A
UTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
Berichten
–
:ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËNEN VERKEER
: UITGAVE, VAN HET ‘NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
33E
JAARGANG
WOENSDAG 16 IUNI 1948
No. 1623
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; N. J. Polak;
J.
Tinbergen;
F.de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretarie).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
J. E. Menens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
F. Versichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
INHOUD:
Blz.
De
artikelen van deze
week
……….
463
Sommaire,
summaries
.
……………..
463
Mogelijkheden en perspectieven van de Marshallhulp
door Prof. Dr P. P. van Berhum …………….
464
De Iitternationale Tarwe-Overeenkomst van 6 Maart
1948
door. J.
Schilthuis
……………………
466
Centralisatie of decentralisatie in het luchtverkeer
door
J.
Kreiken ………………..
.
.
…………
467
Het distributievraagstuk in-de Internationale Kamer
–
van Koophandel (1)
door C. A. A. van LiLttervelt
470,
Sluitend overheidbudgét
–
sluitnd’ betâlinsbalans
ôf :werkiooshèid
doôr. D. B. J. Schôuten ……
.
.
471
Internationale
notitie’.Y:-.
De buitenlandse handel van ‘Italië en de horstelbetalingen
414 Economische
aspecten
van
Eire
.
………………….
474
ExportmoeflhJkhoden In
Zweden
…………………..
476
Geld- en kapitaalmarkt
………………………
475
De Belgischegeld- en kapitaalmarkt in Mei 1948
door
V.
van
Rompuy
………………………….
475
tatistieken
:
flankstatcn
………………………………….
476
Stand
van
‘s Rijks
Kas
………………………….
477
–
Overzicht van de opbrongt der
Ri.Jksmlddelen
….. …..
478
Ooudproductie
.
………….. . ….
……………….
479
Enige Indexcljlers van de industriële productie. In Nederland
49
–
Enige Indexeljrers’van do industriële productie in België
–
479
•
Indexeijfers van grootliaudolsprljzon in Nederland
–
…….
479
DEZER DAGEN
plukten de Verenigde.N,ties een, wat gehavend, blaadje
van de olijftak. De door hen aangewezen bemiddélaar,
Graaf Bernadotte, heeft in Palestina een wapenstilstand
kunnen doen ingaan; naar het zich laat aanzien een. echte.
;,De lucht .was vol van balsemieke geuren”. Zö ongeveer
staat het ook in het begin van de Reinaert, het gehele
ingewikkelde verhaal moet dan echter nog komen.
Geen weg met rozen is de verbindingslijn tussen wapen-
stilstand en slotaccoord. Ook in Nederland is men daar-
van door ervaring op de hoogte. De onderhandelingen
met de Republiek Indonesië schijnen wel door een brand-
netelveldte lopen. Om beurten trekken partijen verschrikt
de hand weg. Zelfs de Nederlandse
–
woordvoerder in de
vergadering van de Veiligheidsraad werd van de weer-
omstuit stekelig. Toch is de Nederlandse Regering door het besluit van de ,,Economic Commission for Asia” de
aanvrage tt toelating door de Republiek voor een jaar op
te schorten althans van één neteligheid verlost. Voorts
bleef het in deze hoek bij een tastende pas op de plaats.
,,De paden op, de lanen in”, zo besloten zeer veel Belgi-
sche en Nederlandse ministers in overleg met hun advi-
seurs. Op 1 Januari 1950 zal de Benelux een reële econo-
mische Unie moeten hebben bereikt; enige der nog te ex-
ploreren lanen zijn aangegeven, een nadere opgave van
eventueel, daar te verwachten woekerplanten en de daar-voor gedachte bestrijdingsmethode is nog niet gegeven.
,,Vooruit met flinke pas”. De Verenigde Staten en Groot-
Brittannië evenalsde Regeringeii van België, Luxemburg
en Nederland hebben zich gnel accoord verklaard met- de
C
.
te. Londen gedane anbevelirigen voor Wèst-Duitsland. Er
blijft kans op een achterblijver zo al ntet een uitvaller. De Franse minister- van Buitenlandse Zaken, die- zijn
mede-kabinetsleden juist mee kon- krijgen; heeft in de
Kamer duidelijkde pas gemarkeerd. Zelfs als aarvaardin
volgt, is de gedachte van het gezamenlijk één lijn trekken
voldoende doorbroken.
,,Wie rusten wil in het gro’ene woud” kan ditmaal toch
zijn hoofdkussen vinden, al is
.
het er één van versteende
varens. De Europese commissie
–
oor deiteenkolentoewij-zingeh heeft de toegewezen hoeveelheden voor het derdé
kwartaal kunnén’ verhogen, dank zij de stijgende steen
kolenproductië in .Europa; de van de Vernigde Staten
verhoopte hoeveelheden konden, wederom worden ver-
minderd. Voor de liefhebbers van beren en leeuwen op de
weg zijn er echter de woordei van de Engelse
–
minister voor deteenkoolvoorziening: sinds 1 Mei zijn de gestelde doelen
niRt meer bereikt, dé éxportquote is in gevaar.
–
Daartegèn-
over staat, dat. een geducht vechter onverwacht heeft –
besloten de weg niet te blokkeren:. John Lewis heeft de
door hem geleide mijnwerkers de dagelijkse tocht naar de
mijnen doen voortzettëiï, hoewel het te vernieu*en
arbeidscontract nog niet definitief vastligt. Het ware
echter verkeerd hem als het gekrookte riet voor te stellen,
zomin als de Amerikaanse zeelieden, aan wie de Regering
het staken heeft verboden. – –
,,O, ‘t ruisen van het ranke riet”. Zo stil, dat de wereld
dat kan horen, is het nog niet. Zeker niet in de Verenigde
Staten, waar het I’Iooggerechtsfiof heeft beslist, dat de
vrijheid van ht woord het recht’ tot het gebruik van
luidsprekers bij de verkiezingen inhoudt. Maar toch ook
niet in China, waar de Regering het luide aankondigen
der berichten door krantenverkopers heeft verbodefi orh
de- zenii n der b reis ‘te sparen. De drukkende stilte
in een versteend woud loopt alleen goed af in sprookjes.
7
1je
tfttit
ESTABLISHED 1878
An Independent Journal of Finance
and. Trade
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
Contains most complete range of
British economic and financial statist-
ics published in any weekly journal
World wide circulation
*
Annual subscription rate: (post free-
to inciude all supplements) £ 3: 2
6
(fi 33,40)
.4 Special Suppiement on Economie Con- ditions in The Eet.herlaud8 was published
on January 31. .4 limited number
of
this
Suppiement remain for sale.
LONDON; 51 GA2tNON STIIEET,. E.C. 4
Vermogensheffin gen
Objectieve
en deskundige
voorlichting aan bedrijven en
particulieren die een deel van
hun vermogen moeten Vrij.
maken Voor betaling der ko.
iende heffingen, verstrekt de
Naaml. Venn.
Hou
andsche
Belegging- en
BeheerMij.
Anno 1930
Keizersgracht
706
–
Anuterdam
C
Commissarissent
Prof, Ir. 1. P. de Vooys;’
Dr,. 1. H. Giapen:
Mr. J. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Pb. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh
Behandeling van alle
bankzaken
*
*
Bezorging vn alle
assiirantiën.
ILI
ROTTERDÂIttSCHE
BANK
225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
ASSUPANTIËN
op
ELK:
GEBIED
/
R.’ MEES & ZOONEN.
BANKIERS EN ASSURANTIE.MAKELAARS
AMSTERDAM
. ROTTERDAM . ‘
S.GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
‘alt
AA
out
hoot
voe
Vootdat de
e 7AvereD
t
de
uito
va0
OO
het fjegtng dien
even1 etzige
lostbate lading 00erWeg moet
s,
–
worden
0V
erW0nfl
tDoeiNkhei
d
Wend U daarom rot de A.B. Gaarne staat
•
ij U met raad en daad terzijde.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
Groothandel
Weekblad voor de
internationale handel
Heeft U al eens
een proefnummer.
aangevraagd?
H. A. M. Roelants
Schiedam
N.V. KONINKLIJKE
NEDERLANDSCHE
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERJ
-Pakiek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
cbloorbleekloog
natronlaogi raws* soa.
T
16 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
463
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Prof. Dr P. P.
van Berkum,
Mogelijkheden en perspectieQen
an de Marshallhulp.
1-let Marshallplan heeft de verdienste de 16 Europese
landen voor een angstwekkende dollarliquiditeitscrisis
te hebben behoed. De vraag is echter, of hiermede méér
zal worden bereikt dan een tijdelijke ontspanning van een
fundamenteel zeer ongezonde situatie. Onmisbare voor-
waarde voor het welslagen van het E.R.P. is het wegnemen
van de disharmonieën, welke de huidige’wereldhuïshouding
vertoont, en opvoering van productie en van de handels-
omzetten op regionaal en multilateraal plan. Nu zelfs ten
aanzien van het Marshallplan als zodanig zowel politiek
als economisch nog vele vraagpunten bestaan, kan men
slechts hopen op voortzetting van de ontwikkeling, die
thans op gang is.
J. Schilthuis,
De Internationale Ta,we-Oereenkomst oan
6 Maart 1948.
De Internationajé Tarwe-Overeenkomst tracht haar
doel: meerdere stabilisatie van de tarweprijs via maximum-
en minimumprijzen, te bevorderen door middel van weder-
zijdse garanties, welke de uitvoer- en invoerlanden op
zich hebben genomen. De door Nederland gegarandeerde
aankoophoeveelheid bedraagt voor . elk der 5 accoord-
jaren 835.000 ton (wo. 85.000 ton voor overzeese gebieds-
delen). De Nederlandse invoerbehoefte is in de M.v.T.
van het betreffende wetsontwerp tamelijk hoog, geschat.
Komt echted de gegarandeerde 750.000 ton-onze totale
invoerbehoefte nabij, dan zou het op de duur wel eens
spijtig kunnen zijn, niet van inmiddels beschikbaar gekomen
aafibod van niet aan de overeenkomst deelnemende
ui tvoerlanden Le kunnen profiteren.
J. Kreikcn,
Centralisatie of decentralisatie in het lucht-
Qerkeer.
Een belangrijk centrum an internationale bedrijvigheid
kan zijn functie niet naar behoren uitoefenen zonder een
nahijeluclithaven voor het directe verkeer met die centra,
waarmede het i-egelmatige relaties onderhoudt. Dit directe
continentale verkeer is van grotere omvang dan het inter-
continentale op lange afstand en het is er grotendeels
onafhankelijk van. In hoeverre de nabije luchthaven
aansluiting behoeft op een centraal knooppunt van het
verre luchtverkeer, is een vraag, die de behoefte aan
rechtstreekse continen tale lu’chtverbindingen niet raakt.
In dit licht gezien zal de Luchthaven Rotterdam zonder
enige twijfel in het toekomstige commerciële luchtverkeer
op haar plaats zijn.
A. A.
van Luttervelt,
Het distributie’iaagstuk in de
Internationale Kamer van Koophandel
(1).
Van hetgeen de I.K.K. sinds Mei 1931 op het gebied
van distributievraagstukken heeft gedaan, geeft schrijver
een historisch overzicht, teneinde achtergrond te geven
aan het voornemen van de Nederlandse Organisatie voor
de I.K.K. tezamen met het Nederlands Instituut voor
Efficiency om over te gaan tot de wederinstelling van een
landelijke studïecommissie voor distributievraagstukken.
Dit initiatief vormt een symptoom van de op ruimer
terrein te onderkennen hernieuwde aandacht voor
distribitieproblemen. –
B. J.
Schouten,
Sluite,d oQerheidsbudget – sluitende
betalingsbalans of werkloosheid.
Ïn verband met het
structurele
karakter van het invoer-
overschot, dat de Nederlandse betalingsbalans momenteel kenmerkt, zal een sluitend overheidsbudget via een daling van de effectieve vraag een gedwongen voorraadvorming
tot gevolg hebben. Op de duur zal een gedwongen voor-
raadvorming onherroepelijk leiden tot een beperking van
de productie en daarmede tot werkloosheid.
SOMMAIRE.
Prof. P. P. van Berkum,
Les perspecties du P.R.E.
Le P.R.E. a préservé les XVI d’un épuisement de leur
réserves en dollars. Toutefois il est fort probable que le
P.R.E. n’apportera qu’une aide temporaire dans une
situation viciée â la base. Dans les circonstances actuelles
il faut espérer que le redressement continue sans trop
d’entraves.
J. Shilthuis,
L’accord interiational du bid de6 Mars 1948.
Les Pays-Bas ont souscrit l’engagement d’acheter
annuellement 750.000 tonnes de blé pendant les 5 années
de l’accord. Cette quantité paralt assez élevéear rapport
aux i’mporttions totalés prévues, et pourrait bien faire
manquer â la Hollande des achats plus avantageux en
dehors de l’accord précité.
J. Kreiken,
Centralisation ou décentralisation die trafic
aérien.
Le trafic aérien inter-continental a plus d’intérêt k
l’existence de quelques aérodromes ‘centralisés, tandis
que les. lignes aériennes continentales ont besoin’ d’un
‘réseau de poîts aériens décentralisés. C’est pourquoi
Rotterdam, centre important de communications continen-
tales, ne’saurait se paser d’un aérodrome.
A. A.
van Luttervelt,
Problèmes de distribution dans let Chambre Internationale de Commerce (1).
L’auteur donne un aperçu historique des différentes
activités de la C.I.C. dans, le secteur de la distribution.
B. J.
Schouten,
Le Budget, la Balance des Paynients
et le Chômage.
–
–
Act’uellement les Pays-Bas font face ii plusieurs problèmes
structur’aux qui se manifestent dans un déséquilibre
grave dans la balance des payements. Dans les circon-
stances actuelles l’équilibre budgétaire mènerait inévita-
blement au chômage. –
SUMMARIES.
Professor _P. P. van Berkum,
E.R.P. pe7spectiQes.
The E.R.P. has prevented the exhaustion of Marshall Europe’s dollar resources. I’lowever, it is to be doubted
wl’iether E.R.P. will bring more than a temporary relaxa-
tion in a situation. which is fundamentally vrong. In the
circumstances prevailing the only justified hope is that
present developments will continue without much dis-
turbance.
J. Schilthuis,
The International Wheat Agreement of March
6th, 1948.
The Netherlands has undertaken the obligation to
buy a yearly amount ‘of 750.000 tons of wheat durïng
,the five agreement years. This amount seems to be
rather large in relation to expected total import needs,
so that the Netherlands will perhaps meet the disadvan-
tage to be unable to buy otitside the agreement. –
J. Kreiken, Centralization or decentralization ‘in air-traffic.
Intercontinental air-traffic is benefited by the existence of a few centralized airports. Continental air-traffic needs
decentralized airports. Therefore Rotterdam, being an important centre of continental communicétions, can’t
do without anaerodrome.
A. A.
van Luttervelt,
Distribution problenis in the Inter-
national
Chamber of Commerce (1).
The writer gives a historical survey of’ the various
activities of the I.C.C. in the field of distributive activity.
B.
J.
Schouten,
Government budge, balance of payments
and leQel of employment.
At present the Netherlands are facing many structural
problems, manifesting themselves in a serious balance of
payments disequilibrium. In the circumstances prevailing
budget equilibrium would inevitably lead tounemployment.
r
‘ T
464
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1948
I9ÇELIJKFiEDEN E1 PERSPECTIEVEN VAN
DE MARSHALLHULP.
..;)n’lanks het feit, dat over het ,,plan Marshall” véôr
na de aanvaarding door het Amerikaanse Congres op
3 April ji. reeds een imposante stroom van beschouwingen
is losgekornen, blijft het moeilijk een balans van de te
verwachten resultaten op te maken.
,Qm een goed beeld te ontwerpen zou men met name
-het. effect van de met de economische factoren zo nauw
samenhangende politieke data moeten kunnen overzien.
Zo ligt eenS zeer reëel politiek risico besloten in de vraag,
of Amerika’ het voor de eerstvolgende vier jaren geprojec-
teerde Europese herstelplan zijn volledig beloop zal geven,
of dat, om enigerlei Amerikaans binnenlandse of interna-
tionaal politieke reden, de gedurende de periode voor het
herstel nodig geachte bijstaiid ontijdig zal worden af-
– gebroken dan wel aanm’erkelijk zal worden verminderd.
1
Vat dit laatste betreft, bestaat er alle aanleiding te vrezen,
,dat de hulpverlening voor het eerste jaar door het verzet
van de begrotingscommissie van het Congres, welker
* yoorstel ,inmiddels door het 1-luis van Afgevaardigden
is aangenomen, lager wordt dan de tot nu toe goedgekeurde
5,3 milliard dollar.
• In het systeem van de desbetreffende ,,Economic
.
11
Cèoperation Act” wordt er voorts van uitgegaan, dat hèt
tCQgres elk jaar opnieuw de hulp zal bepalen. Dit bewijst,
dat wij goed zullen doen de Amerikaanse hulp niet als
reeds verleend te beschouwen.
Ook de economische aspecten, veelomvattend als ze
zijn en gecompliceerd door de nog slechts op papier staande
mogelijkheden ener onderlinge èconomische en monetaire
samenwerking der West-Europese landen, kunnen moeilijk
worden, overzien. In dit stadium zullen dus noodzakelijk
tal van vragen open moeten blijven, waaromtrent het nog
,,te vroeg is zich aan definitieve uitspfaken te wagen. Wij
denken hierbij onder andere aan het nog onvoltooid zijn
van de orgariisatie (,,Economic Cooperation Administra-
tion”), welke, 4e
r
ichtlijnen voor de hulpve’rlening aan de
deelhebbende landen zal opstelln en ten uitvoer zal leggen.
Dit orgâan heeft vergaande bevoegdheden met betrekking
tot het manipuleren van credieten en gratis-leveringen en
-tot de contrôle op nakoming van de door de Europese
,
11
landen bij bilateraal verdrag op zich te nemen verplich-
.lingen. Naarmate de tijd verstrijkt zal het eerst mogelijk
• zijn in dit onderdeel en in vele thans nog in het vage der
verwachtingen blijvende punten een juister inzicht te ver-
krijgen.
De onmiddellijke waarde van het Amerikaanse initiatief
•
voor 16 West-Europese staten ligt ongetwijfeld hierin,
dat, zij voorlopig aan een waarlijk angstwekkende liquidi-
teitscrisis met de dollar-area zijn ontkomen. 1-let buiten
elk precedent staande milliardentekort op de betalings-
balanen mehet dollaigebied heeft de credieten, welke in
de eerste. tijd na de oorlog verkregen waren, in snel tempo
opgebruikt. I-Ietzelfde geldt voor de gedurende de oorlog
nagenoeg intact gebleven goudvoorraad en het relatief
grote bezit aan Amerikaanse fondsen. Men nam destijds in
Nederland aan, dat wij met deze reserves, waarvan wij
redelijk ruim voorzien warP, een belangrijk deel van de
moeilijkheden der overgangsperiode zouden kunnen over-
bruggen. Die hoop is ijdel gebleken omdat de mogelijk-
heden om bedoelde moeilijkheden te boven te komen zeer
w’aren overschat. .
Wanneer op grond van in de pers verschenen berichten
mag worden aangenomen, datde voor het eerste jaar van
de vierjarige periôde uitgetrokken Marshallhulp voor
1
Nederland in de buurt van S 600 millioen zal liggen, dan
zal daarmede bij de tegenwoordige dollarkoers en in de
veronderstelling van een niet’ verder stijgende prijs van de
invoergoederen het tekort in de lopende rekening met de
– dollargebieden naar rato van het uitgavenpeil ”an 1947,
zij het aan de krappe kant, gedekt zijn
1).
De betekenis
11ier’n ‘n van een overeenkomstige financiële bijstand
voor de rest van de vierjarige periode kan eerst volledig
worden beseft, als men zich realiseert, dat bij onvoldoende
en niet tijdige hulp de bij de Regering gereedliggende
plannen tot rigoreuze beperking van met dollars te betalen
importen ten uitvoer zouden zijn gelegd. 1-Jet lijdt geen
twijfel, dat zodanig noodregiem voor hetherstel van het
productie-apparaat, het verbruiksniveau en de werk-
gelegenheid de meest ernstige gevolgen zou hebben gehad.
Bij alle voldoening over het intijds afwenden van dit
dreigende gevaar en het beëindigen van een
ver
l
amn
:
len
d
e
onekerheid, waardoor -de invoerafhankelijke landen als
het-ware gedwongen werden van dag tôt dag hun ‘positie
te bepalen, kan men zich afvragen, ‘of hiermede meer
bereikt zal worden dan een tijdelijke ontspanning van een
fundamenteel zeer ongezcinde situatie. Deze vraag vormt
de kern van het gehele probleem.
De mogelijkheid, dat hierop een bevestigend antwoord
kan worden gegéven, hangt ervan af, of het vertrouwen
van de deelnemende landen op een aanzienlijke en be-
slissende vooruitgang in de komende vier jaren niet zal
worden beschaamd. 1-let criterium, hetwelk te dien aan-
zien zal gelden, kan geen ander zijn dan hetgeleidelijk in
omvang en dwingend karakter reduceren van de huidige
toevoer uit het dollargebied en het bereiken van een
stadium, waarin de Europese landen weer voldoende
economische kracht bezitten om met normale middelen
en zonder buitengewone hulp van buiten hun betalings-
balans in evenwicht te brengen.
–
• Wanneer men de mening toegedaan is, dat, gezien de
ernstige aard van de na de oorlog aan het daglicht getreden
verstoringen in de economische en politieke wereldstuc-
,tuur, een herstel van evenwichtige verhoudingen een veel
langere tijd dan de geraamde vier jaren in beslag zal nemen,
dan zal dit stellig weinig tegensprtak ontmoeten. De hoofd-
zaak is echter, of in die betrekkelijk korte spanne tijds de
normale economische krachten in beweging kunnen worden
gebracht, die het op langere termijn te bewerken herstel
een goed eind op weg helpen. 1-lieruit volgt, dat de be:
strijding van de uiterlijke verschijnselen, waarbij de bres
in de betalingsbalansen der West-Europese landen door
dollarhulp wordt gedicht, op zichzelf onvoldoende is als
de hoop op het wegnemen van de oorzaken, die de oneven-
wichtigheid hebben bewerkt, niet tevens in vervulling
gaat.
1-let is goed zich te realiseren, dat in de eei’ste periode
van het herstel, door’het ontbreken van een nauwgezette en zorgvuldige ontleding van aard en omvang der opge-
treden verstoringen, een optimisme heerste, waarvan men
geleidelijk is teruggekomen. Schreef Kynes niet in zijn
laatst nog posthuum verschenen publicatie, dat de vrees
vooi’ een gevaarlijke dollarschaarste in de komende vijf of
tien jaren niet zeer groot behoefde te zijn?
2
)1-let gedegen
Parijse rapport ‘ van de zestien Marshall-landen, maar
bovenal de feiten hebben deze mening volkomen weer-
legd. Uit alles blijkt, dat de Europese structuur in econo-
misch en politiek opzicht en het verband van deze struc-
tuur met de rest van de wereld veel erger is ontwricht dan
na de eerste wereldoorlog. De abnormale dollarbehoefte,
welke thans zoveel pennen ‘in. beweging brengt, spruit
veel minder vodrt uit een buitengewone toeneming van de
behoefte aan import als wel uit de onderbreking van de
aanvoer uit de niet-Amerikaanse productiegebieden en pit
het wegvallen van rendabele leveringsmogelijkheden
daarheen. De vernietiging en verminking van Duitsland’s
productieve kracht’, hoe voornaam ook in dit verband,
‘) T-let recente iâarverslag van De Neclerlandsehe Bank vermeldde
over
1947
een tekort van r
1.633
millioen in dc lopende betalingen
met de dollararea. Wanneer echter de bijdrage van
$ 600
millioen
inclusief de overzeese gehiedsdelen geldt, zal er uiteraard voor
Néderland
in
Europa minder overschieten. Een verdere aderlating
dreigt door de reeds vermelde oppositie van het Amerikaanse
1-luis
van Afgevaardigden.
The Balance ofPayment of the United States, The Economie
Journal, Juni
1946,
blz.
185
16 Juni 1648
,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
465
vormt stellig niet de enige onderbreking,. waardoor West-
Europa tijdelijk veel meer op de dollar-area is aangewezen.
In grote lijnen gezien is de vroegere situatie in verge-
lijking met de huidige als volgt veranderd:
West-Europa had ook voor de oorlog een invoerbalans
t.o.v. Amerika, zij het in veel beperkter omvang dan thans,
maar tegenover die invoerbalans stond een uitvoerbalans
tegenover de rest van de wereld. De,rest ‘van de wereld”,
overwegend groncis tofpr6ducerende landen, waaronder de
Nederlandse overzèese gebiedsdelen, had een uitvoerbalans
t.o.v. het dollargebied; Zij vergaarde dus dollars, die, in
driehoeksverkeer over Europa geleid, in de behoefte aan
dollarvaluta van dit wereiddeel konden voorzien. Thans
is deze dollarstroom uit de rest van de wereld in het
negatieve omgeslagen, w’ant ook hier bestaat nu een
invoerbalans t.o.v. Amerika. Wat Nederland betreft,
teren daardoor de Indonesische gebiedsdelen momenteel
op de toch al zozeer tekortschietende dollarmiddelen.
Voora’leer hierin een ommekeer optreedt in dier .voege,
dat de traditionele structuur in hoofdzaak w’eer wordt
hersteld, kan geen verbetering van blijvende aard tot
stand komen. Het probleem van de dollarschaarste is
dus in «’ezen het vraagstuk van de nog niet in evènvicht
gebrachte •stroom van goederen en ,diensten over de
Atlantische Oceaan. –
Een evenwicht, dat niet steunt op compenserende goe-
derenbewegingen, draagt steeds een enigermate kunstmatig
en geforceerd karakter. De mogelijkheid bestaat zelfs, dat
zij als een façade gaat werked, welke de alaterieel onge-
zonde situatie aan het oog onttrekt. In dit verband zou
gewezen kunnen worden op’ de mislukking van de inter-
nationale credietverlening en schuldenregeling na de eeiste
wereldoorlog en ‘- in het jongste verleden – op de in
Juli 1946 door Amerika aan Engeland toegestane lening
van $ 3,75 milliard. Deze lening was binnen het jaar vrijwel
geheel verbruikt zonder dat de Engelse betalingsbalans
er bter aan toe was dan véér de credietoperatie, waarvan
men zulke hoge verwachtingen koesterde. Het is stellig
een lichtpunt, dat onder de Marshallhulp een belangrijk
deel van de invoer bij wijze van schenking zal worden
verkregen. Deze gunstige wijze van financiering van het
invoersaldo is bedoeld om een onproductieve en op de
duur ondragelijke druk op de betalingsbalans te vermijden.
Als zodanig is he tzeker een uitkomst in een benarde situatie,
maar een werkelijke oplossing is het natuurlijk niet, aan-
gezien een (materieel) passieve betalingsbalans, die be-
stendig door giften in evenwicht moet worden gehouden,
noch voor het gevende noch voor het ontvangende land
vol te houden is.
Mag, gezien de onbestaanbaarheid van, een blijvend
passieve betalingsbalans, van het Europese herstelplan
in dit opzicht verbetering worden verwacht?
Gaat men de voorwaarden Tja, welke in wijder verband
voor de totstandkoming van een gezond evenwicht nodig
zijn, te weten het wegnemen van de disharmonieën,.welke
de huidige wereidhuishouding vertoont, en opvoering van
productie en van de handelsomzetten op regionaal en breder multilateraal plan, dan luidt de.slotsom, dat de
toekomst’nog tamelijk wel in nevelen is gehuld. Men kan,
een beschouwing van de detailvraagstukken ter zijde la-
tende, slechts de hoôp uitspreken, dat de ontwikkeling,
die op gang is, zich in de goede richting zal blijven bèwegen
en niet ontijdig zal worden afgebroken. Een bijzonder
hoopgevend aspect is, dat het hulpverleningsplan niet,
zoals bij de na-oorlogse valutaplannen het geval was en
in de organen van Bretton Woods nog duidelijk waarneem-
baar is, zich overgeeft aan de ijdele verwachting, dat
alleen reeds door monetaire en financiële maatregelen
een automatisch herstel van de evenwichtstoestand –
in de trant van Hayek’s
self -reersing effects of nionetary
changes –
ial optreden. Zonder de redresserende activiteit
van de spontaan werkende krachten te onderschatten,
is uit de ervaringen van het jongste verleden wel duidelijk
gebleken, door hoezeel factoren een louter op regulering
van de geldomloop en de betalingsbalans gebaseerd spon-
taan evenwichtsherstel kan worden tegengewerkt. In
de gegeven omstandigheden zijn deze factoren in over-
vloed adnwezig. -Zowel in de weinig tot snelle aanpassing
geneigde binnenlandse ‘economische en sociale structüür,
alsook extern in de gebrekkig uitgebalanceerde nationale
prijsniveaux en wisselkoersverhoudingen zijn vele dis- –
pariteiten voorhanden, die eerst geleidelijk en niet door
louter monetaire maatregelen kunnen worden overwonnen.
Om evenwicht te krijgen, zullen dus eerst geordende grond-
slagen nationaal en internationaal tot stand moeten
komen. Waar een automatisch werkend stelsel wel in staat
is kleine en voorbijgaande afwijkingen te corrigeren,
zal in een’toestand van chronische en diepgaande versto-
ringen ‘verstândige Qverheidsleiding en internationale
samenwerking op alle gebieden van productie en export’
voraf de weg moeten effenen. De consequenties hiervanli
worden in het Marshallplan tenvolle getrokken. Dat over-
schotlanden als de Verenigde Staten zich daarbij niet,
1
zoals in het verleden, met en passieve rol tevreden steilen,
maar de leiding nemn, is verheugend en van historisëhe
betekenis. T-Jet zou een zinloze opgave zijn de volle last der aanpassing te leggen bij de deficitlanded, die daartoe
wel het minst instaat zijn.
1-let spreekt echter vanzelf, dat, gelet op de afliankblijkel
.
en in vele opzichten onzekere positie, waarin de qefidit- –
landen zich geplaatst zien, hun belang meebrengt; de”
stijgende binnenlandse prodtctie in de eerste plaats’aan
te wenden tot vergroting van het exportvolume en eerst
1
1
in de tweede plaats te -denken ‘aan verbetering van het
1
‘
consurnptiepeil. Monetaire en financiële i:naatregelen
kunnen de quantitatieve invoer- en investeringsmaat-
regelen, die hiertoe nodig blijven, w’erkzaam ondé’rsteunen.
In dit verband kunnen, enkele vraagstukken slechts ter-
loops worden aangeduid.
Van enkele zijden kon de opvatting worden vernomen, dat als direct ge’volg van de’ Marshallhulp”éèn ‘cleflatie-proces te verwachten is, daar de betalin’ rt”èlke voor de
ingevoerde goederen moeten worden veri’iht’, tot een ver-
mindering van de binnenlandse geldoriul6bp leiden. Op zichzelf is dit niet juist. Hetcjeflatoir effect van de zijde
van het invoersurplus is onafhankelijk van ‘de manier,
waarop de invoer wordt gefinancierd; Het is onverschillig
of zulks geschiedt door het aanspreken van de monetaire
1
reserves van de centrale bank, dan wel door buitenlandse
credieten en giften. Slechts in zoverre het Marshallplan
de plaats inneemt van de op haar eind lopende li4uidatie
van Amerikaans effectenbezit en daarmede op één lijn te
plaatsen buitenlandse kapitaalinvesteringen, kn van een
additioneel deflatie-effect worden gesproken, ni. doordat
eventuele
dissaoing
door houders van dit bezit daii niet
meer optreedt. Verder zal dit effect alleen in werking treden,
wanneer door de omvang van de Marshallhi:iij ‘de Europese
landen hun invoer kunnen vergroten bo’è’n het niveau, wairop die anders zou staan zonder diè hulp. Zulks zal
echter, naar zich laat aanzien, in genen dele het geval zijn,
immers de invoer van 1948 uit de do1largebiden’al’1uger
geprojecteerd dan het niveau van het voorafgaande jaar.
In zekere zin zou men dus, ceteris pribus, van en ver-
zwakking van het deflatoir effect kunnen spreken. Zulks
zou echter de noodzakelijkheid van beperking van de’xela-
tief te grote binnenlandse geldcirculatie gevolg van de
na-oorlogse deficitfinanciering, . des te urgenter maken.
Indirect zal de Marshallhulp dus wel degelijk in deflatoire
richting sturen en vdorzover zulks het geval is;
1
zal dit
aan de verbetering van de exportpositie ten goede komen.
Verder disinfiatoir optreden, om het onaangename remini-
scenties wekkende woord deflatie liever
nietrte
noemeni
zal eveneens binnenlandse
–
vraag doen wegvallen en een
tot vergroting van het exportvolurne gunstige voorwaarde
scheppen. Het is evenwel onzeker, welke ruimte tot ex5an
sie de exportmarkten in de naaste toekomst kunnen
.11
46
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1948
bieden. Een werkelijk .elastische exportmarkt
1
waaraan,
in
,
de veronderstelling van stijgende binnenlandse produc-
tiviteit, zeer belangrijke quanta kunnen worden toege-
voegd zonder grote prijsdaling of wisselkoersdevaluatie,
welke het nuttige effect voor de_ deviezenpositie weer
neutraliseren, strookt weinig met de werkelijkheid. Ook
andere vragen rijzen in dit verband. Moet de restrictie 01)
het binnenlands verbruik worder ten’uitvoer gelegd door
quantitatieve contrôle dan wel door het laten oplopen
van de prijzen bij gelijkblijvende inkomens (men denke aan
de afschaffing van de zwaar’ op hej overheidsbudget
drukkende subsidies),,hetzij.door verlaging van inkomens
hij ongeveer gelijkblijvende prijzen (budgetaire sanering uit anderen hoofde), danwel dooreen evenwichtige com-
binatie van deze, maatregelen?
Resumerend blijkt voldoende, dat de t ‘volgen remedie
nog geenszins duidelijk is en dat de tijd zal moeten leren,
welke middelen tot oplossing van het dollarprobleem
het beste.zijn. In zijn reeds
aange}iaald’artikel
wekt Keynes
op de toekomst niet al te somber in te, zien. Zijn bemoedi-
gehd woord leent zich zeer goed tot besluit:
We shall do well not to fear the future much
….
We
shall run more .risk of jeopardising the future if we are
influenced by indefinite fear .based, on trying to look
ahead further than any one can see”.
Tilburg.
..
P. P. VAN BERKTJM.
•
‘DE INTERNATIONALE TARWE-
OVEREENKOMST VAN 6
‘
MAART
1948.
Besprekingen, welke voor de oorlog reeds ‘plaats vonden
‘tussen verscheiden landen die een aanzienlijk belang
hadden bij de . internationale tarwehandel, zijn gedurende
de oorlog in k1einer verband voortgezet en zij hebben
toen o.a. geleid tot de oprichting van ‘een Internationale
TarweRaad. In 1946 werd indie Raad ook Nederland op-
genomen. Nadat in 1947 een conferentie was gehouden te
Londen, die weinig opleverde, werd in het begin van 1948
weei een bijeenkomst_gehouden te ‘Washington met het
doel een zekere, mate van stabilisatie der tarweprijzen
tot, stand te brengen. Aan deze buitengewone zitting van
(le Tarwe Raad hebben 37 landen deelgenomen waaronder
zich van de grote exportlanden Australië, Argentinië,
Canada en de Verenigde Staten van Amerika bevonden.
Er werd overeenstemming verkregen over een tarwe-
overeenkomst, die door alle vërtegenwoordigende landen
getekend is, behalve door Argentinië:
Op 27 Mei ji. is bij de .Tweede-Kamer een wetsontwerp
ingediend ter goedkeuring van deze overeenkomst. Toen.
over haar inhoud kort na de ondertekening in Maart
1948 het, een. enander bekend werd, zijn daaro
y
er in de
Nederlandse pers enige beschouwingen verschenen. Daar
toen echter de volIedigetekst van de Tarwe-Overeenkomst
nog niet bekend was, moesten in die beschouwingen. ver-
scl.iillende vragen onbeantwoord worden gelaten en daarom
bestaat er, nu bij hetwetsontwerp de gehele tekst van de
Overeenkomst.is..gevoegd, aanleiding om op de inhoud daarvan wat nader, in te,gaan.
De Internationale Të.rve-Overeenkomst tracht de
meerdere stabilisatie van, de tarweprijzen te verkrijgen
doorvaststelling.yan een maximum- en een minimumprijs,
waartussen in de iternationa1e handel, de marktprijzen
zich in de eerstvolgènde jarèn zullen bewegen. Het heeft
.veelm9eite gekost om, het. over .die
;
maximum- en mini-
mumprijzen eens te woraen. Uet maximum zou namelijk
moeten komen te liggen
:
beneden het hoge prijspeil, dat in’
de,uitvoerlanden sedert de oorlog is ontstaan, en het ligt
voor de .hand, dat,het niet gpmakkelijk
.
is geweest om
daarover overeenstemming te verkrijgen tussen de,uitvoer-
en ,de invoerlanden. Tenslotte, is men,het eens geworden over een maximumprijs voor dè jaren 1948/49 tot en met
1952/1953.van 2 Canadese dollars per. bushel (60 Engelse
ponden) voor no. 1 Manitoba Nörthern Tarwe (officiële
omschrijving van één dci’ beste Canadese tar,wesoorten),
geleverd te Fort ‘Villiam of Port Arthur aan Lake Superior.
De Overeenkomst bevat nauwkeurige bepalingen om-
trent de voor .andere tarwesoorten uit Canada, Australië,
en de Verenigde Staten geldende equivalenten van deze
basisprijs. Op eenvoudige wijzeis er daarbij ook rekening
mee gehouden, dat bepaalde landen, die wegens het ver-
schil in transportkosten gunstiger liggen ten opzichte van
sommige expôrtgebieden dan, ,ten aanzien van andere,
hij hef dekken vanhun invoerbehoefte daarvan, geen nadeel
ondervinden en dus ,alle invoerlanden de tarwe zoveel
mogelijk tot hetzelfde prijspeil kunnen betrekken.
Voor de minimumprijzen is ecu dalende schaal aan-
genomen, welke voor 1948/49 begint met $ 1,50 en,
met jaarlijkse vèrminderingen van . 10 dollarcents, ,voor
1952/53
eindigt op $ 1,10.
Begrijpelijkerwij’e is de bedoeling van de Tarwe-
Overeenkomst niet, dat zij minima en maxima voorschrijft
voor de interne prijsbeweging . in de pi’oductielanden.
Zij tracht echter het gestelde doel te bevorderen, door
middel van wederzijdse garanties, welke de uitvoér- en
de invoerlanden tegenover elkaar op zich hebben genomen.
Voor, elk der invoerlanden is namelijk een jaarlijkse
hoeveelheid tarwe vastgesteld, die zij voor niet minder
dan de minimumprijs garanderen af te nemen, terwijl de
uitvoerlanden op zich hebben genomen, die hoeveelheden
te zullen leveren voor niet meer dan de maxirnumprijs.
Zolang de prijzen, waartoe de invoerlanden tarwe kunnen
kopen, zich tussen de beide grenzen bewegen, oefent dus
de Tarwe-Overeenkomst geen invloed uit. Zodra, echter
tot hoogstens de maxïmumprijs geen aankopen meer
mogelijk’ zijn, hebben de invoerlanden het recht verdere
levering tot de maximumprijs te eisen. Omgekeerd hebken
de uitvoerlanden, wanneer het prijspeil beneden de mini-
mumprijs daalt, het recht om van de invoerlafiden afname
tot de minimumprijs te eisen.
hiermee wordt dus voor de invoerlanden veikregen, dat zij hun importhehoefte kunnen dekken tot een als redelijk
beschouwde , prijs, waartegenover de uitvoerlanden de
zekerheid verkrijgen van afzetmogelijkheden voor hun
tarwe op een prijspeil, dat niet, zoals in de vooroorlogsé
crisisjaren wel ïs voorgekomen, zeei ver beneden de
laagstmogelijke productiekosten ligt. ‘Indien, de Taive
Overeenkomst, er w’erkelijk toe zou leiden, dat op deze
wijze de heftige.prijsschommelingen, waarvan wij vooi’ en
na de oorlog, getuige zijn, geweest, vermeden worded,
dan zou daarmee inderdaad een belangrijke oorzaak van
economische onrust verdwenen zijn.
Tot de onderdelen van de Tarwe-Overeenkomst,’ die onze bijzondere aandacht verdienen, behoort natuurlijk
de omvang der door Nederland gegarandeerde aankoop-
hoeveelheid. Deze bedraagt voor elk der vijf jaren, waar-
voor de overeenkomst geldt, 835.000 ,ton, waarin begrepen
85.000 ton voor Indonesië, Suriname en de Ned. Antillen.
Volgens. ‘de Memorie van Toelichting bij het wets-
ontwerp bedroeg ,de Nederlandse tarwe-invoer gedurende
..de jaren 1934/38, gemiddeld 690.000 ton per jaar en be-
rekent de Regering onze jaarlijkse importbehoef te vooi’ de
komende jaren op 950.000 tot een millioen ton, uitgaande
van de intussen ingetreden bevolkingstoeneming en een-
zelfde tarweverbruik per hoofd als in die vooroorlogse
jaren. Die schatting lijkt wel zeer hoog, want zij overtreft
met ruim 40 pCt de gemiddelde jaarinvoer van 1934/38
en zoveel is de bevolking natuurlijk lang niet gestegen.
De Memorie van Toelichting bevat wel enkele opmerkin-
gen over de berekening van deze invoerbehoefte, maar een
duidelijk inzicht erkrijgt men daardoor niet en nadei’e
inlichtingen zouden wel wenselijk zijn.
Heeft de Regering alleen de menselijke consumptie als
basis genomen van haar berekening en hoe komt zij, dan
tot die grote hoeveelheid? Of is zij er misschien van uit- –
gegaan, dat er evenals vroeger, weer meer ,tarwe dan nu
16 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
467
het geval is, gebruikt zal worden als veevoeder, waarin
dan misschien de verklaring zou liggen van het hoge invoer-
cijfer der komende jaren? En moet worden aangenomen,
dat rogge niet meer zal behoren tot de grondstoffen van het
brood? Zo ja, dan zou het interessant zijn, te ver-
nemen, of dat niet leiden zal tpt een overschot van rogge
en hoe de Regering zich daarvan dan de afzet denkt.
De hoge schatting van, de invoerbehoefte aan tarwe in
de komende jaren is een belangrijke zaak. Weliswaar
immers moet de overeenkomst ons de zekerheid verschaf-
fen, dat wij voor Nederland 750.000 ton tarwe kunnen
krijgen voor ten hoogste $ 2, maar daartegenover staat,
dat wij ook gedurende 5 jaren
‘
gedwongen kunnen worden,
die hoeveelheid af te nemen voor de dalende minimumprijs
van $ 1,50 tot $ 1,10.
– Ongetwijfeld nu moet gerekend worden niet de mogelijk-
heid, dat in de loop dier vijf jaren Rusland en enkele andere
Oosteuropese landen als Roemenië, Polen en misschien
hongarije hun aloude export van tarwe zullen hervatten.
Die uitbreiding van het aanbod kan leiden tot prijsdaling
en wanneer de tegenover Australïë, Canada en de, Ver-
enigde Staten gegarandeerde 750.000 ton onze totale in-
voerbehoefte nabijkomen, zou het ons wel eens erg kunnen
spijten, van deze nieuwe gelegenheid niet te kunnen pro-
fiteren. Hetzelfde kan gezegd worden ten aanzien van
Argentinië, dat aan de Tarwe-Overeenkomst niet meedoet
en toch steeds veel tarwe pleegt te exporteren (en uit
welk land wij gedurende vele jaren steeds grote hoeveel-
lieden hebben gekocht). Wanneer de drie uitvoerlanden
der overenkomst ons verplichten, de 750.000 ton ten
volle af te nemen, en wij verder weinig tarwe nodig heb-
ben, kon het voor – Nederland, ook uit overwegingen, die geen betrekking hebben op de prijzen, waartoe uit
Argentinië en Oost-Europa kan worden gekocht, w’el
eens zeer hinderlijk en onaangenaam worden, dat wij op
het aanbod uit die landen niet of – slechts voor kleine
hoeveelheden kunnen ingaan. En de kans daarop neemt
toe, naarmate de gegarandeerde hoeveelheid de totale invoerbehoefte meer benadert. Ook daarom is het van
zoveel be1an te weten, hoe de Regering tot haar be
rekening gekomen is.
Zo heeft dus het verlenen der garantie en daarmee de
gehele overeenkomst min of meer een speculatief karakter.
Ene,rzijds een belangrijke mate van zekerheid, dat wij
voldoende tarwe uit de .drie deelnemende uitvoerlanden kunnen betrèkken tot prijzen, die het gestelde maximum
niet overtreffen; anderzijds het risico, dat wij van aanbod
uit andere uitvoerlanden, eventueel zelfs •beneden de
minimumprijzen niet of in onvoldoende’ mate gebruik
kunnen maken, hetgeen voor de handel met laatstgenoemde
landen bezwaren kan opleveren. Daarbij bedenke men,
dat het voor ons land van zoveel belang is, de handel
met die landen uit te breiden, en beperking van de aan-
koopmogelijkheden zou daaran weinig ‘bevorderlijk .zijn.
Wel opent de overeenkomst de mogelijkheid, dat in
enkele’ gevallen de Tarwe Raad aan aangesloten ,landen
toestaat om de garantie niet volledig na te ‘komen. Redenen
van handelspolitiek kunnen daarvoor echter niet de basis
vormen. Aan inyoerlanden kan de bedoelde toestemming
worden verleend, als dat -voor de bescherming van zijn
betalingsbalans of monetaire reserves nodig is; aan uit-voerlanden in geval van een onvoldoende oogst.
Belangrijk is voorts de verplichting, tot voorraadvorming.
-Voor de uitvoerlanden geldt in de eerste plaats-het voor-
schrift, dat zij
aan
het einde van hun oogstjaar een zekere
voorraad van de oude oogst (carry Over)’ moeten over-
houden. Die verplichte carry over bedraagt voor Australië
25- millioen bushels, ‘voor Canada 70 millioen bushels
(waarin de op de boerderijen aanivezige voorraden niet
zijn begrepen) en. voor de Verenigde Staten 170, millioen
bushals (met inbegrip ‘van de
–
voorraden op de boerderijen).
Daarnaast
–
‘zijn:uitvo’er- en. iiivoerIan’den ‘wanneer
–
de
– weréldmarkt, daalt• beneden,, de minimumprijs, verplicht.,
stabilisatiereserves te vormen- ten bedrage van 10 pCt
der gegarandeerde hoeveelheden. Voor de invoerlanden
gaat deze verplichting echter eerst in, wanneer de uitvoer-
landen er aan hebben voldaan. –
De vorming van deze voorraden en reserves kan een
waardevolle – bijdrage leveren tot de prijsstabilisatie,
maar aanbiedingen van tarwe uit Argentinië en Oost
Europa kunnen daargemakkelijk roet in het eten gooien,
evenals overigens die landen , aan de Tarwe-Overeenkomst
wel eens, opzettelijk of-. ondanks zichzelf, haar kracht
konden ontnemen. Daarin ligt ‘echter, geen juist argument
tegen het tot stand komen der overeenkomst. Met cle
stabilisatie der tarweprijzen zijn zeer grote belangen ge-
moeia en iedere ernstige poging om
–
haar met kans op
sucôes te bevorderen, verdient daarom onze instemming.
Het bovenstaande is geen volledige beschrijving vin
de inhoud ‘der Internationale Tarwe-Overeenkomst. Zij
bevat nog bepalingen over de vanaf het derde jaar ïn-
trede’nde mogelijkheid tot wijziging der prijzen, over de
taak van de Raad, over de mogelijkheid van aankopen door en leveranties ‘aan de invoerlanden boven de ge-
garandeerde hoeveelheden, de mogelijkheid vai levering
tegen’ speciale prijzen ter uitvoering-van door de
To
e
ds
e
l,
en Landbouw-Organisatie der Verenigde Naties (de F.A.O,).
goedgekeurde bijzôndere voedselprogramma’s en omtrent
enkele andere punten. Nadere bespreking daarvan zou
echte te veel ruimte vergen en ter verkrijging van een
inzicht in de betekenis van de overeenkomst alsmede in
de waarde, welke zij mogelijk voor . de wereldecqnomie
kan verkrijgen, is dat bovendien niet nodig. In de, voor-
oorlogse crisisjaren hebben wij maar al te goed gezien,
welk een grote invloed de loop der tarweprijzen kan oefenen
op het wel en wee van het gehele agrarische pioductie-
apparaat en daarmede indirect dp de gehele economische
ontWikkeling en het welvaartspeil der volken. Daarom
verdient de Internationale Tarwe-Overeenkomst ons
aller belangstelling, al valt het te betreuren, dat enige
belangrijke productie- en exportlanden zich afzijdig
hebben gehouden en daarmee zekere gevaren voor het
welslagen der overeenkomst te veeg brenen.
Rotterdam.
– –
..
JAN SÇHILTHUIS.
CENTRALISATIE OF DECENTRALISATIE IN
-‘ HET LUCHTVERKEER;
Ondanks het féit, dat de Regering iii April jl. definitie
het besluit heeft genomen het project voor een ôentralë
luchthavén in West-Nederlând (Burgerveen) té verwerpen
en haar goedkeuring te hechten aan het uitbreidingsplan
voorSchipFiol en aan de uiti.’oering -an het project voor
een Rotterdamse luchthaven, blijkt het veelzijdig’e vlieg-
veldvraagstuk n’og g6ehszins aan actualiteit te hebbd
ingeboet. Immers, n – het genoemde Regeiingsbéluit
heeft men zich van verschillende zijden beijverd tdch nog
ândere kanten van het probleem naar,voren’ te brengen
en voorstellen te doen, waarbij de juistheid van het
zojuist genomen besluit op z’rl minst in twijfel getrokken
wordt. –
Het kernpunt van alle strijdvragen is wel de kwestie
centralisatie of decentralisatie. In de ‘richting van centra-
lisatie is enige weken geleden een örigineel-, zeer vèrgaand
denkbeeld geopperd door Ir. A.’ Platë
1):
een centrale
Benelux-luchthaven – in Noord-Brabant als port ‘-van,
het ‘transoceanische iuchtverkeèr’na,r en -vat het Euro-pese tontinent. Deze in groôt verbahd cèntraâl’ gelegen
luchthaven zou door haar talrijke en frequente aansini-
tingen tevens in ;’hôge, mIate del bélangen dienen van de,
grote steden inNdderi’and- en
r
België, ‘wellicht ‘elfs in
West-Duitsland.’ Dit ‘denkbeëlddatwel eeh.zeer sterke
‘)
Zie
artikel in,,.E.-S,n.’ van
26
-STel-
-1.948.
ECON OMISCH-STATISTISCHE
vari het centralisatie beginsel inhoudt, maakt
n dit beginsel wel zeer belangrijk
2).
.tntercontinentaal en continentaal lacht eerkeer
Dat voor het intercontinentale luchtverkeer centrali-
satie op enkele knooppunten een nöodzakelijke vereiste
vormt, daarover zal wel geen verschil van mening bestaan.
Hoever deze centralisatie moet gaan is een kwestie van
uitvoeriig en van aanpassing aan toekomstige ontwikke-
ling van verkeer en verkeersmiddelen.
Eerst bij de beschouwing van het continentale verkeer
rijst de strijdvraag. Eenvoudige oplossing, in. de richting
van centralisatie, vindt deze voor hen, die menen, dat het
intercontinentale verkeer evenzeer zijn voortzetting vindt
in het continentale als omgekeerd en dat er geen wezen-
lijk verschil tussen beide bestaat. Alzo het bekende
K.L.M.-rapport voor Burgerveen en het betoog van Ir.
– Plate. Bij deze wijze van voorstellen ziet men over het
hoofd, dat verreweg het merendeel der op continentale
lijnen vervoerde reizigers, zowel hier in Europa als in de
VS., op hun continent blijven en eenvoudig geen enkel
belang hebben bij een aankomst op een groLe luchthaven,
vanwaar ‘weliswaar intercontinentale lijndiensten starten,
maar waar men ondertussen nog ver van zijn reisdoel
verwijderd is. Dit zeer grote aantal onfortuinlijke reizigers
zal zich dan door middel van ‘autobussen, treinen, hélic,op.
tères e.d. naar de diverse steden moeten begeven. Het
spreekt van zelf, dat indien deze reizigers, die de grote
massa van het continentale vervoer uitmaken, recht-
streeks van bijv. Praag naar Rotterdam of Brussel kunnen
vliegen in plaats van naar één centrale Benelux-luchtha’ven,
zij een aanzienlijke hoeveelheid van hun tijd, geld en hu-meur zullen besparen.
Daarnaast is er inderdaad een minderheid der continen-
tale reizigers, die nel
aansluiting op het i ntercontinen tale
net moet hebben. Aangezien echter de lange lijnen veel
minder frequent zijn, zal met enkele aansluitingen kunnen
worden volstaan.
Men zou de relatie tussen continentaal en intercontinen-
taal luchtverke’er enigszins kunnen vergelijken met het
beeld van het ‘èrkeer in een grote stad (locaal) ten opzichte
van het treinvervoer (interlocaal). Gesteld dat de stad een
uitgebreid tramnet bezit alsmede een Centraal Station,
dan, zullen tram en trein natuurlijk in zekere mate aan-
sluiting op elkaar moeten hebben, maar het zou onjuist
zijn ‘het tramnet te beschouwen als het aan- en afvoer-
net dër spoorwegen en daarnaar de tramlijnen aan te leg-
gen. D’grote massa der tramreizigers blijft
in
de stad;
het is ongeîenst al deze mensen langs het Centraal Station
te laten rijden wanneer rechtstreekse verbindingen tussen bepaalde delen der stad mogelijk zijn.
Terugkerende naar de luchtvaart zou ik nog op enkele
andere factoren willen wijzen. Een persoon, die een lange
afstand moet’tnizen, laat ons zeggen van West-Europa naar
Zuid-Amerika; z’al niet zo gevoelig zijn voor snelle aanslui-
tingen als degn die op een korter, continentaal, traject
het vliegtuig boven andere vervoersmiddelen verkozen
heeft. De continentale reiziger voelt dus een zeker tijd-
verlies of een omweg (door te veel centralisatie) veel
sterker dan een wereldreiziger, die een uurtje wacht op
een aansluiting naar’ een ander ‘werelddeel. . . Tenslotte
doet men een reis naar Zuid-Amerika niet iedere dag, maar
de continentale lijnen kennen reeds talrijke ,,vaste klanten”.
Op de intercontinentale lijnen concurreert het vliegtuig
tegen het schip, op de continentale tegen Pillman en auto.
Daardoor zijn de korte lijnen economisch veel gevoeliger”,
zodat sterke centralisatie nadelige ‘gevolgen kan hebben.
‘) In dit artikel wordt in hoofdzaak ingegaan op de relatie tussen
het continentaal en het tntercont.inentaal luchtverkeer gezien in het
kader der decentra]isatie. Voor andere aspecten. y.oals o.a. de
sbecialisatie en de arbeidsverdeling der luchthavens, zie men de
brochure J. Kreiken: ,,Luchthaven Rotterdam’, uitgave v.h.
Gewestelijk Comité ‘Luchthaven Rotterdam, 1948.
De betekenis der frequentie.
Door de voorstanders van centralisatie wordt, terecht,
gewezen op het voordeel van een hogere frequentie.
Wellicht is dit voordeel het sterkste ârgument’ voor centra-
liaatie; een nadere beschouwing van enkele’ aspecten
hiervan is dan ook van betekenis.
Stel, om een zuiver
theoretisch
voorbeeld te gebruiken, dat van een vliegveld bij de stad A om de 3 uur een vlieg-
tuig naar X vertrekt. Wanneer de bewoners van A echter
gebruik zouden maken van een slechts op iets grotere
afstand liggende centrale luchthaven (in gezamenlijk
gebruik met de stad B, die overigens ook om de 3 uur
naar X vliegt), dan zouden zij iedere Ij uur kunnen ver-
trekken. Om de centrale luchthaven te bereiken moet men
echter 30 minuten langer reizen vanuit A dan in het
geval dat de bewoners van A gebruik zouden maken van
hun locale luchthaven.
Wanneer nu de bewoners van A gebruik maken van
1
hun
locale vliegveld is de gemiddelde theoretische wachttijd
11 uur = 90 min. Maken zij gebruik van de centrale lucht-
hâven dan is deze tijd 45 min. + de extra reistijd van 30
min. = 75 min. De centrale luchthaven is dus in het voor-
deel.
Stel nu, dat enkele jaren later het totale luchtverkeer
tussen A en B enerzijds en X anderzijds verdubbeld is.
Vanuit de locale vliegvelden van A en B zou men nu iedere
uur kunnen starten, terwijl in het geval van een ge-
meenschappelijke centrale luchthaven iedere 3 kwartier
een machine naar X zou vertrekken. Wanneer A nu ge-
bruik maakt van zijn locale haven, dan is de gemiddelde
wachttijd 45 min., maar bij gebruik van de centrale lucht-
haven, is deze 22J min. + de constant gebleven extra
reistijd van 30 min. = 52J min. De centrale luchthaven blijkt hierbij in het nadeel!
Uit dit’ overigens zeer simplistische voorbeeld moge
echter duidelijk blijken, dat, naarmate liet luchtverkeer
toeneemt, het eventuele frequentievoordeel van de cen-
trale luchthaven snel vermindert en spoedig zelfs omslaat
in een nadeel. Daarbij komt nog, dat de geografische
afstand, welke bij gebruik van een centrale luchthaven
overbrugd moet worden, in het algemeen groter is dan in ‘het geval van rechtstreekse luchtlijnen (A—X en B—X).
De vervoerskosten zijn dan ook hoger.
Laat ons thans trachten nog enkele
practische
aspecten
van de frequentie, te belichten. Het blijkt, dat de frequentie
haar grootste betekenis heeft op korte trajecten, waarbij een dienstregeling niet van te voren geraadpleegd wordt
(métro, tram, bus e.d.) De gemiddelde wachttijd zal dan
de helft van het frequentie-interval bedragen (zoals in
bovenstaand voorbeeld is toegepast), en hoe korter dus de
intervallen zijn, hoe körter ook de wachttijden.
Bij grotere afstanden (trein) wordt de dienstregeling
reeds een belangrijk element in de tijdcalculatie van de
reiziger, waardoor de gemiddelde wachttijd niet meer
gelijk blijft aan de halve frequentie-interval, maar aan-
merkelijk korter.
Voor nog langere trajecten, bijv. naar
het buitenland (Pullman), waarbij bovendien nog lang van
te voren plaats besproken moet worden, is de directe
betekenis der frequentie nog maar zeer gering. Bezien wij
de luchtvaart vanuit dit standpunt, dan blijktwefdra, dat
de betekenis van de frequentie, zoals die voorgesteld wordt
bij de pleidooien voor centralisatie, enigszins te hoog is
aangeslagen.
De practijk leert dan ook, dat directe verbindingen
veelal méér passagiers aantrekken dan indirécte ver-
bindingen met eventueel hogere frequentie. –
Wat leert de practijk van het luchtverkeer nu wat
betreft de directe luchtverbindingen en de daarmee
samenhangende decentralisatie? Is jet het beeld van, de
Europese luchtlijnen juist niet een centralisatietendenz
16 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
469
te zien, waarbij het luchtverkeer over enkele grote centra
wordt geleid?
Inderdaad zien wij in het Europese luchtnet een duide-
lijke concentratie op een beperkt aantal knooppunten.
Maar naast deze grote knooppunten zien wij de laatste
t,jd steeds moer
lucJtlijnen
ontstaan, die deze verkeers
–
centra links, of beter gezegd: ènder zich laten liggen en
direct
,zonder tussenlanding naar hun doel vliegen.. Op
deze wijze worden talrijke steden rechtstreqks en non-stop
met elkaar verbonden.
Er zijn verschillende redenen voor het ontstaan van deze
directe lijnen aan te geven. In de eerste plaats zullen, naar-
mate de luchtvaart groeit en goedkoper en meer populair
wordt, rechtstreekse verbindingen tussen steden mogelijk
worden voor regelmalige commerciële exploitatie. Voorts
is het de verbeterde techniek, die het mogelijk maakt non-
stop grote afstanden te vliegen. ‘Wanneer men 15 jaar
geleden nog van Londen via Amsterdam, Hamburg en
Kopenhagen naar Stockholm vloog, dan doet men dat
thans ‘rechtstreeks: Londen—Stockholm. Dat wil dus
zeggen,
,
dat op vèle grote luchthavens in de toekomst het
transitoverkeer aanmerkelijk zal verminderen. Centra
als Shannon en Prestwick, twee bijzonder belang-
rijke knooppunten, zullen eveneens aan betekenis gaan
inboeten wanneer tussen de Amerikaanse en Europese
steden direct en zonder tussenlanding zal worden gevlogen.
Air France bpende onlangs een regelmatige non-stop
dienst Parijs—New York, terwijl zij vroeger via Shânnon
en Newfoundland vloog.
Enkele voorbeelden , van decentralisatie en van niet
via een ,,centrum” lopende rechtstreekse luchtverbin-
dingen, welke momenteel in Europa gevlogen worden,
mogen hier volgen.
Véér’ 1940 gingen er in
Zwitserland
stemmen op voor
een ,,Zentralflughafen”. Het jaar 1948 geeft een zuiver
gedecentraliseerd beeld te zien voor de drie grote Zwitserse
steden. Zürich, Genève en Bazel zijn alle drie d.m.v.
directe luchtlijnen met het buitenland verbonden, o.a.
één- of twee-maal daags naar en van Amsterdam. Zürich
heeft weliswaar het leeuwenaandeel der internationale
Europese lijnen, maar Genève heeft daarentegen weer de
T.W.A.-lij n New York—Parijs—Genève—Midden Oosten,
en diensten als Amsterdam—Genève—Madrid—Lissabon
en Amsterdam—Genève—Rome (K. L.M.).
Frankrijk
heeft
inderdaad Parijs en Marseille als voornaamste knoop-
punten (zij zijn het ook economisch!), maar er zijn ook
diensten als Toulouse—Lissabon, Toulouse—Dakar, Nice—
‘Londen, Lille—Manchester, Deauville—Londen e. a. In
$candinaoië
hebben kleinere steden als Aalborg, Malmö,
Gothenburg, Bergen en Christaansand direct internatio-
nale verbindingen.
Voorts wil ik nog enige zeer sprekende voorbeelden
noemen uit onze eigen sfeer. In de K.L.M.-zomerdienst
zien wij namelijk een opmerkelijk staaltje van decentrali-
satie door de inschakeling van Eindhoven in het internatio-
nale verkeer. Veelal dagelijks worden-de volgende tra-
jecten gevlogen: Eindhoven—Londen, Eindhoven-
Zilrich, Eindhoven—Bazel/Muhihouse, Londen—Eind-
hoven—Frankfort—München. Evenzeer heeft Antwerpen
internationale verbindingen, en van Luik uit kan men
iedere dag met de •Sabena naar Parijs vliegen.
Er zijn nog talrijke voorbeelden van decentralisatie in
Europa te vinden, om nu nog maar niet te spreken van de
Verenigde Staten, waar men het luchthavenvraagstuk
u itentreure heeft bestudeerd.
Het belang en cle toekomst der continentale luchtlijnen.
Over het algemeen zullen de luchtvaartmaatschappijen
de korte continentale lijnen minder hoog in waarde aan-
slaan dan de intercontinentale. Deze laatsten immers
hebben niet alleen een grote propagandistische waarde
voor het land, waat’ de maatschappij gevestigd is, zij zijn
tevens de
moncy-ma/cers
in de luchtvaart. Dit leidt ertoe,
dat men veelal geneigd is, liet intercontinentaal verkeer
boven het ôontinentaal verkeer te stellen.
Bezien wij echter deze zaak in het kader van dlucht-
havenontwikkeling, dan ligt de zaak geheel anders. Een toeneming van het aantal reizigers op continentale lijnt,’
hetgeen ook het aantal vliegtuigbewegingen vergroot,
is voor de drukte van de luchthaven van even grote he-..
tekenis als de toeneming van een gelijk aantal interconti-
nentale passagiers. Tav. de capaciteit is het probleem
der korte lijnen dus wel degelijk van belang. 1-let verslag
van Schiphol over het jaar 1947 vermeldt aan interconti-
nentale reizigers 31.604, en aan reizigers in Nederland en
Europa 197.973 personen; dat is dus een verhouding van
ruim 1 : 6. Wanneer dus de toekomst een grote toeneming
van continentale reizigers te zien zou geven, zou het van
belang zijn deze stroom te decentraliseren over meer dan
één luchthaven, omdat hierdoor een hogere graad van
– veiligheid
en van
elf iciency
zal kunpen worden bereikt
dan op één centrale luchthaven.
Is in de toekomst een dergelijke groei op de korte lijnen
te verwachten? Teneinde deze vraag te kunnen beantvooi
:
,
den is het interessant de resultaten na te gaan van êen
onlangs in ,,Vliegwereld” gepubliceerd onderzoek van de
heer Björkman, die verbonden is aan de afdeling Planning
en Wetenschappelijk Onderzoek der Scandinavian Air-
lines System. Volgens de heer Björkman was het reizigers-
vervoer in 1947 als volgt over de verkeersmiddelen ver-.
deeld:
Aîstand:
vlieg-
Schip
trein
tiiig
meer clan
4.000 krn
…………
40
45
‘ 15
van 1.600-4.000 km
…………
25
30
44 •,
van 800-1.600 km
…………
10
16
72
Voor 1955 is de verwachting als volgt:
moer dan 4.000 km
…………
60
30
‘
10
van 1.600-4.000 km
…………
45
18
.I
36
van
800— 1.600 krn
…………’
25
10
, 63
Voor 1965 verwacht cle heer Björkmafl tenslotte:
mee dan 4.000 km
…………
82
is
z
van 1.600—’t.0OO’ kin
.
…………..70
S
20
”
van
800-1.600 kin
…………
50
.i,,5 ‘
41
Uit deze verhoudingscijfers valt voor ons doel veel op
te maken. In de eerste plaats zien wij, hoe over het geheel
genomep het aandeel van het vliegtuig in het totale ver-
voer toeneemt teh koste van trein en boot. Belangrijker
is echter het volgende:
De groei van de intercontinentale lijnen (meer dan 4.090,
km) ziet men gestadig toenemen; in 1965 zijn zij ruim 2
maal zo belangrijk als in 1947. De groei van de continentale
lijnen (800-1.600 km) blijkt echter in verhouding liet
snelste te gaan; in 1955 is de betekenis van deie.’categorié
reeds 2j maal zo groot als in 1947, terwijl de heer Björkman
voor 1965 een 5 maal zo belangrijk verkeer voorspelt!
Dat wil dus zeggen, dat het aandeeP van continentale
passagiers op onze luchthavens progressief toeneemt
t.o.v. de intercontinentale r’eizigers; de,v.erhouding, die
in 1947 als 1
: 6
was, zal dus in de toelcornststeeds meer
ten voordele van de continentale luchtlijnen uitvallen.
Wat dit betekent voor de ‘luchthavens, moge ik nu wel
als bekend veronderstellen. tE
Conclusie.
Uit de bovenstaande uiteenzettingen kan de conclusie
worden getrokken, dat een belangrijk cehtrum van inter-
nationale bedrijvigheid zijn functie niet naar behoren kan
vervullen zonder een nabije luchthaven vooi’ het directe
verkeer met die centra, waarmede het i’egelmatige relaties
onderhoudt. Dit directe continentale verkeer ‘is van
grotere omvang dan het intei-continentale op lange af-
stand en het is er grotendeels onafhankelijk van. In hoe-
veri’e de nabije luchthaven aansluiting behoeft op een
centraal knooppunt van het verre luchtverkeer is een vraag
die de behoefte aan rechtstreekse continentale luchtver-
bindingen niet raakt. Voor déze rechtstreekse continen.
1.
470
ECONOMISCH-STATISTISCHE- BERICHTEN
16 Juni 1948
tale verbindingen is de nabijheid van het vliegveld van
het hoogste belang.
In dit licht gezien zal de Luchthaven Rotterdam
zonder enige twijfel in.het toekomstige commerciële lucht-
verkeer
,
op haar plaats zijn.
Zeist.
KREIKEN
HET DISTRIBUTIEVRAAGSTUK
IN DE INTERNATIONALE KAMER VAN
KOOPHANDEL (1).
Inleiding.
Het voornemen van de Nederlandse Organisatie voor de
Internationale Kamer an 1(oohandel tezanien met het
Nederlands Instituut voor E-fficiency over te gaan
tot de wederinstelling van een landlijke studiecommissie
voor distributïevraagstukken vormt een gerede aanleiding
tot het geven van een overzicht van de door de Internatio-
nale Kamer tot dusverre op dit terrein ontwikkelde activi-
teit in het algemeen. En dit temeer, aangezien bedoeld
initiatief van de Nederlandse Organisatie een symptoom
vormt van de op een aanzienlijk ruimer terrein te onder-
kennen hernieuwde aandacht voor de vele problemen,
welke men sedert enige decennia tezamen als
,,het
distri-
butievraagstuk” pléegt aan te diiid’en. Met terzijdestelling,
althans voorlopig, van de bijzondere aspecten van dit
onderzoekingsobject zou men de daarbij voor ogen staande
probleemstelling kunnen omschrijven als de bestudering
van de factoren, welke invloed uitoefenen op de grootte
van de niet als een offer aan de voortbrenging in technische
zin te beschouwen elementen van de eindprijsvan verbruiks-
goederen, alsmede het zoeken naar middelen; welke aan
de verlaging dier quote bevorderlijk kunnen zijn. Een
omschrijving, welke overigens – het zij hier om de
geenszins ondenkbare critiek van theoretische zijde te
voorkomen reeds van te voren opgemerkt — geenszins
streng wetenschappelijke pretenties heeft, doch slechts
bedoelt een werkscheina voor de practijk te bieden.
Hoe zeer daaraan als inleiding tot de verder volgende
beschouwingen behoefte bestaat, springt reeds aanstonds
in het oog, indien men zich rekenschap geeft van de nog
zeer vaak aan het licht tredende misvatting – en zulks
doet zich waarlijk niet alleen voor bij niet economisch
geschoolden! – als’ zou distributie in dit verband in de
zin van . rantsoenering dienen te worden opgevat. De
onjuistheid van deze verondertelling moge, voorzover
zulks op déze plaats nog nodig is, worden geïllustreerd
met de omstandigheid dat de Internationale Kamer thans
reeds ruim 16 jaar aan deze vraagstukkeri haar aandacht
wijdt, om nog te zwijgen van de uitvoerige literatuur
terzake, welke reeds ten tijde van de ,,economy of plenty”
het licht zag. Inmiddels zal er fiog gelegenheid zijn een
nauw verband aan te tonen tussen de recente symptomen
van een yersterkt streven naar een betere distributie-
structuur ener- en de nog op velerlei gebied aan de dag
•
tredende schaarste anderzijds..
Historie.
Binnen het kader van de I.K.K. kwam het distriliutie-
vraagstuk, na reeds een punt van onderzoek in enige
,,Nationale Comité’s” (de landelijke secties dier Kamer) te
hebben uitgemaakt,, het eerst voor het internationale
forum ten tijde van haar Vie Congres, gehouden te Was-
hington van 4 tot 9 Mei 131, waar de fundamenten
werden gelegd voor een groots en omvangrijk bouwwerk,
waaraan – de beeldspraak moge vergeving vinden- –
sedertdien behoudens de onderbreking gedurendë de tweede
wereldoorlog voortdurend is .verder gearbeid. Vermelding
verdient daarbij met name het belangrijke aandeel, dat
in die aanvangsperiode het zgn. Europe-United States of. Amèrica Committee in het op ons terrein verrichte
werk heeft.. gehad, tot uiting gekomen o.a. in
.
de jitgave
in hetzelfde jaâr van een rapport ,,T-rends, in Organi-
zation and Methods of Distribution in the two Areas”.
Het was mede naar aanleiding van dit geschrift dat werd
overgegaan tot de instelling van een commissie ter bestu-
dering vah het distributievraagstuk, later meer bekend
geworden als de B.I.P..E.D. (Bureau International pour
l’Etude de la Distribution). De commissie vergaderde voor
de eérste maal op 25 en 26 Mei, 1932. In de geformuleerde
doelstelling kwamen twee elementen
•
tot uitdrukking:,
teneerste het zelf verzamelen van feitenmateriaal, alsmede
het bevorderen van onderzoekingswerk op dit gebied;
ten tweede het voeren van propaganda voor verbeterde
distributiemethoden. Van de aanvang af wist men zich de
medewerking te verzekeren van erkende specialisten op het bestreken gebied uit de in de I.K.K. samenwerkende
landen. Daarenboven werd, na het te verrichten werk
over enige secties te hebben verdeeld, tot de ,,Nationale
Comité’s” het verzoek gericht nationale werkcommissies
voor distributievraagstukken in te stellen, welke landelijk
alle ontwikkelde activiteit zouden dienen te coördineren.
Er steekt zeker geen overdrijving in, indien men deze
gebeurtenissen historische betekenis tôekent. Voor het
eerst immers werd in een internationaal milieu de vitale
betekenis van het distributieprohieem in het licht gesteld
onder speciale vermelding van zijn sociaal belang. Nimmer
ook waren op een dergelijke schaal door handel en industrie
initiatieven genomen ter verbetering van de distributie-
methoden. En het zou hierbij niet blijven! Alvorens in
vogelvlucht een overzicht te geven van de ten deze door
de I.K.K. ontwikkelde activiteit in de latere jaren moge
hier de definitie van het begrip distributie vermelding
vinden, zoals deze tijdens het congres van Washington
werd aanvaard:
,,The variouè activities and processes involved betw’een
the production of goods in final form for use and their
delivery to and acceptance by consumers’.
Deze omschrijving zou, zoals nader zal worden toege-
licht, in Februari 1948 het onderwerp van een geanimeerde
gedachtenwisseling uitmaken tijdens de eerste na-oorlogse
bijeenkomst van het ,,Committee on Distribution”:
Tijdens geen enkele ‘der twee-jaarlijkse congressen
(Wenen 1933, Parijs 1935, Berlijn 1937, Kopenhagen
1939) ontbrak het distributieprobleem op de agenda.
Het zou werkelijk,te ver voeren op deze plaats in bijzonder-
heden in te gaan op de vle uiterst belangwekkende ge-
dachtenwisselingen, w’elke aan het onderhavige vraagstuk.
waren gewijd, de aanvaarde resoluties, dan wel de terzake
uitgebrachte rapporten. Tat laatstbedoelde betreft, zij
vermeld, dat deze in de loop der jaren dermate talrijk
zijn geworden, dat daarmede een behoorlijke boekenkast
gevuld zou kunnen worden. Ten einde een ruw denkbeeld te kunnen vormen van het bestreken werkterrein doen wij
een greep uit de vele tientallen brochures en rapporten,
waarbij blijkt, dat deze o.a. betreffen: de structuur van
het distributie-apparaat, distributie- en bedrijfskosten-
statistieken (meer in het bijzonder vergelijkende kosten-
statistieken), marktonderzoek, coöperatieve beweging,
gemeenschappelijke inkoop, vakopleiding, rationalisatie in
het kleinbedrijf en vele andere.
Vooraanstaande figuren waren in dit onderzoek betrok-
ken, van wie o.a. speciale vermelding verdienen: Sir
Francis Goodenough (Engeland), eerste voorzitter van de
Internationale Distributie Commissie, Menken (Engeland),
Prof. Julius Hirsch (Duitsland), Bernheim (België), de
huidige president, Prof. Dr Limperg (Nederland, Prof.
Dr Tagliacarne (Italië), Dr Tiburtius (Duitsland), Filene
(Verenigde Staten van Amerika), Prof. Törnquist (Zweden)
en vele anderen.
Bij herhaling stelde de Kamer de uitzonderlijke beteke-
nis ener doelmatige distributiestructuur in het licht
zonder daarbij het aatlwijzen van wegen, welke-een ratio-
nalisatie zouden kunnen bevorderen, achterwege te laten.
-$
11
‘1
16 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERRHTEN
471
Zeer vruchtdragend waren haar bemoeiingen met betrek-
king tot de bevordering van distributie- en bedrijfskosten-statistieken en met name ten aanzien van de internationale
uitwisseling van documentenmateriaal op dit gebied.
Reeds aanstonds bij de instelling van het B.I.P.E.D.
werd, gelijk trouwens reeds werd opgemerkt, de instelling
bevorderd van landelijke distributiecommissies. Aan deze
aandrang werd op ruime schaal gehoor gegeven, zo hier
te lande door de vorming van een studiecommissie voor
verkooporganisatie
1
). Van meet af aan werd gestreefd naar
een nauwe samenwerking met andere internationale dan wel nationale organisaties en bureaux, welke zich op het
door de Commissie bestreken terrein bewegen, waarbij ge-
streefd werd naar een zo nauw mogelijke coördinatie en
vermijding van dubbel werk.
Ook dit werk moest, kort na het I(opnhaagse congres,
tengevolge van de inmiddels uitgebroken tweede wereld-
oorlog tot nader order worden stopgezet.
Werd betrekkelijk kort na het beëindigen der vijande-
lijkheden het werk der I.K.K. geleidelijk aan hervat,
ook het distributievralagstuk werd daarbij allermiiist ver-
getei. Tijdens het lie cbngres, gehoüden te Montreux
van 2-7 Juni 1947, was daaraan te midden van vele
andere onderwerpen een belangrijke plaats ingeruimd.
Zelfs stelde de presideiit der Kamer, de 1-Teer Guinness,
het probleem min of meer centraal door te wijzen op de
omstandigheid, dat de ontwikkeling der laatste decennia
een zodanige is geweest, dat de evolutie van het distributie-
apparaat in vele opzichten bij die dei voortbrenging is
ten achter gebleven. De noodzaak na de oorlog de voor-
ziening der grote massa met gebruiksartikelen weer zo
snel mogelijk op te voeren, verleent aan dit onderzoekings-
object een bijzonder relief. Na de overgang van overvloeds-
op schaarste-economie, aldus ongeveer nog steeds de heer
Guinness, zijn vele aspecten van het probleem grondig
veranderd; de primordiale betekenis van een drastische
verlaging der distributiquote, gezien de rol welke deze
zou kunnen spelen, w’anneer het er om gaat de reële koop-
kracht der bevolkingen te vergroten springt evenwel in
het oog. In zijn iie resolutie bepleitte het congres de
noodzaak van cle wèderinstelling ener internationale
distributiecommissie, daarvoor tevens een werkprogram
aangevend, hetwelk hier, gezien zijn betekenis, in extenso
vermelding moge vinden: –
,After the ahnormal conditioiïs of the war-period and
the immediate post-war period, the stabilization of the
general situation ivilltend to restore the balance between
supply and demand and bring to the fore problems of
oiganization and distribution.
,,Accordingly, the International Chamber of Commerce will continue its work in this field and, as soon as circum-
stances permit, will set up orice more an international Com-
mission for the investigation of improved methods of
distribution.
– ,,The essential target of the, Commission in resuming
w
the work interrupted by the ar, will be the reduction
of the general costs of distribution along with the increase
of the consumer’s purchasing power. –
,,This inrease of purchasiig power must lead to increa-
sed consumption which is an indispensable corollary of
progress in the realm of production. It can
ohly
be obtained
by the cooperation of all concerned in distributiori. – Con-
sequently, the I.C.C. recommends that the Commission’s
work should not bé restricted, where the reduction of
distribution costs is concerned,’ to the wholesale or retail
stages only. –
,,This would result in enabling the,small producer to
reach a wider market at home arfd abroad. It would thus
be consistent *ith the resolutions of the I.C.C. concerning
1)
Opgerichi 1 Mei 1933 als resultaat van een vruchtdragend
overleg tussen de Nederlandse Organisatie voor de Internationale
Kamer van Koophandel en liet Instituut voor Efficiency. Voor-zitter was Prof. Limperg. Het is aan de hervatting van dé werk-
zaamheden dezer commissie, dat thans gewerkt wordt.
the expansion of multilateral trade and would re-inforce
the producer’s attachment to the cause of freedom of trade.
,,As reliable guidance is more than ever necessary, the
International Chamber of Commerce strongly supports
the compïlation of comprehensive production and distri-
bution censuses as well as staltistical data on consumers.
,,Reiteratini the recommendations that the I.C.C. has
already put forward at previous Congresses, it again main-
tains that freedom of trade must be safeguarded on the
national as well as on the international plane”.
De Commissie herleeft.
Tijdens haar vergadering te Parijs in November 1947
beslotèn de besturende colleges der I.K.K. métterdaad
over te gaan tot de wederinstelling van een Internationale
Distributie Commissie, waarvan het presidium werd op-
g&dragen aan de heer Emile Bernheim (België), terwijl
werden benoemd tot vice-preident de heren Mc. Cabe
(Verenigde Staten), Mahler (Zwitserland) en Ryan (Enge-land) en tot algemeen rapporteur de heer Benaerts (Frank-
rijk).
Vermeldenswaard is nog
;
dat deze cons’tituerende ver-
gadering concludeerde tot de wenselijkheid ook het pro-
ductiestadium der verbruiksgoederen in het onderzoek
tal betrekken en zulks op grond van de overweging, dat
productie en distributie in wezen ,onafscheidelijk zijn en
er practisch gesproken geen één producent is, die niet
tegelijkertijd één of meer distributiefuncties vervult.
Deze taakuitbreiding bleek evenzer als de in het vooraf
–
gaande reeds ter sprake gekomen definitie talrijke aan-
knopingspunten te geven tot debatten in optima forma.
De eerste bijeenkomst der Comniissie in haar nieuwe
samenstelling vond plaats te Parijs op 16 en 17 Februari
1948. Vertegenwoordigd waren ii landen, t.w. Australië, België, Engeland
1
Fraiikrijk, Indo-China, Italië, Neder-
land, Noorwegen, de Verenigde Staten, Zweden en Zwitser-
land.
Over de gang der besprekingen alsmede de nadien ont-
wikkelde activiteit in een volgend artikel.
‘s-Gravenhage.
Drs G. A. A. VAN LUTTERVELT
SLUITEND OVERHEIDSBUDGET
–
SLUITENDE BETÂLINGSBALANS OF
WERKLÔOSHEID.
In tijden, waarin men nog overal inflatietendenties
kan bespeuren, waarin bovendien, nog overal een tekort
aan arbeidskrachten is te constateren, lijkt het ôngetwijfeld
vreemd over werkloosheid te spreken als mogelijk gevolg
van een sluitend overheidsbudget. In elk geval lijkt het
xhisschien inopportuun de mogelijke gunstige gevolgen
van een overheidstekort te belichten, wanneer men aller-
wege spreekt van de desastreuse effecten van het begrotings-
deficit. Is niet het aanzienlijke budgettekort de oorzaak
van de beperkte of de bedekte inflatie, welke de Néder-
landse volkshuishouding te zien geeft? Is het tekort op
onze betalingsbalans niet te wijten aan de geldschepping
der Overheid, die boven haar stand leeft en niet in staat
is haar uitgaven’ door belastingen of leningen volledig te
dekken? Zal een sluitende begroting niet inet één slag alle
betalingsbalansmoeilijkheden- en inflatietendenties .°P
–
heffen door een afroming van de overtollige koopkracht
en een beperking van de consumptie?
1).
Wij leven thans,
zo redeneert men, in een schijnwelvaart: onze werkelijke
• armoeçle wordt bedekt door de geldovervloed, welke ver-
• ooxaakt is door de geldcreatie van de schatkist. , –
Hoewel de hier g&noemde betrekkingen tussei Open-bare financiën en volkshuishoudind zeker aanwezig zijn;
ishet misschien toch nuttig te w’ijzen op een ander minder
1)
Zoals o.a. Prof. 1. Goudriaan betogt in zijn artikel ,,Sluitende
begroting – sluitende betalingsbalans” in ,,E.-S.B.” van 7 la-
nuari ji., hz. 6.
–
‘–t–.’
‘-.._,.”,’—‘–
—
—
472
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1948
gunstig effect-van een sluitende overheidsrekening onder
de omstandigheden waarin Nederland thans v.erkeert.
De moeilijkheden, welke rijzen ten aanzien van onze han-
delsbalans en monetaire situatie, zijn nl. niet-alleen een
gevolg van de zo gesmade financiële politiek van de Over-
heid, maar zij zijn ook voor een belangrijk gedeelte ver-
oorzaakt door
structurele
factoren, wlke op korte termijn.
niet ten gunste van de Nederlandse volkshuishouding
kunnen worden gewijzigd.
In het onderstaande zal worden- getracht dit structu-
rele probleem nader te belichten mede in verband met-het
peil van de werkgelegenheid. Getracht zal worden aan te
tonen, dat structurele onevenwichtigheden niet altijd door
zuiver financiële maatregelen op korte termijn kunnen
worden overwonnen. –
Indien men inflatie wil voorkomen, zal de effectieve
vraag van binnen- en buitenland op een bepaalde, markt
niet groter mogen zijn dan het beschikbare product van
binnèn- en buitenland op dezelfde markt. Wanneer door
binnen- en buitenland meer wordt gevraagd dan zij ge-
zamenlijk kunnen aanbieden, zal- het prijsniveau onge-
twijfeld stijgen,.tenzij men het aanbod kan versterken
door gebruik te maken van braakliggende voorraden.
Indien men de prijzen door middelvan een strenge prijs-
beheersing stabiel weet te houden, zal de koopkracht,
welke niet door het .aanbod wordt opgenomen,
–
boven de
markt blijven zweven als een euwige bedreiging van het
monetaire evenwicht, ofwel in de zwarte markt goederen
zoeken, waardoor wederom het aanbod op ,de -legale
markt wordt verminderd.
Dat het mogelijk is- in een bepaalde periode meer goede-
ren te vragen dan men in dezelfde periode verdient, met
andere woorden produceert, is te wijten aan ons moderne
geldsysteem. De economische subjecten, die in vroeger
‘tijden koopkracht hebben gespaard, kunnen deze ,te allen
tijde op de markt aanwenden, ook indien de tengevolge
van de besparingen in het -verleden geaccumuleerde voor-
raden reeds lang zijn vergaan of vernietigd. Bovendien is
ons moderne bankwezen in staat koopkiaëht -voor con-
sumptie- en investeringsdôelejfiden te scheppen, ook indien
de betreffende goederen nog niet zijn geproduceerd.
Inflatie wordt derhalve voorkomen, wanneer men zowel
de ontpotting van ,,oud” geld als creatie van nieuw
geld” tegèngaat. 1-let monetair evenwicht wordt bewaard,
wanneer de binnenlandse -vraag gelijk iS aan de in het
binnenland verdiende inkomens, m.a.w. de binnenlandse
bijdrage tot het, product en tegelijkertijd de door – het
buitenland uitgeoefende vraag naar goederen (= export)
gelijk is aan de buitenlandse bijdrage tot het product
(= invoer). De evenwich tsvergelij king wordt zodoende:
binnenlandse vraag + export = bintienlandse productie
+ invoer. – – –
‘De kwestie, welke thans onmiddellijk in het oog springt,
is: zijn de nationale bijdrage tot het product en de invoer
alternatieve of complemèntaire grootheden? Met andere
woorden: kan de binnenlandse productie de invoer ver-
vangen of is een bepaalde invoerquote noodzakelijk
om een bepaald goederenpakket voort te brengen? Even-
zo kan men zich de vraag stellen,’ of een bepaald goederen-
pakket –door het buitenland wordt – afgenomen, wanneer, dè binnenlandSe vraag naar deze goederen wordt beperkt;
met andere woorden: kan de buitenlandse vraag zonder,
meer in de plaats van de binnenlandse vraag gesteld
worden?
2) –
Zoals bekend, beslist ingeval van volledige- substitutie-
môgelijkheid de prijsverhouding vSn de verschillende asn-
geboden of gevraagde hoeveelheden over de evenwichts-situatie. 1-10e lager het binnenlandse prijsniveau t,en op-
zichte van het buitenlandse, des te hoger de export,en- des
‘)
Prof. G-oudriaan stelt zich in vorengenoemd artikel blijkbaar
op dit laatste standpunt.
te lager de import. ‘Wanneer men een volledige substitutie-
mogelijkheil veronderstelt, kan men derhalve in beginsel door manipulaties met het prijsniveau het evenwicht
4
van –
de betalingsbalans beïnvloeden. –
Het is evenwel ook mogelijk, en onder de omstandig-
heden, waarin Nderland thans verkeert, zeer waarschijn-
lijk, dat de import op korte termijn niet door de binnen-
landsë productie kan worden vervangen, ook indien het
buitenlands prijsniveau aanzienlijk hoger ligt dan het
binnenlandse. Van de,andere kant kan men niet alle goede-
ren in onbeperkte mate exporteren, ook al -is de prijs hier
te lande relatief laag.
Het zal duidelijk’ zijn, dat ons versleten en beschadigd
productieapparaat,,, hetwelk in aanzienlijke mate is in-
gesteld op de productie van minder noodzakelijke consump-
tiegoederen, niet-op korte teri’nijn de productie van machi-
nes en grondstoffen ter hand- kan nemen. Zulk een om-
schakelingsproces heeft ‘lange ‘tijd nodig, wanneer men
deze op eigen kracht tot stand Wil brengen. De nieuwe
productiewijze moet worden geleerd, de kapitaalgoederen,
nodig voor een efficiënte en rendabele productie, moeten
via een lange omweg worden voortgebracht, Wanneei
men de hierbedoelde industrialisatie op eigen kracht tot
stand wil brengen, zal men haar warschijnlijk nooit
bereiken, omdat men dan te laat is. Andere landen zullen
nl. gebruik maken van de in eigen of andere landen reeds
beschikbare ervaring en kapitaalgoederen, waardoor zij een voorsprong zullen verkrijgen, welke niet meer in te
halen is. De import van kapitaalgoederen kan derhalve
niet zonder meer door de binnenlandse productie worden
vervangen, ‘omdat men de structuur van het productie- –
apparaat en daardoor de samenstelling van het in- het
binnenland geproduceerde goederenpakket niet op korte
termijn -kan veranderen. –
Van de andere kant is ook de ru-ilcapaciteit van de
wereldmarkt voor bepaalde goederensoorten, met name
meer luxe arlikelen tegen meer noodzakelijke goederen,
aan grenzen’ gebonden.
01)
dit tijdstip is er ‘ongetwijfeld
in de gehole wereld ‘een schier onverzadigbare honger naar
machines en grondstoffen. 1-lierdoor wordt evenwel juist
de vraag naar meer luxe goederen beperkt. Voor de wereld
als geheel geldt nl.: vraag naar alle goederen = productie
van alle goederen.
Derhalve:
vraag naar luxe artikelen = titale wereldproductie
minus vraag naar ( productie van) noodzakelijke goede-
ren. De positie op de wereldmarkt van de meer noodzake-
lijke goederen is thans ten opzichte van die van de minder
noodzakelijke goederen veel gunStiger dan viër de oorlog.
1-lieruit kan worden geconcludeerd, dat de landen, wier
productiecapaciteit en export voornamelijk is iPgesteld
op luxe-artikelen, thans op een veel, slechtere plaats staan
dan voor de oorlog. Deze relatieve positie kan onder be-
paalde omstandigheden zo ongunstig worden, dat het
onmogelijk wordt, ook niet door een rigoureuse daling
van het relatieve prijsniveau, een evenwicht in de betalings-
balans te bereiken. De structuur van het blnnenlands-
productieapparaat in verband met de structuur van de
%vereldmarkt bepalen derhalve de höogte en de grenzen
van çle bovengenoemde subsitutiemogelijkheden –
Wat is nu het verband tussen overheidsbudget’en de
monetaire situatie?
In bet boenstaande Werd vastgesteld, dat het onder
bepaalde structurele ,omstandigheden’ zeer moeilijk zal
zijn op korte. termijn de betalingsbalans in evenwicht te
brenSen. FIet moge hekeild verondersteld worden, dat
Nederland tengevolge van de oorlog, in,deze ongunstige
positie verkeert. Vandaar dat het ‘nonetaire evenwicht
zich niet automatisch kan herstellen en,een’ welbewuste
struc’tuurpolitiek noodzakelijk is. In het kort kan men
deze als volgt omschrijven: onze betalingsbalans zal ge-
durende een aantal jaren, waarin het proces van aan-
16 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
473
pâssing aan de nieuwe omstandigheden op de wereld-
markt zich voltrekt, een invoeroverschot vertonen.
De extra invoer, voornamelijk van kapitaalgoederen, is
ni. bestemd om de structuur van ons productie-apparaat
zodanig te wijzigen, dat wij in staat zijn ook in normale
tijden het evenwicht in ‘de betalingsbalans te handhaven.
De vraag, rijst thans, wie het tijdelijke invoeroverschot
zal financieren.
Het zal’duidelijk zijn, dat deze extra-invoer niet met
goederen kan worden betaald. Onze voorraden zijn ten-
gevolge van de oorlog uitgeput. Wij hebben zelfs een extra-
invoer van grondstoffen, haiffabrikaten en consumptie-
goederen nodig om de uitgeputte voorraden weer op een
normaal peil te brengen.
Guldens zal het buitenland niet w’illen aanvaarden,
daar het hiermee toch geen goederen op korte termijn kan
kopen. Wanneer het buitenland, niet voldoende goederen
op crediet kan leveren, wordt liquidatie van onze reserves
in buitenlandse valuta noodzakelijk.
In principe kan dit op twee wijzen geschieden: In het
ene geval wordt het particuliere bedrijfsleven debiteur
van het buitenland resp. liquideert het rechtstreeks zijn
buitenlands bezit voor de betaling van de importen,
zodat het geen gebruik behoeft te maken van de binnen-
landse besparingen, resp. liquidatie van reserves in binnen-
landse valuta. In het andere geval neemt de Overheid de buitenlandse schulden op zich of koopt het buitenlandse
bezit van de binnenlandse houders tegen guldens ter be-
taling van de invoergoederen en verkoopt deze laatste aan
het particuliere bedrijfsleven tegen binnenlandse valuta.
In het eerste geval blijft een deel van de binnenlandse
besparingen resp. liquide reserves beschikbaar voor
andere doeleinden, bijv. belegging in overheidspapïer in
het andere geval wordt de binnenlandse kapitaalmarkt
gedraineerd ‘voor het bedrag van de opgenomen buiten-
landse credieten. Met hetzelfde bedragvermindert evenwel
in beide gevallen de kapitaalbehoefte van de Overheid
voor de financierkig van haar tekort, zodat beide finan-,
cieringsmethoden in principe dezelfde invloed hebben op
de monetair situatie.
Welk effect heeft het invoeroverschot nu op het mone-
taire evenwicht? Wenst men dit te bereiken, clan zal
moeten worden voldaan aan de hierboven reeds vermelde
evenwichtsvergelijking:
binnenlandse vraag = binnenlandse productie + invoer-
overschot –
of nader gepreciseerd:
binnenlandse vraag naar consumptiegoederen en naar investeringsgoederen = de binnenlandse ‘bijdrage tot de
productie van ccnsumptiegoederen + investeringsgoederen
+ het invoeroverschot van consumptie- en investerings-
goederen.
Wil er een stabiel evenwicht zijn, dan moeten niet alleen
in totaal vraag en aanbod op de binnenlandse markt aan
elkaar gelijk zijn, maar eenals vraag en aanbod van
consumptiegoederen ook vraag en aanbod van investerings-
goederen.
Inflatie in de vei’bruiksgoederensfeer ontstaat niet alleen
door ontpotting van ,,oud” geld, dat niet wordt gecom-
penseerd door een in guldens te betalen invoeroverschot
van de desbetreffende goederen, doch ook door een con-
sumptiedrang van de gezinshuishoudïngen, welke niet
overeenkomt met de pr6ductieneiging of -mogelijkheden
der ondernemers. De ondernemers bepalen nl. in eerste
instantie de samenstelling van het aanbod: hoeveel
verhruiksgoederen en hoeveel kapitaalgoederen er worden
geproduceerd. De andere huishoudingen beslissen evenwel
hoeveel zij – van de aangeboden consumptiegoederen
zullen opnérnen en hoeveel zij willen besparen. Willen
zij meer consumeren dan de ondernemers van de des-
betreffende goéderen menen te moeten of kunnen pro-
duceren, dan zal dit leiden tot een voorraadvermindering
van consumptiegoederen met als waarschijnlijk gevolg
prijsstijging en toeneming van ondernemerswinsten.
De ondernemers zullen bij een dergelijke situatie opti-
mistisch worden en niet alleen trachten de productie van
verbruiksgoederen op te voeren, maar ook hun investe-
riIigen doen toenemen.
Omgekeerd
zal
een deflatieproces in gang worden ge-
bracht wanneer de verbruikshuishoudingen minder willen
consumeren dan er verbruiksgoederen zullen worden
aangeboden. Er zal dan een gedwongen voorraadvorming
ontstaan. Een rationele ondernemer zal uit een dergelijke
situatie zijn- conclusies trekken: de productie inkrimpen
en werkkrachten ontslaan. –
Niet hetzelfde kan worden gezegd van de investerings-
sfeer van wege het alternatieye karakter van consumptie
en investeringen. Indien, nadat het evenwicht bereikt is,
meer gespaard wordt dan er kapitaalgoederen worden ge-
produceerd, dan zal de activiteit van de ondernemers in
de investeringsgoederenindustrie niet worden gestimuleerd.
Een verhoogde spaardrang vermindert nI. de consumptie-
hoeveelheid en juist de vraag naar consumptiegoederen
bepaalt in laatste instantie de toekomstverwachtingen
en daarmede de bedrijvigheid van de ondernemers. Gaan wij thans ‘na of de consumptieve vraag in Neder-land te hoog is opgeschroefd, zodat men nog kan spreken
van een dreigend infiatiegevaar.
Bij een nadere analyse van de omvang der consumptieve
vraag komt men tot de volgende definitie:
De vraag naar verbruiksgoederen = het in het binnen-
land verdiende inkomen bij de productie van verbruiks-
en investeringsgoederen minus de ingehouden winsten
van ondernemers, de collectieve en individuele gezins-
besparingen, plus de ontsparingen van gezinnen en het
negatieve saldo van de lopende ‘overheidsrekening.
1-let aanbod van consumptiegoederen heeft tot waarde-
som de binnenlandse bijdrage tot de productie vân het
verbruiksgoederenpakket + het invoeroverschot van de
desbetreffende goederen.
Van inflatiegevaar zal men nu kunnen spreken, wanneer
de vraag naar consumptiegoederen hoger is dan het aanbod,
rn.a.w. wanneer het in het binnenland verdiende inkomen
bij de productie van investeringsgoederen (= het investe-
ringsvolume minus het invoeroverschot van kapitaal-
giederen) hogér is dan de reserveringen van ondernemers,
de collectieve en individuele gezinsbesparingen, het
invoeroverschot ‘van verbruiksgoederen minus de ont-
sparing van gezinnen en Overheid. Het meest bondig kan
men deze conclusie als volgt formuleren: Inflatie treedt
slechts op, wanneer de totale netto-investeringen hoger
zijn dan de totale netto-besparingen.
Geeft men zich rekenschap van het structurele karakter
en de hoge omvang van het invoeroverschot (= de be-
sparingen van het buitenland) alsmede van de collectieve
besparingen via levensverzekeringmaatschappijen, pen-sioenfondsen. e.d. en de noodzakelijkheid om de onder-
nemers voldoende te laten reserveren ter stimulering’van
de investeringsactiviteit, dan zal het duidelijk zijn, dat –
bij een sluitend overheidsbudget en beperkte liquidatie-
mogelijkheden voor gezinnen – de omvang der netto-
investeringen aanzienlijk zal moeten zijn om de totale
nettobesparingen der volkshuishoiding te overtreffen.
1-Jet is hoogst onwaarschijnlijk, dat, dit het geval is. De
binnenlandse bijdrage tot het investeringsvolume is nl.
beperkt ddor de materiële omstandigheden, zoals het ge-
S
ringe aantal geschoolde werkkrachten op dit gebied en
de beperkte materiële productie capaciteit van de investe-
ringsgoederenindustrie. Alleen door buitenlandse hulp,
m.n. invoer van’kapitaalgoederen, zou het totale investe-
ringsvolume kunnen worden verhoogd. Monetair is dit
laatste evenwel irrelevant doordat het inflatoire effect
van de additionele investeringen dan geconpenseerd
wordt door het deflatoire effect van de buitenlandse be-
sparingen. De ingevoerde kpitaalgoederen moeten immers
op crediet worden gekocht. Aan de andere kant zijn de
474
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1948
liquidatiemogelijkheden van de gezinnen, nadat in het
verleden reëds een aanzienlijk bedrag aan buitenlands
bezit werd geliquideerd, beperkt.
Gedurende een bepaalde min of meer korte periode
kunnen de uitgaven van de gezinnen groter zijn dan de
door hen verdiende inkomens. Vooral wanneer de inhaal-
vraag en de consumptiedrang hoog zijn, zullen, zij bereid
zijn te teren op hun liqiiide reserves d.w.z. het in vroegere
tijden bespaarde en niet-belegde inkomen ontpotten.
Wanneer men meent, dat de in vroegere perioden ge-
creëerde zwevende koopkracht vooral in handen van ge-
zinnen is, dan kan men het hier beschreven geval nog
wenselijk achten. Meer vaarchijnlijk is het evenwel,
dat de na de geldsanering resterende zwevende koopkracht
in de kassen van de legale of illegale ondernemers rust.
In dat geval zal de consumptieve vraag van gezinnen op
vrij korte termijn moeten dalen; de gezinshuishoudingen
kunnen nl. niet âl te lang boven hun stand leven.
Men kan nu wederom van mening zijn, dat een terug-
gang van de consumptieve vraag wenselijk is om de hoge.
winstmarge van ondernemers te drukken. Velen zullen
echter van oordeel zijn, dat een daling van de nettowinst
van ondernemers na aftrek van-alle daarop rustende be-
lastingen een groot gevaar zal gaan betekenen voor de
investeringsactivite.it, welke n6odzakelïjk is voor de struc
tuurwijziging van ons productie-apparaat.
Ook een daling van het prijsniveau ten koste van het
loonpeil is door de tegenwoordige politiek van de vak-
verenigingen aan grenzen gebonden. Een zodanige deflatie-
politiek zou trouwens de negatiev gezinsbesparingen
geenszins opheffen, tenzij mèn verwacht, dat een, daling
van het binnenlandse prijs- en loonpeil t.o.v. het buiten-
landse het invoeroverschot in belangrijke mate zal drukken.
In het bovenstaande werd echter getracht aan te tonen,
dat de hierbedoelde subsitutiemogelijkheden door struc-
turele factoren beperkt zijn.
Geconcludeerd mg derhalve worden, dat, gezien het
structurele karakter van ons invoeroverschot en de collec-
tieve besparihgen; een sluitend overheidsbudget in eerste
instantie via een daling van de effectieye vraag een ge-
dwongen voorraadvorming- tengevolge zal hebben. Op
de duur zal een gedwongen voorraadvorming onherroepe-
lijk leiden tot een beperking van ‘dé productie met als
noodzakelijk gevolg: werkloosheid.
Hoe ‘groot_het overheidstekort en/of de netto-investe-
ringen van de Overheid moeten zijn om werkloosheid te
voorkomen, hangt af van •de concrete omvang van de
diverse saldo’s der huishoudingen, de investeringsneiging
van ondernemers en de consumptiedrang van gezinnen.
Degenen, die een crisis noodzakelijk achten lorn een structuurwijziging van ons productie-ttpparaat op korte
termijn door te voeren, zullen evenwel het ,,spook van de
werkloosheid” aanroepen in plaats van het të verwensen.
1-loewel een zekere mate van werkloosheid ongetwijfeld
een omschakeling van de prodiïctie kan bevorderen, acht
ik toch een crisis niet het gesôhikte klimaat, waarin de
structuurwijziging van ons productie-apparaat tot stand
kan komen.
Ik meen hiermede te hebben aangetoond; dat een
sluitend overheidsbudget niet de panacée is voor alle,
ook niet voor de huidige, economische kwalen.
s-&ravenbage.
– D. B. J. SCHOUTEN.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE BUITENLANDSE HANDEL VAN. ITALIË EN
•
,
DE. HEESTELBETALINOEN.
De Italianse Regering ‘heeft thans de gegévens over de
buitêniandse ‘-handel in 1947 bekend gemaakt. Italië im-porteerde uit q5 lânden rond 18,5 mliitoii ter waarde van
413,8 mrd lire en exporteerde naar 22 landen oiigeveer
1,9 mln ton met een waarde van 205,7 mrd lire. Zowel de
in- als de uitvoer is, vergeleken met 1946, Ôngeveer verdub-
beld. Italië’s voornaamste leveranciers waren de Verenigde
Staten; de export ging voor een groot gedeelte iïaar
Zwitserland, verder naar Engeland, Argéntinië, Zweden,
de Verenigde Staten en Nederland.
De samenstelling van de Italiaanse in- en uitvoer over
1947 blijkt uit volgend staatj: –
–
Invoer
Uitvoer
grondstoffen voor de industrie
47
pCt
4,96
pCt
levensmiddelen
……………… ..
29,43 ,,
19,64
industriële halfîabrikaten – …………
13,63 ,,
21,78
eindproducten …………………..
9,94
,,
53,62
100 pCt
100
pCt
Het is interessant de resultaten van de Italiaanse buiten-
landse handel over 1947 te vergelijken met de totalw’aarde
van de Italiaanse herstelbetalingen; deze herstelbetalingen
worden, volgens ,,Deutsche /irtschaft”-van 1 Juni 1948,
door gezaghebbende kringeii in Rome geschat op ongeveer
500 mrd lire (van 15 September 1949 af in zeven jaar’te
voldoen). De bij het vredesverdrag opgelegde verplich tin-
gen komen dus ongeveer overeen met 21 maal de waarde
van de Italiaanse uitvoer in 1947.
ECONOMISChE ASPECTEN VAN EIRE.
Het Marshall-plan zal krachtig bijdragen tot het herste
van Eire’s ecoiomisch leven. Tarwe, maïs ‘en andere
granen zullen Amerika’s voornaamste bijdragen zijn,
maar ook petroleum, hout, katoenen stoffen en tabak
vallen onder de toewijzing voor het eerste jaar. Eire’s
voornaamste economische probleem is het herstel van de
agrarische productie; haar grootste bijdrage aan het
Europees herstel zal moeten bestaan in het vermerderen
van de uitvoer van voedsel. Zo zijn er, aldus The Times
Review of Industry” van Juni 1948, o.a. plannen gemaakt
om de veeteelt uit te breiden. Om’ echter liet agrarische
programma te kunnen uitvoeren, is liet nodig de invoer
van stookolie te vergroten, de landbouw te mechaniseren,
en liet gehele weg- en spoorvegverioer te verbeteren.
Volgens officiële schattingen – ziè ,,The’ Châmber of
Commerce Journal” van Juni 1948 heft Eire 2.500
tractors nodig en 7.500 ton andere landbouwmachines
per jaar. Véér de oorlog bedroeg de jaarlijkse import vai
landbouwmachines gemiddeld 2.000 ton. De onvol-
doende kapitaalinvestering, die- steeds een kenmerk van
de Ierse landbouw is geweest, heeft het herstel bemoei-
lijkt. Zelfs – zo zegt ,,The Times Review of Industry” –
indien de Ierse boer geld zou hebben voor uitbreiding,
zou hij meer geneigd zijn hetnaar de bank te brengen
dan het in zijn boerderij te steken. De thans aanwezige
uitrusting moet dringend worden vervangen.
Volgens Amerikaanse technici zal het merendeel van
Eiré’s behoeften aan
–
landbouwmachines moeten komen
uit Engeland en slechts
1
/
8
uit de Verenigde Staten. Niet
alleen landbouwmachines zal de Engelse industrie, in
Eire kunnen afzetten; ook naar andere producten van de
Engelse zware industrie zal vraag ontstaan. Het spoorweg-
systeem, dat verouderd is, behoeft – zoals gezegd
dringend revisie: nieuw rollend materieel, nieuwe lijnen,
nieuwe stations. Met de verbetering van Eire’s agrarische
productie zal Engeland gebaat zijn door de levering van
landhouwproducten, waartegen het zelf weer kunstmest,
steenkdol, textielgoederen en machines zal kunnen – af-
zetten.
Men verwacht spoedig besprekingen te Londen teneinde
tot een nieuwe en uitgebreide iiandelsoirereènkoint tusen
Eire gn Engeland td komën. Met het voortgand -econö:
misch herstel in Eire wordt eén’ o’vereenkömst, diè. de
handel -tussën beide landen kan hevorderei, dan ook zeei
belangrijk gécht. ‘
16 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
475
EXPORTMOEILIJKHEDEN IN ZWEDEN.
De buitenlandse handel van Zweden vertoonde gedu-
rende de eerste vier maanden van dit jaar, vergeleken
met dezelfde periode in het vorige jaar, de volgende ont-
wikkeling:
1947
1948
Januari-April
(in millioenen
– ……………………..kronen)
. –
Invoer
………………..1.329,4
1.628,3
Uitvoer ………… . ……..
690,1
1.066,4
Invoeroverschot …
639,4
561,9
K.U.
Van Berkel’s Patent
Lever Bros. Unilever C.v.A…..
Philips G.b.v.A . ……………
Koninklijke Petroleum ……….
H.A.L…………………….
N.S.0……………………..
H.V.A………………………
Deli Mij C.v.A.
Amsterdam Rubber …………
4 Juni
1948
168 127
296
265
349k
217
184
225
1591
1 66
11 Juni
1948
167
126k
295k
266 GB
349
207
187*
233
162k
172
Zowel de in- als de uitvoer was dit jaar dus belangrijk
hoger dan in de. overeenkomstige periode van 1947. De
oorzaak hiervan kan, volgens de ,,Neue Zürcher Zeitung”
van 3 dezer, nagenoeg geheel worden toegeschreven aan
de gedurende het afgelopen jaar opgetreden prijsstijgingen.
hoewel de uitvoer sterker is gestegen dan de invoer, is
het door de Regering voor het lopende jaar beoogde even-
wicht van de Zweedse betalingsbalans nog geenszins ver-
wezenlijkt. Dit blijkt uit de nog steeds slechter wordende
deviezenpositie van de Zweedse Rijksbank. In de derde
week van Mei jl. verloor d’e Rijksbank niet alleen voor 5,9
millioen kronen aan goud, maar gaf bovendien voor 5,4
millioen kronen aan deviezen af, terwijl haar verplichtingen
tegenover buitenlandse banken tezeifdertijd met 1,9 mil-
lioen kronén stegen. Volgens de ,,N.Z.Z.” heeft Zweden
‘dan ook niet alleen een tekort aan dollars, maar ook in
het betalingsverkeer met landen met zachte
valuta bestaat
een deficit; de deviezenrekeningen van de Rijksbank
luiden nI. bijna uitsluitend in zachte valuta.
Alles wijst er op, dat de Zweedse export niet de door de
Regeiingheoogde en in de handelsverdragen met Europese
landen ten grondslag gelegde ontwikkeling heeft vertoond.
Vooral de Zweedse handel met België, Engeland en Italië
schijnt moeilijkheden te ondervinden. –
GELD- EN KAPITAALMARKT.
hoewel de geldrnarkt
in
de afgelopen week aanvanke-
lijk nog weinig tekenen van verruiming vertoonde, trad
acn het einde der week een ontspanning in, waardoor de
caligeidrente daalde tot pCt.
1
Er schijnt vrij veel geld
afgevloeid te zijn naar de chartale sfeer, aangezien per 1
Jnni ji. de houders van beleggingsrekeningen de vrije be-
schikking kregen over 20 pCt van hun tegoeden. Bovendien
is tot verval komend papier in bverwegende mate door de banken in jaarpapier herbelegd, in welke tendentie echter
met het naderen van de datum van 20 Juni, waarop
weer aanzienlijke onttrekkingen wegens belastingbetaling
worden verw’acht, een verzwakking kwam. In de markt-
disconto’s kwam bij zeer geringe omzetten een kleine
daling tot stand, zodat drie t/m achtmaandspromessen
tegen pCt aangeboden waren, Maart- en Aprilpapier
i/8
pCt noteerden, terwijl Meipromessen tegen
1/16
pCt
waren aangeboden.
De aandelenmai’kt gaf in de voorbijgegane week per
saldo weinig koersfluctuaties te zien. Uiteraard waren er
wei de dagelijkse schommelingen, maar van een algemene
koersbeweging, in eenbepaalde richting was geen sprake.
Op de obligatiemarkt konden de koersen van Neder-
landse staatsleningen zich goed handhaven, terwijl de 3pCt
Nederland 1962/64 zelfs een kleine stijging boekte tot 99
11
/
16
pCt. De door de Regering ondernomen conversie- en ge-deeltelijke consolidatie-operatie blijkt dus goed gelukt te
zijn. Ook de over het algemeen niet zeer in trek zijnde
3-31 pCt Nederland 1946 steeg van 99 tot 99
1
/
16
pCt.
•
Alleen de 3 pCt investeringscertilicaten, waarin nogal
wat aanbod moest worden verwerkt, konden het niveau
van de voorgaande week niet handhaven en daalden in
koers tot
991/
pCt:
DE BELGISCHE
GELD- .EN KAPITAALMARKT IN MEI 1948.
De geldomloop van dê.Nationale Bank liep gedurende
de maand Mei licht terug ingevolge een daling van de
rekeningen-courant met 250 millioen fr.
De verruiming op de daggeldmarkt houdt reeds aan
sinds de maand Maart. In Mei brachten de stortingen van
de trimestriële bijdragen aan het Rijksfonds voor de Maat-scliappelijke Zekerheid aanzienlijke bedragen oi de markt.
Dientengevolge namen de voorschotten van de Nationale
Bank aan de parastatale instellingen met 1,4 milliard fr.
af. In dit verband is het niet onnuttig er aan te herinneren,
dat de Belgische daggeidmarkt bestaat uit twee voor-
name deelmarkten. De eerste in de verrekenkamer tussen
de deelnemers aan de compensatie (banken, 1-lerdiscon-
terings- en Warborginstituut, Nationale Maatschappij
voor Krediet aan de Nijverhei enz.); op de tweede komt
liet aanbod in hoofdzaak van le Rijksdienst voor de Maat-
schappelijke Zekerheid en de Algemene Spaar- en Lijf
–
rentekas; de vraag gaat er uit van het Rentefonds, liet
1-lerdisconterings- en Waarborginstituut en andere para-
statale Kredietinstellingen. Voor de overbrugging van beide
deelmarkten en de rationele verdeling van de beschik-
baremidde
J
en zorgt de Nationale Bank. Bij gebrek aan
daggelden nemen de parastatale instellingen (o.m. Rente-
fonds) hun toevlucht tot voorschotten bij de Nationale
Bank. Deze post fluctueert bijgevoig in tegenovergestelde
richting als het aanbod van daggeld.
l-lieronder worden de voornaamste posten van de drie-
maandelijkse staat van de banken voor het eerste trime.ter
van 1948, die pas werd bekendgemaakt, vergeleken met
de toestand per einde 1947.
Voornaamste passioa-posten
(in milharden francs)
December
Maart
Beweging
1948
Eigen
middelen………..
1
–
Deposito’s op zicht eh op 30d.
43,3
44,8
+
1,6
DepOSitOS op meer dan 30 d.
3,3
1
3,3
–
Tijdelijk onbeschikbaar 40 pCt
7,9
1
7,2
–
0,7
Voornaamste actiQa-posten
Privaat krediet totaal
. . .
24,8 25,5
+
0,7
–
diverse dehiteuren
.
12,2
11,8
–
0,4 5,6 6,8
+ 1,2
–
debit. wegens acrept.
4,1
3,9
–
0,2
Krediet aan de overheid totaal
36,5
36,1
0,6
–
bandelswissels
……..
–
korte termijn
32,4
32,3
–
0
1
1
–
lanre termijn
……
4,1
.8,5
3,8
-. 0,3
Liquiditeiten
………….
8,7
+
0,2
De zichtdeposito’s én op minder dan 30 d. stegen
ingevolge.deblocage van 0,7 milliard fr. tijdelijk onbeschik-
bare tegoeden en het ongegrond wantrouwen in de biljetten
van 1.000 fr., waarvan reeds sprake was in onze kroniek
over de maand Maart. De kredieten aan de privaatecomiomie
namen met 734 milhioen fr. toe. 1-let handelspapier steeg
zelfs met, 1,2 milliard fr., maar de kaskredieten en de
debiteuren wegens accepten daalden resp. met 403 en 167
millioen fr. Deze evolutie is geheel in overeenstemming
met de kredietpolitiek van.de Overheid. De stijging van
r
476
.
ECONÔMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
16
Juni
1948
de liquiditeiten resp. daling .van de kredieten aan de,
Overheid moet in hoofdzaak worden toegeschreven aan
de ,,window dressing” van de twee grootbanken, die per
einde Maarthun jaarbalans afsluiten.
De goud- èn deviezenvoorraad van de Nationale’Bank
blijft gunstig evolueren. 1-Jet spel van de bilaterale be-
talingsaccoorden bezorgt momenteel voldoende goud-
inkomsten om sanien met de bestaande dollarvoorraaci het
mali met de dillarzône aan te zuiveren. De handelsbalans
met de U.S.A. ierbetert overigens geleidelijk, zoals blijkt
uit onderstaande tabel.
Hanlelsbalans pan de Belg.-Lux. Unie niet de U.S.A.
(in millioenen franes) –
Invoer
Uitvoer
I
Saldo
1.888
226
–
1.662
1.807 .
288
-1.519
Gemiddeld
1947
………..
Februari 1948
………….
1.357
-215
— 1.142
Januari
1948
………….
.
1.700
200
-1.500
Maart
1948
………….
April
1948
…………..
1.194
271
–
923
Op
de zwarte markt viel de nieuwebaisse te noteren
van de goudstukken (sovereign
740
tegen
802,5)
en de
sterke deviezen (dollar
501
tegen
53,5).
Het papieren
vond steeg van
136,5
tot
138
en de gulden daalde van
9,45
tot
9,20..
Kap itaairnarkt.
.
Op
de emissiemarkt van aandelen vielen een drieta
1
isitgiften te noteren, waaronder ene van ongeveer
100
millioen fr. Een industriële vennootschap trachtte
10
millioen fr. obligaties
5
pCt op 10 jaar te plaatsen aan
95
pCt. Een instelling voor hypothecair krediet bood
60
millioen fr. obligaties
5
pCt op
10
jaar aan tegen
98
pCt.
Dit betekent een rendement, rekeninghoudend met het
uitgiftedisagio, van resp.
5,68
en
5,26
pCt.
De inschrijvingen op de nieuwe staatslening werden
op
31
Mei opengesteld. Gezien het hier een klassiek type
schatkistcertificaten betreft, blijken de banken, verzeke-
ringrnaatschappijen, spaar- en kredietinstellingen er een
belangrijk bedrag van in hun portefeuille te zullen opnemen.
Op
de obligâtiemarkt brokkelden de koersen verder af.
De schatkistcertificaten daalden zelfs met gemiddeld
0,50 pct; hierdoor werd het rendementsverschil tussen
de bestaande schatkistcertificaten en die van de nieuwe
uitgifte weggenomen. Anderzijds werd het schema van de
onderscheidenlijke rentevoeten – ingevolge de redelijke
koersvastheid van de langlopende staatsfondsen – zo-
danig gewijzigd, dat de rentevoeten op korte en middel-
matige termijn dié op lange termijn overtreffen; de span-ning tussen de ren tevoet van de private en de overheids-
sector nam toe. –
Vergelijkende tabel oan netto-rendementen
Oblicaties
Looptijd
Staatsfondsen
Private sector
April
Mei
April
I
Mei
21–5 1.
……
.4,64
5,05
5,45
5,09
5-10 ..
……
.4,71
4,81
5,73
5,77
meer dan 10 ‘. .
4,71
4,72
5,84
1
5.95
Bed rijigheid oan de aandelenbeurs pan Brussel
–
Aantal ver-
handelde
‘
Ala koer_
Kapitalen
index
(in
5t
uizd
_
(in mln fr.)
1936-
38
=
tellen)
100.
Einde Der. 1947
12
1
2
10,9
140,2
Einde Febr. 1948
44,6 50,9
160,4
Einde April
21,0
20,2
–
152,7
Midden Mei
22,2
21,4
150,4
Einde Mei
21,8 19,8
144,1
Gedurende de-eeste
3
wéken van de maand viel een
lichte daling op de aandelenbeurs van Biussel te noteren,
die tegen het einde verscherpte. De oorzaken van de ge-
ringe neiging van het Belgische publiek om zijn aandelen
te beleggen, zijn sinds larg beiend. De grotere daling
blijkt deze maand het gevolg geweest te zijn van arbitrage-
verrichtingeii van aandelen tegen obligaties in verband
met het openstellen van-de inschrijving op de nieuwe
staatslening. ‘De algemene koersindex liep in Mei met
5,8
pCt terug.
Buussel.
–
V. VAN ROMPUY.
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK.-
Verkorte
–
balans op 14 Juni 1948
Activa.
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten In millioenen francs)
-.
C
d
0)
00
Data
4)0
1
–
1
0-.0
+0
‘
Pq
c)
31 Dec.
1946
t 4.949,9
158,0
238,7 52,i’
4.090,7
1.113,7
22 Mei
1948
1
5.667,1
95,5..
248,1
47,5
4.033,5
1.406,7
31 Mei
1948
5.672,4
106,6 142,3
47,5
4.158,2
1.297,5
7 Juni
1948
5.674,0 108,2
236,9
47,5
4.090,4 1.353,6
Wissels, pro-
Hoofdb nk
t
messen en
schuldbrieven
ij en
–
In disconto
gen sc
.
90P
,
–
900 -)
Wissels, scbatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, Ie lid, sub 3 van de
–
Bankwet 1937 j° art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsbiad No.
F204)
……………………………
–
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari
1967
…………
..
1.800.000.000,-
Beleningen:
Hoofdbank
t
140.294.054,56 ‘)
(mci. voor-
schotten in re-
Bijbank
574.464,83
koning-courant
–
op onderpand)
Agentsch.
5.505.289,20
t
146.373.808,59
Op
effecten,
enz.
……….
,,
145.977.334,79
)
Op goederen en celen
. . .
,,
396.473,80
–
t
146.373.808,59e)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937).
…………………………
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1967 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt
en
gouden
muntmateriaal
……..
t
481.707.523,47
–
–
Zilveren munt, enz ……..
..738.141,78
–
482.445.665,25
Papier op het buitenland
..
t
338.061.800,-
Tegoed.bij correspondenten in
–
het
buitenland
……….
..
140.042.587,56
Buitenlandse betaal-
middelen
……………….’1.771.115,93
,,
483.875.503,49
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
t
fonds
……………………………..
..
103.665.342,58
Gebouwen en inventaris
……………….
2.500.000,-
Diverse
rekeningen
……………………
231.178.087,87
–
.
–
t
4.750.039.307,78
.
Passiva.
Kapitaal
…………………………..
t
20.000.000,-
Reservefonds
………………………..
..
12.759.703,05
Bijzondere
reserves
……………………
..
54.447.566,03
Pensioenfonds
….. …………………..
..
19.977.692,97
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
…. ..
120.792.225,- Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
..,,
2.924.659.510,-
Bankassignaties in
omloop ………………
161.701,87
Rekening-courant saldo’s:
,
‘s Rijks Schatkist
t
769.017.170,08
Geblokkeerde saldo’s van
banken
…………..
..
77.377.162,99
Geblokkeerde
saldo’s
van
–
anderen
…………..
..
25.653.861,64
Vrije
saldo’s
–
……….
..
514.171.106,09
1.386.219.300,80
Diverse
rekeningen
……………………
211.221.608,06
t
4.750.039.307,78
1)
Waarvan
scbatklstpapler rechtstreeks
door
de Bank In-disconto genomen
……….t
–
‘)
Waarvan aan Nederlands-Indi6
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no .99)
.
,,,
39.529.875,-
Circulatle der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten ……
..
145766.549,50
r
r
47$
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1948
STAAT la.
OVERZICHT VAN DE OPB1IENGST DER RIJKSMIDDELIfN
).
BookingstiJdvak
1947/
1
48.
Directe Belasthigen.
–
x
f 1.000
1 Jan.
Totaal
1917
1 Jan.
Benaming der middelen
.
Rining
jt•
Dec.
April
__________________________________
1947
1948.
Voor het Rijk;
75.027
93.885 111.707
126.113
411.352
570.000
291
5
4.620
.1.412
2.701
3.774
6.294
14.472 91.500
Inkomstenbelasting
…………………..
Vermogensbelasting
……………………-
Winsthelasting
……………………..
–
.037
‘
–
5
–
119
–
17
–
14
4.882
—
Vennootschapsbelasting
……………….
128.168
..
—
306
–
430
-5.661
–
661
121.110
140.000
Vermogensbelasting voor lichamen
11.035
–
14
–
10
–
101
–
19
10.891
16.000
149.151
76.114
96.027
109.702
131.713
.
562.707
817.500
Totalen
…………………..
Voor het Gemeentefonds:
26.135
422
244
1.332
–
6
28.127
.
23.000
Grondbelasting
………………………
Personele belasting
…………………..
6.635 1.300
1.104
1.648 5.069
1 50756
21.000
Ondernemingsbelasting
8.596
8.942
10.354
90498
130270
50.660
40.000
Totalen
…………………..41.366
1
10.664
1
11.702
12.478
1
18.333
94.543
84.000
‘) Deze statistiek sluit aan bij die, opgenomen in ,,E.-S.B.’
van 12 Mei 1948, blz. 377.
STAAT Ib.
BoeclngstLJdvak 1948/
1
49. Directe Belastingen.
x
f1.000
Totaal
1Jan.
Benaming der middelen
1
Jan
.
Febr.
Birt
April
–
Raming
1948
April
______________________________________
1948-
Voor het Rijk:
–
4
5
2
11
680.000
1
–
–
1
2
50.000
Inkomstênbelasting
……………………
Vermogensbelasting
……………………….
740
159
201
375
1.475
Winstbelasting
…………………………
Vennootschapsbelasting
………………..
28.881
19.151
23.769
26.649
98.450 110.000
Vermogensbelasting voor lichamen
373 527
1.069
422
.
2.391
–
29.995
19.841
25.044 27.449
102.329.
840.000
Voor het Gemeentefonds:
…………
Totalen
……………………..
–
191
376
1.195
1.762
260000
Grond belasting
…………………. …
Personele
belasting
…………………..
– –
–
–
23.000
Ondernemingsbelasting
13
47
13
987
1.060
48.000
Totalen
……………………
.
13
1
238
389
1
2.182
2.822
1
97.000
STAAT II.
Kalenderjaar 1948. Overige middelen.
.
.
11.000
Totaal
1
Jan.
Benaming der middelen
Sail.
Febr.
Mrt
April
1948
Raming
April
1948
52.174
50.465
21.164
61.914
185.717
360.00
‘
0
5.295
5.524
.7S3
1.859
18.461
20.000
Loonbelasting
……………………….
.
483
464
107
.
568
1.622
2.200
Dividendhelasting
…………………….
Commissarissenbelasting
……………..
22.921
19.145
8.072
24.601
.
74.739
170.000
Vereveningsheffing
……………………
Voorheffing op in het buitenland geaccumu-
–
41
213
–
17
217
.
372
memorie
12
–
335
–
347
memorie
. –
–
–
–
–
memorie
15.393
13.520
.
18.484
20.211
67.608
183.000
317
536
645
.
731
2.229
5.000
12
18
10
5
45
500
1.178
2.053
823 103
4.157 7.000
5.954 6.046
6.580 6.788
2.5.368
–
51.800
leerde inkomsten
………. ………….
548
1.034 1.163 1.510 4.255
27.000
Superdividendbelasting
…………………..
Herkapitalisatiebelasting
………………..
6.297 5.603 5.306
6.683
23.889
56.000
Rechten
op
de
invoer
……………….
Statistiekrecht
………………………….
13.139
.
14.514
15.712
16.944 60.309
150.000
Bijzondere wijnhelasting
…………………
Accijns
op
zout
……………………..
202
46
392
155
795
1.200
Accijns
op
gedistilleerd
………………..
Accijns
op
bier
……………………….
Belasting op gouden en zilveren werken
. . .
81 81
88
92
342
900
Accijns
op
suiker
……………………
Accijns
op
tabak
…………………..
74.988 67.347 43.429
79.587
265.351
535.000
Accijns
op
wijn
………………………..
Rechten van zegel *)
1.567
1.937
2.441
1.785
7.730 15.000
Omzetbelasting
……………………..
……………………
Rechten van registratie
2.728 1.892
,
10.382
2.086
17.088
22.000
Rechten van successie,
enz.
…………
.
4.527
6.115
6.259
.
5.092
21.993
68.000
Motorrijtuigenbelasting
2.235
2.122
2.925
6.362
13.644
23.000
Totalen
…………………….210.010
198.675
148.083
237.293
7940061
1.697.600
)
Hieronder begrepen zegelrecht nota’s van
makelaars en commissionnairs in effecten.
.
744
507
448
530
2.229
–
STAAT
III.
Kalenderjaar
1948. Buitengewone middelen.
x 11.000
Totaal t
Jan.
enaming
,
er mi
,
een
Jan.
Febr.
Mrt
April
1948
Raming
.
1948
1948
.
1948
1948
t/m uIt.
1948
April
•
1948
15.504
38.698
71.342 134.602
260.146
2.000.000
2.076
8.192
21.450 49.669
81.387
1.000.000
Belaald
als
votql:
.-
Vermogensaanwasbelasting
……………
uit
zekerheidstellingen
……….
……..
6.500
27.000
42.300
74.600 150.400
–
Vermogensheffing ineens
………………
6.000
13.700
36.200
42.400
•
98.300
–
Uit geblokkeerd tegoed
……………….
d.
m.
v.
staatsobligaties
……………….
.
500
2.900
6.500
23.900
33.800
–
.
met
vrij
geld
……………………..
–
4.580
3.290
7.792
43.371
59.033
–
• ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1948
S’AAT IV.
Ralcnderjaar 1948.
Zckcrhcidstclllngen.
x
f1 millioea
–
.-‘._
.
.b5n
T/in Dec.
. –
600 576
–
1.176
1.5
1945
Jan. t/m
..
.
–
Dec.
4.9411
953
i
1.553.
729
912
.
2.282
127
Jan. t9n
Dec.
1947′..
31(3
1.8(39
525
403.
2.394
‘.
‘530
Jan! 1948
18
1.887
509
54
2.396
584
Febr.1948
13
.1.900
482
99
.
2.382
683
Mrt
1948
12
1.912
458′
100
–
2.370
783
Aril 1948
10
1.922
441
130
2.363
913
TOEL1C]IT1NG BIJ lIET OVERZIC1-IT VAN DE OPBRENGST
DER RIJKSMIDDELEN.
i. Directe belastingen.
Deze staten vermelden de vorderingen, welke ontstaan door het
opleggen van voorlopige en definitieve aanslagen door de belasting-
dienst (dehiteurenadministratie).
Het belastingtijdvak 1947/’48 loopt buy, voor de inkomstenbe-
lasting van 1 Januari 1947 t/m 31 December 1948. Normaliter
worden gedurènde de eerste 12
maa
nd
e
nhiervaflvOOrlOpigeaaflSl3.gefl
over ‘1947 geboekt, gedurende de laatste 12 maanden definitieve aanslagen over 1947 (vandaar de vergelijking van bUy. 1947/’48
met raming 1947 en buy. 1948/’49 met raming 1948).
Voor andere belastingen loopt het boekingstijdvak 1947/48
van 1 Januari 1947 t/in 30 Juni 1948.
II. Overige middelen. III. Buitengewone middelen.
De staten vermelden het werkelijk in elke maand ontvangen be-drag (kasadministratie). Bij de Buitengewone middelen komen ook andere wijzen van voldoening voor (zie staat III).
Bij omzetbelasting, loonbelasting en vereyeningsheffing vindt de
afdracht per kwartaal plaats (dus bijv. in Januari 1948 van de be-
lasting over de omzet resp. uitbetaalde lonen van het 4e kwartaal
van 1947).
IV. Zehzrheidstettingen.
Dit zijn bedragen, die, vrijwillig of verplicht, door belastingplich-
tigen bij de ontvangers der belastingen zijn gedeponeerd. Zij dienden
als vooruitbetaling op nog niet opgelegde aanslagen in bestaande
belastingen, vermogensaanwasbelasting en vermogensheffin g (zie
ook staat III).
De staten .vermelden zowel de opgelegde zekerheidstellingen als
de betalingen daarop (dus zowel debiteuren- als kasadministratie)
en voorts nog de afschrijvingen, die op de zekerheidstellingen wegens
de opgelegde aanslagen plaatsvonden.- FIet opleggen van verplichte
zekerheidstellingen is op 31 December 1947 betindigd. –
GOIJDPRODIJCTIE
).
(in 1.000 dbllars van circa $ 35 per’öune fijn).
aar
Zuid-
–
Afrika
Veren.’
Staten’)
Canadâ
Austra-
lie
7
Totaal g-
1939
.
448.753
196.394
178.303
56.1.82
5.020.297
1940
491.628
210.109 185.890 55.878 1.094.264
1941
504.268 209.175
117.081
51039
1.089.395
1942
484.439 130.963 .169.446
42:525
.966.132
1943
448.153 48.808
.
127.796
28560,
760.527
1944
429.787
35.778
102.302
.
16.310
,
.
682.061 1945
427.862
32.511
94.385
16.450. 646.914
.
1946
417.647
51.182
98.994
21.595′
663.266
4947 Jan.
34.021
7.612
.8.195
2.205
58.127
Febr.
–
19.965
5.483 7.806 1.820
41.044
Maart
28.665
5.500
9.235
.
1.820
51.824
April
31.824
6.246
8.921
1.820
55.412
Mei
35.308 7.220
9.412
‘
‘1.785’
59.738
-‘
Juni
‘.
33.984 6.117
9.418
1.890
57.215
Juli
35.396
7.319
9.149
3.220
•
61.314
Aug.
–
34875
7033
9.131
‘
1.960
59.057
Sept.
34.692
6.979
8.668
1.925
58.321
Oct.
35.361
8.185 9.057′
2.065
.
58.681
1
•
Nov.
33.888
–
6.243
8.826 2.065
.
56.356
Dec.
.
‘
34.025
7.281
9.614
2.030
1948 Jan.
34.775 6.214
9.594
1.925
-.
Febr.
32.459 3.489
‘) Ontleend
1
aan: ,,Federal Reserve Bulletin” van Mei 1948.
‘) Exclusièf Sovjet Rusland. –
‘) Inclusief Pllilippijnen. Jaarcijfers:,,U.S. Mint’.’.,De jaarcijfers zijn schattingen van de ,,U.S. Mint”; de maandcijfers schattingen
van het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor 1945 is het
totaal van de maandcijfers van het ,,American Bureau of Metal Statistics” gelijk gemaakt aan het jaarcijfer van de ,U.S:
,Munt».
‘)Tebeginnen met 1945 zijn de Canadese cijfers onderhevig aan
eventuele officitle revisie.
‘) Te beginnen met Dec. 1941 werden de gegevens v6rschaf t
door het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor de periode
Dec. 1941-eec. 1943 hebben de cijfers betrekking op Australili:
van.; Jan. 9044 af alleen op West-Australië.
479
ENIGE fNDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
1),
•
1938=
100
,-
Algem.
productie-Index
56
103
73
92
102
98
105
105
Walsproducten
van
57
153
73
137 178 196 185
85
118
88
114′
123
124
1’32
134
33
97
52
69
91
90
93
77
69
38 57
105
77
81
115
van
de industrie ………
ijzer
en
staal
‘)
…….
Cement
……………
Katoen- en linnen- ….
,
21
66
39
60 70 67
72
71
Metselstenen
……….
54 121
78
111
130
120
141
Dëuren
…………………
Sigaren’
……..’
:
:.
.
36
.59
53
60
‘
63
54
-.
weverijen
…………..
Schoenen
.,
…………..
-65
110
73
124 127
.
118
Sigaretten
.
………………
iloter …………….
27
38
-52′
52
34.
28
40 65
Kaas
……………
.1
24
52
53
16
17
49
–
,86
19
Bron’: ‘,,Statistisch Bulletin van het CBS.”;’. betekent: de ge-
gevens ontbreken; gecorrigeerde cijfers zijn cursief gedrukt.
.) 1940 = 400.
ENIGE
–
INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
–
IN BELGIË
o:
193
—
8
100
Juli
1947
Aug.
1947
‘Sept.
1947
Oct.
:
1947
Nov.
1947
Dec.
Jan.
1948
Febr.
1948
Algemene index.v. d.
.
md, prod.’):.
.
:.
–
90,3
91
93 101
103
‘
101
103′
74,1
81,4
86,9
-.77,5
83,9
91
;
0
70,1
Steenkool
………75,5
97,8
95,8
106,2
102,9 05,5
106;9
102,8 Cokes
………….99,8
tement
………..
100,7
95,8
88,8 108,2
105,4
105,1
108,6 102,0
116,6
109,1
96,7
134,6
133,8
146,5
151,2
146,4
Ruw staal
.. ……
126,7
119,8
110,1
154,4 136,5
152,4
162,2
150,1
Afgewerkt staal ..
–
1183
123,7
118,3
159,7
143,1
163,1
165,8 157,8
Afgewerkt ijzer
. –
56,5
53,6
70,7
72,1
96,5 71,5 84,6
66,1
Vlas (spinnerij)
– . . –
99,6
107,4 115,3
125,3 109,8
132,2
121,3
119,1
Vlas (weverij)
105,3
74,8
80,2 84,2
78,1
76,9 66,0
Katoen.(spinnerij)
97,5
95,1
105,8
127,9
108,2
114,5
117,5
1.18,0
Katoen (weverij)
.
133,8
123,9
137;8
153,9
133,8 146,2
144,6
Ruw ijzer
………
Wol (kamwol, spin-
–
nerij)
.
……….
113,2
.
105,5 161,7
197,2 169,8
171,3 176.5
160,7
‘Wol
(weverij)
145,4 129,8
154,9
150,5 120,3 119,0
126,0
89,7 86,2
92,6 90,6 109,8 112,4
105,7
97,6
Holglas
………..
110,1
.105,6
107,8
114,’7
134,3 143,3
138,8
132,0
124,4
.
119,8
138,1
151,1
137,8 149,3
143,9
121,5
Vlakglas …………
Margarine
……..
92,2
93,8
111,6
117,3
.93,0
105,0
93,6
99,3
Papier
…………
Geraffineerde
–
suiker
71,5
.
..
.59,0
76,7
-81,8
99,7
76,7
75,4
76,4
Sigaren
……….
..43,7
39,7-
49,8
61,4 60,9
‘58,6
.59,3.
43,1
Sigaretten
……..
.134,4
148,5
193,1
138,8
97,3
129,8
428,3
91,8
1
1 Bron: ,Statistisch Bulletin” v’an -het Nationaal Instituut voor
de Statistiek. . betekent: de gegevens ontbreken. Gecorrigeerde
gegevens zijn cursief gedrukt.
– ‘) 1936-’38 =- 100_t (InstItuut voor Economisch en Sociaal’
Onderzoek (Leuven)).
INDEXCIJFERS VAN GItOOTHANDELSPR.IJZEN
—
. t.. -.
‘.:’
NEDERLAND’)
‘)–”
-.- -.
–
Juj’3-Jtinl ‘=10
VoedIngsmIddeIen’:
209
230
230
‘230
‘230
230
dierlijke
…………
191
‘.199
238
236
234
232
totaal
……….
…
200′
214
235 233
232.
231
–
Grondstoffen:
houtw. buitenlands
463
631
582
582
582
582
chem. producten
..
272
-. 342
361
366
364
367
284
283
280 279
.
282
243
243
.
243 ..
243 243
.
294
305
305
1305
305
plantaardige
……..
papierwaren
…..:
332
..
474
538
538 538
538
huipstoffen
170
.
349,.
201
216 216
216
216
.328
340 340 339 340
Afgewerkte producten:
glas, aardewerk. enz
238
256
256 263
263
270
textielwaren
…….258
houtwaren
……..
390
385
–
385 385 385
Ieder
………….224
metaalwaren
………261
chem. producten
..
328
218
‘
323
.
323 323
324
totaal
…………….282
textielwaren
‘ ……
344
355 354
352
352
lederwaren ……..
.
321
324
325 327
326
283
..
303
315 325 325
341
gefabr. voed.midd…
211
..315
223
.
222 322
222
222
papierwaren
……..
..292
248 263
–
271
‘
270
272
269
metaalwaren
……..
261
276
279
280 280
280
totaal
…………..
algem.Indoxcljfor
…
.
251
”271
279
279 279
279
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
3)
De wegingscoefficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de
verhoudingen in 1941.
.
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ‘ons bezit
is, kunnen.plaatsruimte voorbehouderi,
ih
het i1urulmer
van dezelfde week worden opgenomen.
Vacaturcs
+1
ACCOUNTANTSKANTOOR TE ROTTERDAM
vraagt:
MEDEWERKER OF le ASSISTENT
met vergevorderde
5
studie. In toekomst mogelijk- – heid tot opname deelgenoot. Br. m. uitv. inlicht.,
ven. sal., enz. onder no. E.S.B. 1217 bur. v. d. bi.
Postbus 42, Schiedam.
DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE
PROVINCIE OVERIJSSEL roepen sollicitanten
cp voor de betrekking van:
adjunct-commies ‘le klasse
ter provinciale griffie, 3e afdeling, (waterschaps-
aangelegenheden). Jaarwedde, met inbegrip van
verhogingen en tijdelijke toeiagen overeenlcom-
stig ,Rijksregeling van f 3.704 tot f 4.857 met 6
één jaarlijkse verhogingen. Vereisten: dipioina
Gemeente-Financiën, Unie-diploma Waterschaps-
administratie en practische ervaring in Verifica-
tie-aangelegenheden.
Soilicitatiestukken in te zenden binnen veer
–
tien dagen na verschijning van dit blad. Persoon-
lijk bezoek alleen na oproeping.
Bij de Secretarie-afdeling Financiën Is vacant de be-
trekking van
cornmies c. q. » hoofdcommies
De te benoemen functionaris zal onder de Directeur
van Financiën worden belast met de dagelijkse lei-
ding van het Bureau Havenbeheer.
Vereisten: Jurist of econoom; nauwkeurig kunnende
werken»; vlug inzicht ‘in moeilijke vraagtukken.
$alarisgrenzen commies f3450.- tot f 4450.-;
hoofdcommies: f4250.- tot t 5800»-
Sollicitaties te richten tot Burgemeester e»n Wethou-
ders van Rotterdam en in te zenden aan Bureau
Person»eelvoorziening, kamer 331 Raadhuis,, binnen
14
dagen na het verschijnen van deze oproep onder No. 385.
S.
T»T
AS S-0 € I AT
9SA.
KASSIERSINSTELLING
OPGERICHt IN 1806
HEERENGRACHT 179
•
AMSÎERDAM.0
• ,,HOLLANDIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
Verliesposten Voorkomend Systeërn
bestaande uit 4 Diensten
–
Het V.V.S.
is
een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard
als
onderdeel der debiteuren-admjnjstra-tie, zal het van groote practische waarde blijken
•
»
ti zijn.
‘»
Onze V,V.S.-brochure wordt op aanvra kosteloos toegezonden,
Yn der Graaf & Co’s bûreaux voor den:handel LV..
Amsteistraat 14-18, Amsteidam-C, Telefoon 3863i’
ij’nen)
•
Annonêesvoor het volgend nummer
diien uiterlijk» Maandag 21 Juni a.s. in’:het bezit te.
zijnvan de administratie, Lange Hve’11,’Sciedam
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof.
P. Hennip»..
man, Prof. P B. Kreukniet, Th. Ligthart, Prof.
N. J. Polak, Prof. J. Tinbergen, Prof.
H. M. H.
A. van der Valk, Prof. C. A. Verrijn Stuart, Prof.
G. M. Verrijn Stuart, Prof. Mr. F. de Vries.
Abonnementprjs
f
22,50; franco p. post
f
23,30;
voor studenten
f
19.—: franco per pôst
f
19.80.
Abonnementen sorden aangenomen door den
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM
Ecônornisch – Statistische
‘Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (
W.).
Telefoonr Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro:
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
–
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoocf,straat
s
Rotterdam (W).
Bankiers: Ban qua de Commerce, Brus8el.
–
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
f 26′
per jaar,
voor
België/Luxemburg f a8
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de
Ban
que de Commerce te Brussel. Overieese
gebiedsdelen (per zeepoat)
/
26, overige landen
f2’8
per paar. Abonnenien-
ten kunnen ingaan
met
elk nummer• en slichts worden beëindigd per
uttimo van het kalenderjaar.
Aa,igetekende stukken in Nederland aan het ,Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.). –
•»,
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie bçtre/fende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Te(efoon
69300, toestel 6).
Losse nummers 75 cents, resp. 12 B. francs.