelijk gehad.

1Iaiz,
eind Mei
1949.

Prof. Dr LOUIS T.
ZIMMERMAN.

AANTEKENING.

DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN.

De op blz. 462 van dit nummer gepubliceerde statistiek

van de opbrengst der Rijksmiddelen over de eerste 4
maanden van 1949 geeft aanleiding tot het maken van enige opmerkingen. Vergeleken met de statistiek over
1948 zijn nl. enkele veranderingen aangebracht.
In de eerste plaats worden thans door het Depar-
tement van Financiën, behalve de opgelegde aanslagen,

458

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juni 1949

ook de werkelijke ontvangsten op kohierbelas tinge n

gepubliceerd (zie tabel Ila). 1-Jierdoor wordt uiteraard
een veel beter inzicht mogelijk in de gevolgen, die de

belastingen voor de financiële situatie hebben.

In de tweede plaats is een technische verandering aan-
gebracht in de wijze, waarop de verdeling ‘van de op-

brengst der kohierbelastingen tussen het Rijk en de Ge-

meenten wordt gepubliceerd.
rr
ens
l
o
tt
e
zijn niet meer opgenomen de winstbelasting,

vermogensbelasting op lichamen, voorheffing op in het
buitenland geaccumuleerde inkomsten, superdiviclend-

belasting, herkapitalisatiebelasting en accijns op wijn.

hieronder volgen enige kanttekeningen hij de op blz. 462

gepubliceerde staten, waarbij wij tevens gelegenheid

vinden ter vergelijking enige cijfers over 1948 te vei’-
melden.

Staat T.
Niet-hohierbelastingen.

in deze staat zijn vermeld de werkelijk in elke maand
ontvangen bedragen (kasadministratie).
Bij omzetbelasting, loonbelasting en vereveningsheffing
moet de afdracht in principe één maal per kwartaal ge-

schieden (bijv. in April1949 van de belasting over de omzet,
resp. de uitbetaalde lonen van het le kwartaal van 1949).

Vandaar, dat normaliter de le, 4e, 7e en 10e maand

van het jaar de hoogste opbrengst geven.

l)e raming der niet-kohierbelastingen bedroeg voor
1948 in totaal f1.698 mln, terwijl in dat jaar binnenkwam
f 2.332 mln. Voor 1949 is de raming verhoogd tot f 2.250

mln; de voorlaatste kolom van tabel 1 geeft-het hierop
tot dusverre Qntvangen bedrag.
Van de opbrengst (met uitzondering van verevenings-

heffing, bij zondere wij nbelasting en motorrijtuigenbelas-

ting) komt S pCt aan het Gemeentefonds en 0,7 pCt aan
het Provinciefonds.

Staat IJa.
Ontoangsten op lcohierbelastingen.

Zoals reeds vermeld zijn in deze staat de werkelijke

ontvangsten vermeld; een gedeelte hiervan werd voldaan

door afbôeking op zekerheidstellingen (zie onderste regel
der tabel).
In deze tabel is geen onderscheid gemaakt tussen de
jaren, waarop de betaling betrekking heeft; in de ont-
vangsten van inkomstenbelasting in April 1949 zijn dus zowel bedragen begrepen, .welke betrekking hebben op

in 1941/’45, als bijv. in 1947, 1948 of 1949 genoten in-
komsten.
Van de opbrengst van inkomsten-, vermogens- en ven-
nootschapsbelasting komt 8 pGt ten goede aan het Ge-
ineentefqnds en 0,7 pCt aan het Provinciefonds. De hoofd-
som der overige drie belastingen komt geheel ten goede
aan het Gemeentefonds. –

Ter vergelijking met 1948 diene nog, dat in dat jaar
01) de betreffende belastingen in totaal werd ontvangen
f 1.720 mln, waarvan 1 563 mln door afboeking op zeker-
heidstellingen.

Staat 1 ib.
Aanslagregeling der kohierbetastigen

Deze staat is zodanig ingericht, dat daaruit kan worden
afgelezen hoever de belastingdienst is gevordei’d met het
opleggen van aanslagen (in yerhouding tot de raming) en tevens welk bedrag nog moet worden ontvangen op
reeds opgelegde aanslagen. –

Bij de aanslagen worden verschillende ,,boekingstijd-
vakken” onderscheiden, op het biljet afgekort als ,,btv”,
welke als het ware de debiteurenadministratie voor de
verschillende belastingjaren vormen.
Zo loopt bijv. het boekingstijdvak 1948/’49 voor de
inkomstenbelasting van 1 Januari 1948 t/m 31 December
1949. Bij een normale gang van zaken worden gedurende de
eerste 12 maanden van deze periode voorlopige aanslagen
over het in 1948 te genieten inkomen geboekt, geduren-

de de laatste 12 maanden definitieve aanslagen over het in

1948 werkelijk genoten inkomen. (Vandaar dus de ver-

gelijking van btv 1948/’49 met de raining vooi’ 1948).

Voor andere belastingen’ lopen de boekingstijdvakken

enigszins anders, bijv. van 1 Januari 1948 t/m 30 Juni 1949.

Ook aanslagen voor vroegere jaren (bijv. 1941/’45)

worden in het btv 1948/’49 geboekt.

1-let ,,nog te innen” belastingbedrag neemt uiteraard

toe dooi’ het opleggen van nieuwe aanslagen en ver-
mindert door de verrichte betalingen, welke reeds in
tabel Ila zijn opgenomen.

In 1948 werd de achterstand in het opleggen van aan-

slagen, van tiidens en vlak na cle oorlog daterend, in een
snel tempo ingelopen. hierdoor ontstonden hetalings-

moeilijkheden en werd een uitstel van vier maanden
voor de betalingen op een groot deel van de in 1948

uitgereikte aanslagen verleend.

liet. nog te innen bedrag” steeg door deze factoren

van 1 531 mln per 31 December 1947 tot. f1.435 mln

per 31 December 1948; de laatste kolom van tabel
Ila geeft de huidige stand van dit bedrag aan.
De ‘moeilijkheden dei’ inning zijn hiermede gedeeltelijk

naar 1949 verplaatst. Het is bovendien van belang, dat
het nog voor afboeking beschikbare bedrag aan zeker-
heidstellingen stei’k is verminderd (zie onder).

Staat III.
Buitengewone nziddelen.

Staat iii geeft aan de werkelijk ontvangen bedragen
op de beide heffingen, terwijl daaronder de wijze van be-
taling is vermeld.

De totale opbrengst van vermogensaanwasbelasting en
vermogensheffing ineens is geraamd op 1 3.500 mln.

Voor 1949 is geraamd, datf 400, resp. 1 300 mln, zal worden

ontvangen. Voor 1948 was de raming i’esp. 1 2.000 en 1 1.000 mln, de totale kohierbedragen per ultimo 1948
12.159 mln en f1.033 mln., terwijl in 1948 werd. ont-
vangen 11.297 mln, resp. f753 mln.
Staat IV.
Zeherheidstellingen.

Dit zijn bedragen, die, vrijwillig of verplicht, door
belastingplichtigen hij de ontvangers der belastingen
zijn gedeponeerd. Zij dienden als vooruitbetaling op nog
niet opgelegde aanslagen in bestaande belastingen, ver-mogensaanwasbelasting en vermogensheffing. (Zie ook
staat Ila en III).

De staat vermeldt zowel de opgelegde zèkerheicfstellingen
als de betalingen daarop en voorts de afschrijvingen, die

p de zekerheidstellingen wegens de opgelegde aanslagen
plaatsvonden. –

liet opleggen van verplichte zekerheidstellingen is op
31 December 1947 beëindigd.

liet restant van de verplichte zekerheidstellingen zal te zijner tijd worden vrijgegeven; aanvankelijk zou dit
geschieden op 15 Februari 1949, welke datum, daar de

oude aanslagen nog steeds niet gereedkwamen, tot 15
Augustus 1949 werd verschoven.

liet geïnde, doch nog niet afgeschreven bedrag, dat dus
nog voor helastingbetaling beschikbaar is, ontwikkelde
zich als volgt (tabel IV 2e—Ge kolom): –

31 Dec. 1946
…………..
f 1.426 inln.

31 Dec. 1947
…………..
f1.339

31′ Dec. 1948
…………..
f

362

Bij liet voldoen der’ belastingen zal hierdoor in 1949
in sterker mate de nadruk op geldbetalingen komen te
liggen, dan in 1948 het geval was.

J. C. BREZET.
L H. ZOON.

8 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

459

BEDRIJFSECONOMISCIE NOTITIES.

MAATSChAPPIJ TOT FINANOTERING VAN HET NATIONAAL
HERSTEL
N.V.

De Herstelbank begon haar werkzaamheden op 1 No-
vember 1945, zodat thans haar ontwikkeling gedurende

een periode van drie jaar kan worden overzien.

Overweging bij de oprichting was, dat het vooroorlogse

financieringsapparaat in Nederland niet in voldoende mate

zou kunnen voorzien in de te verwachten zeer grote

kapitaalsinvesterinen. De nieuwe instelling legde zich in

hoofdzaak toe op het verstrekken aan bedrijven van lang-lopend investeringscrediet en wel van tweeërlei karakter:

voorschotten op uit te keren vergoedingen voor mate-

riële oorlogsschade tegen cessie van Rijksbijdragen hiervoor

verleend (deze voorschotten laten wij in het onderstaande
verder buiten beschouwing);

– credieten aan ondernemingen uiteenvallende in:

zgn: aanvullende credieten, d.z. credieten aan door

de oorlog getroffen ondernemingen voor herstel, in-

dien de daarvoor benodigde gelden de som van eigen
middelen + Rijksbijdrage te boven gaat;

credieten voor vernieuwing en uitbreiding;

credieten voor vestiging van nieuwe bedrijven.

Bij het beoordelen van credietaanvragen wordt zowel

met bedrijfseconomische als met algemeen economische
overwegingen rekening gehouden De bedrijfseconomische.
factoren bij de selectie van aanvragen komen vooral tot uiting in eisen t.a.v. de verhouding tussen risicodragend
kapitaal en vreemde gelden in de betreffende onderneming.
Uiteraard zullen ook de verwachtingen, die de Herstel-
bank koestert omtrent de toekomstmogelijkheden van de

aanvragende onderneming en haar bedrijfstak en haar
oordeel over de leiding van de onderneming, wel een ‘oord-

je meespreken.

TABEL 1.

al uitstaande
contracten

Aantal

I

Bedrag

31 Dec. 1946
68

t 50,3 mln
31

,;

1947

166

,,122,6
31

,,

1948

232

,,205,8
1
Juni
1949

ca
,,
225

In bepaalde gevallen kan de Staat zich jegens de Herstel-

bank garanl7 stellen voor bedrijven, welker voortbestaan
door de Regering in het algemeen belang wordt geacht en
nieuwe ondernemingen, op de vestiging waarvan in het
belang van ‘s lands welvaart in hoge mate prijs wordt

gesteld en wier geldmiddelen daarvoor tekort schieten.
VôÔr 1 Januari 1956 zal over de handhaving, matiging of
kwijtschelding van de hoofdsorn dezer ,,bijzondere finan-
cieringen” nader worden beslist. 1-lierkomen dus algemeen-economische overwegingen naar voren, welke voornamelijk
neerkomen op het stimuleren van ondernemingen, welke
passen in de door de Regering gevolgde welvaartspolitiek.
Uit bovenvermelde regeling blijkt, dat de Regering bereid
is een deel van de hieruit voortvloeiende risico’s op zich

te nemen.
De 1-lerstelbank werkt zelf in dit opzicht als een parti-
culiere onderneming. Zij neemt geen verliesgevende pro-
jecten uit overwegingen, ontleend aan het landsbelang,

op zich.
Men kan echter niet zeggen, dat de 1-lerstelhank uitslui-
tend streeft naar het behalen van een zo hoog mogelijke winst en daarom zoveel mogelijk het nemen van risico’s
vermijdt, zoals bijv. het geval is hij banken, de Nederlandse
Participatiemaatschappij en de institutionele beleggers.
Bij haar werkzaamheden streeft de Herstelbank,

zoals zij dat zelve uitdrukte, in.de
eerste plaats naar het

in stand houden van het vermogen.

Het feit, dat de bank zekere banden met de Overheid

heeft, betekent nog geenszins, dat zij eigenlijk een staats-

orgaan is. Integendeel, de bedrijfspolitiek der Herstelbank

is die van een zelfstandige onafhankelijke onderneming.

Men krijgt de indruk, dat deze bedrijfspolitiek zeer

soepel is en dat daarin naar behoefte wijzigingen worden

aangebracht.

Zo blijkt uit uitlatingen van de Directie, dat zij de selectie

t.a.v. de aard van de projecten, waarin zij haar middelen

investeert, verscherpt, dit met het oog op het doel dat

wordt nagestreefd met de credietverlening, nl. een zo groot
mogelijke verhoging van de welvaart van het land.

Anderzijds bestaat de tendentie het werkterrein iets

uit te breiden,nl. doordat in de toekomst, zoals het verslag

over 1948 mèdedeelt, meer aandacht zal worden geschon-
ken dan tot dusverre aan deelnemingen. Dit is dus een ver-
zwakking van het oorspronkelijk ingenomen standpunt,

dat participaties tot het uiterste zouden worden beperkt.

Hier volgen thans enige cijfers met betrekking tot de

credietverlening door de Ilerstelbank gedurende de 3
jaren van haar bestaan (Tabel 1).

Opvallend is de daling van de op 31 December 1948 nog
in behandeling zijnde contracten. De Bank wijst in haar
verslag 1948 op verschillende oorzaken, varom de vraag naal- industriële creclieten in 1948 bij de verwachtingen

ten achter is gebleven, nl. enerzijds gebrek aan industriële
leiders, geschoolde arbeidskrachten . en deviezen, welke
de industriële ontwikkeling belemmeren ‘en anderzijds de
tijdelijke aanwezigheid van gelden bij ondernemingen

tengevolge van vlotte afzet en achterstand bij de betaling
van belastingen. Hieronder zal de vraag nog ter sprake
komen, of ook de Herstelbank zelve door het betrachten
van iets meer terughoudendheid bij haar credietverlening,
niet enigszins tot deze ontwikkeling kan hebben bijge-
dragen.

Van het per ultimo 1948 gecontracteerde bedrag ad

Toegezegd, doch

1

In behandeling
niet_gecontracteerd

Aantal

I

Bedrag

Aantal

Bedrag

37

f 39,0 mln

120

f75,2 nhlu
54
,,
57,1

179 ‘-

89,4
58

,,52,1

,,

117

23,3

f 205,8 mln, betreft f154,5 mln industi-iële bedrijven. Ge-
durende het laatste jaar is vooral de credietverlening aan
de metaalnijverheid en de – zeer kapitaalintensieve –
chemische industrie uitgebreid. Dat de gemiddelde grootte
der gecontracteerde credieten is gestegen moet stellig mede
hieraan worden toegeschreven. Voor de in 1948 nieuw afgesloten credieten bedroeg dit gemiddelde t 1,3 mln,
tegenover t 0,7 mln zowel in 1946 als 1947.
De in tabel 1 vermelde bedragen van f 205,8 mln en
f 52,1 mln zijn als volgt over herstel en nieuwbouw ver-
deeld:

Uitstaand

Toegezegd

. –

xflmln
Herstel getroffen bedrijven
………..
65,4

13,0
Uitbreiding bestaande bedrijven
…….

96,5

18,5
Vestiging nieuwe bedrijven
……….

43,8

20,6

205,7

52,1

De voor industrialisatie verleende credieten blijken dus
in sterker mate bestaande dan nieuw gestichte onder-
nemingen te betreffen. Bovendien sluit een gedeelte van
de nieuw gevestigde of te vestigen bedrijven nauw aan
bij de reeds bestaande industriële uitrusting van ons land.
De balansen van de Herstelbank gedurende de laatste,3 jaar vertonen het volgende beeld:

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juni 1949

1-.

uit.
’46

uit. ’67

uit.
’48
xflmin
Deelneming in Maatschappij voor —
industrlefinanc. en Ned. Part.

3Iij…………………….
2

7
Andere deelnemingen

2

4

Debiteuren

……………….
81

118

138
Liquide niiddeien

…………
232

245

230

315

367

379

Passiva
Gewoon aandelenkapitaal
A
(Staat)

………………
151

151


IS-t
Preferent aandelenkap.
F1

. . .

149

149

149
Stat. reserve

…………….

1

2.

.

4
(ieblokk. saidi gestort
door
Rijk
en molestverz.maatsch

8

57

66
Crediteuren en dividend

6

8

9

315

397

379

De onder debiteuren voorkomende bed.rag’en uit hoofde

van credietcontracten zijn aanmerkelijk lager dan de boven-
vermelde contractbedragen. Ongeveer de helft dezer con-

tracten blijkt nl. slechts te zijn opgenomen, zoals uit de

volgende tabel blijkt:

Totaal uitstaand Wsar
,
an ‘op-

contractbedrag

genomen
x II’
min
31
December
1946

…. . …….

50,3

26,6
31
December
1947

…………
122,6

60,9
31
December
1948

…………
205,8

102,9

Tegen dubieuze debiteuren is een reserve gevormd, welke

per 31 December 1948 1 4 mln bedroeg op een totaal van
137,2 mln (inclusief voorschotten op’schadeuitkeringen).
Voorts bevat de balans nog een statutaire reserve van

1 3,5 mln.

Extern is niet te beoordelen, of deze reserve ad 3 pCt

van het uitstaande bedrag ruim moet worden genoemd.
Verliezen op debiteui’en treden meestal pas in een latere
phase aan de dag, met name gedurende een depressie.

De beschikbare middelen van de Herstelbank blijken

momenteel nog geenszins te zijn uitgeput. Aan kas, kas-

siers, banken, giro en enig schatkistpapier was per ultimo
1948 nog aanwezig 1 230 mln, hetgeen vrijwel voldoende

zou zijn voor de financiering van gecontracteerde en toege-
zegde credieten, zelfs in het niet waarschijnlijk te achten
geval, dat deze werkelijk in de naaste toekomst geheel

zouden worden opgenomen.

Men zou geneigd zijn hieruit te concluderen, dat de Her-
stelbank de afgelopen jaren in een wel wat ruime financiële
jas zat, en zich af te vragen, waarom het nodig was reeds
in Juni 1946 1100 mln nieuw preferent aandelenkapitaal
te plaatsen (nl. 1 75 mln bij de Rijksfondsen en f 25 mln

bij het publiek).

Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat enerzijds
de helft van het kapitaal in handen is van de Staat (nI.
f151 mln aandelen A) en dat anderzijds een – wkarschijn-
lijk groot – gedeelte der kasmiddelen krachtens een spe-
ciale overeenkomst rentegevend bij de Staat is geplaatst.
1-lierdoor is de op zichzelf niet onwenselijke situatie deze, dat de verleende ciedieten van de 1-lerstelbank uiteindelijk

grotendeels zijn gefinancierd met beleggings- en bank-
kapitaal, terwijl de deelneming van de Staat als zodanig
tot dusverre nominaal van karakter was en als appel voor

de dorst aanwezig blijft.

Voorts bestaan ei’ nog emissiemogelijkheden. De ont-
vangst bij het publiek der in 1946 angebodpn f 25 mln
preferente aandelen, welker dividend dooi’ de Staat wordt
gegarandeerd, was zeer gunstig. Bovendien heeft de bank
nog de bevoegdheid tot het aangaan van geldleningen uit

‘s Rijks Kas en al dan niet onder Rijksgarantie bij anderen,

ten bedrage van ten hoogste 2/3 van het geplaatste aan-
delenkapitaal (m.a.w. voor maximaal f 200 mln). Volgens een recente uitlating van de Directie zou deze
ei’ niet naar streven de maatschappij nog veel groter te

doen worden. Gehoopt wordt, dat er een weg zal worden

gevonden, waardoor liet voor de institutionelè leleggers

mogelijk zal worden om, in samenwerking met de 1-lerstel-

bank, middelen ter beschikking te stellên voor de finan-
ciering van het bedrijfsleven.

De resultaten der onderneming ontwikkeldeh zich de
laatte 3 jaar als volgt:

1946

1047

1948
x f1 min

Bruto-winst ………………
5,0

7,4

7,7

Onkosten en afschrijvingen ….’
0,5

0,9

1,2

Netto-winst …………….

4,5

iits

.

6,5

verdeeld als volgt:
Preferent dividend

……….
3,6

5,2

5,2

Reservering ………………
0,9

1,3

1,3

De Staat ontving op de aandelen A generlei uitkering.

Dat de resultaten slechts beloning iIan een gedeelte van

het aandelenkapitaal toestonden, zou niet opmerkelijk zijn,

als het aandelenkapitaal A, dat, zoals boven geconstateerd

niet als werkkapitaal werd aangewend, ook geen opbrengst had gegeven.. Nu men mag aannemen, dat de door de Staat

gefourneerde middelen rentegevend zijn belegd, wordt de

zaak anders. En interest van 2 pct over een bedi’ag van

1 200 mln zou immers reeds f 4 mln per jaar opleveren,

hetgeen zou betekenen, dat het credietbedrijf dan zelve

een netto-winst van slechts 1 2,5 mln zou hebben opge-

bracht, of nog niet de helft van hetgeen voor de betaling

van het matige dividend van 31 pCt op de preferente aan-

delen nodig is.

Echter môet men anderzijds weer in aanmerking nemen,

dat in 1948 ten laste van-de resultatenrekening een bedrag
van 1 2,7 mln op debiteuren werd afgeschreven (het vorig
jaar 1 1,4 mln); was dit bedrag te hoog, dan was ook de

verkelijke netto-winst hoger.
Voor de preferente aandeelhouders zijn deze feiten ovei’i-

gens van weinig belang, daar de Staat, zoals boven vermeld,

toch het dividend garandeert.
1-let Jaarverslag van de 1-lerstelbank wijkt in belang-

rijke mate af van de jaarverslagén van de banken en wel
in tweeërlei opzicht. –

Zeer veel aandacht is gewijd aan de ontwikkeling van

de voornaamste bedrijfstakken in Nederland.
In de tweede plaats mag men spreken van een ruime
mate van openhartigheid ten aanzien van het vei’strekken
van gegevens omtrent het crediethedrijf. De verslaggeving van de bank is, zoals uit het boven-

staande blijkt, op de meeste punten van die aard, dat een
waardevol inzicht wordt verkregen in de groei van deze

belangrijke instelling.
J. BRANDS.
J.
C.
BREZJT.

INTERNATIONALE NOTITIES

EEN NIEUW LOON- PRIJSEXPERIMENT IN OOSTENRIJK.

Het niveau van lonen en prijzen in Oostenrijk was tot
1 Juni jl. gebaseerd op de loon- en prijsbeschikking van
Augustus 1948. Sedertdien konden de lonen slechts in
enkele gevallen, nl. dan wanneer déze ondanks de loon-
toeslagen der algemene regeling onvoldoende waren voor

het levensonderhoud, worden verhoogd, terwijl het prijs-
niveau betrekkelijk stabiel kon worden gehouden d.m.v.
staatssubsid.ies op steenkolen en de belangrijkste voedings-
middelen.
De huidige financiële positie van de Staat is echter
van die âard, dat de middelen voor verdere subsidiëring
ontbreken. Derhalve werd het noodzakelijk een nieuwe
loon- en prijspolitiek te gaan voeren, die in tegenstelling
met de vroegere politiek in de eerste plaats beoogt het
budgetdeficit van de Staat, dat voor 1949 op 2,2 mrd
schilling wordt geschat, te verminderen. De prijzen zullen
door het afschaffen der-subsidiëring belangrijk stijgen;

de kolenprijs o.a. met ca 30 pCt, hetgeen neerkomt op

8 juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

461

een aanmerkelijke kostenstijging voor de Oostenrijkse

industrie. Door een gelijktijdige verhoging der lonen,
d.m.v. voedingstoeslag, die door, de werkgever wordt

betaald, en kinderbijslag, die voor rekening van de Staat komt, wordt het nadeel dezer prijsstijging voor de arbei-
ders,
althans in eerste instantie, opgevangen. De ver-

hoogde lonen echter zullen, aldus de ,,Wirtschafts- und
Finanz-Zeitung” van 2,7 Mei ji:, weer op de prijzen worden

afgewenteld, zodat de tweede prijsstijging een vermin-

dering van het reële loon der arbeiders zal

betekenen.

Waarschijnlijk zullen de arbeiders dan nieuwe looneisen
stellen en, daar noch.de ondernemers, noch de Staat
hieraan zullen kunnen voldoen, vreest genoemd blad, dat

de National’e Bank gedwongen zal zijn koopkracht te

scheppen d. in .v. verhoogde biljettenuitgifte. 1-let nieuwe
loon- en prijsexperiment zou dan een inflatoire werking
féngevolge hebben. –

1)E ECoNoMIScHE PERSPECTIEVEN DER VROECERE
ITALIAANSE ROLONIËN.

De vroegere Italiaanse koloniën, Tripolis, Eritrea,
Somaliland en Cyranaica, zijn economisch nooit levens-
vatbaargeweest. Zij produceren geen waardevolle industriële

grondstoffen en zijn – behoudens Tripolis bij een toevallig
zeer gunstige oogst – hiet in staat voldoende voedings-
middelen voor het binnenlands verbruik voort te brengen.

In 1938 bijv. bedroeg de Italiaanse uitvoer naar deze
landen 19,8 pCt van ‘s lands totale export, terwijl daar-

voor slechts 1,4 pCt van de totale invoer werd terug-
ontvangen. Deze gebieden waren, aldus ,,The Economist”
van 28 Mei jl., slechts ,,a financial liabiity to their owner”.

Geen wonder dus, dat het beheer dezer vrôegere Ita-
liaanse koloniën Engeland grote bedragen heeft gekost,
hetgeen wordt geïllustreerd door een overzicht van de
budgetaire tekorten en de nadelige saldi der handels-
balans gedurende de periode 1941-1949.

Budgetaire

Nadelig handels-
tekorten
balanssaldo

(x
£1.000)

Tripolis
2.588

2.000
Cyranaica

2.646 2.700
Eritrea
“1.707
9.260–
Somaliland
3.334
3.400

Wanneer hierbij nog worden opgeteld de uitgaven voor
bestrijding van een 9prinkhanenplaag in Somaliland en
de kosten, die departementen in Engeland t.b.v. deze
gebieden hebben gemaakt, beloopt het totale bedrag, dat voor beheer is uitgegeven, £ 281 mln.
Niettemin zouden deze gebieden, wanneer er meer
aandacht aan werd besteed en voldoende geld beschikbaar
was, een grotere opbiungst kunnen geven dan tot nu
toe het geval is geweest. Zo zou bijv. Tripolis kunnen
worden herschapen in een wol en vlees producerend land,
terwijl Somaliland door ontwikkeling van de rijstbouw
(groter mechanisatie), rijst zou kunnen leveren. Nu echter
het beheer dezer gebieden vooralsnog niet definitief is
geregeld, bestaat er weinig uitzicht op verwezenlijking

dezer mogelijkheden, daar cle Engelsen, niet wetend hoe-
lang zij nog in deze gebieden zullen blijven, niet geneigd
zijn bedragen in ,,long term”-programma’s te investeren.
Bovendien is Engeland deze gebieden, die een zware last op de schouders der belastingbetalers leggen, liever kwijt
dan rijk.
1-let verwerpen van het Bevin-Sforza-plan door de
U.N.O. heeft dus, hetzij voorlopig, hetzij definitief, deze
landen alle kans ontnomen investeringen op lange termijn aan te treicken en ,,long term”-programma’s uit te voeren.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geidmarkt is op de maandultimo tijdelijk iets krapper

geworden, waardoor de callgeldrente werd verhoogd tot

1 pCt, en naar het schijnt nog sommige posten schatkist-
papier van beperkte omvang bij De Nederlandsche Bank

moesten worden ondergebracht. Door het ver”allen van

schatkistpromessen op ruime schaal werd de schaarste
sioedig overwonnen, zodat reeds op 4 Juni de notering

voor cailgeld weer tot j pCt kon worden verlaagd. Bij

uiterst geringe handel varen de marktnoteringen aan het
einde dci- verslagperiode voor het kortlopende Juni- en
Julipapier 1 pCt, Augustuspromessen waren tegen
1/16
pCt

aangeboden, terwijl September t/m Maartpapier practisch

1
/1
6
pCt noteerde. -,

Een drietal wetsontwerpen is ingediend m.b.t. de
belastingheffing op ondernemingen. Volgens deze ontwer-

-pen zal de boekwaarde, en dus ook de afschrijvingen, van

yooroorlogse activa mogen worden verdubbeld met ingang

van het boekjaar 1948, doch op de hieruit ontstane boek-
winst behoudt de fiscus een claim. Voorts zal op de na-
oorlogse investeringen
1/3
vervroegd mogen worden afge-
schreven in één jaar, ter keuze van het betrokken bedrijf. .’
Tegenover dit alles staat, dat de mogelijkheid tot onbelast
– reserveren komt te vervallen. Bij de ondernemingsbelasting

komt de heffing naar de grondslag bedrijfskapitaal te ver-
vallen, terwijl de di’idendstop in dier voege wordt ,,ver-

fijnd”, dat voortaan 6 pCt over het nominale kapitaal,
vermeerderd met 2 pCt ovr het fiscale bedrijfsvermogen,
zal mogen worden uitgekeerd.

Deze maatregelen hebben ten doel, om de invésterings-
lust en het verkrijgen van aandelenkapitaal te bevorderen.
Zij zullen hun uitwerking op het aandelenkoersniveau stel-
lig doen gevoelen, ook al komen zij vrij laat, nu de hoog

conjunctuur voorbij schijnt te zijn, en het wellicht niet ge-
makkelijk is om opnieuw een haussestemming, gepaard
gaande mQt een grote investeringslust, te verwekken

Overigens stond de-aandelenmarkt in de afgelopen week
vooral onder invloed van devaluatieverwachtingen. Vrij,
algemeen wordt aangenomen, dat het pond sterling binnen
niet te lange tijd t.o.v: de dollar zal devaluern, en dat de
gulden een overeenkomstige waardedaling zal ondergaan.
Met name de internationaal georiënteerde fondsen onder-

gingen merkbare koersverhogingen, ook al ontwikkelde zich
geenszins een wilde haussestemming, daar men zich reali-
seert, dat in het nog altijd vrij hoge Nederlandse koerspeil
van aandelen m.b.t. de toekomstige winstverwachtingen,

reeds een behoorlijk devaluatiepercentage is verdisconteerd.
De binnenlandse dollarlening steeg als gevolg van deze
verwachtingen tot 105
15
/
16
, na tijdelijk zelfs op 106
1
/ ver-
handeld te zijn. Overigens vertoonden de obligatiekoersen
weinig veranderingen.

27Mei
3Juni

149
1949

A.K…

………………….
163k

v.

Berkel’s

Patent

……………
108
110k

Lever Bros Unilever C. v. A.
248-
259

Philips

G. b. v. A.

…………..
220-
229

Koninklijke Petrleum

………..
284
295
H.A.L .

……………………

150

N.S.0
.

……………………
159-
2
1

163k

H.V.A.

……………………
154e
154

Dcli

Mij

C. v. A……………
151
1521

Amsterdam Rubber

…………
139
135

Internatio

………………..
186
185-

1

462

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8
Juni
1949

STATISTIEKEN,

OVERZIChT
VAN
DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN
‘).
STAAT I.

Ontvangsten op nlot.kohlorbelastlngen. Kalenderjaar
1949.

x f1 mln

Totaal

Benaming der middelen
Raming

.
194
April
1949

Loonbelasting
60,8
54,7
30,8 60,9
207,2
500,0
Dividendbelasting
. . .
2,3
4,9
2,6
3,2
13,0
40,0
Commissarissen bel
0,6 0,6
0,2
0,7
2,2
4 0
Vereveningsheffing

.
22,5
21,6
11,0
22,1
77,2
200,0
Rechten op de invoer.
26,0
23,7
27,9
23,8 101,3
235,0
Statistiekreclit
0,4 0,5
0,8
0,7
.

2,5
7,0
Bijzondere wijnbelasting
0,0
0,0
0,0 0,0 0,0
0,2
Accijns op zout
0,3
0,2
0,3
0,7 1,6
7,0
Accijns op gedistilleerd
7,9
7,2
9,1
8,8
33,0
70,0
Accijns op bier
1,8
o;s
1,0
0,7
4,0
21,0
Accijns op suiker
8,9
7,3
.

7,1
7,4
30,7 65,0
Accijns op tabak

. . .
16,1
13,5
..

18,1
16,8
64,6
._.170,0
Belast. op gouden en
zilveren werken
0,1 0,1

.
0,1
0,1
0,3 0,9
Omzetbelasting
82,9 83,6


50,1
70,1
286,6 780,0
Rechten van zegel *).
1,0
1,9
1,6 1,4
5,9
20,0
Rechten van registratie
2,9 2,4

2,6 3,5
11,4
80,0
Rechten van successie,
enz
47
4,9 6,0
.

5,8
21,4
65,0
Motorrijtuigenbelasting
2,6 2,3 2,8
8,1
15,7
35,0
Totalen

242,0

229,9

172,1

234,5

878,5

2.250,1

S)
hieronder begrepen
zegelrecht nota’s van makelaars

en

corn-
missionairs In effecten

0,3

0,2

0,4

0,3

1,2

STAAT Ila

Ontvangsten op kohlerbelastlngon.

x f 1 mln

Totaal
1Jan.

Benaming der ilddelen
Jan Febr.
1
t
9

.9
1949
1949
April
1949

Inkomstenbelasting
. . .
93,0
94,4
110,8
.

94,3
392,4
Vermogensbelasting

.
6,5
6,3
5
1
6
6,3
24,8

eflnoo
t
sc
h
a
p
s
b
e
lasting

32,2
20,1
22,0
22,8
97,1
Grondbelasting
5,7 3,9
3,1
2,8
15,6
Personele belasting

. . .
.,

5,9
6,1

.
7,0
6,0
25,0
Ondernemingsbelastiflg
27,0 29,4
.

38,5
31,6
126,6

Totaal

170,3

160,3

187,1

163,9

681,5
Waarvan betaald met
zekerbeidstelliflgen

,

30,4

31,2

37,4

21,4

120,4

STAAT lIb.

Aanslagrogollng
der koblorbelastlngon en
buItengewone heffIngen.

X
f
1
mln

Nog te ont-
Opgelegde

aanslagen
Opgelegde
Totaal out-
Nog te ont-
vangen op
boekingstijdvak
aanslagen
vangen Jan.
vangen
01)

enaming der
alle

tfrn
1948/1949
Raming
boekings-
t/m April
1949
alle

opge-
Middelen
uIt.

1948
Raming
jaar 1949
’49/’50
tijclv.
legde aan-
totaal

Jan.
waarvan
.
opgelegde
jaar 1948
Jan. t/nl
op alle opge-
slagen per
aanslagen
’48 t/m uIt.
Jan. t/un Apr.
April

1949
1
)
legde aan-
uIt.

April
April ’49
1949
slagen
1940
2
)

1
2
3
4 5
6 7
8

Inkomstenbelasting

. . .
951,6
680:0
602,1
364
1
7
700,0,
0,1
392,4
923,9
Vermogensbelasting

. , .
54,8 50,0 55,6
,

28,9 55,0
0,0
24,8
59,0
Vennootschapsbelasting
104,3 110,0 379,8

16,8
175,0
96,4
97,1
97,5
(}u’ondbelasting
14,7
26,0
26,9
1,3
30,0
7,5
15,6
27,7
Personele belasting
29,1
23,0
20,3
9,2
.

24,0

25,0
31,6
Onclernemingsbelasting
.
280,7
68,0
107,2

47,3 55,0
2,1
126,6
273,4

Totalen

………
..1.435,2

937,0

1.192,0

434,6

1.039,0

106,0

681,5

1.413,0

Vermogensaanwasbelas-
ring

+

vermogenshcf-
fingineens

906

700

9′)

283

632

‘)

Bij de buitengewone middelen komt geen boekingstijdvak voor.
‘)

In

principe

geldt

bij

bovenstaande staat: kolom
8
=
1
+
4
+
6

7.

Daar de kolommen 1 en 8 ook gemeentelijke en provin-
ciale opcentefl, resp. vermenigvuldigingsfactor omvatten en de kolommen 4 en 6 alleen hoofdsommen, bestaat geen volkomen aaneen-
sluiting.
STAAT III

Ontvangsten op buitengewone mIddelen. Kalenderjaar_1949.

x

t 1 mln

Totaal

April
Raming Benaming der middelen
t/lt.
Jaar
1949
April
1949

Verinogensaanwasbelas-


ting

39,4

43,1

46,1

35,1

163,7

400,0
Vermogensbeffing ineens

29,8

.

29,6

36,0

26,2

119,4

.

300,0
J3alaald als volgt:
uit zekerheidstellingen
.

6,1

0,1

92

5,1

29,6
uit geblokkeerd tegoed
en

Grootboek

1946 ……

21,9

22,9

32,2.

24,1

101,1
d.m.v. staatsobligaties
.

18,0

19,7

17,9

.-

17,8

73,4
met vrij geld

……….
.23,2

.

20,8

20,8

14,2

1

79,0
.

‘)

Deze

statistiek

Sluit aan hij die, opgenomen in ,,E.-S.1.” van 2 Maart 1949, blz. 182. Tengevolge van afrondingen behoeven de
totalen niet met de som der posten overeen te stemmen.

8 .Jûni- 1949 –


ECONOMISCWSTATITISCHE BERICHTEN. –

STAAT IV.

_.-

1

STANI)VAN ‘sRIKS
KAS.
..


Kalenderjaar 1949.

.- .•

_______________
iZekerheldsteuingen.

.

X f1 mln
Vorderingen

23Mei 19494 14Mei1949

Ec’
n
00
,s
0;
cc
O0
.


e-n
38

o
0

i

Dec
1
1945

600
576

1.176
15
1946
953
1.553
729
112
2.282
127
1947
316
1.869
525
403
2.394
530
1948
1

99
1.968
320
1.076
2.288
1.606

jai.

19491
2
1.970
305
37
2.275 1.643
Febr.

19491

1.970
295
40
2.265
1.683
Mrt

19491

2
1.068
283
46
2.251
4.729
April

19491

5
1.963
270
27
2.233 1.756

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

0
0

0
000


Data

eE,

.0

00
bz

0′-.o•_

00

0

.0

1O

0

o)-
o0’do

0b5O

.

31 Maart 1947

477.080

35.363

33.256

85.402

255.201
11 Mei

1949

470.982

86.306

14.451

68.568

871.551
18 Mej

1949

470.983

75.761

14.472

69.605.

914.401
25 Mei

1949

470.983

70.974

14.457

69.677

937.242

0

Rekening-courant
0
a

0

saldi

0

Data

0
0

,0

ebO.0cd
0


0
Cd

31 Maart 1947

81.527

453.816

503.218

101.304
11. Mei

1949

30.749

804.837

681.277

56.703
18 Mei

1949

32.688

811.073

700.961

58.142
25 Mei

1949

30.514

818.493

718.715

57.948

Muntbiljettencirculatle per 3,1 Maart 1947 f646.830.979,-.
Muntbiljettencirculatie per25 Mei 1949 f888.514.713,75.
IN. EN UITVOER VAN INDONESIË
1).

Invoer

Uitvoer

Saldo

T”dvak

Gewicht

Waarde

Gewicht

Waarde

Waarde
in

in

,in

in

in
duizenden millioenen duizenden millioenen millioenen
tonnen

guldens

tonnen

guldens

guldens

Totaal 1938

2.002

478

10.944

658

+180
Totaal 1947

909

754

1.112

332

.’-422
Totaal 1948

2.134

1.161

.

5.219

1.044

-117

1949

Jan’

141

56

492

107

±

51
Febr.

.204

.

118

474

104

– 14
Mrt

, 140

106

498

103

3

‘) Bron: ,Centraal Kantoor van de Statistiek.,

DE KOLENPOSITIJ6
VAN
BELGIË’).
(in duizenden tonnen)

Maand

Productie

Afzet

het einde van

,

.

dé maand

Voorraad aan

Januari

1948. .

2.244

2.231

460
Februari

1948..

1.738

1.753

-. –

457
Maart

1948..

2.299

2.256 -.

“500
April

1948..

2.318

2.239

1579
Mei

1948..

2.071

1.977

673
Juni

1948..

2.293

2.001

.

964
Juli

1948..

1.987

1.892

1.059
Augustus

1948…

*

2.180

2.113

1.127
September 1948..

-2.339

2.370

1.096
October

1948..

2.431

2.683

844
November

1948..

2.338

2.439

942
December

1948..

,,_2.441

•.

2.547′

,

837

Totaal

1949. –

26.679

26.302

837
Gem.

1948..,

2.223

2.192 –
Gem.

1947..

2.033

2.021
Gem.

1946..

1.898

1.897.

Gem.

1938..

2.465

2.336

Januari

1949..

2.436

2.409

864

Nationaal Instituut voor:

463

Saldo.

an’s RijksS&iatkist

hij De Nederl.

Bank N.V.

t
.
&2.699.306;tO

t

53.140.347,72
Saldo van ‘s Rijks Schatkist

bij

de

BanZ voor Nader-,.


landsche

Gemeenten

……..,

1.753.91 6,38

•,,

,17.880,11
Kasvorderingen

wegens

cre-

*
dietverstrekking

aan

het

buitenland
.


Daggeldlening

tegen

onder.-

Saldo der postrekeningen van


Rijkscomptabelen

………,

341.702.50068.

,.

334.739.891,39
Voorschotten op ultimo April

.
1949

aan

de

gemeenten-
wegens

aan

haar

uit te

,
keren belastingen

……..
Vorderingen in rekening-cou-

pand

……………………- –

.

rant

op

Indonesi8

1356.560.534,96

,,1348.599.403,34

Het Algemeen Burgerlijk Peji-

Het staatsbedrijf der P.,

T.

Suriname

………… …….32.425.884,68

,,

32.921.374,89
Ned. Antillen

…………
…..2.591.713,30

,,

2.592.340,00

enT.

………………

sioenfonds

………………….-

Andere staatsbedrijven en in-


……..-

stellingen

…………

…324.687.656,54

326.044.023,78

Verplichtingen

Voorschot,

door De Nederl.
Bank N.V., verstrekt


Voorschot,

door

De

Neder-
lanclsche

Bank

N.V.

in
rekening-courant

verstrekt

-.
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten

Schatkistbiljetten

in

omloop

fl753.457.800,-

t 1738.157.800,-
Schatkistpromessen

bij

De
Nederlandsche Bank N.V.
ingevolge Overeenkomst
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.
BankN.V. is geplaatst nihil)
/ 5.482,5

mln wo. garantie
Bretton Woods /804

mln

,,4678.500.000,-

,,4671.200.000,-
Daggeldleningen

Schuld

op

ultimo

April
1949

aan

de

gemeenten

*

van 26 Februari 1947

…. …1800.000.000,-

,,1800.000.000,-

wegens

aan

haar

uit

te

Muntbiljetten in omloop …. …136.175.805,50

136.666.917,-

Schuld in rek-courant aan:
Indonesi6

……………

keren belastingen

……..
…63.414.514,18

.

63.414.514,18

Ned. Antillen


Het Algemeen Burgerlijk Pen-

…….-


Suriname

………………

Het staatsbedrijf der P.,

T.
sioenfonds

……………..34.340.440,30

,,

32.638.469,84

en T
.

………………….

…467.274.236,92

410.429.455,13
Andere staatsbedrijven


Schuld

aan diverse instellin-
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist ……………. …2157.729.238,57

11
2157.996.314,63

DE NEDERLANDSCHE BANK.

(Voornaamste Oosten in duizenden e’ii1dene

0

0

0
oI
Cd
0I
.
0
.0
0

•*0

-o00I’

‘-
Cd
.0
‘0

•40
0WA

bO0.iij
O

o•

euI

0
0
0

p4

30 Dec.

1
46

‘700.876

4.434.786

100.186

153.109

2.744.151
19 April ’49

444.847

133.571

193.325

163.683

2.977.030
25 April ’49

445.054

135.891

.166.843

143.602

2.956’856
2 Mei

’49

445.221

134.675

172.312

163.947

3.032.716
9 Mei

1
49

445.428

136.020

172.557

144.598

2.984.992
16 Mei

’49

445.640

136.574

167.033

145.102.

2.958.671
23 Mei

’49

445.856

136.264

163.855

141.758

2.950.911
30 Mei

’49

445.993

155.026

182.266

151.826

3.005.411

Saldi in rekening courant

00
/0
00

o–

0

,QQ

0,

O”
cd
.0

.0
wow
Q.
0

WQ

30 Dec.

’46
19April ’49

153.024

301.302

3.567

55.971

358.227

418.642
25April ’49

128.321

286.964

3.228

55.868

334.985

444.616
2 Mej

1
49

76.836

293.362

3.335

50.279

349.499

466.749
9 Mei

1
49

92.687

293.362

3.875

45.240

366.184

462.630
16 Mei

1
49

65.733

293.362

3.758

38.548

387.782

494:454
23 Mei

’49

62.693

293.362

3.723

49.230

358.890

531.676
30 Mei

’49

52.818

293.362

2.973

34.635

365.120

543.186

II

Belastingconsultatie- en
Accountantskantoor

A. L. F.

Leverington
Koninklijke
Behandeling van alle
Nede rian dsche
Belastingzaken

Boekdrukkerij
Medewerkers: E. J.

de

Boer,
Oud-Insp.
d.
Bel.;
D.

Sweepe,
Oud-Ontv.

des

Bel.;

N.

A.

H. A. M. Roelants
Schol, Cand. Not.; Mr. Dr. B.
J.

T.
Steinmetz.
Bel. cons.
Schiedom
Adviseur

voor ‘
Accountancy:
W. A. Brenning,

Lid

Nederi.
Broederschap v. .Account.

le Reiinersstraat 95, Tel.
85
5
508
Amsterdam-W.

0
C
VF
iE
~’41
SPIr

C,

G

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging
van
alle

assurantiën.

R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS

AMSTERDAM
.
ROTTERDAM
.
8-ORAvENHAGI
DELFT SCHIEDAM

VLAARDINGEN

*
Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes

en aanbiedingen van binnen- en buitenland.

Plaats voor
export
een aanbieding in de rubriek

TRADE OPENINGS.

Abonnementsprljs f 15.— per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS

SCHIEDAM

DEZE WEEK:

Dr
J.
Rubinfeld:

,,HET ROER OM!”

in
de Wereldeconomie

Nederlandsch Indische Handelsbank, N.Y.

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhage

Alle
Bank- en Effectenzaken

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT

BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 540

Personeels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing

atschrijving van
toekomstige lasten

blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd
advies aan. ons
BUREAU VOOR
COLLECTIEVE CONTRACTEN

Annonces voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 13 Juni a.s. in het bezit te

zijn van de administratie, Lange Hoven 141, Schiedam

Losse nummers
75
cents, resp. 12. B francs

Auteur