4
UTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
–
Economi
‘
s
‘
ch,
,
–w
Statis.tische
Ben * chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VÖOR HANDEL, MIJ VERHEID,. FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
32E
JAARGANG
WOENSDAG 19 MAART 1947
No. 1558
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. – H. A. van der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraât 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Donateurs en leden van het Nederlandsch Economisch
Instituut ontc’angen het blad gratis en genieten reductie
op de Qerdere publicaties.
Adreswijzigin gen op te ge’en aan de administratie.
Abonnemenisprijs yan het blad, waarin tijdelijk is op ge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in .TTederland f 26* per jaar. OQerzeesche gebiedsdeelen
en buitenland f 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan
met elk nummer en, slechts worden beëindigd per ultimo
‘an het kalenderjaar. Losse nummers 75 cents.
Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).
Alle correspondentie betreffende adc’ertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haoen 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).
INHOUD:
Blz.
De artikelen van deze week ……….223
Uit buitenlandsche bron
…………..
223
Het spaarjaar 1946 door
Dr J. R. A. Buning ……
224
Ontwikkeling van de geldcirculatie sedert de geld-
zuivering door
J.
Zijlstra
………………….
227
Van geleide naar vrije economie door
Prof. Dr G. M.
Verrijn
Stuart
…………………………..
.
230
Indrukken uit Amerika.
II
Bedrijfsleer en sociale
economie door Prof. Dr Ir J. Goudriaan……..
233
Internationale
notities:
De dlscontoverliooglngen In België
…………………
236
Engeland In 1920 en in 1947 vergeleken
…………..
236
Oebrek aan electrische energie In Italië
…………….
237
liet
Middn-Ooston
……………………………..
“37
Geld-
en.;kapitaalmaikt-
.,
……….. .::. ………
237
Statistieken:
.
Bankstaten
……………… ……………
…………
238
DEZER DAGEN
is de winter, volgens het meteorologisch instituut en vol-
gens den kalender, officieel geëindigd.. De 121.834 vorst-
werkloozen uit het particuliere bedrijf, die Nederland per
eind Januari had, kunnen weer aan het werk; de scholen
gaan weer open.
President Truman heeft de Russen, impliciet, de les
gelezen. Hij gevoelt niets voor het geforceerd opkweeken –
van pupillen. Daarom krijgen degenen, die zelfstandig in de school der democrajie te leer willen gaan, een premie.
Voor Griekenland en Turkije wil hij tot medio 1948 $ 400
millioen uittrekken. Het Amerikaansche parlement moet
nog lot een beslissing komen over dezen vorm van onder-
wijsvernieuwing. Uit Moskou, Kremlin of conferentie, is
nog niets definitiefs vernomen. ,,De storm, moet je weten”,
– doceert de Schoolmeester in ,,de Schipbreuk” – ,,be
gint doorgaans met een stilte”.
Stilte zal ook heerschen over de gesprekken omtrent
– China, dat bij de conferentie te Moskou buiten de deur
staat. Bij informeele gesprekken schijnt men niets te
bespreken.
Stil is het niet geweest in het Engelsche Lagerhuis –
zij het ook rustiger dan in de wandelgangen van het Fran-
sche parlement -, toen de hachelijke economische positie
van Groot-Brittannië in debat werd gebracht. Churchill
oreerde met oude kracht, doch de nieuwe machthebbers
houden aan het eigen rooster vast. De wetsontwerpen over
de nationalisatie van het binnenlandsch vervoerwezen en
over de’,,town and country planning” zullen zonder voort-
gezet overleg in de commissie’s aan de volksvertegenwoor-
diging worden aangeboden. De algemeene economische
politiek wordt gehandhaafd: ieder moet flink werken. Beweging in den hangenden toestand schijnt te komen
in Indië. Linggadjati kan worden geteekend; over het
vastleggen van de momenteele militaire situatie is
men het formeel eens geworden. Beweging ook zit
er in de onderhandelingen met België en Luxemburg. Het
protocol van de tolunie is geteekend, de parlementaire
behandeling kan beginnen. Voorshands acht de minister van Buitenlandsche Zaken uitbreiding van de tolunie tot
een economische unie niet geraden. Eerst streepjes leeren
zetten, dan letters. Dat de beide landen reeds met elkaar
kunnen lezen en schrijven – de grondslag daarvan is spel-
len – bewijst de gemeenschappelijke nota inzake het
transitoverkeer. De beide landen vragen een deel daarvan en willen voor de door hen bewezen diensten betalen. Het
komt goed uit, dat door het verciwijnén der oude Duitsche
vordering uit de balans De Nederlandsche Bank juist met
een schoone lei begint. –
De balansvördering is verdwenen, maar de uitwerking
• blijft. Dat maakt het werk van den juist opgerichten
nationalen spaarraad tot een verplicht studievak. – –
Le6ringen wekken,, voorbeelden strekken. België en
– Zwdèn, de beide landen, die na den-oorlog het verbruik zijnloop lieten, gaan ernstig versoberenuit valutagebrek.
Het leerstuk der onderconsumptiè raakt in ‘onbruik.
Uw toekomst ‘is veilig
met een polis van de
Algem.Friesche Levensveriekering-Mij
of de
Groot-Noordhoilandsche
1
LEEUWARDEN
van 1845
‘AMSTERDAII
t
Burnianiahnis
. .
.
v. Brienenhuis
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
MAANDSTAAT OP 28 FEBRUARI 1947
Kas, Kassicrs en Daggeldieeningen
……….
f.
16.702.616,63
Nederlandsch Schatkistpapier
…………….
..
581.513.666,66
Ander
Overheidspapier
………………….
..630.354,30
Wissel
………..
……………………
….1.584.557,04
Bankiers in Binnen- en Buitenland
……….
..25.986.301,50
Effecten
en
Syndicaten
………………..
..
1.671.279,73
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten
..,,
11.839.349,90
Debiteuren
……………………………..
81.399.915,53
Deelnemingen (mci. Voorschotten) ………….
..8.356.927,89
Gebouwen
…………………………….
..3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen
..,,
1.058.427,26
/
f.
734.243.396,44
Kapitaal
…………………………….
f.
40.000.000,-
Reserve
………………………………..
..11.200.000,-
Bouwreserve
………………………….
2.000.000,-
Deposito’s
op
Termijn
……………….
…51.636.297,79
Crediteuren
…………………………….
..609.068.874,21
Geaccepteerd
door
Derden
………………..
123.718,35
O
v
erloopende Saldi en Andere Rekeningen
..,,
19.156.078,83
Reserve voor Verleende Pensioenen
.
….
1.058.427,26
f. 734.243.396.44
-.
tc
&
ooncn
anno 1720
–
‘Bankierø &
uvantieIakeIaav
3Lotterbam
‘.rabtnage, flettt, Otbitbam, V(aarbingen
rnterbam (alleen 9urantLe)
ÂMSTERDAMSCHE
BA’NK N.V.
KAPITAAt. 1 50I
RESERVES t 3I.50
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s.Gravenhage
AOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT
BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteèrd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
gispen
culemborg
amsterdam
rotterdam
N.V. KONINKLIJKE
N ED ER LAN DS CH E
ZOU T 1 N D U STR IE
Boekelo Hengels
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vldeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic .roda.
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Iloelants
Schiedam
U
qdi0-
io
mee
• ALLE
PTT
KANTOREN
VERSTREKKEN
U GAARNE
INLICHTINGEN
)
,.HOLLAN DIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGËN
met papier geïsoleerde kabels
voor zwakstroom en slerkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
iabelgarnituren vulmassa en olie
ABELFABRIEK
DELFT
19 Maart 1947
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
223.
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Dr J. R.
A. Buning,,
Het spaarjaar 1946.
De vrijwillige besparingen der ‘gezinshuishoudingen zijn
voor 1946 op 1 0,7 milliard te schatten. Aan de hand van
de resultaten is het te betwijfelen, of dit bedrag werd ge-
haald. –
Velen heeft het aan spaarmogelijkheid ontbroken,
omdat bij hen de totale verbruiksrekening grooter was dan
het totale inkomen. Ook de spaarzin was niet zoo groot.
Verder deden zich remmende façtoren gelden, o.a. de hooge
belastingen, de lage rente, het geringe vertrouweii in de
waardevastheid van het gld.
De terughetalingen overtroffen de inleggingen nog steeds,
ofschoon niet in onrustbarende mate.
Ter stimuleering van het sparen moeten de remmende
factoren worden weggenomen. Verder dient – de spaar-
campagne sterk op de psychologische gesteldheid van het
publiek te worden gericht.
J. Zijlstra,
De ontwikkeling van de geldcirculâtie sedert de
•
geldzuiering.
-.
Op het inoment van de geidsaneering wâs aanwezig
aan geblokkeerd tegoed f 11,5 milliard. Dit bedrag liep
per ultimo 1946 terug tot f 3 milliard. De Vrije geldcir-
culatie bedroeg per ultimo 1946 circa f 9 milliard, te
weten f 6 milliard ,,geld” en. f 3 milliard spaardeposito’s.
Op basis van de vooroorlogsche waarde blijkt er voor
1/3 van de huidige geldhoeveelheid geen emplooi te zijn.
Ten aanzien van dit geldoverschot is in belangrijke mate
sprake van een hooge liquiditeitsvoorkeur. De facto be-
teekent dit, dat er nog geen acute druk plaatsvindt op het
prijsniveau; potentieel echter blijft het gevaar bestaan.
Of dit gevaar zich zal realiseeren, hangt o.a. ,af van het
vertrouwen in het regeeringsbeleid.
In 1947 zal de geidhoeveelheid waarschijnlijk-weer toe-
nemen. Een mogelijkheid tot het opvftngen hiervan ligt
in hetopvoeren van de goederenproductie bij onveranderd
prijspeil en stijgend loonpeil.
Prof. Dr G. M. Verrijn Stuart,
Van geleide naar orj
economie.
De overgang van geleide naar vrije economie was het
onderwerp van de vergadering van de Vereeniging voor de
Staathuishoudkunde en de Statistiek op 1 Maart ji. De
eerste praeadviseur Ir Keus nam het op voor een zoo ver mogelijke terugkeer naar de vrije economie. Zijn mede-
praeadviseur.
.Prof. Tinbergen toonde zich- een gematigd
aanhanger van de geleide economie. Er waren onder de debaters noch voorstanders van een
volledige p1anhuislouding noch aanhangers van het
volstrekte ,,laissez faire”.
Enkele der aangeroerde onderwerpen waren: conjunc-tuur, goederen met inelastische vraag, investeeringscon-
trôle, synthese tusschen vrijheid en gebondenheid.
Prof. Dr Ir J.
Goudrlaan,
Indrukken uit Amerika. II Be-
drijfsieer en sociale economie.
–
VTat de bedrijfsleer betreft, is het onderwijs in Amerika
er — met vermijding van het bijbrengen van nuttelooze
kennis – op gericht, de bedrijfseconomische vraagstukken
in hun volle gecompliceerdheid als één geheel aan de stu-
dentén voor te zetten. Met name Harvard tracht thans
de kloof tusschen de zuiver technische en de economische
opleiding te overbruggen.
Op sociaal-economisch gebied is de belangstelling voor
de gedachte van de grondstoffenvaluta van betèekenis,
welke o.a. ter sprakê kwam op het economisch-statistisch
congres te Atlantic City in Januari jl. Voorts werden hier
behandeld het vraagstuk van de arbeidsproductiviteit
en dat van de vermijding van’ inflatie en depressie, in ver-
band waarmede het ,,Economic Fteport of the President”.
van 8 Januari ji. aandacht verdient.
UIT BUITENLANDSCHE BRON.
liet Belgische investeeringsprogramma voor de eerst-
komende 10 jaar is, naar de .,,V.E.V.-Berichten” van
Februari jl. mededeelen, als volgt over de verschillende
sectoren verdeeld:
Openbare sector,
in milliarden trancs
Verkeerswezen ………………47,9
Openbare werken
…………..64
Havens ……………………11,9 123,8′
II.
Publieke Diensten
(Trams, wegtransport,
marine, vliegwezen …………..
17,3
III-.
Particuliere sector.
–
a.
Nijverheid
………………..68,5
b:’ Handel
. ‘ ……… … ….. …..
1,0
c.
Landbouw …………………’
19,4
Woningen …………………..88
Niet nader aangeduid …………..26,2 212,1
±
353
Deze ramingen zijn gebaseerd op prijzen van 1946,
d.w.z. ongeveer driemaal die van 1936-1938.
,,Smal savings” in Engeland berèikten het getelde doel
van £ 520 millioen, 3 weken véér het einde van de cam-
pagneperiode. Wekelijks; werd aldus gemiddeld £ 10,5
millioen gespaard. Voor de a.s. periode van één jaar wordt
£ 550 millioen als spaarbedrag. genoemd, d.i. £ 12 per per-
soon, aldus ,,The Financial Times” van 14 Maart jl.
Pe industrieele voorraden in
de’Vereenigde Staten zijn.
in Januari met $ 350 millioen gestegen tot $ 20,6 milliard.
Deze stijging is volgens het ,,Department of Commerce”
gelijkmatig over duurzame en niet-duurzame goederen ver-
deeld. Sihds Juli 1946 vertoont de afzet der industrie geen
stijging meer. –
• Brandschaden in de Vereenigdo Staten bereikten in 1946
naar een bericht in de ,,American metal market” van 8
Februari.jl. een opmerkelijke stijging, t.w. $500 milliard
tegen $ 304 milliard in 1941 en $ 271 milliard in 1933.
Hoewel de financieele verliezen door verzekeringmaat-
schappijen zijn gedekt, kunnen de materieele slechts moei-
zaam worden hersteld.,
Het Russisch vijfjarenplan zal tegen 1950 circa 10 mil-
lioen arbeiders meer vereischen. Op het oogenblik zijn .30
millioen arbeiders werkzaam. Volgens ,,Soviet Weekly” –
van 13 Maart zullen de additioneele 10 millioen gerecruteerd
worden uit den landbouw, die meer ‘en meer gemechani-
seerd wordt,.verder uit het leger.
De Roemeensche petroleumindustrio, eens belangrijke
bron van buitenlandsche valuta, vertoont nog steeds, blij-
•kens een mededeeling in ,,Petroleum Press Service” van
Maart 1947, een dalende productie, t.w.:
IntOOO
–
–
metr. ton
Ruwolls
Raffinaderij
Consumptie Export
.1938
6.610
6.218 –
1.674
4.495
1945
4.640
•
4.764 ‘
1.393
•’ 3.158
1946 ‘
4.200
4.250
1.600
2.410
De Zuid-Afrikaansche handelsbalans
voor 1946 vertoont,
volgens ,The New York Herald Tribune” van 15 Maart,
het volgende beeld:
In millioenen $
–
1945
1946
•
Import ………………..408
796
Export ………………..244
352
Saldo
…………………- 164
– 444
Export goud
……………312
432
Engeland’s aandeel in den Zuid-Afrikaanschen iiiport
in 1946 bedroeg $ 264 millioen, dat van de Vereenigde
Staten $ 228 millioen of het dubbele van’ 1945.
224
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Maart 1947
HET SPAARJAAR 1946.
Sedert de bevrijding van ons land staat het sparen in
het middelpunt der belangstelling. Het is alleen jammer, dat
deze belangstelling nog altijd meer komt van de zijdevan
hen; die met den grootst mogelijken nadruk betoogen,
dat er meer moet worden gespaard, en nog te weinig van
den kant van diegenen, die daadwerkelijk sparen.
De noodzaak van het sparen.
H’ët Centraal Planbureau heeft getracht aan te toonen,
dat de besparingen over 1946 zouden moeten bedragen
f1,1 miljard. Men ging ervan uit, dat in 1938 ongeveer
12 pCt. van’ het totale persoonlijke inkomen zou zijn
bespaard en rekende ermede, dat dit percentage in 1946
omstreeks
1/
lager zou liggen, dus omstreeks 8 pCt. zou
bedragen, waardoor de vrijwillige besparingen der ge-
zinshuishoudingen op f 0,7 milliard zouden ,kunnen wor-
den gesteld. De vrijwillige besparingen zouden dus niet
voldoende zijn om het beoogde bedrag van f1,1 milliard
op te brengen, zoodat volgens het Centeaal Planbureau
desnoods langs gedwongen weg zou moeten worden aan-
gestuurd op verdere besparingen tot een bedrag van
f 0,4 milliard.
De minister van Financiën – er zal wel nauwelijks t
iemand in ons land zijn, die meer belangstelling heeft
voor de besparingen dan deze bewindsman – liep hierop
reeds vooruit, toen hij in April 1946 in de Memorie van
Antwoord betreffende de Nota inzake den toestand van
‘s Rijks Financiën zei: ,,Thans gaat het erom, dat van het
‘loopende inkomen zooveel mogelijk wordt bespaard.’
1-Jet is inderdad juist, dat de groote armoede, waarin
ons land verkeert, maakt, dat alle inkomens, die uit-‘
gaan boven hetgeen noodig is voor de bevrediging van
de meest dringende behoeften, voor den wederopbouw
moeten worden aangewend.
De ondergeteekende heeft het vaste voornemen alles
te doen om deze middelen voor dit doel te mobiliseeren.
Het zal hierbij van de bereidheid van het publiek tot het
1
doen van vrijwillige besparingen afhangen, of in het
uiterste geval in den een of anderen vorm zal moeten
• worden gebruik gemaakt van een syteem van gedwongen
besparing”.
Om te kunnen nagaan, in hoeverre het door het Centraal’
Planbureau geprojecteerde cijfer van f 0,7 milliard aan
vrijwillige besparingen in 1946 is bereikt, zou men de-
beschikking moeten hebben over de toe- resp. afneming
van de bedragen, toevertrouwd aan spaarbanken, boeren-
leenbanken, levens- en volksverzekeringmaatschappijen,
spaarkassen, bouwkassen, bankinstellingen, girodiensten
en fondsen, alsmede over het bedrag, dat in bankpapier,
is opgepot,’ waaromtrent evenwel geen voldoende ge-‘
gevens bekend zijn. Toch is het aan gerechten twijfel
onderhevig, of dit cijfer van f 0,7 milliard, waarmee aan
de Nederlandsche bevolking een taak werd opgelegd, is
bereikt, wanneer men zich realiseert, dat het verloop der aan onderstaande instellingen toevertrouwde gelden ‘als
,
volgt is geweest:
.Afneming der toever-
trouwde gelden in
1
46
x f Imillioen
I
in pCt.
Alg. spaarbanken
…
1.047
82
7,8
Rijkspostspaarbank
.
1.803
298
16,5
Boerenleenbanken
.
2.456
600 ‘)
24,4
Depositobanken (4)
.
2.778
324 ‘)
11,7
DeNedeflandsche]3ank
(CXCI. ‘S
Rijks Schat-
14,8
hê
Postcque-
en Giro-
kist) ……………850
‘
126
dienst
(excl.
over-
heidsrekeningen) ‘.
934
206
22,1
‘) Taxatie, gebaseerd op gegevens over het le halfjaar
van 1946.
”)
Taxatie, gebaseerd op gegevens over 11 maanden.
De toe- resp. afneming vande spaarsom, d.w.z. het
totaal
bedrag aan spaargeld, dat aan de spaarinstellingen ‘is toe-
vertrouwd, kan worden gezien als de resultante van de
spaarmogelijkheden en den spaarzin. Het spreekt vanzelf,
dat men geen groote toeneming van de spaarsom mag
verwachten, wanneer de spaarzin aanwezig is, maar de
mogelijkheid tot sparen’ ontbreekt, en evenmin, wanneer
de spaarmogelijkheden er zijn, maar de spaarzin is terug
–
geloopen.
Spaarmogelijkheid.
Het is niet moeilijk om in te zien, dat de mogelijkheid ‘tot
sparen voor velen in het afgeloopen jaar heeft ontbroken.
Het Centraal Bureau ‘voor de, Statistiek heeft voor enkele
inkomensgroepen voor de verschillende kwartalen van het
afgeloopen jaar de verhouding nagegaan tusschen het
totale geldinkomen en de waarde van het verbruik en
komt daarbij tot het volgende resultaat:
Nadeelig t’erschil per kwartaal tussehen totaal inkomen en
totale waarde ç’an het Qerbruik.
Injomens-
le kwartaal
2e kwartaal
3e kwartaal
groep
,
1946
1946
1946
f30
t
27,25
t
72,38
t
101,07
t
40< f50 p.w.
f52,46
f65,55
t 56,26
f50
f21,04
f88,55
t 29,36
De totale verbruiksrekening lag in deze perioden der-
halve niet onbelangrijk boven het totale inkomen en het
C.B.S. vermeldt met zooveel woorden, dat een aantal
gezinnen, door spaargelden op te nemen, in staat was
uitgaven te doen, welke het totale inkomen belangrijk
overtroffen.’ Het voegt er ter geruststelling aan toe, dat
het meerendeels ging om de aanschaffing van duurzame
verbruiksgoederen.
Even weinig opwekkend is de statistiek van de gezins-
uitgaven, gepubliceerd door het Bureau van Statistiek der
gemeente Amsterdam. Dit onderzoek, dat op een eenigs-
zins smallere basis werd, opgetrokken, leert, dat de uit-gav,en van een arbeidersgezin, ondanks een versoberde
levenswijze, vergeleken met 1938/’39 met ongeveer 75 pCt.
zijn gestegen. Berekend naar een levenswijze van 1930’35
zou de stijging der uitgaven niet 75 pCt., maar 114 pCt.
zijn geweest. Het behoeft dan ook niet, te verwonderen,
dat ook hier de gemiddelde gezinsinkomsten (f57,71 p.w.)
niet voldoende zijn geweest ter dekking van de uitgaven
(f 64,50 p.w.).
Waar het hier gaat om inkomensgroepen, waartoe een
grcmt deel van de bevolking moet worden gerekend (aan-
genomen mag worden, dat 40 pCt. van de totale gezins-
inkomens toevloeien aan gezinnen met een inkomen van
minder dan f 3.000), en waaruit de spaarbanken in belang-
rijke mate haar inleggers recruteeren, ligt het voor de hand,
dat deze uitkomsten niet hebben nagelaten invloed uit
te oefenen op den gang. van zaken bij de spaarbanken. 1-let is evenwel duidelijk, dat het grootste deel der be-
sparingen zal moeten.komen van de hoogere inkomens-
groepen. In hoeverre deze in sthat zijn geweest om be-
sparingen ter zijde te leggen, is niet onder cijfers te brengen,
maar wanneer men om zich heen ziet en zijn oor te luisteren ‘
iegt, is op dit punt eenig optimisn3e nauwelijks gewettigd.
Spaarzin.
Het Nederlandsche volk heeft altijd als spaarzaam
bekend gestaan en er is ook geen aanleiding om aan te
nenen, dat deze inslag radicaal zou zijn gewijzigd. Toch is
het’duidelijk, dat de afgeloopen jaren niet hebben geleid
tot een versterking van dozen spaarzin, en het is over-
bekend, dat vele menschen het ‘gevoel hebben, dat zij in
de afgeloopen jaren op het gebied van ontspanning veel
tekort zijn gekomen en dat het dus zaak is bm dit tekort
zoo snel mogelijk in te halen. Teekenend is in dit verband, dat de uitgaven voor bezoeken aan openbare vermakelijk-
heden gedurende 1945 per ho’ofd van de bevolking bijna
19 Maart 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
225
het drievoudige hebben bedragen van 1939, ondanks het
feit, dat deze uitgaven slechts kunnen hebben plaats gehad
gedurende een half jaar. Zou deze situatie in 1946 veel
anders zijn geweest? Exacte gegevens ontbreken hierover
nog.
En beiekent het Nederlandsch Instituut voor de
Publieke Opinie niet, dat er ongeveer 75 millioen gulden
per jaar aan zwarte sigaretten wordt uitgegeven?
1-let valt niet te ontkennen, dat sedert de bevrijding
diverse weerstanden zijn ontstaan, welke moeten worden
overwonnen, wil het spaargeld langs de daarvoor bestemde
kanalen aan de spaarinstellingen worden toevertrouwd.
STanneer op enkele van deze weerstanden hieronder nader
zal worden ingegaan, dan beteekent dit niet, dat de maat-
regelen, welke eraan ten grondslag liggen, worden ver-
oordeeld. Floogere belangen zullen het in verschillende ge-
vallen volkomen verklaarbaar maken, dât er maatregelen
worden genomen, welke als begeleidingsverschijnsel deze
weerstanden hebben doen ontstaan, en zij worden dus in
dit verband uitsluitend bezien in hun consequenties voor
het spaarwezen.
In de eerste plaats dient dan in dit verband te wor-
den gewezen op de geldsaneering en de daaruit voortge-
vloeide
blokkeering van spaarsaldi,
waarbij het ontmoedi-
gend is geweest, dat de spaarders bij spaarbanken, zij het
tenslotte tijdelijk, meer in hun rechten werden beknot,
dan cle crediteuren der commercieele banken, die over
een grooter bedrag per week/14 dagen konden beschikken.
Maar wat nog meer van invloed is geweest dan deze
blokkeering, is de daarmede verband hoisdende
opheffing
an .set zgn. bankgeheim en het instellen an de fiscale
recherche,
welke er beide, naar de ervaring leert, toe
hebben geleid, dat een deel van het publiek huiverig is
geworden om opnieuw gelden aan de spaarbanken toe te
vertrouwen. 1-let bankgeheim is nu eenmaal gedurende
lange jaren een heilig huisje geweest en degenen, die
weten hoe belangrijk de spaarders het vinden, dat hun
tegoed geheim blijft, zullen beseffen, dat opheffing van
deze geheimhouding voor hen een groote slag is ge-
w’eest. Dat men de beteekenis van het bankgeheim
in vroeger dagen ook aan het Departement van Financiën
goed inzag, moge blijken uit een aanschrijving, welke in
1934 aan den Belastingdienst is uitgegaan en waarin o.a.
werd gezegd, dat een onverzwakte handhaving van liet
spaarbankgeheim van groot economisch belang is, terwijl
de fiscale belangen, welke door het speuren naâr het be-
staan van spaarsaldi zullen kunnen worden gediend,
in het algemeen zeer gering zijn. Aan den Belastingdienst
werd dan ook opgedragen om bij het contact met belasting-
plictigen ervoor te waken, dat het publiek niet in den waan
wordt gebracht, dat het spaarbankgeheim niet meer zou
worden geëerbiedigd. In deze conciliante houding tegen-
over de spaarders is thans wel een radicale wijziging ge-
komen en wanneer men hoort, hoe hier en daar ambtenaren
van de Fiscale Recherche tegenover spaarders met een
zuiver fiscaal geweten optreden
1),
dan behoeft het niet
te verwonderen, dat bij velen de animo verdwijrft om gelden
aan de spaarbanken toe te vertrouwen.
In Frankrijk heeft men aan het einde van 1938 het
bankgeheim opgeheven, maar men zag al spoedig in, dat
,hiermede het paard achter den wagen werd gespannen
en dat het gevolg daarvan was, dat van de banken zoo
weinig mogelijk gebruik werd gemaakt. Enkele jaren
later heeft men daarom het bankgeheim weer in eere her-
stelden het ware te wenschen,dat onze Regeering eenzelfde
besluit nam, zoodra de noodige contrôle op de aangiften
voor de heffingen heeft plaats gehad. In een aantal gevallen hebben de spaarders hun tegoed
bij de spaarbanken weggetrokken, omdat zij meenden
‘)
Dat de spaarbankorganisaties van het Ministeiie van Financiën
in een aantal gevallen volledige medewerking verkrijgen, wanneer
het gaat om matiging in het optreden van de Fiscale Recherche,
moge op zichzelf voldoening geven, maar het kwaad is dan niette-
mifi reeds geschied.
dan eerder voor
dellokkeering
in aanmerking te komen.
Dat hiermede het beoogde doel niet werd bereikt, omdat
de noodzakelijkheid tot deblokkeering werd bezien aan
de hand van den stand van het tegoed op een veel vroegeren
datum, ontging uiteraard het groote publiek.
Ook de ervaring met
het cons umentencred iet
is geen
propaganda geweest voor het sparen, waarop van de zijde
van den Nederlandschen Spaarbankbond reeds aanstonds
en bij herhaling de aandacht is gevestigd. De spaarbanken,
welke zich hebben toegelegd op de bevordering van het
sparen bij de bedrijven door het inhouden van een zeker
bedrag op het loon, met de bedoeling om dit naar de spaar-
banken over te hevelen, hebben meer dan eens ervaren,
dat voor dit bedrijfssparen onder de arbeiders niet de
minste belangstelling bestond, omdat men vreesde dan
niet voor consumentencrediet in aanmerking te zullen
komen, en het is voor de trouwe spaarders in zeker opzicht
teleurstellend om te zien, dat zij, die van de hand in den
tand hebben geleefd, nu langs den weg van het consumenten-
crediet van de Regeering een_zeker bedrag toegewezen
krijgen, terwijl de trouwe spaarders voor zichzelf hebben
moeten zorgen; eenzelfde stemming als vroeger wel eens
het gevolg is geweest van de bekende steunregeling.
Ook in dit verband is het voorgekomen, dat spaarders
hun tegoed opvroegen, teneinde dit te onttrekken aan het
toezicht bij het aanvragen van een consumentencrediet.
Dat de enorme
begrootingstekorten
weinig bevorderlijk
zijn voor het vertrouwen in de waardeastheid van het
geld, is duidelijk, en dat hieruit het gevoel voortspruit,
dat het weinig zin heeft om te sparen, wanneer het geld
straks minder waard zal zijn, is ook begrijpelijk. 1-let zou
daarom zeker in hooge mate bevorderlijk zijn voor den
spaarzin, indien naar buiten beter zou blijken, dat het der.
Regeering ernst is met haar streven om haar uitgaven-.
politiek binnen de perken te houden.
Dat de hoog opgeschroefde
belastingen
en de voorge-
nomen
heffingen
haar invloed op den spaarzin evenmin
missen,’ligtvoor de hand. Het laatste jaarverslag van de
Rotterdamsche Bankvereeniging deelt reeds mede, dat het
psychologische punt, waar de spaarzin ophoudt, verre is
overschreden.
En tenslotte dient in dit verband ook nog te worden ge-
wezen op de voortdurende
Qerlaging oan de rente,
welke
door de spaarinstellingen wordt uitgekeerd en welke thans
nog nauwelijks eenige aantrekkingskracht uitoefent.
Over den invloed van• de rente bij het aantrekken van
spaargelden kan men verschillend oordeelen. 1-let is echter wel waarschijnlijk, dat de.spaardeposito’s gevoeliger zullen zijn voor de hoogte van de inleggersrente dan de betalings-
deposito’s en dat de invloed vians een verlaging van de
inleggersrente bij hçt aantrekken van spaargelden grooter
zal zijn, naarmate het niveau van deze spaarrente lager komt te liggen. 1-Jet is immers duidelijk, dat men deze
rente niet ad libitum kan verlagen en dat op een
zeker oogenblik een punt wordt bereikt, waarop men
nauwelijks nog nieuwe spaargelden aantrekt.
In zijn rede over het onderwerp ,,Rentestand en Be-
leggingspôlitiek”, uitgesproken ter algemene vergadering
van den Néderlandschen Spaarbankbond, merkt Prof.
G. M. Verrijn Stuart te dezen aanzien op, dat het
animeeren van extra besparingen, vooral die van den
kleinen man, waarvan het spaarbankwezen de gelden tot
zich tracht te trekken, niet zonder een behoorlijke rente-
vergoeding mogelijk is. Daarom acht hij het ten eenen-
male onjuist om in een tijd als den huidigen ,waarin besparing
meer dan ooit noodig is, de beteekenis van de rente als
spaarpremie te verdoezelen. En mi. terecht voegthij daar-
aan toe, dat de rentestand door de Overheid op een on-
natuurlijk laag peil wordt gehouden en dat het thans
meer dan ooit raadzaam is, niet of althans zoo weinig
mogelijk aan de belooning der spaarders te tornen.
Het is wel opmerkelijk, dat de spaarbanken in Engeland,
waar men toch ook de goedkoop-geldtheorie huldigt,
226
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Maart 1947
nog altijd 2f pCt. rente aan haar •inleggers uitkeeren.
En gedurende de eerste drie kwartalen van het begroo-
tingsjaar 1946/’47 werd bij de algemene spaarbanken
£ 36 millioen meer ingelegd dan terugbetaald.
Over de maanden Januari tot en met October bedroeg
het inlegsurplus in Frankrijk ruim 12 milliard francs en
de rente beloopt hier practisch 21 pCt.
• In België, waar de rente mét ingang van 1 -Juli 1946 op
3 pCt. (voor bedragen tot 30.000. frs., daarboven 11 pOt.
tot 100.000 frs. en veider pCt.) werd vastgesteld, bedroeg het inlegsurplus over het afgeloopen jaar
,
frs. 1,2 milliard.
‘Daarentegen zijn verschillende groote spaarbanken
hier te lande reeds tot een inleggersrente van 2 pCt. af-
gezakt, terwijl men slechts weinig boven een rentevergoe-
ding van 21 pCt. uitkomt. En met het verminderde rende-
ment van de beleggingen zal het zeker moeilijk, zooal niet
onmögelijk worden om deze lage inleggersrente voor de toekomst te •handhaven.
Ter bevordering van den spaarzin zal het zeker van het
grootste belang zijn, dat vorenbedoelde weerstanden zoo
spoedig mogelijk worden opgeruimd, c.q: geneutraliseerd.
De spaarsom in
1946.
Thans zal worden nagegaan in hoeverrede spaartegoeden
bij de eigenlijke spaarinstellingen in het afgeloopen jaar
-zijn verminderd en getracht zal worden, de oorzaken
daarvan op te sporen. Daartoe volgt hier een overzicht van de ingelede en terugbetaalde bedragen bij deze in-
stellingen, voorzoover de cijfers beschikbaar zijn, terwijl
wij ter vergelijking daaraan toevoegen de overeenkomstige
gemiddelde cijfers voor de periode 1937/’39.
1946
937/39
Inleg-
Terug-
Inleg-
Terug-
gingen
I
betalingen
gingen I betalingen
–
.
x ri.000
•
x
r-i.000
Alg. Spaarbanken
297.490
.
379.168
237.271
243.754
-Rijkspostspaarbank
246.370
544.530
231 .73
205.928
FIet
–
lont de moeite deze cijfers nader in beschouwing
te nemen, omdat dan zal blijken, dat de resultaten minder
ongunstig zijn dan ze op het eerste gezicht lijken.
Inleggingen.
Al dadelijk kan worden geconstateerd, dat het bedrag
der inleggingen zich niet ongunstig verhoudt tot de voor-
oorlogsche periode. Hierbij
,
dient evenwel rekening té
worden gehouden met de veranderde geidswaarde en de
daaruit voortvloeiende stijging •der bonen. De door het
Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde loon-index toont aan, dat de bonen, voor nijverheid en land-bouw tezamen geiiomen, zich over het afgeloopen jaar
gemiddeld hebben bewogen op een peil van 170 pOt.,
uitgaande van de basisperiode 1938/’39
=
100. Bij een
analoge stijging van de kosten van levensonderhoud zou
nen,
ceteris
paribus, kunnen veronderstellen, dat de
inleggingen over 1946 voor de algemeene spaarbanken
zouden hebben moeten bedragen rond f 400 millioen en
voor de Rijkspostspaarbank rond f 390 millioen. Ter ver-
klaring van den achterstand bij de Rijkspostspaarbank
dient uiteraard rekening te worden gehouden met het feit,
dat de postkantoren gedurende een groot deel van het jaar
slechts een halve maand geopend zijn geweest voor het
doen van stortingen. Voor het overige mag in dit verband echter niet over het hoofd worden gezien, dat de loonstij-
ging in het algemeen is achtergebleven bij de vermeerderde
kosten van levensonderhoud. Bovendien moet rekening
Worden gehouden met het- feit, dat zich onder de inleg-
gingen een zeker bedrag aan geblokkeerd geld bevindt, dat naar de spaarbanken vanwege de hoogeie
rentever-
goeding werd overgeheveld.
Terugbetalin gen.
Dat de terugbetalingen over 1946 zooveel hooger zijn
gewéest dan gedurende de basisperiode, ligt voor de hand.
Verschillende factoren immers hebben hiertoe aanleiding
gegeven.
–
Allereerst dient te worden gewezen op het feit, dat per
1 Januari 1946 het saldo der girale rekeningen naar vrij
rekeningen werd overgeboekt. Daar de particuliere huis-
houdingen tevoren zoozeer waren gedraineerd, s.prak
het vanzelf, dat
1
deze maatregel tot versterkte opvragingen aanleiding zou geven.
In dezelfde richting heeftgewerkt de tot tweemaal toe
,geopende mogelijkheid om met geblokkeerd geld in te
schrijven op het Grootboek 1946, als gevolg waarvan bij
de- spaarbanken een bedrag van ongeveer f 447000.000
wegvloeide. Bovendien werd door bemiddeling van de
spaarbanken ten behoeve van haar spaarders nog voor
f 6.000.000 ingeschreven op 21 pCt.-spaarcertificaten.
Daarnaast zijn zeer groot& bedragen afgevloeid naar
den fiscus voor de- betaling van- achterstallige belastingen
en van zekerheidssfellingen. Het is evenwel niet na te
gaan, tot wélk bedra zulks heeft plaats gehad.
• Tijdens de geldsaneering en ook daarv(ior hebben de
algemeene spaarbanken meer dan de Rijkspostspaarbank,
welke hiertoe niet in staat vas een -electie toegepast op
de stortingen, welke .zij aannamen,” om, tè voorkomen,
zooveel dat in haar vermogen was, dat oneigenlijke spaar-
.gelden bij haar zouden worden ingélegd. Uiteraard zijn
zi~ hierin slechts ten deele- geslaagd ook al,
1
orndat de
grens tusschen eigenlijke en- oneigenlijke spaargelden op
het eerste gezicht vaak heel moeilijk is te trekken; het
lijdt dan ook deen twijfel,dat onder de toevertrouwde
spaargelden in zekere mate ook voorkomenbedrijfsreser-
ves
en desinvésteeringsgelden, welke uiteraard wêer
worden opgevréagd, naarmate het economisch leven zich
herstelt.
–
,
-,
En tenslotte moesten vele particulieren een beroep
doen op hun spaarsaldi voor den aankoop van min of meer duurzame gebruiksgoederen.
Al met al kan derhalve worden geconstateerd, dat de
bedragen, welke zijn weggevloeid als gevolg van een
inteeringsproces, nog geen onrustbarenden omvang hebben
aangenomen. Ook minister Lieftinck constateerde zulks
bij de behandeling van de begrooting in de Eerste Kamer.
Toch mogen wij niet blind zijn voor het
–
feit, dat een
redelijke verklaring voor het bedrag der terugbetalingen
geenszins gelijk is aan een toeneming van het spaartegoed.
Al is het verheugend, dat inleggingen en terugbetalingen in de laatste maanden van het afgeloopen jaar weer meer
in evenwicht zijn
2),
het blijft een onafwendbare noodzaak,
dat de spaarbanken haar aandeel opeischen in de totale
-besparingen, welke ter voorkoming van inflatie volgens
het Centraal Planbureau uit het verkeer moeten worden
weggezogen
3).
Daarvoor is in, de eerste plaats noodzake-
lijk, dat de genoemde weerstanden zooveel mogelijk
worden opgeheven om voor den spaarder te bereiken de
zekerheid van de onaantastbaarheid van zijn bezit, gelijk
Mr. Dutilh, voorzitter van den Nederlandschen Spaar-
bankbond, het op de jaarvergadering uitdrukte. Daar-
naast is noodig, dat de bereidheid van dèn spaarder om
zijn spaargeld toe te vertrouwen aan de daarvoor bestaande
instellingen, wordt gestimuleerd.
Spaarcampagne.
Het zal zaak zijn, hiervor alle zeilen bij te. zetten en
een grootscheepsche spaarcampagne
kan hiervoor be-
vorderlijk- zijn. De wettelijke grondslag zal hivoor
binnenkort ïorden gelegd, in den vorm van een wet op
den Nationalen. Spaarraad. Wij zullen ons evenwel
moeten hoeden voor de gedachte, dat wij dezelfde
2)
De maand ranuari 1947 levert zelfs een niet onbelangrijk
inlegsurplus op.
)
Floezeer er, in het bijzonder ten plattelande geld wordt ge-
lamsterd, bleek onlangs duidelijk toen onder invloed van berichten
Ln de pers over het eventueel buiten omloop stellen van zilvergeld
erschillende.groote bedragen daarvan bij de spaarbanken werden
ngelegd.
19 Maart 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE, BERICHTEN
‘227
resultaten zouden kunnen bereiken als bijv. in Engeland,
waar men reeds tijdens den vorigen wereldoorlog (in
1916) met deze campagne is begonnen en waar men
haar kon beschouwen als één van de ,,war efforts”.
I’Iier zal Jet er om gaan, het publiek ,,spaar-min-
ded” te maken in een tijd, waarin allerlei maatregelen
er juist toe hebben geleid, het sparen minder populair te
maken. De spaarcampagne zal derhalve met zeer, veel
zorg op de psychologische gesteldheid van het publiek
moeten worden afgestemd, teneinde dit niet heelemaal
kopsehuw te maken. Zoolang de psychologische voorwaar-
den niet zijn verbeterd, zal weinig i’esultaat mogen worden
verwacht van de uitgifte door het Rijk van speciale spaar-
certificatdn, omdat het groote publiek toch wel
wat
huiverig is geworden voor de financieele manipulaties
van de Overheid. Meer is daarom te verwachten van een
stimuleeriflg van het sparen door gebruik te maken van
de bestaande kanalen, waarbij zelfs overwogen zou kunnen
worden om een gedeelte van de middelen, welke het Rijk
beschikbaar wil stellen voor de spaarcampagne, beschik-
baar te stellen voor de organisaties der verschillende spaar-
instellingen, teneinde deze ieder voor zich, doch onder de
noodige coördinatie, in staat te stellert op het gebied
der propaganda een groöt’ere activiteit te ontplooien.
Maar véÔr alles ‘is’nöodig, dat het groote publiek de
overtuiging krijgt, dat de waarde van ons geld niet verder
terugloot. Waar de nationale en individueele belangen
zoozeer samengaan, wanneer het gaat om de bevordering
vafi het sparen, is het daarom van het grootste belang,
dat zoo spoedig’ mogelijk die voorwaarden worden ge-
schapen, welkè het.sparen tegelijkertijd veilig stellen en
aantrekkelijk maken.
Dr J. R. A. BUNING.
DE ONTWIKKELING.
VN DE GELDCIRCULATIE SEDERT
‘DE GELDZUIVERING.
Inleiding.
Een analrse van de ontwikkeling van de omvang der
geldcirculatie stuit op grote moeilijkheden. Met name geldt
dit voor het
girale
geld. In eerste instantie heeft men
slecjits de beschikking over de cijfers der vijf grote banken,
waarbij men in het onzekere blijft omtrent de verhouding
tussen geblokkeerd en vrij geld.
Zelfs al zou men deze kunnen schatten (waartoe in
het hier volgende een poging zal worden gedaan), dan nog
ontbreekt het nodige om de creditsaldi der andere banken
– voorzover deze als ‘geld kunnen worden beschouwd –
te berekenen. Een door het C.B.S. hiervoor berekende
vôôroorlogse coëfficiënt is zeker niet zonder meer bruik-
baar.
Het is in hoge mate te betreuren, dat over deze zaken
niet meer openhartigheid wordt betracht. Wellicht zijii
er redenen, welke de bevoegde instanties aanleiding geven,
een zekere terughoudendheid in acht te nemen; naar onze
mening is het echter aan ernstige twijfel onderhevig, of deze redenen doorslaggevend genoemd mogen worden.
Een, openhartige discussie over de.’oinvang van de geld-
circulatie is juist op dit ogenblik gewenst, nu alle zeilen
bijgezet moeten worden om de monetaire situatie in de
hand te houden. Immers, – zonder op de resultaten van
het hierna volgende vooruit te lopen – het dient als vast-staand te worden aangenomen, dat de totale maatschap-
pelijke geldhoeveelheid een omvang heeft aangnomen,
wrelke tot grote voorzichtigheid’ moet manen. Hoewel ei naar ‘onze mening niet van çen ogenblikkelijk inflatiege-
vaar kan worden gesproken ,’ dient het verloop van’de totali
geidhoeveelheid met steeds groter nauwkeurigheid te wor
den gevolgd. Dat dit door de betrokken autoriteiten ge
schiedt, spreekt vanzelf. Echter ook buiten deze engi
kring moet ‘aan de gedachtenwisseling hierover kunnen
w’orden deelgenomen.
Daarom nog eens: men verschaffe meer gegevens over
de monetaire situatie. Ook op dit terrein zij – naar een
bekende uitspraak – de geleide economie geen geheime
economie.
Analyse..
Wij begihnen ons onderzoek naar de totale geldhoeveel,-
heid met een analyse van de omvang van het , bankgeld.
In eerste instantie dient een schatting te worden gemaakt
van de omvang van het girale geld bij de vijf grote’banken,
met een benadering van dât gedeelte, dat als vrij geld kan
worden beschouwd.
TABEL 1
Crediteuren en deposito’s bij de eijf grote banken
(in millioenen guldens).
t
1
2
3
se
,,,u
dy
Waarvn:
,-
Maand
>
Vrij ‘)’
‘
Z
O
N
keerd
13′
Sept. 1945
3.056
–
3056
–
3.056
Oct.,,
2.945
–
2.945
956
1.989
Nov.,,
2.894
–
2.894
1.164
1.730 2.913 3.200
2.913
‘
4.303 1.610
Jan.
1946
2.826
–
2.826
1.326
1.500
Febr.,,
2.747
–
2.747
1.390
1.357
Mrt
,,
2.564
– ‘
2.564
4355
1.209
April
,,
2.623
–
2.623
1.393
.1.230
Mei
,,
–
2.835
2.595
1.388
1.207
Juni
–
2.917
2.677
1.483 1.494
,,
Juli
.,
–
2.666 2.406
‘1.396
1.010
Aug.,,
2.495 ‘)
2.735 2.495
1.484
1.011
.Sept.,,
-«–
2.796 2.556
‘
1.556 1.000
Oct.,,
‘
–
2.857′
2.617 4.617
.
4.000
Nov.,,
–
2.915
2.675
.,
1.675
.1.000
Dcc.,,
–
2.920 ‘)
2.680
1.680
‘1.000
‘) Economische Voorlichting, 17 Dec. 46.
‘) Exclusief termijndeposito’s.
‘) Voorloopig cijfer.
‘) Eventueel inclusief ,,giraal”.
Als toelichting op kolom 4 zij vermeld, dat de gepubli-
ceerde bankcijfers een correctie behoeven uit hoofde van
diverse – onder ,,crediteuren” opgenomen – posten,
welke niet als ,,bankgeld” kunnen worden, beschouwd.
Dit bedrag werd geschat op 240 .millioen gulden.
De quaestie, welke nu naar voren komt, is de berekening
van de coëfficiënt, die men nodig heeft om de in tabel
1
berekende hoeveelheid bankgeld te herleiden totde totale
hoeveelheid bankgeld. Het wil ons voorkomen,, dat de
vôôroorlögse coëfficiënt van 2,23 (berekend door het
C.B.S., en betrekking hebbend op de omrekening ‘van de
creditsaldi van
cier
grote banken, nl. exclusief de Neder-
landsche Handel-Maatschappij) voor de huidige omstan-
digheden te hoog is. Op grond van verschillende overwe-
gingen menen wij deze coëfficiënt op 1,83 te moeten stellen
in plaats van op 2,23; (voor omrekening van de creditsaldi
van eijf
banken b’etekent dit een coëfficiënt van 1,5). Deze coëfficiënt stemt’ overeen met de mededeling van
den minister van Financidn, in de Kamer onlangs gedaan,
dat per medio 1946 de vrije girai&saldi in totaal (inclusief
Postchèque- en Girodienst) circa 3 milliard gulden ‘be-
droegen.
Uit het bovenstaande volgt nu de onderstaande be-
rekêning van de totale geldhoeveelheid (zie tabel boven-
aan blz. 228): –
In deze opstelling zijn slechts de preditsaldi der ,,handels-
‘banken” als
geld
beschouwd. De creditsaldi van spaar-
banken en boerenleenbanken zijn niet als. ge1d,be-
schouwd, daar in het algemeen deze saldi bij aanwen-
ding in het betalingsverkeer eerst in contanten plegen te
worden omgezet en niet als zodanig : als betaalmiddel wdrden aangewend. Een uitzondering dient te worden
gemaakt voor de eerste periode van de geidzuivering,
Saldo Ned. Bank per
1
Oct.
’45
………
1.593
Schatkistpapier gepl. in
October
’45
……
1.372
Zekerheidsstellingen en
belastingen voldaan uit
geblokkeerd tegoed..
1.600
Grootboek
’46,
Spaar- certificaten
1.900
Stortingen in de Schat-‘
kist doof institutio-
Afgelost Scliatkistpapier
1
Nov.-31 Dec.
’45 160
Afgelost Scbatkistpapier
in
1946
……….
2.800
Saldo Ned. Bank per
ultimo
1946
……
1 057..
228
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Maart 1947
TABEL
II.
Totale hoeoeelheid r’rij geld
(in millioenen guldens)
Giraal geld
1
-I
1
1
Maand
1
1
cls
0
1
cd’)
i
0
1
d
1
nl
1
1
Deze aanwas is toe te schrijven aan:
Deblokkering …….. …….. . ……………….
5
mrd
Credietcrettie
: ………………………….
0,1
11
Overbeidstinanciering ……………………….
4
11
Totaal………………………………….
Dit overheidstekort is nog als volgt nader te verifiëren:
Oerheidsfijzanciën 1 Oct.1945-31 Dec. 1946.
(in mln gid)
U
Sept.
1945
90
–
–
280
•
370
Oct.,,
770
669
1.434
280
3.153
Nov.,,
1.070
811
1.746
240 200
3.867
4.332
Dec.
.,,
Jan.
1946 1.386
1.740
791
770
1.955 1.989
200
4.109
Febr.
2.046
789
2.085
200
.
5.120
,,
Mrt
2.190
765
2.033
200
.
5.188
,,
April
,,
2.243
838
2.090
200
5.371
Mei
.,,
.2.268
842
2.082
200
5.392
Juni
,,
2.392
855
2.225
200
5.672
Juli
,,
2.449
797
2.094
200
5.540
5.727
Aug.,,
2.471
.
830
2.226
200
Sept.
,,
2.498
733
2.334
200
5.765
Oct.,,
2.593 642 2.426
200
5.861
Nov.
.,
2.683
631
2.513
200
6.027 2.744
668
2.520
200
6.132
(Opmerking: een deel van cle
snelle
stijging der
biljettencirculatie
tussen December en Februari/Maart moet
reeds eerder hij de vrije
circulatie van
de laatste kolom worden geteld, nI. voorzover het
girale spaarsaldi betrof, die na
het vrijgeven van
de girale rekening
in contanten werden omgezet.
Bij benadering een
bedrag van
200
millioen gulden).
toen ôok bij de bovengenoemde instellingen de ,,girale
rekening” bestond. Misschien zou om deze reden de coëf-.
ficiënt 1,50 aanvankelijk iets hoger moeten worden ge-
nomen. Tenslotte zij nog opgemerkt, dat de creditsaldi
van De Nederlandsche Bank evenmin als ,,geld” werden
beschouwd.
Verloop .’an het geblokiceerde tegoed.
Op het moment, dat alle biljetten waren ingleverd,
alsmede alle banksaldi geblokkeerd, was de volgende
opstelling te maken:
Saldi bij alle handelsbanken en de beide Centr. Boeren- leenbanken
…………………………….
7.380
mln
Postchècjue en
Giro,
Gemeent.
Giro
…………..
1.150
(excl. Rijkscomptabelen)
Rijkspostspaarbank, Alg. Spaarbanken
………….
3.000
Totaal………………………………….
11.530
Per ultimo 1946 bedroeg hetgeblokkeerde tegoed (geschat):
Handelsbanken en Centr. Boerenleenbanken
……
2.500
mln
Spaarbanken
…………………………….
450
Girodiensten
…………………………….
80
s.usu
Het geblokkeerde’ tegoed is derhalve verminderd met
8,5 milliard gulden. Tot deze vermindering hebben bijge-
dragen:
Betaling van vrplichte zekerheidsstellingen, alsmede van achterstallige belasting
………………
.1,6
mrd
Inschrijving Grootboek
1946 en Spaarcertificaten
.
1
1
9
11
Deblokkeering per saldo
……………………
5
11
Totaal………………………………….
8,5
De oorzaken van de stijging der Qrije geldcirculatie. –
Een drietal oorzaken zijn hier van belang:
le. De deblokkering.
2e. De inflatoire werking van de overheidsfinanciën.
3e. Nieuwe credietcreatie.
5
De moeilijkheid in deze materie is het trekken van een
scheidingslijn tussen die creditsaldi, welke als ,,geld” en die
creditsaldi, welke als ,,spaardeposito’s” moeten worden be-
schouwd. Voorlopig nemen wij ze even samen als Vrije
saldi. Per ultimo 1946 was er dan aanwezig aan chartaal
geld, giraal geld en spaardeposito’s; (beide voorzover ze
Vrije saldi vertegenwoordigen):
Handelsbanken en Centr. Boerenleenbanken
3,9
mrd
Spaarbanken
…………………………….
1
1
8
11
Girodiensten
…………………………….
0,7
Bankbiljetten
……… . ………………….
2,7
Tota,,al’
………………………………….
9, 1
nele beleggers …….
1.500
Deficit
…………
3.948
– /
7.965
/
7.965
Als toelichting bij deze kasboekhoiiding van de Schat-
kist zij nog het volgende opgemerkt: in principe moet
men ter berekening van een eventueel inflatoir effect als
ontvangsten slechts meerekenen ontvangsten uit geblok-
keerd tegoed, omdat een weer in het verkeer brengen van
deze saldi toevoeging van vrij geld betekent.
Enige toelichting vereist tenslotte ook nog de post; die
als laatste ontvangstpcist is opgenomen. Bij informatie
bleek ons, dat het overgrote deel van dit bedrag een om-
zetting is van reeds in het bezit van deze beleggers aan-
wezig schatkistpapier in een hoger’rentend voorschot aan
de Schatkist (globaal 800 â 1.000 millioen gulden).
Voorzover er zich onder het overig bedrag stortingen
hebben bevonden uit Vrij geld, zou het inflatoir effect te
hoog zijn-berekend. Daartegenover staat, dt een (relatief –
klein) deel van het afgeloste schatkistpapier toevoeging
van vrij geld aan de circulatie heeft betekend. Wij hebben
aangenomen, dat deze posten elkaar ongeer compenseren.
Samen Qatting.
Per ultlmo 1946 was er aanwezig aan
,,geld” + ,,spaardeposito’s” ruim 9 milliard gulden. Wij heb-
ben hiervan als.geld” gerekend ruim 6 milliard gulden, als
,,spaardeposito’s” 3 milliard. Deze 9 milliard danken hun
ontstaan globaal voor 44 pGt. aan de financiering van
‘s Rijks Schatkist, voor 56 pCt. aan de gevolgde deblok-
keringspolitiek.
Geldsf eer en goederensf eer.
Na de berekening van de geldhoeveelheid en de vast-stelling van de oorzaken, welke daarvoor bepalend zijn
geweest, is het van belang deze geidhonveelheid te plaatsen
tegen de achtergrond van de reële sfeer.
Het verband tussen geld- en goederensfeer laat zich
het eenvoudigst uitdrukken door de formule van Irving
Fisher: MV=PT. Nu heeft men vaak betoogd – in ander
verband -, dat deze formule voor de verklaring van de
werkelijkheid weinig of geen houvast biedt. Zij zou immers
slechts zijn een registratie achteraf – ex post –
van het
verloop van het economisch leven. Derhalve – zo redeneert
men dan – geeft deze formule ons geen inzicht in de
causaliteit,
waar het uiteindelijk toch steeds om begonnen is.
Ook ten aanzien van de huidige monetaire vraagstukken
kan men dit verwijt horen. De geldsaneringsmaat-
regelen zouden eenzijdig zijn gebaseerd op ,,de” theorie,
waarbij men dan vaak laat doorschemern, dat met
,,theorie” bedoeld wordt een quantiteitstheoretische ge-
dachtengang
1).
Deze critiek is naar onze mening ten enen-
male onjuist. Hoe men ook Over de quantiteitstheorie(ën)
moge denken, wanneer het betreft haar hanteerbaarheid
,en bruikbaarheid voor andere tijden en omstandigheden,
de huidige monetaire situatie mag wel als een welhaast
ideaal geval worden beschouwd voor de toepassing van
1)
Vgl. ‘A. A. van Sandick: ,,Opheffing der geldblokkering” in
van
14
Aug.
’46
alsmede A. Berkx:’,,Opheffing der geld-
blokkering of niet?” met naschrift van A. A. van Sandick In
van 30
Oct.
’46.
19 Maart 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
229
een quantiteitstheorie. Immers, de kern van deze theorie(ën)
wordt gevormd door de stelling, dat de geidhoeveelheid
een onafhankelijk oariabele,
het prijsniveau de
afhankelijk
oariabele
grootheid is. Welnu, waar vindt men een situatie,
die beter voldoet aan dit criterium dan die in ons land in
de periode na de operatie der geidzuivering? De geldhoevéelheid wordt bepaald door de monetaire
autoriteiten via de deblokkeringsmaatregelen alsmede
door de noodzakelijk geachte overheidsuitgaven, voor-
zover deze de inkomsten (uit Vrij geld) overtreffen. De
beschikbare goederenhoeveelheid (T uit de formule) mogen
w’e eveneens als gegeven aannemen
2).
De enige bijzonderheid is nu verder, dat in onze tijd niet
het prijsniveau (P) maar de omloopsnelheid (V) de af-
hankelijk variabele grootheid is. Wanneer de prijsbeheer-
sing ten volle effectief is, resulteert een •stijgende M in
een dalende V, in een gestegen liquiditéi
t hij de economi-
sche subjecten derhalve.
Op grond van het bovenstaande menen wij dan ook te
mogen concluderen, dat het juist geacht moet worden,
dat de saneringsoperatie en de daarop gevolgde maat-
regelen theoretisch gefundeerd waren in een quaûtiteits-
theoretische conceptie, en verder, dat een analyse van de
huidige monetaire situatie langs quantiteitstheoretische
weg kan geschieden. Hiertoe zullen wij thans overgaan.
Vooraf zij nog opgemerkt, dat men in principe twee
mogelijkheden heeft. Men kan hanteren de fornule van
Irving Fisher MV = PT, welke betrekking heeft op alle
geldomzetten in een bepaalde periode, dan wel de ,,inko-
mensvergelijking” M x Vi = P
c
x R, waarin Vi de ,,inco-
me-velocity” of effectiviteit voorstelt, P
c.
het prij-
niveau van de consumptiegoederen en R het reële
inkomen. Deze vorm wordt tegenwoordig vrij dik-
wijls gebruikt om – zéér globaal – de ,,nor-
male” geldcirculatie vast te stellen. Pc x R is het
nationale inkomen in geld uitgedrukt, voor V
1
neemt
men de vééroorlogse waarde van 2 aan, waaruit dan de
tQelaatbare circulatie kan worden berekend. (Deze voor-
stelling is in zoverre iets te simplistisch, dat de totale
netto-productie niet alleen bestaat uit consumptiegoede-
ren, maar bovendien uiV de netto-toevoeging aan de kapi-
taalgoederenvoorraad. De tefm P
c
bevat dan ook het
prijsniveau van deze goederen).
Deze berekening heeft echter het bezwaar, dat zij als
uitgangspunt, als ,,nulpunt op de schaal”, steeds het wer-
kelijke prijsniveau neemt. Stel, dat er een zekere iate
van inflatie is tengevolge van een stijging van de geld-
hoeveelheid, welke tot uitdrukking komt in een evenredige
stijging.van alle prijzen. Dan valt de berekende, toelaat-
bare geldhoeveelheid volgens de calculatie (P
r
x R):
Vi weer samen met de werkelijke geldhoeveelheid, en een
vergelijking van deze twee heeft dan geen normatieve
betekenis. 1-let nulpunt van de schaal verplaatst zich als
het ware met het te meten punt. Het Witboek voor de
Geldzuivering wees op ditzelfde punt op blz. 75: ,,Het
richtpunt bleek derhalve geen vast punt te zijn, doch het
week gestadig terug, naarmate men het dacht te naderen”.
Een tweede bezwaar, aan de bovenstaande methode
verbonden, is gelegen in het feit, dat de inkomensvergelij-king slechts een ,,deelvergelïjking” is; zij registreert slechts
een deel van de totale geldomzetten en boet daardoor in belangrijke mate aan brujkba.rheid in. Zonder verder op
–
de theoretische details hiervan in te gaan, moge worden
geconcludeerd, dat het aanbeveling verdient uit te gaan
van de registratie van
alle
geldomzetten: M x V = P
X T.
1-let jaar 1988 op 100 stellend krijgt men voor 1946
benaderingsgewijs de volgende calculatie: M = 250,
P = 200, T = 88 (dit laatste cijfer is ontleend aan de be-
rekeningen van het Centraal Planbureau; het is samengesteld
uit de indexen van arbeidsproductiviteit, beroepsbevolking
en werkgelegenheidsquote). De grootheid V is de afhan-
‘)
Vgl. vooral Prof. Tinbergen: ,,Economische bewegingsleer,’
e druki blz. 152 cv., voor de geldigheid van de quantiteitstheorie.
kelijk variabele; voorzover zij ligt beneden d
e
nlOO is dit
een aanwijzing van een hogei’e liquiditeit dan in 1938.
Inderdaad blijkt, dat V ongeveer 2/3 is van zijn vÔér-
oorlogse waarde. Anders geformuleerd: wanneer men aan
V zijn vééroorlogse normaalwaarde geeft, blijkt er voor 1/3
van de huidige ,geldhoeveelheid geen emplooi te zijn. Of
men dit bedrag ,,zwevende koopkracht” mag noemen, is
een vraag, welke nog nader onder het oog zal voden gezien:
Vooraf echter moeten er bij de bovenstaande calculatie
nog enkele opmerkingen worden gemaakt.
le. De waarden voor M, P en T horen
gemiddelde
waarden te zijn. Het cijfer voor M van 250 is daarom
iets te hoog, daar het gebaseerd is op de toestaid per
ultimo 1946. 1-let product P x T moet waarschijnlijk per
saldo ook iets lager worden genomen; wij hebben aange-,
nomen, dat deze correcties ongeveer tegen elkaar opwegen. –
2e. De liquiditeit is waarschijnlijk nog iets hoger
dan hierboven berekend. De omzetten in de kapitaalsfeer
zijn minder in omvang dan in 1938, zodat de hiervoor be-
schikbare geldhoeveelheid moet worden opgeteld bij het
reeds gecalculeerde bedrag (1/3 x 6.100 millioen gulden =
2.030 millioen gulden). –
Er is echter nog een andere, indirecte methode om zich
een beeld te vormen van de gewenste circulatie. Met be-
hulp hiervan zullen wij tevens trachten een antwoord te
vinden op de vraag, of het ,,teveel” aan geld, dat hier-
boven werd geconstateerd, als zwevénde koopkracht mag
worden betiteld.
In zijn. ,,Treatise”
3)
ontwikkelt Keynes een begrip
incomevelocity’?, dat afwijkt van de betekenis, welke
men daaraan meestal hecht in de literatuur, te weten de
verhouding tussen geldinkomen en totale geldhoeveelheid. –
Hij verstaat hieronder de verhouding tussen inkomen en
de ,geldhoeveelheid, waarover de inkomensgenieters ge-
middeld, beschikken (de ,,income-deposits”). Deze verhou-
ding is zeer stabiel, daar zij geheel afhankelijk is van de
betalingsgewoonten, d.w.z. van de termijnen van inkomens-
betaling, en de relatieve omvang van de bedragen, welke
aldus per week, maand of jaar worden uitbetaald. De om-
vang van deze ,,income-deposits” wordt dan door Keynes op een ingenieuze wijze berekend. Hij komt dan aldus op
een ,,income-velocity” van 10 â 12.
Voor Nederland leek nu een bruikbare werkhypothese
de stelling, dat er een nauw verband moet bestaan tussen
bankbiljettencirculatie en de gemiddelde kasvoorraad van
de. inkomensgenieters, omdat in Nederland bij betaling
en besteding van inkomen hét chartale geld een allesover-
heersende rol speelt. Is deze hypothese juist, dan mag in
de verhouding inkomen/bankbiljettencirculatie een zekere
stabiliteit worden verwacht. Een ingesteld onderzoek wees
uit, dat in de periode 1919-1988:
le. deze verhouding gemiddeld één bp zes bedroeg;
2e. deze verhouding iets fluctueert met de conjunctuur,
wat verklaarbaar is omdat bij stijgende conjunctuur een
groter deel van het totaal inkomen bestaat uit de hoge
inkomens (ondernemersinkomen), welke in mindere mate
met bankbiljetten worden afgewikkeld; omgekeerd bij
dalende conjunctuur.
Het zou nu interessant zijn, deze verhouding van 1/6
te vergelijken met Keynes’ ,,income-velocity” van 12. Dit
is echter niet ons doel. Met deze verhouding is nl. nog iets
anders te berekenen, en wel de hoeveelheid bankbiljetten, welke bij benadering.adequaat kan worden genoemd voor
een zeker nationaal inkomen. Bij een totaal inkomen
van 8,4 milliard gulden voor 1946 zou dan een bank-
biljettencirculatie horen van 1,4 milliard. 1-lieruit resultert
dan per ultimo 1946 een bankbiljettensurplus van 1,3 mii-
hard. Dit grote surplus aaii bankbiljetten is nu o.i een ster-
– ke aanwijzing in deze richting, dat de grote liquiditeit bij de
economische subjecten niet alleen een questie van liquidi-
teitsgraad
is, maar voor een groot deel ook van liqtidi-
tets9Oorkeur.
‘) J. M. Keynes, ,A Treatise en Money”, vol. II, blz. 25
C.V.
230
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Maart 1947
Hiermede komen we terug op de reeds gestelde vraag,
of het kennelijk weeraanwezige geldexedent als ,,zwevende
koopkracht” mag worden betiteld. Dit is slechts het geval,
indien en voorzover liquiditeitsgraad
en
liquiditeits000rkeur
niet samenvallen. Wat het chartale geld betreft, menen
wij een sterke
lïquiditeitsvoorkeur
te moeten constateren.
Uit deze becijfering volgt verder, dat ten aanzien van
het girale geld eveneens van een overschot kan worden
gesprbken (2.000 millioen gulden —1.300 millioen gulden),
dat echter ook procentueel veel geringer is. Ook hier zal
althans voor een dèel van eeii hogere liquiditeitsvoorkeur
kunnen worden gesproken, zij het waarschijnlijk niet in een
zo grote mate als wij voor het chartale geld meenden te
moeten aannemen.
– Interessant is’in dit verband misschien een berekening
over de omloopsnelheid van het girale geld bij de Post-
chèque- en Girodienst. Gebaseerd op de cijfers van het
tweede halfjaar van 1946 was de verhouding tussen ge-
middeld saldo (exclusief het saldo van Rijkscomitabelen
en de geblokkeerde saldi) omgerekend per jaar 1/30; der-
halve éen omloopsnelheid van 30. Gedurende de periode
1929-1939 was dit cijfer gemiddeld ongeveer 35. Hieruit
blijkt, dat de omloopsnelheid van het ,,bankgeld” nog
iets lager is,.dan die van de saldi bij dd Postchèque- en
Girodienst.
Samenvattend menen wij te mogen-concluderen, dat er
ten aanzien van het geldoverschot in belangrijke ‘mate
sprake is van een hoge
liquiditeits000rkeur.
Dit is enerzijds
geruststellend, omdat deze bedragen inzoverre geen
acute druk op het prijsniveau uitoefenen, anderzijds be-
tekenen zij een zéér labiel elemént in het monetaire me-
chanisme.
Juist ten aanzien van deze bedragen spelen elementen
als verwachting, vertrouwen in het regeringsbeleid etc.
een zeer grote rol. Deze elementn worden vaak naar voren
gebracht als critiek op de quantiteitstheorieën – en hier-
mee keren we terug tot ons uitgangspunt —; deze’critiek
is echter niet juist. De quantiteitstheorie(ën) laat (laten)
zich heel goed combineren met dergelijke factoren, zoals
wij in het voorgaande menen te hebben aangetooid.
Dit labiliteitselement verdient echter de grootste op-
merkzaamheid. Keynes wijst daar ook op in het reeds
genoemde gedeelte van zijn ,,Treatise”, waar hij ook dit
vertrouwenselement bespreekt:
,,As soon as alarm has been awakened, price-levels tend
to rise faster than
–
the rate of moiietary inflation; and
when alarm-has become universal they tend to rise much
faster” (blz. 47).
Een zware verantwoordelijkheid legt dit inzicht op
critici van het regeringsbeleid in deze. ,,Universal alarm”
is spoedig verwekt en zeer, moeilijk te bgzweren.
Het grootste gevaar voor inflatie ligt in de vrees voor
inflatie en derhalve in het verwekken van die vi’ees.
Prognose poor 1947.
De geldhoveelheid zal naar alle waarschijnlijkheid in
1947 een verdere toeneming te. zien geven. De minister van
Financiën schat het infiatoire effect van het begrotings-
tekort op 1,2 milliard gulden. Daarbij komt dan nog een post voor nieuwe credietcreatie door het bankwezen aan
het bedrijfsleven, waarvan de hoogte zonder meer moeilijk
te schatten is. ‘ –
Een mogelijkheid tot het opvangen hiervan ligt in een
gestegen goederenproductie. Dit heeft echter alleen dan
een geldbindend effect, als men bij stijgende arbeidspro-
ductiviteit het prijspeil onveranderd laat en het loonpeil
laat stijgen met de arbeidsproductiviteit. –
Belangrijke argumenten pleiten voor de tegenoverge-
stelde weg, nl. constant loonpeilen.dalende prijzen
4).
Een
oplossing voor het geldexedent geeft deze weg echter niet.
–
J. ZIJLSTRA.
‘) Vgl. A. Pfeifer: ,,Enige korte beschouwingen over wisselkoers,
loonniveau en betalingsbalans in de naastetoekomst” in ,,E.-S.13.”
van 31 Juli 1946.
VAN GELEIDE NAAR VRIJE ECONOMIE.
Zij, die op 1 Maart jl. de jaarvergadering van de Ver-
eeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek
hebben bijgewoond, zullen moeten erkennen, dat dit
wederom wat men zoo noemt een ,,ouderwetsche” bijeen-
komst van de goede soort is geweest. Telkens wanneeiTn
de laatste decennia het Bestuur een werkelijk pakkend,
actueel en belangrijk vraagstuk aan de orde stelde, plachten
zich de sprekers bij drommen aan te hielden en zag zich
de Voorzitter,
–
hoezeer deze ook, meestal voor vrije ont-
plooiing van particulier initiatief geporteerd was, veelal
genoopt de van strijdlust blakende debatersaan het klokje
van gehoorzaamheid te herinneren en in hun spreektijd
meer of minder drastisch te rantsoeneeren. Zoo was het
ook ditmaal. Het is een groot debat geweest, va.raan
niet minder dan twintik sprekers hebben deelgenomen,
die daarna op voortreffelijke wijze door de beide praead-
viseurs,
Ir H.
J.
Keus,
Directeur van de Heemaf, en
Prof.
Dr J Tinbergen,
Directeur van het Centraal Planbureau,
werden beantwoord.
Dat de vraagstelling zooveel aanleiding tot bespreking
gaf, was waarlijk-niet te ve’w.onderen. Zij luidde als volgt:
,,Gesteld, dat men tezijnertijd het huidige systeem
van geleide economie weer geheel of- gedeeltelijk door
een stelsel van Vrije economie zal willen vervangen,
welke voorwaarden moeten dan zijn vervuld en welke
maatregelen zullen daartoe moeten worden genomen
respectievelijk ingetrokken?”.
–
–
Wij willen er te dezer plaatse niet naar s1reven den
lezers een meer of minder volledig overzicht van de dis-
cussie te geven. Daartoe zou uiteraard de ruimte ontbreken
en belangstellenden kunnen later van de besprekinen
kennis nemen uit het çloor de Vereeniging te publiceeren
stenografische verslag der vergadering. Wij bepalen ons
tot het weergeven van enkele indrukken van de verga-
dering.
Dat
Ir Keus
het zou opnemen voor een zoo ver moge-
lijke terugkeer naar de vrije economie, was van dezen
praeadviseur te verwachten. -In vroegere geschriften had
hij daarvoor reeds meermalen een lans -gebroken. Grootere
bewegelijkheid en aanpassingsmogelijkheid van kapitaal
en ‘arbeid bij de onvermijdelijke golfbewegingen in het
economisch leven, bevordering van flexibiliteit in plaats
van de thans in perioden van depressie vaak zoo fnuikende
verstarring, herstel van het gevoel voor risico en van ver:
antwoordelijkheidsbesef, herstel van concurrentie in bin-
nen- en buitenland, -opheffing van vestigingsverboden,
geleidelijke liquidatie van de prijscontrôle, het opgeven
van tot verkeerde investeeringen leidende goedkoop-geld-
beginsel, een op egalisatie van ‘bedrijfsresultaten gerichLe
belastingpolitiek, kortom, het door grooter aanpassings-
vermogen en beter inzicht verhoogen van den weerstand
van het bedrijfsleven en het crisisvast maken daarvan,
dat alles en nog veel meer .vormde de karakteristiek van
zijn omvangrijk praeadvies. Voor de Overheid ziet de heer
Keus wel een min- of mèer duurzame taak in het economisch
leven, die behalve het richten van haar eigen politiek op
vergrooting van crisisvastheid van het bedrijfsleven ook
de bekende en reeds vroeger in de Vereeniging besproken
,,compenseerende” politiek van openbare werken omvat.
Verder acht hij 6en zeker toèzicht op nieuwe investeeringen –
langs den weg van contrôle op emissies aan te bevelen.
Maar daarbij kan het, als het economisch leven wbrdt
doortrokken van de door hem gepredikte mentaliteit,
wel ongeveer hij blijven. ,
Wie van
Prof. Tinbergen
een betoog ten gunste eener
thans zoowel als later streng te leiden economie – mocht
hebben verwacht, heef-t zich vergist. Zoowel het praeadvies
als het mondelinge antwoord van Prof. Tinbergen aan de
sprekers kenmerkte zich in dit opzicht door groote gema-
tigdheid. Zijn korte en bondige praeadvies behandelde in deeerste plaats de oorzaken, welke tot de huidige bindin-
19 Maart 1947
ECONOMISCH-STATITISCHE ‘BERICHTEN
231
gen van het economisch le’ven hebben geleid. Daaronder
neemt natuurlijk de schaarschte d’e eerste plaats in, gevolgd
door conjunctuurbewegingen in het buitenland, de aan-
wezigheid van labiliteitselementen (crisishaarden) in het
binnenland en de algemeene ontwikkelingstendenties in
het economisch leven en in de maatschappijopvattingen.
Verschillende voorwaarden moeten vervuld zijn, alvorens
de bestaande bindingen kunnen worden losgemaakt. De
nfonetaire saneering en verschillende, fiscale maatregelen
moeten tot een goed einde zijn gebracht, in verband met
de toekomstige ihkomensstructuur der bevolking. De na-
• oorlogspsychoe moet verdwenen zijn; de menschen moeten
zich niet rijker.wanen dan zij werkelijk zijn en zij moeten
er niet langer .op los koopen. De arbeidsproductiviteit moet zich hebben hersteld. Er moet weer een normaal
aanbod van goederen in het binnenland en op de wereld-
markten zijn en de voorraad duurzame goederen zal her-
steld moeten zijn. Ook daarna zal op een aantal punten
binding van het economisch leven noodzakelijk blijven,
bijv. met betrekking tot de productie van massa-artikelen
met onelastische vraag (bijv. tarwe). Van algeheele ecoho-
mische vrijheid kan dus geen sprake zijn. Waar dan de
grenzen zullen liggen tusschen gebondenheid en vrijheid,
is een vraag, die eerst in een later stadium aan de orde komt
en waarop Prof: Tinbergen in de laatste zinsnede van zijn
praeadvies wel even zinspeelt zônder haar reeds thans te beantwoorden. In zijn mondelinge repliek .ging hij, door
verscheidene, sprekers uit zijn tent gelok.t, op dit punt nog
wat nader in, zooals hieronder zal blijken.
Ziehier in groote trekken het raam, waarbinnen zich de
discussie had af te spelen. Opmerkelijk nu was het, dat vele sprekers, overtuigd dat de zeer gebrekkige geleiae
economie in de huidige schaarschteperiode nog niet kan
worden ontbeerd, al kan zij dan ook op ménig punt worden verbeterd en tot meer bescheiden proporties teruggebiacht,
het niet aan de hand van de vraagstelling over den over-
gang van geleide naar meer vrije economie hebben gehad,
doch hun belangstelling geheel hebben gewijd aan de phase,
die. op deze, tijdelijke schaarschte-economie zal volgen:
Sommigen hopen daarbij op een vrijwel volledig vrijheids-
herstel, anderen daarentegen maken een onderscheid tus-
schen ,,tijdelijke” en tamelijk slecht geleide economie,
zooals wij die thans hebben en ,,duurzame” goed. geleide
economie, die daarop volgen moet. Het was vooral de
eerste spreker ter vergadering,
Mr Dr A. A. van Rhijn,
die in een keurig betoog op deze onderscheiding de aan-
• dacht vestigde en daarmede ook eenigen invloed uitoefende
op de sprekers, die op hem volgden.’
Overziet men de geheele rij van degenen, die het woord
hebben genomen, dan wordt men in de eerste plaats ge-
troffen door het ontbreken van voorstanders van de vol-ledige planhuishouding op basis van socialisatie van het
• kapitaal en gedirigeerd vanuit een centraal punt. Deze
uiterste ,vorm van geleide economie heeft, naar men met-
genoegen mag constateeren in Nederland toch irijwe1
afgedaan. Ook het andere uiterste, de algeheele .staats-
onthouding en de beperking van de staatstaak tot die
van een. ,,état-gendarme”, vond nauwelijks verdediging;
het echte ,,laissez faire” uit de eerste helft der 19de eeuw
is eveneens verdwenen.
Maar tusschen deze beide uitersten in waren er talrijke.
varianten, waarbij men aan de eene zijde aantrof degenen,
die tegenover het prijsmechanisme en de Vrije onder-
nemersactiviteit meer of minder sceptisch staan en aan
de andere zijde degenen, die deze Vrije activiteit slechts op
enkele punteii en veelal meer i’ndirect dan rechtstreeks
(met name door middel van montairé maatregelen) aan
zekere banden willen leggen. –
Het ‘is ons, zooals wij reeds opmerkten, ondoenlijk een volledig overzicht te geven van alle naar voren gebrachte
standpunten en van.de daartoe aangevoerde argumenten:
Wij volstaan daarom mt een zeer summiere weergave van
de verschillende schakeeringen, waarop wij zooeven doelden.
In.het praeadvies van Ir Keus kwam begrijpelijkerwijze
groote waardeering voor den particulieren ondernemer
tot uiting. Onder verwijzing naar de omvangrijke conjunc-
tureele storingen in het verleden nam
Mr Dr J. Barents
hettegen den praeadviseur op voor de Overheid; de veel
gesmade New Deal en Roosevelt’s Brain Trust verdienden
zijns inziens niet de afkeuring, die zij veelal hadden
gevonden, en degenen, die deze afkeuring uiten, vergeten
wat al te gemakkelijk, dat-zij zelve zich verre,v.an foutloos
hebben betoond en dat hun gestie op vele punten overheids-
ingrijpen en contrôle van hooger hand niet kan ontberen. In
zijn repliek kwam
Prof., Tinbergen
ook nog even-op. de
New Deal-politiek terug; hij moest erkennen, dat hier van
een mislukking gesproken kon worden en wilde de’gemaakte
fouten niet goedpraten, doch wel had-hij den indruk, dat
alles beter had kunnen gaan, indien van den aanvang
af door het bedrijfsleven eenig begrip was getoond voor
het wezen en de noodzakelijkheid van een door, de Over-
heid gevoerde politiek tot stabilisatie.van.de.conjunctuur-
golven. ‘
Een punt, dat in de geleide economie veel aanstoot
geeft, is de toekenning ‘van prioriteiten voor het ver-
krijgen van goederen en deviezen. In het Vrije prijsmecha-
nisme lossen de hier rijzende vragen zich automatisch op
krachtens de onderlinge concurrentie. De heer
R. Zaaiberg
van Zeist
betoonde zich ter vergadering van dit laatste
• systeem geen voorstander; hij betwijfelt, of de op grond
der koopkracht tot uiting komende prioriteiten wel steeds
de meest billijke zijn en huldigde daarom de meening, dat
op dit gebied een duurzame taak voor de Overheid is weg-
gelegd, welke te gemakkelijker zal worden aanvaard,
naarmate goederen en deviezen weder overvloediger be-
schikbaar zullen kunnen worden gesteld. Wij betwijfelen
onzerzijds, of deze verduurzaming van het systeem van
toewijzing en distributie.bijzoiider kansrijk moet worden
geacht; .de willekeur, die zich daarbij in de praktijk pleegt
voor te doen, is vaak zoo stuit’end, dat’het’ons veel waar-
schijnlijker voorkomt, dat juist op dit punt de geleide
economie zoo gauw het maar even gaat, overboord gezet
zal worden. –
Fletzelfde lijkt ons waarschijnlijk met betrekking tot
de prijsbeh’eersching, welker geleidelijke liquidatie een der
wenschen van ,den heer
Keus
is.
Dr W. L. Valk
verde-
‘digde de opvatting, dat dit instituut duurzaam gehand-haafd zal moeten worden met het oog op toekomstige
depressieperioden. Ook hier is echter de binding, voor de
meeste ondernemers dusdanig hinderlijk, dat wij het
eerder waarschijnlijk achten, dat de prijsbeheersching
binnen zekere marges beperkt zal blijven tot grondstoffen
en – agrarische producten ‘met onelastische vraag, voor
welke goederen ook
Prof. Tinbergen
onder verwijzing naar
de hierover thans in internationaal verband in gang gezette
‘besprekingen een• duurzame regeling van productie en
prijzen noodzakelijk acht, dan dat men het systeem over
de geheele linie zou bestendigèn. De heer
J. W. P. Sligting
wees er op, dat een der gun:.
stige factoren in de vroegere vrije economie, t.w. de mo
gelijkheid tot expansie in de breedte in den vorm van het
bewerken van telkens nieuwe afzetgebieden, thans ver-
dwenen is en dat men het dus zal moeten hebben van ex,-
pansie in de diepte, d.w.z. in den vorm van gestadige
verhooging van .den levensstandaard, bij welk proces hij
‘overheidsleiding onontbeerlijk acht. Dit punt werd niet
nader uitgewerkt. Voorloopig plaatsen wij ook hier,.een
vraagteeken, daar juist het aanbieden van steeds weer
nieuwe artikelen of betere qualiteiten van bestaande goe-
deren het voortdurend streven der ondernemers in de vrije
economie is geweest,’ zoo- dikwijls zij niet door het be-
treden van nieuwe buitenlandsche afzetgebieden een uit-‘
weg voor hun productieve activiteit konden vinden. Waar
–
om nu op het gebied der expansie in de diepte een speciale
taak voor de Overheid zou zijn weggelegd, is niet zonder
meer. duidelijk. –
232
– ” ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Maart 147
Alvorens nader in te gaan op het reeds hierboven ver-
mélde betoog van Mr van Rhijn, komen wij nu tot enkele
sprekers, die het stelsel van vrije prijsvorming met een
minimum aan overheidsingrijpen tot het hunne hebben
gemaakt. Voor een zoo groot mogelijke mate van econo-
mische vrijheid, teneinde den ondernemers gelegenheid te
bieden hun activiteit ten volle te ontplooien, voerde.
Dr G. C. A. Qan Dorp
het pleit. Voor een goede economische
ontwikkeling kan volgens dezen spreker. worden volstaan
met het voeren van een op stabilisatie der grQothandels-
prijzen gevoerde geidpolitiek. Ook de heer
G. C. Th. van
Dorp
ging in .deze richting, waarbij deze bovendien ter
vermindering van de thans nog te groote geldcirculatie
het denkbeeld van denationalisatie van staatsbedrij-
ven, ten onzent inzonderheid van de mijnen, heeft aanbe-
volen. Nog vérder dan de beide zooeven genoemden ging
de heer
C. Jonker,
die het standpunt innam, dat gezond
ge1d de basis van ieder stelsel van vrije economie yormt en
dat men te dien einde af moet komen van alle pogingen
tot ,,management”. van den geldsomloop’ op a-metallisti-
schen grondslag; herstel van vrijen goudhandel, eerherstel.
van de ,,Currency Theory”, verwerping van het ,,Banking
Principle”, dat alles moet den weg banen naar een beter
economisch stelsel.
Dat dit laatste standpunt ons te ver gaat en dt ook
de denkbeelden der heeren van Dorp ietwat eenzijdig en
met betrekking tot het voorgestelde criterium der geld-
voorziening aanvechtbaar zijn, zullen wij den lezers van
dit weekblad niet behoeven uiteen te zetten; wij kunnen
in dit verband verwijzen naar een aantal vroegere uitingen
onzerzijds.
Over het vraagstuk van de vrijheid van loonvorming
werden op de hem eigene, zoo bij uitstek boeiende wijze
belangwekkende opmerkingen gemaakt door den Rijks-
bemiddelaar Prof. Mr A. C. Josephus Jitta.
Deze, het
huidige systeem van loonstop met bijtrekken van onge-
rechtvaardigd afwijkende bonen voor het oogenblik on-
vermijdelijk achtende, meende toch, dat dit ,,systeem”
ter verkrijging van éen ,,billijk” loon feitelijk de economie
op haar kop zet en dat het eenig juiste criterium der loon-
vorming op den duur weder zal blijken te zijn de waarde
der arbeidsprestaties op de internationale markten, waarbij
zich dan de andere bonen hebben aan te passen.
Het loonvraagstuk werd ook besproken döor
Dr J. M.
E. M. A. Zonnenberg.
Deze trachtte wederom, evenals
ter vorige vergadering, leering te putten uit de Russische
economie. Hij wees er op, dat daar te lande loonverschillen
voorkomen, waarvan wij hier geen idee meer hebben, zulks
ter bevordering van de productieve prestatie. Het zou
voor een spoedig velvaartsherstel van ons land nog zoo
kwaad niet zijn, indien de tendens tot nivelleering der loo-
nen, die van de huidige booricontrôle uitgaat, eens zou
plaatsmaken voor een systeem van hooge belooning voor hen, die werkelijk veel presteeren. Temeer dringt zich de
wenschelijkheid hiêrvan op, omdat de ,,tijdelijke” geleide economie van de huidige periode pijnlijke aspecten dreigt
te vertoonen. Dr Zonnënbe,rg wees in dit verband op den
woningbouw, die zeer bedenkelijk ten achter is; volgens
het plan zou de behbefte aan woningen in 12 jaar vervuld
zijn, maar in het huidige tempo, dat overigens eerlang
hopelijk wel versneld zal worden, zou het mogelijkerwijze
wel 120 jaar kunnen duren! Zoo’n vaart – of wil men:
gebrek aan vaart – zal het nu wel niet boopen, maar be-
nauwend is de toestand toch wel.
Een vrijwel volledig vrijheidskampioen betoonde zich
voorts de heer
J. Mol,
wiens betoog overigens beter tot
den lezer dan tot den hoorder doordringt.
Mr Wentholt,
almede een voorstander van vrije economie, liet een woord
van protest tegen over.heidswillekeur en.arbitraire beschik-
king over andermans eigendom hooren en overhandigde denj
praeadviseurs een memorandum ter bëstudeering; voorloo-
pig laat zich naar den inhoud van dit stuk slechts gissen.
Boeiend als steeds was het betoog van dien anderen vrij-
heidsverdediger.
Drs W. Willeins,
die zicn inzonderheid
tegen Prof. Tinbergen richtte. Deze had op een bepaald
punt in zijn praeadvies gewezen op een misrekening in de
Amerikaansche conjunctuurprognose’; men had daar te
lande tegen het einde van 1945 omvangrijke werkloosheid
verwacht, maar dat kwam niet uit, omdat géen rekening
was gehouden met de na-oorlogseiging om er eens even
op los te leven en op ruirne.schaal te koopen. Als het nu
in een voortreffelijk geoutilleerd land als de Vereenigde
Staten met de prognose al niet loopt, hoe moet men dit
probleem dan elders bevredigend oplossen? En zonder
behoorlijke prognose zal het met de geleide economie
toch zeker moeten misloopen. Bovendien,, aldus de heer
Vlîillems, zal de foutenkans bij de geleide economie veel
ernstiger zijn, daar hier de stem van één of enkelen den
doorslag geeft,’ terwijl in de vrije economie de beslissing
van den eenen ondernemer vaak tegengesteld is aan die
van dén ander, zoodat een zekere compenseerende werking
intreedt.
Bij de laatste opmerking zouden wij een vraagteeken
willen plaatsen.. Wijst niet juist het veeltijds heftige con-
‘junctuurverloop in de vrije economie veeleer op het ont-
breken dan op de aanwezigheid van de door den heer
Willems genoemde compensatie?
Over het Vraagstuk der prognose werden voorts nog en-
kele a’ardige opmerkingen gemaakt door
Dr P. J. Verdoorn,
die de aandacht vestigde op de Zweedsche investeerings-
statistiek, waarin niet slechts de feitelijke investeeringen,
doch ook de investe’eringsplannen voor de nabije toekomst
worden verwerkt; een voorbeeld ter navolging in andere
landen.
Tot zoover het overzicht van de schakeering der meenin-
‘gen. Nog zij hier vermeld, dat enkele sprekers balangwek-
kende detailpunten uit het’betoog der praeadviseurs aan-
roerden. Zoo uitte
Drs W. Mutsaers
de meening, dat de
door den heer Keus aangeprezen zelffinanciering van het
bedrijfsleven eigenlijk niet in zijn systeem paste, daar de
vrije concurrentie en de prijsvorming ten aanzien van de
rente hieraan niet te pas komen; dat deze zeiffinanciering
conjunctuurvervlakkend zou werken, meende de heer
Mutsaers te moeten betwijfelen.
Drs J. Bartels
betwijfelde, of de door den heer Keus
aanbevolen scholing van arbeiders tot vergrooting van de
beweeglijkheid van den productiefactor arbeid zou leiden,
waarop de praeadviseur o.i. ‘terecht antwoordde met een’
verwijzing naar het percentage der werkloosheid, dat voor
geschoolden geringer pleegt te zijn dan voor ongeschoolden.
Prof. Mr J. G. Koopinans
maakte enkele belangwekkende
opmerkingen over de monetaire, zijde van het aanhangige
vraagstuk. Hij wees mede in verband met de 3 pCt.-rente-
politiek van de huidige Regeering op de daaruit met nood-
wendigheid ‘voortvloeiende binding van de kapitaalmarkt.
Een vrij kapitaalverkeer eischt vrije rentevorming, maar
eischt ook een redelijk evenwicht tusschen sparen en in-
vesteeren. Dit laatste is er thans niet wegens de groote
schaarschte aan goederen, waarin de spaargelden geïnves-
teerd kunnen worden. Zoolang deze schaarschte heerscht, zal het daarom volgens Prof. Koopmans noodzakelijk zijn
de uiterste voorzichtigheid te betrachten met het vrijlaten van thans nog geblokkeerd ,,investeeringsgeld”. 1-let zou
ons hier wat ver voeren op dit punt, waarover Prof.
Koopmans en wij eenigszins afwijkende denkbeelden hul-
digen, nader in te gaan. Zeker is het echter wel, dat de
goedkoop-geldpolit’iek van de Regeering den overgang
naar een meer vrije economie niet gemakkelijk maakt;
zooals
Prof. Tinbergen
ook in zijn repliek aan de sprekers
nog eens uitdrukkelijk constateerde, zal de handhaving
van een aanwijsbaar onnatuurlijk lagen rentestand tot
bestendiging van contrôlemaatregelen op kapitaalmarkt
en investeeringen leiden, die zonder zulk een politiek niet
noodig zou zijn geweest en die wèl nooig zal zijn, totdat
– wanneer zal dat wel het geval zijn? – de ,,natuur-
lijke”.rentestand tot 3 pCt. zal zijn gedaald.
19 Maart 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
233
In den strijd om het monopolievraagstuk richtte de heer
A. SeQenster,
vurig aanhanger van de denkbeelden van
Henry George, een aanval op’ het grondrnonopolie, dat z.i.
tot ongeoorloofde inkomensvorming aanleiding geeft en
dat door den heer Keus ten onrechte onvermeld zou zijn
gelaten bij de behandeling van dit problemencomplex.
Wij komen thans terug op het vroeger vermelde betoog
van
Mr Dr A. A. cjan Rhijn,
-dat bijzondere aandacht
verdient. Nadat dezé eerst onderscheid had gemaakt
tusschen de slechte tijdelijkle geleide economie van nu en de
goede geleide economie, die wij later en dan duurzaam
moeten behouden, noemde hij als onderdeelen van dit
laatste systeem maatregelen tegen overcapaciteit in het
bedrijfsleven (bedrijfsvergunningen, e.d.) maatregelen
tegen monopolies (verbindend- en onverbindendverklaren
van ondernemersovereenkomsten, e.d.) en maatregelen
tegen massawerkloosheid. Deze maatregelen, voort-
vloeiende uit de economische en sociale structuur onzer
maatschappij, liggen in den geest van dezen…tijd. Men
kan niet zeggen, dat de keuze tusschen vrije en geleide
economie er een is, die ter Vrije beslissing van den, mensch
staat. Groote stroomingen, van den wil des enkelings on-
afhankelijk, drijven het menschdom nu eens in de richting
‘der vrijheid, dan weder in die der gebondenheid. Deze
laatste hebben wij thans te aanvaarden en het heeft weinig
zin de vraag te stellen, of men dit wil of niet. Beter is het
de tegenstellingen tusschen de aanhangers der vrijheid
eener-, die der gebondenheid anderzijds niet te zeer toe te
spitsen. Men zoeke liever naar een synthese, waarbij
binnen een algemeen kader van gebondenheid ten aanzien
van de hierboven genoemde en wellicht nog andere punten
een rfaximum aan ontplooiingsmogelijkheid voor het par-
ticuliere initiatief wordt gelaten. Niemand wil algeheele
gebondenheid, weinigen willen terug naar het ,,laissez
faire” stelsel. 1-let gaat er dus om tusschen de beide uiter-
sten een bruikbaar programma voor gemeenschappelijke actie te vinden.
Voor dit standpunt valt inderdaad veel te zeggen. Toch
geve men zich niet over aan de illusie, dat het gemakkelijk
zal zijn zulk een gemeenschappelijke basis te bereiken.
Daarvoor zijn de tegenstellingen ook binnen de grenzen
der beide uitersten nog veel te groot. Dit bleek ‘ter ver-
gadering duidelijk uit het antwoord der beide praeadvi-
seurs. De heer
Keus,
die zichna het overvolle debat een
wijze beperking oplegde en slechts op enkele punten nader
inging, gaf bijv. onomwonden te kennen, dat hij van het
stelsel van bedrijfsvergunningen bij voortduring weinig
goeds blijft verwachten en dat hij het bekende geval van
de aluminiumindustrie hier te lande, waarop Mr van Rhijn
een beroep had gedaan, allerminst overtuigend vond. Ook
voor duurzame loonregeling schijnt deze praeadviseur niet
geporteerd en van een op stabilisatie van den geldstroom
gerichte monetaire politiek – een der punten, waarover
schrijver dezes hem uit zijn tent trachtte te lokken – wil
hij, naar. het schijnt, ook niet weten.
Tusschen het standpunt van den heer Keus en dat van
zijn medepraeadviseur
Tinbergen
ligt, ook al is de laatste
allerminst een verwoede ordenaar en over het geheel zeer
gematigd in zijn voorstellen, nog een groote afstand. Prof.
Tinbergen toch wil heel wat verder gaan. De vergadering
kon zich gelukkig prijzen, dat hij ter aanvulling van zijn
praeadvies nog een belangwekkende uiteenzetting gaf van
‘de punten, waarop volgens hem de Staat in de ,,duurzame” geleide economie zal hebben in te grijpen. Prof. Tinbergen
staat op het standpunt, dat alleen op ,,strategische” punten duurzaam staatsinterventionisme noodig zal zijn. Als zoo-
danig noemde hij o.a. productieregelingen van goederen
met onelastische vraag (deze uiteraard in internationaal
verband), een compenseerende fiscale en openbare-werken-
politiek van de Overheid ter bevordering van ,,full employ-
ment” en van egalisatie van den geldstroom en een zekere
mate van contrôle op monopolies. Hoe gematigd overigens
de denkbeelden van dezen praeadviseur zijn, blijkt wel
uit zijn standpunt ten aanzien van rechtstreeksche in-
vesteeringscontrôle. Op een vraag van schrijver dezes, of
niet in de komende periode van grootscheepsche reconstruc-
tie het gevaar dreigt, dat in verscheidene productietakken
overcapaciteit zal ontstaan en hoe hij in dit verband staat
tegenover bijzondere investeeringscontrôle in de over-
gangsperiode, antwoordde Prof. Tinbergen niet recht-
streeks, maar wel gaf hij te kennen, dat zulk een investee-
ringscontrôle in de ,,duurzame” geleide economie hoogstens
een secundaire rol zou hebben te spelen: Als er alsdan een
behoorlijke ,,full-employment”-politiek wordt gevoerd, zal
men z.i. zeer waarschijnlijk een directe investeerings-
contrôle niet noodig hebben. Dit standpunt is dus nog al
wat liberaler dan dat van Mr van Rhijn en het wil ons voor-
komen, dat daarmede een belangrijke stap in de goede
richting wordt gedaan.
Wat toch is het bezwaar tegen duurzaam geleide econo-
mie? Het bestaat hierin, dat het particuliere initiatief op
een meer of mindtr willekeurige wijze aan banden wordt
gelegd en dat aan den een wordt toegestaan, wat onder
geheel gelijke omstandigheden aan den ander wordt ver-
boden. Juist op het gebied van investeeringscontrôle en
bedrijfsvergunningenrijst dit bezwaar in zijn vollen omvang.
Wanneer men4laarom als.regel dit laatste stelsel verwerpt
en de geleide economie in hoofdzaak beperkt tot een ver-
standige compenseerende overheidspolitiek, dan zal het
inderdaad mogelijk zijn een gemeenschappelijk platform
te verkrijgen, waarop de beide partijen, die thans nog
tegenover elkander staan, tot ontmoeting kunnen komen.
De eenige vraag, die dan nog overblijft, is de regeling van
de productie van groote stapelartikelen. Wanneer men
zich hier in de eerste plaats richt op het stabiliseeren van
prijzen, ongeveer volgens de denkbeelden, die hierover
indertijd door Prof. Goudriaan zijn verkondigd
1)
(schrijver
dezés aanvaardt deze denkbeelden niet geheel, maar
erkent toch de verbetering, die van toepassing daarvan
op het conjunctuurverloop zou kunnen uitgaan; op even-
tueele amendementen op deze denkbeeldan kunnen wij hier
niet nader ingaan) en wanneer men dus de willekeur van
quantitatieve productieregeling weet te vermijden of tot
een minimum te beperken, dan ligt ook hier de weg open
voor onderlinge toenadering. Zoover echter is men op dit
oogenblik nog niet. 1-let is goed dit in het oog te houden.
Met alle waardeering voor het verlangen van Mr van flhijn
naar het bereiken van een synthese mag men dus toch niet
de oogen sluiten voor het feit, dat er nog enkele punten
zijn, waarop de tegenstellingen nog aanmerkelijk zijn.
Met name geldt dit van de quantitatieve productieregelin-
gen, het stelsel van bedrijfsvergunningen en de door de beide praeadviseurs Keus en
rrinbergen
wel wat stief-
moederlijk behandelde actieve geldpolitiek.
Zoo blijft er – en hoe kon het anders ? – nog stof ge-
noeg voor verdere discussie over. 1-Jet is intusschen verheu-
geiid, dat het thans bij alle nog bestaande eneeningsverschil-
len toch heel wat gemakkelijker en vruchtdragender is ge-
worden over de tegenstelling tusschen vrije en geleide
economie te debatteeren dan in den tijd, toen de verdedi-
‘gers van een volstrekt ,,laissez faire” en de voorstanders
van algeheele socialisatie volgens Marxistische beginselen
elkander in de haren vlogen.
G. M. V. S.
‘) Zie voor deze denkbeelden ook het hiernavolgend artikel van
Prof. Goudriaan.
INDRUKKEN UIT AMERIKA,
II. Bedrijfsieer en sociale economie.-
Het moderne hooger onde’hvijs in bedrijfsleer is het
eerst ontstaan in Amerika. De Universiteiten van Chicago,
Harvard en Columbia hebben het tot de hoogste ontwikke-
ling gebracht. Ik had gelegenheid de laatste twee te be-
zoeken en, mede dank zij de’introductie door het De-
partment of State en de onvolprezen hulp van onzen
vroegeren landgenoot Anton de Haas, in een aantal ge-
234
ECONOMISCH-STATISTISCHE – BERICHTEN
19 Maart 1947
sprekken met mijn naaste, collega’s een duidelijk denk-
beeld te krijgen van den tegenwoordigen stand van het
onderwijs.
Harvard is reeds vijf entwintig jaar of langer bekend
door de ,,case method”, de verzameling van gevallen uit
de practijk, waaruit de theorie wordt ontwikkeld en
meteen toegepast. De Haas en Doriot hebben aan deze
methode bij hun bezoek aan ons land in 1926
1)
groote
bekendheid gegeven, maar . van .eenige navolging is
mij nooit iets gebleken. Voor mijzelf kan ik alleen maar
zeggen, dat de ,,case method” mij in die twintig, jaren
altijd als een begeerenswaardig doel voor. oogén heeft
gestaan, maar dat ik nooit een voor Nederlandsche om-
standigheden bruikbare weg heb gevonden om haar
practisch toe te passen. ,,To do away with all textbooks”
en het vak alleen te leeren uit een lange reeks van nog
zoo , zorgvuldig gekozen ,,gevallen” Js mij te onsamën-
hangénd en te empiristisch. Maar de moeilijkheid blijft
bestaan, dat de student veel te weinig ervaring heefl
van het bedrijfsleven om , de abstracte schema’s met
concreet, aanschouwelijk materiaal .tot leven en tot
vruchtbaarheid te brengen. Voorbeelden ter illustratie
van het geleerde zijn meestal te vluchtig en zeggen hem
weinig, als zij ontleend zijn aan takken van bedrijf, die
hij niet uit eigen aanschouwing kent. Hier kan de ,,case
method” in haar nieuwsten vorm, namelijk uitgebreid
tot een verzameling van
vraagstukken,
een belangrijke
verbetering brengen. ,,Learning by doing” is een voor-
treffelijk, opvoedkundig beginsel. Niemand krijgt een
bepaald stuk van de wiskunde behoorlijk onder de knie,
als hij er .niet een aantal vraagstukken over heeft gemaakt,
waarin hij de âbstracte theorie zelf moet toepassen. De
nieuwste leermethodevan Harvard gaat geheel in deze
richting. Een boek als dat van Franklin Folts, ,,Industrial
management; text, cases and problems”
2),
lijkt mij een
zeer belangrijke aanwinst; het kan onmiddellijk gebruikt
worden in aansluiting op de tot dusver in Nederland ge-
volgde methode.
Harvard, de oudste uni,rersiteit van Amerika, slehts
een halve eeuw ‘jonger dan Leiden, is nimmer afkeerig
geweest om nieuwe wegen in te slaan. De meest frappante
nieuwigheid, wqlke men in de oorlogsjaren heeft beproefd,
is de introductie van een zekere mate van zuiver techni-
sche kennis bij het onderwijs aan de ,,Graduate School of
Business Administration”, die toch veel dichter staat hij
de opleiding te Rotterdam, Amsterdam ,en Tilburg dan
bij die te Delft.
Men begint met de studenten het lezen van technische
teekeningen te leeren. Niet op de continentéle n’iethode
door eerst de algemeene beginselen der beschrijvende
meetkunde uiteen te zetten, maar op de Amerikaansche
methode, die zonder omwegen recht nar het doel gaat. Men
begint dus bij de oefening in ,,Blue print reading” met
eenvoudige voorwerpen, zooals een U of T-balk en een
ring en klimt dan snel op tot de meest ingewikkelde.
Dan komen de gereedschapswerktuigen voor de metaal-
bewerking aan de orde. Men houdt zich niet bezig met de
studie van slijp- en stelhoeken, noch met de constructieve
details dezer machines. De beginselen der hoofdbewerkin-
gen: draaien, boren, schaven, freezen en slijpen, worden
in enkele schemateekeningen duidelijk gemaakt. On-
middellijk daarna volgt de bedrijfseconomische’ analyse,
uitgaande van de gegevens, zooals men die in de catalogi ‘Vindt, met inbegrip van den prijs ‘an machine en gereed-
schappen. Standaardtijdeii voor het instellen en voor de
verschille’nde bewerkingen voltooien het beeld. De student
is dan voldoende toegerust om uit den blauwdnik van een
bepaald onderdeel den totalen bewerkingstijd en -kosten
te kunnen berekenen. En wat meeris: hij wordt getraind
om uit verschillende constructieve varianten voor een-
1)
Zie’.,,,, Business Research’ in Nederland” in ,,E.-S.B.” van
28 Juli 1926, blz. 664.
‘) Mc Graw Hill.
zelfde object diegenen te kiezen; welke, bij een bepaalde.
grootte van fabricageserie en van totaal aantal te maken
stuks.de laagste fabricagekosten geeft. De geheele cursus, van welke alle collegebladen met Amerikaansche gulheid
aan mij werden meegegeven, omvat rond 60 uur voor
ongeveer 100 studenten per ,,class”;
Op deze wijze wordt een kloof overbrugd tusschen de
zuiver technische opleiding,. welke nog steeds te weinig
economisch is georiënteerd, en de economische, welke te
weinig technische elementen bevat
3).
Dat men daarbij
de metaalbewerking als oefenobject heeft gekozen, is
niet’ alleen’ gemotiveerd door de groote en nog steeds
groeiende beteekenis van dezen bedrijfstak, maar ook door
het feit, dat in deze ingewikkelde branche bijna alle vraag-
stukken – men denke slechts aan de historische ontwikke-
ling der kostprijsberekening – hun breedste ontplooiing
hebben gevonden.
Men is in Nederland nog al te vaak van meening, dat de
Amerjkaansche. opleiding. een eenzijdig gespecialiseerde
africhterij is. Men.vermijdt in Amerika inderdaad het bij-
brengen van,kennis, die geen nut afwerpt,’ zooals bijv. de
constructiedetails van allerlei machines voor den gebruiker.
Maar men legt den vollen nadruk op het alles beheerschen-
de ‘probleem van, maximaal rendement ‘en minimalen
kostprijs. Met name in Harvard is de studie er op gericht
elk bedrijfseconomisch vraagstuk in zijn volledige, hetero-
gene samengesteldheid als één geheel aan de studenten
uiteen te zetten. Dat zij later in de practijk meestal slechts
met één aspect te maken krijgen, beteekent niet,, dat de
overige kennis verloren is: het maakt hen meer toeganke-
lijk voor de gezichtspunten der anderen, met wie zij
moeten samenwerken. En vooral, het maakt hen veel ge-
schikter voor de hoogere en hoogste posities in het be-
drijfsleven, voor welke een zeer veelzijdigé kennis vol-
strekt noodzakelijk is. Het is deze’ meer universeele be-
drijfsopleiding, ,gecombineerd met de Amerïkaansche
gewoonte om veelvuldiger van firma en van branche te
veranderen en aangeyuld door den durf om ook vraag-
stukken aan te pakken, waarvoor ,men niet schoolsch is
opgeleid, die tezamen belangrijk tot de Amerikaansche
efficiency hebben bijgedragen en zullen bijdragen.
Uet onderwe’rp op sociaaleconomisch gebied, dat mij tijdens mijn verblijf in de .Vereenigde Staten het meeste
heeft geïnteresseerd, is het monetaire vraagstuk, met
‘name de ontwikkeling van de gedachte der grondstoffen-
valuta. 1-let is duidelijk, dat de overeenkomst van Bretton
oods, die in schijn nog een zekere souplesse heeft gelaten,
maar in wezen de valuta der deelnemers, sterker dan ooit te voren, met opheffing zelfs der nationale zeggingsehap,
aan het goud heeft gebonden, de conjuncttiur van ieder
aangesloten land ‘afhankelijk heeft gemaakt van diè in
de Vereenigde Staten. De daaruit voortvloeiende verant-
woordelijkheid wordt in Amerika ‘sterk gevoeld en met de
toegankelijkheid voor ‘nieuwe ideeën, die steeds één
der beste kenmerken is geweest van den Amerikaanschen
geest, is men bereid elk middel te overwegen, dat in
grootn stijl kan bijdragen tot het stabiliseeren van den
economischen cyclus.
Reeds in 1937 heéft Benjamin Graham in zijn boek
,,Storage and stability”, onafhankelijk yan mijn publi-
caties, den grondstoffenstandaard in Amerika aan de
orde gesteld. Hij vond onmiddellijk een goeden steun
in zijn naamgenoot, geen familielid, Prof, Frank D.
Graham van Prii’iceton University
4)
en later in F. A.
Ilayek
5),
den bekenden schrijver van ,,The road to serf-
dom”, die voor en tijdens den oorlog de fascistoïde
tendenties der West-Europeesche ontwikkeling voor-
treffelijk heeft doorzien.
‘) In dit verband vesljg ik nog de aandacht op
Chase:
,,Hand-
book on designng for Quantity Produclion (Mc Graw Hill).
4)
,,The Arnerican Economie Review” van September 1938, blz.
575. Daarna in ,,Social Goals and Economie Institutions”, Princeton
University Press 1942,
‘) ,,The Economie Journal”, Juni/September 1943, blz. 176.
19
Maart
1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
235
In
1944
heeft Benjamin Graharn een tweede boek ge-
publiceerd: ,,World commodities and world, currency’
en op het groote congres van de American Economic
Association, de American – Statistical Association, de
Econometric Society en andere, datvan
23
tot
26
Janu-
ari ji. te Atlantic City werd gehouden, was hij één van de
prae-adviseurs. De gedachte van den grondstoffenstan-
daard staât op de agenda der iiublieke discussie; een
commissie, ingesteld door het Food Research Institute
van Stanford University (California, Palo, Alto), onder
voorzitterschap van Prof. Joseph S. Davis, heeft haar in
studie genomen. Zal men er deze keei’ in slagen haar
tijdig tot werkelijkheid te maken? Toen ik in October
1931,
onmiddellijk na den val van het Engelsche pond, de ge-
dachte in dit weekblad voor het eerst in publieke discussie
‘bracht
6),
stelde ik de vraag: ,,Waar is van deze depessie
het eind? En hoe zal de wereld er dan uitzien? Hoeveel wel-vaart, hoeveel levensgeluk, hoeveel ontwikkelingsmogelijk-
.heid, hoeveel menschenlevens zullen dan zijn vernietigd?”
Wfj weten nu het antwoord. Het luidt: Hitler, wereld-
oorlog II, tientallen millioenen dooden en voor het leven
geknakten. En wij, weten ook, zoo zeker als men ooit’
iets over de toekomst weten kan, dat wij wereldoorlog III
tegemoetgaan, als wij er niet in slagen de eerstvolgende
ernstige crisis in Amerika, die met zekerheid komt, tijdig
op te vangen en te onderdrukken. Misschien hebben wij
nog
3
jaar, misschien nog 10 jaar den tijd.
Maar wij hebben ook iets geleerd. I’k kan het, geloof ik,
niet beter zeggen, dan met de woorden van één mijner
toehoorders na afloop van een voordracht, die ik in Was-
hington gehouden heb voor eenige hoofdambtenaren van
het International Monetary Fund: ,,Indien wij de grond-
stof-valorisatie en koppeling aan de geldeenheid hadden
toegepast in
1921,
in
1930
of
’31
of
’32, hoe geheel anders,
hoe oneindig veel beter zouden wij ér dan hebben voor-
gestaan”.
La vérité est en marche.— nul ne
l’arrêtera—de
vraag
is maar, of zij nog op tijd aakomt. De beslissing ligt in
Amerika; alle hoop moet zijn gevestigd op Arnerikaanschen
durf en doortastendheid.
Het is onmogelijk om ook slechts bij benaderinS. een
beeld te geven van de talrijke onderwerpen, die op het
groote congres in Atlantic City, in de verschillende secties,
die tezeifdertijd vergaderden, zijn behandeld. Ik stip er
slechts twee aan. –
A. P. Lerner van de New School for Social Research
ging in zijn prae-advies uit van de boven reeds aangeduide
gedachte, dat de moderne beschaving, als zij de totalitaire
bedreiging wil overleven, zoowel inflatie als depressie
moet leeren voorkomen. Maar: ,,a full employment policy
will mean inflation”, tenzij mèn tijdig de daarbij te ver-
wachten loonopdrijving weet te beteugelen. Verplichte
arbitrage lijkt hem het eenige middel. Als richtsnoer zou
men daarbij kunnen nemen een normale loonsverhooging
van bijv. 1 pCt. per
4
maanden, uitgaande van een aangeno
men productiviteitsstijging van
3
pCt. per jaar. In bedrijfs-
takken, waar de werkloosheid grooter is dan tweemaal
het algemeen gemiddelde, zou loonsverhooging achterwege
dienen te blijven; in bedrijfstakken, waar zij kleiner is
dan de helft van het algemeen gemiddelde, zou de ver-
hooging kunnen .worden verdubbeld: De formule lijkt wat
simplistisch, maar- bevat ongetwijfeld de goede gedachte
om zekere objectieve richtsnoeren aan de arbitrageanten
mee te geven en deze te ontleenen aan de wenschelijkheid
om de wet van-vraag en aanbod, met haar grQote sociale
beteekenis, in gestyleerden vorm te blijven volgen. Wie
haar radicaal opzij zet, vervalt onherroepelijk in den
dwang als beginsel van maatschappelijke organisatie. –
Bij de discussie over de productiviteit
van
de Amen-
kaansche economie wees Julius Hirsch, de bekende onder-
zoeker van de distributiekostén en de schrijver van ,,Das
1)
Zie ,,E.-.S.B.” van 21 en 28 October 1931..
Ame’nikanische Wirtschaftswundei”, er terecht op, dât
men goed doet te onderscheiden tusschen -de ontwikkeling
der werkelijke productiviteit en de ,,volume productivity”,
die mede wordt beïnvloed door variaties in de .bedrijfs-
bezetting. De onderscheiding loopt min of meer parallel
met die tusschen de twee berekeningsmethoden van den
productiviteitsindex. De oudste is een gewogen index,
samengesteld uit de opbrengsten per manuur in de ver-
schillende bedrijfstakken; zij is het eerst op groote schaal
toegepast door Clague
7),.
en heeft thans’ in Solomon
Fabricant haar bekendsten en bekwaamsten vertegenwoor-
diger gevonden
8).
-De andere gaat uit van het nationaal
inkomen en deelt dit, na eenige oorrecties en reductie–op
eenzelfde prijsniveau, door het aantal in een beroep werk-
zame personen, eventueel gecorrigeerd voor wijzigingen in
den arbeidsduur. Het is duidelijk, dat de tweede methode
veel gevoeliger is voor onvermijdelijke onnauwkeunigheden
dande eerste
9),
maar beide geven het resultaat, dat de
productiviteit van
1946
in de Vereenigde Staten aanzien-lijk.hooger is. dan die van
1939
of
1940.
De waarde van het geproduceerde gemiddelde inkomen
per werkende liep in
,,1944″
dollars als volgt
1
0):
Jaar
–
Geproduceerde waarde
per hoofd
1940
1.890
•
1941
•
2.150
1942
–
–
2.260
•
1943
2.410 1944
.650
1945
2.600
1946
‘
2.380
–
De productiviteitsstijging in verschillende bedrijfstakken
werd door Giaham in zijn prae-adies als volgt aangegeven
over de peniod
1939/1946:
mijnbouw
5,5
pCt.; transport
3
pCt.; handel
4,5
pCt.; industrie 10 pCt., waarin automo-bielindustrie minus
25
pCt.
In Nederland heeft men kortgeleden de resultaten van een Gallup-ondervraging gepubliceerd over de arbeids-
productiviteit. Deze derde methode heeft men, zoover mij
bekend, in het vaderland van Gallup nooit toegepast.
Zij is zonder twijfel de slechtste en kan nooit een reeks van
vergelijkbare getallen opleveren. Zou het niet veel beter
zijn, indien men ook in Nederland de opstelling van een
systematische productiviteitsstatistiek ter hand nam?
Daarmee zou men dit alles beheerschende, onderwerp.
duurzaam in het centrum van de publieke aandacht kun-
nen brengen. Misschien, dat dan geleidelijk ook ons lager
en middelbaar onderwijs meer in productivistischen
geest zou worden geleid. Waar is in Nederland een parallel van dat voortreffelijke leerboek over ,,Amenican Govern-
ment, a consideration of the problems of democracy”
11).
Het telt
700
bladzijden en een honderdtal illustraties; elk
jaar verschijnt een nieuwe, actueel bijgewerkte, oplaag.
Die van
1941
begint met een korte samenvatting over den
strijd om het presidentschap tusschen Roosevelt en Willkie;
beide partijen wordt.recht gedaan en het overzicht besluit
met een kort citaat uit de radiorede van Willkie na diens
nederlaag: –
,,A vital -element in the balanced operation of demo-
cracy is a strong, alert and watchful opposition. Ours
must not
–
be an oppostion against – it must be an oppo-
sition for – an opposition for a strong Amenica, a pro-
ductive America.
For only the productie cnn be strong and only the strong
cnn be free”.-
‘)„Montlily Review
of
Labor Statistics”, Juli 1926 e.v..
8)
,,Labor savings in Amenican industry 1899-1939″,,,Occasio-
nal Paper no. 23, National Bureau
of
Economic Research” met bibliografie van oudere publicaties.
‘) Tot dezelfde conclusie komen Hagen en Kirkpatrick: ,,Na-
tional output at full employment”. ,,The American Economic
Review”, September 1944, blz. 476.
‘°) Afgeleid uit ,,Ttte Economic Report
of
the President” van 8
Januari 1947.
–
“) Frank Abbott Magruder, uitgave Allyn and Bacon.
236
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Maart 1947
Er was op de bijeenkomst in Atlanti City één stuk aan
de orde, dat niet officieel op de agenda stond, maar in de
discussie telkens een rol speelde. Het was het ,,Economic
Report of the President”, voorgelegd aan het Congres op
grond van de ,,Employment Act 1946″, welke het vorig
jaar met overweldigende meerderheid door de beide groote
politieke partijen werd aangenomen. Bij deze wet werd
een raad van economische adviseurs voor den Presidènt
ingesteld en de indiening van een jaarlijksch economisch
rapport voorgeschreven, waarin de gewenschte, maximale,
hoogte van productie en koopkracht moet worden aan-
gegeven.
Men kan dit rapport dus zien als een, Amerikaansche
parallel van het Nederlandsche Plan 1947. Het is een over-
zichtelijk boekje van nog geen 60 bladzijden, een macro-
economische studie, zeer voorzichtig en globaal in de uit-
spraken voor 1947, zeer goed gedocumenteerd in het
statitisch overzicht voor de oorlogsjaren – aldus den
grondslag leggend voor een nauwkeurige aansluiting van
voor- op na-calculatie, zonder welke geen enkele planning
practische beteekenis kan krijgen.
Het is duidelijk gericht op het voorkômen van een
economische ,,collaps” en stagnatie als die, welke in 1929
begon. ;,This need not happen again and
must
not happen
again”.
Het is nog niet zeer sterk in zijn arsenaal van middelen;
het bevat geen enkele nieuwé gedachte, maar het is voor-treffelijk in zijn vastberadenheid voor het groote di.el, een
stabiele en gestadig groeiende welvaart te verzekeren aan
het geheele volk.
1-let is de stem van Amerika, die spreekt,zelfbewust en
ernstig, in het openingswoord:
,,As the year 1947 opens America has never been so
strong or so prosperous. Nor have our prospects ever
been brighter.
Yet in the minds of a great many of us there is a fear
of another depression, the loss of our jobs, our farms, our
businesses.
But America was not built on fear. America
was built on courage, on imagination and an unbeatable
determination to do the job at hand.
The job at haiïd today is to see to it that America is
not ravaged bij recurring depressions and long periods of
unemployment, butthat instead we build an economy
so fruitful, so dynamic, so progressive that each citizen
can count upon opportunity and security for himself and
his family. –
Nor is prosperity in the United States important to
the American people alone. It is the foundation of world
prosperity and world peace. And the world is looking to us”.
Prof. Dr
Ir J.
GOUDRIAAN.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE DISCONTOVERJI006INGEN IN BELGIË.
Tot tweemaal toe heeft de Nationale Bank van België
eind vorig jaar haar disèonto verhoogd, ni. 7November met
1 pCt. en 19 December met 0,50 pCt. Hierdoor is de discon-
tovoet in België een der hoogste ter wereld
geworden.
Ter
vergelijking gevn wij hier tevens de tarieven in enkele
andere landen:
Landen
Percentage
Datum der laatste
wijziging
België
…………
3
‘ 19 December 1946
Nederland
2,5
27 Juni
1941
Frankrijk
……
2
10 Januari
1947
Groot-Brittannië
2
26 October
1939
VereenigdeStaten
1
27 Augustus 1937
Alleen de Balkanlanden en de Zuid-Amerikaansche repu-
blieken hebben een hoogeren discontovoet dan België,
waarvan 1-Jongarije met 7 pCt. en Griekenland met 10 pCt.
de kroon spannen.
Wat is de beteekenis van deze herhaaldelijke en aanzien.
lijke verhooging? 1-let antwoord is, volgens de ,,V.E.V.-
Berichten” van Februari 1947, dat de discontovoet niet
meer paste in het kader van de sedert het laatste half jaar
gewijzigde economische en financieele o1itiek van België.
België voert thans een deflatiepolitiek: het streeft naar
stabiliseering van de bonen, het tracht degoederenprijzen,
in de eerste plaats van grondstoffen, neer te drukken,
credietcontractie is aan de orde van den dag. De crediet-
schaarschte komt tot uiting door de daling, sedert24 Juni
1946 van ca. 100 tot 91, van de Geunificeerde staatsrente
4 pCt, zoodat de kapitalisatievoet stijgt. De rentevoet
van ‘hypothecaire leeningen is tot 6 â 7 pCt. gestegen.
Het niveau van den rentevoet op de obligatiemarkt werd
aangepast bij den stand van den rentevoet in het bedrijfs-
leven, waar reeds in Mei vorig jaar een minimumrente van 4,37 pCt. werd aangeboden.
De verhooging van den discontovoet der Nationale Bank
van België heeft nu tot doel de deflatiepolitiek der Regee-
ring te steunen. Deze politiek houdt er rekening mede,
dat een daling van de grondstoffenprijzen.in de Vereenigde
Staten nadeelige gevolgen kan Ilebben op de piijzen van
in België aanwezige voorraden. Door credietbeperking zal
het bedrijfsleven voor de dekking van zijn behoefte aan
geld zijn toevlucht moeten nemen tot geleidelijke liqui-
datie van zijn voorraden.
ENGELAJD IN
1920
EN IN
1947
VEIIOELEKE.
De volgende cijfers, betreffende den toestand in Enge-
land gedurende de eerste 17 maanden na den eersten en
tweeden wereldoorlog, werden in ‘,,The Times” van 12
Maart jl. gepubliceerd:
In pCt.
Nov. 1918- Aug. 1945-
April 1920 Jan. 1947
Groothandelsprijzen
……..
+
34,3
±
17,1
Loonen
………………
+
31,2
+
10,0
Kosten van levensonderhoud
+
9,1
nihil
Bankbiljettencirculatie
……
+
10,2
+
6,8
Daposito’s
…………….
+
22,5
+
17,3
Werkloosheid
…………
2,8 pCt.
2,6 pCt.
(April 1920)
(Jan. 1947)
Betalingsbalans
…………
C nihil,
C
– £
550
millioen Subsidies
………………
meel, ijzer
£
500
en staal
millioen
Enkele verschillen tusschen beide perioden zijn: –
le. de zuiver monetaire inflatie na den tweeden w’ereld-
oorlog is circa J van die van den eersten wereldoorlog;
2e. het prijsniveau is ‘thans minder gestegen dan vroe-
ger, hetgeen voor een deel wordt toegeschreven aan liet
bestaan van een groot nadeelig saldo van de betalings-
balans, dat, een deflationair effect heeft;
30. ook de bonen zijn niet zoo sterk gestegen als in de
periode na den eersten wereldoorlog, vooral in vergelijking
met de geld- en credietruimte. Voor een deel zijn de huidige
contrôlemaatregelen daaraan debet en het is waarschijnlijk,
dat de zwarte handel thans weliger tiert dan voorheen..
Enkele aanhalingen uit ,,The Times” van 1920 getuigen
echter ook van soms merkwaardige overeenkomsten. Bijv.
men klaagde destijds evenzeer over tekort aan goederen
en te veel geld; over te weinig internationale koopkracht, over te weinig steenkolen. Verder maakW men zich in de
jaren na 1918 ook bezorgd over te geringe exporten naar
dé Vereenigde Staten in vergelijking met de enorme im-
porten uit de nieuwe wereld. En ook toen riep men in
Engeland om ,,an increase of production and especially
of productivty per man-hour”.
19 ,Mart 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
237
GEBEEEC AAN ELECTRIsCHE ENERGIE IN ITALIË.
Evenals in Engeland de steenkolencrisis, dreigi; het te-
kort aan electrische energie in Italië het economisch leven
nog mer te ontwrichten daf het reeds is. Italië projecteerde
voor 1947 naar de mededeelingen van Antonio Giordano
aan ,,The Financial and Commercial Chronicle” van 20
Februari jl., de volgende betalingsbalans:
0 n t v a n g s t e n (in millioenen $):
Export van garens en textiel
……….
313
andere
goederen
……….
148
agrarische producten
…….
44
vrachten
………………
45
remises van emigranten
. . .
50
toeristen
………………
30
630
U
i
t g a v e n (in millioenen
$):
Import van steenkolen
…………….
202
petroleum
……………..
68
textiel
………………
155
staal
…………………
39
nonferro metalen
……..
29
hout
………………….
81
rubber
………………
20
vetten
en
oliën
……….
27
chemische producten
. . .
23
andere grondstoffen
. .
…
74
tarwe en andere voedingsxnid-
delen
…………….
397
agrarische producten
. . .
18
andere producten
………
80
andere uitgaven
……….
20
1.233
Het verwachte nadeelige saldo voor 1947 is derhalve
ruim S 600 millioen. De Italiaansche export echter wordt
nu bedreigd doir de s’chaarschte aan electrische energie.
Van 20 Januari jl. af
werd de stroomrestrictie uitgebreid
tot .4 dagen per week, 1-lierdoor kwam de electrische pro-
ductie van ijzer en staal en izeralliages geheel tot stilstand.
Ook de textielindustrie moest voor een deel worden sf11-
gelegd. Dit beteekent minderexport en dus een grooter
nadeelig saldo. 1-let land is dan ook meer dan ooit op bui-
tenlandsche hulp aangewezen. –
HET MII)DEN-OOSTEN
Het Midden-Oosten heeft een bverwegend agrarische
structuur. De eigenaardigheid daarbij is, dat de landbouw
zich concentreert op een beperkt grondgebied. Egypte bijv.
heeft een oppervlakte van circa 1 millioen km
2
; slechts
3j pCt. is bouwland. Voor het geheele Midden-Oosten is
dit percentage op 5 te stellen. Ook de productiviteit, aldus
Keith Murray in ,,International affairs” van Januari jl.,
is niet bijster groot. Zij is minder dan 115 of. 1/6, van die
van Engeland of de Vereenigde Staten, en ongeveer 1/3 van die van de Balkan.
De mineraalrijkdom van den bodem is niet groot. Olie
is eigenlijk de belangrijkste en eenige energiefactor. Bij een behoorlijke ontginning kan een productie van 70-80
millioen ton per jaar worden verwacht.
In vergelijking met de natuurlijke hulpbronnen heeft
men in het Midden-Oosten een groote bevolkingsdichtheid.
In Egypte bijv. 15,6 per jm
2
, hetgeen bij een bebouwbaar
areaal van 3j pCt. neerkomt op bijna 400 of wel het dub-bele van Engeland.
De oorlog heeft het verkeerswezen verbeterd. De Trans-
Iraansche spoorweg bijv., die vroeger een capaciteit van
200 ton per dag, had, kan, ‘dank zij de Amerikanen
vooral, 6.000 ton per dag vervoeren. Ook de capaciteit
van verschillende havens is grooter geworden.
De oorlog bracht verder nieuwe industrieën, in het bij-
zonder chemische en pharmaceutische.
Door dat alles konden vele menschen te werk worden
gesteld.
De oorlog bracht echter ook nadeelen. Zoo is de geld-
circulatie gestegen tengevolge van de uitgaven der ge-
allieerde legers. In de Soedan is het prijsniveau, vergeleken
met 1939, verdubbeld, in Egypte en Palestina 31 maal
zoo groot geworden, in Irak 5 maal en in Syrië vertien-
voudigd.
Gezien de betrekkelijke armoede van het gebied en de
na-oorlogsche gevolgen, is de economische toestand in
het Midden-Oôsten niet roosklëurig. Verbetering van den
landbouw is noodzakelijk in verband met de relatief dichte
bevolking.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In de afgeloopen weCk hebben de veranderingen, welke
in den gepubliceerden weekstaat van De Nederlandsche
Bank (men zie het vorige nummer van ,,E.-S.B.”) hebben
plaatsgevonden, sterk de aandacht getrokken. Het waar-
schijnlijk totaal waardelooze markenbezit ten bedrage
van f 4.470,8 millioen is thans uit de balans van De Ne
derlandsche Bank verdwenen. De Nederlandche Bank
heeft hiervan ongeveer f 394 millioen voor haar rekening
genomen, welk bedrag werd geboekt ten laste van enkele
bijzondere reserves. De g’ereserveerde boekwinsten op de
hdrwaardeeringen van den goudvoorraad in 1943 en 1945
zijn thans uit de balns verdwenen. De Staat droeg het
restant ad f 4.077 millioen, waarvoor werd geput uit het
tegoed, ontstaan door de inlevering van de biljetten van
f 500 en f 1.000 in 1943 ad f110,6 millioen, terwijl even-
eens een bedrag ad f 97,1 millioen aan De Nederlandsche
Bank werd overgedragen ten laste van de rekening der
bij de geldzuivering niet ingeleverde bankbiljetten. Ter-
loops zij opgemerkt, dat het niet duidelijk is, waarom een onafgerond bedrag van f 139.367.695 op de rekening der
niet ingeleverde oude bankbiljetten is blijven staan. Als
reserve tegen alsnog te aânvaarden oude bankbiljetten
lijktdit bedrag bovendien rijkelijk hoog. Ondanksde vrij
uitvoerige toelichting van de zijde van De Nederlandsche
Bank blijven helaas nog vele vragen over. De Staat heeft verder een schuld ten bedrage van f1.500 millioen tegen-
over De Nederlandsche Bank aanvaard, en haar schatkist-
papier verstrekt voor een bedrag van f 2.100 millioen
nominaal. FIet restant ad ± f 313 millioen is betaald ten
laste van het creditsaldo van het Rijk. Over de genoemde
boekvordering ad f 1.500 millioen zal een rente worden
vergoed van 1/8 pCt. per jaar, terwijl het schatkistpapier
tegen marktdisconto is aanvaard. 1-let is duidelijk, dat deze
renteverplichtingen van den Staat in feite weinig beteeke-
nen, daar aan de Regeering de ovérwinst van de centrale
bank, na betaling van een dividend van 5 pCt., geheel
ten goede komt. Wel heeft De-Nederlandsche Bank door
het groote bezit aan schatkistpapier thans materiaal om
open-marktpolitiek te bedrijven, maar onder de huidige
omstandigheden is de Schatkist hiertoe ook zelve zeer goed
in staat.
De Nederlandsche Bank ontving van Nederlandsch-
Indië f 54,2 millioen aan goud terug als betaling vad haar aandeel (30 pCt.) in de goudstorting in het Internationale
Monetaire Fonds. De rekening van de,n Staat werd hiervoor
vermoedelijk gecrediteerd.
Ondanks de terugvloeiing van f18 millioen aan bank-
biljetten verminderden de saldi der banken bij de centrale
bank met f 17 millioen. Aflossing van beleeningen ad
t 3 millioen, betaling van belastingen en zekerheidsstellin-
gen, en aankoop van schatkistpapier waren hiervan de
voornaamste oorzaken. De geldmarkt bleef in de afgeloopen
week, na een geringe verruiming in het begin der verslag-periode, overwegend krap. Bij geringen omzet bleven alle
termijnen aangeboden tegen 1/ pCt. Wellicht komt hierin
spoedig verandering, nu weer grootere bedragen aan schat-
kistpapier komeii te vervallen.
Tengevolge van de genoemde saneering van de balans
van De Nederlandsche Bank komt het reëele deviezenbezit
238
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
‘
Maart
1947
thans beter tot uiting. Het bedroeg op
10
Maart ji.
f109
millioen, maar men weet uit den aard der zaak niet, welke
bedragen aan ,,soft currency” hieronder, zijn begrepen.
In de afgeloopen *eek is ingediend een wetsontwerp ter
bevordering van het sparen, waarin tevens wordt voorzien
in de instelling van een Nationale Spaarraad. Mede door
uitgifte van spaarbrieven ten laste van den Staat zal de
Overheid trachten, het sparen te bevorderen. Deze spaar-
brieven zullen aantrekkelijk worden gemaakt, waarbij wel-
licht naast rentevoordeélen aan belastingfaciliteiten kan
worden gedacht. Al komt deze actie-op het voetspoor
van Engeland en Amerika verricht -. wat laat, zij kan wel-
licht toch belangrijk hulp bieden om het toenemende
inflatiegevaar als gevolg van de overheidstèkoi’ten te be-
zweren.
De Amsterdamsche effectenbeurs vertoonde in de afge-
loopen week voor de binnenlandsche en internationale
fondsen over het algemeen kleine koersstijgingen, al trad
op 14
Maart jl. voor de meeste fondsen een kleine reactie
in. De indruk bestaat, dat de nieuwe wijze van verhande-
ling wel tot verlevendiging van de beurs heeft bijgedragen.
De handel in Amerikaansche fondsen kwam slechts
aarzelend op gang. Nadat aanvankelijk slechts advies-
koersen werden gegeven, kwamen aan het einde der week
transacties tot stand, welke slechts van bescheiden omvang
bleven. Wellicht speelt hierbij de certificeringsprocedure,
een rol, daar nieuw,e mogelijkheden slechts langzaam tot
het publiek doordringen, en certificeering door De Neder-
landsche Bank – waarmee eenige dagen gemoeid zijn –
eerst moet plaatsvinden, voordat de stukken ten verkoop
kunnen worden aangeboden.
Tot slot volge het gebruikelijke koersstaatje (hoofd-
koersen):
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 17 Maart 1947.
•
Activa.
–
•
Wissels,
P1’O
Hoofdbank
f
1
messen en
• schuldbrieven
U an
in disconto
Agentsch.
1.000
1.0001)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht-(art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j’ art. 4 van het Koninklijk
besluit van
1
October 1945, Staatsblad
No.
F204)
…………………………..
Schatki3tpapier, door de Bank ovèrgenomen van
den Staat der Nedenlanden ingevolge overeen-
kont van
26
Februari 1947
……………. 2.100.000.000,-
Beleeningen:
Hoofdbank
t (mci.
voor-
151.809.618,86 ‘)
schotten in re-
Bijbank
,,
843.636,31
kening-courant
op onderpand)
Agentsch.,,
9.734.526,51
162.387.781,68
Op
effecten,
enz.
…………
161.967.983,52′)
Op goederen en ceelen
419.798,16 162.387.781,68
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
–
Wet
1937)
………
…………………-
Boejcvorclering op
den
Staat
der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947,, 1.500.000.000,- – Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en gouden
muntmateriaal
f
520.369.193,63
Zilveren munt,
enz……..,
1.424.548,96 521.793.742,59
Papier op’ het buitenland
‘f
41.339.300,-
Tegoed hij correspondenten in
het
buitenland
…………82.565.078,95
Buitenlandsche
hetaalmid-
delen
………………..
4.929.167,48
128.833.546 43
Belegging van kapitaal, reserves- en pensioen-
fonds
…… . ………………………..
70.888.107,40
Gebouwen en inventaris
. …………………
.3.000.000,-
Diverse
rekeningen .
……………………
..40.358.453,83
t 4.527.262.631,93
Passiva.
Kapitaal
…………………………….t
20.000.000,-
Reservefonds
……………………………12.377.412,28
Bijzondere
reserves
……………………..
.
23.774.634,92
Pensioenfonds
……………….. ..
…………
..15.565.684,97
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ……..137.264.905,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe Uitgiftn) ……2.708.881.220,-
Bankassignaties iii omloop
………………..130.445,59
Rekening-courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist’
……t
741.916.867,77
Geb lokkeercie
saldo’s
van
banken………………31.027.141,71
Geblokkeerde
saldo’s
van
anderen
…………..42.705.282,62
Vrije saldo’s
…………697.3.06.244,33
1.512.955.536,74
Diverse
rekeningen
……………………..96.312.792,74
f4.527.262.631,93
7
Maart
14
Maart
1947 1947
A.K.0.
……………… :….
142
147
van
Berkel’s Patent
…………
115
120f
Lever Bros. Unilever
C. v.
A…..
287
234f
Philips
G.
b. v. A …………….
332
329
Kon.
Petroleum
…………..
368 370
H.A.L.
…………………….
.159f
161f
N:s.0.
………..
.
………….
142
1401
H.V.A
.
……………………
203
‘
199
Dcli Maatschappij
C. v.
A…….
130 130
Amsterdam Rubber
………..’.
133
135
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCILE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
..iï
n
°
0)
°c
cd
O33.
–
0)
0)
•
.
0,
01
.cd
27 Jan. ’47
700.909
4.459.991
– 160.115
5
151.700
3Febr.’47
647.705
4.465.174
135.299
5
185.428
10
,,
’47
647.738
4.470.574
88.450
5
164.879
17
,,
’47
647.916
4.462.320
65.753
5
156.047
24
,,
’67
647,938
4.462.931
61.837
–
151.317
3 Mrt ’47
‘467.548
4.468.25.1
101.264
1
.155.150
10
,.
’47
521.753
39.953
69.072
1
152.200
17
,,
’47
521.794
.
41.339
– 87.494
1
162.388
‘0’0
10
.99
01
cd
–
.
Saldi
in
rekening-courant
.20)
______ _____ _____
_____
.0
111
1.0
27 Jan. ’47
2.681.281
1.276.605
55.488
.
50.103
598.065
3Febr.’47
2.718.430
1.260.428
35.396
44.165
617.466
10
47
2.693.389
1.250.121
41.323
43.717
586.745
17
,,
’47-
2.684.435
1.193.260
37.270
41.115
615.360
24
,,
’47
2.694.844
1.159.861
54.194
.
41.191
‘618.475
3 Mrt ’47
2.740.095
903.639
60.012
46.052
697.858
10
,,
’47
2.722.424
708.454
47.085
43.147
680.047
17
,,
’47
2.708.881
741.917
31.027
42.705
, 697.306
‘) Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks door de Bank in disconto ge-
nomen
‘
……………………………f
–
1)
Waarvan aan Nederlandscb-Indiê
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99) ,,
42.165.200,-
Circulatie der door de Bank namens den Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten ……151.486.256,50
ZWEEDSCRE RIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
.
8
01
0
Data
.
‘
01-
o
OC
)
,0
0
Obe
,
0)0)
pzo
15 Febr. 1947
.743 1
470
1
1.575
•
263
64
182
22 Febr. 1947
737
467
1.693
440
207
94
182
28 Febr. 1947
715 r
453 1
1.693
406
174
94
182
7Mrt
1947
643
f
40811.699
399
233
94
182
–
.
Deposito’s
•
cd
Data
–
1
–
cd
0.
Direct opvraagbaar
o
,
Cd
0001
PQ
Cd
0
Cd
15 Febr. 1947
2.572902
616
201
230
207
‘
3
22 Febr. 1947
2.519
976
. 556
369
230
205 1
3
28 Febr. 1947
2.678
822
506
260
230
179 1
2
7Mrt
1947
2.615
840
521
264
230
184
1
A4
r
+
Beschikbare jrrachten
-;
Accountant
Lid, N.Lv.A. die vele jaren voor groote ondernemingen werkte,
in buitenland alm. en fin. belangen behartigde, zoekt anderen
werkkring. Door practijk bekend n1et variabele budgetteering
en moderne kostprijsberekening.. Aanvaardt eventueel tijdciijke
opdrachten. Brieven onder No. 856, bureau van dit blad, Postbus
42, Sdhiedam.
DIRECTEUR
VAN VOORAANSTAAN]) DABLA1)BEl)RLJF EN
iIkNl)ELSDRUKKERIJ
wenscbt andere werkkring.
,
Brieven onder No. 865 Bur.v. d. blad, postbus 42, Schiedam.
Hoofdboekhouder op groote bankinstelling
zoekt wegens verandering een passende zelfstandige werkkring op.
Accountantskantoor of groote Bankinstelling. Administratief
zeer goed onderlegd. Is in het bezit van diploma’s Boekhouden en
studeerend voor Boekhouden M.O. Practische ervaring op Accoun-
tantskantoor, als zooclanig gestudeerd voor N.I.v.B. Brieven onder
No. 863, bur. v. (1. bi., Postbus 42, Schiedam.
Mr in de Rechten
29 jaar, werkzaam op klein scheepvaartkantoor, wenscht van betrekking ie veranderen, bij voorkeur
DIRECTIE-SECRETARIS
Heeft drie-jarige bankopleiding genoten en is ruim drie
jaar ass.-secretaris eener groote bedrijfsorganisatie geweest.
Prima referenties. Br. onder 1ett. W.H.S. aan Nijgh & van
D itmar, Rotterdam.
Technisch Directeur
BEDRLfFSTECITNISCR INGENIEUR
met groote ervaring in constructie, fabricage, kostprijsberekening,
bedrijfsinrichting, moderne bedrijfsorganisatie en commercieeie
zaken in ineta.aiverwerkcnde Industrie, sociaal en tactvoi in omgang
met medewerkers wenscilt van betrekking to veranderen. Beschikt over uitnemende referenties. Vraagt aanbiedingen onder. No. 866
bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.
Bij eenige Ministeries te ‘s-Gravenhage
kunnen geplaatst worden:
DOCTORANDI IN DE ECONOMIE
voor de volgende werkzaamheden:
Economisch researchwerk;
Bedrijfs-economisch werk;
Sociaal-economisch . geografisch onder-.
zoek;.
Financieringsproblemen.
.
Ook zij, die hun doctoraai-examen nog niet
hebben afgelegd, kunnen hiervoor in aan-
merking komen. Salaris naar bekwaamheid
en ervaring.
Schrift, soli, met uitvoerige levensbeschrj-
ving onder motto: L/EZ worden ingewacht
bij den Centralen Personeel Dienst,’ Binlien-
hof 4, te ‘s-Gravenhage.
De BEDRIJFSGROEP HANDELSBANKEN
vraagt een
econoom
bij voorkeur met bankervaring en bekend met
de overheidsmaatregelen op financieel gebied,
in staat research-werk te verrichten en op-
drachten uit te voeren; tevens voor de oprichting van een archief
en bibliotheek een
documentalist
bekend met de moderne documentatie-syste-
men (liefst diploma Ned. Inst. voor Docu-
mentatie en Registratuur), bij voorkeur eco-
nomisch onderlegd en eenigszins bekend met
het bankwezen. Brieven met uitvoerige in-
lichtingen te richten aan het Secretariaat,
Heerengracht 216, Amsterdam.
GROTE BIERBROUWERIJ IN NEDERLAND,
vraagt een representa.tief
VERTEGENWOORDIGER
Vereist: Tactvolle omgang met
mensen, commerciëel inzicht, enige
administratieve kennis (balansen
lezen, enz.) en goede organisatie
van eigen werk. Algemene ontwik-
keling en belangstelling voor wets-
kennis en juridische kwesties. Leef-
tijd ca. 35 jaar. Goede positie met
gunstige pensioenverzekering. Even-
tuele candidaten zullen worden
onderzocht op 24 April 1947 door
de
Nederi. Stichting voor Psy-
chotecimiek,
Wittevrouwenkade 6,
Utrecht.
Eigenh. geschr. br
. met
you. mi.
en twee pas-
foto’s (van voren en opzij) aan Adv. Bureau ALTA te UTRECHT vÖÔr 29 Maart a.s. In linkerbovenh. v. brief, op foto’s en envelop:
E.S.B. – 5210 m. naam, adres en leeftijd.
Bij Financieele Instelling te Amsterdam is
gelegenheid tot plaatsing van een
accountant en een
assistent-accountant
of gelijkwaardige krachten, met practijk-
ervaring op het gebied van financieel onder-
zoek, en het uitbrengen van financieele rap-porten. Voorkeur genieten zij, die, hetzij als
praktijk-econoom of in de economisch-finan-
cieele afdeeling van een bankinstelling, zijn
werkzaam geweest. Goede stijl is vereischt.
Brieven onder no. 860 bureau van dit blad,
postbus 42, Schiedam.
Accountantskantoor in het westen van het land zoekt
jong energiek medewerker
(lid N.I.v.A. of. V.A.G.A.)
met ten minste eenige jaren
praktijk. Eigenhandig geschreven brieven met vermel-
ding van leeftijd, opleiding, loopbaan, referenties en
verlangd salaris onder No. 862 aan het bur. v. d. bi.,
Postbus 42, Schiedarn.
Voor vervola
Vacatures” zie blz. 240
Chemische Fabriek zoekt
analysten
en een
chemicus
voor organisch-chemisch werk. Soli, onder no.
854 bur. van dit blad, postbus 42, Schiedam.
Wij
vragen wegens uitbreiding van ons
ORGANISATIEBUREAU eenige
ACADEMISCH
GEVORMDE KRACHTEN
(economische, technische
of
natuurweten-
schappelijke opleiding).
Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige
inlichtingen en foto onder letter EA 0137
te richten aan de directie van N.V. Magazijn
[cie
M
Bijenkorfl
AMSTERDAM
Op
1
Juli a.s. komt te vaceeren bij de gemeente Gro-
ningen het ambt van
verificateur
gemeente finaüciën
hoofd van den dienst, belast met de financieele contrôle
van de diverse gemeentediensten en bedrijven en van de aan de gemeente rekenplichtige instellingen. Jaar-
wedde f 5856,— tot t 6912,—, inclusief alle toeslagen.
Maximum na 6 jaar. Aanstelling boven het minimum niet uitgesloten. Gegadigden, die theoretisch en prac-
tisch ervaren zijn op het gebied van Rijks- en gemeente-
lijke accountancy gelieven hunne sollicitaties in te
zenden met volledige opgave van referenties en ver-
kregen akten bij Burgemeester en Wethouders binnen
14
dagen na verschijning van dit blad.
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer van
dezelfde week worden opgenomen.
INSTITUUT VÖOR
SOCIALE WETENSCHAPPEN
Nieuwe mondelinge cursussen voor:
M.O. Economie
M.O. Staatsinrichting
Cand. en Doct. Rechten
De cursussen worden gegeven te Amsterdam, Rotterdam,
Den Haag; Economie bovendien to Arnhem, Eindhoven,
III
Groningen, Haarlem, Hengelo, Den Bosch, Leeuwarden,
Leiden, Tilburg, Utrecht.
11
Prospectus en inlichtingen:
‘s-Gravenhage,
Wassenaarscheweg 39 d – Telefoon 775382
HAV BANK – SCHIEDAM
Levensverzekering en Lij/
renz
i
e
ederlandseb Indische Handelsbank, N,L
Amsterdam – Rotterdam – ‘s.Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
Verzendt per
VAN GEND & LOOS
Vervoer in één hand
door ‘t geheele land
maximum service, minimum kosten
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit 4 Diensten
Flet V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie. zal het van groote practische waarde blijken
S
te zijn.
Onze V.V.S.-brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden
Yan der graaf & Co’s hureaux voor den handel N.V.
Amstelstrisat 14-18, Amsterdam-C, Telefoon 38631 (6 lijnen)
De betrekkingen tusschen banken en
industrie in Frankrijk
door Dr. A. TREEP
Publicatie No. 8 van het Ned. Econ. Instituut
Prijs f 4.20*
(Prijs voor donateurs en leden van het Nederlandsch
Economisch Instituut t 3.—; te bestellen bij het N.E.l.)
Uitgave: De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem
N.V. LANKHORST
TOUWFABRJEKEN
SNEEK TEL. 3041 -3042
SPINNERIJ—TOUWSLAGERIJ SEDERT 1803
411e correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche .Boekdrukkerij H. A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel,,
,
6)
Druk
Roelants, Schiedam