Ga direct naar de content

Jrg. 32, editie 1577

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 30 1947

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

ri

.

1

conomiscn

S

c’

tatistiscne

Bérichteri

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKËER

UITGAVE VAN HET .NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

32E
JAARGANG

WOENSDAG 30 JULI 1947

No. 1577

COMMISSIE VAN REDACTIE:

H. W. Larnbers; N. J. Polak; J. Tinbergen;

H. M. H. A. oan der Valk; F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408

BERICHT.

ÎLET ,,ECONOMISCIE-STATISTISCI{ KWARTAALlWR1OI-tT”.

Het eerste ria-oorlogse nummer van het ,,Economisch-
Statistisch Kwartaalbericht”, uitgegeven, door het Neder-
landsch Ecoiiomisch Instituut, heeft grote belangstelling
getrokken. Aan die abonné’s op de ,,E.-S.B.”, die zich
nog niet van regelmatige ôntvangst van het ,,E.-S.K.”

verzekerden, biedt de redactie gelegenheid, dit alsnog te
doen; men kan voor dit doel gebruik maken van de bij
dit nummer ingesloten antwoordkaart. Zoals bekençl,
bedragen de kosten van een abonnement op’het ,,E.-S. K.”

voordejaargangl947voorahonn6’sopde ,,E.-S. B.”f4,—.

INIIOUD:

Blz.

De artikelen van deze w e e k ……..603

Uit

buitenlandse’bron

..: ………….
603

De vooruitzichten der Europese kolenvoorziening door

H.

H.

Wemmers

Jr.

…………………….
.
604

Deskundigheid in het bezuinigen door
Prof. Iri. P.

de

Vooys

……………………………….
605

Industriefinanciering door
Mr G. H.

.. een Oordt..
606

De scheepsbouwindustrie door
C.

Veniey

……..
609

A a n t e k e n i n g e n:
i)e
volkahuisliondijig dor Verenigde Staten ouder infiatlonisti-
seho

druk,

liet tweede

economische

rapport

van

de
President

…………………………………..
611
Is

Oost-Europa economisch

een eenhehl’

…………..
613
Dc econoiniscite consequenties van de verdeling van Ilrits-
Ifl(iiö

………………………………………
614

International’e

notities:
i)c steenkooivoorzienitig van Europa en liet Marsimli-plan
614
De huidige
riJstsittiatie
…………………..

.

………
615

eld-

en

kapitaalmarkt

…………………….
615

Statistieken:
:naiistaten

…………………………………..
616
Verkeer

en

vervoer

in

Nedsi land

………………….
617
Overzicht van iie opbreiigst (ier J(jicsiniddeleii

………….
618

DEZER DAGEN

vervloeiende rimpelingen. De boeggolf, opgewoipen door
ht politioneel optreden in Indonesië, heeft in de lage
lan-
‘dende stroôm niet buiten de ôevers.dben.trden. Zo gingen

in de Tweede Kamer. de golven van het debat over d’e
Regeringsverklaring niet hoog; de tegenstroom bleek

zwak. Ook op Java en Sumatra is het, naar de eerste be-
richten; veeleer kabbeling dan zware deining. 1-Jet econo-
misch leven in de streken, die thans binnen de Nederlandse

gezichtseinder vallen, blijft of komt op dreef; voor vele

producten komt een vaargeul naar de wereldmarkt open.
Nederland heeft, na korte termijn, reeds tijd voor peiling
van de internatiönale weerslag.

Het betreft hier inmiddels slechts een beroering,van he

oppervlak, dat — de plannen van Australië en Voor-Indië
ten spijt – door saillanter punten wordt beheerst; het is

de Marshall-gedachte, die de stroomdraad blijft bepalen.
Thans vormt Duitsland, en met name het Ruhrgebied, het
lastigste obstakel: terwijl de vragenlijsten betreffende de nationale economie der te Parijs vergaderde Staten reeds
iii zee zijn, moet de bijzondere lijst inzake de Duitse econo-
mie nog gereed komen: De kringen liepen zelfs al terug:
Marshall zelf – gesteund door 1-larriman’s conclusies na
diei’is Eiiroese reis – mengde zich in het Ruhrprobleem.
Ondanks Parijs scheen daardoor Europa’s koers toch ,,en
petit comité”, in een driemogen.hedenconferentie, te zullen
worden uitgestippeld; de mededeling, dat de Verenigde
Staten slechts Frankrijk wilden geruststellen, fungeerde

echter als golfbreker. Slechts Generaal Clay blijft van me-
ning, dat aldus het getij verloopt. De Engelsen verzetten
inmiddels daadwerkelijk de bakens: dank zij vergroting
van de voedseiyoorraden en, goede oogstvooruitzichten in
hun zône wordt het broodrantsoen er verhoogd; de mijn-
werkers in het Ruhrgebied krijgen extra voedsel voor
extra prestaties.

Aan kanalisering van een eventuele dollarstroom wordt
overigens ook in de Verenigde Staten zelf reeds gewerkt.
Het 1-luis van Afgevaardigden althans zette een tweetal

commissies op stapel ter verkenning van het terrein. De
minister van Financiën, Snyder, vertoeft met een delegatie
politieke en financiële specialisten te Rio de Janeiro; men
spreekt reeds van een Marshall-plan voor Zuid-Amerika.
Vloed, na eb, voor China, nu de Amerikaanse Generaal
Wederneyer daarheen is vertrokken?

Intussen peilt eên conmisi
I
e onder voorzitterschap van
Harriman Amerika’s eigen behoeften; volgens het be-
ginsel der communicerende vaten mag het buitenland, in
de ogen der Verenigde Staten, niet worden geïrrigeerd tea
köste van een, thans economische, drooglegging in eigen
land. Moet I

Iarriman’s rapport vôôr 1 October as. bij
de President zijn, de ,,Vashington Post” nam in dezelfde
richting hij de industrie reeds poolshoogte; conclusie was
een zodanige, schaarste aan staal, dat zelfs de binnen-

landse behoefteq niet volledig kunnen worden gedekt.

Voorlopig dus nog roeien met
de:riemen,
die iien heeft?
En dat in lastig vaarwatër: cie Verenigde Staten hebben een
voorlopige elfmogendhedenconferentie over het vredesver-
drag met Japan voorgesteld; Rusland was het deze keer
echtèr ielfs met deuitnodiging als zodanig niet eens.

ROTTERDAMSCHE

BÂNKVEREENIGINC

225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

CH
Èou
E-

EN

BANKGIO-

VERKEER

Vermogensheffin gen

Objectieve

en deskundige
voorlichting aan bedrijven en particulieren die een deel van
hun vermogen moeten vrij-
maken voor betaling
,
der ko
mende heffingen, verstrekt de

Naami. Venn.

Hou
andsche

Belegging- en

• Beheer-Mij.’

Anno 1930

Heerengracht
320

Amsterdam
C
.•

Commissarissen,
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs.
1.
H. Gispen;
Mr. J. E. Scholten,.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.

K N Z

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLANDSCHE

ZOUT IN D U’ S T R IE

Boekelo ‘ Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutzour, (alle’ kwaliteiten)

vloeibaar çbloor

cbloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

Koninklijke.

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roela.nts

Schiedam

Naamloze Vennootschap

MACHINEFABRIEK REINEVELD

IJZER- EN METAALGIETERIJ

GEVESTIGD TE DELFT

– UITGIFTE van

f520.000.- GEWONE AANDELEN

groot nominaal
f
1000.— aan toonder

voor de helft delende in de winst over het boekjaar
1947 en ten volle in de winst over de volgende jaren,
uitsluitend voor de houders der bestaande – aandelen,

tegen de koers van 105 pOt.
en van

f 750.000.-
3/2
O/
OBLIGATIES

in stukken groot nominaal
f
1000.-

(waarvan een bedrag van
f
100.000.— op inschrijvings-
voorwaarden is geplaatst), met recht van voorkeur
voor de houders van de per 2 September a.s. aflosbaar
gestelde 5 pCt. obligaties

tegen de koers van 100
4
pOt.

De inschrijving op bovengenoemde uitgiften wordt
opengesteld op

VRIJDAG, 8 AUGUSTUS 1947

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur, ten
kantore van

R. MEES
&
ZOONEN

te Rotterdam, ‘s-Gravenhage en Delft

LABOUCHERE
&
CO., N.V.
te
Amsterdam

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 30 Juli ’47.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de in-
schrijvingskantoren verkrijgbaar.

Rotterdam

R. rvIEES
&
ZOONEN
Amsterdam 30 Juli 1,947 LABOUCHERE & CO. N.V.

Annoflces voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 4 Aug. a.s. In het bezit

te zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam

:1

VEILIG

zijn

Uw

papieren,

Uw zilver, tsieraden

en andere voorwerpen, van waarde, in-

dien zij in onze kluizen zijn

opgeborgeu,.

De

kosten -zijn gering.’

NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.Y.

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistraat 32

77 Kantoren in Nederland

Behandeling van alle

bankzaken-

* *

Beaorging van alle

assurantiën.

R MEES & ZOONEN
A5SIJRANT1E-MAKELAARS

AMSTERDAM. ROTTERDAM .
S.GRAVENHAGR
DEL.PT – SCHIEDAM. VLAAROINCEN

‘ rtt'”
IpF”V
w’

t.
– ii; ‘T

•'”t

30 Juli 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

603

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

H. H.
‘Wemmers Jr.,
De 000ruitichten der Europese
kolen Qoorziening.

Een overzicht van de moeilijkheden, die de kolen-

producerende landen van Europa ter verhoging van de

produtie moeten overwinnen, brengt de noodzaak van

een nauwe samenwerking, ook met de niet-producerende

landen, aan het licht. 1-Tulp in de vorm van dollars is

voorlopig onontbeerlijk.

Voorlopig, want schr. ziet hier de Amerikaanse hulp
als overbrugging van tijdelijke tekorten. Deskundigen
koesteren nI. de verwachting, dat’ het Europese kolen-
tekort in 1951 tot het verleden kan behoren. In Nederland

is verhoging van de productie dringend noodzakelijk.

Import blijft voorshands onvermijdelijk; behalve op Ame-

rika moet- men hierbij het oog richten op andere landen,
zoals Polen en Duitsland.

Prof. Ir 1. P.
de Vooys,
Deskundigheid in het bezuinigen.
Voor de noodzakelijke bezuiniging op de staatsuitgaven
is van groot belang de vraag, wie op dit gebied deskundig
is. De ingewikkeldheid van het probleem vereist een en-
tische, analyserende en op breed terrein verband leggende
deskundigheid. Men bedenke, dat toepassing en uitvoering
der bezuiniging neerkomt op efficiënt reorganiseren.
Enige ervaring is vroeger in ons land met ht bezui.
nigen reeds ‘opgedaan; een drietal commissies is op dit
gebied reeds werkzaam geweest. Deze ervaringen uit het
verleden zijn niet bemoedigend. De noden zijn ‘thans
echter zoveel groter, dat dit geen beletsel mag vormen. Wil men bezuinigen, dan dient ook de uitvoering ervan

in ernstig onderzoek te worden genomen. –

Mr
G. H. L. van Oordt,
Industriefinanciering.

In het -belang van veder6pbouw en industnialisatie van
ons land is het gewenst, inzicht te verkrijgen in de behoefte

aan middelen enerzijds en de financieringsmogelijkheden
anderzijds. Overziet men deze behoeften en mogelijkheden,
dan blijkt, dat de geldgevers kunnen worden onderscheiden
in twee groepen:

de ‘Herstelbank, te zamen met de institutionele be-
leggei’s, en

de 1-lerstelbank, te zamen met de algemene banken,
industrie en particulieren.
Beide groepen zouden een gewenste aanvulling van ons
financieel mechanisme kunnen vormen; de eerste als be-

leggingsmaatschappij, de tweede als financieringsmaat-
schappij.

C. Vermey,
De scheepsbouwindustrie.

Bij een vergelijking van de moeilijkheden, waarmee de
verschillende scheepsbouvende landen sedert het einde van de oorlog hebben te kampen, blijkt, dat de Engelse bedrijvigheid relatief gunstig uitvalt. Ook voor dit land
zijn de problemen echter’vele en velerlei; deze zorgen
kunnen in het kort als volgt worden samengevat: onvol-
doende staal en hout, ontoereikende levering van tal van huipwerktuigen, onbevredigende arbeidsprestatie.
De Nederlandse scheepsbouw ziet zich door verschillende
omstandigheden zo mogelijk voor nog groter problemen
gesteld dan de Engelse werven. De Engelse scheepsbouw

ducht echter de concurrentie der continentale werven –
en wel allereest van ons land en van Zweden -, zodra
enerzijds, hetgeen in snel tempo geschiedt, de door oorlogs-
geweld en bezetting geleden schade is hersteld, anderzijds
dç moeilijkheden inzake mateniaalvoorziening – minder
cuut zijn.

UIT BUITENLANDSE BRON.
Een ,,Marshall-plan” voor
Zuid-Amerika? Momenteel

vertoeft de Amerikaanse minister van Financiën, Snyder,

in Rio de Janeiro, vergezeld van ambtenaren van zijn

ministerie en het ministerie van Buitenlandse Zaken, ver-

tegenwoordigers van de President en een tweetal adviseurs

van de Wereidbank. Waarschijnlijk staat dit bezoek, zo
deelt ,,The Investors’ Chroi’icIe” van 26 dezer mede, in

verband met toekomstige lbningen van de Wereldbank

aan de Zuid-Amerikaanse landen, ,,all of which are running

short of dollars”. Volgens berichten uit Brazilië is het di-
recte doel, besprekingen te voeren, over een $ 250 millioen-
lening aan Brazilië voor de aankoop van spoorweg- en

haveninstallaties in de Verenigde Staten.
Dc export van steenkool van dcVercnigdc Staten gedu-

rende het afgelopen fiscale jaar, geëindigd op 30 Juni jl., –
bedroeg volgens ,,The New York Times” bijna 30 millioen

long tons. Van deze verschepingen gingen 25,5 millioen

tons naar Europa, 2,76 millioen tons naar het Westelijk

halfrond, 1,5millioen tons naar Afrika en 0,25 millioen

tons ,,to trans-Pacific destinations”. In de afgelopen

maanden hebben de Verenigde Staten een hoeveelheid
steenkool naar Europa gezonden, die bijna even groot
was als de totale bruikbare productie van het Ruhr-gebied gedurende dezelfde periôde. De Amerikaanse verschepin-
gen, hoewel aanzienlijk, bedragen slechts 5 pCt van de
totale Amerikaanse steenkoolproductie gedurende genoem-
de periode van 12 maanden. Deze verhouding ligt thans

op ongeveer ,7 pCt. –

Amerika koopt minder Nederlandse diamanten, deelt ,,The
Financial Times” van 21 Juli jI. mede. Tot dusver waren

de Verenigde Staten de grootstn afnemers; in Juni vielen
zij terug tot de derde plaats, met 15 pCt van de totale
export. Brits-Indië is thans onze grootste afnemer met
niet minder dan 32 pCt, gevolgd door België. Een aanzien-
lijk gedeelte der exporter’i naar België wordt bovendien
dôorgevoerd naar India. Amerika dekt thans haar be-
hoeften grotendeels buiten de Amsterdamse markt, hoewel
in Juli een geringe stijging van de vraag viel waar te nemen.

Een toenemend tekort op de handelsbalans heeft Enge-
land te aanschouwen, blijkens onderstaande gegevens
(ontleend aan ,,The Economist” van 26 Juli jl.). De export
in Juni, ten bedrage van £ 93 millioen, bereikte het hoogste
rnaandcijfer sedert het einde van de oorlog. De uitvoer-
cijfers (in millioenen ponden), omgerekend op maanden van
26 werkdagen, waren voor:

Oct: 1946 87f Jan. 1947 88 April 1947 – 89f Nov. 1946 -92 Febr. 1947 821 Mei 1947 89f
Dec. 1946 90 Mrt 1947 82f Juni 1947 101

Tegenover deze expansie van de export staat echter een
•stijging’ van de invoer, welke in Juni £ 153,9 milliâen be-
liep. Het tekort op de handelsbalans werd over de afgelopen

zes maanden, steeds groter: het bedroeg voor dit halfjaar
£269′ millioen. Indien deze ontwikkeling zich voortzet,
zal het zichtbare tekort voor de rest van 1947 waarschijn-
lijk de £ 600 millioen overschrijden (de officiële schatting
bedraagt £ 350 millioen); het ierkelijk- tekort voor 1946
bedroeg £ 450 millioen. –

De grote scheepsbouwaetiviteit in Engeland zal dit jaar, naar een nieuwe schatting, resulteien in een productie van
1 millioen ton; aldus ,,The Financial Times” van 23 Juli JI. Dit is de grootste productie, welke sedert 1922 zal worden
bereikt. Deze schatting is hoger dan die van Mr. Barnes, de
minister van Vervoer, van 750.000 ton voor 1947. De.
,,target” van de scheepsbouwindust”rie zelf was vastgesteld
op 11 millioen ton; zij is echter gebaseerd op de verwachting
van voldoende staal-, hout- en andere voorraden.

604 .

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

80 Juli 1947

11

DE VOORUITZICHTEN DER EUROPESE

KOLENVOORZIENING.

Een terugblik.

Sinds de European Coal Organisation in Mei 1946
te Parijs een conferentie hield ter bespreking van het

vraagstuk der Europese kolenvoorziening, is inmiddels
1
ruim een jaar verstreken. Zoals indertijd reeds in dit blad

werd vermeld
1),
werd aan de
1
regeringen der kolenprodu-

cerende landen van Europa in overweging gegeven, de

navolgende maatregelen te treffen:

•het aantrekken van arbeidskrachten voor de mijneh;

het verzqkeren van voldoende en passend voedsel

voor de mijnwerkers, in het bijzonder de ondergronders;

voorrang te geven aan de fabricage en distributie

van mijnbenodigdheden;

.
zich te verzekeren van voldoende faciliteiten, teneinde

iedere ton gedolven steenkool af te nemen en te

transporteren.

In het voorjaar van 1947 heeft deE.C.O. de betrokken

landen gevraagd te berichten, welke resultaten deze

aanbeveliiigen hadden dpgeleverd. Deze enquête toonde

het volgende aan:
t en 2. De verschillende maatregelen om arbeidskrah-

ten naar de mijnen te trekken hebben hier en daar succes
gehad en de productie vertoont dan ook een dienovereen-

komstige stijging. In de meeste gevallen is het rantsoen

levensmiddelen gestegen tot 2.000
t
3.000 calorieën per

dag boven het normale burgerrantsoen, terwijl verleende
voorrechten, hoger loon en bijzondere sociale regelingen,
benevens verbeterde werkcondities, tot een hogere be-

zetting der.mijnen hebben bijgedragen. Niettemin is het

aantal arbeidskrachten ondergronds nog steeds onvol-
doende en is, ondanks de extra voordelen, aan onder-

grondse arbeiders verstrekt, bovengrondse arbeid blijk-
baar aantrekkelijker. In vrijwel alle landen blijft de pro-
ductie per man per dienst beneden de vbbroorlogse pres-

tatie, zodat het opvoeren dezer prestatie, mede door

verbetering der arbeidsvoorwaarden, voedselpositie en de’
verstrekking van verbruiksgoederen, noodzakelijk blijft.

S. De voorziening met mijnbenodigdheden blijft een
moeilijk punt. Aan de ene kant is Duitsland, voornaamste leverancier der Europese kolenproducenten van machines’
en onderdelen, door gebrek aan staal niet in staat aan’
de vraag te voldoen, anderzijds worden de aankopen in
Amerika sterk geremd door het gebrek aaii dollars. Groot-
Brittannië produceert aan mijnbenodigUheden iets
meer dan het zelf nodig heeft, zodat hulp van deze kant
niet kan worden verwacht. Floewel alle Europese landen
op dit gebied moeilijkheden ondervinden, is Polen wel in het bijzonder door deze schaarste getroffen, daar de’

metaalindustrie in dat land van weinig betekenis is.
4. Het transportprobleem heeft – behoudens in de
afgelopen strenge winter – geen moeilijkheden opgeleverd.
Alle landen geven aan steenkool prioriteit boven andere

te vervoeren goederen. Toch zal het vervoersvraagstuk
bij stijgende productie, vooral in’ Duitsland en Polen,
aanleiding moeten geven tot maatregelen als toenemende
inschakeling der natuurlijke waterwegen, zoals de Rijn
met de daaraan verbonden Nederlandse en Belgische
havens, en in Polen dooi’ het verder bevaarbaar maken
van de Oder en de uitbreiding van het locomotief- en’

wagenpark…

Pers pectie pen.

Deze samenvatting van’ de rioeilijkheden, die de kolen-
produceende landen van Europa hebben te overwinnen
om de productie op te voeren, w’aaruit een nauwe samen-
hang tussen het tekort aan steenkool en dat aan voedsel,

‘) Zie: Internationale moeilijkheden op het gebied der steen-
kolenvoorziening”, in ,,E.-S.B.”, van 12 Februari ii., blz. 124.

woningen, mijnbeiiodigdheden en transportmiddelen’blijkt,
wijst op de noodzakelijkheid van een nauwe smenwerking,

ook met de niet-kolenproducerende landen. Wellicht kan
het plan-MarshalF hieFtoe het sluitstuk worden. Zowel

het Europese gebrek aan mijnbenodigdheden als het

tekort aan steenkool kunnen in de Verenigde Staten

slechts worden gedekt tegen betaling in dollars. De schaarste

aain deze valuta is reeds aanleiding geweest tot een be-

perking van de steenkoolaankopen, zodat Europa zondei’

dôllai’hulp niet op gang zal kunnen komen. Is de bijdrage,

die in dit opzicht vande Verenigde Staten nodig is, een
hulp op lange ternijn of slechts een overbrugging van

tijdelijke tekorten? Naar onze mening het laatste!

1-Jet verbruik aan steenkoôl in Europa (exclusief Rus-

land en Spanje) bedroeg in 1937 circa 560 millioen ton.

Verwacht wordt, dat in 1947 de productie circa 440 mii-
lioen ton zal bedragen, ni.: –

in Groot-Brittannië , ……………..200

millioen ton
Duitsland

………………….
72
PQlen
……………………..
50
Frankrijk

………………….
53
België

……………………
25
Nederland

………………..
10
Overige landen
………………
24

Totaal
……………………….
440 millioen ton

Teneinde het tekort op te vangen, werden in de meeste Euiopese landen een aantal maatregelen getroffen, waar-
vaii de voornaamste waren:

a. rantsoenering van letverbruik; h. in.voer uit niet-Europqse landen, voornamelijk de
Verenigde Staten;

overschakeling
01)
petroleumproducten en vervan-

gende brandstoffen, zoals hout, turf en bruinkool;

uitbreiding van vaterkrachtvoorziening.
De ondgr c. en d. genoemde maatregelen zullen het
verbruik, van steenkool blijvend beïnvloeden, terwijl de
uitschakeling van de Duitse oorlogsindustrie eveneens
zal bijdragen tot vermindering van het verbruik. Daar-

tegenover staat in vele landen een bevolkingstoeneming

en een voortschrijdende industrialisatie, zodat het vel
‘-
bruik in vergelijking met 1987 eerder zal stijgen dan dalen.
Insiders verwachten, dat de kolenproductie in 1951 on-
geveer het volgende beeld zal vertonen:

Groot-Brittannië
………………..
240 millioen ton
Duitsland
………………………
124
Polen
………………………….
80
Franki’ijk
……………………….
60
België

……………………….

28
Nederland

……………………
13
Overige la6den

………………..
25

Totaal

……………………….
570 millioen ton
of 10 millioen ton hoger dan in 1937.

Gaan deze verwachtingen in vervulling, dan zou het
kolentekort in 1951 in belangrijke mate tot het verleden

behoren en de invoer uit de Verenigde Staten verlaagd
en hier en daar zelfs kunnen worden stopgezet. Daar deze
export naar Europa in 1947,circa 35′ millioen ton zal
bedragen en verwacht wordt, dat de uitvoer binnenkort
tot 40 millioen ton per jaar zal stijgen, betekent het op
volle productie komën van de Europese mijnindustrie
een zodiige besparing aan dollars,dat daarmedo kapitaal-

goederen voor andere takken van industrie kunnen wor-den gekocht. Stellen wij de c.i.f.-Europa-prijs van Ame-
rikaanse kôlen op crica $ 18 per ton, dan betaalt Europa
thans 35 millioen ton lk $ 18 = $ 630 millioen per jaar.
Gezien de belangrijkheid van het vraagstuk mag wôrden
aangenomen, dat niet ‘alleen de betrokken landen, doch
ook de European Coal Organisation aliës zullen doen
om het hier geschetste doel te bereiken.

30 Juli 1947

ECONOMISCH-STATIS1ISCHE BERICHTEN

60

De kolenQoorziening in Nederland.

Tenslotte nog een enkel woord over de kolenvoorziening
van ons land. 1-Jet v65roorlogse verbruik excl. bunker-

kolen bedroeg hier te lande bijna 14 millioen ton per jaar,

iets meer dan de toenmalige jaai’productie der Limburgse
mijnen. Ondanks het feit, dat de productie het verbruik
bijna dekte, was er een uitgébreide in- en uitvoer, hoofd-

zakelijk veroorzaakt door de bijzondere ligging van het

Limburgse kolengebied en voorts door de soortenruil
tussen de verschillende landen. Zo werden cokes en half-

magere kolen in grote hoeveelheden geëxporteerd en
anthraciet benevens industriekolen ingevoerd. Aan dit alles heeft de oorlog een einde gemaakt. Meer
dan ooit is ons land op eigen productie aangewezen.

Dat deze nog steeds ontoereikend is om de behoefte zelfs

‘hij benadering te dekken, blijkt uit onderstaand over-zicht over het iste halfjaar 1947:

Productie Limburgse mijnen …………4.947.000 ton
Invoer

…………………………1.989.000

6.936.000 ton
Uitvoer

…………………………233.000

beschikbaar voor binnenlands verbruik .. 6.703.000 ton

of 13,4 millioen ton voor het gehele jaar 1947. Opper-
vlakkig gezien ligt dit verbruik niet veel lager dan dat
over de jaren 1937/1939, doch niet vergeten mag worden,
dat de bevolking sindsdien met circa 10 pCt is toegenomen,

terwijl in verschillende bedrijfstakken het kolenverbruik
belangrijk steeg. hier zij slechts gewezen op de productie-
indices der electriciteits- en gasbedrijven, die blijkens de
publicaties van het C.B.S. in Mei 1947 resp. 139 pCt
en 134 pCt bedroegen van de productie in 1938.

De Regering heeft er doelbewust naar gestreefd, de
industrie en de transortmiddelen, zoals spoor- en tram-

wegen en binnenscheepvaart, de nodige energie ter beschik-
king te stellen; hoewel de voorziening in vele bedrijven
nog aan beperkingen onderhevig is, wordt de last van
het kolentekort hoofdzakelijk door de bevolking gedragen.
De opgelegde beperkingen in het gasgebruik en het huis-
houdelijk stroomverbruik, zomede het verbod van étalage-
en reclameverlichting en vooral de onvoldoende vooi-
ziening met huisbrandkolen (12 hl per gezin per jaar)
zijn zÔ zwaar te dragen, dat hierin zo spoedig mogelijk
verbetering moet worden gebracht. Bij een productie-
verhoging van circa 2 millioen ton per jaar zou, met hand-
having van de huidige import, een min of meer normale
huisbrandvoorziening kunnen worden ingevoerd. De be-
heerder der Limburgse mijnen, Dr Groothoff, heeft welis-
waar gezegd, dat in 1948 de 12-millioen-productie
moet
worden gehaald, of 2 millioen ton meer dan thans, doch
zal zijn stem weerklank vinden hij de mijnwerkers? On-
danks vele verbeteringen, vooral op sociaal gebied, die
sinds de bevrijding werden ingevoerd, bedraagt de pro-
ductie per man per dienst ondergronds slechts 1.600 kg,
terwijl als een redelijke arbeidsprestatie, ook door de
vakbonden, 80 pCt van de prestatie in 1939 werd aan-
vaard, d.i. 1.900 kg per dienst. Bij de huidige bezetting
van ruim 20.000 ondergronders zou deze prestatie reeds
leiden tot een hogere dagproductie van circa 6.000 ton
of bijna de gevraagde 2 millioen ton per jaar. hiermede
zou met één slag een einde komen aan al het ongerief
en de koude, waarmede zovelen nu reeds jarenlang heb-
ben te kampen. Doch ook dan is het laatste woord nog
niet gezegd Door verdere tewerkstelling van ondérgron-
ders moet de productie zodanig worden opgevoerd, dat
wij kunnen voldoen aan de toenemende vraag van het
bedrijfsleven. Wij rekenen ermede, dat het verbruik in Nederland in de naaste toekomst geleidelijk zal stijgen
tot 20 millioen ton per jaar. Import zal dus noodzakelijk
blijven! Ongeacht de vraag, of de moeilijkheden, ver-

bonden aan de invoer van Amerikaanse kolen, al of niet
zullen worden opgelost, zullen wij ons oog moeten richten

dp
andere landen, zoals Polen en Duitsland. Met eerst-

genoemd land werd reeds een handelsverdrag gesloten,

hetwelk voorziet in de levering van ruim 400.000
ton gedurende 1947. Indien de inschakeling van West-

Duitsland in de West-Europese economie op korte termijn

tot stand zou komen, is de hoop gewettigd, dat ook de

koleninvoer uit Duitsland op de duur tot het vooroorlogse
peil kan worden hersteld.
II. 11. WEMMERS Jr.

DESKUNDIGHEID IN HET BEZUIN1GN.

Dat er bezuinigd moet worden op de staatsuitgaven,
weet ieder. Daarover is geen meningsverschil. Met die

eenstemmigheid is het echter nog niet gebeurd. Niet
alleen de stille tegenstand zégt, dat het een moeilijk

werk is. Het heeft verre consequenties. Maar liet is ook
technisch niet eenvoudig. Vandaar de vraag: Wie is er

op dit gebied deskundig? Natuurlijk is dit niet bedoeld
voor bezuiniging in het klein, in huishouding of onder-

neming. Daar wijst zich de weg vanzelf, liet niet aan-
passen van uitgaven aan inkomsten werkt daar snel en
afdoende. Of wel de aanpassing komt er, dan wel een
fataal einde is onvermijdelijk. Ook kan het zijn, dat eën
opgedrongen of aangeboden hulp van familie, Staat of
bank nog véôr dat fatale einde ingrijpt. Dan volgt ofwel
een redelijke liquidatie, dan wel een scherpe resolutie
voor herstel van het evenwicht.

Anders staat het echter met de bezuiniging in de staats-
huishouding. Die is veel ingewikkelder en moeilijker.
En toch ook veel gewichtiger, omdat er zo talrijke be-
langen afhangen van een uit het lood geslagen finan-ciering der staatsuitgaven. Daarvoor geldt dan ook in
liet bijzonder de vraag, die wij ons stelden, liet volgende

is een poging om die vraag te bespreken, als inleiding
voor een werkelijk antwoord. Eén opmerking dient vooraf
te gaan. lIet zou nI. interessant zijn om, als een soort
variant op de materialistische geschiedenisopvatting, de
historie van Europa te bezien van deze enkele omstan-

digheid uit.: hoe werden in kleinere en grotere volkshuis-

houdingen de uitgaven vastgesteld en hoe werden deze
gedekt, d.w.z. hoe werden de inkomsten daarvoor ver-
schaft. Welke veranderingen kwamen daarin in de loop
der tijden als gevolg van wijzigingen in de aard der volks-
huishoudingen en in reactie, wat was de terugwerking

op die aard, d.w.z. welke hervormingen en zelfs welke revoluties kwamen eruit voort.

Wij zien hier af van een toepassing en vergelijking met
alle vroegere verhoudingen. Te constatei’en valt slechts,
dat in de tegenwoordige Staten de vaststelling der
uit-
gaven
primair is. Achter elke regering staan vele ambte-
lijke en halfambtelijke instanties, zowel oude, nieuwe als
embryo’s, die hun behoeften kenbaar maken, min of
meer heftig propageren en als ,,verantwoord” kenmerken.
Slechts in zeer beperkte mate vinden zij critiek en be-
strijding in de volksvertegenwoordiging. Meestal daaren-
tegen ondersteuning en verdediging, voorzien van gedo-
cumenteerde motivering met detailkennis. liet een en
ander vertoont zich dei’halve in een sfeer van uitgebreide
deskundigheid, zij ‘het ook verspreid over vele onder-

werpen. En toch ook geen volledige deskundigheid, maar
een partiële. Lacunes vertonen zich – meestal aarzelend
om niet een aauigenaam’ enthousiasme voor het hoofd te
stoten -, zodra dat woordje ,,verantwoord” onder de
loupe wordt genomen. Niet alleen in de taal van het be-drijfsleven, maar ook algemener gezien mQet het bete-

kenen, dat het verwachte voordeel van enige uitgave,
zij het ook niet onmiddellijk, dan toch op de lange duur

zich zal doen gelden en met name in de vorm van een
plus- of min-cijfer in enige rekening.

Het kan bijv. toekomstige rendementen opkweken of
later te verwachten uitgaven voorkomen of verminderen.
Maar ook kan het zijn, dat een uitgave op zichzelf niet

,1

606

ECONOMISCH-STKfISTISCHE BERICHTEN

30 Juli 1947

veel betekent, maar consequenties inhoudt of noodzake’

lijke gevolgen zal hebben, die de voorsteller niet voorzat

In het kort geldt ook hier, zoals bijv. op het neutralé
ingenieursgebied, .dat’ elke constructieve deskundigheid
de

aanvulling behoeft van een critische, analyserende en

op breed terrein verband leggende déskundigheid. 1-Jet
is niet alleen in de Staat, maar ook in vele grote onder-

nemingen, dat deze ,,verantwoordingsinstantie” te zwak
en te weinig ontwikkeld is.

Bij kleinere ondernemingen is dit overbodig. Daal’

werkt automatisch, dikwijls genoeg hinderençl en belem-

merend, de dwingende noodzaak, om uitgaven – zelfs

ook kleinere – te dekken. Ontbreekt die dekking,
d.w.z.

is het geld er niet of is het op geen manier te krijgen,

dan gebeurt de uitgave niet, hoe broodnodig ze moge zijiL

Dat ook de ,,achter-af” verantwoording, nl. de con-

trôle op de werkelijk uitgevoerde uitgaven, een deskun-

digheid eist, die zich geheel moet aansluiten bij de reeds
hiervoor genoemde, spreekt vanzelf. Al deze deskundig

heid kan weliswaar worden verdeeld in de actieve en de
negatieve, maar hoe dan ook, het blijft toch op het gebied

der uitgaven als een uitgesproken zuinigheid en verantwoor-
delijkheid. Dat is echter nog geen bezuiniging.

‘Een aandrang, die er altijd is, zij het in meer of mindere

mate, weert zich op dit
gebied
pas, zodra het gdat om de

dekking der uitgaven, d.w.z. het verwerven van inkomsten,
die de uitgaven zullen compenseren, ook de nieuwe uitga-

ven en als regel ook vroegere ongedekte uitgaven, d.w.z.

schulden.

Zo uitermate belangrijk is dit voor alle volkshuishoudingen,

dat zich achter ‘de practische deskundigheid door interna
.tionale samenwerking en gedachtenuitwisseling een weten-
schap heeft gevormd, die in academies en cursussen wordt

gedoceerd. De belastingwetenschap geeft de verzamelde

ervaring en thëorie voor eeii uitgebreid corps van des-
kundigen. Echter, dit alles is gericht op het verwerven

– door de ambtenaren – of het zich verdedigen – door
de adviseur. Het heeft naar zijn wezen nooit de bezui-

niging ten doel. Maarnadat de bezetting ons alle Ger-
maanse lessen in het belasten heeft bijgebracht, en het

latere regeringsbeleid het geleerde de facto en de jure over-

nam en verbeterde, komt onvermijdelijk de belasting-
wetenschap en ook de belastingpractijk voor het probleem
van de uiterste grens der heffing. In zover ,,uiterst”,
doordat bij overschrijding der grens de inkomsten gaan
verminderen: Populair gezegd, dat de kip van de gouden

eierén bezwijkt voor zij geslacht is. De wetenschap moet
die grens verkennen en de deskundige moet observeren
om het alarmsein te hijsen voor het te laat is. Dat alarm-sein betekent niet alleen retireren, maar tegelijk ook be-zuinigen. Vermoedelijk kunnen ‘daarbij de heffingsdes-
kundigen uit hun ruime ervaring menige nuttige wenk’
geven. Bovendieri ook, omdat de belastingwetenschap
niet kan worden gedacht zonder een economische grond-
slag. ‘Want daaromtrent kan geen twijfel bestaan, dat de
practische economie, die zich in deze tijd bij uitstek
moet bezighouden met het verval, het herstel en de ver-

dere bevordering der volkswelvaart, de primaire deskun- –
digen voor bezuiniging moet leveren. Onze vooraanstaande
economen hebben dan ook niet nagelaten met nadruk
en ter bévoegder plaatse erop ‘te wijzen, hoezeer een

drastische bezuiniging der staatsuitgaven..absoluut nood-
zakelijk is om ons land voor ongelukken te behoeden en eèn nieuwe toekomst onzer welvaart mogelijk te maken.
Hier varen de beste deskundigen aan het woord en zij
hebben hun taak niet verzuimd.

Was hun schrijven aan de Regering overbodig? Het
zou kunnen schijnen, dat dit het gevdl was. De Regering
heeft toch niet alleen meermalen verklaard het met hun
mening eens te zijn, maar ook, dat zij zich gereed maakte
tot de uitvoering der bezuiniging over te gaan. Er is
echter een ,,maar”, dat de uitspraak der economen niet
overbodig maakt. De wil tot bezuinigen is goed, maar

niet voldoende. Men moet het ook ,,kunnen” en dat
wordt steeds gestimuleerd door het ,,moeten”.

Nu staat het vast, dat het ,,kuniïen” in de allervoor-
naamste plaats berust op de macht om weerstanden, in

actieve en passieve vorm, tegen te gaan en te breken.

Daarnaast om andere en op zichzelf zeer grote belangen
terug te stellen en de volksvil daarvoor toegankelijk te

maken. Dat is een moeilijke taak, wanneer wordt bedacht,

welke zwaarwichtige onderwerpen daarbij te pas kofnen,

zoals de distributie, de prijzensubsidiëHng, de defensie,
de sociale bemoeiïngen, enz. Te veel om in dezé bespreking

aan de orde te komen. Wij beperken ons tot de deskun-

digheid. En deze is ook nodig voor de toepassing en de
uitvoering der bezuiniging, want daarvoor kan ook een

ander woord worden gebruikt, nl. efficiënt reorganiseren.
Hierover is ook vroeger in ons land enige ervaring opge-
daan. Hoewel de proporties van wat toen en wat nu nodig
is niet te vergelijken zijn, kan het zijn nut hebben aan

het slot yan deze bespreking eraan te herinneren.

Van tweeërlei aard waren de middelen, die de vroegere
regeringen aangrepen. Het begon met een commissie-

Rink, wier opdracht daarin bestond aan de Regering

voorstéllen te doen. En als gevolg van het werk van deze,

eerste commissie werd aan het Ministerie van Financiën

een corps van bezuinigingsinspecteurs verbonden, die

met tact als lastige derden in de verschillende departe-
menten moesten doordringen en de ogen vormden, waar-

mede de Minister van Financiën kon zien, wat in die
andere departementen voorviel.

Kort daarop werd een tweede commissie ingesteld
onder leiding van Generaal Pop, samenwerkende met de
inspecteurs. die jaarlijks een verslag publiceerde over haar
bemoeiïngen en de bereikte resultaten. Minister De Geer

bleek tevreden, toen hij met deze middelen de toenêniing

der uitgaven kon tegenhouden. Ziji opvolger Colijn was
echter daarmede niet tevreden. Hij benoemde eén derde

Commissie onder leiding van de heer Welter, die ëen

duidelijke opdracht kreeg om een met name genoemd
bedrag, te weten f100 millioen, te bezüinigen en de daartoe
strekkende voorstellen te doen: Het lijvig rapport,waarin

deze voorstellen varen vervat en dat in korte tijd gereed

kwam, wekte heftige critiek. De leus, die daarbij aane-
heven werd: ,,bezuinigen met het blauwe potlood”, was
stellig onverdiend, daar alle,medewerkerg van de heer
Welter wisten, hoe zeer alles in het rapport zorgvuldig
onderzocht en overwogen was. Onverdiend vooral van-
wege de duidelijke opdracht om de 100 millioen als richt-
snoer vast te houden. Men vergelijke dit met de tegen-
woordige tendens om procentsgewijze de cijfers op de
begroting terug te drukken.

Voor bezuiniging die de economen thans dringend
nodig achten, is deze oude ervaring niet bemoedigend. De
tijden en de noden zijn echter zô verschillend, dat die
ervaring ‘niet mag doen terugschrikken. De les, die erin
schuilt, is echter niet te verwaarlozen. Er moet bezuinigd
worden, maar wil men dit bereiken, dan dient ook de
uitvoering ervan in ernstig onderzoek te worden genomen.
Een weg begaanbaar te maken is evén noodzakelijk als de weg aan te wijzen.
Prof.
Ir 1. P. DE VOOYS.

INDUSTRIEFINANCIERING.

Dat de wederopbouw vn ons productie-apparaat en
de verdere industrialisatie van ons land onder de huidige
omstandigheden aller aandacht vragen, is duidelijk.
Het is dan ook verheugend, dat men, in tegenstelling
tot het verleden, thans tekenen, zowel in woord als in
geschrift, kan waarnemen, die wijzen op pogingen om
dit complex van samenhangende vraagstukken op meer
constructieve wijze te benaderen dan zulks tot heden
geschiedde.

30 Juli 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.607

In de jaren 1929 e.v. zijn talloze verhandiingen ge-

schreven en talloze debatten gevoerd over de industria-lisatie en de industriefinanciering. Vele vooraanstaande

figuren uit het Nederlandse bedrijfsleven hebben zich

in die jaren tot kampioenen opgeworpen vooi de indu-

strie en haar verlangns enerzijds (F. 1-1. Fentener van

Vlissingen; B. K. Spanjaard en later vooral Prof. H.

Gelissen e. a.) en voor de ‘banken en hun beperkte moge-
lijkheden anderzijds (Mr D. Crena de Iongh, Mr A. J. van

Flengel, Prof. Dr G. M. Verrijn Stuart, A. A.. van San-

dick e. a.). Dit geschiedde zelfs op een wijze, die de voor-

zitter van de vergaderiiig van 20 April 1929 van het
Koninklijk Instituut van Ingenieurs de verzuchting
deed slaken, dat hij soms had..gemeend, dat de zaal zou

worden herschapen in een slagveld tussen indistrie en

banken.

De resultaten van al deze besprekingen waren gering,’
vooral ten aanzien van de financiële zijde van het vraag-

stuk. Zij culmineerden in de oprichting in 1936 van de

Maatschappij voor Industriefinanciering, die echter nim-
mer de haar toegedachte plaats onder de zon heeft kun-

nen veroveren. 1-let is hier niet de plaats om nader op

de oorzaken hiervan in te’ gaan, hoewel een analyse nut-
tig zou kunnen blijken voor de verdere ontwikkeling
van de industriefinanciering hier te lande.
Thans, nu de nood hoog is gestegen, lijkt het juiste

ogenblik gekomen om in gemeen overleg tussen de ver-
schillende daarvdor in aanmerking komende instellingen
en instanties tot een oplossing te geraken van de met de

financiering van de wederopbouw en de verdere indu-strialisatie samenhangende problemen, voorzover deze

althans niet reeds op bevredigende wijze door de Her-
stelbank zijn of worden opgelost.
De bedoeling van het ondei’havige artikel is, om in
grote trekken en zo ,schematisch mogelijk een denkbeeld
te ontwikkelen, dat voor een nadere uitwerking in de-
‘tails in aanmerking zou kunnen komen en ‘dat beschouwd
kan worden als te zijn gebaseerd op de bekende desbe-
treffende zinsnede van de President van – De Neder-
landsche Bank in zijn laatste jaarverslag en het kortelings

verschenen artikel van Prof. Polak in dit blad
1).
Alvo-
rens echter, tot dit denkbeeld zelf te geraken, zal het
nodig zijn nader te onderzoeken, welke nodenen welke
mogelijkheden er in dit verband bestaan.

In het algemeen kan worden gezegd, dat het meer
speciaal de kleine en iniddelgrote ondernemingen zijn, die behoefte aan financiële steun hebben. Te gelegener
tijd zal men nader moeten bepalen, hoe ruim men het
begrip onderneming zal willen opvatten (alleen industrieën
of ook bijv. bouwondernemingen, rederijen, handelszaken
enz.?) en welke maatstaf men voor de bepaling van het
kleine en middelgrote karakter der ondernemingen zou
willen aanleggen.
Een vereiste zal echter steeds moeten zijn, dat fi-
nanciering slechts plaats vindt van dia ondernemingen,
die intrinsiek rendabel zijn en die dus niet hun ontstaan
of voortbestaan geheel of grotendeels te danken hebben
aan fteun van hogerhand. Flet moge waar zijn, dat
overheidsinmenging momenteel niet of nog niet kan
worden gemist en zelfs zekere ondernemingen voor de
belegger of deelhebber op het eerste gezicht attractief
rhaakt,’ het risico bij een wijziging van het systeem zal
veelal te groot zijnom door de daarvoor thans in aan-
merking komende instellingen en particulieren te worden
gedragen.

Grote ondernemingen, die op de gewone wijze toegang
hebben tot de kapitaalmarkt, zullen in het algemeen’
geen behoefte hebben aan de hulp van nieuwe financie-
ringsmethoden.
De behoefte aan werkkapitaal kan voortvloeien uit

‘)
Zie: ,,Kapitaalbronnen voor de Nederlandse industrie”, door
Prof. Dr N. J. Polak in ,,E.-S.B.” van 11 Juni jl., blz. 468.

verschillende omstandigheden, waaronder zijn te noe-
men: oprichting, uitbreiding, herstel, sanering, prijs-
stijging van grond- en hulpstoffen, machines, enz.

i De desbetreffende ondernemingen kunnen behoefte

hebben aan eigen kapitaal of aan lang of kort cr-ediet.

In de meeste gevallen zal kapitaal voor industriële onder-

nemingen boven crediet te prefereren zijn, doch in de
practijk zullen zich ook regelmatig gevallen voordoen,

waarin de vorm van verlening van crediet de enig moge-

)ijke is. Men denke slechts aan de jonge pas opgerichte

ondernèming, die wegens haar gebrek aan antecedenten

zelfs voor èèn normaal kortlopend bedrijfs- of goederen-
crediet bij de algemene banken nog een gesloten deur vindt. Verder kan men in dit verband nog denken aan

de anticipatiecredieten, mits in beperkte zin opgevat

en dus kôrtlopend.. Tenslotte kan worden gewezen op

de onderneming in firmavorm, waarbij een déeneming
als zodanig is uitgesloten, zodat een eventuele finan-

•ciering slechts in credietvorm mogelijk is. Juist de firma

zal onder de kleine en middelgrote ondernemingen be-
trekkelijk veel vQorkomen. In dergelijke gevallen zal
men zich moeten realiseren, dat, welke foi’mele vorm
van financiering men ook liest, in wezen meestentijds

sprake zal zijn van een participatie.
Ook is het mogelijk, dat in indirecte vorm steun moet
woi,den verleend, bijv. indien een groot-aandeelhouder
van een familievennootschap in liquiditeitsmoeilijk-
heden dreigt te geraken en tijdelijk of voorgoed afstand
wenst te doeh’ van zijn aandelenpakket.

Thans .dient te worden nagegaan, wie als kapitaal-
verschaffers vooi, bovenbedoelde financieringen in aan-

merking zouden kunnen komen,
d.w.z.
de daarvoor
benodigde fondsen ter beschikking hebbeh en geneigd
geacht mogen worden, er toe bereid te zijn.
In de eerste plaat moet dan aan
de’Herstelbank
wor-
den gedacht. Deze instelling heeft er tot nu toe, hoewel

•haar statuten het haar
,
mogelijk maken, van afgezien,

zelf
4
in ondernemingen te ‘participeren, terwijl ook haar

redietverlening in eei bepaald schema moet passeii.
Niettemin mag worden aangenomen, dat zij in principe
bereid zal blijken in gepaste matemede te werken aan
financieringen als thans hier bedoeld, al was het alleen
reeds, omdat’ deze zonder twijfel de wederopbouw en

het herstel bedoelen te bevorderen.
In de tweede plaats komen de
institutionele beleggers
in’
aanmerking. Zij mogen bereid geacht worden, een, zij

het ook klein, percentage hunner
,
middelen in onder-

nemingen.te beleggen. Reeds thans is belegging in aan-
dplen bij deze instellingen niet , meer ongebruikelijk.

Men zal er evenwel rekening mede moeten, houden, dat deze groep geldgevers geen andere beleggingen zal wil-
len aanvaarden dan blijvende deelnemingen in aandelen, bij voorkeur in bestaande, niet te kleine ondernemingen.
De mening, dat het pripcipieel onjuist zou zijn, het be-

leggingskapitaal dezer geldgeirers te beleggen, in risico
:

lopend ondernemerskapitaal
2)
kan niet als juist worden aanvaard, aangezien het principe van , risicoverdeling,
dat door iedere belegger wordt toegepast, toch eker
ook ten aanzien van de institutionele .beleggers in gepaste
mate geldigheid heeft. Zonder nu direct in alle opzichten
eeui voorbeeld te willen nemen aan de financieringsme-
thoden van onze ‘uidelijke naburen, is het toch interes-
sant, in dit verband kennis te nemen van het artikel
van Prof. Vandeputte in dit blad
3),
waaruit blijkt,
dat een industriefinanciering daar te lande door de in-
stitutionele beleggers als normaal wordt beschouwd..
In de derde plaats zullen wellicht ook
sommige grote
industriële concerns
bei’eid blijken zich indirect bij kleinere
bndernemingen te interesseren. Reeds vroeger is van de

Zie ,,Elseviers Weekblad” van 28 Juni jI.
‘) Zie: ,,De financiering van de industriële wederuitrusting in Bel-
gië”, door Prof. R. Vandeputte in ,,E.-S.B.” van 11 JunIji., blz. 464.

608

ECONdMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juli 1947

zijde van de industrie bij monde van de heer Fentenei

van Vlissingen blijk gegeven van belangstelling in deze
richting. Wellicht zouden er van de zijde der geldnemer

uit concurrentie-overwegingen bezwaren kunnen rijzen

doch deze’ zouden waarschijnlijk wel kunnen worder
ondervangen. .

Als vierde groep geidgevers zouden dan de
algernen
eban/cert
in aanmerking kunnen komen. Enerzijds mag

worden aangenornen dat deze bereid zullen zijn, met hun
ruime geldmiddelen opkomende industrieën te helped

ontwikkelen, hetgeen mede uiteindelijk in hun eigen

belang zal zijn, tevijl een dergelijke belegging gepaard
zou gaan met een behoorlijke spreiding van de aan dit

soort van financieringen onherroepelijk verbonden risi

co’s. Anderzijds zal er zonder twijfel een zekere mate
va’n .gereserveerdheid bestaan, dergelijke financieringer

via één of meer nieuwe instellingen te leiden, uit concurren-

tie-overwegingen. Ook ten aanzien van deze belangen-
tegenstelling lijkt een oplossing echter geenszins on
mogelijk.

Dat in bankkringen reeds thans belangstelling voor
het onderhavige vraagstuk bestaat, moge o.a. blijken
uit de te Amsterdam kortelings opgerichte Bedrijfsbank

die meer speciaal een bemiddelende rol wil gaan ver-
vullen.

I-Ioewel.onzê grote bankinstellingen nog steeds de grot

ste waarde hechten aan hun liquiditeit, valt toch niet te
ontkennen, dat zij in het algemeen tegenover hun eigen

relaties tegenwoordig iets minder afwijzend plegen te

staan ten aanzien van industriële credieten dan voor-

heen, althans, dat de grens tussen bedrijfs- en investe-
ringscr.ediet neiging tot vervagen vertoont. Credieten
tegen crediethypotheek op industriële vaste eigendommen

en tegen fiduciaire eigendomsoverdracht van roerende’
industriële goederen, zijn, zoal geen regel, dan toch in
ieder geval, geen uitzondering meer
4).

Tenslotte komen ook
talloze particulieren voor finan-
cieringen als hier bedoeld in aanmerking. Men, dient
hierbij niet te vergeten, dat in de achter ons liggende

– tijd aanzienlijke kapitaalsverschuivingen hebben plaats-,
gevonden en dat juist heden ten dage, nu ,,industrie-

minded” kapitalisten’ voor het algemeen welzijn zozeer
van nut zouden kunnen zijn, grote kapitalen in handen
zijn geraakt van een categorie bezitters, die in deze rich-
ting nog alle opvoeding behoeft. De invloed-, die door
•de algemene banken op dit gebied op hunne relaties

kan worden uitgeoefend, mag niet worden onderschat. Daarenboven is de Nederlandse kapitalist door de om-,
standigheden thans buiten staat toe te geven aan zijn,
van ouds bestaande, voorkeur voor buitenlandse beleg-
gingen. –
Indien momenteel kapitaalkrachtige particulieren er
toe zouden’ kunnen worden gebracht, zich met anderen
aaneen te sluiten, aanvaarden wij het immateriële na-
deel, van het aanwakkeren
van
e,en renteniersgeest, door
het verder ontwikkelen van een systeem van beleggings
en uinancieringsmaatschappijen, gaarne in ruil voor de
directe materiële voordelen
5)

Wanneer men thqns de hierboven weergegeven noden en mogelijkheden overziet, dan blijkt, dat de geldgevers
kunnen worden onderscheiden in twee groepen, en wél:

De Herstelbank, tezamen met de institutionele
beleggers (verzekeringmaatschappijen, en eventueel’ pensioenfondsen en spaarbanken) en

De Herstelbank, tezamen met de algemene banken,,
industrie en particulieren.

Dé eerste groep zal in het algemeen belang hebben
om:

‘) In dezelfde geest uitte zich ook Dr Ir J. G. scniingeibann in
het ,,Economisch Bericht” van Juni
1941
van de Fa. Heidring
en ‘Pierson.
Zie: ,,Elseviers Weekblad” van 28 Juni ji.

a. duurzame participaties te nemen,

h. uitsluitend in naamloze vennootschappen in’ de vorm
van aandelen, en dus
nimmer credieten te verstrekken.

-.

bij voorkeur belang te nemen in bestaande onder-
nemingen en

e, uitsluitend in de grotere bedrijven:

De tweed& ‘groep zal .daarentegen:

a: ook participaties willen aanvaarden met minder
vast karakter;

b. zich ook, doch dan meestal in de vorm van lang

crediet, willen interesseren bij, firma’s,

c. ook overigens credieten met lang en zelfs, in geval

van nodzaak, met kort karakter, willen verstrekken,

d. zich Bok willen interesseren bij oprichtingen van iïieu-
we industrieën en

e. ook kleinere.ondernemingen willen steunen.

Aansluitend bij de suggestie van Prof. Polak, blijkt,

dat de hierboven bedoelde beide groepen, ieder voor

zich, een gewenste aanvulling van ons financieel mecha-
nisme zouden kunnen vormen en wel de eerste groep als

beleggingsmaatschappij, de teede groep als financie-
ringsmaatschappij.

Beide vennootschappen, zo mogelijk bnder éénhoof

dige leiding, en met één of meer dezelfde commissarissen,

zouden elkaar voortreffelijk kunnen aanvullen, zonder

nochtans op elkaars terrein te geraken.

1-let werkkapitaal van de beleggingsmaatschappij zou

moeten worden gevormd door aandelenuitgifte.

T-Jet werkkapitaal van de financieringsmaatschappij
zou, behalve uit het aandelenkapitaal, terstond of later

kunnen worden aangevuld met kortere of largere obliga-

ties (men denke hierbij bijv. aan het Zwitserse systeem

der 5-10 jarige kas-obligaties), terwijl lâter eventueel
ook het creëren van een leendepot in overw’eging zou

kunnen. worden genomen.
Er zoi,i nauwkeurig voor moeten worden gewaakt,

speciaal ten aanzien van de financieringsmaatschappij,
niet op het tei’rein van de algemene banken te geraken.
Dienovereenkomstig zou het aantrekken van deposito’s

in het algemeen niet binnen het kader der verkzaani-
heden vallen. .
In de practijk zal de afbakening van de grens tussen
de werkzaamheden van de Herstelbank en de nieuwe
vennootschappen meer moeilijkheden opleveren, voor-

‘zover het althans niet de deelnemingen betreft.
Het zal echter toch niet in de bedoeling van de Flerstel-
bank, als semi-staatsinstelling, liggen, het particuliere
initiatief op scherpe wijze’ te beconcurreren. Met enige

goede wil zal hier zonder twijfel een modus vivendi kun-
nen worden gevonden.

De grootste zorg zèu moeten worden besteed aan het
snel functionneren van het apparaat, terwijl in geen enkel
opzicht de indruk van officiële of semi-officiële instellingen
mag worden gewekt. Met de mentalÇteit van het publiek
in dit opzicht, dat’ zich nu eenmaal slechts in gevallen
van uiterste noodzaak tot de officiële instanties wendt,
dient ten volle rekéning te worden gehouden.
1-let feit, dat men, vooral in de beginne, voor de tech-
niche zijde der voorkomende vraagstukken nog geen
eigen apparaat bezit, zal waarschijnlijk niet bevorderlijk
zijn voor het soepel functionneren.
Vooral in de aanvang zal men, wat dit punt betreft,

afhankelijk’ zijn van de op dit gebied bestaande instellingen,
zoals de Economisch Technologische Instituten, het
Centraal Instituut voor Industrialisatie, het Centraal
Instituut. voor I-Iancelsvoorlichting e.d.
Voor de zuiver financiële onderzoekingen en contrôle
der geldnemers zou men in de aanvang wellicht een be-
roep kunnen doen op de medewerking van de Herstel-
bank.

Dat nauwe samenwerking met al deze instellingen,

f
-,


T

30 Juli 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

609

alsmede ook met andere officiële instanties, in aller be-

lang gezocht er’ gevonden moet worden, spreekt vanzelf.
Niettemin moet er anderzijds voor worden gewaakt,
dat deze zuiver particuliere maatschappijen niet van
bovenbedoelde instellingen méér afhankelijk worden

dan onder de huidige omstandigheden strikt noodzakelijk
Is.

Dat de desbetreffende geldnemers onder regelmatige
contrôle moeten staan, is duidelijk. Ook het feit. dat de

deelnemingen meestentijds minderheidsbelangen zullen

zijn, maant tot voortdurende waakzaamheid, gezien de onaangename positie, waarin minderheden in het alge-
meen plegen te verkeren.

liet is te hopen, dat het bovenstaande in grote trekken

ontwikkelde en de verschillende belangen coördinerende
denkbeeld niet alleen voor de verschillende eventueel
daarbij betrokken partijen, doch ook voor de weder-

opbouw en uitbreiding van ons industrieel apparaat

van voordeel kan zijn en dat het een basis kan vormen

voor eventuele verdere besprekingen.
Ook ware het te wensen, dat, van hogerhand op enigerlei

wijze faciliteiten -voor het deelnemen in de hierboven
voorgestelde nieuwe instellingen werden gegeven. Een
dergelijke geste, die een concentratie der beschikbare
middelen ten behoeve van het productieve bedrijfsleven

direct zou bevorderen, zou vermoedelijk voor ons econo-
misch herstel van meer belang zijn, dan van hogerhand
gereguleerde spaarcampagnes.

Mr G. H. L. VAN OORDT

DE SCHEEPSBOUWINDUSTRIE.

Bij het bespreken van de moeilijkheden, waaraan dc
wereldscheepsbouw sedert het eind van de oorlog het hoofd moet bieden, wijd ik allereerst aandacht aan de
problemen, voor welker oplossing de Engelse werven zich
geplaatst zien. Allereerst, omdat Engeland de bakermat
is van Europa’s scheepsbouwnijverheid en ondanks de
vele cii velerlei belemmeringen, die de werven op haar
weg vinden, nochtans op dit ogenblik wat productie
betreft aan de spits gaat. Ein de tweede plaats, omdat
het ganse complex der Engelse vraagstukken en maar
al te vaak schijnbaar onoverkomelijke moeilijkheden,
waarvan enkele w’eliswaar het gevolg zijn van omstan-
digheden, die niet of in mindere mate ook elders gelden,
nochtans tygerend is voor de situatie, waarin de inter-
rationale scheepsbouw zich twee jaren na het eind van
de w’ereldoorlog bevindt. Men bedenke voorts, dat de
Engelse werven over het geheel aan het eind van de oor-
log intact en zodoende in staat waren onmiddellijk op
vredesproductie over te schakelen, terwijl hier te lande
en met name in Rotterdam en Amsterdam door oorlogs-
geweld en roof allereerst moest worden begonnen met
omvangrijke herstelw’erkzaamheden. Geeft men er zich
voorts iekenschap van, dat Duitsland als leverancier
van staal voorshands geheel is uitgeschakeld, dat de moei-
lijke dollarpositie ook hier te lande een remmende in-
vloed oefent op de overzeese aanvoer van scheepsbouw-
materiaal en dat onze werven bij voortduring te kampen
hebben met een tekort aan geschoold personeel, dan
be’hoeft het geen betoog, dat Nederland’s scheepsbouw,
belangrijke deviezenbron en factor van betekenis voor
onze betalingsbalans, zich zo mogelijk voor nog groter
problemen dan de Engelse werven gesteld ziet.

De Engelse scheepsbouwproductie ‘ bedroeg in 1946’ 371 schepen met een totale bruto inhoud van 1.133.245
tons, zijnde 53 pCt der in totaal in de verschillende scheeps-,
bouwende landen te water gelaten tonnage. Dit onge-
twijfeld hoge percentage blijft slechts ten achter bij 1913,
toen Engeland’s aandeel in de wereldproductie niet min-

der dan 58 pCt bedroeg. In de voornaamste overige landen
bedroeg de productie van nieuwgebouwde schepen’ in

1946 respectievelijk
1
):

Vereniqde Staten

…………………………
501.204 tons
Zweden

………………………………..
146.875
Canada
………………………………….
71.898
Italië

………………………………….
61.742

Terloops zij erop gewezen, dat, mede als gevolg der

onbevredigende kolensituatie, reders, ook in Engeland,

waar de stoommachine tot dusver nog de voorkeur ge-
noot, steeds meer overgaan tot oliestoken, Van 171 stoom-

schepen metend 590.770 br. reg. tons, welke in Engeland
te water werden gelaten, waren niet minder dan 114
met een inhoud van 503.922 tons bestemd om met olie

te worden gestookt. Van 96 schepen metende 545.215

tons, elders in aanbouw, waren slechts 35 metende 56.898

tons kolenstokers. Voorts waren buiten Engeland 25
motorschepen metende 391.863 tons in aanbouw. Naar

ruwe schatting bedraagt de verhoi.,ding kolenstokers,
oliestokers. en motorschepen thans 22 : 60 : 18 tegen

45 : 30 : 25 vôôr de oorlog. Laat men de Amerikaanse
reservevloot buiten beschouwing, dan luiden de huidige
cijfers 26 : 53 : 21.

1-loe gunstig ook een vergelijking der Engelse bedrijvig-
heid op scheepsbouwgehied met die in andere landen
voor Albion uitvalt, het w’are onjuist hieruit te conclu-

deren, dat het pad der Engelse werfdirecties over rozen
gaat. Nog eens, de moeilijkheden zijn vele en velerlei
en wanneer men zijn oor in de kringen der scheeps- en machinebouwbedrijven te, luisteren legt, ontkomt men
niet aan de indruk, dat men de toekomst met zorg tege-moet ziet. Welke de zorgen zijn, waaronder men op het
ogenblik gebukt gaat en die een optimistische kijk op
de toekomst temperen? Kort samengevat: onvoldoende
staal en hout, ontoereikende levering van tal van hulp-
werktuigen, onbevredigende arbeidsprestatie.
Twee jaren na het eind van de oorlog verheugen de

werven zich weliswaar in omvangrijke opdrachten, die
haar gedurende de eerstvolgende jaren vol emplooi ver-
zekeren, maar zowel het arbeidersvraagstuk als het ge-
brek aan onmisbare materialen remmen de productie
en leiden tot voortdurende prijsstijgingen. De volkomen ontoereikende kolenproductie veroorzaakt steeds grotei
stagnatie in het ganse industriële voorthrengingsproces.
De Juniproductie der mijnen heeft de pessimisten eens
te meer in het gelijk gesteld en de vrees, dat de kolen-
positie in de aanstaande winter even ongunstig zal zijn als in de afgelopen w’inter, lijkt, tenzij een wonder ge-
beurt, maar al te zeer gewettigd. Welke de gevolgen hier-
van zouden zijn voor de electriciteitsvoorziening, het
spoorwegvervoer, om van de industrie zelve niet te spre-
ken, behoeft geen betoog.. Een bezadigd en als regel eerder
optimistisch blad als ,,The Times” maakte zich recentelijk
tot tolk dezer hange voorgevoelens, erop wijzende, dat
thans reeds de productie in tal van industrieën laag is
vergeleken met tien jaren geleden. Alle voorspellingen
der Regering ten spijt blijkt steeds duidelijker, dat’ de
gevolgen van de tot vijf dagen verkorte arbeidsweek
ernstiger zijn dan zelfs sceptici meenden te moeten voor-

‘)
Blijkens inmiddels door Lloyd’s Register of Shipping per 30
Juni ji. gepubliceerde gegevens was op dit tij(Istip dc navolgende tonnage in aanbouw:
Engeland
…………
2.062.949 hr. i’eg. tons
Overige landen
……
1.783.707
waarvan in
Zweden

…………
266.905
Frankrijk
…………
236.678
Nederland

……….
224.428
Engelse Dominions . . .

221.494

,,,,
,,

(mcl.
Canada
in.
161.160 hr. reg.
tons)
Italië

…………..
‘191.342
Verenigde Staten . . .

183.236
Denemarken

……..
139.992
Spanje

…………..
112.524

Engeland’ë aandeel in de totale in de wereld in aanbouw zijnde
tonnage bedroeg per 30 Juni jI. 53,6 pCL, terwijl Nederland de
vierde plaats innam.

610

ECONOMISCH-STATï’STISCHE BERICHTEN

30 Juli, 1947

spellen. Weliswaar is men, althans in sommige kringen

van de scheeps- en machinebouw, van oordeel, dat het
aantal beschikbare arbeidskrachten op zich’ zelf niet on-

toereikend is, maar men heeft het gevoel, dat een deel

van het potentieel elders te werk wordt gesteld en dat

zodoende de taak der werf- en fabrieksdirecties onnodig
wordt verzwaard. Verminderde arbeidsprestatie enerzijds

en stijgende kosten anderzijds zijn overigens niet de enige

moeilijkheid, waarmede men te kampen heeft. Geheél

ontoereikende staalvoorziening, geaccentueerd door een
vermindering met ruim 50 pCt der normale toewijzingen en ‘cle moeilijk te verklaren beslissing der Regering, dat

de levering van sch&epsbouwstaal geen aanspraak op
prioriteit kan maken,, dreigen op korte termijn tot een

impasse te leiden. En wederom moet er op gewezen, dat

niet slechts de onvoldoende staalvoorziening ernstige

zorgen baart. 1-lout is naar orde van belangrijkheid
,,bottle neck number two”. Ook hier bedragen de toe-

wijzingen slechts 50 pCt der behoefte. Voor de leek is’

het tot goed begFip van de betekenis van jiout in de
scheepsbouwindustrie, die men maar al te zeer geneigd
is te vereenzelvigen met ijzer en staal, nuttig erbp te

.wijzen, dat rond 1.000.000 kilo’s teakhout bij de bouw

van de ,,Queen Mary” en eenzelfde hoeveelheid bij die
van de ,,Queen Elisabeth”, voornamelijk voor de dekken,
rails en trappen ete., werden verwerkt. Van het voor

distributie beschikbare hout dient haar, teneinde in de

behoeften der werven te voorzien, vier procent te worden

toegewezen. In feite bedraagt de toewijzing slechts twee

procent. De levering der benodigde electrische uitrusting

is onvoldoende en gaat met grote vertraging gepaard.
Zo zijn er tal van onmisbare hulpwerktuigen en onderdelen,
tot de uitrusting behorend, welker vertraagde levering

ernstige stagnatie veroorzaakt. Aanzienlijke overschrij-

ding der opleveringstermijnen is dan ook aan de orde

van de dag. Niet slechts worden opdrachtgevers, in casu

de reders, hierdoor ernstig gedupeerdT maar ook de werven
zelve lijden hierdoor verliezen, welke zij niet kunnen ver-

‘halen. Men denke in dit verband slechts aan de door het

wachten op materiaal en onderdelen. verloren tijd van

duurbetaalde, geschoolde krachten.

In
mijn
‘aan de scheepvaart gewijde beschouwing
2)

heb ik er reeds op gewezen, dat contracten tegen vaste
prijs en met gegarandeerde leveringstermijn voorshands
tot het verleden behoren. Lonen en materiaalprijzen

zijn vergeleken met vÔdr de oorlog scherp gestegen. Ter
illustratie diene, dat staal vÔÔr de oorlog gemiddeld circa
£ 8 per ton kostte; de huidige
t
prijs bddraagt ruim £ 17
per ton. Voor het ijzerwerk rekende men v56r de oorlog
gemiddeld met £ 7 per ton; thans zou men zich gelukkig
prijzen, indien hetzelfde werk

tegen £ 17 per ton zou
kunnen worden uitgevoerd. Vr de oorlog rekend6 men
met een basisloon van 70 sh. voor een arbeidsweek van
47 uren. Vandaag betaalt men 50′ pCt meer voor een
arbeidsweek van 44 uren; in feite is de loonfactor meer
dan verdubbeld vergeleken met v5r de oorlog. Nog
komen aanvragen voor nieuw te bouwen schepen, zij het ook in iets trager tempo dan kort na het einde van
de oorlog, binnen, maar men ‘vraagt zich niet zonder
reden af, of reders zich, indien de vrachtenmarkt kentert,
niet tweemaal zullen bedenken vooraleer zij opdrachten
tegen de huidige zeer hoge prijzen .plaatsen. Zal men

voorts, indien de onvermijdelijke kent’ering komt en
schepen slechts met een vertraging van een jaar – of

langer – kunnen worden geleverd, niet tot annulering
van bestellingen overgaan? Nog is dit, behoudens een’
enkele uitzondering, niet geschied, maar hoë zal
n’ien
rea-

geren, wanneer het huidig gunstig getij verloopt? De yer-
onderstelling, dat concurrentie van de zijde van Duits-

land en Japan voorlopig tot het verleden behoort, lijkt
gewettigd. Men ,ducht echter de concurrentie der con-

) Zie: ,,Hetrederijbedrijf”, in
,,E.-S.B.’
van
23
Juliji., blz.
586.

tinentale werven, zôdra enerzijds, hetgeen in snel tempo

geschiedt, de door oorlogsgeweld en bezetting geleden
schade hersteld is, anderzijds de moeilijkheden inzake

materiaalvoorziening, waarmede men ook op het vaste-

land te ‘kanpë’n heeft, minde’ acuut zijn. Rusland zal

zich wel bepefken tot voorziening in de eigen behoeften

en men acht het weinig waarschijnlijk, dat de USSR voors-

hands een rol zal spelen op de internationale markt.
Australië bouwt thans zijn eigen schepen, terwijl in Canada

tijdens de oorlög de scheepsbouwindustrie een krâcbtige
uitbreiding heeft ondergaan, zodat met opdrachten voor

Canadese rekening op enigszins omvangrijke schaal

niet kan worden gerekend. Ook de Argentijnse Regering,

op dit ogenblik nog een gewaardeerde cliënte, streeft naar
meerdere zelfgenoegzaamheid op het gebied van de scheeps-

bouw, zodat gevreesd moet ,wocden, dat opdrachten voor
Argentijnse rekening in de toekomst minder ruim zullen

vloeien. De Italiaanse werven ontplooien grote activiteit;

men neemt echter in tot oordelen bevoegde Italiaanse

kringen aan, dat de jaarproductie tengevo)ge van atute
tekorten aan kolen en staal voorshands beperkt zal blij-
ven tot ca. 80.000 br. reg. tons, waarvan met het oog

op de deviezenpositie tenminste een derde voor buiten-
landse opdrachtgevers zal dienen te worden gereserveerd,

wil men in staat zijn, de uit het buitenland te betrekken
kolen, staal enz. te financierén.

Ook Frankrijk doet ernstige pogingen om het herstel

van zijn scheepsbouw, die ernstig van de oorlog te lijden
heeft gehad .—- de werven behoren mede tot de zwaarst

door oorlogsgeweld ketroffen bedrijven – zoveel mogelijk te bespoedigen. Op 31 Maart jl. bedroeg de totale tonoen-
maat der op Franse werven in aanbouw zijnde schepen
232.949 br. reg. tons. Alle werven zijn’ volledig bezet,

maar ook hier stagneert de productie door ontoereikende
materiaalvoorziening. –

De sta’albehoefte wordt op rond 570.000 tons geschat;

blijkens een recente uitlating van de minister van Pu-

blieke Werken en Transporten kunnen de werven slechts

op 240.000 tons rekenen. De Franse werven bouwen

overigens vooralsnog uitsluitend voor. Franse rekening.

Gezien de zware verliezen, welke de handelsvlodt in en
door de oorlog heeft geleden, betekent de eigen productie
een aanzienlijke besparing van deviezen. Noorwegen
streeft al mede naar’ uitbreiding der scheepsbouwcapaci-
telt, teneinde in een – zo groot mogelijk – deel der

eigen behoefte te kunnen voorzien. Op 1 Januari j.l. waren
62 schepen, metende 71.500 br. reg. tons, op Noorse

werven in aanbouw, tewijl bestellingen voor 94 schepen,
met,nde 147.430 br. reg. tons, in portefeuille waren.

Tegenover de voor Noorse rekening in het buitenland
geplaatste bestellingen t.w.: .

per
31
Maart 1947.
in

Engeland

………………..
758.000
tons draagvermogen
Zweden

….,,,.,.,,…,,,,.
1.370.000
Denemarken

…………..
110,000
Nederland

…………….
112.000
Belgie

………………….
25.000
Italië

………………….
67.000

Totaal ,..,..,,,.
2.442.000
tons draagvermogen

speelt de eigen productie nog geen rol van betekènis

Zweden neemt na Engeland en Frankrijk met 244.205 br. reg. tons de derde plaats op de ranglijst in, waarbij
er op ‘gewezen dient te wôrden, dat’ Zweedse werven in

tegenstelling tot Frankrijk aanzienlijke opdrachten, voor-lopig hoofdzakelijk voor Noorwegen, onder handen heb-
ben. De Deense scheepsbouw ondervindt eveneens grote moeilijkhed’en in verband met deviezenschaarste en ma-

teriaalvoorziening; de werven daar te lande werkén
voorlopig dan ook hoofdzakelijk voor Deense rekening.

De Belgische verven zijn eveneens goed bezet; behoudens
enkele opdrachten, voornamelijk voor Franse en Noorse
rekening, werken zij echter speciaal voor rekening der
Belgische rederijen. ‘ . , -‘

30 Juli 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIHTEN

61.1

Wanneer men dan ook in Engeland rekening houdt

met toenemende concurrentie der continentale werven,
denkt merl allereerst aan ons land en aan Zweden. Op

het gebied der scheepsreparaties doet de Nederlandse
concurrentie zich reeds gelden. 1-let is hier niet zo zer

de prijsfactor, die een rol speelt – gemiddeld zijn de re-

paratiekosten vergeleken met véér de oorlog 100/150 pCt

gestegen – dan wel de mogelijkheid om de vereiste repa-

raties te doen uitvoeren in verband met de overbezetting

elders.

Rest mij nog een kort overzicht der Arnerikaanse
scheepsbouwindustrie. In schrille tegenstelling tot de
oorlogsjaren, toen Amerika schepen aan de lopende band

bouwde, staat de huidige toestand. .Tenzij op korte ter-

mijn, mede op grond van het door de op instigatie van
President Truman ingestelde adviescommissie uit te
brengen rapport, alsnog door Washutigton wordt besloten

één der beide door de Maritime Commission ontworpen

,,long-range fleet restoration schemes” uit te voeren, moet
gevreesd worden, dat de Amerikaanse v,erven begin 1948
zonder opdrachten zullen zijn. Tot goed begrip diene,

dat plan no. 1 der Maritime Commission voorziet in de
bouw van. 65 lijnschepn, waaronder twee ,,superliners”
van 74.000 br. reg. ton voor de transatlantische vaart
met een snelheid van 31 mijl. Plan twee voorziet in de

bouw van 67 schepen met uitschakeling der ,,super-
‘liners”. Met de uitvoering dezer constructieplannen

zijn bedragen van resp. S 635 millioen en S 571
,
millioen

en een duur van vijf jaren, te rekenen vanaf 1948,
gemoeid. Teneinde Amerikaanse reders tegemoet te ko-

men in de aanzienlijk hogere bouwkosten daar te lande
– tenevolge dezer hogere kosten kunnen Amerikaanse
werven niet met het buitenland concurreren – en hen
niet van meet af aan al te zeer in het nadeel te stellen

tegenover de buitenlandse reders, bepleit de Shipowners
Federation de toekenning van een zgn .,, ponstrdctior,
differential” ten hedrae van niet minder dan de helft

der bouwkosten. Deze subsidie zou Amerikaanse reders,
die de kustvaart dan wel de grote vaârt uitoefenen,
ten goede moeten komen. Men bepleit een dergelijke
subsidie op gronden van nationale veiligheid: wil men
voo’rkomen, dat men in een volgend conflict voor de
derde maal een ,,emergency fleet” moet bouwen; dan
dient men te beschikien over een moderne en omvang-rijke vloot! Afgewacht dient te worden, of en wanneer
deze plannen tot uitvoering komen.

Ik heb getracht, een samenvattend overzicht te ge’en
van de wereldscheepsbouw en de talrijke moeilijkheddn,
waarmede men allerwegen te kampen heeft. Muta ijs
mutandis gelden. deze moeilijkheden ook vooi onze na-tionale scheeps- en machinebouw. Uit de inmiddels ge-
publiceerde jaarverslagen heeft men kunnen zien, dat
met alle kracht gestreefd wordt de vooraanstaande plaats,
die deze bij uitstek nationale industrie vôôr de oorlog

in de rij der scheepsbouwende landen innam, te heroveren.
Moge dit streven eerlang met succes bekroond worden.
Voor het herstel van ‘s lands welvaart zijn onze scheeps-
werven en machinefabrieken van de allergrootste be-

tekenis!
C. VER.3IEY.

AANTEKENINGEN.

DE VOLKS1IUIS.1IOUDING DER VERENIGDE STATEN ONDER
INFLATIONISTISOHE DRUK.

Het tweede economische ra,port Qan de President.

De Raad van economische adviseurs, een lichaam, dat
verleden jaar werd ingesteld om de President te assisteren
in het opstellen van, een rapport over de economische

toestand van het land en naar aanleiding daarvan aanbe-
velingen te doen, heeft zijn tweede rapport-het eerste ver-

scheen 8 Januari 19471) – beëindigd; dit is op 21 Juli

.door President Trumanaan het Congres aangeboden. 1-let
is een interimrapport, ten doel hebbende aan te tonen,

vat bereikt is om de vele problemen het hoofd te bieden,

welke moeilijkheden er nog zijn en wat er gedaan moet

worden.

Uit deze drie punten blijkt reeds, dat dit rapport zeer

belangrijk is. De Verenigde Staten bevinden zich nog steeds

in een boomperiode, welke een enorme welvaart en w’erk

gelegenheid heeft geschapen. Maar er zijn, volgens verschil-

lende economisten ën zakenlieden aanwijzingen, dat de
recessie (de inzinking, niet te verwarren met depressie)
reeds is begonnen. Anderen verwachten de recessie aan
het einde van dit of het .begin van hdt volgende jaar. Men

begrijpt dus de spanning van iedere belangstellénde om de

opvattingen van deze ,,braintrust” te vernemen.
in dit opzicht wordt de lezer teleurgesteld; er is geen

enkele uitspraak te vinden over een recessie. De President
is terecht zeer voorzichtig op dit punt en zal zonder twijfel

gedacht hebben aan de optimistische uitlatingen van vroe-
gere Presidenten, die niet in vervulling zijn gegaan. De lezer

mag zijn eigen conclusies trekken. 1-let materiaal daarvoor

licht hem op alle mogelijke wijzen in; bovendien zijn de

beschouwingen zo voortreffelïjk,dat een goedeverstaander,
die volgens liet bekende Franse spreekwoord slechts een half woord nodig heeft, meer dan dat krijgt.

De Verenigde Staten bevinden zich in een boompeniode,

die meestal gekenmerkt wordt door het moderne slagwoord
,,full employment”. In tegenstelling tot de periode véér
1929 is de hoogconjunctuur algemeen. Thans is het mis-
schien zelfs de landbouw- in tegenstelling tot 18 â 20 jaar

geleden -, die het meest welvarend is. Immers, graan is
een ,,bottle neck” in de hongerige wereld en de Verenigde
Staten verwachten een tarweoogst, die alle vroegere records
zal overtreffen. Denkende aan de schrale oogsten in vele
landen van Europa, drukt de President het zo treffend uit
als hij zegt, dat het land in enna de oorlog
gezegend
is door
een ononderbroken aantal gunstige oogsten. Maar ook de

industrie werkt op volle capaciteit en produceert meer
goederen dan ooit te voren. De Verenigde Staten zijn wel-
vareiider dan ooit, of om de woorden van het rapport te
gebruiken ,,Amenicans today live in a richer and more pro- –
ductive economy, and are efljoyiflg its benefits more
equitable than over before in peacetime history”. In de

eerste hélft van dit jaar hebben de Verenigde Staten goe-
deren en diensten voortgebracht op. een .jaarbasïs yan
$ 225 mifliard. Dag in dag uit heeft men gesproken 6ver een recessie, welke niet is gekomen. In Juni bedroeg.het
aantal werkende personen 60 millioen (met het leger
mee 61.4 millioen), een aantal, dat vroeger voor onmogelijk

was gehouden. Het aantal werklozen is 2,5 millioën. Enkele
gegevens mogen de stijging van het nationale inkomen
illustreren.

-‘-

Bruto nationaal inkomen of uitgcwen
(in milliarden dollars).

to

C3

;
.,-

‘u”-

“.’bO

1929

103,8

78,8

15,8

0,8

. 85′
1933

55,8

46,3

1,3

0,2

8,0
1939

90,4

67,5 –

9,0

0,9

13,1
19
1
,4

210,6

110,4

5,7

– 2,1

96,6
1945

21 3,1

121,7

9,1

– 0,8

83,1
1946

203,7

143,7

24,6

4,8

30,7

000r seizoensincloeqen gecorrigeerde cijfers op jaarbasis
1946

1

191,7

.134,3

18,6

3,3

35,4

II

197,0

138,2

22,3

6,1

.30,3

III

207,5

147,3

‘ 27,0

4,5

28,6

IV 218,6

154,9

30,4

5,2

28,2
1947 1e

halfjaar 225,0

158,0

29,5

10,0

2.7,5 –

Deze cijfers zijn uitgedrukli in nominale dollars. Tenge-

1)
Zie ,,E.-S. B.” vin 22 Januari 1947, ,,Het economisch rapport,
van President Truman’.

‘,

– 1 .,

••’/ •….:_.

612

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juli 1947

volge van de prijsstijging zou een brekening qp basis van
reële kdopkracht meer waarde hebben.

Deze ongeëvenaarde voorspoed in ons land moet,aldus

het rapport, niet een oorzaak zijn van ijdele zelîgenoeg-

zaamheid. Men moet zich gôed realiseren, dat de volledige
werkgelegenheid bij een hoog prijspeil ondersteund wordt

door speciale factoren, zoals de reconversievraag naar

goederen van het bedrijfslven, de opgehoopte vraag van

de consumenten, het buitensporige gebruik van besparin-

gen en credieten (bij dit laatste wordt zonder twijfel ge-

dacht aan de stijgende omvang van de afhetalingscredieten)

en een buitengewoon overschot van de uitvoer. Dit zijn

tijdelijke steunpilaren van ons economisch systeem. Als zij
verzwakken, zullen fundamertele aanpassingen nodig zijn

om de overgang naar een permanent stabiele volkshuis-

houding, werkend op een maximaal vredesniveau, te vol-
trekken.

Een dergelijke aanpassing vergt tijd in een vrij en g-

compliceerd economisch systeem. Voordat een depressie

met grote werkloosheid intreedt, moet zij voltrokken zijn.
Intussen wijst het rapport erop, dat er verschillende

• zwakke punten in het economisch systeem zijn. Het eerste

is de prijssituatie. De prijzen stegen na de opheffing van

de prijscontrôl in de tweede helft van 1946 zeer sterk,

stegen langzamer in het eerste kwartaal van dit jaar en

vervloeide in het tweede kwartaal. De oorzaken hiervan

zijn het ruimere âanbod van vele goederen, een verhoging

van de weerstand van consumenten en de bemoedigende

actie van vele zakenlieden op de wensen van de Regering

inzake de prijzen (April 1947). 1-loe bmoedigend dit ook is,
verdere prijsverlagingen zijn nodig. Bovendien dreigen
gevaren uit de prijsverhoging van steenkolen na de recento
loonsverhogingen in deze industrie, uit de doorwerking

daarvan op andere industrieën en tenslotte uit de stijgende

prijzen van sommige landbouwproducten, vooral maïs.
De prijsstijging in de agrarische sector is een gevolg van
slecht weer in de lente, oyerstromingen (Mississippige-

bied) en de onverwachte grote vraag uit Europa.

Een ander,zwak punt in de prijssituatie zijn de stijgende

lonen. Het rapport wijst er in dit verband op, dat tenge-

volge van de gestegen kosten van levensonderhoud de

totale koopkracht der consumenten niet groter is dan een
half jaar geleden. In sommige gevallen is een loonstijging noodzakelijk (het rapport wenst de .minïmumlonen tot 65
cent per uur te verhogen), maar verder moeten de loon-
stijgingen in verband staan met gestegen productiviteit
en iiiet gemaakt worden op een basis, die tot hogere prijzen
leidt of prijsverlagingen verhindert. Want het rapport
wijst er terecht op, dat zulks leidt tot een dalende vraag
en het handhaven van een hoog niveau van productie zal-
belemmeren. –

Speciale aandacht wordt besteed aan de verhoging van
de steenkolenprijzen, momenteel ook van het allergrootste
belang. De recente verhoging van de lonen in de steen-

kolenmijnen is het gevolg van de overgang van de negen-
tot de achturenwerkdag met behoud van hetzelfde loon
en de verhoging van het uurloon, waardoor de lonen der
arbeiders zijn gestegen van $ 1,18 tot $ 1,63 per uui’. Deze
stijging is niet ineens op te vangendoor grotere productivi-
teit, hoewel het negende uur zeker het minst productieve

is. De mijneigenaren wordt aangeraden de beste methode
van de moderne techniek.toe te passen. Dan kan de recente
prijsstijging van steenkool waarschijnlijk weer, ongedaan
worden gemaakt. Intussen zullen de grote consumenten
van steenkool – vooral de staalindustrie – ook hun prijzen
gaan verhogen en dreigt het gevaar van een nieuwe prijs-spiraal. Daarom worden de leiders van de industrieën, die
veel steenkolen gebruiken, aangèraden om, alvorens zij dienaangaande beslissingen nemen, de gevolgen van de

loon- en prijsaanpassingen in de steenkoolindustrie af te wachten. Gezien de winsten in de staalindustrie is stabi-
liteit van de staalprijzen een wijze economische politiek,
zowel voor de industrie als voor de natie. Een nieuwe golf

van prijsinflatie zou slechts één gevolg hebben, een scherpe
recessie; het is het belang vah iedereen deze te verhinderen.

Afgezien van de hoge landbouwprijzen – h rappoit is

hierover zeer uitioerig – en de recente loon- en prijsstij-
gingen in de steenkolenindustrie met haar mogelijke ge-

volgen, komt het rapport tot het derde zwakke element
in de huidige situatie, speciaal de woningbouw. Het pro-

gram van het National Housing Agency voorziet in het

bouwen van een millioen wooneenheden in 1947 en ander
half millioen in volgende.jaren. Op grond van de huidige

gegevens zullen dit jaar niet meer dan 750.000 eenheden

worden gebouwd. De nieuwe huizen zijn zeer duur en alleen

te betalen voor de meergegoeden. Nergens in de gehele
volkshuishouding is verlaging vah kosten noodzakelijker
dan in de constructienijverheid. Als dit het geval is, kan

men een lange periode van bouwbedrijvigheid verwachten.
Want de w’oningnood is, evenals elders, ook in de Ver-
enigde Staten enorm groot.

De vierde factor van zeer grote betekenis voor de Ame-

rikaanse volkshuishouding is ‘de export. De overdracht
van goederen en diensten aan andere landen vond in het
eerste halfjaar plaats op een jaarbasis van
S
20,7 milliard,
een nieuw record in de buitenlandse handel. Gegevens

over het volume van de uitvoer zouden een beter inzicht
geven. In een volkshuishouding, waar de productiecapaci-

teit volledig bezet is, werkt de uitvoer inflationistisch. Het

rapport bespreekt daarom de gevolgen van deze uitvoer

– speciale studies over dit punt in verband met de voor-

stellen van Genera?J Marshll zijn onder handen – voor

de Amerikaanse volkshuishouding.
Er wordt op gewezen, dat deze export, dndanks het hoge niveau (wij voegen er aan toe in dollars), slechts een kleine
fractie van de totale Amerikaanse productie vertegenwoor-

digt. 1-Jet Amerikaanse volk staat vooi’ eigen gebruik een

grotere hoeveelheid goederen en diensten dan ooit te voren
ter beschikking. t-let Amerikaanse volk consumeerde, per
hbofd van de bevolking, in 1946 vergeleken met 1039

15 pCt meer vlees, 52 pCt meer blikgroente; 14 pCt meer

verse groente, 36 pCt mer1vruchten in blik en 22 pCt

meej- eieren. Daarentegen daalde het gebi’uik van tarwe,
zuivelproducten, verse vruchten en plantaardige v?tten
en oliën iets.

Wat de overige artikelen (niet voedingsmiddelen) betreft,
was het gebruik in 1946 en 1947 hoger dan ooit en de ver-

houding van leveringen aan het buitenland tot de productie
*as in vele gevallen dezelfde als voor de oorlog. Alleen

voor enkele goederen was de verhouding in het eerste
kwartaal 1947 hoger.

De grote exporten van dit jaar veroorzaakten dus enige

druk op het moment, dat de volkshuishoudi.ng
onder in-flationistische krachten stond. Deze druk was evenwel,

•afgezien van een aantal gevallen, matig. Bovendien is hij
tijdelijk. Ten behoeve van de buitenlandse politiek zijn
tijdelijke tekorten van een gering aantal artikelen te aan-
vaarden. In elk geval zijn de kosten van een effectieve
buitenlandse hulp slechts een fractie van de kosten om de
oorlog te winnen en zij zijn onmisbaar om de vrede te win-
nen, aldus het rapport.

Zoals uit het voorafgaande blijkt, liggen er dus vier
soorten van onzekerheden in de Amerikaanse volkshuis-houding: onzekerheid over
,
de invloed van de oogsten
(vooral van maïs) op de agrarische prijzen; de invloed

van de verhoogde lonen en prijzen in de steenkolenindustrie
op industriële prijzen; de trend van de kosten van woning-
bouw en de aanbouw van woningen en de gevolgen van de
hulpverlening aan het buitenland. Aan deze vier onzeker-

heden zouden wij willen toevoegen de credietsituatie, waar-
over in het geheel niet wordt gesproken. De ontwikkeling

op deze gebieden, aldus het rapport, kan ertoe leiden, dat
de inflationis tische krachten sterker kunnen worden.
Een verlaging der belastingen zou de inflationistische
druk vérmeerderen en de verlaging van de staatsschuld

verhinderen. En dit is juist nodig intijden van voorspoed.

30 Juli 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

613

Een dergelijke politiek stelt de Regering ir’ staat fiscale
maatregelen te nemen in een tijd als zij nodig zijn om
steun te verlenen aan de volkshuishouding in tijden van

dalende conjunctuur. De gezonde financiële politiek, welke
de Regering heeft gevolgd, wordt door de ervaring onder-
steund. Deze politiek moet niet worden opgegeven of
ver-

zwakt. Deze opmerking is, zoals men begrijpt, gericht

tegen hét Congres, dat na het veto van de President in Juni
jl. een nieuwe belastingverlaging tracht door te voeren.
1-Jet ws niet mogelijk op alle aspecten van de huidige

Amerikaanse volkshuishouding, zoals deze uit het rapport
blijkt,diep in te’gaan.In het bovertstaande is het voornaam-

ste van dit zeer belangrijke rapport weergegeven, waarbij

wij hier en
daai
enkele kanttekeningen hebben gemaakt.

Tenslotte geven wij een van de merkwaardigste passages

uit het rapport van de President weer, een passage, die

bij vertaling veel van haar waarde verliest.
,,We must adjust our minds to the fact that we are

living in a 225 hillion dollar economy; that our free system
has bec9me today, and tomorrow must continue to be,

the richest and most powerful productive machine ever
devised by the minds and hands of man. Our task is to

create for the functiohing of this great productive force
an environment in which it cao operate smoothly at capa-
city. Thus far we have avoided the ecoriomic misfortumes
which followed World War 1 and then culminated in a
disastrous depression in 1929. .Today we are wiser, more

experiencd, infirtitely more blessed with material riches,
more united as a people, stronger as a nation. 1f, calily

and realistically, we assess our strong poïnts and our
weaknesses and boldly take necessary steps in time, we can place the high production and the high employment
that we have today on a firm foundation of enduring

prosperity and peace”.
Uit deze passage spreekt zelfvertrouwen in een vrije
volkshuishouding en een zeker optimisme. T-let is voo’
de wereld te hopen, dat de voorwaarden zullen worden
vervuld voor een handhaving van de bedrijvigheid op een
hoog niveau. Voor het zover is, zullen nog heel wat moei-
lijkheden moeten worden overwonnen. Of dit zonder
interventie te bereiken is, daarop zal eerst de toekomst

het antwoord kunnen geven. 1-10e dit ook zij, de Ame’ikaan-
sé conjunctuur heeft voor de aandachtige heschouwer iets fascinerends. En dit zal hij zeker in de komende jaren he-

hou den.

IS OOST-EUROPA ECONOMISCH EEN EENIIELDI

De gebeurtèiissen aan de vooravond van de bespre-
kingen over de Marshall-gedachte hebben ertoe geleid,

dat Europa in twee gedeelten werd gesplitst; het is West-
Europa, dat thans te Parijs in conferentie bijeen is, ten-
einde tot overeenstemming te geraken over een econo-
misch programma, dat aan de Verenigde Staten kan
worden voorgelegd. Men dient echt2r te bedenken, dat

de scheidslijn, die door Eur6pa loopt, in eerste instantie
politiek van karakter is. Het is voor Europa’s toekomst
van groot belang, welke aspecten ei’ economisch aan deze
scheidslijn zijn verbonden.
Is Oost-Europa te beschouwen als een economich
bloc? Met deze vraag houden zowel ,,The Economit”
van 19 Juli jI.
1)
als de ,,Neue Zürcher Zèitung” van 22

Juli jI.
2)
zich bezig. Om op .het betoog vooruit te lopen:
beide bladen komen tot de coiclusie, dat er van- een Oost-
Europees economisch bloc in feite geen sprake is. De

,,N.Z.Z.”
tracht dit aan te tonen met behulp van cijfer-

materiaal, dat een beeld geeft van de richting van de
buitenlandse handel der Oost-Europese landen in de jaren
19/1938. Wij nemen hiervan de volgende gegevens over:

‘)
Tap. bIs. 91: ,,Iron curtain or Open Door?’
‘)

Inl het ,,I-Iandelsieil”: ,, Die wirtschaftliehcn Möglichkeitcn
des Ostblocks”.

n.
Invoer
Uitvoer
Beclrag ‘)
in pct
l3edrag’)
in pCt
T.sjeehoslownklje.
‘fotale buitenlandse handel
8.084,3
9.097,5
met:

Donaugebied

……
1. 179,5
14,6
1.803,5
19,3
Duitsland

………
t
.643,6
20,9 1.455,7
16,3
West-Europa

……
1.699,8
21,3
2.080,5
22,9
1 Oostenrijk.
Totale buitenlandse handel
1.269,4
937,9
J’

met:

Donaugebied
464,3
36,9
275,3
29,8
Duitsland ‘)
21-1,5
16,9
153,3
15,9
West-Europa
-173,9
13,7
177,6
18,8
hongarije.
Totale buitenlandse handel
417,1
494,0
met:

Donaugebied
164,9
37,8
-149,1
0,6

Duitsland
103,5
24,6
-119,8.
24,3
West-Europa
52,4
12,9
84,2
17,4
Joegoslavië ‘)
Totale buitenlandse handel
4.204,6 4.147,6
met:

Donugebied

27,9

28,8
Duitsland

……..

24,3

23,1
West-Europa
– .
17,5

19,0
Roemenië.
Totale huitenlandsehandel
15

149,0
21.043,0
met:

Donaugebied

……
4.148,0
28,9
4.669.0
22,7
Duitsland.

……..
3.762,0
26,1
4.244,0
17,5
West-Europa

…..’
3.675,0 26,0 5.464,0
26,2

‘)
in millioenen van de toenmalige
landsvaluta.
2)

l,Tierjaarsgemiddeldc


1934/1937.
2)

Hoevecllseidscijfers.

Deze cijfers wekken .inderdaad de indruk, dat er van

een gesloten Oost-Europese kringloop” niet kan worden
gesproken. Zij zijn o.i. echter niet volledig. Zo ontbreken
l3ulgarije, Polen en Finland in de reeks, terwijl voorts de
periode 1934/1938 voor de huidige verhoudingen niet
als maatstaf is te nemen. Er kunnen zich sindsdien immers

zodanige verschuivingen in de economische structuur
der betrokken landen hebben voorgedaan, dat de ver-
h’oudingen thans geheel zijn gewijzigd. Materiaal hier-

over is moeilijk te vinden; de ,,N.Z.Z.” wijst zelf echter reeds op de rrtogelijkheden, die in de ecodomische ont-
wikkeling van de Sovjet-Unie liggen opgesloten. De
textielindustrie van Hongarije en Roemenië hijv. verwerkt
sinds ht einde van de oorlog Russische katoen, hetgeen

véôr 1940 nimmer plaats vond.
The Economist” vermeldt evenwel, dat het handels-
verkeer tussen Oost- en West-Europa ook na de oorlog

van groot belang is gebleven. Weliswaar nam Rusland in

1946 de volgende percentages van de inWort, resp. ex-port,
vöor zijn rekening: Hongarije 49, resp. 45 pCt, Bulgarije
82, resp. 6pCt en Polen 74, resp. 51 pCt – voor Roe-
menië en Joegoslavië zijn -geen cijfers- beschikbaar -‘
maar het blad w’ijst op de volgende punten:
Slechts 9 pCt van de Tsjechoslowaakse impo.rten

kwam uit Rusland, slechfs 12 pCt van de export van
dit land ging naar Rusland. 1-Tot nieuwe handeisverdrag
tussen beide landen, zo merkt het blad op, ,,was rather
a political gesture than a serious reorientation of Czech

trade”. De ,,Marshall-Ianden”, mci. Oostenrijk, verzorgden
in 1946 42 pCt van’ de Tsjechoslowaakse importen en

namen 54 pCt van de dito exporten op.
De export vanFinland ging in 1946 voor 27 pCt
naar Groot-Brittannië, de Finse import was voor 21 pCt
uit Groot-Brittannië afkomstig. De ,,Marshall-landen”,
samen met de Verenigde ‘Staten, verzoi’gden 70 pCt van

de Finse importen en namen ëveneens

70 pCt van de

dito exporten op.


Verschillende Oost-Europese landen vertonen voor
1947 de neiging, het handelsverkeer me

t het Westen uit
te breiden en het aandeel van Rusland te verminderen.
,,For some years to come”, zo vervolgt ,,The Econo
mist”, ,,the most highly-developed areas of Eastern Europe
must pin all theïr hopes for really advantageous and
profitable trade upon Western Europe. Russia is not
in a position to provide either the technical equipment
or, above all, the consumers’ goods, of vhich every East
European country is desperately in need. Nor w’ill Russia
provide a large and stable market for agricultural surpluses
when they begin to reapear in the East European mâr-
kets. Before the war, over 80 per cent of the exports of
Eastern Europe were consumed in
Europe,
riiainly iii
the Centre and the West. To cut off all links running

614

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juli 1947

westvards would demand a dislocation of trade which

these bommunities could risk only under the pressure of

an exceptionafly grave political situation”.

Terwijl het Engelse blad op grond van het bovenstaand

tot de conclusie komt, dat er geen sprake is van een

,,single exclusive uniform undifferentiated East European
bloc”, sprekt de ,,N.Z.Z.” het vermoeden uit, dat het

handelsverkeer. tussen Oost- en West-Europa door de

weinig opwekkende politieke ontwikkeling minder zal

worden getroffen’ dan men op het eerste gezicht geneigd

is te denken. ,,Und hierin liegt eine schwache Zukunfts

hoffnung auf die s$.tere Wiederherstellung normaler
Wirtschaftspolitischer Zustande in Europa.”

DE ECONOMISCHE CONSEQTJENTIES,VAN DE VERDELING

VAN DRIES-INDIË.

Met ingang van 15 Augustus a:s. zal de politieke schei-

ding .van Brits-Indië een voldongen feit zijn. De ,,Indian

Independene Bill” voorziet nl. in de vestiging van twee
onafhankelijke Dominions: India (tot dusver Hindoestan
genoemd) en Pakistan (buiten het huidige administratieve

begrip ,,British India” vallen dè 630 ,,Indian States”,
welke 100 millioen inwoners tellen)..

Pakistan zal bestaan uit de provinciën Oost-Bengalen,

West-Pendsjaab, Sind, ‘Baloetjistan en de Noord-West

Grensprovincie; het a’antal inwoners van deze staat zal
dan 80 millioen bedragen. De staat India zal. ongeveer
220 millioen inwoners omvatten.

Men zal zich afvragen, welke economische gevolgen
aan de politieke scheiding van Brits-Indië verbonden

kunnen zijn.
In de pers in India, zo zegt ,,The Times Review of

Industry” van Juli jl., heeft de onahankelijkheidsver-
klaring tot dusverre slechts politiele commentaren op-

geleverd. Het politieke aspect vaa de verdeling was voor
de Brits-Indische pers van die orde van grootte, dat aan

de mogelijkheid van een terugslag op handel en indwstrie

weirig aandacht werd besteed. Er zijn echter reeds van

andere zijde stemmen over dit prQbleem opgegaan.
Het, blad publiceet enige cijfers betreffende de distri-

butie van de hidpbronnen waarover India en Pakistan

beschikken:

Periode 1939-’40.

Industriële vestigingen
India

Pakistan Aantal
,
.Katoenfabrieken

……………
380
9

Jute

,,

………….

108

Suiker

,,
156
10
Ijzer- en staal

..

…………..
18

Cement

.,, 16
3
Papier
16

Glas
77
.2

Inkomens (x

1.000
Rs.).
Mijnen, steengroeven etc .

……..
94.148
.

23.541
Textielproducten

……………..
448.682
27.218
Metaal en metaalproducten
65.245 18.634
Bouwwerken en div. goederon
78.667 19.173
Distributie en communicatie
1.046.354
184.747


Financiele instellingen

………..
206.2

12
38.807

Agrarische huilpbronnen.
(bebouwde opp. x

1.000 acres).
Jute

……………………..
984
1404
Katoen

……………………
13.770 1.603
Thee……………………..
641

97
Rijst

………………………
17.229
5.376
Tarwe

………………………
4.200
2.785
Suiker

……………………
2.631
517
Grondnoten

. ‘
…………..
2.274

Mmcmle hulphronncn.
(productie)
Kolen

(x

1.000

ton)

…………
25.080
198
Petroleum (x

1.000
gallons)
65.969
21.113
Chroom

(x

1.000

ton)

………….

5
22 Kopererts (x

1.000 ton)
288

IJzererts

(x

1.000

ton)

……..
1.422

Mangaanerts (x

1.000
ton) ……..
i

766

Magnesiumerts (x

1.000
ton)

. . .
23

Mica (x

1.000 cwt.)
109 –

Spoorwegen.
Lengte v. h. spoorwegnet in mijlen.
Kap. investerifig (x mln. Rs.) .
‘Vegen.
Aantal mijlen Potentiële waterkracht (Kw,)
Provinciale financiën.
Inkomsten (x mln, Rs.)
Uitgaven (x mln.
Rs.)
Centrale Ifinaneldn.
Inkomsten (x mln.
Rs.)
Uitgaven (x mln.
Rs.)

Uit de vermelde statistieken blijkt, dat Pakistan. op

elk gebied hij India ten achter staat, met’ uitzondering

van de chroom- en jutpoorziening, benevens de poten-

tiële watekracht. Eén der leidende Indische industriëlen, Mr G. D. Birla,, illustreerde dit tekort nog met enige ge-

gevens betreffende het hai.enverkeer. ‘Pakistan zal twee

belangrijke havens bezitten, nl. Karachi en Chittagong,

welke in de periode van 1939-’40 in totaal 2.441.000 ton

verwem’kten. India zal beschikken over Bombay, Cochin,

Madras, Vizagaatam en Calcutta, welke te zamen in
bovengenoemde periode 16.548.000 ton verwerkten.

‘In de ,,Commercial and Financial Chronicle” van 19
Juni ji. geeft Paul Einzig een soortgelijke mening weer.

Naar zijn mening is de verdeling van India politiek bezien

eenvoudig, vergeleken bij de problemen, welke zullen

rijzen als gevolg van de economische ontwrichting. Reeds
de verdeling van activa en passiva zal grote moeilijkheden
teweegbrengen. Vooral Pakistan zal nadelen ondervinden

wegens het gebrek aan industriële èn financiële hulp-

bronnen. Door de verdeling van Bengalen bijv. zal Cal-
cutta, dat een commercieel en industrieel .centrum van
belang is, van zijn natuurlijk agrarisch achterland worden
afgesneden. Het valt bovendien te bezien, of het mogelijk
is, een tolunie en een uniform geidstelsel tussen de ver-
schillende delen van VoorIndië te handhaven, vaawege

de grote vel

schillen in de economische opbouw van deze
gebieden. –

Uit de zwakke economische positie van Pakistan mag

men echter wel afleiden, dat de een of andere vorm van
economische samenwerking op de duur onvei’mijdelijk
is. Deze noodzaak tot samenwerking zal nog worden

versterkt door het feit,

dat Pakistan, geografisch gezien, geen eenheid vormt: Maar ook de internationale aspecten
van de verdeling van Inc(ia dwingen tot het inslaan van
de weg der coöperatie. Zo zal men reeds moeten geraken
tot een overeenkomst betreffende het gebruik van de
pondensaldi in Engeland:
,,The Tmes Review of Industry” is dan ook weinig
bevreesd voor een scherpe scheiding van de economische
b’etrekkingen tussen India en Pakistan. In dit verband wijst het blad op het gunstige effect, dat’het einde van
een lange periode van politieke onzekerheid heeft gehad
op de effectenbeurs. De beleggers waren nl. de laatste
maanden . bang voor een totale ineenstorting van het
economisch leven ‘1jan Brits-Indië. De ,,Calcutta Stock
Exchange” toonde echter zijn vertrouwen in de toekomst
door het, afvoeren van 12 aandelen van de minimum-
prijslijst, waaraan dze voordien gebonden waren. Indien
dit experiment succes heeft, zal men nagaan, of dë mi-
nimumprijsbinding vo’or alle andere aandelen kan wor-
den afgeschaft.

INTERNATIONALE NOTITIES,

DE STEENKOOLVOORZIENING
VA.N
EUROPA EN
lIET MARSH’ALL-PLAN.

In een aantekening in dit nummer
1)
wordt de vraag
besproken, of Oost-Europa economisch als een eenheid is
te beschouwen. De conclusie moet ontkennend ,luiden.
Bezien wij echter het vraagstuk van de steenkoolv’or-
ziening in het licht van’de Marshall-gedachte, dan moet’

‘) Zie
,,Is
Oost-]i.uropa economisch een eenheid?”, blz.
613.

India

Pakistan

25.976

15.542

6.256

2.328

246.605

49.863

1.343.000

2.847.000

14.338

4.479

14.270

4.947

27721

8.295

38.932

11.629

V

‘!

80 Juli 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

615

worden vastgesteld, dat Oost-Europa er ongetwijfeld gunstiger voorstaat dan West-Europa. Vier vn de zes

Donaulanden hebben een overschot aan brandstofcalorieën,

als men steenkool en ruwe olie te zamen neemt, aldus de

•,;Neue Zürcher Zeitung” van 22 Juli ji.; op invoer aan-

gewezen zijn slechts Joegoslavië en Bulgarije. Verder
heeft Polen het grootste overschot aan kolen van -alle

Europese landen. Zou Rusland in de landen van Oost-

Europa een onderlinge uitwrisseiing nastreven, dan zou het
wegvallen van gaskolen en hoogovencokes uit Oostenrijk

en het bekken van de beneden-Donau te dekken zijn uit
Polen of Tsjechoslowakije, w’aartegenover de behoefte
an petroleum van Bulgarije en Tsjechoslowakije (later
vermoedelijk ook van Polen) met behulp van Roemenië,

1-longarije en Oostenrijk zou-kunnen worden bevredigd.

In geheel West-Europa daarentegen bestaat een acuut
gebrek aan steenkool, en een opheffing hiervan lan alleen
geschieden met de hulp van Amerika of misschien uit de

productie van het Ruhrgebied. De Amerikaanse kolen
zijn echter voor Europa te .duur; hierover heef-t vooral

Frankrijk reeds sedert het einde van de oorlog geklaagd.
Het spreekt vanzelf, dat het voor de toch al precaire

Franse deviezenpositie zeer bezwaarlijk is, dat voor.brand-
stoffen dollars afvloeien; ook al zou echter dit bezwaar
in het kader van het Marshall-plan kunnen worden onder-
vangen, dan zou toch de kostprijs te hoog blijven. Of het
Ruhrgebied binnenkort voldoende kolen zal produceren
om de, door het op gang komen van de wederopbouw,

vergrote behoefte aan steenkool van TstEuropa te

dekken, is op

dit moment niet te zeggen. Een stijging

van de steenkoolproductie in het Westen is niet alleen
een financieel, maar ook een politiek vraagstuk. Zeker
zou met behulp van het Marshall-plan verbetering kunnen
worden gebracht in de productie van het Ruhrgebied,
maar, zo vervolgt het blad, het komt niet alleen aan op
een grotere gemiddelde productië per dag; ook nieuwe
technische installaties en onderdelen zijn nodig. Dit ver-

eist een hogère staalproductie, waartegen Frankrijk be-

zwaren zal maken. –
Concluderend stelt, het blad t.a.v. dit probleem vast,

dat in de wedloop tussen het Marshall-plan en Oost-

Europa Rusland twee kansen leeft:
het tekort aan steenkool is in de ldnden van Oost-
Europa veel gemakkelijker te overwinnen dan in West-

Europa;
door de politieke invloed van Rusland bestaat in de
landen van Oost-Europa niet de mogelijkheid voor poli-.
tieke controversen, terwijl in het Westen enige netelige

politiekë vraagstukken moeten worden opgelost, alvorens
een grootscheeps economisch programma mogelijk is.

DE JIUU)I€4E UIJSTSITtIÂTJE.

De productie van rijst in het Verre Oosten heeft, ten-
gevolge van de oorlog en de politieke instabiliteit in ver-
schillende landen, ter zeerste geleden. Daarbij komt,
dat in de laatste twee seizoenen het weer ongunstig was,
terwijl ook het probleem van het tekort aan arbeids-

krachten een belangrijke rol speelde.
Voor de oorlog, zo bericht ,,The Economist” van 19
Juli jl., bedroeg dç vereldrijstpioductie 106 millioen ton
per jaar. De oogst 1946-1947 leverde 101 millioen ton op.
Een vermindering van 5 pCt. lijkt klein. Alen hedenke

echter, dat de bevolking is toegenomen en het aantal
consumenten naar schatting met 10 â 15 pCt. is gestegen.
Dit betekent, dat het peil van de vooroorlogse productie
niet toereikend zou zijn voor de huidige behoefte.
Het tekort aan rijst wordt verder nog geaccentueerd
door het feit, dat in 1946/1947 juist de productie in de
belangrijke exporterende landen, zoals’ Burma, Indo-
China en Siam, slechts ongeveer 60 pCt. van die van
J935-1939 bedroeg. De wereldexport is uit dien hoofde
dan ook van 7,8 millioen ton vôôr de oorlog teruggelopen
tot 2,2 millioen ton.

De oogst van 1947/1948 schijnt, indien het weer mee-

wefkt, iets beter te zullen worden. In China moet het

areaal zijn uitgebreid. Aan.de andere kant dient rekening
te worden gehouden met een geringe daling in India,

vaar, speciaal in Bengalen, in plaats. van rijst hier en

daar jute wordt geplant. In Burma en Siam gaat men

voort de productie op te voeren, al zullen de volledige

resultaten eerst over 5 jaar beschikbaar zijn. Indo-China

en Indonesië verkeren nog steeds in een toestand van

politieke instabiliteit. Met dit al hoopt men op een export

van 3 d 4 millioen ton, hetgeen meer is dan verleden jaar,
maar minder dan vôÔr de oorlog.
De te verwachten verbetering van de rijstsituatie
heeft enkele belangrijke gevolgen. Zij zal de arbeids-

produötiviteit verbeteren en daardoor de productie in

het algemeen gunstig beïn’4oeden. Zij zal ook de voedsel-

situatie in Europa verlichting geven, omdat de ,,Emergency
Food Council” immers genoodzaakt was ,,cereals destined

for Britain, Europe and elsewhere” aan het Verre Oosten
beschikbaar te stellen, teneinde een massale hongersnood

te voo’komen.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

• In afwachting van de maandultimo hèbben blijkbaar
vele geldmarktinstellingen vrij omvangrijke bedragen be-schikbaar gehouden. Zij zullen niet alleen aan de normale
ultmobehoeften hebben te voldoen, doch tevens zullen

per die datum voor de banken weer 3- en 5-jarige schatkist-
biljetten beschikbaar komen, en voor levensverzekering-
maatschappijen en pensioenfondsen 3J pCt schatkistbil-
jetten met 5-jarige looptijd. Dit alles zal vrij grote bedragen
eisen, welke thans on call worden aangeboden. In verband

hiermede daalde de callgeldnotering tot J pCt,’ zonder
steeds voldoende vraag te ontmoeten. 1-let disconto van
het zeer kortlopende Augustuspapier daalde eveneens tot
1 pCt. In de overige disconto’s kwam vrijwel geen wijziging
t.o.v. de in het voorgaande overzicht vermelde noteringen.
Een feitelijke_krapte van de geldmarkt ligt, zoals in het
vorige overzicht werd opgemerkt, aan deze relatief hoge disconto’s waarschijnlijk nièt ten grondslag. De wens tot

ruil van kort- in langlopend papier overheerst blijkbaar
nog steeds, al kan deze blijkens de geringe omzetten, niet

altijd worden geëffectueerd. –
Na het bekend worden van het politionele optreden in
Indië waren de Indische fondsen op Maandag jl. enigszin
onder druk. Spoedig herstelden de koersen zich toen be-
kend werd, dat het optreden zèer bevredigend verliep len
de vérnielingen tot nu toe beperkt bleken te zijn, terwijl
aanzienlijke vdorraden ondernemingsproducten nog wer-

den aangetroffen. Per saldo wisten de Indische fondsen
over het algemeen dan ook Vrij aanzienlijke koerswinsten

te boeken.
De binnenlandse fondsen waren eveneens over het
algemeefl iets hoger. 1-let optimisme t.a.v de Indische fond-
sen deelde zich min of meer aan de andere groepen mede.
Scheepvaartfondsen ondergingen slechts eer geringe stij-
ging. Blijkbaâr werkt de druk, veroorzaakt door de recente
omvangri$ke emissies, ‘nog enigszins na.

18 Juli

25 Juli

1947

1947

A.K.0.

………………….
181k 186k

van

Berkel’s

Patent

.
‘………..
124 124

Lever Bros. Unilever C. v. A…..
284
294f

Philips

G. b. v. A.

……………
.3G9
3721

Koninklijke Petroleum

……….
4-15J
415e
I-I.A.L…………………

.

….
204
206

N.S.0.

…………………….
179k 181k

H.V.A……………………..
236 248

Deli

Mij.

C.

v.

A…………….
154
1641

Amsterdam Rubber

…………
144k

.
153

4

f

616

EcoNoMIscH-sTATrs’rIscHE BÉRICHTEN

30 Juli 1947

STATISTIEKEN,

DE NEDEItLANDSCHE
BANK.

Verkorte balans op 28 Juli 1947.

Activa.

Hoofdbank
t

1)

schuldbrieven Bijbank

in disconto

Âgentsch.,.

4)
Wissels, schatklstpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 vati de
Bankwet 1937 j’ art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsbiad No.
F204)

…………………………….
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947 ……………. 2.100.000.000,-.
Beleningen:

Floofdbank t

140.389.229,33 ‘)
(mcl.
voor-
schotten In re- Bijbank

,,

380.460,97

.
kening-courant
op onderpand) Agentsrh.

10.750.607,95

t

151.520.298,25
Op effecten, enz …………
..151.294.669,93 ‘)
Op goederen en celen

225.628,32

Voorschotten aan het. Rijk (art. 16 van de Bank-
151.520.218,25
2
)

wet 1937)
Boekvordering op de Staat der .Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden

muntmateriaal ……..t

502.317.450,21
Zilveren munt, enz…….1.831.793,48
504.149.243,69
Papier op het buitenland . . . .
t
146.442.800,-
Tegoed bij correspondenten in

het buitenland ……….,,

202.548.340,-
Buitenlandse betaal-
middelen…..
……….. …4.842.716,-
353.833.856,-
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds

……………………………..,

64.960.131,48
Gebouwen en Inventaris ………………….3.500.000,-
Diverse rekeningen

…………………….

57.210.998,27
4.735.174.527,70

Passiva.

Kapitaal …………………………….
t

20.000.000,-
Reservefonds ………………………… …12.452.579,46
Bijzondere reserves ……………………. ..32.247.868,89
Pensioenfonds ………………………… 16.821.414,80
Bankbiljetten In omloop (oude uitgiften) ……..1 26.211.850,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften) ……2.768.323.435,-
Bankassignaties in omloop ………………..350.299,69
Rekening-courant saldo’s:
‘sRijks Schatkist- ……t

810.251.616,33 –
Geblokkeerde saldo’s van
banken

………….. …46.561.113,74
Geblokkeerde saldo’s van

anderen ………….. ..

35.881.857,10
Vrije saldo’s ………… ..

738.181.817,68 1.630.876.404,85
Diverse rekeningen ……………………..j27.890.675,2l

4.735.174.527,70

‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen

……….t


‘) Waarvan aan Nederlands-Indie,

(Wet van 15 Maart 1933,. Staatsblad no. 99) ,,

39.529.875,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
In het verkeer gebrachte muntbiljetten …. ..148.413.641,50

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenén jionden).
02

‘O
cd
….
4)
.
0

CO
u)

:E
‘g
bn

1′.
o

0.
(.70
.
0

2 Juli ’47
0,2
1.449,2
1.450
1.398,7
51,5
9

Juli ’47
0,2 1.449,2
1.450
1.403,6
46,7
16

Jul
i
’47
0,2 1.449,3
1.450
1.405,5
44,7
23

Juli’47.
0,2
1.449,3
4.450
11408,3
42,0

Other secirities
Deposits

V.

cd

2 Juli ’47
2,0
351,0
17,7 17,7
421,7
8,5
318,2
9

Juli ’47
2,1
328,0
22,2
17,6
.398,4
8,8
.
293,2
16

Juli
’47 2,2
339,1
21,4
18,1
,

407,2
9,5
303,9
23 Juli ’47
2,3
338,7
24,3
17,7
399,7
8,9
295,5

DE NEDERLANDSCIIE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldns).

c

0′
4

It
Q
.


‘4)

.7
J
.-

9 Juni’47
523.754
134.591
146.813
101
155.359
16

.
,,

’47 529.113
125.833
155.485
101
155.763
23

’47
503.612
130.158
.
136.417
103
159.582
30

’47 503.670
129.943
226.966
3
173.896
7 Juli’47
503.732
129.943
235.756
3
157.687
14

,,

’47
503.817
139.661
214.047

164.720
21

.

’47
504.087
143.983
210.429

153.944
28

.,

’47
504.149
146.443
207.391
-.
.851.520

Saldi in rekcning-co’rant

“4

o,
)
_
ct

o;
0)
4)

(Ii

9 Juni’47
2.746.711
938.096
54.533
37.563
559.478
16

,,

’47
.2.719.236
.946.969
59,783 37.809
582.307
23

,.

’47
2.709.037 813.570
31.557
37.269
,
722.720
30

’47
2.760.188
865.845 49.788
35.003
718.550
7 Juli’47
2.752.018
874.031
30.533
35.505
724.780
14

’47
2.723.679
872.849
43.736 36.357
734.059
21

,,

’47
2.722.155
855.206 46.145 38.046 740.887
28

,.

’47
2.768.323
810.252
46.561
35.882 738.182

NATIONALE BANK VAN BELGIË.

(Voornaamste posten In millioenen francs).

0

0
2
C
c
>
.

Data

w

+
4

000
1-41′

12 Juni

1947
.
28.039 11.303 3.613
294
_778
59.852
19

8947
28.102
11.842 3.102
271
806
51.897
26,,

1947
28.163
12.644
2.380
272
780
51.468
3

Juli

1947
28.025
12.207
5.709
368 773
49.883
10

,,

1947
28.183
12.134 5.174
282
787
49.843
17

1947
28.196
12.282
5.260
197 806
49.288
24

1947
28.200
12.398
5.008
231
820
49.333

r.
Rekening-
courant saldi

Data
“4
C.2
v

1
1
1
0
I’
t
‘i

4
v
‘4

l
0,41
,
‘4.Ol
0

12

Juni

1947 637
162.732 76.174
3
5.049
544
19

,,

1947
637
162.948
75.609
3
5.874
543
26

,,

1947
.

637
162.697
75.380
1
5.838
541
13 Juli

1947
637
163.934
76.665
5
5.943
539
10

1947
637
163.388
76.711
3
5.307
538
7

1947
,637′
163.105
76.630
3
5.077
.
534
24

1947
637
163.062
76.484
4
5.213
534

‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de Post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te hoeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven oude biljetten.

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

n
Voorschotten aan de Staat

Data

til ,fl’
III

26 Juni

1947
82.817
134.618
99.449
95.000
426.000
3

Juli

1947,
64.817 827.927
117.449
107.800
426.000
10

Juli

1947
64.817
143.457
117.449
106.700,
426.000
17

Juli

1947
64.817
138.663
117.449 108.700
426.000

Data
Bankbil-
jetten in
Deposito’s

circulatie
Totaal

J

Staat

J
Diversen

26 Juni

1947
/

807.064
77.582
834
71.975
3

Juli

1947
829.732
83.639
800
80.853
10

Juli

8947
825.187
72.670
819

.
70.784
17
Juli

1947
816.457
75.72.4
759
74.020

30 Juli 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

IMaTfl1.
Mart
A
Omschrijving
Eenheid -_
F
,
.

Indexcijler vervoer wilde binnenvaart
100
82
6
100
165
.1.000.

1
917
751
60
920
1.510
.

,,
260 269
15
276
466
Wilde

binnenvaart,

prestatie

………. . …..
mili. t/kin
127

1.19
8
117 223

Vervoer wilde binnenvaart

…………………

lndoxcjjfcr eigen
vervoer
te water
100
31
4
59
99′
Eigen vervoer te water
…………………
1.000

t.
600
183
26
356
593
miii. t/km
,

45
13
0,3
26
47

waarvan

brandstoffen

…………………..

lndoxciJler internat. binnenvaart (laadvorni.)

. .
100
18
t
23
33
Binnengekomen

schepen

………………..

Aantal
6.146 1.025
63
,
1.067 1.570

Idem,

prestatie

…………………………

1.000

t
3.572
542
19
630
799
Lading…………………………….
,
2.092
1.566
277 196
10
5
335
230
393 289
.,,
,,
126
,

79
5
101
99
Aantal

..

6.082
1.081 32
1.037
1.85.0
1.000

t
3.494
599
11
535 965
,,
2.252
1.559
226
469
1
t
197
142
428,
290
waarvan onder:

Nederlandse vlag
11

Belgische

vlag
,,
229
45

39
443
Aantal
2.144
485
67
750
1.029
1.000

t
1.427
329
75
561
776
Lading…………………………….
,,
1.051
199
176
51
23
6
297
.92
460
151
.

,, ,,
544
97 10
158

190

IiidexclJfor ze.ivaart (inhoud)
100
33
31
35
38
Binnengekomen zeeschepen

………………
Aantal
1.758
573
461
516
665
1.000 R.T.
4.416
1.485 1.356
1.557 1.715
,,
3.834 1,342
563
1.269 602 1.488
805
1.548
765

Laadvermogen

…………………………….

,,
Aantal
1.738
586
,
448 530
666

waarvan onder:

Nederlandse

vlag

…………….
11

Belgische

vlag

…………….

…..

1.000 R.T.
4.418
1.460 1.348 1.529 1.682

Vertrokken

schepen

……………………….
.Laadvermogen

……………………………

,,
3.216
913
786
‘869
1.008

Lading

………………………………..

.

,,

634
642
741
777

Schepen

in

doorvaart

……………………..

Goederenverkeer ter zee:

Laadvermogen

…………………………..

1.000

t.
1.018 432 1.090
882
940

waarvan onder:

Nederlandse

vlag

…………..
Belgische

vlag

……………..

,,

.
1.738
484
62
139
143
95
78
85

102
127

Bruto

inhoud

………………………….
Idem, alleen geladen schepen

………………….

…..

…..

,, ,,
.1.421 89 131 34
91

waarvan in lijnvaart

………………………..
Vertrokken

zeeschepen

………………………
Bruto

inhöucl

………………………….

InilexclJfor goedorenvervoer Nil. Spoorwegen

.

100
99
.

92
109
113′

Idem, alleen geladen schepen

………………….
waarvan in lijnvaart

…………………………

Goederenvervoer Ned..Spoorwegen, totaal
1.000 t.
1.207
1.190
1.114
1.320
1.359′

Gelost

hij

invoer

……………………..

waarvan

grensoverschrij(lend

……………..
,,
412
233
‘.179


230
289′

11

doorvoer

……………………
Geladen’) bij

uitvoer

……………………..
doorvoer

……………………

1

rniliioen
242
432
365
.

445
519′

1

miilioen
21,2
47,6
42,4
46,8

Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen

………..

Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
.
,,
5,7
.

13,5
11,9
12.8 13,7
Tramwegen, vervoerde reizigers

……………..

Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
4,4
7,6
7,4
/
8,9
8,6

Indexeijfer verkeer op
de rijkswegen

…..

100
117

110
128 147
Slachtoffers verkeersongevallen:
.

.
Overleden

…………………………
Aantal
65
53
22
43 77
Ernstig

gewond

………………………
368 449 285
356
359
512
522

..
…,,
,,
948 376 237

lndexcijfors:

Licht

gewond

………………………….

100
82
34
66
118
Overleden …………………………….
..
Ernstig gewond
100
.
122
78
.

97
140
Licht gewond

…………………./

100
41′
26
39
57

617

Mei
1947

153
1.399
444
205

37
1.759 920 378 286
86
1.868 1.014
579
407
136
1.243
912
532
185 249

44
817
1.950 1.839
846 830
1.972
1.156
898

9 50.
1
4
3 ‘
154
168

100′
1.203′
226′ 540′

152

72′
540′ 582′

III’
147′
63′

Vervoer in
Gemiddelde
Gemiddeld
millioenen
afstand der
laadvermogen
ton
beladen rit
der auto’s

ongeregeld beroepsverv.

3,3
’28 km
6,2 ton
geregeld beroepsvervoer
0,2
,
3,9- ton
Totaal beroeplvervoer
3,5
eigen

verVoer

……….
2,9
45 kin
2,4 ton
Totaal vervoer per auto
6,4

De

loCale

verkeers-

en
vervoersprestatie van het
ongeregelde
beroepsvervoer

per

vrachtauto
over
Maart1947
vertoont

het.
volgende beeld:

Ongeregeld borecpsvervoor per vrachtauto in Maart 1947.

Wagenpark

.
Bcjaden

afgelegde

km
Aantal vrachtauto’s
46.780
x1

1.000

……….
23.030
Laadvermogen in 1.000 L.
103,3
waarvan met aanhâng-
waarvan

aanhangwagens
12,7
wagen

…………
2.634
Beladen

iaadvermo-
Verkeersprestatie

,
geii-tonkm x millioen
142,8
Aantal ritten

x

1.000

.
1.267
VCrvoerd

gewicht in
Afgelegde km
X
1.000
.
36.747
1.000

ton

………..
3.482
ivaârvan in. aanhangwag
3.968
Lading-tonkm

in

mii-
Laadvermogen-tonkm
.
lioenen

……….
110,7
x

miiiioen

……….
227,8
Beladingspercentage op
de beladen ritten …’
78
Vervoorsprestatie
mci.

de leegloop

. . .
’49
Aantal

belaben

ritten
)(

1.000

……….
717

-‘-‘

‘) Bunkermateriaal ed. niet inbegrepen.
Voorlopig cijfer.

1-fET GOEDERENVERVOER OVER DE WEG.
Afgezien van gegevens, die gedurende enkele oorlogsjaren door dc toenmalige Autobevraclitingsdienst werden verzameld, ontbrak tot nog toe een inzicht in cle omvang van liet

vervoer door vracht-
auto’s. Aangezien het van groot belang werd geacht, dat naast de
cijfers van het vervoer te water en pci’ spoor ook wegvervoercijfers
Ier beschikking kwamen is thans in samenwerking tussen het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het Centraal Bureau voor
de Statistiek, de Vakgroep Goederenvervoer langs de weg en de
Eigen Vervoerders Organisatie met ingang van Januari ‘1947 een statistiek van liet wegvervoer tot stand gekomen.
Deze statistiek berust op de opgaven, clie cle vervoerders verplicht
zijn aan liet C.B.S. op te zenden. Voor het ongeregelde beroeps-
vervoer en het eigen vervoer worden maandelijks de incest nood-
zakelijk geachte gegevens over de vetkeers- en vervoersprestatie
op een zo eenvoudig mogelijke wijze verstrekt; voor liet geregelde
beroepsvervoer (lijn- en bocleliensten) worden, zij liet in iets uit-
gebreider vorm, slehts cle gegevens verlangd over het vervoer ge-
durende één week per drie maanden. In verband met het stabiele
karakter yan liet geregelde vervoer werd dit voldoende geacht.
Bij cle voorlopige bewerking van het groncimateriaal is gebleken,
dat het te veel tijd zou vergen om met de publicatie van de cijfers
van liet wegvervoer over een bepaalde maand te wachten tot alle
opgaven goed en volledig bij liet C.B.S. zijn ontvangen. Voorlopig zal daarom cle methocle’worden gevolgd, waarbij op grond van cle
wel beschikbare geeiens een zo nauwlceurig mogelijke raming
wordt gemaakt van het geheel omvattende totaalcijfers. Wanneer
na verloop van enige tijd wél alle opgaven kunnen wo,’den ver-
werkt, zullen de ramingcijfers worden gecorrigeerd.

Bron Centraal Bureau voor de Statistiek.

UPYT
FT

618
ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN
30 Juli 1947

ra
STAAT la.
OVERZICHT
VAN
DE
OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN
1).
Jioekingstljdvak
1946/
1
47.
Directe Belastingen.
x

f1.000

1 Jan.
….
Totaal

Benaming der
1946
tm uit

Jan.
Febr.
Mrt
April
Mei
Juni
1Jan.
4946
Raming
middelen
Dec.
1947
1947
1947 1947
1947 1947
t/muit.
1946 1946
4J4/

Voor het Rijk:
.
Inkomstenbela-
sting

. . .
164.910 72.365
77.392
69.905
/

61.340
51.385 54.209 551.506 890.000
Vermogensbelas-
0
ting
21.322 .8.969
9.836
8.133 5.245 3.717 3.129
60.351
100.000
Winstbelasting
3.586

18
-‘
6

7

102

403

944
2.106

Vennootschaps-

belasting
. . .
55.609
343

191
-318

605

175
-3.246
51.417
.

115.000
Vermog.bei.voor lichamen
10.374
18

18

19

10

33

299
10.013
33.000
Totalen

.
255.801
81.677
87.013
77.64
65.868
54.491
52.849
675.393
1.138.000

Voor hei Ge-
1

meentefonds;
. .

.
Grondbelasting
25.164
510
86
676
»- 16

17

91
26.312
23.000
Personele bel
4.504 3.493
/

2.531
2.813 2.145 1.989
.

1.189
18.664
15.000
Ondernemings-
belasting

.’
23.074
5.523
6.931
5.677
5.820 3.624 4.036
54.685 30.000
Totalen

.
.
1

52.742
9.526

1
9.548
1

9.166

1

7.949
1

5.596

1

5.134
1

99.661

1
68.000
1)

Deze statistiek sluit aan bij
die, opgenomen in ,,E.-S.B” van 2 Juli 4947, blz. .537.

STAAT 1h.
Boeklngstljdvak 1947/
1
48.

Directe Belastingen.
S

X

f 1.000

Totaal
1Jan.
enaming

er mi

ee n
Jan.
Febr.
M rt
April
Mei
Juni
1947
Raming
1947
1947 1947
1947 1947 1947
t/m.ult.
1947
:Juni
1947

A. Voor het Rijk:

Inkomstenbelasting



6

9
.

15
660.000
.’ Vermogensbelasting



.

14
.15
90.000
1

Wlnstbelasting

5
45 27
1.805
956
2.838

Vennootschapsbelast
7.264 8.028 9.070
.13.497
7.242
12.083 57.184
140.000
Vermog.bel. voor
lichamen
654
402
479
1.274 727
839
4.375
36.000
Totalen
918
8.435
9.594
:
14
.
805

9.774 13.901′
64.427
.926.000

B. Voor het Gemeente-

fonds:
Grondbeiastlng
– –
186
7.415
5.341
4.929
17.871
23.000
Personele belasting

.


– –


21.000
Ondernerningsbelast.

9
12
495
18
342
876 ‘
40.000

Totalen

9

1
198

1

7.910

1
5.359
5.271
1

‘. 18.747
1

84.000

STAAT II.

.
Kalenderjaar 1947. Overige middelen.
x

11,000

Totaal
1Jan.
/
Benaming der
Jan.
Febr. Maart
April
Mei
Juni
1947
Raming
middelen
1947 1947
.
1947
.

1947 1947 1947
t/m

uit.

..
1947
Juni
1947

Loonbelasting

.
52.280 38.057
20.013
58.278
.36.381

16.283
221.292
340.000
Dividendbelasting
2.602
543
932 1.314
2.220
1.453 9.064
‘11.000
Commissarissen-
belasting-

.
. .
350
220
96
222
95
117
4.100
1.000
Vereveningsbef-
.
S
ring
20.960


13.960
8.774 21.176
12.467
6.548 83.885
150.000
Voorheffing op i.h.
buitenland geac-
.
cumuleerde

In-

komsten

.
. . .
25
/

123
83
.

139
438
74
882
2.000
Superdividendbe-
23


20
– – –
43
memorle
Herkapitalisatie-
belasting

.
. . .
– –

– – –
.


memorie

lasting

………..

Rechten op de In-
5.435
3.074
4.186
7.774 5.190 3.503
.29.182
120.000
Statistiekrecht

.
.
274
170
423

635
546 379
2.427
1.300
Bijzondere wijnbe-
26
17
52
68
37 23
223
400

voer

………..

Accijns op zout
133
.

140
.

1.128
.

.454
42

122
2.019
7.000
Accijns op gedes-

lasting

.
…………

4.122
4.866
4.415
4.542
4.779 5.215
27.939
30.000
Accijns op bier

.
1.646
2.232
1.264

1.435
2.772
2.468
11.847 32.000
Accijns op suiker
4.960
8.550
,5.153
4.179
‘4.402
5.161
… 32.405
23.000

tilieerd ……….

Accijns op tabak
11.513
8.355
12.637
8.634
12.263 43.724 67.126 120.000
Accijns op wijn

..
0
51
186
50
108
181

.

616
850
Belasting op gou-
den en zilveren
70
74
79
74
78
82
457
600
Omzetbelasting .
45.656 40.283
25.631
47.047
37.855
2L688
218.160
330.000
Rechten v. zegel
1
)
964
605
1.298
1.223 1.331 859
6.280
10.000
Rechten van regi-
stratie ……..2.191

.
S

werken

…………

Rechten van suc-
1.051
1.455
1.533 1.752
4.719
9.701
20.000

cessie enz.

.
.
5.304 6.515
5.916
5.993
5.918 5.945
35.591
60.000
Motorrijtuigenbe-

belasting

.
. . .
1.777
1.657
2.236
4.095
2.968 .
2.670
15.403 20.000
Totalen

.
.
160.351
130.543
95.977

.
468.865
131.642

88.214
775.592
1.279.150

‘) Hieronder

be-


grepen

zegelrecht,

nota’s van make-

laars en commis-
sionnairs in effecten
150
104
150 229
230
187
11.907

LEVER BROTHERS

& UNILEVER N.V.

Ter bestudering van de internationale
handels-
problemen
wordt gezocht een ervaren

jurist of econoom

Brieven met in 1inkerbovenhoek het woord
,,Jurist/Econoom”, naam, adres, leeftijd en E. S.
no. 13 te richten aan de Centrale Personeel-
afdeling, Museumpark 1, Rotterdam.

lorr
7.

•:#L:
;

30 Juli 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

619

STAAT III
1aIenderJaar 1947.
Zekerhoklssteilingon.

X f1 millioen.

1
a
5
cd
d)c..

.
c.c’
,-..Ocd
cd

cd
_d)cd
Ccd
+E
I»ac
00

o

Cd)

T/m Dec.
1945

600 576

1.176
15
Jan. t/m
Dec. 1946
953
1.553
729
.112
2.282
127
Jan.1947
47
1.600
675
.
9
2.275
136
Febr.1947
45
1.645
643
9
2.288
145
Mrt

1947
30
1.675
635
11
2.310
156
April 1947
31
1.706 619
17
2.325
173
Mei

1947
31
1.737
604
27
2.341
200
Juni 1947
19
1.756
590
28
2.346
228

TOELICHTING BIJ HET OVERZICHT VAN DE OPBRENGST
DER RIJKSMIDDELEN.

1. Directe belastingen.
Deze staten vermelden de vorderingen, welke ontstaan door
het opleggen van voorlopige en, definitieve aanslagen door de be-
lastingdienst (debiteurenadministratie).
Het belastingtijdvak
1946/’47
loopt bijv. voor de inkomsten-
belasting van 1 Januari 1946 t/m 31 December 1947. Normaliter
worden gedurende deeerste 12 maanden hiervan voorlopige aan-
slagen over 1946 geboekt,.gedurende de laatste 12 maanden defi-
nitieve aanslagen over 1946 (vandaar de vergelijking van bijv.
1946/’47 met raming 1946 en .hijv. 19471’48 met raming 1947).
Voor andere belastingen loopt het boekingstijdvak 1946/47 van
1 Januari 1946 t/m 30 Juni 1947.

II. Overige middelen.
De staten vermeldeb het werkelijk in elke maand ontvangen
bedrag (kasaclministratie).
Bij omzetbelasting, loonbelasting en vereveningsbeffing vindt de afdracht per kwartaal plaats (dus bijv. in Januari 1947 van de
belasting over de omzet resp. uitbetaalde lonen van het 4e kwartaal
van 1946). –

II!. Zeherheidssteuingen.
Dit zijn bedragen, clie, vrijwillig of verplicht, door belasting-
plichtigen hij de ontvangers der belastingen zijn gedeponeerd.
Zij (tienen als vooruitbetaling op nog niet opgelegde aanslagen
in bestaande belastingen en toekomstige aanslagen in vermogens-
aanwasbelasting en vermogenshcffing.
De staten vermelden zowel de opgelegde zekerheidsstellingen
als dc betalingen daarop (dus zowel debiteuren- als kasadministratie)
en voorts nog dc afschrijvingen, die op de zekerheidsstellingen
wegens de opgelegde aanslagen plaatsvonden.
Zie voor uitvoeriger toelichting de aantekening. ,, Opbrengst derRijksmiddelen” in ,,E.-S.B.” van 28 Mei 1947, blz. 432.

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE

PAPIERFABRIEK N.V.

gevestigd te
MAASTRICHT.

UITGIFTE van

11.000.000.—
3’/2
pCt. ObIigatën,

in stukken groot nominaal
‘f
1000.— aan toonder,

voorzien van halfjaarlijkse coupons, vervallende

1 Januari en 1 Juli,

tot de koers van 100/2
pct.

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving
op bovengenoemde Obligatiën openstelt op

DINSDAG 5 AUGUSTUS 1947,

van des voormiiIdgs 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij hare kantoren te AMSTERDAM, ROTTERDAM, ‘s-GRAVENl-IAOE en MAASTRICHT.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de
kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

INCASSO-BANK N.V.

AMSTERDAM, 29 Juli 1947.

PHILIPS

N.V. PHILIPS’

S

GLOEILAMPENFABRIEKEN

EINDHOVEN

Bij de
Financiële Afd.
wordt vOor spoedige ii-
diensttreding gevraagd

een econoom

in staat om na een korte periode van inwerken
algemeen. en financieel•economische vraag.
stukken
zelfstandig le onderzoeken.

Ervaring op dit gebied strekt uiteraard tot aaa-
beveling. Leeftijd max. 45 jaar.

De onderhavige functie betekent voor de juiste
man eeh Ievensposiie, die dienovereenkomstig kaa
worden gehonoreerd.

Brieven onder bijvoeging van recente
foto,
met
volledige gegevens, te richten tot de Af d. Personeel-
zaken der NV., Willemstraat 20, Eindhoven, onder
motto ,,Fin. Econoom.E.S.B.”

Metaalbedrijf in West-Noord-Brabant zoekt

assistent v. d. hoofclboekhouder

Leeftijd ca. 30-35 jaar. Mogelijkheid van opvol:
ging. Vereist: M.O. Boekhouden, goede kennis mo-
derne kostprijsadministratie. Brieven met vill.
ml.
en ven. salaris te richten aan: Accountants- –
kantoor Rijnberg en, De Blaey, Statensingel 102b,
Rotterdam.

Herpiaatsiug wegens missie Uing
De Provinciale Planologische Dienst voor
Zeeland te Middelburg roept gegadigden op
v6or de betrekking van

sociaal-econoom

(geograaf), hoofd_van de sociaal-economische
afdeling. Ervaring met survey-werk noodza-
kelijk. Salarisnormen met inbegrip van alle
toelagen, voor gehuwden
f
4110—f 6740, voor
ongehuwden
f
3933–f 6403.
Sollicitaties te richten vdÔr 15 Augustus 1947
aan de Directeur van het Bureau, Nieuw-
straat 27 te Middelburg.

Voor rubriek ,,Vacafures’ zie b!z. 620

De Centrale der Nederlandse Verbruikscoöperaties
zoekt voor haar hoofdkantoor te Rotterdam, een

CHEF

voor de afdeling

DOCUMENTATIE,

die in staat is, de afdeling zelfstandig op te bouwen
volgens de eisen, welke hiervoor aan een grote
onderneming kunnen worden gesteld.
Onder de afdeling Documentatie ressorteert o.a. de
zorg voor het directie-, secretariaats- en commercieel-
archief, de bedrijfsdocumentatie voor de commercieële
afdelingen, het U.D.C. knipsel- en tijdschriftenarchief
der afdelingen propaganda en publiciteit, de bibliotheek
en de postbehandeling.
Gezocht wordt naar een leidinggevende kracht met
veelzijdige belangstelling voor theoretische en prac-
tische vraagstukken, goede zin voor samenhang,
logica en nauwgézetheid. Academische opleiding strekt tot aanbeveling. Salaris
nader over een te komen.

Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent opleiding,
loopbaan, enz., onder bijvoeging van een
recente
pasfoto, binnen 14 dagen na plaatsing te richten aan de
afdeling Personeelszaken van de Coöperatieve Groot-
handelsvereniging DE
HANDELSKAfrIER ,,HAKA”
GA., Postbus 6008
te
Roflerdam,
onder het motto
Documentatie”.

Gegadigden moeten geneigd zijn, zich aan een
psycho-technisch onderzoek te laten onderwerpen.

f1 IINHEM
LEVENSVERZEKERING-

M A A T
S
CH
A
P PIJ

PER SON EE IS V E RZ EKERING EN

,,HOLLANDIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

pai

1*

ASSOCIATIE CASSA

KASSIERSINSTELLING

OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 1790 AMSTERDAM-C

Maakt gebruik

van
onze
speciale rubriek ,,Vacatures” voor het

oproepen van sollicitanten voor leidende functies.

,

– – »

………

VerkrijgbaJ bij vele plaatselijke comite’a
en
aan
ALLE POSTKANTOREN

,,b”M’9

*
Het weekblad ,,Groothandel” overscnouwt voor U het
gehele terrein van dq handel. Het licht U volledig (en in
overzichtelijke vorm) in omtrent alles wat belangrijk is voor de.Isandelsbetrekkingen met het buitenland.

Abonnementen kunnen direct ingaan. De abonne,nents-prijs ran 2 Aug. of
tot
3i
Dec. as, bedraagt slechts /6,25.
Daarna
/
15,- per jaar.

ADMINISTRATIE: POSTBUS 42

SCHIEDAM

Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,

Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)

Roelants – Schiedam

Auteur