A UTE’URSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch
,
-vStat
‘istische
B
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
ÜIT’GAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E JAARGANG
DINSDAG 24 DECEMBER 1946
No. 1546
II
S
f
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur:
A.
de Wit.
Abonnementsprjs van het blad, waarin tijdelijk is opge-
no men het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f26 per jaar. Overzeesche gebieds-
deelen en buitenland f28 per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.). –
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).
INIIOUD:
Blz.
De Londensche handelsconferentie door A.
B.
Speekenbrink …………………………867
Bedrijfsefficiëncy en arbeidsproductiviteit door
M. Groot ………………………….871
De toekomst van de bedrijfsorganisaties door
Mr.
Colenbrander ……………………….873
Stichting ,,West-Indische Levensverzekerings-
centraJ.e,.door
J.
van der Velden …………876
De prijspolitiek ten aanzien van de tuinbouwpro.
ducten tijdens de bezetting door
J. H
van
Stuyvenberg ………………………..879
A a n t e e k e n i n g e n
De Javasche Bank van
1941-1946 ……….880
De Organisatie van het bedrijfsleven ……….
881
Geld- en kapitaalmarkt ……………………
882
S t’ a t i s t i e k e n:
Verkeer en vervoer in Nederland
………………….
882
l)e kolenpositic van Nederland
……………………
883
Uitvoer van landbouwproducton uit Noderiatulsch-Indit
.
…. 883
Uitvoer van rubber via het ,,Nirub” uit Nederlandsoh-Indiii 883
Ongceontroieerdc uitvoer van rubbor uit Nodcriandsch-jndië
naar Malakka
……………………………….
883
DEZER DAGEN
overhêerscht het afsluiten. Men rept zich in een pogen
om
5
te komen tot een verademing met de Kerstdagen.
De Economisch-Statistische Berichten zullen daardoor
deze en de volgende week verschijnen met een twee
dagen vervroegden afsluitdatum.
Zal voor de Kerstmis de parlementaire discussie
over het Accoord van Liuggadjati een voorloopige af-‘
sluiting hebben bereikt? In de Tweede Kamer gaan
onder vele woorden â la Taileyrand en eenige flank-
moties de parlementaire slagboomen voor de overeen-
komst omhoog. De werkelijke toestand in Indië bevre-
digt intusschen nöch den Minister, noch zijn tegenstan-
ders. De wapenstilstand bestaat wel de jure, doch niet
de facto; toch is het deze laatste toestand, waaraan
velen een beslissende beteekenis toekennen.’
Beklemd tussehen deze hooge muren werd het debat
over de begrooting van Onderwijs in zekeren zin aca-‘
demisch. Er was echter een economische zijde aan:
de Schatkist zal een weinig worden ontsloten voor het
onderwijzend personeel.
Op minder bevredigende wijze ziet de kanselier van
den Schatkist in Engeland zijn middelen dunnen.
De jure heeft Groot-Brittannië van de Vereenigde
Staten van de veel omstreden leening nog
3.150
miljoen
dollar tegoed. De facto heeft de prijsstijging in de
Vereenigde Staten gedurende
1946
dit bedrag terug-
gebracht tot ongeveer
2.430
millioen. Doch, aldus de
hoopgevende sluitrede van den Engelichen’ kanselier,
de prijzen in de Vereenigde Staten kunnen over de
geheele leeningsperiode zeer wel zoo dalen, dat ‘het
oorspronkelijke prijspeil gemiddeld weer wordt bereikt.
Nog ernstiger is de blik van den Franschen minister
van Financiën, in het kabinet, dat thans met een
merkwaardige meerderheid de jure de regeerings-
banken bezet. Daar zal de Schatkist slechts opengaan
om nieuwe belastingontvangsten in te laten en voor de
rest wordt het deksel met kracht dichtgeslagen. Sera parsimonia in fundo, zuinigheid op den bodem komt
te laat, staat op het Rotterdamsche Raadhuis.
Welke juridische constructie men bok kiest, Neder-
land wenscht een werkelijk aandeel in het economisch
verkeer met Duitschiand. De ,,Trustmaatschappij
voor den handel van Nederland met het buitenland
N.V.” zal in den geest van een bedrijf, doch gesteund
door de Regeering over de barrières moeten zien te
komen. De dienstverleening wordt daarbij evenmin
vergeten. Nederland bood zijn diensten aan bij de
financiering van den Duitschen wederopbouw. De in-
gewerkte, verarmde financier stelt zijn kennis ter be-
schikking van de kapitaaikrachtige, doch minder
ervaren collega’s. Capaciteit in dubbelen ‘zin, daarover
beschikt Nederland ook voor het vervoer op Duitsch-
land. Antwerpen ‘is door de bezettingsautoriteiten reeds
ontdekt, al leggen daar de havenarbeiders momenteel
zelf drsluitboom voor den haven.
Voir, hopelijk, korten termijn heeft de winterboei
het transport van vele goederen vastgelegd. De stroo-
men raken gestremd, het gefolg is directe afsluiting
van stroom door electrische centrales. De positie is
nog wankël: het land blijft een benarde veste.
p
HAV BANK
–
SCHIEDAM
Levensverzekeringen L ij/rente.
Nederlandsch Indische Handelsbank, NV.
Amsteidam
–
Rotterdam
—
‘s.Gravenhage
–
Alle Bank-en Effectenzaken
VAN DIjÏC& Co..
EENDRACHTSWEG 11
–
ROTTERDAM
Makelaai
~
s
en Commissionnczirs in Effecten
‘In
Effecten
–
Coupons -Vermogensbeheer
Tefefoon 20845
–
21889
-.
40631
Beurs Nis
6
–
Telefoon 24178
–
—24378
0ag& z0onen.
•nnol72O
.
ankiet
&
uvanticRakeIar
3ottcrbam
• ‘.ØrabènbaÎ, 9ettt, beb
i
ebam,
‘ç7Eaarbinen
mterbam (aLLeen
urantte)
AMSTERDÂMSCHE
BANK N
.
V.
kAPiTAAL t S1015
RSCRvU 1
IL
MOOD
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij op het Leven en tegen InvaliditeitN.V.
Gevestigd te’s-Gravonhege
AOMINISTRATIEKANTOOR 00108ECHT.DELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5348
PersoneIsPensioenverzekéring
verschaft directe fiscale besparing
–
afschrljving van Ce.’
komstige last.n
–
blijvende sociale voldoening
Vraagt ii eens welgedocumente.rd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
Uw
,
toekomst is veilig
met een polis van de
Algem. Friesche Levensverzekering-Mij
of de
Groot-Noordhollandsche
LEEUWARDEN
van 1845
AMSTERDAM
Burmaniahuia
v. Brienenliuls
Dr. T. KOOPMANS
Linear regression unalysis. of economic
time series
Publicatie No. 20 van het Ned. Econ. Instituut
Prijs
f 2
9
10*
(Prijs voor donateurs en leden van het N. E. 1. f1,50; te
bestellen bij het N. E. 1.)
–
I.Iltgave: De Erven F. Bohn. N.V.
—
Haarlem
i
T
“I
N.V. KONINKLIJKE
t4 ED ER L A N DS C HI
ZO
U
T 1 ND U ST R IE
Boekelo
.
Hengilo
ZOUTZIEDERLJ
Fabriek van:
zoutzour,
(alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
ebloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
-gispen
culemborg
amsterdam
rotterdam
Koninklijke
N
edeilandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
1
met papier geïsoleerde kabels
‘voor zwaksiroöm en sterkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
Jisbelgarnituren, vulmassa en olie
ABELFABRIEK
DELFT
24 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
867
11
DE LONDENSCHE HANDELSCONFERENTIE.
Bij het geven van een voorloopige beschouwing over
de resultaten van de Londensche handeisconferentie
stuit men eenerzijds op de 1noeiljkheid, dat de veel.
heid van de aldaar bhande1de stof het bezwaarlijk
maakt in kort bestek hierover ook maar een eenigszins op volledigheid aanspraak makend overzicht te geveni
terwijl anderzijds de taak ‘vergemâkkelijkt wordt,
doordat de documenten, welke op deze conferentie
zijn behandeld, t.w. de ,,Proposls for Consideration
by an International Conference on Trade and Employ.
ment” en het nadien verschenen ,,Suggested Charter
for an International Trade Organisation of the ‘ÇJnited
Nations” reeds door andere schrijvers in dit weekblad
zijn behandeld
1).
Schrijver dezes zal zich dan ook ontslagen achten
nog uitvoerig op den inhoud van deze documenten in
te gaan en er mee volstaan een aantal opmerkingen te
maken, welke zijn bedoeld als een inleiding voor de
bestudeering van het rapport van de Londensche con-
ferentie, daf dezer dagen in druk zal verschijnen.
Aan de Londensche conferentie namen 18 landen deel,
t.w. in alphabetische volgorde:. Australië, België,
Brazilië, Canada, Chili, China, Cuba, Frankrijk, India,
Libanon, Luxemburg, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noor-
wegen, Tsj echo -Slowakije, de Unie van Zuid-Afrika,
het Vereenigd Koninkrijk en de Vereenigde Staten. Het 19de uitgeaoodigde land, Rusland, had ditmaal
verstek laten gaan, doch heeft de uitnoodiging niet
definitief afgewezen. De conferentie zelf stond onder
voorzitterschap van den heer Max Suetens, Directeur-
Generaal van den Buitenlandschen Handel van het
Belgische Ministerie van Buitenlandsche Zaken en
Buitenlandschen Handel.
Ook de beide vice-voorzitters waren vertegenwoordi-
gers van kleine naties, t.w. de heer M. Z. Augenthaler
(Tsj echo -Slowakij e) en de heer Alberto Inocente
Alvarez (Cuba). Op zichzelf is dit reeds een bewijs, dat het de groote naties en met name de Vereenigde
Staten, van welk land de oorspronkelijke uitnoodiging tot deze conferentie was uitgegaan, geenszinser om te
doen is geweest hier een ôverheerscheïsde positie in
te nemen. Integendeel kan worden gezegd, dat de
besprekingen zich hebben gekenschetst door den
duideljken wil van alle deelnemende landen elkaars
argumenten volledig recht te doen wedervaren om ge-
zamenlijk te komen tot een oplossing voor moeilijke
zaken en tot een formuleering, die voldoende rekening
houdt met de uiteenloopende economische politiek van
de verschillende landen.
In
dit verband zij in herinne-
ring gebracht, dat hij haar oorspronkelijke uitnoodi-
gingen de Amerikaansche Regeering had getracht te
komen tot een ,,fair cross section” van de handel-
drijvende landen van de wereld. Naar onze meening
is men hier inderdaad zeer goed in geslaagd.
Laatstgenoemde omstandigheid, gepaard gaande met
het feit, dat de Londensche besprekingen uitdrukke-
lijk een oriënteerend karakter droegen, waarbij de respec-
tieve Regeeringen niet formeel werden gebonden,
heeft het mogelijk gemaakt in het ,,Charter”
)
dat basis
van de discussies is geweest, in velerlei opzicht aanvul-
lingen en verbeteringen aan te brengen, waardoor o.i.
het document een veel meer aanvaardbare grondslag
is geworden voor de verder nog te voeren onderhande-
lingen, waarbij de respectieve Regeeringen definitieve
‘)
G. Stuvel, De Engels-Amerikaanse leningovereenkomst” in
,,E.-S.W” van 5 Juni ‘1946,
bis.
363; E. D. de Meester, ,,Dc
Amerikaansche voorstellen voor een vrijer handelsverkeer en zoo
volledig mogelijke werkgelegenheid’ in ,,E.-S.B.” ‘van 19 Juni
1946, bis. 393; A. van Kleffens, 1-let verband tusschen de to]unie
met België-Luxemburg en cle, International Trade Organisation”
in ,,E.-S.B.” van 2 October 1946, blz. 630; J. Schilthuis. ,,1-Iet Out-
werp-Handvest voor de Internationale Handelsorganisatie der
Vereenigde Naties (I.T.O.)” in ,,E.-S.B.” van ’16 October 1946,
bis. 661.
verplichtingen zullen moeten aangaan. De landen,
dic aan de conferentie hebben deelgenomen, kunnen op
grove wijze in de navolgende groepen worden onder-
scheiden:
de Vereenigde Staten, ontwerpers van het ,,Char-
ter”, met hun politiek, economisch en financieel over-
wegende positie;
Groot-Brittannië, dat met de andere landen van
het Britsche Gemeenebest na Amerika de belangrijkste
economische rol speelt. De belangen van Groot Brit-
tannië zelf komen echter niet steeds overeen met die
van de andere leden van het Gemeenebest, die ook
onderling weer belangrijke verschillen vertoonen. Men
denke hier bijvoorbeeld aan Canada, dat zich tijdens
den oorlog sterk in industrieele richting heeft ontwik-
keld en daartegenover aan gebieden als Australië en
Nieuw Zeeland, die nog in overheerschende mate af-
hankelijk zijn van de voortbrenging van conjunctuur-
gevoelige primaire producten. Zuid-Afrika neemt al
weer een afzonderlijke plaats in met zijn goud- en
diamantproductie, terwijl tenslotte India, gezien het
groote overschot en den lagen-. levensstandaard zijner
bevolking, met aparte problemen heeft te kampen,
waardoor het land feitelijk in een afzonderlijke groep
thuis hoort;
c.. De Europeesche landen met eenerzijds omvang-
rijke reconstructieproblemen, anderzijds voorzoover
het West-Europa betreft, met een meer permanent
probleem, gelegen in de relatief hooge productiekosten
van hun intensief bedreven landbouw. Ook Groot-
Brittannië behoort tot op zekere hoogte hiertoe.
d. Industrieel weinig ontwikkelde landen, zooals
India en China met een groot bevolkingsoverschot,
die erkenning van hun recht tot verdere economische
ontwikkeling vragen, tezamen met eenige Zuid-Amen-
kaansche landen als Brazilië en Chili. Ook de Libanon
valt tot op zekere hoogte onder deze groep te rekenen
evenals de Nederlandscie Overzeesche Gebiedsdeelen.
Genoemde belangentegenstellingen deden zich ge-
durende de geheele conferentie gevoelen, doch hebben,
zooals gezegd, er toe geleid, dat over het geheel een
resultaat kon worden bereikt, dat meer is gebaseerd op
de economische werkelijkheid van vandaag dn de
oorspronkelijke Amerikaansche voorstellen. De groote
bezwaren tegen deze voorstellen, welke in Nederland werden gevoeld en door vele andere landen bleken te
wordén gedeeld, waren juist, dat zoowel de ,,Proposals”
als het ,,Charter” te zeer ‘den nadruk legden op de ver-
laging van invoerrechten en het opruimen van handels-
barrières en wel door een rigide stelsel van verbods-
bepalingen, doch tekort schoten wanneer het er om
ging pm hiernaast te geraken tot een meer positieve
politiek ten aanzien van de werkgelegenheid en het
tegengaan van conj unctuurgolven
Wanneer binnenkort het officieele rapport van de
Londensche beraadslagingen is verschenen, zal men in
de eerste plaats kunnen constateeren, dat het hoofd-
stuk over de werkgelegenheid van’ het ,,Charter” be-
langrijk is uitgebreid, terwijl daarnaast een nieuw
hoofdstuk aan het document is toegevoegd, behandelende
de industrieele ontwikkeling. Verdere lezing van het rapport zal dan doen zien, dat ook de verdere hoofd-
stukken van het ,,Charter” op ingrijpende wijze zijn
gewijzigd. In het kort mogen in het onderstaande
eenige opmerkingen worden gewijd aan deze aanvul-lingen en wijzigingen, welke het resultaat vormen van den ‘arbeid van een zestal commissies, welke gedeel-
telijk onderverdeeld werden in subcommissies. De
cosumissies ‘behandelden respectievelijk:
werkgelegenheid;
industrieele ontwikkeling;
handelspolitieke bepalingen; beperkende ondernemerspraktijken;
• ‘fl’ ç”
–
‘Vr’ “‘.r”
868
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24
December 1946
goederenovereenkomsten;
organisatorische bepalingen.
Werkgelegenheid.
Hoewel de Amerikaansche’ voorsiellen uitginen
van de interdependentie van de internationale handels-
vraagstukken en werkgelegenheidsvraagstukken, ont-
braken daarin voldoende richtlijnen voor de oplossing
van deze problemen in hun onderlingen samenhang.
Deze opvatting bleek bij het overgroote deel der gedele-
geerden te bestaan, hetgeen tot gevolg heeft gehad,
dat een aantal constructieve voorstellen werden ge-
daan, die het verdere verloop der besprekingen in
belangrijke mate hebben beïnvloed. Het resultaat der discussies is tenslotte geweest een aanmerkelijk ver-beterd ontwerp van het desbetreffende hoofdstuk van
het ,,Charter”, alsmede een ontwerpresolutie aan den
Economic and Social Council”, die betrekking heeft op
K
gewenschte suppiementaire internationale acties,
naast de nationale werkgelegenheidspolitiek in de af-zonderlijke landen noodig tot het bereiken van volle-
dige werkgelegenheid.
Het nieuwe hoofdstuk van het ,,Charter” bevat thans
o.a. de volgende bepalingen:
de verplichting van de leden tot het voeren van
een actieve werkgelegenheidspolitiek. rn de keuze van
middelen tot het voeren ‘van een dergelijke politiek
moet ernaar worden gestreefd betalingsbalansmoeilijk-
heden voor andere landen te vermijden;
de verplichting van de leden om hun nationale
economische hulpbronnen te ontwikkelen en hun
productieniveau op te voeren;.
–
de plicht van ieder lid om een fundamenteel ver-
stoord evenwicht van de betalingsbalans, waardoor ook
andere landen in aanhoudende betalingsmoeilijkheden
dreigen te raken, te herstellen. Blijkens de toelichting
op dit artikel heeft men hiermede in het bijzonder op
het oog een permanent actiere betalingsbalans, die een
deflationnairen druk op de betalingsbalans van andere
landen teweegt brengt;
het recht van landen, waarvan het economisch
leven aan deflationnairen druk is blootgesteld, door-
dat andere landen de hierboven weergegeven verplich-
ting niet nakomen, zich hiertegen te beschermen
binnen het kader van de bepalingen van het ,,Charter”.
Naast de desbetreffende ,,safe guards” van Bretton
Woods dient het ,,I.T.O.-Charter” in de mogelijkheid
van dergelijke veiligheidsmaatregelen te voorzien;
de bereidverklaring van de leden om onder
auspiciën van den Economischen en Socialen Raad deel.
te nemen aan onderlinge regelingen en regelingen met
andere internationale organisaties o.a. tot uitwisse-
ling en analyseering van gegevens omtrent het werk-
gelegenheidsvraagstuk en fot onderling overleg ten-
einde zoo noodig te komen tot gemeenschappelijke
acties op het gebied, van de werkgelegenheidspolitiek.
In de resolutie aangeboden aan den Economischen
en Socialn Raad wordt o.a. aanbevolen het in studie
nemen, zèo noodig in overleg met de ,,specialized
agencies”, van de mogelijkheden tot:
,,timing” van nationale en internationale crediet-
politiek;
nationale en internationale regelingen ter be-
vordering van stabiele inkomens voor de producenten’
van stapelproducten;
,,timing” van de kapitaalverstrekking voor pro-
jecten met een internationaal karakter of projecten, die
internationaal worden gefinancierd;
bevordering van kapitaalverstrekking in tijden
van deflationnairen druk aan landen, wiei betalings-
balans tijdelijk steun behoeft.
Naar het oordeel van de Ne4erlandsche delegatie
is hiermede een aanmerkelijke verbetering aangebracht
in het aanvankelijk wel zeer schamele hoofdstuk III
van het ,,Charter”.
Industrieele ‘ontwikkeling.
Dit nieuwe hoofdstuk bevat o.a. in het eerste artikel
de erkenning van het belang van. de industrialisatie
der weinig ontwikkelde landen, niet alleen voor die
landen zelf, maar op den duur ook voor andere landen. Wordt in dit eerste artikel de nadruk gelegd op min-
der ontwikkelde landen, in de toelichting daarop
wordt de aandacht gevestigd op het groote belang van
een snellen economischen wederopbouw en industrieel
herstel van die landen, wier economisch leven geleden ,heeft van de gevolgen van den oorlog. Het is wederom
in het belang van het we]zijn van alle leden, dat zij
o.a. hun taak als leverancier zoo spoedig mogelijk
kunnen hervatten.
Het derde artikel behandelt de wederzijdsche ver-
plichtingen in dit verband : eenerzijds de verplichtingen
van de landen, die beschikken over een overschot aan
kapitaal, uitrusting en materialen alsmede over mo-
derne technologische kennis en personeél, dat leiding kan geven, deze faciliteiten ter beschikking te stellen
van de landen, die d.aaraan behoefte hebben. Omgekeerd
zullen deze laatste landen o.a. geen onredelijke maat-
regelen mogen nemen tegenover ondernemingen en
personen uit de eerstgenoemde landen, die hun be-
lângen zouden schaden. De toelichting op dit artikel
vermeldt o.a. de noodzaak van internationale actie
in het bijzonder voorzoover het betreft de finaiiciering
van objecten, die niet onmiddellijk rendement zullen
opleveren, zooals groote publieke werken. Ten, aanzien
van het beschikbaarstellen van technologische kennis
en getraind personeel suggereert de toelichting, dat dit o.a. zou kunnen geschieden door ondernemingen in de
industrieel ontwikkelde landen te doen participeeren in
ondernemingen in de industrieel weinig ontwikkelde
landen.
Van meer concreet belang is het vierde artikel,
dat betrekking heeft op het gebruik van beschermende
maatregelen. Dit artikel houdt o.a. in een procedure,
volgens welke voor gerechtvaarçligde bescherming van opkomende industrieën eventueel onder bepaalde voor-
waarden, dispensatie kan worden verleend van hetzij
op grond van het ,,Charter”, hetzij bij de komende
tariefonderhaudelingen te Genève (zie hieronder) aan-
gegane of aan te gane verplichtingen op handelspolitiek
gebied. Ten aanzien van deze laatste bepaling hebben
de gedelegeerden van een aantal van de’ weinig ont-
wikkelde landen, wie .de daarin opgesloten mogelijk-
heden tot bescherming in het algemeen niet ver genoeg
gingeI, hun positie gereserveerd.
Hoewel dit hoofdstuk nog vrij vaag is en het karak-
ter van een compromis draagt, is, naar hët oordeel
van de Nederlandsche delegatie, hiermede niettemin een
nuttige basis gelegd door het erkennen van de weder-
zijdsche verplichtingen der verschillende landen en
door het scheppen van mogelijkheden voor internatio-
nale coördinatie van de activiteiten op dit gebied.
Echter kan nog niet worden gezegd,’dat een en ander
den indruk geeft van een voldoend uitgedacht werk-
stuk.
Handelspolitieke bepalingen.
Het werk van de betreffende commissie had be-trekking op hoofdstuk IV van ‘het ,,Charter” dat is
onderverdeeld in een tiental secties, t.w. algemeene
commercieele voorschriften, tarieven en tariefprefe-
renties, kwantitatieve restricties, valutacon-trole, sub-
sidies, staatshandel, noodbepalingen, het plegen van
ruggespraak, te niet doen of benadeeling, betrekkingen
met niet-leden, algemeene uitzonderingen en territoriale
toepassing. •
4 December
,
1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
869
Het eigenlijke werk vond voor een groot deel plaats
in een aantal subcommissies.
Het ,,Draft-Charter” was, wat betreft de algemeene handelspolitiek, kennelijk van de gedachte uitgegaan,
dat – de beoogde verruiming van den internationalen
handel slechts mogelijk is, indien de Regeeringen
eenerzijds zich onthouden van het nemen van discrimi-
neerende maatregelen en •anderzijds bereid zijn de
belemmeringen ten aanzien van het internationale
.goederenverkeer te verminderen.
Bij de bespreking der artikelen van hoofdstuk IV
is komen vast te staan, dat alle delegaties zich in be-
ginsel zeer wel met deze twee voorwaarden konden ver-
eenigen. Het streven was er derhalve in hoofdzaak op gericht de desbetreffende voorschriften minder rigide
te maken met het oog op de bijzondere omstandigheden,
die gelden ten opzichte van de afzonderlijke landen.
Kennisneming van dit gedeelte van het rapport der commissie, dat, gezien de gecompliceerdheid en uit-
gebreidheid der behandelde materie, zeer uitvoerig is
en daardoor zich moeilijk leent tot behandeling in kort
bestek, zal doen zien, dat ook hier ingrijpende wijzi-
gingen en aanvullingen in het ,,Charter” zijn aange-
bracht. Slechts op het allerbelangrijkste zal hier kunnen
worden gewezen..
Blijven bestaan is de groote nadruk, welke in het
,,Charter” werd gelegd op de algemeene toepassing
van de
meest begunstigings
clausule, waarbij in het al-
gemeen slechts als uitzondering worden erkend be-
staande preferentieele systemen. Te dien aanzien geldt
evenwel de verplichting, deze het onderwerp te doen zijn van de komende onderhandelingen over de ver-
laging van invoerrechten, welke mede gericht zullen
zijn op de eliminatie van preferenties, waarop het daar-
opvolgende artikel slaat. Hierin wordt tot uitdrukking
gebracht, dat ieder lid (van de op te richten internatio-
nale handelsorganisatie) ,,shall, upon the request of
any other Member or Mémbers, enter into reciprocal
and mutually advantageous negotiations with such
other Member or Members directed to the substantial
reduction of tariffs and other charges en imports and exports, and to the elimination of import tariff prefe-
rences”. De woorden ,,reciprocal” en ,,mutual advan-
tageous” zijn hier met name van belang, terwijl in
het volgende gedeelte van de desbetreffende paragraaf
tot uitdrukking wordt gebracht, dat:
le. bestaande internationale verplichtingen niet aan
deze onderhandelingen in den weg mogen staan; 2e. overeengekomen verlagingen van invoerrechten
automatisch zullen moeten leiden tot een verlaging of eliminatie vah preferentieele marges;
3e. de consolidatie van lage tarieven of ,,tariff free
treatment” in principe dezelfde beteekenis zal hebben
als een belangrijke verlaging van hooge invoerrechten
of de eliminatië van tariefpreferenties.
Deze belangrijke bepalingen zijn nader uitgewerkt
in een
memorandum,
dat de gedachte procedure be-
schrijft, welke bij de komende
onderhandelingen,
welke
op 8 April 1947 in Genève zullen aanvangen, hierover
zal moeten worden gevolgd. Op dit belangrijke stuk
zal in een afzonderlijk artikel nader worden ingegaan.
Blijven bestaan is dus de Amerikaansche gedachten-
gang, dat een belangrijke verlaging van de invoerrechten
en daarmede gepaard gaande, zooveel mogelijk, een
eliminatie van preferenties een eerste en noodzakelijke
stap zal moeten zijn voor de totstandkoming van de
internationale handelsorganisatie, die als zeer belang-
rijke taak ervoor zal hebben te zorgen, dat de leden der
organisatie zoo veel mogelijk tot een vrij handeisverkeer
zullen overgaan en hier aan blijven vasthouden. Zij
zal hierbij hebben te opereeren in nauw overleg met den
,,Economic and Social Council” en ,,specialized agencies”
als de Internationale Bank en het Monetaire Fonds,
en hebben te oordeelen, of de leden de verplichting,
die zij op zich laden,’ op behoorlijke wijze nakomen,
terwijl zij voorts in voorkomende gevallen zal hebben te
oordeelen, of er aanleiding bestaat de leden geheel of
gedeeltIjk van bepaalde verplichtingen te ontheffen.-
Dit alles wordt nader in verschillende artikelen van het
betrokken hoofdstuk uitgewerkt. De plaatsruimte laat
niet toe hierop verder in te gaan. Dit alles zal dus
niet alleen gaan over de toepassing van de bepalingen
inzake de invoerrechten en preferenties, doch evenzeer
betrekking hebben op de andere handelspolitieke be-
palingen (kwantitatieve restricties, subsidies, staats-
handel ‘en dergelijke). Al deze voorschriften zijn
voor de verschillende landen slechts aanvaardbaar als
onderdeel van het groote geheel, niet alleen van het
handelspolitieke hoofdstuk, doch eveneens van de
andere hoofdstukken van het ,,Charter”.
Wat betreft de kwantitatieve restricties, is de confe-
rentie gekomen tot een aantal nieuwe bepalingen, die
het geheel veel soepeler hebben gemaakt en den nadruk
leggen op cle mogelijkheid van qnotaregelingen voor-
zoover, die noodig zijn voor het behouden van het even-
wicht der, betalingsbalans op een zoodanig niveau, dat
het handhaven der werkgelegenheid is gewaarborgd.
De nauwkeurige lezing van deze technische bepalingen
wordt ten zeer.ste aanbevolen.
Ten aanzien van de
subsidies
is het principe blijven
bestaan, dat exportsubsidies. zoo veel mogelijk zullen
moeten verdwijnen en dat productiesubsidies in het
algemeen slechts geoorloofd zijn, voorzoover zij niet
dienen om den export van het betrokken product op
een kunstmatige wijze te bevorderen. Ook hier zal de
organisatie als toezicht houdende instantie fungeeren,
tot, wie de leden zich met klachten kunnen wenden,
c.q. de subsidies gevende leden een uiteenzetting be-
hooren te geven van de door hen gevolgde politiek.
Wat betreft den
staatshandel,
is in het algemeen
overeengekomen, dat in deze dezelfde principes zullen
gelden als voor den normalen handel. De behandeling van één artikel van het ,,Charter”, t.w. dat, betrekking houdende op den
completen staatshandel,
is echter tot
een later tijdstip verschoven, zoodat dienaangaande
geen conclusies zijn bereikt., Eveneens is buiten be-
schouwing gebleven de sectie H van het ,,Charter” be-
trekking hebbende op de verhouding, tot nieuwe leden
van de organisatie, welk artikel speciale problemen
opwerpt met betrekking tot de meestbegunstiging. Het
kwam daarom gewenscht voor, de beipreking hiervan
eveneens tot een later tijdstip uit te stellen, wanneer
de respectieve Regeeringen de gelegenheid zullen heb-
ben gehad het rapport der commissie te bestudeeren.
De meer douane-technische bepalingen van het
handelspolitieke hoofdstuk hebben slechts een eerste
lezing ondergaan zonder dat in deze veelal tot i
,defin
tieve resultaten is gekomen. Speciale moeilijkheden
behoeven deze niet op te leveren, alleen zal op de eerst-
volgende conferentie hieraan bijzondere aandacht
moeten worden geschonken.
Uit het bovenstaande volgt, dat ook ten aanzien van
dit hiofdstuk nuttige resultaten zijn bereikt, die ook
voor ons land en Nederlandsch-Indië, welke gebieds-
deelen van het Koninkrijk zich beide nog in een zeer
moeilijken overgangstoestand bevinden, van groot
belang zijn, zonder dat de feitelijke doelstelling van het
,,Charter”, d.w.z. de vermindering van handelsbelemme-
ringen er door in gevaar wordt gebracht, gezien het ver-
gaande controlerecht van de te stichten internatio-
nale handelsorganisatie.
Beperkende ondernemerspraktijken.
De ,,Proposals” ademden reeds ‘. geheel den geest
van’ vijandigheid jegens dè kartels, die zoo kenmerkend
is voor de Vereenigde Staten. Nog sterker kwam deze
870
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 December 146
strekking tot uiting in het ontwerp ,,Chartcr”. Aan dc
leden der I.T.O. werd de verplichting opgelegd maat-
regelen te nemen ter voorkoming van handelspraktijken,
welke de concurrentie inperken en aldus de strekking
hebben de doeleinden der I.T.O. tegen te werken.
Voorts werd van een groot aantal handelspraktijken,
o.a. van het onderling overeenkomen van verkoops-
prijzen of verkoopsvoorwaarden, behoudens tegen-
bewijs, aangenomen, dat zij de gevreesde schadelijke
gevolgen zouden hebben.
Deze extreme vermelding van de kartels is op de
conferentie van vele zijden aangevochten, waarna ten-
slotte een nieuwe redactie van het betrokken hoofdstuk
is aanvaard, dat in belangrijke mate aan de gerezen
bezwaren tegemoet komt.
Het rechtsvermoeden, dat elk kartel schadelijk is,
tenzij het tegendeel uitdrukkelijk wordt aangetoond,
is vervallen. Volgens de nieuwe redactie moeten kartels
slechts worden bestreden, indien en voorzoover kan worden aangetoond, dat hun bestaan schadelijke ge-
volgen heeft gehad, dan wel dat deze schadelijke ge-
volgen op het punt staan werkelijkheid te worden.
In zoo’n geval bestaat voor alle landen de verplichting
maatregelen tegen het betrokken kartel te nemen.
De bedoelde verplichting is in de nieuwe redactie
van het desbetreffende artikel aldus gefoi’muleerd,
‘dat de leden op zich nemen alle mogeljke.wettelijke en
andere maatregelen te treffen om het uitoefenen van
schadelijke praktijken te voorkomen. Dit artikel bevat
voorts de verplichting zoo/eel mogelijk rekening te
houden met verzoeken, bevindingen en aanbevelingen
van de Organisatie bij het overwegen van stappen om
door de Organisatie geincrimineerde praktijken te doen
ophouden. Deze redactie beteekent een aanzienlijke
verbetering op het oorspronkelijke ontwerp-,,Charter”.
Daarin toch waren de bewoordingen zoodanig, dat
elke ,,aanbeveling” van de I.T.O. inzake bestrijding
van kartels voor de leden der I.T.O. het karakter zou
hebben van een bevel,’ hetgeen een te vér gaande aan-
tasting zou zijn van de nationale autonomie.
Ook ten aanzien van dit hoofdstuk van het ,,Charter”
heeft de Nederlandsche delegatie derhalve aanleiding gehad voldaan te zijn over het verloop der discussies.
Goederenovereenkomsten
2).
Ook het hoofdstuk over de.goederenovereenkomsten
is ingrijpend verruimd. Het ,,Draft-Charter” gaat uit
van de opvatting, dat goederenovereenkomsten moeten
worden beschouwd als een noodmaatregel, slechts toe
te passen in uiterste gevallen, indien de aanpassing
van productie en consumptie door het vrij( spel der
economische krachten zou gepaard gaan met al te groote
schokken. Bij de overige deelnemers aan de conferentie
bleek daartegenover vrij algemeen de meening te be-
staan, dat vooral in het belang van de groote massa
der kleine producenten van stapelproducten, in het
bijzonder in de Aziatische landen, een stabiel verloop van de wereldmarkt gewenscht is, waaruit voortvloeit
de noodzftk te beschikken over een meer permanent
orgaan, dat zoo noodig terstond kan ingrijpen. Het
gevolg is geweest, dat men is gekomen tot een geheel
•nieuwen opzet en indeeling van het hoofdstuk.
De voornaamste gedachte, waarvan men is uitge-
gaan, bestaat uit een onderscheid tusschen algemeene
goederenovereenkomsten en beperkende goederen –
regelingen. Studie, overleg, permanente consultatie,
research en propaganda vallen onder de algemeene
overeenkomste, die aan weinig bindende regels zijn
gebonden. Wat de beperkende goeclerenregelingen be-
treft, welke productie, afzet en prijzen regelen, blijven
echter voorschriften gelden nopens de omstandigheden,
‘) Zie ook: ,GoedrenovereenkomsLen” door Prof. Dr. E. de Vries
in E.-S.]3.” van 27 November 1946.
clie aauwczig’nwctcn zijn om dezc overeenkomsten
geoorloofd te doen zijn.
De laatstgenoemde voorschriften zijn wederom aan-
merkelijk verruimd: de. moeilijkheden, welke geacht
worden beperkende goed erenregelingen te rèchtvaardi-
gen, worden nader aangeduid door te bepalen, dat zij
voortvloeien uit een tekort aan evenwicht tusshen
vraag en aanbod. te doelstellingen zijn op den voor-
grond geschoven en veel ruimer omschreven. Het meest
van belang is echter de verruiming van de omstandig-
heden, waaronder quota of prjsregelingen mogen worden toegepast; het is nu niet meer noodig, dat
moeilijkheden ,,are developing”, maar het is voldoende,
dat zij ,,are expected to develop”.
Een der beginselen van de overeengekopien goederen-
overeenkomsten moet zijn de geleidelijke overgang naar
meer efficiënte producenten. Indien het begrip ,,effi-
ciënte” zoo moet worden geïnterpreteerd, dat slechts
de prijs als criterium geldt, zou dit voor den West-
Europeeschen landbouw aanmerkelijke moeilijkheden
kunnen opleveren. In de redactie is thans echter voor
,,most effectively” ingevoegd ,,most economically
and”.
Op
grond hiervan mag derhalve worden aange-
nomen, dat ook zullen kunnen worden verdisconteerd
factoren als toepassing van wetenschap, en techniek,
sociale positie van boeren en landarbeiders, redenen
van nationale veiligheid en dergelijke.
Een vraagstuk, waarmede de conferentie zich
voorts nog had bezig te houden, was de afbakening van
de bevoegdheden op dit terrein tusschen I.T.O. en
F.A.O. Zooals bekend, had de F.A.O.-conferentie te
Kopenhagen het besluit genomen tot bestudeering van
de mogelijkheid om te komen tot oprichting van een
,,World Food Board”, welke plannen in de thans plaats-
vindende F.A.O.-conferentie te Washington nader
worden bestudeerd, Op de I.T.O.-conferentie te Londen
is nu in overleg met den waarnemer van de F.A.O. be-sloten, dat de I.T.O., wat de goederenovereenkomsten
betreft, de ,,policy making body” zal zijn. De F.A.O. zal
echter het recht hebben aan de I.T.O. rapporten voor te
leggen ten aanzien van de positie van tot haar gebied te
rekeien producten. Ook kan de F.A.O. de I.T.O. ver-
zoèken voor de bestudeering van de positie van bepaalde
goederen ,,study groups” in te, stellen, terwijl tenslotte
de vertegenwoordiging van de F.A.O. in de organen van
de I.T.O., die competent zijn voor de goederenovereen-
komsten, is geregeld.
De slotsom kan zijn, dat het nieuwe hoofdstuk
zeer wel aanvaardbaar is en op alle principieele en
ondergeschikte punten een groote verbetering vormt
ten opzichte van den gedachtengang der oorspronke-
lijke ,,Proposals”.
Organisatorische
bepalingen.
Het werk van de betreffende commissie had betrek-
king op een 30-tal bepalingen van het ,,Charter”, waar-
van echter de meeste hier onbesproken mogen blijven.
De uiteindelijke tekst van een aantal dier artikelen is
immers afhankelijk van de resultaten van de bespre-
kingen in de andere commissies, welke veelal pas zoo
laat in concreten vorm beschikbaar kwamen, dat de
organisatorische uitwerking ervan slechts een voor-
loopige kon zijn. Zoo bijvoorbeeld het eerste artikel
van het ,,Draft-Charter”, dat de doeleinden der organi-
satie omschrijft. Een dergelijke omschrijving kan echter
eerst worden gegeven, zoodra voldoende duidelijk
vaststaat, wat de inhoud van de verdere hoofdstukken
van het ,,Charter” zal zijn. Hetzelfde geldt voor enkele
andere belangrijke artikelen van het laatste hoofdstuk
van het ,,Charter”, waarvan de behandeling ten prin-
cipale eveneens veelal is uitgesteld om in een later
stadium weer aan de orde te komen. Wel is nog al veel te doen geweest over een drietal punten, nl. de kwestie
24 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
871
J
van de. beslechting van geschillen, het vraagstuk, der
coördinatie van de werkzaamheden van de I.T.O. met
die van andere internationale organen en de verhouding
tot den Economischen en Socialen Raad en tenslotte de
kwestie van de positie van de economisch sterkere
landen. Wat het eerste punt betreft, is veel gesproken
over de inschakeling van, het internationale Hof van
Justitie als uiteindelijk beroepsorgaan voor de be-
slechting van geschillen. De aanvankelijke redactie
van artikel 76 van het ,,Charter” liet namelijk beroep
op het Hof slechts toe voor juiidisçhe geschillen,
voortvloeiende uit een beslissing van de algemeene
vergadering (hoogste, orgaan in de I.T.O.) en slechts
met toestemming van de laatste. Een decisie terzake
is in Londen niet beieikt.
Het tweede van de genoemde punten kwam ter
sprake bij de behandeling van artikel 71 van het
,,Draft-Charter”. Besloten werd de tekst van dit al-
gemeen gestelde artikel zoo ruim mogelijk te houden en
zelfs vermelding van bepaalde organisaties, zooals de
F.A.O.., achterwege te laten. Het artikel voorziet thans
in een zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen ver-
houding tusschen de I.T.O. en de Vereenigde Naties
op basis van artikel 57 van het Statuut der Vereenigde
Naties. De I.T.O. aal derhalve moeten worden een
,,specialized agency”, welker verhouding tot den Econo-
itiischen en Socialen Raad in,gevolge artikel 63 van
bedoeld Statuut nader zal worden vastgesteld. Gemeend
werd, dat het (voorshands), niet op den weg van de
commissie lag om in dit stadium de verhouding van de
verschillen,de ,,specialized agencies” tegenover elkander
en tegenover den Economischen en Soçialen Raad ver-
der te precjseeren. –
De kwestie van den invloed der economisch sterkere
landen rees bij de behandeling der artikelen met be-
trekking tot: het stemreçht in de Algemeene V’ergade-
ring en omtreat de samenstelling enz. van het Dage-
lijksch Bestuur. Het ,,Draft-Charter” was uitgegaan van een gelijk stemrecht vo,or ieder land. Uiteraard
zijn echter ook andere constructies mogelijk, zooals
een systeem van gewogen stemmen dan wel van-perma-
nente zetels voor de economisch sterkere landen. Tot
een definitieve conclusie is men niet gekomen.
Hiermede moge, wat betreft dit onderdeel van de
resultaten van het werk te Londen, worden volstaan,.
Slotsom.
Zooals uit bovenstaande zal zijn gebleken, bestaat
er van Nederlandsch standpunt gezien, reden tot te-
vredenheid on,ltrent de resultaten van de Londensche
conferentie, waarmede, afgezien. van een enkele reserve
hier en daar, alle delegaties accoord zijn gegâan.
Deze tevredenheid was dan ook bij alle delegaties merk-
baar en met name ook bij de Amerikaansche, die open-
hartig verklaarde, dat haar inziens het ,,Charter” op ver-
schillende punten belangrijk verbeterd was. Men ze
tevens hierbij, dat men pas in Londen goed heeft in-
gezien, hoe ambitieus de. Amerikaansche voorstellen
eigenlijk wel waren; zij bestreken immers een terrein,
dat n,ormaliter door 5 afzonderlijke conventies zou
kunnen worden geregeld.
Veel zal dan ook afhangen van de verdere ontwikke.
ling, met name in de Vereenigde Staten (na de Repu-
blikeinsche overwinning bij de verkiezingen) en in
Engeland en de Dominions (gezien het groote politieke
belang van de Ottawa-preferentïes
3).
De voorteekenen
dienaangaande zijn tot dusver zeker niet ontmoedigend.
Zooals gezegd, hebben overigens de delegaties hun
) Vat het offielcele Britsehe stand
ufl1
betreft. heeft Sir Siafford
Cripps als President van den ,, Roard of Trede” in liet Lagerhuis
een eerste voorloopige verklaring afgelegd, waarvail het slot als volgt luidt’
……
t have every liope 1 lii t
1
key (ie. his Najesty’s
( overn uien t) will he able to
tip 1)1
.
0
ve l Ii
t
bulk of liie reeoi n eend a-Lions as eoilsl.i to lig a lOost val na 1)1e 51e!) in the lask i’li icli 1 les
tihietid in Lite field of international ernploy een t and trad e pol icy”.
Regeeringen niet gebonden en ook niet kunnen binden.
Deze zullen in de komende maanden zich’ nader moeten
bezinnen aan de hana van hot rapport der conferentie,
dat wel direct zal worden uitgezonden, doch niettemin
daarna nog. een tweede lezing zal ondergaan in een
ultimo Januari 1947 in New York beginnende vergade-
ring van de ingestelde redactiecommissie, waarin ieder
land door een tweetal afgevaardigden kan zijn ver-
tegenwoordigd. Het rapport van deze redactiecommissie
zal ultimo Februari 1947 aan de deelnemende Regee-
ringen moeten zijn toegezonden.’
De volgende stap zal zijn een tweede serie vergade-
ringen van dezelfde voorbereidende commissie, die in
Londen heeft vergaderd. Deze nieuwe conferentie zal
op 8 April in Gen,ève..een aanvang nemen. Aan de betrokken Regeeringen is voorgesteld, dat de voor-berèidende commissie tevens de onderhandelingen
oveg een verlaging van invoerrechten en eliminatie van
preferenties onder haar hoede zal nemen. Indien dit
voorstel wordt aanvaard, zal in Gene’e worden begonnen
met deze onderhandelingen, aangezien voor verschil-
lende landen de vergaande bepalingen van het ,,Charter”
slechts acceptabel zijn, indien inderdaad ernst wordt
gemaakt met het streven naar vermindering van
handelsbelemmeringen. Zoodoende zal men de be-
sprekingen over het ,,Çharter” zelf pas hervatten na een
aantal weken wanneer men over het resultaat van de
tariefonderhandelingen eenig inzicht zal hebben ver-
kregen. De_ respectieve Regeeringen zullen zich dan
wel tot zekere hoogte moeten binden. Het ,,Charter”
zelf zal dan echter nog niet in werking treden. Het
resultaat van de Geneefsche conferentie zal immers
dan nog moeten worden voorgelegd aan de ultimo
1947 bijeen te roepen wereldconferentie, waarin over de
al of niet oprichting van de I.T.O. enz. uiteindelijke
beslissingen zullen worden genomen.
Over het voorloopig uitvoering geven aan de resul-
taten der onderhandelingen over verlaging van invoer-
rechten en eliminatie van preferenties zijn echter wel
eenige belangrijke conclusies bereikt, welke zijn neer-
gelegd in het hierboven genoemde Memorandum
over de gedachte procedure van bedoelde onderhande-
lingen. Hierover echter ‘eventueel een volgende maal.
Tot slot nog slechts de opmerking, dat de Neder-
landsche delegatie waarin de gedelegeerden van de Ned.
Regeering in de grootste harmonie hebben samengewerkt
met die van de Ned..Indische Regeering, het grootste nut
heeft gehad van de deugdelijke voorbereiding in de zgn.
Commissie Verrjn Stuart, welke over alle onderdeelen van
het ,,Chartcr” wel doorwrochte adviezen had uitgebracht.
A. B.
SPEEJ’ENBRINK.
BEDRIJFSEFFICIENCY
EN ARBEIDSPRODUCTIvITEIT.
Het Raamplan 1946-1952 toont op zeer duidelijke
wijze aan, dat de economische toekomst van Nederland
voornamelijk wordt beheerseht door de toekomstige
ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Duidelijk
wordt in dit plan aangegeven, hoezeer een redelijke
ontwikkeling van de voorziening in de behoefte aan
duurzame consumptiegoederen afhankelijk is van een
voortschrijdende verbetering der arbeidsproductiviteit.
In ,,Economische Voorlichting” van 12 November 1946
geeft Dr. P. J. Verdoorn nog enkele detailcijfers
teli
aanzien van het verband tusschen arbeidsproductiviteit
en behoeftebevrediging; een verlaging van de geplande
arbeidsproductiviteit van 78 t’t 74 pCt. van 1938
zou tot gevolg hebben, dat wij van de zoo dringend
noodzakelijke duurzame consumptiegoederen 25 pCt.
minder zouden krijgen. Bij het beriiiken van een arbeids-
productiviteit van 78 pCt. zullen wij in 1947 over
r
II
872
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 December 1946
30-35 pOt. meer textiel, schoeisel, keukengerei en
meubilair kunnen beschikken dan wanneer de arbeids-
productiviteit slechts 74 pCt. zoi bedragen.
Het geheele Raamplan is gebaseerd op een geleide-
lijke, doch vrij snelle stijging van de arbeidsproductivi-
teit van 1947 (78 pCt.) tot 1952 (110 pCt.) en indien
de te dien aanzien gestelde taak niet zal worden bereikt,
zal een ernstige vertraging in de voorspelde ontwikke-
ling van oitze welvaart onvermijdelijk zijn. Daar komt
nog een andere, niet minder belangrijke factor bij.
Ontwikkeling van de industrialisatie en van den in-
dustrieelen export zijn de twee eerste voorwaarden,
waaraan moet worden voldaan om de door zoovele
omstandigheden verzwakte economische positie van
ons land weer eenigszins op peil te brengen, maar onze
kansen op de buitenlandsche markten, alsmede de
concurrentiekracht van de Nederlandsche industrie
tegenover den import hier te lande,, worden ook weer
beheerscht door de toekomstige arbeidsproductiviteit
en bedrjfsefficiëncy.
Als vaststaand is aan te nemen, dat de verbetering
van de arbeidsproductiviteit niet in het vereischte
tempo zal plaatsvinden, indien wij deze overlaten aan
de vrije ontwikkeling. Kon men zich direct na de be-vrijding nog vleien met de hoop, dat wel spoedig een
automatisch herstel zou intreden, deze hoop is al lang
vervlogen; de arbeidsproductiviteit heeft zich vast-
gezet op een zeer onbevredigend niveau van ca. 70 pCt.
en eerst in de laatste maanden zijn er teekejien, die op
– althans eenige – verbetering wijzen.
Daarom: er moet iets gebeuren, er moet een krachtige
actie gévoerd worden om die arbeidsproductiviteit weer
in opwaartsche beweging te brengen, ons welvaarts-niveau is te miserabel om daar vrede mee te hebben.
Mogen wij nu verwachten, dat de arbeider uit eigen
initiatief door een meer volledigen inzet van eigen
krachten de verbetering zal brengen, waarop wij allen
wachten? De belooning, die de arbeiders als collectivi-
teit tegenover deze meerdere inspanning in uitzicht
gesteld kan worden, nl. een betere behoeftebevrediging
over de geheele linie, schijnt alleszins voldoende om
medewerking in dee richting van de arbeiders te
kunnen verwachten, maar’wij allen, en zeker ook de
arbeiders, voelen in onze maatschappij nog zoo sterk
individueel en zoo weinig collectief. In dezen tijd van
politieke en economische onzekerheid gaat er van de
verwachting van een betere behoeftebevrediging over
drie of vijf jaar geen krachtige stimulans tot meerdere
offers en inspanning uit.
Aas
iedereen, die zich vandaag
meer zou inspannen, morgen een pakje cigaretten extra
zou krijgen, dan zou dat veel sterker werken dan een
vage verwachting van eên betere toekomst als wij ons
allemaal meer zouden inspannen.
De sociale ellende van de periode 1929-1939 ligt
de arbeiders nog maar al te versch in het geheugen. Nu
is er werk voor iedereen, maar wat zal er gebeuren als
een verhoogde arbeidsproductiviteit weer zou leiden tot uitstooting van arbeiders uit het productieproces;
mag clan de arbeider verwachten, dat ook onder de
omstandigheden, die dan zullen intreden, ,,full empioy-
inent” in ieder geval verzekerd zal blijven? Is het niet
begrijpelijk, dat de arbeider vreest, dat in dat geval
opnieuw met een stortvloed van fraaie leuzen de on-
vermijdeljkheid van de ernstige werkloosheid zal
worden aangetoond? Tenslotte staat de arbeider ook
nog sceptisch tegenover de vraag, of hij er wel zeker
van kan zijn, dat het resultaat van een collectieve
meerdere inspanning inderdaad aan de arbeiders zelf ten goede zal komen. De arbeiders zijn nog niet ver-
geten, dat door verschillende ondernemers misbruik is
gemaakt van de ongunstige economische omstandig-
heden om het loon te drukken beneden het niveau,
dat economisch gerechtvaardigd zou zijn. Het is toch
menschelijk, dat de arbeiders zich er in verheugen, dat eiken avond de kranten vol staan met lokkende adver-
tenties voor een prettige werkgelegenheid, aangename
opleiding enz. en dat zij een zekere genoegdoening
smaken, als de ondernemers het niet af kunnèn en daar-
om vragen, of er soms arbeiders zijn, die kunnen helpen.
Bij het, bestaande gebrek aan arbeidskrachten worden
de arbeiders met veel meer onderscheiding en als gelijk-
waardige menschen behandeld. Mag het ons dan be-
vreemden, dat de arbeider angstig is afstand te doen
van deze voorrechten, die hij in tientallen jaren in een
ongeiijken politieken strijd niet heeft kunnen beveçhten?
Dat aiies overwegende moeten wij begrijpen, dat de
arbeider niet uit eigen initiatief de arbeidsprestatie
opvoert tot het bereikbare niveau. Wij moeten daaruit zeifs nog een verdergaande conclusie afleiden, ni. dat
alle middelen om de productiviteit te verhoogen op
tegenwerking van de arbeiders zullen stuiten, als
niet een onherroepelijke zekerheid wordt gesteld,
dat zuik een verhoogde productiviteit de beschikbare
werkgelegenheid in evenredigheid zal doen toenemen
en dat er zooveel gevoel vçor sociale rechtvaardigheid
zal zijn, dat de arbeider werkelijk op eerlijke wijze zijn
volle aandeel in de economische resultaten van deze
verbeterde arbeidsproductiviteit zal krijgen. Wij meenen
dan ook zeker niet te mogen verwachten, dat de ver-
eischte krachtige stimulans om tot verbetering te komeii
van de arbeiders individueel mag worden verwacht,
neen, in het gunstigste geval mogen wij verwachten,
dat er alleen dan geen tegenwerking van die zijde zal
ontstaan, als eerlijke en onaantastbare waarborgen
worden gegeven, dat de arbeiders de volle vruchten
zulleii plukken van de verbeterde arbeidsproductiviteit
en dat elk hunner gevrijwaard zal zijn’ voor elke schade
van welken aard ook, indien deze schade zich zou be-
perken tot bepaalde kleinere groepen van arbeiders.
Een tweede vraag, die in dit verband moet worden
gesteld, is, of de arbeiders zelf daadwerkelijk grooten
invloed kunnen uitoefenen op de stijging van de arbeids-
productiviteit. Naar onze meening is dat aan zeer em-
stigen twijfel onderhevig. In het algemeen blijkt bij
het efficiëncy-onderzoek, dat de fouten en onvolkomen-
heden van de productie-organisatie en de productie-
omstandigheden een veel belangrijker oorzaak van
verspilling in de productie zijn dan de onvoldoende
arbeidslust. Het is mijn vaste overtuiging, dat alle
efficiëncy-ingenieurs mijn meening zullen bevestigen,
dat de verspilling in de door hen onderzochte bedrijven
veel meer gevonden werd in fouten in de Organisatie, de werkverdeeling en de werkregeling, dan in een be-
wuste vertraging in de productie dbor onvoldoende
arbeidsinspanning. Willen ‘wij komen tot een daadwer-
kelijke en krachtige verhooging van de arbeidsproduc-
tiviteit, dan moeten wij de duizenden kleine en groote
obstakels, die een ongehinderde doorstrooming van de
productie door het bedrijf belemmeren, wegnemen.
Dan zullen wij de arbeidsproductiviteit niet met 3 of
4 pCt. maar met 10 tot 20 pCt. omhoog brengen en
daartoe is het dan zeker nog niet noodig de organiiatie
van alle bedrijven tot het uiterste te perfectionneeren;
dit doel zal zelfs al kunnen worden bereikt, als de
grove fouten, de ernstige verspillingsoorzhken zouden
worden weggenomen. Maar waarom is dat dan niet te
verwezenlijken, waarom kunnen wij, door gezamenlijke
krachtsinspauning, deze enorme sprong in de’ richting
van een betere toekomst niet maken? Daarop is maar
één antwoord: de meeste ondernemers weigeren te gelooven, dat er in het eigen bedrijf een dergelijke
verspihing zou kunnen bestaan en zij zijn daarvan zoo
vast overtuigd, dat zij zelfs niet bereid zijn, een onder-
zoek in te stellen naar de efficiëncy van het eigen be-drijf. Dit geldt werkelijk niet alleen voor kleine bedrj-
ven; in de middelgroote en groote bedrijven is dat even-
24 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
873
zeer het geval, zulks alleen met uitzondering van enkele
bedrijven hier te lande, waar door een deskundige staf
van specialisten daadwerkelijk systematisch wordt
gewerkt aan de analyse en het gedetailleerd onderzoek
van de bedrjfsefficiëncy. Het aantal bedrijven hier te
lande, waar aan dit systematisch efficiëncy-onderzoek
de volle aandacht wordt besteed, beperkt zich in het
gunstigste geval tot eenige tientallen. De vraag is nu: hoe kunnen wij de duizenden andere bedrijven in ons
land te dien aanzien tot een ander en beter inzicht
brengen? Daartoe bestaat naar mijn meening maar één
mogelijkheid, ni. door systematisch voor iederen be-
drijfstak volgens de moderne methoden van voorcal-
culatie, gebaseerd op exacte waarnemingsmethoden,
de normkosten te bepalen voor alle bedrijfshandelingen,
die in dezen bedrijfstak worden verricht, en de uitkom-
sten van deze onderzoekingen in een zoo breed moge-
lijken kring te publiceeren. Welke ondernemer zou
na het verschijnen van een dergelijke publicatie, die
zijn bedrijfstak betreft, de verleiding kunnen weerstaan
om de kosten van het eigen bedrijf te toetsen aan de
daarin gepubliceerde normkosten? Als hij bij die ver-
gelijking ongunstige verschillen constateert, zal hij
aanvankelijk misschien nog zeggen, dat daaruit blijkt,
dat de normkosten op onjuiste wijze zijn bepaald, maar
de verschillen zullen hem toch niet met rust laten, hij
zal toch gaan onderzoeken en wellicht de normen gaan
bestrijden bij de instantie, die ze heeft vastgesteld.
Maar als wij eenmaal zoover zijn, dan zijn wij precies
op het punt, waar wij nu niet kunnen komen; dan zal de efficiëncygedachte zijn doorgebroken en ook niet meer te stuiten zijn op haar zegetocht naar cle voort-durende stijging van de arbeidsproductiviteit.
Baseert men de verbreiding van de efficiëncygedachte
op de vaststelling van de normkosten, dan kan het daar-
toe vereischte onderzoek althans in eerste instantie be-
perkt blijven tot enkele bedrijven van elken bedrijfstak,
en zeker zullen er in iederen bedrijfstak eenige be-
drijven zijn, die aan zulk een onderzoek willen mee-
werken.
Hoeveel efficiënter zou op deze basis het geheele.
efficiëncywerk georganiseerd kunnen worden, als wij
langs dezen weg een systematische bundeling en coör-
dinatie van de op dit gebied werkende krachten zouden
kunnen bereiken.
A. M. GROOT.
DE TOEKOMST VAN DE BEDRIJFS-
ORGANISATIES.
De
Secretaris-Generaal van het Ministerie van Eco-
nomische Zaken, Prof. Dr. P. Kuin, heeft eenige weken
geleden een belangwekkende radiorede gehouden over
,,De Toekomst der Rijksbureaux”. De tekst daarvan
is in extenso opgenomen op blz. 1625 van ,,Economische
Voorlichting” van 26 October jl.
In die rede wordt allereerst betoogd, dat de rijks-
bureaux nog wel geruimen tijd in stand zullen moeten
blijven o.a. ter wille van de distributie van die artikelen,
die tengevolge van de schaarschte nog niet vrijgegeven
kunnen worden.
Een tweede reden voor het voortbestaan van de
rijksbureaux ziet Prof. Kuin in de schaarschte van
buitenlandsche betaalmiddelen, die de verdeeling daar-
van door rjksorganen, die dicht bij de sectoren van het
bedrijfsleven staan, onvermijdelijk maakt. Vervolgens worden nog genoemd: uitvoercontrôle,
vestigingswetgeving, industrialisatiepolitiek en planning
als taken, waarvoor rjksrganen onmisbaar zijn, als
hoedanig de rijksbureaux een nuttige functie zouden
kunnen blijvén vervuilen. Het spreekt vanzelf, dat de
werkzaamheden van die bureaux geleidelijk van karakter
zullen veranderen (een verandering, die zich trouwens..
reeds voltrekt. C.), waardoor het lagere personeel groo-tendeels zal afvloeien en ,.aan een kérn van specialisten
en leidende functionarissen nog langen tijd en misschien
wel permanent behoefte zal blijven”. Na greleveerd te hebben, dat de mogelijkheden om
taken van de rijksbureaux over te dragen aan de be-
drjfsorganisaties ten Departemente ernstig zijn onder-
zocht, doch slechts zeer beperkt bleken te zijn, wordt
gezegd, dat er tusschen de rijksbureaux en de bedrijfs-organisaties een .,nuttige samenwerking en wisselwer-
king” zal moeten zijn.
Ten aanzien van de bedrijfsorganisaties merkt Prof.
Kuin dan het volgendé op:
,,Men zal er goed aan doen de. bedrjfsorganisaties
voorloopig te zien als de dragers van het groepsbelang.
Dit is op zichzelf een zeer nuttige functie. De regeerings.
organen hebben er groot belang bij, dat zij kunnen
rekenen op de aanwezigheid van organisaties, die de
collectieve belangen van verschillende bedrijfsorganen
door en door kennen en er haar werk van maken ze te
behartigen. Het is niet de taak van deze organisaties te
discrimineeren tusschen haar leden, maar wel de be-
hoeften en de moeilijkheden van deze leden bij de
regeeringsorganen bekend te maken”.
Deze rede mag allereerst een koude douche worden
genoemd voor de velen, die, terecht of ten onrechte, op
een spoedige opheffing van de
.
rjksbureaux hopen.
Zij mag, naar ik aanneem, ook worden beschouwd als
een domper op het vrij algemeene streven naar bedrijfs-
schappen of -organisaties met publiekrechtelijke be-
voegdheden. Weliswaar verdiept de hooggeleerde
spreker ziéh niet in de vraag ,,of misschien de rijks-
bureaux en de bedrjfsorganisaties op den duur zullen opgaan in bedrjfsschappen, die een publiekrechtelijk
karakter dragen”, aangezien daarover de volksvertegen-
woordiging zal moeten beslissen. Indien echter in der-
gelijke organen de ideale oplossing werd gezien van de
hierbij betrokken problemen zou het betoog stellig een
anderen inslag hebben gehad. Dit is te meer opmerkelijk,
omdat van de huidige Regeering een ander geluid eerder
verwacht zou kunnen worden.
Mag hierin een aanwijzing worden gezien, dat de
practijk vooral -van de laatste jaren een ernstige aan-
maning inhoudt met de grootste voorziçhtigheid tewerk
te gaan bij het concretiseeren van bepaalde denkbeelden,
inzake de organisatie van het bedrijfsleven en haar
verhouding tot de Overheid? Schrijver dezes zou dit
ten zeerste toejuichen, hetgeen hierondér summier
nader zal worden gémotiveerd.
Het streven naar publiekrechtelijke bedrijfsorganisa-
tie vormt een boeiend hoofdstuk uit de geschiedenis
van de sociale en economische denkbeelden sinds de
tweede helft van de 19e eeuw. Allerlei andere,. uiteen-
loopende overwegingen terzijde latend, kan men vast,
stellen, dat de verwachting, regelingen, die specifiek
den eigen bedrijfstak betreffen, beter en sneller tot
stand te brengen en door te voeren dan de Overheid,
en het streven de Overheid van allerlei taken te ont-
lasten zoodat deze zich weer tot haar primaire taken
zou kunnen bepalen, en tenslotte het verlangen alle
bedrjfsgenooten, desnoods tegen hun wil, aan de door
de meerderheid genomen besluiten te binden, de ge-
meenschappelijke kern vormde van de uiteenloopende
richtingen, die een dergelijke bedrjfsorganisatie na-
streefden. –
De situatie is thans niet anders. En de omstandig-
heden
schijnen
een sterke stimulans om dit streven
thans langs parlementairen weg te bekronen door een
wettelijke regeling. Er moet immers nog steeds van
alles en nog wat geregeld worden en daft kan men het
874
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 December 1946
beter ,,zelf doen” dan te laten beslissen door ,,ondes-
kundige amlnenaren”.
Meer dan
schijn
is dat echter niet. integendeel, de-
genen, die vooral de laatste jaren genoodzaakt zijn ge-
weest intensief aan het werk van rjksbureaux en be-
drijfsorganisaties deel te nemen en critisch den gang van zaken hebben ontleed, zullen als regel een ander
inzicht deelen. Nadrukkelijk sta hier voorop, dat ver-
houdingen in bepaalde bedrijfstakken, hetzij goed of
slecht, bij deze analyse geen rol spelen en dat bij de
beoordeeling van de richting, waarin de organisatie
van het bedrijfsleven zich moetontwikke1en, dergelijke,
meer toevallige, omstandigheden buiten beschouwing
blijven en moeten blijven.
Wat verstaat men onder publickrechtelijke hedrijfs-
organisatie?
Toch in elk geval een organisatie, die alle betrokke-
nen omvat, die door haar organen alle bindende besluiten
kan nemen en de naleving van die besluiten zoo noodig
kan afdwingen, waarbij het tevens de bedoeling is
taken van de Overheid over te nemen. Zonder op vol-
ledigheid aanspraak te maken omvat deze omschrijving
de meest essentieele elementen van hetgeen onder
publiekrechteljke bedrijfsorganisatie pleegt te worden
verstaan.
Hieruit volgt, dat een dergelijke organisatie, zooal
niet een verlengstuk van den Staat, dan toch met
staatsmacht toegerust moet worden, wil zij naar be-
hooren kunnen functionneeren. Verder moet het tevoren
duidelijk zijn, dat de Staat zijn macht op een bepaald
terrein niet onvoorwaardelijk kan overdragen, maar
ten nauwste toe
moet
zien hoe die macht wordt gebruikt.
Hoe men het keert of wendt en welke constructie men
ook bedenkt, er is geen systeem van een publiekrechte-
Ijke bedrjfsorganisatie denkbaar en tevens uitvoer-
baar, waarin de Overheid niet een belangrijke stem
in het kapittel
moet
houden, wil zij eenige zekerheid
hebben, dat er geen misbruik van haar macht wordt
gemaakt en dat haar algemeene politiek in de verschil-
lende sectoren van het bedrijfsleven wordt gevolgd in
plaats van gecontramineerd.
De juistheid van het voorgaande, onverbrekelijk ver-
bonden met het wezen der zaak, is laatstelijk bevestigd
door de veelbestreden figuur van den commissaris in
het bekende voorontwerp van Minister Vos. De opzet
van dit voorontwerp was op dit punt volkomen logisch.
Verweer tegen die figuur, of tegen een ietwat gemiti-
geerde verschijning, hebben alleen zij, die zich princi-
pieel tegen het wezen van de zaak keeren en Overheid en bedrijfsleven scherp blijven onderscheiden.
Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie berust op een onnatuurlijke vermenging van de taken van de Over-heid en van het bedrijfsleven; beteekent vermindering
van rechtszekerheid en zal eerder vertragend dan ver-
snellend op de afwikkeling van zaken inwerken.
Over elk van deze bezwaren een enkel woord:
Onnatuurlijke vermenging van de taken van de Over-
heid en van het bedrijfsleven.
De Overheid vertegenwoordigt en behartigt het alge-
meen belang. Het bedrijfsleven vertegenwoordigt en
behartigt groepsbelangen. In een publiekrechtelijke
bedrjfsorganisatie moeten de vertegenwoordigers van
het bedrijfsleven echter zoowel het algemeen als het
groepsbelang dienen, derhalve een synthese vinden.
Hierin schuilt het onnatuurljke van dezen opzet. Hier-
tegen kan men zich niet verweren door voorbeelden van personen en groepen aan te voeren, die voor het
volvoeren van een dergelijke onnatuurlijke taak geschikt
zrniden zijn en dat wellicht ook reeds in meerdere of
mindere mate bwezen hebben. Hèt gaat er in de eerste plaats om, of het systeem
juist is en vervolgens, of er een voldoend aantal per-
sonen te vinden zou zijn, dat de vereischte qualiteiten
bezit. Noch het eene, noch het andere dunkt mij het
geval. Het laatste behoeft minder betreurd te wordçn,
omdat er nu eenmaal weinig ,,schapen met vijf pooten”
zijn.
Veel natuurlijker is het daarentegen Overheid en
bedrijfsleven ieder, zooveel de omstandigheden veroor-
loven, ‘op eigen terrien te laten of terug te brengen,
een nauwe samenwerking, waar deze nuttig of noodig
is, te bevorderen en op dezen natuurlijken, in het wezen
der dingen gefundeerden, grondslag een Organisatie
voor het bedrijfsleven op te bouwen, welke uit dien
aard ook door de tijdsomstandigheden beïnvloed zal
worden. Hierover straks meer.
Vermindering van rechtszekerheid.
Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie heteekent On-vermijdelijk groote macht in handen van bedrijfsorga-
nen, bestaande uit belanghebbenden-concurrenten, en
van de secretariaten.
Den invloed en de contrôle van de Overheid wil men
natuurlijk niet in zoodanigen omvang, dat de bedrjfs-
organen geen belangrjken invloed zouden overhouden. HieÈ komt nog bij, dat vele voorstanders juist de over-
heidsbemoeienis
zoover mogelijk
willen terugdringen.
Waar het hier nu gaat om een Organisatie, die van
bovenaf wordt opgelegd, in elk geval geen vrijwillige
toetreding met daarop gegronde gebondenheid aan
meerderheidsbesluiten kent (zeker niet voor alle be-
slissingen van eenige beteekenis), zullen velen (hier
meer, daar minder) een gevoel van rechtsonzekerheid
krijgen. Dat geldt wel heel sterk onder abnormale om-
standigheden zooals die, waaronder wij nu sinds jaren leven. De practijk, Prof. Kuin wees daar in zijn radio-
rede ook terecht op, bevestigt de juistheid van het
bovenstaande. Weliswaar ontmoet men reeds veel per-
sonen, die de democratie toch wel erg lastig vinden en
eigenlijk een moer dictatoriaal bestel nog zoo kwaad niet achten (al zeggen zij dit laatste er niet bij), maar
onze toekomstige bedrjfsorganisatie zal zeker aan
redèlijke democratische normen moeten voldoen.
Vertraging inplaats van versnelling in afhandeling
van zaken.
Bedrijfsorganen, die een bepaalden sector van het
bedrijfsleven moeten leiden, zullen vertegenwoordigers
van de samenstellende groepen moeten bevatten, der-halve van de importeurs, van de handelaars en make-laars enz. in de grondstoffen, van de verwerkende in-
dustrieën, van de groot- en kleinhandelaars in de pro-
ducten, wellicht ook van de arbeiders en de consu-
menten.
Stelt u zich een dergelijk, heterogeen samengesteld
college voor, dat over de belangen van de diverse groe-
pen moet beslissen! En stelt u zich in ernst de vraag,
of een dergelijk college even Aug zal kunnen beslissen
als een deskundig geleid rijksbureau, dat elken dag op
zijn post is en intensief overleg met het ‘georganiseerde
bedrjfsleven pleegt! Want zoo liggen thans en in de
naaste toekomst de feiten. Het is in vele gevallen uit-
gesloten de groepen afzondeljk te laten opereeren;
vele beslissingen dienen te worden genomen door een orgaan, dat alle betrokken belangen overziet, ze tegen
elkaar afweegt en ze coördineert.Voorzichtig uitgedrukt,
zal een dergelijke Organisatie,. welke haar besluiten
tenslotte nog door de Overheid gesanctionneerd dient
te zien, eerder vertragend dan versnellënd werken.
Het doel, dat men mede beoogt, zal dus zeer waarschijn-
lijk in vele gevallen niet worden bereikt.
,,Maar wat wilt ge dan?”, zal Ienig lezer vragen.
,,De huidige toestand is onbevredigend; de door velen
aangewezen oplossing wijst ge af; ge zult toch een po-
sitieven uitweg dienen aan te wijzen”.
24 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
875
De schrijvçr deelt die opvatting en zal trachten in
kort bestek die oplossing aan te geven.
Uitgaande van de hierboven aangeduide natuurlijke
taakverdeeling van Overheid en bedrijfsleven inzake
de behartiging van de sociale en economische belangen
dient de organisatie van en voer het bedrijfsleven op
die natuurlijke verhoudingen te worden gebaseerd.
Dit beteekent, dat Overheid en bedrijfsleven niet in
één bedrijfsorgaan moeten worden bijeengebracht; dat
aan de hedrjfsorganisaties geen staatsmacht moet
worden toegekend en dat zij derhalve geen publiek-
rechtelijk karakter mogen dragen, terwijl de werk
zaamheden zoodanig over de organen van Overheid
en bedrijfsleven moeten worden verdeeld als met haar
aard overeenkomt.
In concreto komt dat, schematisch aangegeven, op het volgende neer:
rij ksorganen, goed geleid en van een deskundigen
staf voorzien, die met kennis van de onder hen
ressorteerende sectoren van het bedrijfsleven des-kundige beslissingen nemen
die der Overheid
zijn,
bijv. op het gebied van in- en uitvoer; deviezen,
industrialisatie, enz. Een en ander echter nadat
de vertegenwoordigers van betrokken belangen
zijn gehoord;
bedrijfsorganisaties, op voet van vrijwilligheid
opgebouwd, welke de groepsbelangen goed moeten
kennen en behartigen, over goed bezette en ge-
outilleerde bureaux moeten beschikken en eigen
zaken zooveel mogelijk kunnen regelen;
intensief overleg tusschen de vertegenwoordigers
van de betrokken rijks- en bedrijfsorganen;
bereidheid bij de rijksorganen zooveel werkzaam-
heden als mogelijk en geoorloofd is aan de organen
van het bedrijfsleven over te laten;
Op deze wijze kan worden bereikt:
dat de Overheid niet meer taken verricht dan prin- –
cipieel en practisch noodzakelijk is;
dat het bedrijfsleven zich vrijwillig blijft organi-
seeren en de organisaties daardoor in het besef
van de bedrjfsgenooten blijven leven;
3
dat de vrijwillig opgebouwde organisaties alles
verrichten, wat tot haar terrein behoort en de Over-
heid zooveel als mogelijk en geoorloofd is ontlasten;
dat zoowel het algemeen als het groepsbelang be-
hoorlijk wordt behartigd;
dat besluiten van de vrijwillig tot stand gekomen
organisaties zoo noodig
door de Overheid
bindend
worden opgelegd aan niet toegetreden bedrijfs-
genooten, hetgeen zal geschieden indien, naar het
oordeel van de
Overheid,
daartoe aanleiding bestaat.
Een typisch voorbeeld ter illustratie van de nood-
zakelijkheid om bepaalde taken over beide organen te
verdeelen en van de onmogelijkheid of ongewenschtheid
de behandeling daarvan aan een van beide organen
op te dragen:
– Voor den aankoop van grondstoffen in het buitenland
zijn deviezen nodig.
Onder de huidige omstandigheden
kan
de Overheid terzake niet de vrije beschikking geven aan een bedrjfs-
organisatie, Het is echter ook beslist ongewenscht den
aankoop geheel over te laten aan het rijksbureau met
uitsluiting van de betrokken groep, die toch het meest
deskundig geacht moet worden. Bij het rjksbureau
moet derhalve blijven, wat thans typisch tot de over-
heidstaak behoort, nI. het vaststellen van de te besteden
devieen en de minimumhoeveelheid grondstoffen, die
daarvoor gekocht dient te worden. De betrokken groep zal nu als regel vrijheid gelaten kunnen worden den in-koop binnen dat raam zelf te verzorgen.
Dit voorbeeld ware met vele te vermcerderen.
Het voorgaande legt zoowel dc Overheid als het
bedrijfsleven de noodige verplichtingen op.
Wat betreft de Overheid; thans alleen deze opmer-
king, dat de rijksorganen een grootere zelfheperking
en een grootere deskundigheid aan den: dag zullen
moeten leggen dan thans soms het geval is. Kleinere
rijksbureaux van qualitatief beter gehalte dus.
Ons nu verder tot het bedrijfsleven beperkcnd, dit
zal voor een representatieve vertegenwoordiging heb-
ben zorg te dragen. Aangezien de vrijwilligheid daarbij op den voorgrond dient te staan, zal van de organisaties
een flinke werfkracht en een groot prestige moeten
uitgaan. Gezonde prikkels voor het verkrijgen van goede
organisaties ter vervanging van de ,,Organisaties-
Woltersom”, welke in vele gevallen nuttig werk deden
•
en doen, doch verplicht werden opgelegd en niet
passen in een democratisch bestel. Die prikkels ver-
zwakken in hooge mate, indien dc organisaties tot kies-
colleges voor een bedrjfsorgaan met publiekrechtelijk
karakter worden verlaagd en gedenatureerd. En waar,
zooals in vele bedrijfstakken, meer dan één Organisatie
bestaat als gevolg van confessioneele groepeeringen,
belangentegenstellingen binnen de groep als anderszins,
dienen die organisaties eventueel alsnog tot federatievc
samenwerking te komen, zoodat het federatiebestuur
een waarlijk representatief college is, dat geassisteerd
wordt door een federatiebureau. De practijk kent hier-van aantrekkelijke voorbeelden.
1-let aanknoopen aan de rede van Prof. Kuin bracht
onwillekeurig mede, dat bij bovenstaande beschou-
wingen vooral het economisch aspect op den voorgrond
trad. Ten aanzien van de sociale zijde van de Organisatie
van het bedrijfsleven gelden echter dezelfde beginselen.
Geen organen met verordenende bevoegdheid; een juiste
taakverdeeling tusschen Overheid en bedrijfsleven;
krachtige organisaties van werkgevers en werknemers
ter behartiging van de hedrijfsbelangen, voorzoover
noodig ook bij de Overheid.
De organisaties van het bedrijfsleven dienen zoowel
de sociale als de economische belangen te behartigen.
De onnatuurlijke beperking van de werkingssfeer van
de ,,Organisaties-Woltersom” tot de economische aange-
legenheden is onhoudbaar en ook hoogst onpractisch. Na de bevrijding, toen de sociale bemoeiingen van de
organisaties weer snel toenamen, werd dat nog duide-
lijker gevoeld dan tijdens de bezetting.
,,Bljft dus in dezen opzet eigenlijk niet alles bij het
oude?” —zou men kunnen vragen. Ja en neen.
Ja, voorzoover daarin de publiekrechtelijke bedrijfs-
Organisatie wordt afgewezen en aan de vrije organisaties
uitsluitend de taak blijft toebedeeld te doen, waartoe
haar statuten haar recht geven en voorts het bedrijfs-
leven te vertegenwoordigen en zijn belangen naar buiten
te bevorderen en te verdedigen.
Neen, voorzoover die vrije organisaties een zeer sterke
stimulans hebben gekregen door de taken, die na Mei
1940 (immers veelal op dezelfde personen!) op haar
kwamen te rusten, waardoor de noodzakelijkheid van
Organisatie mËer dan ooit aan den dag trad en ook een rijke ervaring in het behandelen van allerlei vraagstuk-
ken werd opgedaan. De omstandigheden blijven voor-
loopig van dien aard, dat een goede Organisatie nergens
kan worden gemist, willen de betrokken belangen
voldoende tot haar recht komen. Het bedrijfsleven is
sterker organisatie-minded geworden, sociaal èn econo-
misch. Dat is in dezen gedachtengang heel belangrijk,
omdat de Organisatie ,,van onderen op” moet komen.
Wat is nu de toekomst van de bedrjfsorganisaties?
M.i. deze, dat zij moeten worden omgebouwd tot
organisaties van privaatrechtelijken aard; tot vereeni-
gingen dus, berustend op vrijwillige toetreding; per
876
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 December 1946
bedrijfstak zoo noodig federatief samengebundeld en beschikkend over een federatiebureau als administra-
tieven top. Juist die vrijwilligheid biedt een gezonde
basis voor verdere natuurlijke en gezonde ontwikkeling.
Geen pressie, in welken vorm dan ook van hoogerhand.
De ,pikkels tot aansluiting zijn sterker dan voorheen.
Wie vroeger afzijdig stond zal zich nu nog weleens be-
denken alvorens afzijdig te blijven. Dat beteekent im-
mers: geen mede-invloed op beslissingen van Overheid
en organisatie op eigen gebied, waar thans zulk een be-
lan.grijl deel van de bedrijfspolitiek berust.
In stede van de uitspraak:,,De bedrjfsoranisatie
dient
publiekrechtelijk
te zijn of ze zal niet zijn” (F. P.
Fuykschot, ,,Dat is bedrijfsorganisatie”. blz. 18) poneer
ik de stelling, dat de bedrjfsorganisatie niet publiek-
rechteljk dient te zijn, zal ze blijvend een levenwekkend
element in ons maatschappelijk bestel zijn.
De bezwaren, aan de vrije organisatie verbonden,
meen ik uit ervaring te kennen en ze niet te onderschat-ten.iUet strijden tegen en zooveel mogelijk overwinnen
van die bezwaren geeft zedelijke kracht; bewaart de
organisatie voor overspanning en geeft haar door moei-
zamen arbeid een hecht fundament, dat geen enkele
opgelegde organisatie ooit kan bereiken.
Daar ligt de werkelijke toekomst voor onze bedrijfs-
organisaties, die dan, voorzoover noodig, als ,,tegen-
spelet’? van de rjksorganen de vakbelangen kunnen
bevorderen en dienen.
Het is hoogst onbegrijpelijk dat velen, die niets moe-
ten hebben van staatsbemoeiing en theoretisch het
gevavan, staatsorganen ter behartiging van bedrijfs-
belangen volkomen beseffen, niet aarzelen mede het
pleit te voeren voor een publiekrechtelijke bedrijfs-
organisatie, waaraan staatsbemoeiing met de bedrijfs-
organen onafscheidelijk verbonden is. Het feit, dat het
autoritaire staatssysteem de zgn. ,,zelfstandige Organisa-
tie van hebedrjfsleven” invoerde, spreekt duidelijker taal dan welk betoog ook. De opzet paste logisch bij
elkaar; de naam was camouflage voor den Nvaren aard van die Organisatie. Geen theorie kan het feit wegrede.
neeren, dat publiekrechteljke bedrijfsorgauisatie den
Staat binnenhaalt, waar men hem zegt en bedoelt te weren. Met recht: ,,het paard van Troje”.
Nog is het tijd zich te bezinnen en van den verkeerden weg terug te keeren. Als eenmaal een wettelijke regeling
inzake publiekrechteljke bedrjfsorganisaties van kracht
zou zijn geworden, is het, voorloopig, te laat. Zou de
oorlog ook in dien zin nog zoo sterk nawerken, dat het
bedrijfsleven zich een ander juk laat opleggen, gewend
als het eenigermate geworden is aan de ,,Organisatie-
Woltersom”, dat het ‘t ideaal der vrije organisaiies
niet meer zou durven aanvaarden? Vooralsnog valt .dit
niet aan te nemen.
Blijke dit dan, wanneer de volksvertegenwoordiging
zich over aard en taak van een toekomstige bedrjfsorga-
nisatie zal hebben uit te spreken. ‘De radiorede van
Prof. Kuin geeft reden tot de veronderstelling, dat de
Regeering niet blind is voor hetgeen de practijk heeft
geleerd. Moge die veronderstelling gerechtvaardigd
blijken als het betreffende wetsontwerp te zijner tijd
te onzer kennis komt.
Mr. B. COLENBRANDER.
STICHTING ,,WEST-INDISCHE LEVENS-
)1JaV,.
VERZEKERINGSCENTRALE”.
Nu de liquidatie der tijdens dQn oorlog in Curaçao
opgerichte Stichting ,,West-Indische Levensverzeke-
ringsce4trale” vrijwel is voltooid, is het misschien
interessant nog eens een terugblik te werpen op het
ontstaan dezer Centrale en haar werking.
Tot goed begrip van de zaak is het noodzakelijk terug
te grijpen naar den val van Nederland in Mei 1940. De
val van Nederland sneed de aldaar gevestigde levens-
verzekeringmaatschappijen af van het contact met
haar verzekerden in de vrije wereld, in het bijzonder in
de rijksdeelen buiten Europa, en voor deze verzekerden
res derhalve al directde vraag: wat nu? Hierin werd
gedeeltelijk voorzien, doordat een aantal Nederlandsche
levensverzekeringmaatschappijen, daartoe in staat ge-
steld door de ,,Wet op de Zetelverplaatsing van 26
April 1940″, haar zetel overbracht naar Oost-Indië,
waardoor deze maatschappijen van Oost-Indië uit het
contact met haar verzekerden in de vrije wereld konden voortzetten en hun belangen konden blijven behartigen.
Niet alle Nederlandsche levensverzekeringmaatschap-
pijen echter konden tot zetelverplaatsing overgaan, om
welke redenen doet hier niet terzake, en voor de yer-
zekerden dezer niet verplaatste maatschappijen, al
spoedig aangeduid met de benaming ,,verweesde maat-
schappijen”, bleef dan ook onzekerheid bestaan. De
naar Oost-Indië verplaatste maatschappijen begrepen,
dat het treffen van voorzieningen voor de verzekerden der verweesde maatschappijen noodzakelijk was en na
onderling overleg en overleg met de ,,Oost-Indische
Commissie ter Regeling van het Rechtsverkeer in Oor-
logstijd”, werd op 10 Augustus 1940 door laatstge-
noemde commissie te Batavia opgericht de stichting
,,De Centrale voor herverzekering van levensverzeke-
ringrisico’s”, die haar werkzaamheden aanving met
terugwerkende kracht tot 1. Mei 1940. Het doel dezer
Oost-Indische Centrale, werd als volgt omschreven:
het vertegenwoordigen van ondernemingen van
levensverzekering;
het administreeren van de verzekeringen, welke
deze ondernemingen hebben loopen, en het behee-
ren, in den meest uitgebreiden zin des woords, van
de voor die verzekeringen op te bouwen reserves;
het sluiten van herverzekeringen van levensver-
zekeringrisico’s.
Op den opzet der Oost-Indische Centrale wordt hier-
onder nog nader ingegaan. Voorloopig wordt volstaan
met op te merken, dat in September 1941. de werkings-
sfeer der Oost-Indische Centrale werd uitgebreid tot
West-Indië, een gebied dat zij aanvankelijk niet om-
vatte. Hierdoor werden de West-Indische verzekerden
der verweesde maatschappijen eveneens in staat ge-
steld zich bij de Oost-Indische Centrale aan te sluiten
en van de aldus geboden gelegenheid tot voortzetting hunner verzekeringen te profiteeren. Helaas bleek dit
een vreugde van korten duur te zijn; in Maart 1942
werd ook Oost-Indië onder den voet geloopen, waardoor
alle West-Indische verzekerden, met uitzondering van
die, verzekerd bij één maatschappij, geplaatst werden
in dezelfde positie als de verzekerden der reeds in Mei
1940 verweesd geraakte maatschappijen en zich derhalve
de vraag moesten stellen, wat er vervolgens moest.ge-
beuren.
Oprichting der West-Indische Centrâle.
Maart 1942 bracht ten aanzien van het Nederlandsche
levensverzekeringbedrjf in de vrije wereld deze bij-
zondere positie, dat slechts één maatschappij in staat
bleek te zijn haar belangen en daarmede tevens die
harer verzekerden in de Vrije wereld te blijven beharti-
gen. De N.V. Levensverzekering-Maatschappij van ,,de
Nederlanden”, van 1845, die haar zetel in Mei 1940
verplaatste van ‘s-Gravenhage naar Batavia, bracht
in Maart 1942 haar zetel over van Batavia naar Curaçao,
ontliep daardoor het predicaat ,,vijandelijk”, hetwelk
volgens de ,,Regels Rechtsverkeer” nu eenmaal ook
aan Nederlanders en Nederlandsche instellingen, ver-
blijvende of gevestigd in bezet gebied, werd toegewezen
en kon daardoor wederom de bij haar gesloten verzeke-
ringen, loopende ten name van hen, die zich eveneens
24 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
877
in de vrije wereld bevonden, zonder eenige onderbreking
voortzetten.
Aangemoedigd door het in 1940 in Oost-Indië gegeven
voorbeeld, werd ook in West4ndië de behoefte gevoeld
iets te doen voor de verzekerden in de vrije wereld
der verweesde maatschappijen waaronder, sind§ den
val van Oost-Indië, vielen te verstaan alle Nederland-
sche en Nederlandsch Oost-Indische levensverzekering-
maatschappijen, behalve ,,de Nederlanden”, van 1845.
Na ampel overleg tusschen de ,,Curaçaosche Commissie
ter Regeling van het Rechtsverkeer in Oorlogstijd”,
de gelijknamige Surinaamsche Commissie en ,,de Ne-
derlanden”van 1845, werd op 24 Juni 1942 door beide
genoemde commissies te Curaçao opgericht de Stich-
ting ,,West-Indische Levensverzekeringscentrale”, als
gemachtigde waarvan werd aangewezen het kantoor
van ,,de Nederlanden”, van 1845 te Curaçao. De West-
Indische Centrale ving haar werkzaamheden eveneens
aan met terugwerkende kracht tot 1 Mei 1940, terwijl
haar doel werd omschreven als:
,,het geheel of ten deele garandeeren van de.
naleving der sedert den eersten premievervaldag
na 9 Mei 1940 loopende verplichtingen van in Ne-derland en/of Nederlandsch Oost-Indië gevestigde
verzekeringmaatschappijen, voorzoover deze voort-vloeien uit overeenkomsten van levensverzekering”.
Vergelijking van het doel der Oost-Indische Centrale
met dat der West-Indische Centrale toont aan, dat de
laatste in tegenstelling tot de eerste:
T. niet als vertegenwoordigster van de levensver-
zekeringmaatschappijen optreedt en derhalve als
zoodanig ook met de verzekeringen administreert
en de reserves beheert;
II. geen herverzekeringen van levensverzekering-
risico’s sluit, doch garantie.overeenkomsten terzake
van de uit de betrokken verzekeringen voor de
levensverzekeringmaatschappijen voortspruitende verplichtingen aaiigaat.
Derhalve: de Oost-Indische Centrale is vertegenwoor-
digster van de verweesde maatschappijen en tevens
herverzekeringsinstituut, de West-Indische Centrale is
een zelfstandig garantie-instituut zonder vertegen-
woordiging der ,,verweesde maatschappijen”. Deze
vertegenwoordiging bleef berusten’ bij de ,,Curaçaosche
en Surinaamsche Commissies ter Regeling van het
Rechtsverkeer in Oorlogstijd”, die haar reeds wettelijk
hadden verworven.
Waarom een andere opzet?
Wat is nu de reden van dezen verschillenden opzet?
Zonder hiermede ook maar op eenige wijze critiek op
den opzet der Oost-Indische Centrale te kennen te willen
geven, was men in West-Indië van meening, dat de sinds den val van Nederland weer sterk gewijzigde
omstandigheden dienden te leiden tot verwerping van den Oost-Indischen opzet, een opzet, waarbij dat deel
der aan de Oost-Indische Centrale betaalde premie,
hetwelk niet voor de herverzekering zou worden be-
stemd en hetwelk veelal het grootste deel der premie vormde, na afloop van den oorlog door de betrokken
maatschappijen, als vormend een bestanddeel van haar vermogen, zou kunnen worden opgeëischt. Op zichzelf
geen bçzwaar, omdat samenvoeging der gesplitste
deden na den oorlog in den geheelen opzet van de Cen-
trale besloten lag, tenzij een of meer der betrokken
maatschappijen tijdens den oorlog onverhoopt in decon-
fiture mocht zijn geraakt. Men zou dan het doel van
aansluiting bij de Centrale: herverzekering van het
overlijdensrisico en behoud en vo9rtzetting der ver-
zekering als geheel, wat het laatste betreft volkomen
onwetend hebben voorbijgestreefd, mogelijk zelfs met
verlies van alle aan de Oost-Indische Centrale be-
taalde premies in de tekorten der in deconfiture ge-
raakte maatschappij. Dit nu wilde men in West-Indië
voorkomen, vandaar dat van de West-Indische Cen-
trale een van de maatschappijen losstaand instituut
gemaakt werd, dat geheel zelfstandig garantie-overeen-
komsten terzake van bestaande levensverzekeringen
aanging en dat als zoodanig de premies ontving,we1ke
premies dan ook niet door deze laatste zouden kiiiinen
worden opgeëischt, daar zij geen vermogensbestanddeel
der maatschappijen zijn.
Natuurlijk bedoelde deze gewijzigde opzet niet het
losmaken van ‘de verzekeringen van de maatschajiijen.
Ook in West-Indië bleef men zich op het standpunt stellen, dat de West-Indische Centrale een oorlogs-
apparaat was, dat zoo spoedig mogelijk na de be-
eindiging van den oorlog diende te verdwijrieff, met
terugvoering der verzekeringen naar de maatscliappij,
waarbij zij oorspronkelijk waren afgesloten. Niet
wetende echter, wat het lot der maatschappijen in het
bezette Nederland en Nederlandsch Oost-Indië -zou
zijn, voelde men zich in West-Indië moreel véijlicht
tot opzet der West-Indische Centrale op de wijze zooals
hiervoor werd uiteengezet.
L..
Problèmen bij dezen opzet.
•1 –
,,Maar”, zoo zal men misschien vragen, ,,vertoont
deze gewijzigde opzet nu niet de lacune, dat de-ver-
zekerden, alhoewel zij hun premie aan de West-Inihe
Centrale. doorbetaalden, formeel in gebreke bleven,
waar het betreft de voortzetting der premiebetaling
aan de maatschappijen, een lacune, die de Oost-Indische
opzet niet heeft, omdat de Oost-Indische Centralëals vertegenwoordigster der maatschappijen optreedt en
als zoodanig dus de premies ontvangt en de verzekerden
rechtsge]dig kan kwijten?” De maatschappijen zouden
zich in het geval der West-Indische Centrale straks
kunnen beroepen op wanprestatie van de zijde der -ver-
zekerden -of met negatie van de aan de -West-Indische
Centrale betaalde premies, opnieuw betaling van premie
van de verzekerden kunnen verlangen”. Inderdaad
vertoont de West–Indische opzet deze lacune, doch hierin is voorzien, doordat zoowel in Curaçao als in
Suriname bij de oprichting der West-Indische Centrale
een wettelijke regeling tot stand kwam, krachtens welke
hij, die bij een overeenkomst van levensverzekering
met een in Nederland of Nederlandsch Oost-Indië
gevestigde maatschappij als verzekeringnemer opgetre-
den zijnde, een garantie-overeenkomst met de West-Indische Centrale aangaat, voortzet en bovendien de
daaruit voortvloeiende verplichtingen nakomt, niet
geacht karl worden in de voldoening van de uit zijn
overeenkomst van levensverzekering voortvloeiende
verplichtingen nalatig te zijn. –
Deze bepaling vormde het sluitstuk van den West-
Indischen opzet. Ook hij, die zich bij de West-Indiséhe
Centrale aansloot en hieraan zijn premie betaalde,
stelde zijn rechten, voortvloeiende uit de oorspronke-
lijke verzekering, veilig.
Tot zoover de juridische opzet van de West-Indische Centrale. Een uitvoerige bespreking van den wiskundi-
gen opzet dezer Centrale valt buiten het kader van dit
artikel. Te dien aanzien moge volstaan worden met
op te merken, dat de aan de Centrale te bétalen premie
gelijk was aan de premie verschuldigd op de oorspron-
kelijke verzekering. Uit deze premie werd allereerst
gegarandeerd een zoo – hoog mogelijke uitkeering in-
geval van overlijden, in verreweg de meeste gevallen
het volle voor overlijden verzekerde bedrag der oor-
spronkelijke verzekering. Van het dan nog resteerende
gedeelte der premie, werd door de Centrale een reserve
cpgebouwd, door haar uit te betalen ôp den expiratie-
datum der verzekering bij in leven zijn van dnover-
zekerde. Uiteraard was deze laatste uitkeering altijd
lager dan het oorspronkelijk bij in leven zijn uit te
–
.-
-‘,.-
.-
–
‘••
‘ “-
..-
””-:”
,”’>
‘
.
‘
.,
y
.
‘
878
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
24 December 1946
keeren bedrag, omdat reeds een deel van dit bedrag
was opgebouwd uit de v66r den oorlog aan de maat
schappij betaalde premies, welk deel zich in Nederland
of Nederlandsch Oost-Indië bevond. Zou men even-
wel voor Centrale en maatschappijen uitgaan van ge-
lijke sterftetafels, onkostenopslagen en interest, dan
zou de door de mattschappij in Nederland of Oost-
Indië opgebouwde reserve tezamen met de door de
Centrale in West-Indië opgebouwde reserve, beide met
aangegroeiden interest, het volle bij in leven zijn uit
te keeren bedrag vormen, zoodat de verzekerde dan
zoowel voor overlijden als op expiratiedatum bij in
leven zijn, uiteindelijk toch de volle verzekerde uitkee-
ringen zou ontvangen. Uiteraard zijn de garantie-
overeenkomsten aan variatie onderhevig, afhankelijk
van den vorm der oorspronkelijke verzekering.
Het valutavraagstuk vormde één der vele problemen
waarvoor de Centrale zich gesteld zag. De ovcrgroote
meerderheid der aangemelde verzekeringen liep in
Nederlandsch Courant. Ook waren er verzekeringen in
Nederlandsch-Indisch Courant en in andére buitenland-
sche valuta’s. Besloten werd de garantie-overeenkomsten
uitsluitend aan te gaan in Curaçaosch of Surinaamsch
Courant, waarbij de aan de Centrale te betalen premie
werd bepaald door de premie der oorspronkelijke ver-
zekering A pari om te rekenen ingeval de verzekering
liep in Nederlandsch of Nederlandsch-Indiseh Courant
en tegen den officieelen koers van Juni 1942 ingeval
van een andere buitenlandsche valuta. De ornrekening
â pari van Nederlandsch en Nederlandsch-Indisch
Çourant wilde niet zeggen, dat tusschen deze valuta’s
en de Curaçaosche en Surinaamsche valuta’s,, een vaste
verhouding gelegd werd. Bedoeld was alleen een uit-gangspunt te vinden, terwijl voor het overige de ver-
houding tusschen Nederlandsche en Nederlandsch-
Indische valuta eenerzijds en Curaçaosche en Surinaam-
sche valuta anderzijds geheel werd losgelaten en de
garantie-overeenkomsten, zoowel wat betreft premie-
betaling als uitkeering. in Curaçaosche of Surinaamsche
valuta werden aangegaan. Dit beteekent tevens, dat
de samenvoeging van de in Nederland of Oost-Indië
en van de in Curaçao opgebouwde reserve tot het oor-
spronkelijk verzekerd bedrag zooals hiervoor uiteen-
gezet, alleen nominaal dient te worden beschouwd, met
verwaarloozing van koersverschillen tusschen de Neder-
landsche en Nederlandsch-Indische valuta eenerzijds
en de Curaçaosche en Surinaamsche valuta anderzijds. Gezegd mag worden, dat de Centrale aan de gestelde
verwachtingen heeft vôldaan en met succes gewerkt
heeft. Het aantal aansluitingen overschreed de 2.000,
zulks met een gegarandeerd overlijdensrisico van
ruim f5.400.000 Curaçaosch/Surinaamsch Courant. De
laatst berekende premiereserve overschreed een be-
drag van f 1.000.000 Curaçaosch/Surinaamsch Courant.
Een probleem vormde de belegging. Hiervoor bestond
in Curaçao en Suriname, voornamelijk vanwege de
groote geidruimte, niet voldoende gelegenheid, terwijl
belegging buiten deze gebieden niet in aanmerking
kwam, omdat de verplichtingen der Centrale in Cura-
çaosche en Surinaamsche valuta waren aangegaan,
waartegenover ook dekking in dezelfde valuta diende
te geschieden.
Liquidatie der West-Indische Centrale.
Per 1 Januari 1946 is de West-Indische Centrale in
liquidatie gegaan. Door de beëindiging van den oorlog
verviel de reden van haar bestaan, temeer omdat a’le
Nederlandsche en Nederlandsch-Indische levensverze-
keringmaatschappijen in de gelukkige omstandigheid
bleken te verkeeren ten volle aan haar verplichtingen
te kunnen voldoen. Gedachtig aan het tijdelijk karakter
‘der Centrale, werd reeds bij den opzet van dit instituut
in liquidatie voorzien en in de statuten is bepaald, dat
liquidatie zal geschieden op de wijze, door de ,,Cura-
çaosche en Surinaam.sche Commissies ter Regeling van
het Rechtsverkeer in Oorlogstijd” resp de
,,1T
erze
k
e
.
ringskamer” in Nederland te bepalen. Alle geheel vrij-
staande instellingen, waarvan kon en kan worden aan-
genomen, dat zij zich bij het opstellen der liquidatie-
regels slechts zouden laten leiden door recht en billijk-
heid in het belang zoowel van verzekerdçn als van
maatschappijen. Alle bij de ‘Centrale aangesloten ver-
zekeringen zijn inmiddels weer naar de betrokken
maatschappijen overgeheveld, zulks oiçler afrekening
van ontvangsten en uitgaven der Centrale. Ook hij deze
afrekening kwam het valutaprobleem weer ter sprake,
omdat de garantie-overeenkomsten met de Centrale
waren aangegaan in Curaçaosche of Surinaamsche
valuta, waardoor ook de premies in deze valuta werden
ontvangen, terwijl de oorspronkelijke verzekeringen
door de maatschappijen weer worden voortgezet in de
valuta, waarin zij ook v66r den oorlog liepen, veelal in
Nederlandsch Courant, welke laatste valuta in verge-
lijking met Çu.raçaosch en Surinaamsch Courant een
niet onbelangrijk disagio doet. Hier moest dus op een
of andere wijze verrekening van het koersverschil
plaatsvinden, welk koersverschil diende te worden
berekend niet over de volle aan de Centrale betaalde
premie, doch over het restant, na aftrek van de premie
voor het door de Centrale geloopen overljdensrisico
en na verwerking van onkosten en interest. Dat de zgn.
risicopremie buiten beschouwing blijft, ligt voor de hand,
omdat de Centrale hiervoor gçgarandeerd heeft en in
voorkomende gevallen ook het overlijdensrisiço van de
aangesloten verzekerden in Curaçaosch of Siginaamsch Courant heeft uitbetaald. Deze risicopremie is derhalve
verbruikt.
Ten aanzien van de hiervoor bedoelde verrekening
van het koerQverschil, bevatten de liquidatieregels van
de Centrale de navolgende bepalingen:
A. dat door de maatschappij aan de verzekeringnemers
diç een garantie-overeenkomst afsloten met de
Stichting ,,West-Indische Levensverzekeringscen-
trale” te Curaçao zal worden vergoed het koers-
verschil per 1 Januari 1946 tusschen den Nederland-
schen en Nederlandsch-Indischen gulden eenerzijds
en den Curaçaoschen en Surinaamschen gulden
anderzijds;
dat dit koersverschil zal worden berekend over
de aan de Centrale betaalde premies, waaronder
bij deze mede te verstaan beleeningsrenten, aflos-
singen van beleeningen, extra premies en andere
ineens of periodiek betaalde sommen . uit hoofde
eener garantie-overeenkomst, welke premies etc.
eeuerzijds verminderd mogen worden met de hierin verdisconteerde risicopremies, berekend volgens de
grondslagen der maatschappij en met de door de
Centrale gemaakte onkosten, anderzijds vermeer-
derd moeten worden met de door de Centrale ge-
kweekte interesten; onkosten en interesten ponds-pondsgewijze te verdeelen over de desbetreffende
levensverzekeringscontracten;
B. dat, ingeval de verzekeringnemer de hoofdverzeke-
ring voortzet, hetzij in den oorspronkelijken, hetzij
in gewijzigden vorm (waaronder mede te verstaan
premievrijmaking of onverminderde voortzetting),
de voorgeschreven vergoeding zal plaats vinden ter
keuze van den verzekeringnemer:
door aanwending als vooruitbetaalde premies op
de hoofdverzekering;
.
door restitutie, te ontva1gen in Nederlandsch,
dan wel in Cuxaçaosch of Surimarnsch Courant,
zullende deze restitutie in Curaçaosch of Suri-
naamsch Courant geschieden in die valuta, waarin
de premies etc. worden betaald;
C. dat, ingeval de premiebetaling op de hoofciverzeke-
24 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
879.
ring door den verzekeringnemcr niet in aansluiting
op de premiebetaling aan de Centrale wordt hervat,
hem een zoodanig gedeelte der afkoopwaarde in
Curaçaosch of Surinaamsch Courant, dan wel ter keuze van den verzekeringnemer de tegenwaarde
daarvan in Nederlandsch Courant, zal wordcn be-
taald, als overeenkomt met de afkoopwaarde be-
paald op den grondslag van de door de Centrale
op de betrokken garantie-overeenkomst berekende
wiskundige reserve, welke betaling overigens zal
geschieden volgens de bij de ondergeteekende maat-
schappij geldende usantiën; zullende de betaling
der afkoopwaardé in Curaçaosch of Surinaamsch
Courant geschieden in die valuta waarin de premies
etc. werden betaald.
De slotconclusie, dat de Stichting ,,West-Indische
Levensve’rzekeringscentrale” te Curaçao nuttig werk
verricht heeft, zoowel in het belang van het, Neder-
landsche levensverzekeringbedrijf als van haar ver-
zekerden, is zeker niet gewaagd.
Curaçao, 5 November 1946.
S. VAN DER VELDEN.
DE PRIJSPOLITIEK TEN AANZIEN VAN DE
TUINBOUWPRODUCTEN TIJDENS
DE BEZETTING.
Ïn aansluiting op mijn artikel over de agrarische
prijspolitiek tijdens de bezetting in het vorige nummer
Van dit blad ) wil ik thans eenige aandacht schdnken
aan de prijspolitiek op het gebied der tuinbouw-
producten. Nederland bezat een exportabel over-
schot aan tuinbouwproducten. Tijdens de bezetting
bleef de export dezer producten, doch thans naar
Duitschiand, uit een oogpunt van binnenlandsche be
hoeftenvoorziening,’geforceerd voortbestaan. Het be-lang, ‘dat de bezetters bij dezên export hhdden, bracht
mee, dat zij zich hier met de prijsvÔrming meer be-
snoeiden dan bij de akkerbouwpoducten. Slechts één
voorbeeld: de prijzen voor tuinbouwzaden waren in
1943 reeds in Berlijn vastgesteld, voordat de betref-
fende calculaties en prijsvoorstellen aan de Neder-
landsche prijsvormingsinstanties werden vootgelegd.
Daar voor verschillende tuinbouwproducten bovezulien
betrouwbare calculaties ontbraken, de variëteit van
producten veel grooter was dan bij den akkerbouw en
de prijsvorming een meer gecompliceerd karakter had (seizoencurven bij groenten en fruit) is de prijspolitiek
op tuinbouwgebied minder door één richtinggevende
grondgedachte geleid dan die ten aanzien van de akker-
bouwproducten. Daar kwam bij, dat een deel der tuin-
bouwproductert (bloemen) een min of mder luxe karâkter
had, zoodat de prijzen ,,au fond” uit een oogpunt van
consumentenbescherming prjspolitiek niet van primair
belang waren. Verder werd met de prijsregeling voor
sommige producten (bloemen en boomkweekerij –
producten) eerst in 1943 aangevangen, nadat deze
artikelen in de daaraan voorafgaande periode (1940-
1943) op de vrije markt reeds sterke prijsverhoogingen
hadden ondergaan (hoewel dit juridisch niet toelaatbaar
was op grond van de Prijzenbeschikking 140 No. 1).
Als gevolg van de werking dezer factoren heeft de tuin-
bouwprjspolitiek éen meer opportunistisch karakter
gehad dan die op het gebied der akkerbouwproducten.
Met deze algemeene opmerkingen zij volstaan. in
vogelvlucht volgt thans een overzicht van de prijspoli-
tiek en prijsontwikkeling in enkele sectoren van den
tuinbouw.
De groenten.
Waarschijnlijk zijn op geen gebied de meeningsver-
1) Zie: ,,E.-S.B.” van 18 December 1946, bir. 852 ex.
schillen tusschen de overheidsorganen, die met de prijs-
vorming waren belast, zoo scherp geweest als ten
aanzien van de groentenprijzen. Daar betrouwbare kost-
prijscalcnlaties bovendien ontbraken, was hier een
systematische, weloverwogen prijspolitiek niet dçor te
voeren. De Duitsche iDstanties – zelf ook niet immer
eensgezind – beslisten in deze meeningsverscliillen.
Veel lijn was er in hun decisie’s niet te bespeuren. Het
gevolg van deze situatie is geweest, dat een harmonische
ontwikkeling der groentenprijzen niet plaatsvond.
Belangrijker dan de vraag, of de vastgestelde rjzen
voor ieder product wel volkomen juist waren,
is
de
vraag naar het algemeene resultaat van de gevoerde
prijspolitiek. Om hier inzicht in te krijgen zijn twee
indices geconstrueerd van het verloop der gemiddelde
veilingprijzen tot 1944, op basis: gemiddelde eiling-
prijzen1938/1939 = 100. De indices hebben betrekking
op bijna 50 groentensoorten, die alle naar prijzen waren
gebonden.
V66r 1940 werd door de Regeering een toeslag’ ver-
leend op.de veilingprijzen van de belangrijkste groenten.
soorten tot een totaalbedrag van ongeveer f 10 millioen
per jaar. De eerste prijsindex (de handelsindex) heeft
tot basis de prijzen, waartegen de handel op de veilingen
in kocht, dus exclusief den regeeringstoeslag, die uit
het Landbouwcrisisfonds werd gefinancietd. De tweede,
(de telersindex) heeft als basis de hoogere prijzen (inclusief toeslag), welke de telers ontvingen. Het
verschil in basis brengt mede, dat de handelsindex
een sterkere stijging vertoont dan de telersindex,
omdat de regeeringstoeslagen in 1941 wegvielen en op de consumenten werden afgewenteld. De handelsindex
weerspiegelt dus in principe,de stijging van de consu-
mentenprijzen. Het wegvallen van . de regeerings-
toeslagen is één van de redenen, waarom de consumen-tenprijzen- voor groenten tijdens de bezetting zoô sterk
stegen.
In tabel T zijn de genoemde prjsindices opgenomen.
‘) De indices in deze tabel zijn gewogen in verhouding tot het
percentage, dat ieder van de in de indices opgenomen producten
had in de veilingopbrengsten van de jaren 1938 en 1939. Bij groenten is èen eenigszins afwijzend systeem gevolgd; aangenomen mag wor-
den, dat het practisch tot een overeenkomstig resultaat leidi. Ik
hoop dit te zijner tijd nader aan te toonen.
De sterke stijging der groentenprijzen blijkt van 1940
op 1941 te hebben plaatsgevonden. Daarna is de prijs-
stijging afgeremd. De telersindex voor groenten bedroeg
in 1944, op basis 1938/1939 = 100, 177.
Omgerekend op basis 1940 = 100 wordt hij 166.
Vergelijking met de overeenkomstige indices voor de
akkerbouwproducten, opgenomen in de tabel in mijn
vorige artikel
2),
leert, dat alleen de indices voor’ de
positief gestimuleerde gewassen als koolzaad en sui-
kerbieten, hooger liggen. Hoewel het indexcijfer voor
groenten in 1944 niet excessief hoog is, kan toch
worden gesteld, dat de groenteteelt in dat jaar, als
geheel, op basis van de officieel vastgestelde prijzen
rendabel heeft kunnen produceeren. .
2.
Pit- en steenvruchten.
De prijzen van deze fruitsoorten (appelen, peren, prui-
mn en kersen) werden in 1941 – evenals bij de groenten
2)
Zie hiervoor:,, De agrarische prijspolitiek tijdens de be-
zetting” in ,,E.-S.B.” van 18 December 1946, blz. 852.
HL
TA]3EL T.
Gewogen prijsindices van
enkele
tuinbouwproduczen
1).
Basis
Producten.
(1938/
1940
1941
1942
1
94’3
1944
1939)
Groenten:
Telersinciex
100
111
152
160
172
177
Handelsindex
100
135 198
207
218 228
Pit- en steeiivrucbten
100
115 215
230 232
233
Klein Yrult
100 85
120 123 148
176
Snijbioenien
100
92
206 309
352
375
Potplanten
100
97
171
316
534
456
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 December 1946
het jaar van de sterke stijging – op het Duitsche
niveau dezer producten vastgesteld, los van de binnen-
landsche kostprjzen. Uit kostprijsoogpunt kwamen zij
veel te hoog te liggen. In de daaropvolgende- jaren is het prijsniveau, zooals in tabel T tot uiting komt,
ractisch gestabiliseerd.
Het kleine fruit.
De prijzen dezer vruchten (roode-, witte-, zwarte-,
kruisbessen en frambozen) zijn vooral in de twee
laatste bezettingsjaren verhoogd, omdat bleek, dat zij
aanvankelijk te laag waren vastgesteld. Zij kunnen
worden geacht in 1944 de productiekosten te hebben
gedekt (men vgl. tabel T).
Bl88nen ‘en potplanten.
De in tabel T opgenomen indexcijfers hebben be-
trekking op 6 belangrijke bloemen- en 8 potplanten-
sooçtn, uitgaande van de gemiddelde veilingprjzen
te Alsmeer. Eerst in April 1943 kwam de eerste offici-
eele prijsregeling voor deze producten tot stand. De
prijsstijging, die intusschen had plaatsgevonden, blijkt
daa4ij in feite bijna geheel te zijn gehonoreerd. De
stijgmg na 1943 is afgeremd. Een uiteenzetting van de
vermoedelijke verklaring van de hooge piek voor pot-
platen in 1943 zou mij te ver voeren. De bloemen-
prijzen zijn zeer zeker op een uiterst rendabel niveau
vastgesteld.
Boomkweekerjproducten.
Ook in dezen sector kwamin 1943 eerst een prjsrege-
ling tot stand, met een overeenkomstig resultaat als bij
de bloemenprijzen: ook hier werd de inmiddels opge-
treden prjsverhooging practisch gesanctionneerd. Uit –
gaande van de catalogusprijzen van enkele boomkweeke-
rijen bleken de indices van de prijzen voor de verschil-
lende catgorieën boomkweekerijproducten, uiterst
globaal, op basis 1939 = 100, in 1944 op het volgende
niveau te liggen:
Vruchtboomen ……….180
Sierheesters ………….180
Laanboomen …………250
Vruchtboomen onder!. …. 300
Boschplantsoenboomen .. 325
Dit overzicht spreekt voor zichzelf, commentaar
lijkt mij overbodig.
Hiermede besluit ik het overzicht van de prjspolitiek
op het gebied van den tuinbouw. Zij blijkt een sterk
opportunistisch karakter te hebben gehad, doch één
element komt er toch duidelijk in naar voren: waar het
consumentenbelang dit het dringendst vorderde, is
het sterkst ingegrepen, met name bij de groenten en
het fruit.
Samenvatting.
Zooals in mijn vorige artikel reeds is uiteengezet
lijkt de prijspolitiek ten aanzien van de akkerbouw-
producten, die tijdens de bezetting is gevoerd, te
zijn gedragen door een weloverwogen conceptie, die in
de
:
pijsregelingen tot uiting komt. Bij de tuinbouw-
producten lieten de reeds genoemde omstandigheden
een dergelijke politiek niet toe, de prijsontwikkeling
in de verschillende sectoren geeft hier een minder har-
i3ionjsch beeld te aanschouwen. De aandacht is hier
vorl geconcentreerd op de producten, rndie voor di-
recte consumptie van het meeste belang waren. De
overige producten zijn relatief sterker in prijs -gestegen.
J. H. VAN STUYVENBER&
Ii
AANTEEKENINGEN.
DE JAVASCILE DANIC VAN 1941-1946. )
Op den l8en November 1946 belegde ,,De Javasche
Bank” te Batavia een buitengewone vergadering van
aandeelhouders, tijdens welke door den President een
verslag werd uitgebracht over de lotgevallen van de
Bank in de periode 1941-1946. Een cijfermatige ver-
antwoording kon daarbij, in verband met verschillende
omstandigheden, nog niet worden afgelegd. Toch was
het mogelijk om mededeeling te doen van de voor-
naamste gebeurtenissen gedurende de onderhavige
periode. –
De bezeuingstijd.
Direct voor de bezetting van Java werd het goud
van de Bank naar Australië en Zuid-Afrika overgebracht,
zoodat dit kostbare bezit uit handen van den vijand
bleef en derhalve voor reconstructiedoeleinden kon
worden gebruikt.
Het lag oorspronkelijk in de bedoeling om bij even-
tueele bezetting een beperkt bankapparaat in Neder-
landsch-Indië aan te houden. De bezetter besliste
echter anders. Alle banken, ,,De Javasche Bank” in-
begrepen, moesten worden geliquideerd. Op den
hen April 1942 werd een moratorium ingesteld. Op
den 20sten October volgde de officieele liquidatie
van alle Ianken op Java. Gelijke maatregelen werden
op Sumatra genomen door de Japansche legerleiding te
Singapore, op Borneo en de Groote Oost door het
Ministerie van Marine te Tokio, waaronder de gebieden respectievelijk ressorteerden.
Tot de liquidatiewerkzaamheden, waaraan, na rijp
beraad, door den staf van de Bank werd deelgenomen,
behoorden:
Het incasseeren van uitstaande vorderingen.
Aangezien verplichtingen van hçt Gouvernement en
andere publiekrechtelijke organen, alsook van bedrijven
door Japanners geëxploiteerd, niet werden erkend,
kwam slechts weinig binnen, t.w. op Java f 5,9 millioen
of 2j pCt. van de in Maart 1942 uitstaande vorderingen
en f 3 miljoen in de Buitengewesten. Bij een en ander
werden onderpanden vrijgegeven en hypotheken ge-
royeerd.
Het verrichten van liquidatie-uitkeeringen.
In de tweede helft van 1943 werd aan crediteuren
30 pCt. uitgekeerd, met dien verstande, dat betrokkenen
-de desbetreffende bedragen in zeer veel gevallen niet
in handen kregen, omdat daarvan eerst onbetaalde
belastingen moesten worden afgehouden. Ten aanzien
hiervan dient te worden opgemerkt, dat door den be-
zetter speciale zeer zware belastingen werden geheven
op inkomens en vermogens. Ook zette hij alom een
spaarcampagne in, die in naam Vrij was, doch in feite
op dwang neerkwam.
De afwikkeling van gesloten bewaargevingen.
Begin 1943 vond de .teruggeving plaats van gesloten
bewaargeviiigen, d.w.z. het Japansche bultuur hield
daarvan alles achter, wat het voor zichzelf belangrijk
achtte. In practijk ontvingen belanghebbenden dan ook
niet veel terug van hun vroegere bezittingen.
In de iplaats van de geliquideerde Nederlandsch-
Indische banken, kwamen Japansche banken, die veelal
reeds v66r den oorlog in het land hadden gewerkt.
Als circulatiebank fungeerde de ,,Nanpo Keihatsu
Kinko”.
• De Japansche Overheid handhaafde de geldigheid
van het Nederlandsch-Indische geld in al zijn geledingen.
Van dit geld was in Maart 1941 aanwezig f400 millioen,
in Maart 1942 f610 millioen (waarvan f367 millioen
aan. biljetten van ,,De Javasche Bank”). De bezetter
) Ontleend aan: ,,Beknopte mededeelingen van den President
met betrekking •tot de periode 1941-946″.
24 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
881
bracht nog voor f87 miljoen aan hij de Bank aange-
troffen bankbiljetten in omloop, terwijl voor f20 millioen
zilvergeld uit dezelfde bron naar Japan werd over-
gebracht, waarvan een deel, na de capitulatie, inmid-
dels werd teruggevonden.
Aan invasiegeld trof men medio Augustus 1945 de
volgende bedragen aan:
Java
f 2,4 milliard
Sumatra f 1,6
Na de capitulatie werd door het Japansche leger
nog f 2 miljard in omloop gebracht, afkomstig van ver-
schillende banken op Sumatra, Soerabaja en enkele
andere kantoren. Daarnaast vond de Indische Regee-
ring nog groote hoeveelheden invasiegeld, die bij
gebrek aan middelen, door haar werden aangewend.
In totaal schatte men de grootte van het Japansche
geld op f8 milliard, waarvan men echter aannam,
dat niet onbelangrijke bedragen verloren waren gegaan.
De. schade door den bezetter aan ,,De Javasche
Bank” toegebracht, kan als volgt worden berekend:
Aan de kassen onttrokken en in
circulatie gebracht bankpapier
f 87
millioen
Idem, geroofde teekenmunt ……f 20
Geïnd op uitstaande debiteuxen
f 8
Schade aan roerende en onroerende
goederen ………………….f
0,4
Totaal
………… …………f 115,4 miljoen
Hierbij moet nog worden opgemerkt, dat tenge-
volge van de zgn. liquidatie-uitkeeringen het obligo
van de bank met f 19 miljoen was verminderd.
Ten aanzien van het effectenbezit der Bank, alsmede
van dat der cliënten kan worden medegedeeld, dat het
practisch ongeschonden werd teruggevonden in de
oorlogskluis te Bandoeng.
De hervatting van het bedrijf.
In Februari 1946 konden de kantoren van ,,De
Javasche Bank” te Makassar en Menado worden her-
opeud. Op den l4en Maart volgde het hoofdkantoor te
Batavia. In totaal functionneerden 9 van de 17 kantoren
van cle Bank.
Uiteraard werkte ,,De Javasche Bank” ten nauwste
met de Regeering samen. Bankpapier van ,,De Java-
sche Bank” kon echter nog niet in circulatie worden
gebracht. In de plaats daarvan schiep de Regeering het
zgn. ,,Nicageld”. Daarbij werd doelbewust uitgegaan
van het idee om de geldhöeveelheid in verband met de goederenschaarschte, zoo krap mogelijk te houden.
Geheel in de lijn daarvan lag de hevriezingsordonnan-
tie van 1945, die alle vooroorlogsche verplichtingen op-
schortte. Vrijwillige nakoming was toegestaan, met dièn
verstande, dat banken alleen aan de hand van alge-meene en speciale vergunningen op creditsaldi uit-
keeringen mochten doen. Het verstrekken van ere-
dieten was eveneens gebonden, in het bijzonder op Java
en Sumatra. In de Malinogebieden kon men, in ver-
band met de reeds op gang gekomen reconversie aldaar,
een iets vrijer standpunt innemen.
Ten. aanzien van het buitenland kon ,,De Javasche
Bank” geleidelijkaan haar vooroorlogsche relatie weer
aanknoopen.
Met Nederland kwam een voorloopige betalings-
regeling tot stand
2).
De deviezenpositie bleef uiteraard, onder contrôle,
en wel van het ,,Nederlandsch-Indisch Deviezen In-
stituut”.
Wat de bijbank te Amsterdam betreft, zij kon ndg
tijdig haar goud uit handen van de Duitschers houden.
) Zie ook:,Het betalingsverkeer tusschen Nederland en Neder-landsch-Indië” door W. Koster in ,E.-S.B.” van 23 October 1946,
blz. 679 en , ,De voorloopige regeling van liet betalingsverkeer tus-
sclien Nederland en Nederlandscli-IndIê” door W. Koster in
E.-S.B.” van 30 October 1946, blz. 702.
Ook gelukte het haar om de aanwezige bankbiljetten
ongeschikt voor circulatie te maken en het gereed-
staande drukmateriaal te vernietigen. Verder bleef hët
haar mogelijk om de in Amsterdam loopende delegatie-credieten te continueeren en zelfs in samenwerking met
andere banken hulp te verleenen aan hen, die v66r den
oorlog uit Indië remises plachten te ontvangen.
Hangende vraagstukken.
Een aantal belangrijke vraagstukken bleven nog
on.opgelost zooals: ‘
Moeten de gedurende den bezettingstijd .door
debiteuren verrichte aflossingen aan de Japansehe
liquidateuren al of niet, of slechts ten deele schuld-
bevrijdend worden geacht? Een en ander in verband
met het practisch waardelooze invasiegeld, vin de
betalingen plaatsvonden.
Welke houding dient te worden aangenomen ten
aanzien van de door liquidateuren gedane uitkeeringen
– eveneens uiteraard in waardeloos Japansch d1d –
aan crediteuren, die deze voor een groot deel ‘afit in
handen kregen?
Hoe staat het met de nakoming van de rente-
bedirtgen voor de periode van den bézettingtijd?
3)
Op welke wijze moet de verreken.ing plaatninden
van gedurende de periode van 5 October 1944 tot
7 Maart 1946 in Nederland voor Indische rélésing
ontvangen bedragen? In die periode waren de ko’esen van den Nederlandschen en Indischen gulden, ten op-
zichte van het Engelsche pond, respectievelijk 10,69
en 7,60.
Ook het feit van den roof der kassen, d& eden
verliezen aan roerende en onroerende goederen, ver-liezen aan debiteuren en andere vormen van oorlogs-
schade, scheppen een reeks problemen.
ti
,
Tegenover de door de Bank in de periode van 1 April
1941 tot 31 Maart 1946 geleden verliezen staat intus-
schen de belangrijk grootere winst tengevnlge van de
devaluatie van den Indischen gulden op den 7en Maart
1946. Deze winst mag echter, krachtens een op den 5en
December 1932 tegenover den Gouverneur-Generaal
afgelegde verklaring, niet worden aangewend voor het
verrichten van abnormale winstuitkeeringen.
‘) Zie hierover ook’. ,,Renteberekening over den bezettingstijd”
door Dr. J. 14. Spiegelenberg in ,,E.-S.B.” van 23 October 1946,
blz. 683.
DE OROAN.ISATIE VAN HET BEDRIJFSLEVEN
In een artikel over ,,De toekomst van de bedrijfs-
organisaties” in dit nummer heeft Mr. B. Colenbrander
zijn meening gegeven over het thans weer actueel
wor,.dende vraagstuk van de Organisatie van het bedrijfs-leven.
Ten gerieve van den in bovengenoemd onderwerp
geïnteresseerden lezer publiceeren wij hierbij een over-
zicht van de sedert de bevrijding hierover in ,,E.-S.B.”
verschenen artikelen op dit gebied.
,,E.-S.B.” van
4- 7-’45
Mr. W. F. Lichtenauer:
De Organisatie van het bedrijfsleven.
. =
20- 9-’45
A. van Wijnen:
De bedrjfsorganisie op
een kruispunt.
1-11-’45
Mr. Ir. A. W. Quint:
Een tweetal rapporten
over bedrijfsorganisatie.
15-11-’45
Mr. Ir. A. W. Quint:
De sociale orditie
van het bedrijfsleven.
22-11-’45
C. A. A. van Luttervelt:
De in-, uit- en door-
voerhandel in het georganiseerde bedrijfs-
leven.
13-12-’45
Ir. J Vet:
Organisatorische vragen in den
landbouw na den oorlog.
/
II
882
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 December 1946
10- 1-’46 Dr. E. J. Tobi:
Middenstand cii bcdrijfs-.
organisatie (1).
16-
1-’46:
Mr. W. F. Lichtenauer:
Bespr.: Mr. W. C. L.
van der Grinten: De organisatie van het
bedrijfsleven
1944 (1).
23- 1-46 Prof. Dr. P. Hennipman: Publiekrechtelijke
bedrjfsolganisatie, corporatisme en geleide
economie (1).
23- 1-’46
Mr. W. F. Lichtcnauer:
Bespr.: Mr. W. C. L.
van der Grinten: De Organisatie van het
bedrijfsleven
1944 (II).
30- 1-’46
Dr. E. J. Tobi:
Middenstand en bedrijfs-
Organisatie (II).
6- 2
2
46
Prof. Dr. P. Henniptnair:
Publiekrechteljke
bedrijfsorganisatie, corporatisme en geleide
economie (II).
6- 2.’46
Mr. W. F. Lichtenauer:
Bespr.: Mr. W. C. L.
van der Grinten: De Organisatie van het
bedrijfsleven
1944 (III).
13- 2.46
Prof. Dr. N. J. Polak:
Bedrijfschappcn.
20- 2246
Prof. Dr. N. J. Polak: Organisatie van het
economisch leven na het herstel.
27- 2-’46
Prof. Dr. N. J. Polak:
Het voorontwerp
op de bedrjfschappen.
6- 3
2
46 Dr. E. J. Tobi:
Middenstand en bcdrijfs-
organisatie (III).
13- 3-’46
Dr. E. J. Tobi:
Middenstand en bedrijfs-
organisatie (IV).
1-
5.46
Prof. Dr. P. Hennipinan:
Misverstanden en
legenden
over
corporatisn’te
en
geleide
economie.
10-
7-46
Prof. Ir. 1. P. de Vooys:
Organisatie van liet
bedrijfsleven.
9-10-’46
Dr. J. Buter:
Vrijheid van vereeniging en
erkende bedrjfsorganisaties.
27-11-’46
Mr. J.
van Wuiffien Paithe:
Het karakter
der huidige bedrjfsorganisatie.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Blijkens den jongsten weekstaat van De Nederland-
sche Bank namen de saldi der banken bij deze instel-
ling met f.
16
millioen toe tot f.
106
millioen. Waar-
schijnlijk werd dit veroorzakt door het niet ver-
lengen van vervallen schatkistpapier, daar het tegoed
van het Rijk bij De Nederlandsche Bank met f.
19
inillioen verminderde. De ruimte op de geldmarkt nam
STATISTIEKEN.
VERXEIIIt EN VERVOER iN NEDERLAND.
Juni
Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Omschrijving
Eenheid
1946
1946
1 946
1946
1946
maandgem.
1938 = 100
108 148
132
149
155
1.000
t
989
1.355
1.21
1.364
1.424
«
310
531
502
497
:189
Wilde
binnenvaart,
prestatie
……………………
miii.
t/kin
147
192
182
207
227
maandgeni.
1938
=
100
86
89
90
93
1.000
t.’
518
534
540
558
mm. t/krn
:17
40 43
115
inaandgeni.
III(Icxcijter internationale
blnnenvaOrt (laadvorni.)
1938
=
100
29
31
32
26
31
Aantal
1.404
1.770
1.841
1.681
804
1.819
861
1
.000
t
834
918
864 410 459
IIs(lexeljîer vervoer wilde binnenvaart ……………….
Vervoer wilde
binnenvaart
………………………..
waarvan
brandstoffen
…………………………..
waarvan onder:
NedurlandsChe vlag
448
376
499 399 324
303
353
Beigische
vlag
..
67 94
123 102
lol
Indexeijfer eigen
vervoer
te
water …………………
Eigen
vervoer
te
water
…………………………
Idem,
prestatie
………………………………..
Aantal
1.323
1.694
1.999
1.695
840
1.874
1
.000 R.T.
794
911
982
376
890 400
Binnengekomen
schepen
…………………………
Laadvermogen
………………………………..
Lading
……………………………………
«
329
246
430 297
377
265
251
288
Vertrokken
schepen
……………………………..
Laadvermogen
………………………………..
Schepen
in
doorvaart
…………………………
,,
Aantal
67
938
Iii
863
92
914
93
671
98
916
1
.
000
R.T.
…
656
614
662
492
251
675
307
Belgische
vlag
…………………..
,,
359
94
338
99
352
‘
93 58
79
Laadvermogen
………………………………..
«
…
192
186 207
141
161
maandgem.
–
1938
=
900
21 31
32
29
598
29
Lading
…………………………………………
waarvan Onder:
Nederlandsche
vlag
……………….
Belgische
vlag
…………………..
Aantal
1
.
000
R.T.
517
927
636
1.274
646 1.437
1.315
637
1.241
waarvan onder:
Nederiancische
vlag
……………….
Idem, alleen geladen sclepen
849
1.150
1.306
1.207
565 1.111
Indexelifer
zeevart
(inhoud)
…………………….
Binnengekomen
zeeschepen
………………………..
,,
Aantal
233
485
332
662
543 610
.
497 620
Lading
………………………………………..
Bruto
inhoud
1
.
000
R.T.
944
1.505
1.404
1.278
1.323
Bruto
inhoud
……………………………….
,,
471
729
685 727
829
waarvan
in
hjnvaari
………………………………
Vertrokken
zeeschepen
…………………………….
23i
438
476
536
………………………………..
Idem,
alleen
geladen
schepen
…………………………
Goederenverkeer ter zee:
1
.
000
t
600
656 907
800
762
Gelost
hij
invoer
………………………….
doorvoer
95
215
146
.
99 87
III
waarvan
in
iijnvaart
……………………………………
Geladen
hij
uitvoer
…………………………
”
36 29
78
155
80
156
117
110
102
doorvoer
maand gein.
1938 = 100
78
90
82′
85′
1.031*
ioo’
Coederenvervoer Nederl. Spoorwegen, totaal
1.000
t
944
1.084
991
143′
1.283′
?’
–
1
nimilmoen
165
477
188
528
160′
680
526
202′
460
ludexeijfer goe(Iereilvervoer Ned. Spoorwegen
………..
waarvan
grensoverschrijdend ……………………….
1
millioemi
48,9
II 9
54.6
50,6
Reizigerskilometers
Nederi.
spoorwegen
…………….
Interloc. autobusdiensten; vervoerde rei9igers
,,
10,2
11,5
13,2
[2,0
5,8
‘[ramwegen,
vervoerde reizigers
…………………….
Locale autobusdienstcn; vervoerde reizigers
,,
4 4
5,2 5,9
maamidgemim
.
intlexeijfer verkeer op
de rjimsuegeil
……………….
1938 = 100
121 129
138 138
130
Slachtoffers verkeersongevallen:
Overleden
…………………………..
..
….
Aantal
103
105
119
99
104
553
014
02:1
034
572 452
579 564 507
490
maandgem.
Ernstig
gewond
……………………………………….
Indoxeijfers:
….
1938
100
Licht
gewond
…………………………………………
Overleden ………………………………….
,,
158
1 62
183
152
00
,,
..
150
167
169
172
150
Ernstig gewond
………………………………
Licht
gewond
………………….. ………….
.
63
61
62
50
Bron:
Centraal Bureau voor de S[aLlsl lok. • Vuorioopig cijfer.
24 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
883
in verband hiermede dus verder toe. Dit wordt tevens
geïllustreerd door een lichté daling der disconto’s voor
de ‘kortloopende termijnen van schatkistpapier. Drie-
maandspromessen werden gezocht •tegën
1/16
pCt.
viermaandpromessen werden tegen 1
1
/
2
pCt. aangebo-
den, maar bij de langloopende termijnen kwam vrijwel geen verandering in het disconto. Halfjaarspapier werd
dan ook verhandeld tegen 1
5
/
8
pCt. en September-
promessen tegen 1
11
/
16
pCt.
De Nederlandsche Bank heeft vergunning verleend
tot herbelegging van de geblokkeerde opbrengst van in het .buitenland verkochte buitenlandsche effecten
in binnenlandsche fondsen. Een en ander echter onder
de voorwaarden, dat de koopsom moet worden betaald
met 60 pCt. vrij geld en dat de herbelegging binnen
14 dagen na den verkoop der bedoelde buitenlandsche effecten moet hebben plaats gevonden. Voor effecten,
welke tusschen 20 ‘September en 13 December 1946
in het buitenland zijn verkocht, loopt deze termijn voor
herbelegging van het geblokkeerde’ tegoed af op’ 27
December a.s.
De verkoop van Amerikaansche effecten levert door
de toelating van het geblokkeerde gedeelte der verkoop-
opbrengst tot den effectenhandel een belangrijke steun
voor de markt van ‘binnenlandsche fondsen. Uiteraard
betreft het hier vooral aankoop voor beleggingsdoel-
einden, daar bij verkoop van de als herbelegging ver-
kregen effecten 50 pCt. van de opbrengst wordt ge-
blokkeerd. Ten vroegste op 16 Maart 1947 zal hieraan volgens de toezegging van den minister van Financiën een einde komen.
Vooral als gevolg van het bovenstaande ontstond ter
beurze in de afgeloopen week een vaste stemming.
Vooral scheepvaartfondsen en Indische aandeelen
konden hiervan profiteeren. De beslissing der Tweede
Kamer inzake het Regeeringsbeleid t.o.v. Indië ver-
mocht hierin geen merkbare verandering te brengen.
Hoewel dus toch nog vrij veel geld voor beleggings-
doeleinden aanwezig was – de toegenomen omzetten
wijzen daar ook op – werd de emissie van de Maat-schappij voor de walvischvaart geen succes. De bij-
zondere risico’s van dit project hebben waarschijnlijk
velen afgeschrikt.
Het koersverloop moge blijken uit onderstaande
koersnoteering, waarbij moge worden opgemerkt,
dat ook de obligatiekoersen in de vaste stemming
deelden. Ruiltransacties van obligaties in aandeelen
waren bij de lage obligatiekoersen niet zeer aantrekke-
lijk, zoodat inderdaad nieuw geld de algemeene koers-
stijging voor aandeelen heeft gefinancierd. Overigens schijnt het in de bedoeling te liggen den. termijn voor
ruiltransacties uit te breiden tot zeven dagen.
13 Dec.’46
20 DecJ46
A.K:U.
………………..
120k
132
v.
Berkel’s
Patent …………
97k-
101
Kon. Ned. Hoogovens ……..
108
113
Lever Bros Unilever C.v.A.
222+
235
Philips
G.b.v.A .
…………
301 GB
307+
Koninklijke
Olie
…………
316 326
H.A.L.
………………..
135+
144
N.S.0 …………………..
119 GB
135
H.V.A.
………………..
180+
195
Deli
Mij.
C.v.A
.
…………
103+
114
Amsterdam Rubber
………
119
140
STATISTIEKEN
DE KOLENPOSITIE
VAN
NEDERLAND
1).
(in
1.000. kg).
Verzonden
Maand
Lirnburgschc
Invoer
inijnen
‘
sche behoefte
Mei
1945
326.174
167.074
*
Sept.
1945
473.776
383.841
192.290
Dec.
1945.
. .
504.786
399.793
194.111
Maart
1946′
31.801
479.450
305.309
Juni
1946
638.942
470.030
163.395
Juli
1946.
. .
768.671
602.112
.366.272
Aug.
1946
658.189
2
)
506.398
303.837
Sept.
1946..
.
750.123
590.998
266.804
Oct.
1946
808.145
605.977
‘169.087
Nov.
1946
.
795.275
‘
607.295
202.788
‘)
Bron:
Statistisch Bulletin van het CBS.”.
)
In Augustus vallen vacantiedagen.
1
1 Voorloopige gegevens.
.beteekent niet beschikbaar.
UITVOER VAN LANDBOIJWPRODUCTEN UIT
NEDERLANDSCIL-INI)IE
‘).
(in tonnen).
Product n
Aug/Dec.
C
1
Jan/Juni
Juli
Aug.
1
.
1945
1946
1946 1946
9.000
.
.
7.891
4.873
Rubber
………
‘1.960
Aetherische oliën
–
59
4
64
383 27
78
Agave
…………73
Benzoë
–
–
–
10
Cacao
……….
..-
41.
0
1
8
–
Cassavemeel
. . .
161
159
971
2
Copra
……….
98
7.430 4.285
,
2.881
Djarakpitten . . .
–
223
‘
47
65
Iles-iles
–
–
0,1
65
Kaneel en Cassia
Vera
……….
.-
–
27
107
Kapok
422
1.205
25
202
Kemirinoten
. . .
–
40
–
–
Kinabast
–
– .
220
119
Koffie
………..
369
31
958
Kruidnagelen
.
–
17
–
–
Nootmuskaat
.
–
66
9
77
Foelie
–
ii
–
31
Peper
……….
.
787
571
752
Tabak (blad)
–
44
–
14
Tabak (krossok)
–
31
–
40
Thee
–
65 90 65
Vezelsoorten mag
–
70
–
79
l/anille
………..
–
0,3
–
1,5
Temoelawak
– – –
6,7
‘)
Ontleend aan het ,,Ccntraal Kantoor voor de Statistiek”, af(l.
landbouwstatistiek, Batavla. De cijfers hebben betrekking op den uitvoer van het ,,Nederland$ch-Indisch Rubberfonds” (Nirub) en
van de ,,Nigieo”.
UITVOER VAN RUBBER VIA lIET ,,MRUD” UIT
NEflERLANDSJHINDIE
‘).
(in tonnen).
O b’ cl n
e
te
e
.
Aug/Dec.
1945
1
‘
Jan./Juni
1946
‘
Juli
1946
Aug.
1946
824
8.491
6.321
‘
4.873
1)
Java
………….
J3uitengewestcn
1.136
509
1.660
Totaal
. . .
1.960
9.000
7.981
4.873 ‘)
Waarvan naar:
Vereenigde Staten
1.960
8.050
7.981
4.873
)
Nederland
–
‘
950
–
‘)
Ontleend aan het ,,Centraal Kantoor voor de Statistiek”, afd.
landbouwstatistiek, Batavia. ,,Nirub” is , ,Nederlandsch-Indisch
Rubberfonds”.
‘)
Voorloopige cijfers.
ONOECONTROLEERDE UITVOER VAN RUBBER TilT
NEDERLANDSOR-INDIE NAAR MALARKA
(in long tons).
Gebieden.
.
1
Juli 1946
Aug. 1946
Java
………………………….
..’
122
63
.Sjflsatra
…………………………
14.864
14.099
Andere Buitengewesten
……………
‘
2.733
2.537
Totaal
………………
1
17.719
1
16.699
‘)
Ontleend aan ,,Malaya Rubber Statisiics”. Uitgevoerd werden
rlroge zoowel als natte rubber. De laatste is in bovenstaande cijfers
herleid tot droge rubber (aangenomen droc,gaequivalent = 90 pCt.).
DENIM
ArAwl,
NEDERLANDSCHE STAALFABRIEKEN v/h J. M.
,
Ø
DE
MUINCK KEIZER N
.
V. te UTRECHT vraagt:
0
EEN DOCTORANDUS IN DE
Ø
ECONOMIE
0
Sollicitaties met pasfoto, volledige personalia en
Ø
gegevens omtrent opleiding en vorige betrekkingen
worden ,00 spcedig mogelijk ingewacht.
0
Gegadigden moeten bereid zijn zich aan een psy-
chotechnisch onderzoek te onderwerpen.
I&AAW
4
BESCHOUWINGEN OVER
EEN TOLUNIE TUSSCHEN NEDERLAND EN
BELGIË
–
LUXEMBURG
door D. C. RENOOY
Publicatie No. 3
van het Nederlandsch Economisch
Instituut
INTERNÂT. INDUSTRIEEL CONCERN
Hoofdkantoor Amsterdam. zoekt een
EFFICIENCY-INGENIEUR
met ervaring van bedrijfsorganisatie op
economisch en technisch gebied. Bij
voorkeur Delfts ingenieur; goede talen-
kennis (in het bijzonder Engels). ‘Voor
zelfstandige persoonlijkheid met prima
organisatorische eigenschappen, soepele
omgang met mensen, aantrekkelijke
werkkring met goede vooruitzichten.
Candidaten, die in aanmerking komen,
zullen worden uitgenodigd voor een
onderzoek op 1 7 Ja n, 19 4 7 door de
NEDERLANDSCHE STICHTING
VOOR PSYCHOTECHNIEK
Wittevrouwenkade 6,
–
Utrecht
Eigenhandig geschr brieven met
you
in]
en
twee nieuwe pasfoto’s (van voren
en
opzij) aan
Adv, Bur
.
ALTA te Utrecht v66r 28
Dec a,s
met in linkerbovenhoek san brief, op foto’s en
enve1op ESB 4552 met naam, adres en leeftijd.
PRIJS F 8.40*
Machinefabriek
GEBR. STORK &
CO.
N
.
V.
te Hcngelo, vraagt een ervaren kracht, die bekend
is met
accountcincy
en budgetteering
In staat ,elfstandig leiding to geven. Eigenhandig ge-
schreven sollicitaties met opgaven van opleiding en
levensloop te zenden aan het Secretariaat
van
de
Directie.
AWAAVAV
__
Ø
NEDERLANDSCHE STAALFABRIEKEN v/h J.
M.
Ø
Ø
DE MUINCK KEIZER ‘NV. te UTRECHT vraagt:
0~
EEN MANNELIJKE OF VROUWE-
LIJKE KRACHT VOOR DE LEIDING
0
VAN ARCHIEF EN BIBLIOTHEEK
Ø
Gegadigden moeten over de noodige ontwikkeling
en eenige ervaring op dit gebied beschikken.
Brieven met uitvoerige inlichtingen uitsluitend
schriftelijk aan onze afdeeling Personeel.
De N.V. JNTERNATIONALE CREDIET- EN
1-IANDELSVEREENIGING ,,ROTTERDAM” te Rot-
terdam (postbus 567) vraagt svoor haar Afd. Culturcs
& Bedrijven in Indië
controleerende boekhouders
Allcen zij, die ervaring 11ebhcn op het gebied van
onderncmings. en bedrijfsadministratie en minstens in
bezit zijn van Staatspractijkdiplorna Boekhouden, ge-
lieven schriftelijk te refleeteeren. onder uitvoerige
opgave van Aroegeren werkkring, diploma’s, leeftijd.
cnz.
(Prijs voor leden en donateurs van het N. E. 1. f 6.—;
bestellen bij het N. E. 1.
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave: De Erven F. BOHN N
.
V.
–
Haarlem
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit 4 Diensten
Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan.’
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie, zal het van groote practische waarde blijken
I
N
te zijn.
Onze V.V.S..brochurc wordt op aanvrage kosteloos toegezonden
Van der Graaf I Go’s hvreaux voor den handel H.V.
Amstelstreat 14-18, Amsterdam.C, Telefoon 38631 (6 lijnen)
N.V. LANKHORST
TOUWFABR1EKEN
SNEEK TEL. 3041 -3042
SPINNERIJ—TOUWSLAGERIJ SEDERT 1803
VAN GEND &’LOOS
expedieert van huis tot huis
van dorp naar sfad
—
van land naar land
Âlle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven
141,
Schiedam (Tel.
69300
toestel 6)
Druk Roelants, Schiedam