Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1617

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 5 1948

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch,-rStatistische

Be
*
r1*chte
‘n

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCJN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT –

33E
JAARGANG

WOENSDAG
5
MEI 1948

No. 1617

4

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz H. W. Lambers;

N. J. Polak; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. .de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Menens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.

INHOUI):

Blz.

De artikelen van dez.e week ……….343

Sommaire, summaries ………………
343

Bedrijfsorgartisatie en Benelux
,door Mr Ir A. TV.

Quint

………………………………..344

Woningbehoefte en woningvraag door
,Prof. Dr Ir

H. C. van Beusekonr

……………………….
347

Beschouwingen bij een berekening van het. nationaaJ

inkomen door P. van der Meiren …………….
349

De Britse evolutie naar een tOpministerie van. econo-

mische zaken
door F. Hartog ………………..
352

A a n t e k e n
i
n g
Het Jaarverslag van De Ncder1andsche flank

………..
353

Internationale

notities:.

Paplervoorziening

……………………………….
355,
Fruisso verwachtingen

van

liet toeristenverkeer

……..
355
.

Geld- en kapitaalmarkt

………………………..
355

Statistieken:

Bankstaten

………………………………….
356
Stand

van. ‘s Rijks

Ia5

…….
, .

.


………

..
. .
357
Maandcijfers van dc grote banken in Nederland
……..
338
In-

en

uitvoer

van ‘Nederland
……………….-
………
358
1ndecLjfcrs van IQncn volgens regelingen In Nederland
. .
358

DEZER DAGN

‘iagen van feitelijk inzicht.
1Zo
n.aakte de Nederlandse
delegatie het ditmaal zeer diidelijk, dat zij met de ver-‘
tegenwoordigers van de Rpubliek zelfs de geographische
grondslag voor het overeengekomen plebisciet niet had
kunnen vinden. Onverdroten zette de Nederlandse Tweede

Kamer zich tot, wat mannelijk wordt genemd, het open-

hakken van de grondwet. In feite ging het zo krachtig
niet, ook sterke bouwers worden eens moe. Zo ër hierdoor

al spaanders zouden afvliegen, dtn indirect bij de partij-
groeperingen. De meerderheid echter kon het voorklieven

van de Regering aanvaarden; het debat toonde, dat de

Unie als geestelijke realiteit nog, niet leidt tot een moge-lijkheid zich de feitelijke werking ten yolle te realiseren.
De eenheid der tegendelen is trouwens een phi]osophisch
probleem.

Door feitelijk inzicht gescherpt, beschouwde de Engelse

minister Shinweil de nationalisatie van enkele Britse
industriëen en haar werkelijke gevolgen. Dat de geest meer
had gewild dan de hand vermocht, was niet zijn ernstigste
conclusie. Veeleer deze, dat de geest zwak was gebleken in
voorbereiding en uitvoering. Zou men, zonder de feiten
te kennen, niet vermoeden, dat hij had gesproken over het

Palestijnse probleem? De staatslieden zijn hier in de
werkelijkheid van wat Mr Pïckwick als een afschuwelijke
droom zag.,, The idea of a man’s walking about, all day,
with a dreadfull horse that he can’t get rid of!” De President der Verenigde Staten, die in waarheid

zichzelf steeds meer moet gaan zien als een waarschijnlijk
zwakke, candidaat voor het volgend presidentschap,
heeft een onverwachte zijstap gedaan door een adviseur
voor Palestina te benoemen, die sterk vr de deling is.
Intussen debatteert de vergadering 4cr Verenigde Naties
nog over het Amerikaanse voorstel tot een noodbeheer.
hoe staat de Engelse verantwoordelijke minister, gedood-
verfd als realist bij uitnemendheid? Bevin heeft in het
Lagerhuis weer verklaard, dat het vertrek der Britten
voor hem een voldongen feit is. Vervolgens kwam een
krachtig aanvatten der Britse militaire actie. –

,,Facts in themselves are silent” schreef Marshall,
de economist. Moet men een blik slaan in het werk van de
Britse satyricus Osbert Sitwell, die eens schreef: ,,Vhen
olice a sheep gets its blood up, the goats will remember?”
De gegeven verklaring luidt, dat anders de verwarring
in Palestina nog heviger zou zijn.

Erkenning der feiten werkt niet aJtijd ontmoedigend.
De ministers van Financiën van de landen van de Weste-
lijke Unie zijn tot het inzicht gekomen, dat het economisch
beginsel niet alleên voor de wapenproductie behoeft te gelden. Men is teruggekeerd, in beginsel, tot de grond-
slag van de leer der internationale economische betrekkin-
gen: de comparatieve kosten. In een gemeenschappelijk
productieprogram zal men trachten tot verruimde mogelijk-
heid der internationale specialisatie te komén. In deze.
gedachtengang komen zij o’vereen’met.President Truman,
die nog eens trachtte bij het Amerikaanse Congres de
rondslagen van de internationale ruil er in te hameren,,
teheinde daardoor de verlenging van de ,,Trade Agreements.
Act” te bereiken. –
,,FIet is een onweerleg’bre waarheid’, zoals de School-
meester zei en hij liet er feiten, die met elkaar in tegn-
praak waren, op volgen. Zou dat werkelijk ditmaal
uitblijven?’

Ije
ZtUzt

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finance
and Trade

*

OBJECTIVE’ APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

World wide circulation

*

Annual subscription rate: (post free-

to include all supplements) £ 3:2:6

(fi 33,40)

A Special Supplesnent on Eeononzic Con-
dition8 in The Xetherla,,ds was pubUshed
on Jannarij 31. A limited number of this
Stvpplernent remain for
sale.

LONDON: 51 CANNON ST.11ET, E.C. 4

,,HOLLAN DIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN’

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

(Deviezenbank)

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistraat 32

meer dan 100 Kantoren in Nederland en Azië

Londen

New York

0

FINANCIERING VAN DÈ

BUITENLANDSE HANDEL

Naami.

Venn.

Hollandsche

Belegging- en

Beheer-Mij.

Keizersgracht 706 — Amsterdam
Anno 1930


Beheer en’
Adviesgeving

voor

PENSIOENFONDSEN,.

STICHTINGEN,
ONDERNEWNGEN

EN PARTICULIEREN

Commissarissen:
Prof. Jr. 1. P. de Vooys; Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.

ROTTERDAMSCHE

BANK

225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

AFWIKKELINc –
VAN

NALATEN-

SCHAPPEN

1720A

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE.MAKELAARS

AMSTERDAM
. ROTTERDAM .

S.GRAVENHAÖB
DEI.PT SCHIEDAM

VLAARDINGEN

G roothuudel

Weekblad voor de
internationale handel

Heeft U al eens

een proefnummer
aangevraagd?

H. A. M… Roelants

Schiedam

E

Gxs
PE,

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLANDSCHE

Z 0 U T 1 N D U ST R IE,

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERU.

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

cbloorbleekloog

natronloog,
caulric soda.

5 Mei
1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

348

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Mr Ir
A. W. Quint,
Bedrijfsorganisatie en Benelux.

In Nederland en België heersen ten aanzien van de

bedrijfsorganisatie op belangrijke punten afwijkende op-
vattingen.

Nederland is geporteerd voor organen met sociale en
economischetaken met o.a. verordenende bevoegdheden.

In België blijven, volgens de aanhangige plannen, de

sociale en economische organen naast elkaar bestaan.

Voorts acht men daar het toekennen van verordenende
bevoegdheden onwenselijk.
Inzake de ondernemingsraden neemt België het stand-
punt in, dat het overleggen van jaarstukken plicht is.

Dit is in Nederland niet het geval.

Prof. Dr Ir H. G. van
Beusekom,
Woningbehoefte en
woningoraag.

De woningbehoefte kan niet alleen worden gemeten

aan het aantal gezinnen; zij blijkt mede uit het aantal

afzonderlijke personen en groepen van personen, die een
woning willen betrekken, zodra deze beschikbaar is.
De statistiek van de woningbehoefte moet derhalve
gebaseerd zijn op een zo uitgebreid mogelijk onderzoek
van de biologische samenstelling der aanwezige huishou-

dens met onderscheiding naar leeftijd, geslacht, burgerlijke
staat en de familiebetrekking tussen de leden. Dan kan een

indruk worden verkregen hoeveel der aanwezige huishou-
dens zich in twee of meer zullen splitsen.

Woningbehoefte is niet identiek met woningvraag.
Voor de laatste is het inkomen mede bepalend.

P. van
der Meiren,
Beschouwingen bij een berekening van
het nationaal inkomen. –

De berekening van Pof. Baudhuin uit Leuven van het
Belgisch nationaal inkomen vindt in België veel waar-
dering; zij wordt o.a. gebruikt door de Regering. Prof.
Baudhuin maakt in zijn jongste berekening – over 1946 —
onderscheid tussen inkomens uit arbeid, inkomens uit
kapitaal en gemengde inkomens, d.w.z. uit kapitaal en arbeid. Kan men hij de gebruikte cijfers enkele vraag-

tekens plaatsen, zonder daartegenover juister gegevens te
kunnen stellen, de gevolgde methode geeft aanleiding tot
positiever critiek. Prof. Baudhuin geeft geen definitie
van het begrip nationaal inkomen. Bedoelt hij daarmee

het inkomen toevloeiend aan de productiefactoren werk-
zaam
in
België of
van
België? Prof: Baudhuin trekt verder
van het eindtotaal de inkomstenbelasting af. Dit is volgens
de schrijver onbegrijpelijk.

P. Hartog,
De Britse evolutie naar een topministerie van
eçonomische zaken.

Het economisch beleid in Groot-Brittannië lag tot voor
kort in handen van verschillende ministeries. De belang-
rijkste waren de Treasury en de Board of Trade. Deze•
versnippering had vaak tot gevolg, dat er geen eenheid
was, integendeel, de politiek van het ene ministerie werd
vaak doorkruist door die van een ander. De kabinets-
wijziging, die in het laatste kwartaal van 1947 plaats
vond,was een goede gelegenheid om tot coördinatie van
het economisch beleid te komen.
De toestand is nu zo, dat feitelijk de Minister van Finan-
ciën, Sir Stafford Cripps, belast is met de coördinatie van
de gehele economische politiek in Groot-Brittannië.

SOMMAIRE.

Dr
A. W.
Quint,
L’organisation professionelie et Benelux.

La conception de l’organisation professionnelle aux

Pays-Bas et en Belgique diffère sur quelques points essen-

tiels. 11 est nécessaire d’harmoniser ces divergences afin

que l’intégration des économies de ces deux pays s’effectue
sans heurts.

Prof. Dr H. G. van
Beusekom,
La crise de logement.

La forte demande en matière de logement ne saurait
pas être évaluée par le nombre de familles seulement.
L’on devrait également prendre en considération les de-

mandes émanant de personnes seules ou vivant en groupe
qui désirent un logement
6L
eux, aussitôt que la situation le
permet. Un autre point important réside dans le pouvoir
d’achat des personnes intéressées.

P. van der Meiren,
Observation concernant ie calcüi du
revenu national beige.

Quelques perplexités sont émises en ce qui concerne
l’exactitude des chiffres utilisés par le Prof. Baudhuin
de Louvain, dans ses calculs du revenu national belge.
Une définition claire quant sa conception du revenu

national fait défaut dans l’étude du Prof. Baudhuin.
L’auteur de cet article ne comprend pas pourquoi lés
taxes sur les revenus sont déduits de la somme totale des
revenus.

F. ilartog,
Un ,,topministry” des Affaires Economiques
en Grande Bretagne.

A l’ocassion du remaniement du Cabine, l’année

passée, le Ministre des Finances est chargé de coordonner
la politique économique de la Grande Bretagne.

SUMMARIES.

Dr
A.
W.
Quint,
,,Pubiic organization of business” in
the Benelux.

The Dutch and Belgian concepts of plans for the ,,Public
organization of business” prove to diverge in some essential
points. It is necessary to harmonize the diverging views
in order that the integration of the economies of both
countries will run smoothly.

Prof. Dr H. G. van
Beusekom,
Demand for housing

The demand for housing cannot be measured by the
number of families only; all separate persons or groups
of persons who desire a dwelling of their own as soon as there is enough supply should be taken into account too.

Another factor of importance is the purchasing power
of the persons concerned.

P. van der Meiren,
Remarks on a calculation of the Belgian
• national incor2e.

Some doubts are expressed as to the eactness of the
figures used by Prof. Baudhuin of Louvain in his calcu. lation of the Belgian national income. A dear definition

of Prof. Baudhuin’s concept of national income is missing.
The author fails to see why income taxes are dedtcted
from the total sum of incomes.

F. Hartog,
A top ministry of economie a//airs in Great
Britain.

With the change of the British cabilet last year Britain’s

economic policy has. been coordinated by the Treasury.

r

344

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

5 Mei
1948

BEDRIJFSORGANISATIE EN BENELUX.

Het kost meer moeite om bestaande wetten te herzien
teneinde in het Beneluxkader te worden ingepast, dan

ombij nieuwe regelingen reeds dadelijk met de beoogde
ortwikkeling rekening te houden. Indien in beide landen

dergelijke regelingen op stapel staan, zijn de mogelijkheden

uiteraard het gunstist om tot coördinatie te geraken.

Een voorbeeld hiervan is de wettelijke regeling der be-
drijfsorganisatie. –

Nu de structuur der toekomstige bedrijfsorganisatie in

België en Nederland geleidelijk concreter vorm krijgt,

lijkt het gewenst de situatie ter zake in beide landen aan

een vergelijkend onderzoek te onder.verpen
1).

Over de conclusies der Commissie ,,van der Ven” is
nog niets officieel bekend. Wij moeten echter aannemen,

dat zij het midden zullen houden tussen het voorontwerp-

Vos en de proeve van het RK. Staatkundig Centrum,

d.w.z. organen met sociale en economische taken; werk-

n.emersvrtegenwoordïging al of niet op paritaire basis;

dosering van bevoegdheden, welke omvatten: adviseren,
uitvoeren en verordenen
2);
een sociaal-economische raad
als toporgaan, in structuur vergelijkbaar met die der

bedrijfsorganen. Tot nu toe was de ontwikkelinggegaan langs

de weg van gescheiden socialeen economische organen. Wij

hadden Bedrijfsraden en Hoge Raad van Arbeid naast

Economische Raad en Bedrijfsorganisaties (Voedselvooi-

ziening en ,,Wolterom”). In de toekomst komt aan dit

dualisme een einde. Zowel de organen voor sectoren van

het bedrijfsleven als het toporgaan zullen de sociale èn

de economische belangen beide behartigen. De werknemers
worden dus voor 100 pCt ook in economicis erkend. Of
zij over de gehelè lijn de pariteit zullen verkrijgen, zal nog

moeten blijken, doch dat een belangrijke schrede naar

economische medezeggenschap zal worden gedaan, zal

kwalijk kunnen worden ontkend.
Hoe geheel anders is het beeld, dat wij in België voor
ons zien: Hier blijven volgens de aanhëngige plannen de
sociale en de economische organen naast elkaar bestaan.

Dat worden volgens een 3 December 1947 ingediend
,,’Wetsontwerp houdende de organisatie der Economie” op

sociaal gebied de nationale paritaire commissies en de

algemene paritaire raad, op economisch gebied de econo-
mische raden en de hoofdraad der economie.
De paritaire commissies berusten op de Besluitwet van
5 Juli 1945 en het Besluit van de Regent van 15 October
d.a.v.; de nationale Arbeidsraad heeft geen wettelijke

grondslag, doch is een adviescollege, ingesteld door de
Minister van Arbeid. De paritaire Comités hebben als
voornaamste taak de algemene grondlagen van bezoldi-

ging vast te stellen, het bijstaan van de Overheid
,
bij d
voorbereiding en uitvoering der sociale wetgeving alsmede
hêt voorkbinen of bijleggen .van geschillen. Bij Koninklijk
Besluit kan aan de getroffen beslissingen (die dus fèitelijk
het karakter dragen van voorstellen) bindende kracht
worden verleend.
In tal van bedrijfstakken zijn paritaire commissies in-
gesteld; de door haar getroffen regelingen verschijnen in
het Arbeidsblad. Als centraal orgaan kent het wetsontwerp

de algemene paritaireraad: een adviescollege op sociaal
terrein. Als vdorzitter zal öptreden de secretaris-géneraal
van het Ministerie van Arbeid, met raadgevende stem,
teiwijl de leden zullen Worden benoemd op voordracht
der centrale werkgevers- en werknemersoranisaties. Wel-
licht ten overvloedè moge wirden vermeld, dat een der-
gelijk college in officieuze vorm reeds enige tijd bestaat in de gedaante der ,,Nationale Arbeidsconferentie”.
Op economisch gebied worden, zoals gezegd, voorge-
steld de Hoofdraad der Economie en de Economische

1)
Vgl. ,,NedeTlânds-Belgisch-Luxenhiirse Economische Unie”
door Mr J. van Wulfften Paithe in ,,E.-S.B.” van 24 September
1947, blz. .798. ‘
‘) Vgl. de’iflstallatierede van wijlen Minister Huysmans d.d 24
anuari 4947

Raden, beide wederom. adviesorgaen. Opmerkelijk is,
dat behalve aan de Overheid ook advies kan worden uit-
gebracht aan de wetgevende kamers: De hofdraad wordt

samengesteld uit door de ,,vertegenwoordigende” organi-
saties uit het bedrijfsleven voorgedragen personen, d.w.z.

van werkgevers, werknemers, handelaren, landbouw enz.
;

benevens uit , ,wetenschappelijke leden”. De voorzitter

wordt benoemd buiten de administratie en buiten de ge-
noemde organisaties. Volgens de Toelichting zal bij Ko-

ninklijk Besluit het begrip ,,4iertegenwoordïgende organi-
saties” nader worden omlijnd. Tevens wordt in d, Toe-

lichting er op gewezen, dat men ,,bezorgd om.de
beraad-
slagingen van de Raad aan de invloed van de Administratie

te onttrekken” geen departementale vertegenwoordigers
in de Raad heeft toegelaten, hetgeen niet wegneemt; dat

nader zal kunnen worden bepaald, dat de Raad ambtena-

ren kan horen, teneinde zijn inzicht te verruimen.

De economische (advies-) raden zijn voor bepaalde be:
drijfstakken gedacht. De samenstelling is analoog aan die

van de Hoofdraad, d.w.z. benoemingop voordracht van

,,vertegenwoordigende organisaties” van ondernemers en
arbeiders, terwijl de voorzitter wordt benoemd buiten
administratie en bedrijfstak.

Belanwekkend is, dat de pariteit slechts zal gelden
voor die bedrijfstakken, waar een paritaire commisie is

ingesteld (het laatste met uitzondering van landbouw en

visserij, waar men ten gevolge van het betrekkelijk grote

aantal ondernemers in verhouding tot het aantal arbeiders

de pariteit minder op haar plaats acht). De vorming van af-

delingen en onderafdelingen is voorzien, teneinde met de
– diverse schakeringen in een bedrijfstak rekéning te kunnen
houden; zij brengen haar advies uit door bemiddeling van

de raad. Tenslotte zij nog vermeld, dat de kosten der

economische raden ten laste komen van de schatkist.
Er werd al •op gewezen, dat de voorgestelde organen adviserend gedacht zijn. Tegen verordenende bevoegd-

heid wordt in de Toelichting ernstig, bezwaar aange-
tkend:

,,Indien er voor de openbare machten geen sprake mag

zijn de in deze wet voorziene sociale en economische Raden
‘illekeurig samen te stellen, moet insgelijks verstaan

worden dat het gezag van die Raden zich niet zal mogen opdringen aan de grondwettelijke instellingen die immer
de wetgevende-, de uitvoerende- en de judiciaire macht
behouden. Overeenkomstig met de principes van ons

openbaar recht moet voor onbestaanbaar gehouden wor-_
den, dat een reglementerende of een strafrechtelijke macht
verleend worde aan een instelling waarvan het bestaan
niet gerechtvaardigd is door de beginselen van de Grond-

wet; insgelijks, indien sommige van die organen hun mede-
werking mogen verlenen voor het uitvoeren van sommige
taken, die in de bevoegdheid van de administratie liggen,

moet het onderverstaan zijn dat geen enkele beslissende
macht hun mag herkend worden,, om de oplossing van
particuliere gevallen te verzekeren.

Tenslotte, indien de Regering beschouwt datdezeraden
principieel de. representatieve organen van de Arbeiders-

verenigingen en o.m. van de vakbonden moeten zijn,
integendeel, – getrouw aan de grondwettelijke vrijheden
en vast beraden zich te verzetten, tegen elke poging tot
corporatisme -, zal zij,in geen geval, kunnen aannemen,
dat de bedrijvigheid vandeze Raden of van de verenigin-
gen waarvan ze de uitvloeiing zijn, aanleiding zou kunnen

geven tot het stichten van eenheidsgroeperingen, gesteund
op de verplichte bijdrage en aansluiting”.
In de Toelichting op een voi’ig wetsontwerp d.d: 6 Au-

gustus 1946, dat dezelfde materie betrof, werd dit punt
niet minder duidelijk gesteld:
,,Bij de oprichting van bedoeld organisme, dient er inder-
daad een dubbele .klip. vermeden :-.het etatisme en de
verwarring van de verantwoordelijkheden enerzijds, het
beroepsegoïsme en het machtsmisbruik anderzijds.
Indien zij een eenvoudig uitvoeringswerktuig werden

5 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

345

in handen van de uitvoerende macht, zouden de raden niet
langer meer beantwoorden aan het geheel vande voorge-
stelde doeleinden. 1-let nagestreefde evenwicht zou ver-

broken zijn en de door de raden gegeven adviezen zouden

veel van hun waarde verliezen, indien de Minister er

invloed op kan uitoefenen, ‘t zij door de aanwijzing, ambts-

halve, van de leden of van sommigen onder hen, ‘t zij door

de deelneming van zijn vertegenwoordigers aan de werk-

zaamheden van de raden.
lIet zou, integendeel, bijzonder gevaarlijk zijn; aan de

raden een verordenende macht toe te kennen. FIet zou
ten zeerste te vrezen vallen, dat het beroepsegoïsme het
algemeen belang zou schaden, inzonderheid door het

miskennen van de rechtmatige belangen van andere be-

drijfstakken of van de verbruikers, door het ten onrechte
beperken van de toegang tot het beroep, wat een gezonde
mededinging uitsluit en de technische vooruitgang remt.

Tevens zou de vreesgewettigd zijn, dat zij lie over die

macht beschikken zezouden gebruiken ten voordele van
private belangen, of van groepen. liet is, overigens om

die redenen, dat een democratische Staat alle verordenende
macht aan de openbare besturen voorbehoudt”.

Als enige verdergaande bevoegdheid vinden wij in het
wetsontwerp voor. de Kamers van Koophandel en die van Ambachten en Neringen de mogelijkheid geopend, dat zij
bij de uitvoering van wetten en reglementen betrokken

‘worden.
De gedachtengang is dus wel sterk afwijkend van de
ten onzent gangbare opvatting. De verordenende bevoegd-heid wordt hier in het algemeen essentieel geacht voor een
doelmatig functionneren der bedrijfsorganisaties. Dat ook

het voorontwerp der Commissie-van der Ven in deze
richting zal gaan, is niet twijfelachtig.
Men staat dus voor de moeilijkheid, dat de beide Bene-
luxpartners op het punt zijn, hun bedrijfsorganisatie op
geheel afw’ijkende beginselen op te bouwen. Al kan worden
toegegeven, dat een en ander samenhangt met een.andere
beschouw’ingswijze van overigens politiek nauwverwante


groeperingen in beide landen, toch mag men de ogen iiet
sluiten vooi’ het gevaar, dat op deze wijze de coördinatie
der beide economieën in de toekomst zal worden bemoei-
lijkt..
**
*

Na de behandeling van de in beide landen leoogde
bedrijfsorganisatie willen wij thans stilstaan bij de
bndernemingsraden. Dit onderwerp is in België reeds
sinds 1945 aan de orde geweest: op de Nationale arbeids-
conferentie van 13 Januari van dat jaar werd besloten,
aân de Algemene Paritaire Raad op te dragen een voor-
ontwerp samen te stellen; op 25 Juni d.a.v. diende de
Minister van Arbeid Toclet een wetsontwerp bij de
Kamer in. De voorgestelde Onderneming9raden geleken
in vele opzichten op die, welke door de Commissie-Van
Rhijn in haar rapport d.d. 19 September 1947 werden voor-

gesteld
3).
Hun taak was veelszins van adviserende ard,
terwijl daarnaast op de toepassing der sociale wetten en

andere regelingen zou worden toegezien. Op economisch
gebied vinden wij alleen vermeld, dat de Ondernemings-
raad van het bedrijfshoofd geregeld mededelingen van
algemene berichten betreffende de gaig van zaken van de
onderneming zal ontvangen.
De samenstelling was: ondernemingshoofd + één of
meer zijner vertegenwoordigers enerzijds, en de arbeiders
uit door de meest representatieve organisaties voorgedragen
candidatenlijsten anderzijds. Dit stelsel, hetwelk ook in
het huidige .ontwerp gehandhaafd is, laat dus niet de
mogelijkheid open, dat ook door de werknemers buiten
de organisaties candidaten worden gesteld (zoals artikel
7 van het ontwerp der Commissie-Van Rhijn wèl – doet).
De Commissie uit de Kamer heeft in haar verslag d.d.

‘)
Zie ,,Ondernemingsraden” door Mi Dr A. A. van Rhijn In
,,E.-S.B.” van 19 November 1947, blz. 920.

8 Mei-1947 een nieuw ontwerp aangebodén. Uit het verslag
blijkt, dat met name de bevoegdheid van de Ondernemings-

raad op economisch gebied een punt van uitvoerige dis-
cussies heeft uitgemaakt. liet Regeringsontwerp bevatte

ten aanzien van dit punt slechts een informatieplicht

van de ondernemer, die zich beperkte tot mededelingen

van algemene aard. In de Commissie werden verschillende

amendementen voorgesteld om de bevoegdheden van de

Ondernemingsraad op dit terrein te vergroten. Een dier

amendementen wilde de Ondernemingsraden het recht

geven, een rekencommissaris aan te stellen en van diens
verslagen kennis te nemen; een ander sprak van ,,nauw

keurige en regelmatige inlichtingen over de financiële en economische gang van de onderneming”. Beide amende-

menten werden met gèringe meerderheid verworpen,

evenals éen voorstel, om de Ondernemingsraad véér de
aandeelhoudersvergadering op de hoogte te stellen van de
resultaten van het bciekjaar en van de bestemming van het
saldo der winst- en verliesrekening.

In het verslag der Commissie vinden wij de positie van
de Ondernemingsraad naast die van de ondernemer als

volgt aangeduid:

,,De Raden vervullen een adviserende rol, behalve inzake
maatschappelijke werken waar zij over een werkelijke
beslissingsbevoegdheid beschikken. Zij willen zich niet in
de plaats stellen van het ondernemingshoofd en het in de
hiërarchie der functies onmisbaar ge’zag ontwrichten.

Het ondernemingshoofd is en blijft verantwoordelijk voor

de zaak die hij leidt. Verantwoordelijkheid veronderstelt
gezag, dat, zonder autocratisch, toch voldoende dient te
zijn om zijn taak tot een goed einde te brengen. –

De-vrees van, het ,,dualisme”, de ,,sovjetisering” van de
‘ondernemingen berust op geen enkele ernstige grond.
De tegenwerpingen van ,medebeheer”, dikwijls achter de schermen gelanceerd, hebben er veel toe bijgedragen
om verwarring in de geesten te scheppen. Het mède-
beheer van het bedrijfsleven of van een nijverheidstak is
een zaak, en het medebeheer der ondernemingen is er een
andere. –

Het medebeheer van de maatschappelijke werken is
mogelijk en *enselijk op het plan van de onderneming,
het economisch medebeheer ‘door de vertegenwoordigers
van de arbeiders is mogelijk in de genationaliseerde onder-
nemingen en in de openbare diensten (socialistische
stélling), de vertegenwoordiging der arbeiders in de raden
van beheer der naamloze vennootschappen is een vorm
van medebeheer die door de Christelijke Volkspartij
wordt aangenomen, maar, bij de huidige stand van de openbare mening, denkt niemand er aan, in de school
van de onderneming de hiërarchische eenheid van leiding
te vervangen door een nieuwe en tweehoofdige conceptie,
die een wedijver zou in ‘t leven roepen tussen Onderne-
mingshoofd en Ondernemingsraad”.
In de rede van Minister Troclet in de Belgische Kamer d.d. 3 Juni 1947 werd over dit punt o.a. hèt volgende ge-
zegd: .

,,Het medebeheer is veeleer een ethische dan een econo-
mische eis van de arbeiders. –
Wij zijn in een tijdperk getreden waarin de materiële
toestand der arbeiders stilaan verbetert en hun ontevreden-
heid blijft bestaan. Dit komt omdat hun diepe verzuchtin-
gen niet voldaan zijn. –

Een materiële vérbetering van liet lot der arbeiders is
niet het hoofddoel van het medebeheer.
Deze heeft hoofdzakelijk ten doel aan de arbeider –
door tussenkomst van zijn vertegenwoordigers – een rol te doen spelen in het economisch leven, hem, onder alle
belangrijke raderen van de onderneming, de plaats te-
geven waarop hij recht heeft. Het ondernemingscomité
maakt het reeds mogelijk dit doel gedeeltelijk te bereiken. De ondernemingsraad zal nochtans het bestuur omringen,
maar geen enkele invloed uitoefenen op de andere raderen:
ondernemingsraad, college van commissarissen, algemene

346

ECONOMISCH-STATÎSTISCHE BERICHTEN

5 Mei 1948

vergadering. Welnu, het
is
zeker dat de arbeider, uit

normaal oogpunt, het recht heeft om, inzonderheid, deel

te hebben in de bedrijvigheid der beheerders en .der
commissarissen.

Nu ik dit gezegd heb, sta ik er op, in te gaan tegen een

verkeerde interpretatie van de regeringsverklaring in ver-

band met het medebeheer. In sommige kringen schijnt het

medebeheer te worden voorgesteld als een formule, die

tegen de nationalisatie kan worden uitgespreid. Beide

begrippen zijn heel verschillend:

Het medebeheer is en vraagstuk, dat niet alleen in

de kapitalistische ondernemingen, maar ook in de genatio-
naliseerde bedrijven oprijst. De nationalisatie op zichzelf

brengt geen verandering aan de positie van de arbeider

in zijn bedrijf”.

Uitdrukkelijk werd echter vastgesteld, dat het wets-

ontwerp geen medebeheer beoogde:

,,Ilet U voorgelegde ontwerp, zoals het na de beraad-

slagingen van de commissie werd opgemaakt, houdt geen

medebeheer in. –

Men zou tn onrechte veronderstellen dat over dat

principe en de mogelijke toepassing er van geén bespreking
zal plaats vinden. –

De Regering heeft aangekondigd dat zij een redelijke

proef van medebeheer zou trachten te doen om aan de

verzuchtingen, waarop ‘wij de aandacht vestigden, te be-
antwoorden. –

Gewoonlijk wordt dat i’iiedebeheer opgevat op drieërlei
gebied: op het algemeen nationaal plan; in dé industrie;
in de onderneming.
Met bij de Senaat een ontwerp in te dienen betreffende
de organisatie van de economie, heeft de Regering het
vraagstuk gesteld van de medewerking van de arbeiders

op economisch gebied op het algemeen plan van de oriën-

tering van de economie van het landen
01)
het speciaal

gebied van de organisatie der bijzondere sectoren van cle

economische bedrijvigheid”.

Tenslotte werd besloten, de Ondernemingsraad •in het
kader van het gehele vraagstuk der ecônomische mede-
zeggenschap nader te bezien en werd daartoeeeu parle-

mentaire Commissie ingesteld.
Het resultaat hiervan is vrwerkt in het hier behandelde
w’etsontwerp van 3 December 1947; het tweede hoofdstuk
daarvan is aan .de ondernemingsraden gewijd. Aangezien
over dé sociale taken geen meningsverschil bestaat, bepalen
wij ons hier tot de economische bevoegdheid. In dit op-

zicht wordt thans verder gegaan dan het ontwerp 1946
en het voorstel der Kamercommissie 1947. Als opdracht
der Ondernemingsraden wordt toch in artikel 16 sub c

genoemd:
,,te ontvangen vanwege het ondernemingshoofd,, op eco-
nomisch en financieel gebied:

tenminste drie maandelijks inlichtingen van algemene
aard met betrekking op het leven van de onderneming;
bij het sluiten van het boekjaar, de verslagen en reken-
plichtige documenten, bij Koninklijk Besluit bepaald, die

de Ondernemingsraad kunnen inlichten aangaande de
door de ondernemingen bereikte uitslagen; indien de
Ondernemingsraad aldus beschikt, zullen deze verslagen
en documenten, zonder voorbehoud en naar waarheid
verstrekt dienen te worden verklaard hetzij door een
deskundige die hij kiest op een door de organisaties van de
ondernemingshoofden en door de organisaties van de arbei-
ders éénparig opgemaakte lijst, hetzij door een deskundige

herkend door één doör de organisaties eenparig aange-
nomen instelling”.
Hier is dus inderdaad het overleggen van de jaarstukken
voorgeschreven en tevens de Ondernemingsraad bevoegd
verklaard, deze stukken door een deskundige te’ doen
onderzoeken. In de toelichting wordt hierover het volgende

opgemerkt:
,,De arbeiders zullen over een juiste, voldoende uitge-

werkte informatie beschikken, maar de werkgevers zuilen

zo gevrijwaard blijven van een regime van doorlopend en

onbeperkt onderzoek uitgeoefend door onbevoegde per-

sonen.

Daarom zal het ondernemingshoofd verplicht zijn drie-

maandelijks inlichtingen van algemene aard aangaande

de gang van de onderneming aan deRaad te overhandigen.

Bij het sluiten van het boekjaar, zal de Raad in het

bezit gesteld worden van de rekenplichtige documenten
die hem kunnen inlichten aangaande de door de onder-

neming behaalde uitslagen ‘en zal hij het recht hebben

deze doc,umenten te laten onderzoeken, hetzij door een

deskundige gekozen op een lijst, eenparig door de organi-

saties van ondernemingsloofden en door de organisaties

van arbeiders samengesteld, hetzij door een deskundige
door één door deze organisaties eenparig aangenomen

richting.

Bij het uitvoeren van zijn opdracht zal de deskundige,

dat spreekt, vanzelf, er toe gehouden zijn het beroeps-

geheim te eerbiedigen en zich te beperken tot het goed-

keuren of het afkeuren van de in de hem voorgelegde
documenten bevatte vermeldingen, zich onthoudend aan

de Raad inlichtingen te geven die buiten het voorwerp

van zijn opdracht liggen en waarvan de bekendmaking

schadelijk aan de belangen van de onderneming zou zijn.

Dit systeem laat de Raad toe een werkelijk doeltreffend

recht van toezicht uit te oefenen.op de bedrijvigheid van

de onderneming, zonder dat zijn inmenging enig nadeel

aan de belangen van de onderneming zou kunnen berokke-

nen.

Wanneer de twè’e tegenwoordig in uitwerking zijnde
hervormingen strekkende tot de inrichting van onder
nemingsrevisoren en tot een type-rekenplichtige-registra-

tie, door de wetgeving zullen bekrachtigd zijn, zullen ze

zich kunnen integreren in het onderhavig ontwerp vast-
gelegd’systeem, om er ‘een volledige soepelheid en doel-
treffendheid aan te verzekeren”.

Te verwachten is, dat over het hier besproken punt,

hetwelk wel een kernvraagstuk der Ondernemingsraden
kan worden genoemd, nog felle debatten zullen volgen.

Nu de ,,economische raden” zuiver adviserende colleges

zullen worden, concentreert zich de drang der arbeiders
naar economische medezeggenschap op de Ondernemings-
raden (anders dan bier te lande, waar men deze vorm van
medezeggenschap veeleer via de bedrijfschappen wil –
bereiken). Terwijl het socialistisch/communistische vak-

verbond (A.B.V.V.) de medezeggenschap dadelijk in volle

omvang wil verkrijgen; wenst het katholieke vakverbond
(A.C.V.) de medezeggenschap eerst langs lijnen van geleide-
lijkheid te bereiken. Toch is het van groot belang kennis

te nemen van een overeenkomst, op 3 Februari jl. tussen
de katholieke werkgevers en het A.C.V. gesloten. Volgens
dit accoord wordt een onderscheid gemaakt tussen grotere

en kleinere ondernemingen (de grens wordt getrokken
bij 500 arbeiders of een kapitaal van 10 millioen francs).
Voor de eerste categorie zullen de ondernemers aan de –
Ondernemingsraad economische gegevens moeten ver-
strekken, waarvan de draagwijdte door de ,,economische
raad” van de bedrijfstak wordt vastgesteld. Zij moeten
in ieder geval de werknemers in staat stellen de algemene
gang van zaken van de onderneming te volgen zonder de
laatste bloot te stellen aan indiscreties. Voor de kleinere ondernemingen kan volstaan worden met mededelingen inzake de productiviteit;

Van veel betekenis is het voorschrift, dat, indien de
juistheid der verstrekte inlichtingen wordt betwist, een
door het secretariaat van de ,,economische raad” aange-
wezen accountant de cijfers zal controleren.,

Indien wij thans een vergelijking trekken met het
Nederlandse voorontwerp
4)
dan wordt deze bemoeilijkt
door de omstandigheid, dat hierin de bevoegdheden van’

‘)
,,Onclernemtngsraden”. Rapport uitgebracht op 19 Septem-‘
her 1947.

de Ondernemingsraden betrekkelijk vaag geformuleerd
zijn. De voorzitter der Commissie, die het voorontwerp
aan de Minister heeft aangeboden, heeft echter in dit

tijdschrift uitdrukkelijk onderstreept, dat op economisch

terrein geen sprake is van medebeslissen, maar alleen
van gezamenlijk overleggen, adviseren en uitvoeren.

Daarvoor waken de woorden ,onder erkenning van de

zelfstandige ftinctie van de ondernemer”. De bedoeling

staat dus onomstotelijk vast, al is het de vraag, of deze

bedoeling niet duidelijker in de wet dient te worden uit-

gedrukt
5).

Een informatieplicht, zoals het jongste Belgische wets-
ontwerp inhoudt, is in het Nederlandse voorontwerp niet

opgenomen. In de practijk zal echter zeker het doen van

mededelingen van algemene aard aan de Ondernemings-
raad tot het werkprogramma kunnen behoren. Dit ligt

trouwens opgesloten in de omschrijving ,,het bevorderen

van een goede verstandhouding en samenwerking in de

onderneming”. Wellicht dat de bedrijfschappen t.z.t.
deze materie nader zullen uitwerken. Uit hetgeen voor

België werd opgemerkt volgt, dat ook daar ten aanzien
van de bevoegdheden van de Ondernemingsraden op

economisch terrein geen communis opinio bestaat. Op-
vallend is, dat volgens het geciteerde accoord tussen
katholieke werkgevers en werknemers de omvang der
door de ondernemer over te leggen economische gegevens
telkens door het bedrijfsorgaan zullen worden vastgesteld
(althans voor de grote ondernemingen).
Overigens is het duidelijk, dat het onderhavige punt in
België meer klemt, aangezien daar niet zoals hier te landé

de werknemers via de bedrijfsorganen op economisch
gebied hun invloed kunnen uitoefenen, afgezien van de
adviserende taak der Belgische ,,economische raden”.
Ten aanzien van de candidaatstelling wezen wij er
reeds op, dat het Nederlandse voorontwerp in beginsel
ruimte laat voor candidaten der ongeorganiseerden,
terwijl de Belgische Wet de candidaatstelling geheel
beperkt tot de vakbonden.
Tenslotte zij er nog op gewezen, dat men in België
aanvankelijk de Ondernemingsraden verplicht wilde
instellen voor alle ondernemingen met een zeker aantal
arbeiders, terwijl in de gedachte van het Nederlandse
voorontwerp de regeling per bedrijfstak zal kunnen worden
ingevoerd, aardoor men met de ,,rijpheid” van iedere
bedrijfstak ten aanzien van deze materie zal kunnen
rekening houden. In het thans aanhangige Belgische
ontwerp zal de invoering, geschieden voor bij K.B. te
bepalen categorieën ondernemingen en afzonderlijke
ondernemingen.
De conclusie is, dat dus zowel op het terrein der bedrijfs-

organisatie als op dat der ondernemingsraden, overleg
tussen de Beneluxpartners. de aangewezen weg lijkt.

Hilversum.

Mr Ir A. W. QUINT

55 Vg1. de nota van de Alg. Kath.’ Werkgeversvereniging, ,,De
Kath. Werkgever”, 16 Januari 1948.

WONINGBEHOEFTE EN WONINGVRAAG.
De woningbehoefte in een land placht tot nu toe te wor-
den bepaald aan de hand van het aantal ,,gezinnen”. Im-
mers, men gaat ervan uit, en terecht, dat het gezin de kern
is, waaruit de samenleving is opgebouwd. Het geestelijk
en zedelijk peil, waarop de samenleving zich bevindt,
hangt af van de kwaliteit van de gezinnen, waaruit zij is
opgebouwd. Van het grootste belang is dus, dat de e.
zinnen zo goed mogelijk tot ontwikkeling en ontplooiing
kunnen komen. Als eerste eis wordt gewoonlijk gesteld, dat ieder gezin
dë beschikking zal hebben over een woning, waarin het leven

en ook groeien kan. Ieder gezin een zelfstandige woning
en een passende woning is de stelregel, waarvan een stelsel-
matige zorg voor de volkshuisvesting pleegt uit te gaan.

‘Vanneer wij echter, met cijfers willen gaan werken en

voor de vaststelling van de woningbehoefte willen spreken

van aantallen woningen en aantallen gezinnen, dan rijst
aanstonds de vraag, wat verstaan moet worden onder
een
gezin.

– Een gezin ontstaat normaal door een huwelijk en bestaat

uit een echtpaar met een of meer kinderen. Er zijn echter

ook anders samengestelde gezinnen. len weduwnaar of

weduwe met kinderen vormt eveneens een gezin, evenals

een weduwnaar met een huishoudster of een aantal samen-

wonende broers en zusters. De gangbare opvatting is ech-

ter, dat er nog tal van andere gezinsvormen zijn, die op
hun tijd als woningbehoevend kunnen worden aange-
-merkt, zoals alleenwonenden, ‘samenwonende studenten,

werkende vrouwen ena. Reeds aanstonds moet worden

opgemrkt, dat hier geen sprake meer is van gezinnen in.
biologische zin. Feitelijk heeft mén hier niet te doen met
gezinnen, doch met huishoudingen. Deze begrippen zijn

echter tot heden niet behoorlijk onderscheiden.

De woningbehoefte wordt in eerste instantie bepaald
door het aantal aanwezige gezinnen. Gegevens hieromtrent

worden in ons land verzameld bij le Volkstellingen. Bij

de Volkstelling in 1930 is de volgende definitie aange-
houden
,,Gezinnen in de zin der volkstelling worden gevormd
door samenwoning van twee of meer personen, in huiselijk
verkeer met elkaar, dus door hen, die gezamenlijk een huis-

houding vormen. Zulke gezinnen bestaan uit echtparen
met of zonder kinde’ren, of uit groepen personen, bijv.
broer en zuster, twee of meer vrienden of vriendinnen of

andere niet aan elkaar verwante personen, zoals een per-
soon met een of meer qnwonende diepstboden. Twee of
meer gehuwde paren, met of zonder kinderen, die met

elkaar samenwonen, doch geen ander huiselijk verkeer
met elkander hebben dan onder goede buren gewoodte is,
vormen twee of meer gezinnen, zelfs al geschiedt de voed-selvoorziening voor allen door één der gezinnen. De kost-
ganger wordt tot het gezin gerekend, wanneer hij niet op
een kamer of kamers afzonderlijk woont. Inwonend dienst-
personeel behoort tot het gezin”.

Volgens deze definitie waren op 31 December 1930 in ons land aanwezig 1.476.733. gèzinnen met een echtpaar

aan het hoofd en 259.585 gezinnen zonder echtpaar, dus
met een gezinshoofd in weduwstaat of gescheiden, of
waarvan de echtgenoot elders vertoeft. In totaal waren
dus aanwezig 1.736.318 gezinnen, waarvan 14,9 pCt
zonder echtpaar. .
De Engelse Voikstelling in 1931 leverde de volgende
cijfers:

Aantal Aantal
Daarvan
personen
gezinnen
zonder
per gezin
in duizenden
echtpaar,
in pCt
in duizenden
1
689 689

.
100
2
2.240
677
30,2
3
2.460
462 18,8
4
1.980

279
14,1
5
1,271
152 12,0
6
747
81
10,9
meer dan 6
846
70
8,2

10.233
.

2.410
23,6

Bij de Nederlandse Volkstelling in 1930 werden geteld
1.865.536 w6ningen, waarvan 49.875 onbewoond, zodat
1.815.661 woningen bewoond waren, d.i. dus 79.343 meer
dan het,aantal getelde gezinnen. Hieruit blijkt reeds, dat

de ,,woningbehoefte” niet identiek is met het aantal
,,gezinnen”, dat statistisch kan worden geteld. Het ver-
schil tussen beide is echter niet aan de hand van een telling
te bepalen. .

De moeilijkheid is namelijk deze, dat men niet kan
aannemen, dat alle gezinnen, die bij de Volkstelling als
zodanig zijn geteld, in aanmerking komen voor het be-
trekken van eQn zelfstandige woning, en dat daarnaast een
aantal niet to-t een gezin behorende .afzoadérlijke personen
aanwezig is, dat alleen of gezamenlijk een woning beoont.

r

348

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Mei 1Ö48
II’

Toch is deze veronderstelling niet geheel juit. Niet

alle gezinnen, plegen een zelfstandige woning te vragen.

Dit blijkt bijv. uit de aangehaalde definitie van de Volks-

telling van 1930, die onder andere spreekt van twee. of

meer gehuwde paren, met of zonder kinderen, die met

elkander samenwonen en waarbij zelfs aangenomen wordt,

dat de voedselvoorziening voor allen door één der gezinnen –

kan geschieden. Aangenomen moet dus worden, dat een

deel van de genoemde 1.476.783 gezinnen, zij het dan ook

slechts een gering percentage, geen zelfstandige woning

bewoonde, en dat daarnaast een percentage van de wo-

ningen, in ieder geval meer dan de genoemde 79.343, be-

woond werd door één persoon of groepering van personen,

niet vallende onder de definitie ,,gezin” van de Volks

telling.
Deze percentages zijn evenwel niet constant. Het aan-

tal gezinnen, dat geen zelfstandige woning bewoont,

m.a.w. het aantal samenwoningen, hangt, nog afgezien

van gedwoiigen samenwonen in perioden van woningtekort,

af van de financiële draagkracht en van – het huurpeil.

Hieruit volgt, dat in een periode van hoogconjunctuur

het aantal samenwonende gezinnen betrekkelijk klein zal
zijn en dat het in een tijd van depressie zal toenemen.
De vroegere Hoofdinspecteur van de Volkshuisvesting,

Ir Van der Kaa, heeft er in zijn jaarverslag over 1934

aan de hand van statistische gegevens over de gemeente

Rotterdam op gewezen, dat in deze gemeente het aantal

niet-woningvragende gezinnen in de jaren 1930, 1931 en

1932 steeds tussen 2.900 en 3.000 lag(2 pCt yan het aantal

gezinnen) en dat het in de jaren na 1932, toen de econo-
mische depressie zich openbaarde, aanmerkelijk toenam.
Dit viel af te leiden uit het aantal leegstaande woningen,

dat in die jaren aanzienlijk sneller steeg dan de theoreti-

tisch berekende cijfers deden vermoeden. Ook in andere gemeenten deed zich’in die tijd het ver-

schijnsel voor, dat het aantal samenwoningen toenam,
terwijl juist in die jaren de woningmarkt door de sterke

aanbouw voortdurend riimer werd. Dit kan alleen worden

toegeschreven aan de inkomensvermindering van vele

gezinnen, ook ten gevolge van de grote werkloosheid,
waardoor vele gezinnen geen eigen woning meer konden
bekostigen, doch zich met inwoning bij anderen tevreden
moesten stellen. . -.
Zoals vanzelf spreekt, zal in die tijd ook• het aantal
a]leenwonenden en het aantal niet in gezinsverband leven-

den, dat een zelfstandige woning bewoont, ten gevolge

van de ec6nomische omstandigheden verminderd zijn.
Beide verschijnselen verklaren de tnorrne toeneming
van het aantal leegstaande woningen met name in de

grote steden, waar omstreeks 1935 percentages van 7 en
hoger werden bereikt.

Dit alles hewijst echter, dat het aantal ,,gezinnen”,
dat aan een bepaaldn definitie voldoet, slechts een zeer
onvolkomen maatstaf vormt voor de bepaling van de wo-
ningbehoefte, of liever van de woningvraag. Want woning-
behoefte is tenslotte iets anders dan woningvraag; de
laatste omvat hen, die een woning kunnen betalen en er
een begeren.- –

Prof. Glasz heeft dit aldus geformuleerd, dat de woning-
vraag, behalve door de theoretische behoefte, bepaald
wordt door de koopkracht en de voonbeschaving
1).
De
eerste bepaalt, welke plaats het genot ‘van een woning
in het behoeftenschema van de betrokkenen inneemt, de

laatste wat hij ervoor kan beta]en. De financiële draagkracht
maakt het verlangen naar een woning, of met andere woor-
den de woonwil, tot een in geld uitgedrukte woningvraag.
De woningvraag moet daarom scherp worden onder-
scheiden van de theoretische behoefte, die zich aan de
hand van een telling van het aantal gezinnen laat bepalen.
Uit dit alles blijkt intussen, dat een telling van het
aantal ,,gezinnen” slechts een zeer onvoldoend inzicht geeft
in de vraag naar woningen. Dit heeft ons gelèidelijk tot het

‘)
Hypotbeekbanken en woningmarkt in Nederland, blz. 60 e.v

inzicht gebracht, dat wij op een andere basis moeten ver-
ken. Immers, niet het
,,gezin”
is de maatstaf voor de wo-
ningvraag,’maar het
,,huishouden”.
1-let ,,gezin” is de bio-
logische eenheid, die zich groepeert rondom het echtpaar;

het ,,huishouden” is de economische en sociale eenheid,

die, wanneer zij over voldoende draagkracht beschikt,

een wôning vraagt. Er zijn vele gezinnen,. die geen huis-
houden vormen, en evenzo vele huishoudens, die niet uit

een gezin bestaan. – –

Tot nu toe heeft men zich in de meeste landen steeds

beperkt tot het tellen van ,,gezinnen”; eerst bij tellingen

van de laatste tijd is het begrip ,,huishouden” ingevoerd.

In ons land is dit geschied bij de Volkstelling vanMei 1947.

Bij deze’telling is voor ,,huishouden” de volgende defi-nitie aangehouden:

.

,,Als huishouden wordt beschouwd: elkgezin, of 2 of
meer samenwonende personen, die .geen gezin vormen,

doch wel een gemeenschappelijke huishouding voeren. Als

alleenwonend persoon wordt beschouwd een persoon, die
niet met één of meer andere personen in huiselijk verkeer

samenwoont (ook zelfstandige k’amerbewoners; met of

zonder pension). Indien twee gezinnen slechts tijdelijk in
huiselijk verkeer samenwonen, zijn deze als twee huis-houdens te beschouwen. Zo zijn voor het geval een ge-

evacueerd of gerepatrieerd gezin tijdelijk in een andèr

gezin is opgenomen, steeds twee huishoudens geteld. Dit

is ook geschied bij tijdelijke inwoning van pasgehuw’de

kinderen, of van een dochter met kind, wier man bijv. in
Indië was”.

Volgens deze definitie werden geteld 2.230.899 huis-
houdens in woningen en 31.626 in andere bewoonde
ruimten, totaal 2.262.525 huishoudens. FIet Centraal
Bureau voor de Statistiek heeft uit dit cijfer de woning-
vraag afgeleid door een reductie toe te passen overeen-

komstig het verschil tussen het aantal ,,gezinnen” en het
aantal bewoonde woningen in 1930 en komt door verge-

lijking met het cijfer voor de woningvoorraad, dat

2.065.059 bedraagt, tot een tékort van 300.000 woningen.
Ook hiermede is echter het vraagstuk niet uitgeput,

omdat het-thans ingevoerde begrip ,,huishouden” even-

min als het in 1930 gebezigde begrip ,,gezin” een afdoende
maatstaf is voor de vaststelling van de voningvraag.
Sommige deskundigen in andere landen nemen daarom
tegenwoordig een geheel ander standpunt in. Deen wijzen
op het feit, dat de biologische groei de laatste jaren af-nemende is. Het geboortecijfer daalt en daarddor moet

de toeneming van het aantal gezinnen op de duur kleiner
worden..

De economische groei bevindt zich echter in onze tijd
in de opgaande lijn. Door de maatschappelijke vooruitgang
is een toeneming van het aantal huishoudens te verwach-
ten, die de stoutste verwachtingen zal overtreffen. De
biologische groei is in het verleden steeds voortgegaan;
de economische groei is door de conjunctuurschommelingen
hoogst onregelmatig geweest. Tijdens de economische
depressie in de jaren na 1930 is deze groei tegengehouden.
Het is te voorzien, dat hij in de kômende jaren in ver-

sterkte mate naar voren zal komen. Immers, eris een groot
reservoir aanwezig van latente huishoudens, die door de
economische depressie na de laatste oorlogen door het
woningtekort zich niet konden formeren.

De kleine huishoudens blijken het minst tegen de econo-
mische druk stand• te kunnen houden; deze kunnen het
gemakkelijkst worden opgelost of in hun ontstaan worden
tegengehouden. Houdt de druk op, dan komen zij naar
voren; daarom verwachten velen in de nâaste toekomst
een sterke toeneming van het aantal kleine huishoudens.
De toekomstige woningbehoefte is dus geen zuiver
demografisch-biologische gootheid. De demografie levert
alleen het optimale aantal gezinnen., dat een woning zou verlangen, indien de woning

vraag niet gelimiteerd werd
door armoede en woningtekort. .
Het heeft dus geen zin, démografisch het aantal geiinnén

Fri

5 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

349

te bepalen, dat aan de hand van bepaalde gegevens geacht

kan worden, wbningbehoevend te zijn, en dan juist dat

aantal woningen te bouwen. Men moet zoveel woningen bouwen, dat ieder huishouden, dat een woning vraagt, er

een kan krijgen; D.w.z. men moet niet trachten, het aantal

huishoudens te tellen of te berekenen – want dat is on-
mogelijk – maar door een vooruitziende woningpolitiek

zorgen, dat alle huishoudens, die aanwezig zijn of zich
wensen te vormen, tot stand komen en in het bez van

een woning geraken. –
In Engeland heeft men in Januari 1946 een enquête

gehouden; deze wees uit, dat 900.000 tot een gezin beho-
rende of in een gezin inwonende vrouwen het voornemen
hadden een afzonderlijke huishouding op te zetten. Terecht

is hier de vrouw aLs kern van een te vormen huishouden

genomen.
Eeri volledige statistiek van de woningbehoefte moet
niet alleen de eigenlijke gezinnen omvatten, maar ook

afzonderlijke personen en groepen van personen, die een
woning willen betrekken, zodra deze beschikbaar is,

waartoe ook de jQnge paren behoren, die hun huwelijk
hebben uitgesteld. M.a.w. de statistiek van de woning-
behoefte moet gebaseerd zijn op een zo uitgebreid mogelijk

onderzoek van de biologische samenstelling der aanwezige
huishoudens met onderscheiding naar leeftijd, geslacht
en burgerlijke staat en de familiebetrekking tussen de

leden. Op deze wijze kan een indruk w’orden verkregen,

hoeveel der aanwezige huishoudens zich in twee of meer
huishoudens zouden splitsen, wanneer de inkomsten zulks
toelaten en woonruimte beschikbaar is. Zo krijgt men
gegevens over het aantal potentiële of verborgen huishou-
dens, gegevens die voor de beoordeling van de woning-
behoefte van belang zijn en tot nu toe bij voning- en ge-
zinstellingen niet verzameld werden.

FIet is intussen niet eenvoudig, op deze wijze de woning-
behoef te te bepalen, vooral omdat men hier te doen heeft
met een situatie, die nog nooit en nergens heeft bestaan.
Want geen enkel volk heeft ooit de gelegenheid gehad

om op volle capaciteit huishoudens voort te brengen. De periode vôôr de oorlog werd gekenmerkt door een
regelmatige toeneming van het aantal gezinnen en huis-
houdens, maar ook door een altijd aanwezige economische
druk. Deze varieerde wel van jaar tot jaar in intensiteit,

maar vormde een permanent onderdeel• van het levefl.-
Daardoör was de achterstand in de vorming van huis-

houdens ook permanent. –
• . De Engëlse econoom Alexander Block
2)
.verwac)t in
de toekomst een periode van evenwicht. In de tweede
hëlft van deze eeuw, meent hij, zal dé economische druk
.verninderen, maar ook de bevolkingsgroei. Dan echter is
een grote toeneming van het aantal huishoudens te ver-
wachten. Deze toeneming komt uit het achterstandsreser-
voir en houdt geen verband met de toeneming van het
aantal gezinnen.
De ontwikkeling van het aantal huishoudens in die
periode zal afhangen van de economische verloudingen
en van de stand van de Volkshuisvesting. Wij kunnen
dit proces dus zelf vertragen of versnellen. Wij kunnen
dus niet tevoren het aantal huishoudens berekenen. FIct aantal op een bepaald tijdstip in de toekomst is, wat wij
er zelf van maken. Block legt er daarom voortdurend de nadruk op, dat veranderingen in de economiche verhou-
dingen en in de woningtoestanden een groter imivloed zullen
hebben
01)
het aantal huishoudens dan de groei van de
hevôlking.
Wij hebben hier niet te doen met een verschijnsel van bevolkingsgroei, maar van
hevolkingsdifferentiatie.
Een
woning dient naar de opvatting van Block in hoofdzaak
twee doeleinden, die hij aanduidt als ,,shelter” en ,,pri-vacy”, waarvan het eerste overeenkomt met het Franse
begrip .,valeur abri”, doch het tweede enerzijds meer,
anderzijds minder omvat dan het Franse ,,valeur foyer”.

‘) Alexander %Block, ,,Estirrating Housing Needs”.

Zolang het huidige woningtekort voortduurt, gaat het bij de woningvoorziening allereerst om het verstrekken van
,,shelter”. 1-let woningprograrn van de toekomst zal ge-

baseerd moeten zijn op het voorzien in de toenemende
vraag naar ,,privacy”.

Het aantal zelfstandige huishoudingen zal de structuur

van de bevolking bepalen. De vorming van nieuwe huis-

houdens uit het grote bestaande reservoir, waarop.thans

nog de duk van de economische nood en van het nijpendë

woningtekort rust, zal, wanneer deze druk straks is weg-

genomen – en het moet ons aller streven zijn, door in-

spanning van alle krachten, deze druk van de volken te
verwijderen -, het kenmerk zijn van de tijd, die komt.
Misschien zal dit toekomstbeeld ons verontrusten. Wij
zullen echter nog nagaan, of het inderdaad reden tot ver-

ontrusting geeft.

‘s-Gravenhage.

H. G. VAN BEUSEKOM.

BESCHOUWINGEN BIJ EEN BEREKENING

VAN HET NATIONAAL. INKOMEN.

In het ,,Bulletin de l’Institüt de Recherches économiques
et sociales” der Universitiet van Leuven (1947, Nr. 3)
publiceert Prof. F. Baudhuin een berekening van het
nationaal inkomen van België voor het jaar 1946.

Deze auteur knoopt hierbij aan bij zijn vooroorlogse

beekeningen – de ]aatste uitgewerkte berekening er
scheen in 1938
1)
– en bezorgt ons aldus een reeks verge-
lijkbare cijfers
2).

Reeds bij de aanvang van deze uiteenzetting wensen
we dan ook te wijzen op de grote verdienste die Prof.
Baudhuin zich aldus verworven heeft.
Zoals bekend volgt Prof. F. Baudhuin bij zijn berekenin-
gen een speciale methode, die we zouden noemen al de
‘,,functionale” opvatting van het nationaal inkomen: hij
streeft er nl. naar, het inkohien te berekenen, dat jaarlijks
in België aan de productiefactoren kapitaal en arbeid

toekomt uit hoofde van hun productieve bijdrage in het
productieproces. In de vroeg&re publicaties treft men dai
onveranderlijk twee hoofdgegevens: inkomen uit eigen
bedrijvigheid, zijnde de -lonen en inkomen uib beroepen,
en het inkomen uit bezit, zijnde inkomen uit ioerende en
onroerende goederen. .
Aldus voor 1938 het volgend schema ):

(in millioetien frs)
5. Inkomen uit bezit

.

1.

onroerend

……………………..
7.000
dividenden en intresten geïncasseerd door
Belgen
.
………………………..6.000
reservering N.V.’s
………………..
1.250
II. Inkomen

j
.uit eigen bedrivigheid.
lonen
.
…………………………26.000
beroepen
……………………….
24.950

nationaal inkomen
……………..
65.200

In de huidige berekening is dit schema iets veranderd,

waarschijnlijk omwille van een verbetering in de be’
schikbare statistische gegevens. Op 28 December 1944
werd inderdaad de Rijksdienst voor Maatschappelijke
Zekerheid opgericht, die geregeld de uitbetaalde lonen aan
arbeiders en bedienden in zijn statistieken bekend maakt
en derhalve een kostbr gegeven vormt voor berekeningen
vin het nationaal inkomen. . Prof. Baudhuin maakt dan
ook onderscheid in zijn jongste berekening tussen inkoiiins
uit. arbeid (revenus professionnels), inkomens uit kapitaal
(revenus de la fortune acquise) en gemengde inkomens,
d.i. uit kapitaal + arbeid (revenus mixtes).

Volgen we nu deze auteur bij zijn uiteenzetting. Deze
vat zijn betoog heel voozichtig aan: ,,Le calcul du revenu

F. Baudhuin: Les finances en 1938, in ,,Bulletin de l’fnstitut
de Recberches ëconomiques et sociales”, no. 2, 1938-39, blz. 126.
Zie ook V. VanRompuy: De berekeningen van het nationaal
inkomen van België, in ,,E.-S.B.” van 5 Maart 1947, hlz. 191. –
,,Bulletin de I’Institut de Recherches Oconomiques et
sociales”, .1947, blz. 417.

.

. –

850

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Mei 1948

• national, qui est en toute hypothèse d’une élaboration

difficile, devient hasardeux dans les circonstances présen-tes”
4).
Deze zienswijze beamen wij ten volle. Inderdaad,
slechts een paar posten, nl. de salarissen en lonen van

arbeiders en bedienden, onderworpen aan het regime van

de Maatschappelijke Zekerheid, en de vergoeding van het
personeel in overheidsdienst en der spoorwegen kunnen

met gnoegzame nauwkeurigheid vastgesteld. Deze posten

belopen 62 milliard op een totaal van ruim 200 milliard:
van’slechts 31 pCt van het nationaal inkomen kan men, dus

zeggen dat het nagenoeg juist gemeten is.

Maar ook deze gegevens van de Rijksdienst voor Maat-
schappelijke Zekerheid moeten door schattingen aange-

vuld: de statistieken van deze Dienst, vermelden immers

slechts de lonen en salarissen tot een maximum van
4.000 frs in de maand. Vandaar dat Prof. Baudhuin een

supplement van 1,5 milliard bij de aangegeven bedragen

voegt voor de lonen die dit maximum overtreffen. Het

totaal van de lonen, onderworpen aan het regime der
Maatschappelijke Zekerheid, beréikt aldus.35 milliard frs.

Evenwel zijn nog niet alle arbeiders afhankelijk van dit

organisme, zodat vdor mijnwerkers, grens- en seizoen-
arbeiders, landbouwpersoneel, dienstboden e.d. afzonder-

lijke schattingen moeten gemaakt.

De auteur raamt deze bedragen als volgt:

Mijnwerkers (met sociale lasten)

…… 7.000 millioen
Grens- en seizoenarbeiders …………2.000

Landbouwpersoneel, schippers, dienstbo-

den, personeel met fooien als vergoeding 4.000

Deze cijfers aanzien we als benaderend, hoewel we
menen te mogen besluiten uit zekere steekproeven, dat
ze waarschijnlijk de werkelijkheid overtreffen.

Volgens Prof. Baudhuin werden boveidien in 1946 in

België niet’minder dan 6 milliard frs uitbetaald onder
vorm van ,,zwarte” of niet aangegeven lonen.

Naast deze directe lonen genieten de arbeiders nog een
indirect lodn, ni. de patronale bijdrage in het fonds van de
Maatschappelijke Zekerheid ten bedrage van 5,2 milliard.
Als totale loonsom voor 1946 kom’enwe dus tot een bedrag

van 59,3 miljard, bestaand uit volgende posten:

Lonen onderworpen aan M.Z ………….35,1 milliard
Andere …………………………..13

11
Zwarte of- niet aangegeven lonen ……..6

It

totaal lonen in speciën ………….. 54,1 milliard

indirecte lonen ……………………

5,2

59,3 miljard
Prof. Baudluin legt evenwel onmiddellijk de nadruk op
het feit, dat het bedrag van nagenoeg 60 milliard van de
huidige schatting niet zonder meer vergelijkbaar is met de

loonsom van 26 miljard vermeld in de schatting van 1938.
Immers, in dit jaar werden in de loonsom ook opgenomen
de inkomsten van een aantal kleine .handelaars en am-
bachtslieden alsmede een gedeelte van ‘de verdiensten der
landbouwers. De oorzaak, hiervan ligt in de fiscale statistie-
ken van 1936 die, aldus opgesteld, als basis dienden voor
de berekening van 1938.
De auteur besluit dan ook de vooroorlogse verdienste•
van de arbeiders te bepalen op 18,75 milliard, wat hem

dan,toelaat de verhoudingscoëfficiënt voor 1946 ten over-
staan van 1938 op 316 te stellen (1938 = 100). Nochtans
acht Prof. Baudhuin het nuttig te vermelden ,,qu’il n’est pas impossible nu surplus que notre estimation de 1938
basée sur des statistiques fiscales adaptées par des coeffi-
cients alt été quelque peu forcée”
5).

Op het bedrag van de salarissen der,bedienden (19,5
milliard), van het personeel in overheidsdienst, (10,2 mii-

hard) en .ran het .pérsoneel der.spoorween (5,5 milliard),

‘)
OP:Cft., blz. 4’17. .

.
4)
op. cit., blz. 420.

respectievelijk aa’igegeven in de statistieken van de Rijks-

dienst voor Maatschappelijke Zékerheid of
ontleend
aan
het budget voor 1947, valt uiteraard weinig aan te merken.

Alleen willen we wijzen op het bedrag van 5,1 miljard

frs, waarmee de salarissen der bedienden het plafond van
4.000 frs in de maand zouden overtreffen. Dit bedrag is

inderdaad 40 pCt van de in de R.M.Z. aangeslagen salaris-.

sen. Schrijver erkent ten andere zelf, dat voor wat betreft

de loonsverhoging der bedienden ,,la hausse n’a pas été
aussionsidérable mais qu’en outreelle a été tardive; olie
ne s’est produite dans les grands secteurs qu’au dernier
trimestre de 1946
116
).

Een vergelijking met vooroorlogse gegevens gebeurt

hier niet, daar de notie ,,bedienden”, zoals die in de Rijks-

dienst voor Maatschappelijke Zekerheid wordt toegepast,

een andere inhoud heeft dan in de vooroorlogse fiscale

statistieken. Het is ons evenwel niet duidelijk, voor hoeveel

het loon der bedienden in de schattingen van 1938 werd
opgenomen.

Alles samen genomen kunnen de tot nog toe behandelde

posten worden beschouwd als een goede benadering van
de werkelijkheid. De overige schattingen blijken evenwel

niet op een even stevige ondergrond te steunen.

Het bedrag der tantièmes zou slechts 1 milliard bedragen

tegen 650 miljoen in 1938. Bij ontstentenis van nadere

inlichtingen aanvaarden we dit cijfer; temeer daar de

onbelangrijkheid van deze post tegenover het totaal

(0,5 pCt van het nationaal inkomen) het eindresultaat
weinig of niet kan beïnvloeden.

Voor de inkomens der vrije beroepen erkènt Prof.
Baudhuin voor eerl quasi onoplosbaar probleem te staan.
De schatting, die hij maakt en waarbij het inkomen van

deie groep op 2,4 milliard gebracht wordt, is naar onze

mening aan de lage kant. Advocaten, docters, notarissen,

architecten, apothers en wisselagenten zullen wel meer yerdiend hebben dan gemiddeld 80.000 frs per jaar.
Beschouwen we nu de gemengde inkomens, d.i. inkomens
verworven dank zij persoonlijke inspanning en kapitaal.

Vooreerst het inkomen der private industriële uitbatin-
gen. Dat deze economische activiteit in België van belang
is, blijkt uit de resultaten van de economische telling van

1937, waarin we lezen dat 40 pCt van het in de industrie
tewerkgestelde personeel afhangt van ondernemingen met
een andere juridische vorm dan de N.V. Er waren 57.000

industriële ondernemingen eigendom van 1 persoon en
7.000 personen-vennootschappen, respectievelijk met
257.000 arbeiders en met 115.000 arbeiders. Prof Baudhuin

kent aan de eigenaars dezer ondernemingen een inkomen van
150.000 frs per jaar toe (75.000 salaris + 75.000 onder-
nemersinkomen) en als inkomen van deze groep 9 milliard.
Het inkomen van de ,,quelques milliers d’exploitations
industrielles véritabies”, die vooral de textielindustrie

beheersen, en het inkomen der diamantindustrie wordt
door de auteur op 10 milliard geschat; zolang het tegen-
gestelde niet bewezen is, aanvaarden we deze cijfers.
Voor de handel en ambachten wordt een bedrag van
24 milliard vermeld. Dit cijfer steunt op het aantal commer-ciële instellingen en zelfstandige ambachtslui, zoals vermeld
in de economische telling van 1937 en rekening gehouden
met de aanzienlijke aangroei van deze klasse sinds de
hernieuwde vrije inschrijving in het handelsregister. –
Hoewel het hier meestal om kleine ondernemingen gaat

en slechts het ,,normale” inkomen beoogd wordt (onregel-
matige inkomens worden hierna behandeld), ligt het ge-
schatte gemiddeld inkomen van 40.000 frs per jaar waar-schijnlijk beneden de werkelijkheid.

Het volume van het landbouwinkomen, waardoor in
deze studie. verstaan wordt de opbrengst van de productie
verminderd met alle betalingen buiten de hoeve (pacht,
salarissen, meststoffen) zou in 1946, wat het normale
inkomen betreff, 17,5 milliard bedragen hebben.
Het inkomen van zwarte handeiwordt achteraf behandeld’.

‘)
op. cit., blz.
421.

5 Mei
1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

851

De waarde vn de productie volgens Prof. Baudhuin
zou 25 milliard geweest zijn. In hetzelfde nummervan het
Bulletin
7)
berekent de heer G. Mullie de landbouwpro-
ductie ter waarde van 27,9 milliard, wat dus nagenoeg
overeenstemt met de schatting van Prof. Baudhuin.

Rekening houdend met de prijsontwikkeling der pachten;

meststoffen, landbouwlonen e.d. lijkt een coëfficiënt van

0,7 wel gerechtvaardigd als aandeel van de exploitant en
zijn familie in het eindresultaat.

De opbrengst van onregelmatige activiteit in industrie,

handel en landbouw vormt een grote onbekende. ,,Aucune
administration, ni aucun économiste ne pai’viendront
jamais â estimer le montant réel de ces profits”
8),
aldus
de auteur in zijn artikel. Wie zal dan de vermelde 25 mii-

hard, zijnde opbrengst van onregelmatige activiteiten,
bétwisten?

Behandelen we thans het inkomen in 1946 genoten uit
verworven kapitaal.
De opbrengst van onroerende goederen wordt gesteund

op het kadastraal inkomen. Aldus betrekt men in de be-
rekening eveneens het inkomen van eigendommen, be-
woond door de eigenaar zelf.

Prof. Baudhuin schat de opbrngst der onroerende
goederen op 9,5 milliard tegen 7 milliard in 1938. Dit cijfer
is netto berekend, U. onder aftrek van onderhoudskosten
en belasting. Graag hadden we hier vermeld gezien het
bedrag der betaalde onderhoudskosten en belastingen.
Het rudimentair en fragmentarisch karakter der bestaande
statistische gègevens laat niet toè het bedrag van 9,5
milliard nader te beoordelen.
De interesten en dividenden, in 1946 uitbetaald, worden

in de statistieken van de Nationale Bank aangegeven ter
grote van 2.080 milhioen voor de dividenden en van 350
millioen voor de intresten. In de hier besproken berekening
van het nationaal inkomen wordt terecht rekening gehou-

den met de dividenden en intresten aan vreemdelingen
uitbetaald enerzijds en met de opbrengst van onze buiten-
landse effectenportefeuille anderzijds. Jammer genoeg
ontbreken ook hierovér juiste gegevens, zodat wederom
met schattingen dient gewerkt. De inventaris van het

effectenbezit, zoals die uit de aangiften van de effecten ter gelegenheid van de muntsanering zou kunnen opge-
maakt, ontbreekt nog steeds.

Wat de intrest van de openbare schuld betreft, hierop
komen we verder nog terug.

De reserveringen van de N:V.’s worden op 3 milliard
geschat, waarbij rekening wordt gehouden met auto-

financiering dei. veiinootschappen.
De berekening van het nationaal inkomen voor 1946,
zoals ze uitgevoerd werd door Prof. Baudhuin, omvat dan:

(in miljoenen frs)
1.

Beroepsinkomens.

Lonen

In

speciOn

………………..
54.100
Indirecte

lonen

………………….
5.200

Salarissen van bedienden

…………
………….
17.500
….

Indirecte

salarissen
………………
2.000

Overheidspersoneel:

S

Staat

……………………….
9.200
‘Provincies, Gemeenten
………….
…………
1.000
Spoorwegen,

etc..

……………..
6.500

Tantitmes en honorarla In N.V.’s

.
1.000

..
…………

..
Vrije beroepen
………
2.400
98.900
II.

Gemengde inkomens.

IndustriOle ondernemingen

……….
19.000

…..

……….
Handel en ambachten
……………
24.000

Landbouw

……………………..
17.500

Illegale

activiteit

…………………
25.000
_

85.500
111./Inkomens
uit verworven bezit.
‘ 1.
Immobill6m

……………………
9.500

MobilL6m

……………………..
5.500

Reservering N.V.’s

……………….
3.000 18.000

202.400
Af te trekken, belasting op het inkomen

…………11.800

Totaal

……………………
190.600

‘) G. Muflie: L’volut1on de l’agrlculture beIge en 1946, Bull.
I.R.ES. 1947, No. -3, blz. 462..
) F. Baudhuin, Loc. cit., blz. 425.

Behandélen we tot nog toe het gebruikte •statistisch
materiaal en moesten we ons uiteraard bepalen tot het
plaatsen van enkele vraagtekens zonder nochtans de juiste

opidssing te kunnen aanduiden, dan menen we nu bij het bespreken van de gevolgde methode meer positie,re aan-

wijzingen te kunnen geven. In het licht van de huidige

theorie van het onderzoek van het nationâal inkomen lijkt

Prof. Baudhuin op enkele plaatsen een eigen weg te volgen.

Vooreerst zôcht men in çleze berekening vergeefs naar
een definitie van het nationaal inkomen zoals de auteur

dit begrip opvat. Bedoelt hij in zijn studie weer te geven

het inkomen, toevloeiend aan de productiefactoren werk-
zaam
in 13
elgi6 of v
an
België? Welk standpunt neemt
hij in tegenovei’ de Belgische vennootschappen in de

vreemde en tegenover de activiteit door vreemde vennoot-schappen in België uitgeoefend?

Het enige, wat we in dit verband uit zijn berekening

kunnen halen, is dat hij de lonen der Belgische giens- en
seizoenarbeiders in zijn totaal opneemt en dat hij rekening

houdt met de opbrengst van de Belgische portefeuille van
,vreemde efffeten en van Belgische effecten in buitenlandse

handen. Daaruit besluiten wij, dat hij het principe der

vestiging verkiest boven het principe der nationaliteitl
De inkomenssom van de productiefactbren, gevestigd in
België, wordt als Belgisch nationaal inkomen beschouwd.
Derhalve menen we, dat de irekomens door vreemde grens-
arbeiders in België gewonnen in vermindering moeten ge-
bracht van de totale loonsom. Dit bedrag is kwantitatief

waarschijnlijk van weinig belang, het is echter meer
om op het tekort van duidelijke begripsinhoud te wijzen
dat we het hier vermelden.

Een ander probleem, dat belangstelling verdient, is de
intrest der openbare schuld
9).
Piof. Baudhuin neemt dit
bedrag op in zijn nationaal-inkomenssom. In dit verband
herinneren we aan de beslissing van de driezijdige confe-

rentie van November 1945 in Canada, waarbij de nationaal
inkomensspecialisten van de U.S.A., Canada en Engeland
bepaalden,, dat de intresten van de openbare schuld een

transferbetaling vormen en uiteraard niet in het nationaal inkomen mogen opgenomen. Tot dusverre werden de in-
tresten op de openbare schuld in België en Nederland w’él

opgenomen in het nationaal inkomen en naar ons oordeel
terecht.

Het lenen van geld aan dé Staat is wel %verkelijk een dienst en moet derhalve in- het nationaal inkomen opge-

nomen dat tenslotte toch niets anders is dan de netto-
som van goederen en diensten geproduceerd in een land

gedurende een jaar. -Prof. Baudhuin’s handelwijze lijkt ons
dus gérechtvaardigd.

Een ander standpunt nemen we in tegenover de belas-
tingopbrengst. Aan het einde van zijn studie trekt Prof.
Baudhuin van het bekomen eindtotaal de som der betaalde
inkomstenbelasting af en noemt het resultaat alsdn het
nationaal inkomen. 1-let is ons volkomen duister, waarom
deze belastingopbrengst wordt afgetrokken. Theoretisch
komt hij aldus tot de notie ,,disposable income”, be-
schikbaar inkomen. Flier vooral menen we een methodolo-
gische tekort van deze berekening te mogen wijzen: over
begrippen als ,,national income at market prices, at factôr
oost”, over de schatting van de overheidsdiensten wordt
niet gesproken. Graag zouden we de opinie van de auteur

ter zake vernemen. Het is inderdaad vooral in de inter-
pretatie van de bekomen resultaten, dat het belang ligt
voor de nationale economie van dergelijke berekeningen.
Met inachtneming van voorgaande opmerkingen wordt
het nationaal inkomen 202.400 miljoen.
Aangenomen, dat de waarde der consumptieve diensteii
door de Staat bewezen gelijk is aan de opbrengst van de
belasting in het inkomen, besluiten we dat dit bedrag is
het nationaal inkomen ,,at factor cost”; de bedoeliiig van

) Zie ook Prof. P. Hennipman: Het productieve karalter der
consumptieve credletverlening, in,,E.-S.B/’
vin
21 JanuarI1948,
blz. 49. ‘ –

952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Mei 1948
Prof. Baudhuin is inderdaad het inkomen toevloeiend aan

de productiefactoren te bepalen.

Als besluit van deze beschouwingen wensen we dan nog-
maals te wijzen op de grote verdienste van deze berekening
van het nationaal inkomen in België voor 1946. De kleine
onvolledigheden, die we constateerden, verminderen deze

geenszins. Bewijze daarvan het gebruik dat van overheids-wege gemaakt wordt van de schatting van Prof. Baudhuin.

Leuven,

.

P. VAN DER MEIREN.

DE BRITSE EVOLUTIE NAAR EEN TOP-

MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN.

Een in uitzicht zijnde kabinetswijziging, zoals thans
door de aanstaande verkiezingen waarschijnlijk is, pleegt

te onzent het geschikte moment te zijn om de bestaande

verdeling van de verschillende beleidssectoren over de

departementen critisch te bezien. –

Gaat het daarbij in hoofdzaak om onderlinge verschui-

vingen, het straks eventueel te creëren instituut van
staatssecretarissen brengt de topstructuur van het beleids-

apparaat zelf op de helling.

In dit verband lijken concrete voorstellen tot herziening

van dit apparaat, welke met name door Dr Winsemius
1)

zijn gelanceerd, thans min of meer opportuun. Wat in het

bijzonder de economische. sector betreft, zijn door van

Cleeff
2)
enkele suggesties tot reorganisatie

gedaan.

Omdat het Britse voorbeeld daarin een grote rol speelt,

lijkt iliet gewenst, om nader kennis te nemen van de
oorzaken en motieven, die daar hebben gewerkt.

De Engelse neiging, om zich alleen dan in problemen te

verdiepen, wanneer ze met geen mogelijkheid meer te

ontwijken zijn, maakt, dat er op organisatorisch gebied

doorgaans weinig van onze Westerburen te leren valt.
Perfectionisme in het organiseren is namelijk bij uitstek

een toetssteen van het vermogen om vooruit te zien.

Perfectionisme nu is in Engeland geheel uit de boze.
Organiseren geschiedt er ad hoc. Voor een buitenstaan-

der lijkt Engeland op organisatorisch gebied een chaos,
waar alles zonder plan naast en door elkaar heen is ge-
groeid. De Engelsen met hun practische zin en immanent
gevoel voor orde ‘kunnen zich dit gebrek aan uiterlijke
orde blijkbaar min of”meei’ permitteren.
Aan de andere kant echter schept deze situatie de moge-
lijkheid, om vrijer, ongehinderd door verstarde verhoudin-
gen, op een nieuwe ,,uitdaging” te reageren. Daarom is
Engeland dikwijls in staat gebleken, wanneer de nood

drong, een ogenblikkelijke achterstand van de éne dag
op de andere om te zetten in een voorsprong. Zo heeft ook de huidige economische noodsituatie een
hergroepering van het kabinet afgedwongen, speciaal ten
aanzien van de economische ministeries, dié alle aandacht

verdient.
In het volgende wordt een kort exposé gegeven van de
recente ontwikkeling naar een economisch superministei’ie.
Daarbij zijn drie fasen te onderscheiden: vôôr de vorming

van het ministerie van economische zaken, daarna tot het
aftreden van Dalton als Minister van Financiën en ten-
slotte na de benoeming van Sir Stafford in Daltons plaats.
Vdir de Qorming oan het ministerie van econon’ische zaken.

Kenmerkend was tot voor kort de verregaande ver-
snippering van het economisch beleid, door ‘de verdeling
over diverse ministeries: Treasury, Board of Trade,
Labour and National Service, Fuel and Power, l-Iealth
(w’aaronder ook woningbouw), Agriculture and Fisheries,
Supply, Transport, Food, Works, National Insurarice,
Civil Aviation, Tovn and Country Planning.

‘) Dr A. Winsernius ,,De opbouw van het bestuursapparaat”,
1945.
2)
Ed. van cleerf,Econornische planning”, ,,De Economist”,
Augustus 1947.

)De belangrijkste hiervan zijn de Treasury en de’ Board

of Trade.

De Minister van Financiën (Chancellor of the Exchequer)

heeft traditioneeP een sterke en onafhankelijke positie.

Het financieel, monetair en budgetair beléid werd daar-

door geheel zelfstandig bepaald, met’het gevaar van een

gebrek aan coördinatie met de overige economische politiek.

De Board of Trade kan ongeveer gezien worden als
ministerie van handel en nijverheid ‘minus alles wat door
andere departementen daarvan is afgesplitst. Een coösdi-

nerende taak heeft de B.o.T. niet. Zij staat op gelijk niveau

met de andere economische ministeries.

Na een tijdelijke bundeling tijdens de oorlog door War

Cabinet en Ministry of Production is men weer in de oude
versnippering teruggevallen.

Dit neemt niet weg, dat er vele suggesties zijn gedaan

tot hérgroepering van de economische ministeries en van

het kabinet als geheel. Dit laatste bstaat uit ongeveer
19 ministers. Daarnaast zijn- er 16 , ,non-cabinet ministers?’,

waarvan 18 met een eigen departement. Dèze laatsten

zouden bij ons eer directeuren-generaal vorden genoemd.
De meeste reorganisatievoorstellen richten zich tegen

de topzware sti’uctuur van het kabinet. Zo stelde het

zgn. Haldane Cornmittee voor om het kabinet te beperken

tot 10-12 ministers. Invloedrijke bladen als ,,Tïmes”
en ,,The Economist” hebben’ cok hij voortduring gepleit

voor een herziening van de beleid “” nur in deze geest.

Enige tijd ‘geleden (,,Times” van,

‘ ‘t’n-‘:’ 1947)
lanceerde Lord’Samuel een voorstel om ti

men let een

aantal groeperingen binnen het kabinet voo:’ de verschil-
lende terreinen van’ het beleid, elk onder
van één’der betrokken ministers. Aan elk der grccpen

zou een eigen secretariaat moeten ‘worden vrboridcn,
zodat ze op de duur tot een soort sub-kabinettca zouden

kunnen uitgroeien (vgl. in Nederland de Raad voor Econo-

mische Aangelegenheden uit de Ministerraad, die echtër
geen eigen secretariaat heeft). –

Wat in het bijzonder ht economisch terrein betreft
geruime tijd is de (kleine) Economie Section of the Cabinet

Secretariat de enige coördinerende ‘economische ‘instantie

geweest. Onder leiding van dit stafoi’gaan is het bekende
,,Economic Survey for. 1947″ samengesteld. I-n ‘het voor-
jaar van 1947 is hier een belangrijke verbetering tot stand
gekomen, door de instelling “van de Central Economie
Planning Staff met een adviserende taak op het gebied

der economische coördinatie en’ met verschillende dwars-

verbindingen met de economische departementen
3).

Dit centrale planningorgaan ressorteerde aanvankelijk
ondei de Lord President of the Council (minister zonder

portefeuille) Morrison, wiens taak is algemeise coördinatie
van het uitvoerend regei’ïngsbeleid.
Bij de vrij royale opzet van het centrale planning-

orgaan is in beginsel de mogelijkheid geschapen van een
behoorlijke coördinatië van de economische gestie der
Regering op het stafniveau. “vVanneer echter, zo werd
door een groot deel van de Engelse pers betoogd, de
plannen van de generale staf goedgekeurd en uitgevoerd
moeten worden door verschillende bevelhebbers, die ieder
evenveel te zeggen hebben, dan is er nog geen garantie
voor ee’n coördinatie op beleidsniveau. M.a.w. de in-
stelijng van een gecombineerde generale staf” eist als
complement een ,,eenhoofdig opperbevel”.
1-let is twijfelachtig, of deze min of meer abstracte argu-

mentatie voor Engelse oren overtuigend klonk. De ac),lte
betalingsbalanscrisis na de openstelling van de converteer-
baarheid van buitenlandse pôndensaldi op 15 Juli jl.
schiep echter de noodtoestand, die de bundeling van het
economisch beleid afdwong..

Het m’inisterie van economische zaken.

De hergroepering -in het. kabinet van September
,
jt.

3)
Zie van schrijver dezes het artikel ;,Ovcrzicht van dè huidige
Britse structuurpolitiek”,

De Economist.”, October, 1947′.

5
Mei i948

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

353
1

bracht, zoals men weet, Sir Staford, tot dus,er President

of the Board of Trade, aan het hoofd van een nieuw
Ministry of Economie Affairs. De Board of Trade bleef

als afzonderlijk ministerie bestaan.
Dé taak van Sir Stafford is toezicht op en coördinatie

van de productie-, in- en uitvoerprograms. Uit die hoofde

is hij voorzitter van een commissie, bestaande uit de minis-

ters, wier terrein door het nieuwe ministerie wordt over-

koepeld.

: Behalve een kleine staf beschikt het nieuwe ministerie

niet over een eigen apparataiir. Wel zijn er aan toegevoegd

de Central Economie Planning Slaff en de Economie
Seètion of the Cabinet Secretariat.
Sir Stafford wordt bijgestaan door een kleine minis-

teriële cömhissie voor economische planning, onder voor-

zitterschap van Attlee, die de strategische he.leidslijhen

vastegt. *

– Het ministerie van economische zaken slaat niet, zoals
het ministerie van productie tijdens de oorlog, h’ërarchjsch

boven de andere economische departementen. liet is dan
ook foutief om Sir Stafford een economisch dictator te

noemen. – Zijn functie is die van een primus inter pares

door zijn coördinerende taak en voorzitterschap ,van de
commissie van ec6nomische ministers.
Zoals reeds gezegd, kan men de instelling van het ministe-
rie van economische zaken zien als een complement, op

het beleidsnïveâu, van de in beginsel reeds bereikte coör-
dinatie op het stafniveau..
Intussen was er toch nog een belangrijk hiaat. De
Treasury onder Dalton bleef buiten de actieradius van
Sir Stafford. Daardoor was een onderlinge afstemming
van de monetaire en de overige economische politiek
niet goed mogelijk. Dit gebrek aan coördinatie leidde tot
een . aöute spânning tussen de verschillende door Sir
Stafford en Dalton gevolgde gezichtspunten.

Overeenkomstig de theorie van de ,,verdrongen inflatie”
van Röpke
4)
doorkruiste namelijk de monetaire politiek
van Darton het exportplan van Sir Stafford, doordat de
zal-
ging naar de binnenlandse markt door de overt6llige koop-

kracht de omschakeling op meer export maakte tot een
roeien tegen de stroom op. Vooral van liberae en conser-
vatieve zijde is daarom veel critiek uitgeoefend op Dalton,
met name op zijn subsidiepolitiek. Gesuggereerd werd
afschaffing,. althans drastische verlaging van de, inder-
daad zeer hoge, subsidies op levensmiddelen, om daardoor
een belangrijk gedeelte van, het koopkrachtexces uit de
circulatie te nemen. –

Het aftreden van Dalton.

Toen Dalton in November 1947. onverwacht om buiten
de economische politiek liggende redenen heenging, was de gelegenheid daar om tot een afronding van de coördi

natie der economische politiek te komen. De benoeming van
Sir Stafford tot Minister van Financiën bracht een personele
unie tussen economische zaken en Treasury. Men moet
dit zo zien, dat feitelijk de Minister van Financiën nu

belast is met de coördinatie van het gehele economische
beleid, een oplossing, die in Engeland, gezien de bijzondere
positie vah de ‘J’reasury, bet”ekkeljk voor de hand lag.
•rrh
e
Economist” (22 Nov. 1947) stelde indertjd voor,
om een nog meer principiële band te leggen tussen finan-
ciën en economische zaken, daarbij aanknopend bij de
Engbise traditie, dat de Chancellor of the Exchequer pro
fdrma slechts plaatsvervanger is van deFirst Lord of the
Treasury (één van de functies van de premier). Deze sug-
gstie komt neer op een afsplitsing van de Treasury van
Attlee, door ze te brengen onder Sir Stafford als opperste
ecoiiomische ministerie, onder wie dan ‘ blijvend ressor-
teren de Chancellor of the Exchequer en de President of
the Board of Trade. Op 2 Febr. 1948 heeft Attlee in het
Lagerhual verklaard, dat het Ministry of Economie Affairs

Zie verschillende recente publicaties van zijn hand, o.a. arti-
këlen in de ,,Neue Zürcher Zeitung”.

voorgoed aan de Treasury ‘is gehaikt. Het ,,Economic
Survey for 1948″ is dan ook als publicatie van de Treasury

de wereld ingezonden.

Bij de thans gekozen oplossing ligt het economisch

beleid in hoogste ressort dus in één hand, behoudens de
commissie onder voorzitterschap van Attlee. Fliermee is
natuurlijk niet meten ook eenheid van doelstehiini be-

reikt. In het bijzonder de inpassing van de nl ntiire

politiek zal waarschijnlijk nog veel kopzorgen kosten aan

Sir Staffôrd, omdat de subsidiepohitiek immers in belangrijke

mate door sociale en politieke factoren wordt bepaald.
De spanning tussen de verschillende gezichtspunten is
nu binnen één brein gebracht, maar daarmee niet automa-
tisch opgeheven. Intussen is de organisatie als ,,knel-

punt” van de coördinatie wel opgeheven. Verder kan men

langs organisatorische weg uiteraard niet komen. Deze hele ontwikkeling wordt door de Englse pers van

welke politieke schakering ook, algemeen toegejuicht.
Ook in Nederland wordt dit blijk van Engels realisme in

het algemeen gew’aardeerd. ‘Zo spreekt ,,De Industrie”
(1 Dec. 1947) van een gezonde coördinatie, die een benij-

densaardig geluk bij een ongeluk brengt. Inderdaad

heeft men in korte tijd een zeer belangrijke wijziging aan-
gebracht in de structuur van het kabinet, toesi de econo-
mische noodsituatie dit gebood. De tijd zal leren, of ook
in andere opzichten op de economische uitdaging een
adaequaat antwoord zal worden gevonden.

‘s-Gravenhage.

F. HARTOG, ee. drs.

AANTEKENING.

HET JAARVERSLAG VAN DE NEI)ItRLANDSCIIE BANK.

FIet in de loop van de vorige Week verschenen jaarver-
slag van De Nederlandsche Bank over 1947 heeft drie
aspecten. Het geeft een beschrijving van dc economische
en financiële situatie van Nederland aan de hand van
statistische gegevens, voorts de visie van de Bank op de

in ons land gevoerde monetaire jolitiek in rime zin en
tenslotte eén overzicht over de werkzaamheden van de
Bank zelve.
– De Nederlandse economische toestand word t allereers t
in Europees kader bezien, waarbij aandacht vor,lt ge-
schonken aan de handelsbalansen der Europese landen. 1-let
tekort hierop, bijna ten volle bestaande in een lelcort

t.o.v. het S-gebied, wordt geïllustreerd door de vol:endc
tabel.

Invoeroverschot.
><

1

millioen

$
1946
.1947
Nederland

……………………..
585
Con
Groot-Brittannië

………………..
1.562
2.596
Frankrijk
.
……………………….
1.114
1.115
België en Luxemburg

…………….
568 530
Zwitserland

……………………..
174
362
Zweden

…………………………
217 545
Noorwegen
………………………
201
404
Denemarken

……………………..
256
161

Totaal

……………………
4.677

6.613

1-let uitblijven, tengevolge van fundamentele factoren,
van een snelle verbetering hierin zal alleen dank zij de
Marshall-hulp in de naaste toekomst niet toteen ramp voor
Europa leiden. –

Vervolgens komt de economische ontwikkeling van
Nederland zelve ter sprake. Aan de hnd van cijfers wordt
geconcludeerd tot een stijging der industriële productie
(26 pCt t.o.v. 1946), een nog sterker stijging van het hier-
van geëxporteerde gedeelte (in totaal 15 pCt in 1947,
tegen 9 pCt in 1946), doch een achterblijven van de kolen-
productie, doordat de prestatie per arbeider hier nauwe-
lijks steeg (69 pCt van 1938). De steenkoleninvoer kostte
f146 millioen aan dollardeviezen.
k

Op de arbeidsmarkt wordt een vermindering van het
aantal vrijwillig werklozen en het aantal personen in niet
productieve bezigheden geconstateerd.
I

II.
KAPITAALREKENING.
Dollar

Overige

Totaal
ontvangsten ontvangsten
Saldo lopende rekening ……
UItgaven
Verstrekte Overh.credieten:
afloss. opgenom. overh.ered.
Goud- en deviezenaankoop Afwikk. buitenl. partic. tegoed
in Nederland …………
Investeringen en part. cred.
verlen, aan buitenland.
Buitenl. desinvest. en all, aan
Ned. verstr. partic. crediet.
Mutaties
v.
saldi
v.
monet.
credieten …………….
Mutaties saldi Nederl. Bank.

Dollar
Overige
Totaal
uitgaven uitgaven
1.423
205

.
1.628

106
495
601
81

81

2
19
21

5
35
40

16
10
26


198 198
2
2

1.635
962
2.597

Ontvangsten
Opgenomen

Overh.credieten;
afloss. verstr. credieten ….
895
291
1.186
Goud- en deviezenverkoop
.
10
170
180
Afwikk. partiC. tegoed in
bui-
tenland

…………….
120
11
131
Des investeringen en af!. van
aan buitenl. verstrekte part.
credieten

…………..
373
103
476
Buiten!, investeringen in en
part. credietverlen.

aan
Nederland

…………..
38 12 50
Achterstali. kap.opbrengsten
187
9
196
Andere achterstali. inkomsten
96
96 Mutaties saldi Ned. Bank


3
3
Diversen

………………
12
267
279

1.635
962
2.597

854

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Mei 1948

– Een infiatoire loon- en prijsstijging werd voorkomen

door het succes der gevoerde loon- en prijspolitiek. Het

gemiddeld reële inkomen der arbeiderskiasse is hierdoor

– zelfs’ indien wordt afgezien van de aanmerkelijk ver-

hoogde sociale voorzieningen – thans hetzelfde als in

1938/ 39, weliswaar ten koste van hoge subsidies. Echter

heeft de schaarste aan essentiële goederen zoals textiel,

een verschuiving van het verbruik ten gunste van niet

essentiële goederen meegebracht.

De procentuele verdeling van de export naar de ver-

schillende bedrijfstakken vertoont een merkwaardige

terugkeer tot de traaitionele exportstructuur van voor de

oorlog. Ongeveer hetzelfde geldt voor de indeling naar

landen, waarbij echter de uitvoer naar Engeland en

Duitsland relatief belangrijk geringer en naar België gro-
ter was dan in 1938.
T.a.v. de invoer echter moest de verminderde import

uit Duitsland (2,3 pCt in 1947 tegenover 21,3 pCt in 1938)

worden opgevangen door verhoogde invoer uit Amerika

(41,7 pCt tegenover 20,6 pCt), welke structuurverandering

ernstige gevolgen voor de deviezenpositie had
Uiterst belangwekkend is de in het Verslag gepubli-

ceerde volledige betalingsbalans van Nederland voor

1947, gebaseerd op de door De Nederlandsche Bank ge-
registreerde betalingen en gesplitst-naar dollars en overige
valuta’s. Duidelijk spreekt uit deze cijfersde afhankelijk-

heid, waarin Nederland – evenals g
t.o.v. Amerika verkeert.

Dollar

Ontvangsten

ontvangst en ontvangsten

Goederenexport ……….
181

1.491

1.672
Dienstenverkeer

68

616

684
Coupons, dividenden …

45

98

143
Saldo lopende rekening ….

1.423

205

1.628

1.717

2.410

4.127

Nader onderzoek leert, dat de credietverlening aan de

Staat, ten bedrage van f 476 millioen, ontstaan is uit een hastekort (te onderscheiden van het gewoonlijk gepubli-
ceerde
begrotingstekort)
van fl.900 millioen, ten dele
gecompenseerd door •f 1.000 millioen vermeerdering der

buitenlandse schuld en door ruim f 400 miljoen in het

bankwez’en ondergebrachte vnl. korte overheidsschuld.

De begrotingsuitgaven worden ontleed in uitgaven ten

behoeve van de staatstaak in engere zin (voor 1948 f 2.819

millioen) en uitgaven strekkende tot vermogens- en in-
komensoverdracht (voor 1948 f 1.927 miljoen) waartegen-

over een totaal aan middelen staat van,f 2.842 millioen.

Deze opstelling stelt in staat tot vorming van een

oordeel over de mogelijkheden van budgetverbetering.

De belastingen hebben reeds vrijwel hun grens bereikt,

zo niet reeds in sommige opzichten overschreden.

Tenslotte wordt een overzicht gegeven van de ontwikke-

ling van de kapitaal- en geldmarkt, evenals van de inter-

nationale monetaire ontwikkeling.

Het bovenstaan.de resumé van ht verslag moge een

indruk geven van de duidelijke analyse van onze econo-

mische en financiële positie, welke het geêft, en van de
publicatie van nieuwe zeer belangrijke gegevens, welke wij
eraan danken. –

uitgaven

uitgavn
Uitgaven Goederenimport

.. . …..

1.487

1.958
Diensten verkeer particulier

181

237
Diensten verkeer Overheid

23

187
Coupons, dividenden, rente
van credieten …………

26

28

1.717

2.410

4.127

eheel West-Europa –

In de tweede plaats volgt hier een samenvatting van de

in het Verslag voorkomende uitlatingen. betreffende de

Betalingsbalans Nederland 1947
(x
/
1 millioen).

1.
LOPENDE REKENING.
Overige

Totaal

Dollar

Overige

Totaal

3.445
418 210

54

De binnenlandse geldhoeveelhed steeg in 1947 nog met

bijna f 1 milliard. Tengevolge van de toeneming der nor-
male geidbehoefte (nl. door groter productie en nationaal

inkomen) verergerde de reeds bestaande inflatoire span-
ning echter hierdoér niet verder of nam zij zelfs iets af.
Het verdient opmerking, dat de Nederlandse bankbiljetten-
circulatie, uitgedrukt in dollars teneinde rekening te hou-
den met de plaats gevonden devaluaties, in verhouding
tot de vooroorlogse circulatie lager is dan in andere
landen.

Zeer instructief is een analyse van de oorzaken der geld-
toeneming in 1947:

x 11
millioen
Stijging van de credietverlening aan de Overheid

476
Stijging van de credietverlening aan particulieren

186
Stijging van de goud- en deviezenvoorraad van N.B. en
handelsbanken …………………………….
111
Daling der geblokkeerde saldi
hij
banken en giro-
instellingeb

………………………………..
213
Diversen……… – ………….. . .

……………

29

Totale toeneming geldhoeveelheld
.
. ……………….

57

monetaire politiek der Regering. Opvallend is de grote
objectiviteit, welke uit deze opmerking naar voren treedt.
De nationalisatie der Bank heeft een critisch oordeel der
Bankleiding blijkbaar geenszins in de weg gestaan.

De stijging van de geldcirculatie beziet de Bank met

bezorgdheid. In dit verband geeft zij een oordeel over de
mogelijkheid tot vermindering van het overheidstekort aan
de hand van cle bovenvermelde indeling der overheids-
uitgaven. –

De ontvangers van de op de begroting drukkende in-
komsten- en vermogensoverdrachten zijn vnl. de door de

oorlog getroffenen, die schadeloosstellingen ontvangen,
de houders van de improductieve staatsschuld, en de
consumenten, die prijssubsidies ontvangen.
De aanspraken der tweede categorie zijn reeds door

vermogensaanwasbelasting, – vermogensheffing ineens en
renteverlaging tot het minimum gereduceerd. T.a.v. de eerste groep waarschuwt de Bankleiding met klem tegen inwilliging van steeds verder gaande vergoe-
dingseisen. Reeds thans blijken deze lasten te zwaar te zijn
S

5 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

855

Wat de prijssubsidies betreft, deze dragen vnl. het

karakter van agrarische subsidies. Zij zijn gegrond op een

zo laag basisprijspeil, dat hierbij nimmer onze landbouw
lonend zou worden, en als evenmin binnen afzienbare tijd

op de wereldmarkt te verwachten is. Hierdoor hebben zij

een karakter van duurzaamheid verkregen, dat nimmer
bedoeld was.

Een geleidelijke afschaffiig dezer prijssubsidies moge

daarom onverwijid worden nagestreefd,
zonder
een derde loonronde. Om verlaging van het reële loon te voorkomen,

zou étappegewijze afschaffing volgens een vast, plan,

• naarmate de arbeidsproductiviteit stijgt of de onevenredig
hoge ondernemerswinslen dalen, aanbeveling verdienen. • Wat de uitgaven ten behoeve van de eigenlijke staats-

taak betreft, wordt critiek uitgeoefend op de te grote over-

heidsinvesteringen in verkeerswerken, publieke diensten
enz., welke ook uit conjunctuurpolitiek oogpunt tijdens’
de huidige hoogconjunctuur teleurstellend zijn.

Voorzover de militaire uitgaven als onvermijdelijk

• worden aanvaard, zullen elders desiderata moeten worden
prijsgegeven.

Wederôpbouw, herstel en het brengen van ordè in
Indonesië, industrialisatie, bouw van woningen en scholen

i.v.m. de bevolkingsuitbreiding en bij dit alles nog ver
hoging van het consumptiepeil van de massa der bevol-

king: dit alles kan niet gelijktijdig geschieden.
Een ander punt van overheidsbeleid, waaraan aandacht

wordt besteed, is de rentepolitiek. Een actieve goedkoop-
geldpolitiek is hier niet gevoerd. De oorzaak van de
geldruimte ligt bij de inflatoire tendenties, die uit het
budgettekort voortvloeien, en die door prijs- en looncon-
trôle zich niët tot een open inflatie kunnen ontwikkelen. De vlottende schuld voorzover bij de instutionele be-leggers ondergebracht, is feitelijk reeds geconsolideerd.

Van de rest komen voor consolidatie slechts ‘liquide
besparingen in aanmerking, en niet de creditsaldi ‘bij
banken en liquide reserves van het bedrijfsleven, welke het spaarkarakter missen.
Tenslotte treffen wij in het Verslag nog een belang-
wekkende passage aan over het door De Nederlandsche
Bank uitgeoefende toezicht op de credietverstrekking
door de particuliere banken. Tot dusverre moeten credieten

boven f 50.000 individueel aan goedkeuring der N.B.
worden onderworpen. De Bank erkent de bezwaren van
dit systeem en overweegt thans de vervanging van dit
stelsel door een regeling van de- credietverlening

met behulp van algemene normen. Ook dan echter zal het
principe gehandhaafd blijven, dat de. Centrale Bank over
voldoende macht moet blijven beschikken om een even-
tuele ongezonde credietexpansie te verhindereii.

INTERNATIONALE NOTITIES.

PAPIERVOORZIENING.

De Verenigde Staten zijn een land van overvloed. Er’
is een industriële en agrarische productie, die een zodanige
omvang heeft bereikt, dat de bevolking, grosso modo,
welvarend is niet alleen, doch de Regering in staat stelt
het verarmde West-Europa de bekende Marshall-hulp aan
te bieden. Deze hulp beoogt de West-Europese bevolking
te voeden en de West-Europese productie een belangrijk
eind op weg naar het herstel te brengen. Is dit echter het
enige doel van de Verenigde Staten? ,,The Economist” in zijn nummer van 24April jl. meent van niet: , …..the
Americans,” aldus het blad in zijn hoofdartikel, ,,were’
not interested in merely patching up the seperate national

economies of the Western European states. They were
interested in breathing life into the practise of democracy
in Europe”. Voor de verdieping van de democratische
levensopvattingen en de verbreiding daarvan is een be-
hoorlijk functionerende pers nodig. Deze pers heeft gebrek
aan papier. De vraag rijst of de Marshall-hulp dan ook

niet mede. dient te omvatten de verschaffing van papier
aan West-Europa.

Het Engelse weekblad geeft enkele veelzeggende cijfers.

VôÔr de oorlog bedroeg het papierverbruik van de Verenig-
de Staten 44 pCt van de totale ,,world supply”; het cijfer

voor 1947 is 61 pCt. Het Amerikaanse papierverbruik
was verleden jaar 1 millioen ton groter dan voor de oorlog;

in de rest van de wereld was dat verbruik
4
millioen

ton kleiner. V66r de oorlog was het papierverbruik in dô
Verenigde Staten per hoofd van de bevolking 56 pond;

op het ogenblik meer dan 70 pond en van een daling, is

nog geen sprake. De overeenkomstige cijfers voor Groot-
Brittannië zijn resp. 60 bond en 15 pond.
Ligt het niet in de lijn van de Amerikaanse bedoelingen

met het Marshallplan, dat ook in dit opzicht West-Europa

deel mag hebben aan de Amerikaanse overvloed? Voors-

hands schijnt de vraag bevestigend te zijn beantwoord
alleen voorzover het Groot-Brittannië en Ierland betreft.
Of detoezegging van Hoffman echter neerkomt op een

grotere papiervoorziening dan wel op de financiering

van de reeds beschikbare hoeveelheden uit Canada, is

nog een open vraag. Hoe staat het met de andere

West-Europése ,landen? Met Nederland? Ook voor hen-
geldt, dat ,,democracy does not live by food and raw
materials alone”.

FRANSE VERWACHTINGEN VAN BEP TOERISTENVERkEER.

In Frankrijk wordt op het ogenblik met spanning het
reisseizoen tegemoet gezien. Verleden jaar bracht het

vreemdelingenverkeer, naar een mededeling in de ,,Neue
Zürcher Zeitung” van 29 April jl., ongeveer $ 60 millioen

op. In werkelijkheid is het cijfer hoger, maar de aankoop
van Franse franken door reizigers op de zwarte markt is
oorzaak, dat de buitenlandse valuta’s in andere dan de
kassen van het land zijn terecht gekomen. Sindsdien is
er nogal wat wijziging gekomen in de toestand. De Fi’anse
frank is gedevalueerd. Dit betekent in eerste instantie,
dat buitenlanders goedkoper aan Franse franken kunnen
komen. Van grote betekenis is eôhter verder, dat er een
vrije deviezenmarkt is gekomen, waar Amerikaanse dollars,
Portugese escudo’s en Zwitserse franken verhandeld
kunnen worden. Dan heeft men voor België een zgn.
,,toeristenfranc” in het leven geroepen, dib zelfs iets goed-
koper is dan men gewoonlijk op de zwarte markt voor
Franse franken pleegt te betalen.

Op grond van deze monetaire maatregelen hoopt men,
dat dit jaar, speciaal uit de Verenigde Staten, Zwitserland
en België, die in 1947 ongeveer 60 pCt van het totale vreem-
delingenverkeer (op 950.000 geschat) hebben opgeleverd,
meer bezoekers zullen komen. Maar ook van Engelse zijde
wordt het een en ander verwacht. Ongeveer 200.000 Engel-
sen of 21 pCt van alle vreemdelingen hebben in 1947
Frankrijk bezocht. Engeland heeft thans ten aanzien van
Frankrijk de ,,Reissperre” opgeheven en al is de deviezen-toewijzing aan reizigers nog bescheiden, in Frankrijk hoopt men toch op een toeneming. Men taxeert het aantal toeris-
ten op circa 1,5 millioen, hetgeen een vooruitgang zou
betekenen van 50 pCt ten opzichte van verleden jaar.
In de zomer rekent men op de komst van 100.000 Ameri-kanen, hetgeen een opbrengst betekent van $ 60 tot $ 100 miljoen.

Franse instanties zijn hard doende om, naast de mone-

taire maatregelen, verbeteringen aan te brengen aan hotel-
en passagiersaccomodatie. Daarnaast houdt de Regering
een waakzaam oog op de prijzen, die men de vreemdelingen
zal berekenen.
GELD- EN KAPITAALMARKT,
Met liët naderen van de ultimo vertoonde cl’e geldmarkt
een toenemende verkrapping. Naast de ultimobehoeften aan
chartaal geld, welke per einde April steeds vrij groot zijn,

356

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5Mei 1948

vonden tevens zeer belangrijke belastingbetalingen plaats,

gestimuleerd door de kortingsregeling voor de betaling

van de heffing ineens. Bovendien vonden vrij grote aan-

kopen van investerings
q
ertificaten plaats, terwijl in de

laatste dagen yan April weinig schatkistpapier kwam te

vervallen. In de laatste dagen van de afgelopen week steeg
de callgeldrente dan ook tot 1j pCt, terwijl het kortiopende

Meipapier zelfs tijdelijk 1 pCt noteerde. Toen de ultimo

voorbij was daalde het marktdisconto voor Meipromessen

tot 1/ pCt laten, Junipapier was aangeboden tegen

pCt, Juliprornessen tegen
l/
pCt, terwijl alle verdere

termijnen practisch
17 /16-li
pCt noteefden. Aangezien

pas na 6 Mei weer grote bedragen aan schatkistpromessen

komen tevervalleh, hetgeen verband houdt met de moei-

lijkheden in 1946, toen op 1 Mei de afgifte van promessen

weliswaar weer weM opengesteld, doch men eerst enige

dagen later tot overeenstemming kwam zal de markt

vermoedelijk de eerste dagen van Mei nog niet ruim vordn.

Dit temeer, omdat de bovenvermelde onttrekkingen door

belastingbetaling e.d. aan de Staat wel voortgang zullen
vinden, terwijl hier in de nabije toekomst de binnenlandse

betalingen voor de Marshallgoederen nog zullen bijkomen.

De aandelenmarkt te Amsterdam gaf in de afgelopen

week geen geprönonceerde ontwikkeling in de een of andere

richting te zien. Kleine’ dagelijkse koersschommelingen

deden zich voor, zonder het algemene koerspeil in een

bepaalde richting te stuwen.

Op de staatsfondsenmarkt werd voortdurenc goede

vraag uitgeoefend, waaraan de mogelijkheid, om met deze

stukken de bijzondere heffingen te voldoen, vel niet vreemd
zal zijn. De 3 pCt Grootboekschuld 1946 steeg zelfs tot
pCt, terwijl de 3 pCt investeringscertificaten zich
op 991 pCt handhaafden.

De 3-3k pCt conversielening 1947, waarin altijd nogal

wat aanbod valt te verwerken, stelile zich aan het einde
der week op 98
15
/
pCt.

23 April 30 April

1948

1948

A.K.U.-


………………….
170k
176

v.

Berkel’s

Patent

…………..
128k
129

Lever Bros. Unilever C.v.A
…..
292k
289 GB
Philips

G.b.v.A .

……………
262 GB
264 GL Koninklijke Petraleum

……….
329 GB
3341
H.A.L.

…………………….
218k
216

N.S.0.

……………………
188k
191
I-l.V.A.

………

….

……


253k
255
Deli

Mij

C.v.A.

…………….
216k 217k

Amsterdam Rubber

…………
187
.

185

STATISTIEKEN.

BANK VAN ENGELAND.

(Voornaamste posten in millioenen ponden).

Cd
,’O
.5 .5

P.

t.

.0i
0t
Q

e

.
bo
,

0

25 Dec ’46
0,2

1.449,1

1

1.450

1.428,2

1

22,1
14 April’48
0,2

1.299,2

1

1.300

1.241,8

1

58,5
21 April’48
0,2

.

1.299,2

1.300

1.237,5-

1

62,7
28 April’48
0,2

1.299,2

j

1.300

1.237,8

j

62,4

Other securities

Deposits
0
•–
.
,
nn
,5
‘5

,
‘O
0

t.
co
t.

‘3
r

3.

bd
t.

0
‘5
.5

Pj

Pq

25 Dec. ’46 14 April’48
21
April’48
28 April’48

1,3
0,6 0,6 0,7

311,8 338,5
330,5
320,0

13,6 10,6 14,5
14,5

15,8
1

20,1

1

21,0

1
30,6
346,5
410,6 411,6
410,4

1

10,3
1

14,5
1

10,3 12,6

278,9
302,1
308,1

307,4

DE NEDERLANDSCHE BANK.

Ve’rkorte balans op 3 Mei 1948.
Actira.
Hoofdbank

t

5.000.000,-
1)
e
0_

messen
h

l3ijbank

Agentsch.,,

900,-
n

ISCOfl 0

________ f
5.000.900,-
1
)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937

art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsblad No.
F204)

………

…………………..

Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van

26 Februari

1947

…….
.
….

..
f800.000.000,—
Beleningen:

Hoofdbank

t

158.202.256,57 ‘)
(mcl.
voor-
schotten in re-

Bijbank

,,

1.793.586,91
kening-courant
op onderpand)

Agentscli.,,

7.876.317,47

t

167.872.160,95
Op

effecten,

en
.
………….167.538.449,57 ‘)
Op goederen en celen

333.711,38
t
167.872.160,95
8
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
vet

1937)

…………………………

Boekvordering op

de

Staat der Nederlanden
Ingevolge Overeenkomst van 26 Februari 1947 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt

en

gouden

muntmateriaal

……..t

481.849.020,05
Zilveren munt, enz …….

..2.636.041,93
484.485.061,98
Papier op het buitenland

.

t
331.538.300,-
Tegoed bij correspondenten in
het buitenland

………..,, 138.004.850,54
Buitenlandse betaal-
middelen

…………….

..5.606.514,04′

Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
475.149.664,58

fonds

………………………………,
106.378,008.58
Gebouwen en inventaris

………………,,
2.500.000,-
Diverse

rekeningen

.,

………………….

..
177.420.183,–

t 4.718.805.979,09

Passiva.

Kapitaal

…………………………..t
20.000 000,-
Reservefonds

………………….. . …..

..
12:759.703,05
Bijzondere

reserves

……………………

..
54.447.566,03
Pensioenfonds

……………………….

..
19.924.250,24
Bankbilletten in omloop (oude uitgiften)

……
122.915.975,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)

…..
2.940.418.750,-
Bankassignaties in omloop ………………..
160.063,24
Rekening-courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist

……t

789.662.904,32
Geblokkeerde saldo’s van
banken

……………,,

30.046.299,43
Geblokkeerde

saldo’s

van
anderen .

……………

..

26.064.854,76
Vrije saldo’s

……….

..

500.121.735,04
1.345.895.793,55
Diverse

rekeningen

……………………..
202.283.877,98

t.

14.718.805.979,09

)
Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
de Bank In disconto genomen

……….
1

‘)
Waarvan aan ‘Nederlands-IndI6
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99)

. ,,
39.529.875,-
Circulatie der door de Banknamens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
………
147.328.5-14,50

ZWEEDSE RIJKSBANI{.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).

Metaal
Staatsfondsen

C
M
Data

t.
0)
‘n
0
0.
t.
t.t.
0,5
(5
osD

31 Dec.

1946
532
1.544
504
284
94
182

7 April 1948
1

213 135
2.604
342
122

182
15 April 1948
1

213
135
2.660
313 123

182
23 April 1948
[213
135
2.714
312
97

182

Deposito’s


oN
Direct opvraagbaar
–‘-‘—-

.5

Data

cd
Q
‘5
*
1

‘5
1

‘5
1 1

I

-n
01

31

Dec.

1946

1
7 April 1948
15 April 1948
23 April 1948

2.877
1
2.579
t
2.586

1
2.614

875
848 908
853

706
679 689
646

94
90
144
1125

1

230
t

68 68 68

174
197 205 206

7 5 5
5

1

.,.-

7,

-,.-

•’–;–

-..-.-.

-.

5 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

857

DE NÉDERLANDSCIIE
BANK.

.

STAID
VAN ‘s
RIJKS
KAS.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

1

L

+000
801,

50
.010’0.
00
1.0)
.0

1

‘ZE

’30 Dec. ’46
700.876
4.434.786

100.816
.

8,0

.0

.
103
153.109
22 Mrt ’48
512.899 272.056

102.073
2
152.180
30

,,

’48
511.840
263.063

117.182
2
175.114
5April’48
484.227 269.186

‘171.506
..

1
146.587
12

,,

’48
484.271
314.956

163.107.
1
146.871
19

,,

’48
484.311
318 954

155.124
1
147.135
26

,

’48
484.374
326177

150.891
1
151.280
3 Mei ’48
484.485
331.538

143.611


5.000
167.872

Saldi in rekening-courant
+00
100
+

‘0



.0
o’a,
0,

0
C
IM

101,,d

0

0

$0

30 Dec. ’46
2,744,151
1.099.855
90,071
43.706 590.158
22 Mrt ’48
2.899.217
949.532
.32.318
.29.240
494.843
30

,,

”48
2.948.232
920.517
.

43.740 33.630 487.627
5April’48
2.931.712
879,968
108.948
30.208
499.736
12

’48
2.899.918 986.272
88.442
28.616
494.311
19

,,

’48
2.870.412
1.086,841
‘43.110
23.419
440.228
26

’48
2.880.651
1.039.888
36.576
23:360
483.398
3 Mei ’48
2.940.419
789.663
30.046 26.065
500.122

NATIOiALE,EANk VAN BELOI1.

(Voornaamste posten in millioenen francs).

0

Data

!i

‘0

0
bc,
.

0

26 Dec.

1946

‘32.226

5.648

.4.953

214

698

49.158
24 Maart 1948

125:896

13.378

6.149

1.017

415

51.371
1 April 1948

25.986

13:178

6.376

989

368

52.336
8

1948

26.163

13.070

5.848

990

334

52.561
15

1948

26.202

12.876

5.518

. 979

330

52.601
22

1948

26.562

12.308

5.490

936

326

52.036
28

1948

26.577

12.281

6.233

957

324

52.601

Data

>

0

,i

0
0

Rekening- Courant saldi

.-
0

0.

0

$0

‘0.0

c
________

____

•t5
26 Dec,

1946

637

159.377

72.165

1

4.482

614
24 Maart 1948

637

165.890

77.442

2

6.275

493
1 April 1948

637

166.868

78.547

2

6.174.

492
8

1948

637

166.699

78.701

6

5.795

489
15

1918

637

166.116

77.988

4

6.020

488 22

1948

637

165.211

77.592

5

5.574

487
28

,,

1948

637 .

166.583

77.805

3

6.670

487

‘) Waarvan 10.48:3 millioen frcs onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van’de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”. ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.

BANK
VAN
FRANKRIJK.


(Voornaamste iosten in millioenen francs).

Voochottn aan de Staat
ct

0.$
0

‘0

50
.Data

.


Cd
0)0

0

0)

02

+0

+04
0
10

0

-‘0

.-.
S,

,

cd

40 ‘040
8

.
0′

26 Dec.

194’6

94.817

118.302

59.449

67.900

426.000
8April, 1948

52.817

250.800

125.042

135.900

426.000
15 April 1948

52.817

239.903

125.042

132.800

426.000
22 April
,
1948′

,

52.817

242.259

125.042

129.500

426.000

Bankbil-

.

. Deposito’s
Data

– .

jetten in’

circulatie

Totaal .

Staat

.F
Diversen

26 Dec.’t46

721.86563.458

765 ,.

62.693
8 April1948

762.527

277,908

» 818

275.982
15 April 1948

746.448

274.639

793

271,917′
22 April 1949

735.622,

282.772 .

829

280.778

‘Vorderingen

23 Apri11948

{

15April1948

Saldo van

‘s Rijks Schatkist


hij

De Nederl.

Bank N.V.

1′ 1098.832.0010

1′

987.226.154,91
Saldo

van ‘s Rijks

Schatkist


bij

de

Bank voor Neder-
landsche

Gemeenten

73.371,26

,,

1.484.713,21
Kasvorderingen

wegens

ere-
dietverstrekking

aan

het

Daggeldiening

tegen

onder-


pand’

……………….
Saldo der postrekeningen van

Voorschotten op uit. Mrt resp.
buitenland

…………..
………-

Febr. 1948

a. d. gen]. we-
gens aan haar

uit te keren

Vordering

in

rekening-cou-

………-

rant

op:

Nederlands-Indië

726.408.594,58

72-l.018.724,8

Rijkscomptabelen

……..
….454.250.635,86

435.805.813,07

belastingen

………….. …..54.078.110,96

,,

54.078.110,9€

Het Algemeen Burgerlijk Pen-

Het

staatsbedrijf der P., T.

Suriname

………………..

31.209.010,80

31.209.010,8€
Curaçao

-……………………7.643.959,61

,,

7.643.959,61

enT.

………………

sioenfonds

…………..

….19.800.433,51

,,

19.569.651,90

Andere staatsbedrijven en in-
……..-

stellingen



————–
167.020.694,57

,,

162.073.864,04

Verplichtingen

Voorschot,

door De

Nederi


Bank N.V. verstrekt

.


Voorschot,

door. De

Neder

landsche

Bank

N.V.

in
rekening-courant

verstrekt

Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten –


Schatkistbiljetten

In

omloop

11459.374.300,-

fl448.174.300,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
derlandsche Bank N.V. In-
‘gevolge overeenkomst van

Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl


Bank N.V. is geplaatst nihil)
6.649,7 m/m w.o. garantie

Bretton Woods /785 milI

,,5864.700.000,-

,,5916.000.000,-
Daggeldieningen


x

Schuld op uit. Mrt resp. Febr.
1948 aan de gemeenten we-
gens aan haar uit te keren
belastingen

…………..
Schuld

In

rek.-courant

aan:

26 Februari 1947

……..
…2000.000.000,-

,,2000.000.000,-

Nederlands-Indië


Suriname

…………..
Curaçao

…………….

Muntbiljotten in omloop ……..144.084.695,-

144.937.065,-

Het Algemeen Burgerlijk Pen-


sioenfonds

……

………-

Het staatsbedrijf der P., T.

………-


………-

……………..-

Schuld

aan

diverse instellin-

en T…………………..572.537.797,04

527.913.452,9€

gen in rekening met ‘s Rijks

Andere

staatsbedrijven

……….5.797.944,82

,,

5.797.944,82

Schatkist

……………..3015.937.829,45

,
1
3001.006.929,45

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in mililoenen francs)


10
0-

Data

10i,

10

00
+110

0)

00′

102

‘o
0)0)
100

.0
0
0)

31

Dec
i

1946

4.949,9

158,0

238,7

52,7

4.090,7

1.113.7
7 Aprl 1948

5.624,4

72,7

213,4

47,3

4.107,4

1.228,3
15 April 1948

5.661,5

70,1

200,9

47,3

4.052,8

1.321,9
23 April 1948

5.662,1

75,7

313,3

47,3

4.063,4

1.420,3

FEDERAL RESERVE
DANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).

llletaalvoorraad
Data

Other

U.S. Govt
Totaal

Goudcer-

eash

securities
tificaten

31 Dec.

1946

18.381

17.587.

268

23.350
1 April 1948 1

21.878

21.229

360

20.887
8

,,

1948

21.886

21.249

330

20 477
15

,,

‘ 1948

21.893

21.259

343

20.593

F.R.-bil-

Deposito’s
Data

jetten in

.

i1emh’er-
circulatie

Totaal

Govt

banks

1 April 1948 1

23.768
610

1.972

16.639
31 Dec. 1946 1

24.94577.
353

393

16.139

8

,,

1948

1

23.787
039

1.140

16.905
15

,,

1948

23.724
156

1.177

17.050

/

858

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Mei 1948

MAANDCIJFERS.

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN HET NEDER-
LANDSE BEDRIJF VAN DE NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSChAPPIJ.

t
Nederl.

Nederi.
Banken Banken
en Ned.
Handel-Mij.
(In millioenen guldens)
29
31
29
31
Febr.
Maart
Febr.
Maart
/
1948 1968 1948 1948

Activa:
Kas, kassiers en daggeldleningen
78
82
96 97
Ned.

schatkistpapier

………..
2278
2311
2927
2945

Ander, overheidspapier
Wissels

…………………….
Bankiers in binnen- en buitenland
Prolong. en voorsch. tegen effecten

29

80
37

27
3
97
39

107
6
.119
52

133
7
143
54

149
166T
284
337

419
434
515
533
Effecten en syndicaten
14
18 17
22
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
30
30
42
42

Debituren

…………………

463
482
T
597

.

12
16 17
Gebouwen

…………………12
Diverse rekeningen

…………
– –
-.

Belegde bestemmingsreserven

..
1
1
t
1

PasIva:
2480
2523 3266 3313

3 7
3
7

Kassiers en genom. daggeidi.

.
193
1
203
4
260
1
270
4
74
87 93
105

Crediteuren

………………..

Bestemmingsreserven
1 1
1
t

2752
2825
3604 3700

Wissels

……………………
•Depo’sito’s op termijn …………

Diverse rekeningen …………..

155 155
203
203
Aandelenkapitaal …………….
74
74
91
91
Reserve

……………………

2981
3054 3898 3994

IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND
1).

Invoer

Uitvoer

Saldo

M

d
aan
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde Waarde
I. dui-
in mil-
in dui-
in mii- in mii-
zenden
lioenen
zenden
lioenen
lioenen
tonnen
guldens
tonnen
guldens
guldens

Tot.

’39 24.306
1.517
2.708
966

551
Tot.

’46
11.764
2.305
3.919
785

1.520
Tot.

’47
16.547
4.253
5.843 1.859

2.394
Jan.

’48
1.267
383 308
.140
243
Febr. ’48
1.242
383 427
186

197
Mrt

’48
1.433
864 485
186

178

Ie kwart.

1948
3.942
1.130
1.220
512

618
Ie kwart.

1947
3.P97 770
692
343

427

1)
Bron: ,,Centraal
Bureau voor de Statistiek”.

Verliespôsten Voorkomend Systeem

bestaande uit 4 Diensten


V.V.S.

Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als “onderdeel der. debiteurcn.administr,.
tie, zal het van groote practische waarde blijken te zijn.

Onze V.V.S.-brcchure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden

Yan der Graaf I Co’s bureaux voor den handel N.V.

Amstelstraaf 14-.18, Amsterdam-C, Telefoon 38631 (5 lijnen)

Drs in de’ economie

31 j., zelfstandig kunnende optreden, tweejarige erva-

ring op het gebied van publiciteit en organisatie, goed

bekend met het Nederlandse bedrijfsleven en de Ne-

derlandse handel, met Zuid-Afrikaanse ervaring ,en

vele relaties, zag zich gaarne geplaatst in een hem

passende werkkring in binnen- of buitenland.
Er.
onder

no. ESB 1196 bureau v. d. blad, po’stbus. 42, Sch.iedam.

Accountant

Drs.’ Economie, Accountant (lid N.I.v.A.) 34 jaar, met
veel ervaring in bijzondere onderzoekingen en organi-

satiewerk, thans in leidende positie ‘werkzaam, zoekt

werkkring in groot bedrijf als intern accountant. Uit-
zending naar buitenland geen bezwaar. Brieven onder

no. EIB 1202 bizr. van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Bedrijf met groot kantoor op CURAÇAO
zoekt voor de Afdeling financiën aldaar

Bekwame kracht met enkele

jaren bankervaring,

speciaal op het gebied van deviezen en Inter-
nationaal betalingsverkeer: Leeftijd tot 35 jaar.

De voorkeur wordt gegeven aan economen of
economisch geschoolde juristen, met bovenbe.
doelde, ervaring.

Brieven met pasfoto en volledie inlichtingen
onder, No. 1200 Bureau van dit blad.
Alle sollicitaties zullen strikt vertrouwelijk be-
hcmdeld worden.

INDEXCIJFERS VAN LONEN VOLGENS REGELINGEN IN.
NEDERLAND
‘1.

Juni 1938/
Juni1939
=
100

.
Nijverheid ‘)
Landbouw’)
Nijverheid
en
landbouw

Aug.

1939
101
100
101
Mei

1945
116 190
126
Mei

1947
165,2

243,9 176,2
Juni

1947
166,4 243,9
177,3
Juli

1947
166,6


243,9 177,4
Aug.

1947.
. .
169,0 243,9 179,5
Sept.

1947 ….
169,5
243,9
179,9
Oct.

1947.
. . :
170,9

.
243,9
181,1
Nov.

1947
172,8
243,9
182,8
Dec.

1947
173,8

..

243,9
183,6
Jan.

1948..
.
174,0′)
243,9

,
183,8
4)

Febr.

1948.. .
174,7′)
243,9 184,4
4)
Mrt

1948.
. .
174,7
1
)
.

243,9
184,4 ‘)

5)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het CBS.”; in de indexcijfers
zijn de uitkeringen krachtens de Kmnderbijslagwet niet begrepen.
‘) Gemiddelden 24 bedrijfstakken.
‘) Akkerbouw en veehouderij.
‘) Voorlopige cijfers.

ri

De
KLM,
vraagt

voor haar Afdeling Bibliotheek en

Documentatie te ‘s-Gravenhage

SOÜS-CHEF
(mnl. of vr.)

in het bezit van leeszaal-dir.ecteursdiploma,
S.S.B.-
diploma

of behoorlijke ,practijk-ervaring.
Gewend

zelfstandig te werken en leiding aan personeel
te
geven. Kennis van de U.D.C. vereist. Leeftijd
niet
boven 35 jaar.

Sollicitaties, uitsluitend schriftIijk,
onder
vermelding van dit blad, met bijvoeging
van
foto

en

copie-diploma’s

en

getuigschriften

aan
Personeelszaken K.L.M.,
Postbus
121,
Den Haag.

/

El

Gaat U ook natw Canada?

*
Als U van plan bent de

CaHadese Iiiteinatioiaale .Jaarbeu,’s

in TORONTO.— 31 MEI TOT 12 JUNI

te bezoeken, laat ons dit dan

per omgaande

weten,

opdat

wij

kunnen

zorgen voor aj- de accommodatie, die U nodig hebt. Er komen duizenden

zakenmensen en des te eerder wij van U bericht ontvangen, des te beter

kunnen wij voor U zorgen.

Schrijft rechtstreeks. per luchtpost aan de Canadian International Trade Fair,

Exhibition Grounds. Toronto, Canada.

Voor alle algemene

inlichtingen

betreffende de Jaarbeurs gelieve U zich
te wenden tot

J.A. LANGLEY,
Handeisraad, Canadese Ambassade,
Sophialaan la, ‘s.Gravenhage

DEPARTMENT OF TRADE AND COMMERCE

OTTAWA

‘CANADA

NIEUWE ROTTERDAMSE COURANT

N.V.

gevestigd te – Rotterdam

N.V. Koninklijke Nederlandsche Maatschappij

UITGIFTE van

tot Exploitatie van Petroleumbronnen

1602.

. .

in Nederlandsch-Indjë

(niet op verzoek van de houder royeerbare)

gevestigd
s
:G
raven
h
age

Ceilificaten van gewone Aandelen

De Directie bericht hiermede, dat met Ingang van
18 Mei a.s. de recepissen van aandelen en onder- in stukken van
f
250.— aan toonder,

aandelen der Bonus . Emissie, uitgeven In Juli 1946,
voorlopig Iedere werkdag van 10-12 uur, met uit- ten volle delende in de winst over het boekjaar 1948

. zondenng van Zaterdag, ter bekoming van definitieve
en volgende boekjaren.

stukken, kunnen worden ingeleverd

Ondergetekende bericht, dat de inschiijving, uitsluj-

ie
Amsterdam

ten kantore der NederlaDdsche
tend voor houders van gewone aandelen Nieuwe Rot-

Handel-Maatschappij N.V of ten
terdamse Courant, op bovengenoemde uitgifte zal zijn

kantore der Kas-Vereeniging NV,
opengesteld op:
te
s:Gravenhage
ten kautore der Nedeniandsche
Vrijdag 14 Mei 1948

.

.

Handel-Maatschappij N.V. of ten
tot des namiddags 4 uur,

kantore der Heren SchilI en

bij hare kantoren te AMSTERDAM, ROTTERDAM en

Capadose,

‘s-GRAVENHAGE,

te
Rotterdam

ten kantore der Nedenlandsche
tot de koers van 110 pCt.

Handel-Maatschappij N.V. of ten
kantore der Heren v. d. Hoop, op de voorwaarden van het prospectus dd. 30 dezer,

Offers & Zoon.
waarvan exemplaren, alsmede inschrijvingsforinulieren
bij bovenvermelde kantoren verkrijgbaar zijn.

De recepissen moeten vergezeld gaan van Inleve-

INCASSO-BAN K N
y

ringslijsten, welke bij, genoemde . kantoren verkrijg-
baar zijn.
AMSTERDAM, 30 April 1948.

s-Gravenhage, Mei 1948

DE DIRECTiE

Vacaturi

+

Leest deze week het

LEISMIN

,,ZAKE NWE R ELD’-INTERVIEW

Centrale Personeelsdienst vraagt t.b.v. de Cen-
trale Dienst voor In- en Uitvoer

een sous-chef

voor de afdeling Indische Zaken. Overzeese erva-
ring in bank- en/of handeisverkeer vereist. ‘Uit-
sluitend schriftelijke sollicitaties te richten tot de
Centrale Personeelsdienst, Binnenhof 4, te
‘s-Gravenhage, onder motto C.D.I.U.-51.

Bij de Provinciale Waterstaat van Noord-
Holland bestaat gelegenheid tot plaatsing van
een

sociaal-geograaf of sociaal-econoom

op het Bureau van de Provinciale Planologische
Dienst.
Salarisgrenzen voor afgestudeerden in de rang
van commies.
f
3400—f 4450, alle kortingen en
bijslagen, behgpdens kinderbijslag, inbegrepen.
Aanstelling boven het minimum is mogelijk:
Volledige sollicitaties zijn te richten tot de
Hoofdingenieur-Directeur van de Provinciale Wa-
trstaat, Nieuwe Gracht 47, Haarlem.

Het Hoofdbedrijfschap voor Tuinbouwproduc-

ten vraagt voor zijn juridische afdeling

jong jurist

liefst met praktijkervaring. Salaris naar leeftijd

en ervaring. Brieven met uitvoerige inlichtingen

Laan Copes van Cattenburch 62, Den Haag.

met

Dr. M. W. HOLTROP

Pres. Nederlandsche Bank

z
p

EM
D
y,
pt4OEt..
%
M
SItRDIM
C

wA:E,RcH1 34

(41

A

CASSA

KASSIERSINSTELLING

OPGERICKE IN 1806

-HEERENGRACHT 179
S
AMSTERDAM-C

De Bedrijfsgroep ,,Levensverzekering” vraagt
voor haar secretariaat te ‘s-Gravenhage een

mnl. of vrL. werkkracht

volledig op de hoogte zijnde met documentatie-
en archiefwerkzaamheden. Bekendheid met de
U.D.C. vereist. Ervaring op juridisch en econo-
misch gebied strekt tot aanbeveling. Br. onder
opgave van opleiding, vorige werkkring, referen-
‘ties, leeftijd en laatst genoten salaris onder no.
•77875 Recl. Adv. en Advert. Bur. ,,Die Haghe”,
Plein 1.1, Den Haag. Persoonlijk bezoek uitsluitend
na oproeping.

N.V.NEDERLANDSCHE

GIST-
EN
SPIRIÏUSFRDRIEK
DELFT

De N.G. & S.F. zoekt voor de Centrale
Administratie

en
administratief en juridisch geschoold

‘e

BELASTING’DESKU NDIGE

Leeftijd tot 35 jaar.

Uitvoerige sollicitaties schriftelijk te richten aan

de Afdeling Personeelszaken.

Annonces voor ht volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 10 Mei a.s. in het bezit te

zijn, van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam

Ecohomisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland:’ Pieter de Hoochstraat s, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro:
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam. .


Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5 Rotterdam (W).
Bankiers: Ban que.de
Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26
1
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Ban que de Commerce te Bruèsel.Ouerzeese gebiedsdelen (per zeepost) en overige landen f
28
per jaar. Abonne,nen. ten kunnen ingaan, met elk nummer en slechts worden beêindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Aan,etekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Wesizee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan’ de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
14;
Schiedam
(Telefoon
69300,
toestel
6).
-.

Losse nummers
75
cents, resp. 12
B.
francs.

Auteur