AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economis
–
c
Berich’ten’
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANbEL, IJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 4 DECEMBÉR 1946
No. 1543
COMMISSIE VAN REDACTIE: –
H. W. Lambers; N.
J.
Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Ahonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is opge-
nomen liet Economisch -Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in
•
Nederland f 26* per jaar. Overzeesche gebieds-
deelen en bftitenland f28 per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Administratie: Pieter de Hooch.straat 5, Rotierdam (W.)
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408
Alle correspondentie bctreffrnde advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).
IN1IOUJ):
Bis
Arbeidsproductiviteit en loonprikkel hij kapitaal-
intensieve productie door
Ir. D. A. C. Zoethout
807
De régeling voor de financiering van het herstel van
oorlogsschade aan woningen door
Dr. C. A.
Prinsen…………………………….
809
Een jaar reconversie in de Malinogebieden door
Khouw
Bian
Tie
………………………
811
De omschakeling van de oorlogs- op de vredes-
productie in he4 Vereenigd. Koninkrijk door
G.
Stuvel
…………………………..
814
Eenige
bchouwingén
over
de
internationale
positie van Nederland bij amiexatie van Pruisisch
gebied door
Mr. A. W. Hamming …………
816
Inkomens en arbeidsprestaties dooi
Prof. Dr. N. J.
Polak………………………………
818
Geld’
en kapitaalmarkt
…………………
820
Statistieken:
Baiikstnteii
………………………………….
😯
Maanitcijîers van de groute baiiken in Nederland
……….
822
Goudproductle
Staittt
van
‘s
Rijks
Kas
………………………..
82
In-
en
uitvoer
van
Nederland
……………………
822
Itidexeijfers van bonen volgens regelingen in Nederland
. .
822
DEZER DAGEN
is wel gebleken, dat amateurs moeilijk op kunnen tegen
professionals. Tegenover de rustig verzekerde bedteven-
heid van laatstgenoemden hebben de eersten slechts
hun toewijding, hun goeden wil en hun geestdrift, een
en ander gecombineerd met een zekere mate van oefe-
hing. Deze psychisché trits is uiteraard vatbaar voor
beïnvloeding door supporters, zoodat het voor hun
prestatie van groote heteekenis kan zijn, of zij zich al
dan niet gedragen weten door het vertrouwen van
degenen, die zij vertegenwoordigen.
Dat is met slechts zoo in de sportwereld, dat is ook
zoo in andere sectorenvan het leven. Ook hij onderhan-
delingen is de oude rot aan de conferentietafel veelal
de meerdere van de bekwamen, toegewijden, goedwil.
lenden, die in de tactiek van het geven en nemen niet zoo
bedreven zijn. Het onderhandelen is in zekeren zin ook
een beroep, een consequente toepassing van zielku.idig
inzicht, verstevigd door tactische oefening en practi-
sche ervaring. In de onderhandeling zelve zijn deze
waarden wellicht van meer beteekenis dan kennis van
en oordeel over het voorwerp der onderhandeling.
Wij leven in een tijd van veel onderhandelingen, die
levensbelaugen raken. in het politieke centrum der
wereld houden de bekwaamste beroepsonderhandelaars,
elk in nauw contact staande met zijn deskundige op-drachtgevers,. intieme samenkomsten, waar de in de
openbare zittingen langzaam vorderende overeenstem-
ming wordt voorbereid. Eveneens vinden er in het
gigantische conflict, waarvoor de voor niet-kenners van
het Amerikaansche recht moeilijk begrijpelijke straf-
procedure tegen John Lewis een klein schouwvenster
vormt, besloten onderhandelingen plaats, die voor de geheele wereld van doorslaand gewicht zijn. Wat zal
er ook niet onderhandeld zijn, voordat men een regeling
vond inzake Triëst, wat al bespreking vereischt niet de
vorming of instandhouding van regeeringen in Frankrijk
België, Britsch.Indië, Egypte. En berusten in dezen tijd
.
ook niet de buitenlandsche handel en het internationale
kapitaalverkeer voor een heel groot deel op onder-
handelingen?
Bedrevenheid en tucht, deze beide eischen mogen
worden gesteld aan hen, die hun volk vertegenwoordi-
gen, op het sportveld zoowel als aan de conferentie-
tafel. De Keuzecommissie heeft een even groote ver-
ntwoordeljkheid als de uitgezondene. Maar ook
de supporters dragen verantwoordelijkheid, dienen
zeiftucht in acht te nemen. Supporters, die de tegen-
partij aanmoedigen, of die de eigen partij ophitsen tot
onbetamelijk spel, doen meer kwaad dan vaklieden,
die na afloop van het spel eenige critiek doen hooren.
Opleiding en oefening van een corp§ bedreven onder-, handelaars, die aan de confereutietafel opgewassen zijn
tegen de beste tegenpartij of den bkwaamsten eeilijken
makelaar, en terughoudendheid van de pers en de radio
zoolang de onderhandelingen niet ten einde zijn –
zooals bij een geding sub judice – dat alles. voorkomt
deining en splijting in de natie nâ de onderhandelingen.
Dat is de les van Linggadjati.
N.V. NEDERLAHDSCHE KABELFABRIEK
DELFT
UITGIFTE van 4200 GEWONE AANDEELEN,
ELK GROOT f1000.-
deelgerechtigd in de winst van 1 Januari 1947 af,
tegen den koers van
145
0
/
0
De inschrijving op bovengenoemde aandeelen wordt uitsluitend, voor
de houders van de bestaande aandeelen, opengesteld op
VRIJDAG 13 DECEMBER f946
van des voorrruddags 9 tot des namiddags 4 uur, bij
DE HEEREN R. MEES & ZOONEN
te ROTTERDAM, ‘s-GRAVENHAGE en DELFT
LABOUCHERE
&
Co. N.V.
te AMSTERDA1II
op de voorwaarden van het prospectus d. d. 3 December 1946.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de inschrjvings-
kantoren verkrijgbaar.
Rotterdam,
R. MEES
&
ZOONEN
Amsterdam, 3 December 1946
‘LABOUCH ERE
&
Co. N.V.
flte
&
7.001101
anno 1720
3ankier &
urantie=Haketaat
otterbam
‘.rabrnjae, JeLtt, tIjiebam, Vlaarbingen
mterbam (atteen 5urantIe)
gispen
culemborg
amsterdam
rotterdam
Naami. Venn.
HoUandsche
Belegging- en
Beheer-Mij.
Arnio
1930
Heerengracht 320
–
Amsferd.,m
S
Beheer en Advieseving
voor
PENSIOENFONDSEN,
STICHTINGEN,
ONDERNEMINGEN
EN PARTICULIEREN
Commissarissen:
Prof, Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. 1. E. Scholtens. Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groen.veld;
A. C. Leeuwenb,,rgh.
ROTTERDAMSCHE
BAN KVEREENIGING
200 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
ASSURANTIËN
op
ELK
GEBIED
Koninklijke
Nedertandsche
Boekdrukkerij
FLA.M. Roelants
Schiedam
IW
Indien de
V ERM OGENSAAN WAS 3ELASTING
olde
VERMOGENSHEFFING
U voor de vraag stelt 61 en zoo ja welke
elfecten moeten worden gerealiseerd, laat
U dan deskundig voorlichten door de
NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
Uw Raadsman en Bankier
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit is,
kunnen, plaitsruimte voorbehouden, in het nummer van
dezelfde week worden opgenomen.
On Econometrics
door
Dr. J. J. J. Dalmulder
Publicatie Nr. 19
von het N. E. 1.
Uitgave:
Erven F. Bohn – Haarlem
N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ.
ARNHEM
4 December 1946
– ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
807
ARBEIDSPRODUCTIVITEIT EN
LOONPRIKKEL BIJ KAPITAALINTENSIEVE
PRODUCTIE.
Er wordt zeer veel gesproken en geschreven over de productiviteit van den Nederlandschen arbeider.
En terecht: er is nu eenmaal moeilijk iets anders te
noemen, dat meer onze aandacht verdient. Het is
geboden, iedere gedachte, die misschien uitzicht biedt
op verbetering, uit te werken en bekend te maken.
De middelen, welke men beraamt om de arbeids-
productiviteit te stimuleeren, zijn van tweeërlei aard.
Eenerzijds tracht men den arbeider aan te sporen
langs materieelen weg, door verhooging van den loon-
prikkel, en/of het vërhoogen van de koopkracht van
het geld. Anderzijds worden meer psychologische
middelen toegepast of overwogen. De materieele aan-
sporingen zijn voornamelijk gericht op eigenbelang en
verantwoordelijkheidsgevoel voor het gezin, de meer
op psychologische overwegingen gegronde gedachten
daarentegen op gemeenschapsgevoel en verantwoorde-
lijkheidsbesef voor het geheel. Er is, men kan dit be-
treuren of niet, alle aanleiding meer te verwachten
van de eerstgenoemde methoden dan van de laatste.
Dit is geen motief, de laatste te verwaarloozen. Als
ooit geldt, het eene doen en het andere niet laten,
geldt het in dit geval. De hieronder ontwikkelde ge-
dachte behoort tot de groep met het ,,materieele”
uitgangspunt.
Het verband tusschen arbeidstenipo, productie en be-
looning.
In de bekende beschouwingen over loonstelsels
wordt steeds een zeker verband tusschen productie
en belooning vastgesteld en geanalyseerd. Hierbij
wordt gesuggereerd, dat hetzelfde verband bestaat
tusschen arbeidstempo en belooning. Men neemt stil-
zwijgend een evenxedigheid aan tusschen -arbeids-
tempo en productie. Deze evenredigheid bestaat
inderdaad, wanneer zonder machines wordt geprodu-
ceerd; bij het werken met machines echter allerminst.
De bekende grafiekjes, die het verband voorstellen
tusschen productie en belooning bij verschillende loon-
stelsels, gaan er geheel anders uitzien, wanneer de
invloed van de machine(s) mede in aanmerking wordt
genomen en wanneer wordt nagegaan, hoe de beloo-
ning van het arbeidstempo afhangt. • Een bankwerker, lie evenredig, met zijn productie
wordt beloond en die 10 pCt. sneller gaat werken,
gaat ook 10 pCt. meer verdienen. Bij een draaier, een
schaver of een wever ligt de zaak volmaakt anders.
Een 10 pCt. hooger arbeidstempo levert dezen menschen
doorgaans slechts 2 â 5 pCt. meer loon op. Dit per-
centage is in het algemeen lager, naarmate de man
met een duurdere machine of groep machines werkt. Verder-heeft ook het werken met een grootere groep
machines, zooals een wever dat doet, een verlagenden
invloed op dit percentage.
In de omgekeerde richting is dit verband ongeveer
hetzelfde, althans wanneer men van een normaal
arbeidstempo uitgaat. Een daling tot een tempo van
90 pCt. geeft slechts een daling van de belooning met
2
A
5 pCt. in de doorsneegevallen. Het komt dus
hierop – neer, dat een groot deel van onze arbeiders
een 20 pCt. hooger arbeidstempo moet bereiken om
veelal slechts 5 pCt., hoogstens 10 pCt., meer te verdienen.
Wanneer we dan ook nog bedenken, dat 20 pCt. ver-
schil in arbeidstempo meestal een grooter verschil-
percentage in inspanning beteekent, behoeft het ons
niet zoozeer te verwonderen, dat de arbeider maar
liever aan den lagen kant blijft. Vooral in een tijd,
waarin dezë factor samenwerkt met de toch nog niet vol-
doende voeding en de zeer gebrekkige mogelijkheid,
voor het loon iets noodzakelijks te koopen.
De hier genoemde percentages zijn gemiddelden van
een’aantal in de practijk onderzochte gevallen, zoowel
in de metaal- -als in de textie)industrie. Een groot
-aantal factoren, voortvloeiende uit den aard van de fabricage, speelt hierbij een rol. Het zou veel te ver
voeren, op deze plaats hier verder op in te gaan. Alleen
–
moet er op worden gewezen, dat de genoemde verhou-
dingen gelden voor een loonstelsel met den hoogt
gebruikelijken loonprikkel, meestal aangeduid als
,,rechtevenredig stukloon”. Andere loonstelsels, zooals
dat van Bedaux met zijn factor 0,75, of ,,Halsey
50/50″, bezorgen den met machines werkenden ar-
beider een nog belangrijk kleiner financieel resultaat
van zijn inspanning. Reeds eerder werd erop gewezen,
dat dit resultaat overigens de tendens heeft te ver-
mindere, naarmate
•
de productie meer kapitaal-
intensief is. Dit beteekent, dat het – hier aangeduide
bezwaar. mèt geleidelijk toenemende mechanisatie
grooter zal worden.
Voorcalculatie en loonstelsel,.
–
Het is gewen’scht, een en ander nader te beschouwen
van twee verschillende gezichtshoeken uit, nI. uit het
oogpunt van voorcalculatie en uit dat van winstdeeling.
Zoowel het werk van een bankwerker als dat van een
wever – om, deze beide typen maar even als voor-
beelden voor een vergelijking te gebruiken – wordt
voorgecalculeerd en daarbij wordt een normaal arbeids-
tempo aangenomen. Wanneer nu de arbeider van dit
normale tempo afwijkt, veroorzaakt hij een afwijking
van de gecalculeerde toegevoegde waarde van het door
hem bewerkte halfproduct. Wanneer we eenvoudig-
heidshalve aannemen, dat een baikwerker alleen loon-
waarde. aan zijn werkstukken toevoegt, dan kunnen
we constateeren, dat deze man in vollen omvang
datgene extra uitbetaald krijgt, w,at hij door een
hooger dan normaal arbeidstempo méér aan het pro-
duct toevoegt dan in de voorcalculatie is veronder-
steld. Tenminste, hij het ,,rechtevenredige” loon
stelsel, wat in deze vergelijking verder zal worden
verondersteld. Omgekeerd geldt, tot een zekere grens,
ni. die van het gegarandeerde minimumloon, hetzelfde.
Wat de man door een lager dan normaal-tempo min-der aan het product toevoegt, wordt hem in zijn loon
gekort.
De wever staat er geheel anders voor, vooral een
zgn. ,,automatenwever”, die met enkele tientallen ge-
touwen werkt, dus een sterk kapitaal-intensieve wever.
Deze voegt naast loonwaarde een enkele malen grooter
deel vaste-lasten-waarde aan het – product toe. Van
wat hij, door een hooger of lager tempo dan het in
de voorcalculatie veronderstelde, sneer- of minder aan
het product toevoegt, wordt maar een klein deel, ni.
het loongedeelte, aan hem uitgekeerd, ,resp. hem . in
rekening gebracht. Zou men hem in dit verband even-
zoo behandelen als den banlçwerker, zou men hem,
zoowel m positieven als in negatieven zin, volle-
diger laten deelen in het financieele effect van zijn
arbeidstempo, dan zou een compensatie ontstaan voor
het gesignaleerde bezwaar van den lagen loonprikkel
bij sterk kapitaalintensieve productie. Een compen-
satie, die van dezelfde orde van grootte is als het
bezwaar zelf. –
Naast de situatie voor den arbeider is h,et stand-,
p
.
unt van den ondernemer van belang. Deze zal be-
zwaar maken tegen een dergelijke wijze van beloonen,
want de productiemiddelen zijn door hem ter be-
schikking gesteld, en wat daarmee bereikt wordt ziet
hij als het Zijne. Deze medaille heeft echter ook. twee
zijden ‘en in een tijd als deze is doorgaans de slechte
kant tevens de voorkant. Want bij een lager dan
808
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN .
4 December 1946
normaal arbeidstempo, zooals thans algemeen voor-
komt, lijdt de ondernemer een verlies, doordat de
arbeider slechts het loongedeelte van het financieele
resultaat van zijn lage tempo draagt, terwijl de onder-
nemer het (grootere) vaste-lasten-deel te dragen krijgt.
Bij een hooger dan normaal arbeidstempo verandert
dit verlies in een winst. Gaat men ertoe over, ook het
vaste-lasten-deel mee te rekenen bij het bepalen van de arbeidsbelooning, dan is dit voor den ondernemer
bij lagere arbeidstempo’s een even groot voordeel als
het bij hoogere een nadeel is. Dit alles in vergelijking
met de thans gebruikelijke loonstelsels.
Wanneer men de betaande en de hier gedachte
wijze van beloonen naast elkaar zet en ze met een
ondernemersoog vergelijkt, dan constateert men, dat
er eigenlijk niet veel verandert, maar dat alleen de
‘verschillen in belooning tusschen veel en weinig pro.
duceerende arbeiders enkele mlen grooter worden en veel meer gaan lijken op de verschillen, die mogelijk
zijn bij het produceeren zonder
.
machines. Er moet
voor worden gezorgd, dat het als normaal aangenomen
arbeidstempo niet teveel onder het gemiddelde wer-
kelijke tempo komt te liggen, maar dat is juist bij
het werken met machines .geen moeilijke opgave.
De practijk van het huidige gebruikelijke stelsel
is,at de arbeider weinig verdient, omdat meer in-
spanning hem nauwelijks iets oplevert, dat de onder-
nemer een gedeelte van zijn gedachte opbrengst van
de productiemiddelen inboet en dat het Nederlandsche
volk weinig producten krijgt. Zoo bezien, kan er
alleen maar worden gewonnen door een andere methode
toe te passen. De arbeider zou dan een enkele malen
hooger financieel effect van zijn arbeidstempoverhoo-
ging krijgen; de ondernemer raakt, eerst een verlies
kwijt en gaat, boven het in de voorcalculatie als nor-
maal, aangenomen ar,beidstempo komende, iets in-
boeten, wat hij nu toch oçk niet krijgt en, wat verre-
weg het belangrijkste is, het Nederlandsche volk krijgt
meer producten te verdeelen, zoodat de mogelijkheid,
voor het meer verdiende wat te koopen, toeneemt en
daarmee het motief om aan den veel hoogeren loon-
prikkel gevolg te geven.
Loonstelsel en winstdeeling.
Naast het uitgangspunt van de voorcalculatie werd
in het bovenstaande de in dit verband belangrijke
gedachte van winstdeeling genoemd. Wanneer men
den arbeider laat deelen in de gunstige financieele
gevolgen van een intensiever gebruik van de mecha-
nische productiemiddelen, welke door zijn arbeids-
tempo worden verkregen, dan is dat ook een vorm
van winstdeeling. Echter een vorm, die drie belang-rijke voordeelen heeft, wanneer we hem vergelijken
‘met de gebruikelijké systemen. ‘Deze vorm werkt nl.
snel en individueel en is bovendien omkeerbaar. Dit
kan worden verduidelijkt door een parallel te trekken
met de verschillen, die bestaan in de gebruikelijke,
manieren van loonberekenen.
Wanneer wij bijv. de wijze van loènberekenen vol-
gens Beda,ux vergelijken met die, welke vooral in den
scheepsbouw veel wordt aangetroffen, dan zien we,
dat Bedaux voor dederen man afzonderlijk en voor iederen dag zijn verdienste berekent, tèrwijl op een
scheepswerf soms tientallen arbeiders samen enkele
maanden lang op een contract werken, waarvan de
uitslag dan later wel eens bekend wordt. Gelukkig
zijn ei’ nog tusschenwegen tusschen deze beide uiterst
vormen. Maar toch is wel de algemeene ervaring, dat,
als de belooning voor een prestatie te ver in het verschiet
ligt en als te veel individuen al§ één groep worden ge-
rekend, de aansporing om die prestatie te leveren,
slechts zeer zwak is. Een snelle en individueele werking
is zeer waardevol.
De bestaande methoden van winstdeeling werken,
als loonprikkel gezien, allerminst snel en evenmin mdi-
vidu,el. De termijn is zeer lang, meestal een jaar, en
de groep personen is zeer groot, nl. alle arbeiders van
een bedrijf. De hier gedachte vorm van winstdeeling
kan zoo snel en zoo individueel worden toegepast als
men. maar wenscht en kan in het loonstelsel worden
ondergebracht. Men kan iederen arbeider afzonderlijk
laten deelen, indien gewenscht wekelijks, in de door
hem speciaal veroorzaakte winst. Een derde bezwaar
tegen de normale wijze van winstdeeling is, dat het
complement, mededeelen in het verlies, in de practijk
niet kan worden toegepast. Het stelsel is niet omkeer-
baar. Dit is met de methode, welke aan het loonstelsel
zou worden gekoppeld, wel het geyal, althans in zekere
mate, afhankelijk, van de verhouding van gemiddelde
belooning en gegarandeerd minimumloon.
Het verband tusschen arbeidstempo en belooning.
Beloonin0 in pCI, van
ge5araneord minimum loon.
am
Ell
in
0
50
75
100
‘
25
Arbeidsiempo in pCi.
In het hierbij afgedrukte grafische figuurtje is een voor-
beeld gegeven van een man, die met een groote gereed-
schapsmachine werkt. Aangenomen is, dat de vaste
lasten van deze machine 4 keer zoo hoog zijn als het
uurloon van den man. Bij een normaal arbeidstempo
(100 pCt.) verdient de man zijn gegarandeerd minimum-
loon plus. 20 pCt. premie. Indien een rechtevenredig
stukloon wordt toegepast, begint hij bij 55 pCt. tempo
premie te verdienen; het verloop is volgens de lijn
aangeduid met IX. Deze lijn stelt tevens, het verloop
van de verkregen productie voor.
Laten we den man deelen in de voor- en nadeelen ten
aanzien van vaste lasten, die het gevolg zijn van zijn
arbeidstempo en wel voor de helft, dan geldt de lijn, aangeduid met 3X. Het verdienen van premie begint
dan eerst bij 80 pCt. tempo. Laten we hem ten volle
deelen in de genoemde voor- en nadeelen, dan geldt de
lijn 5 X en de premieverdienste begint pas bij een
tempo van 89 pCt. Dit geval is tevens het maximum,
dat in dit geval kan worden toegepast. Zou men nog
hooger gaan, dan zou bij hoogere tempo’s duurder
worden geproduceerd. Een hooge loonprikkel heeft in een dergelijk geval uit een oogpunt van gezondheids-
schode geen bezwaren, omdat veel tijd van betrekkelijke
iu5t voor den man beschikbaar is. Het hier behandelde
is overigens slechts een voorbeeld ter illustratie. Er werd
AIM
ml
4 December 1946
ECONOMI SCH-STATISTISCHE BERICHTEN
809
rs
reeds op gewezen, dat een groot aantal factoren de ver-
houdingen geval voor geval beïnvloedt.
Een tegenstrijdigheid van belangen is in deze gedachte
tot nu toe niet aangetroffen. Naarmate de productie meer kapitaalintensief i, heeft de loonprikkel bij de
gebruikelijke loonstelself meer neiging te dalen. Maar
tevens wordt de wenschelijkheid, een stevige loonprik-
kel toe te passen grooter, omdat een intensief gebruik
vait de mechanische productiemiddelen, gezien de toe-
neming van geïnvesteerd kapitaal, belangrijker wordt.
Tevens neemt de mogelijkheid toe, den loonprikkel te
vergrooten, zonder in de fout te vervallen, bij hooger
tempo duurder te produceeren. De verhouding van het
constante deel van de indirecte kosten7 en het loon
wordt ni. grooter. Tevens wordt een hooge loonprikkel
uit een oogpunt van tariefstellen minder riskant, daar
de normale, productie steeds meer het resultaat ‘wordt van een exacte berekening. En tenslotte wordt ook het
risico van physieke schade door een hoogeren loon-
prikkel steeds kleiner.
Ir. D. A. C. ZOETHOUT.
DE REGELING VOOR DE FINANCIERING
VAN HET HERSTEL VAN OORLOGS-
SCHADE
AAN
WONINGEN.
Den 5den Juli jl. is een tweetl regelingen verschenen
voor de financiering van het herstel van oorlogsschade
aan woningen, al dan niet met bedrjfsruimte, en van
die aan kleine bedrijfspanden. Deze regelingen dragen
een voorloopig karakter en te verwachten is, dat zij
vrij spoedig door een regeling bij de wet zullen worden
vervangen. Juistdm deze redenen is het wel van belang
ze nader te bezien. Het is immers te verwachten, dat
het effect, dat deze ,,voorloopers” teweegbrengen, van
invloed zal zijn op de definitieve regelingen.
De voorloopige regelingen maken onderscheid tus-
schen
herstel
van panden en
herbouw
daarvan. Voor herstel van beschadigde woningen onderscheidt
de regeling:
financiering van het herstel, wanneer de werkelijke
herstelkosten niet meer dan f3.000 per object
bedragen;
financiering, wanneer de werkelijke herstelkosten
meer dan f3.000 per object bedragen.
Ad
a. De herstelkosten totf 3.000 per object komen
geheel voor rekening van het Rijk, met deze beperking,
dat, indien de getroffene een rechtspersoon is of een
natuurlijk persoon met een in de regeling aangegeven
financieele draagkracht, slechts 75 pCt. van f3.000
wordt vergoed.
Ad b.
Bedragen de herstelkosten meer dan f3.000
per object, dan wordt het meerdere overbrugd door
een hypothecair crediet. Voor woningen tot 500 m
3
is
50 pCt. van het crediet voorloopig zonder rente en aflos-
sing; de rest wordt rentedragend en met verplichting
tot aflossing verstrekt en het Rijk heeft het recht,
aan de hand van de exploitatie-uitkomsten later het
rentelooze gedeelte rentedragend te maken. Voor wo-
ningen met een grooteren inhoud gelden ongunstiger
cijfers.
Vooral de regeling, dat herstelkosten tot f3.000 â
fonds perdu worden gegeven, werkt gunstig. Hiermede worden vele kleine gevallen geholpen. Deze regeling is
weinig gecompliceerd en wordt in de praktijk vlot
toegepast. Stroef gaat het echter, wanneer men te doen hëeft met gevallen, waarbij de herstelkosten per object
meer dan
f
3.000 bedragen. Men krijgt in de praktijk de betrokken gevallen niet los. Het is, alsof men hui-
verig is, de eigen regelingen toe te passen. Of ligt de oorzaak mogelijk daarin, dat de betreffende bureaux
overladen zijn met werk en daardoor de ingediende
gevallen niet afwerken?
Erkend moet worden, dat de financiering van het
herstel veel eenvoudiger n daardoor veel doeltreffen-
der van opzet is dan die van den. herbouw. Daarover
thans meer.
De financiering van den herbouw geschiedt uit de
navolgende middelen:
een bijdrage in de oorlogsschade;
een hypothecair crediet, ,,opbouwhypotheek”
•
genoemd.
De bijdrage in de oorlogsschade wordt geschat naar
den toestand van 9 Mei 1940. Deze bijdrage wordt
fonds perdu verstrekt. De moeilijkheid is, dat de op-
bouwkosten momenteel ruim driemaal zoo hoog zijn
als die van Mei 1940. Het ontbrekende behoort derhalve
te worden aangevuld. De regeling denkt dit te doen
door een hypothecair crediet, waarvan een gedeelte rentedragend zal zijn. Over dit deel is een rente van
4 pCt. en een aflossing van 2 pCt. per jaar verschul-
digd. De grootte van dit rentedragende deel wordt
bepaald aan de hand van de exploitatie-uitkomsten
van het nieuwgebouwde object. Een deel van het
hypothecair crediet is renteloos en wordt voorloopig
zonder verplichting tot aflossing verstrekt en wel dat
deel, hetwelk niet door de exploitatie-uitkomsten kan
worden gedekt. Belangrijk is de bepaling, dat iedere
twee jaren na het verstrekken van de opbouwhypotheek
zal worden nagegaan, of er aan de hand van de alsdan
geldende bedragen der exploitatierekening aanleiding
is, wijziging te brengen in het rentedragend deel van de
opbouwhypotheek. Voorts zijn in de regelingen nog aller-
lei beperkende bepalingen opgenomen, verband hou-
dende met de grootte van het te stichten pand, terwijl
het gedeelte van de opbouwhypotheek, dat voorloopig
zonder rente en zonder verplichting tot aflossing wordt
verstrekt, voorshands niet grooter mag zijn dan 120 pCt.
van de exploitatiewaarde. Naar verluidt, zal de Regee-
ring bij haar nieuwe voorstellen aan dezen eisch niet
vasthouden; de berichten in de dagbladen zijn niet
altijd duidelijk. Men krijgt den indruk, dat de Regeering
voor haar réntelooze credieten de uitkomsten van de
exploitatierekening laat vallen en deze koppelt aan de
bouwkosten. Zij wil als het ware de bouwkosten in be-
dwang houden en zal naar het schijnt daartoe cre-
dieten slechts toestaan tot bijv. 2,2 maal de bouwkosten
van 1940. In wezen verandert er dan niet zoo heel veel;
alleen dit, dat de eene grens wordt vervangen door de
andere. De praktijk heeft wel geleerd, dat de bouw-
kosten zich niet geheel door overheidsmaatregelen in
bedwang laten houden; de prijsbeheerschingsmaatrege-
len van de Regeering zijn nu eenmaal niet zonder lekken.
Naast de hierbovengenoemde grenzen kent de regeling
van Juni jl. nog de beperking, dat de totale hypothe-
caire belasting van het perceel ten hoogste 90 pCt. van
de stichtingskosten mag bedragen.
De hiervôôr aangegeven regeling vertoont overeen-
komst met die, volgens welke de financiering van het
herstel 1940 plaats had. Wij denken hierbij aan het Be-
sluit van de Secretarissen-Generaal van de Departe-
menten van Financiën en van Justitie betreffende de
bijdragen van het Rijk in de door oorlogsgeweld veroor-
zaakte schade aan goederen, dd. 2 December 1940
(Besluit nr. 221/1940), zooals dat werd gewijzigd hij
Besluit van de Secretarissen-Generaal van de Departé-
menten van Financiën, van Justitie en van Waterstaat,
dd. 23 Februari 1942 (Besluit nr. 18/1942). Volgens
deze regeling werd ook het bedrag der schade, gerekend
naar de schatting 9 Mei 1940, â fonds perdu vergoed.
Destijds golden krachtens aanvullende publicaties
1)
nog de gunstige regelingen, dat in bepaalde gevallen
‘)
Mr. Ph. C. M. van Campen, ,,Rijksregelingvergoedingoorlogs-
schade”, Alphen a. d. Rijn, 1943, blz. 48.
0
810
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 Decembex 1946
boven deze schadevergoeding een bouwpremie werd
verstrekt van 10 pCt. van de rijksbijdrage, terwijl
tevens nog een extra-tegemoetkoming werd uitgekeerd
naar gelang de draagkracht van den bouwer;.deze liep
tot 30 pCt. van de rijksbijdrage. Een hypothecair voor-
schot, gedeeltelijk rentedragend en gedeeltelijk rente-
loos, hielp dan het outbrekendé overbruggen. Om eenige
cijfers te noemen, was de toestand volgens de toen
geldende regeling aldus:
Voorbeeld toestand
1940.
Bedrag der oorlogsschade (verwoest pand) naar waarde van 9 Mei 1940
……..f 8.000
Kosten nieuwbouw destijds van een pand met
dertzelfden inhoud bedroegen in 1940 en
1941 ongeveer ……………………… ,, 15.000
Financiering.
Bedrag der oorlogsschade â fonds perdu .
f8.000
w
Boupremie daarop â fonds perdu ……..,,
800
Extra-tegemoetkoming â fonds perdu, bijv.
25 pCt…………………………..,,
2.000
Hypotheek (deels rentedragend, deels rente-
–
loos) ……………………………,,
3.200
Aanvulling uit eigen middelen
2
),,
1.000
f 15.000
Wanneer men’ nu de berekening ziet, die is gegeven
in het voorbeeld bij de regeling zelf (onder 11, A),
blijkt, dat er bij een verwoest pand, ideineÈ dan 500 m
3
,
dat, geschat naar 9 Mei 1940, ook een waarde had van
f8.000, door de Overheid thans als hypotheek ver-
strekt moet worden: f3.375 rentedragend en f8.625
renteloos. Hier doet zich echter in dit voorbeeld van de Regeering de iinjuistheid voor, dat de stichtirigs-
kosten van een pand, dat in 1940 een waarde had van
f 8.000, thans niet f 20.000 bedragen; maar- minstens
het drievoudige van de bouwkoten in 1940. Er moet
dus minstens f4.000
meer
renteloos worden verstrekt
en betrokkene krijgt dus, naast eventueele oude schuld
op zijn pand, een nieuwe hypothecaire last van f16.000;
d. i. tweemaal zooveel als naar vooroorlogsche begrip-
pen zijn heele huis waard was! Bovendien weet hij,
dat, wanneer de koopkracht van het geld daalt en
dientengevolge de exploitatie-uitkomsten van zijn
pand gunstiger zullen worden, deze baten aan het
Rijk ten goede zullen kunnen komen. doordat een
renteloos deel van het crediet
rentedrogend
zal kunnen
worden. Daarnaast Vreest ‘hij, dat
e
indien het omge-
keerde zou gebeuren en de koopkracht van het geld
zou stijgen of, met andere – woorden, zijn huis minder
waard zou worden, het eerst het eigen kapitaal ver-
loren
ofs
zijn. Hij zou daft een te zwaar belast pand
overhouden. De getroffene zou, hoc het getij ook
loopt, altijd de- dupe worden. –
Gaat men de oorzaken na van het aanmerkelijke
verschil tusschen de regeling 1940 en 1946, dan vindt
men, dat dezé, behalvein de verstrekking van een lager
bedrag â fonds perdu, liggen in de enorme stijging
der bouwkosten. Deze stijging iioet thans vooral
door, renEelooze credietea worden opgevangen; wat
door betrokkenen als :zeer bezwaarlijk wordt gevoeld,
vooral- wanneer dit spaarzame burgers zijn, die niet
gewend’ waren aan met hypotheek bezwaarde bezit-
ting’en. De regeling 1940 werkte zoo gunstig, omdat
de bedragen â fonds perdu het grootste deel van het
bçno’odigde bedrag overbrugden. Men gaf als het
w’are aan betrokkenen een poisstok om over de sloot
te kornen. Dat eenig eigen geld noodig was, werd
‘)
De geldlcening met faciliteiten, tezamén met een evenlueele
bijdrage zl fonds perdu en bouwpremie, mocht
1
0 pCt. van de
bouwkosten niet te hoven gaan (in de binnenstad van Rotterdam
en Middelburg 50 PCI.).
en wordt nog als redelijk gevoeld. Men kreeg immers
voor een verwoest oud pand een nieuw pand terug.
Thans is de polsstok, welke de Regeering biedt,
te kort en de betrokkenen zijn bang, dat zij in den
modder van schulden terechtkomen.
Het hiervorenstaande is aan_,de Regeering volko-
men bekend; ook zij weet, dat de bouwkosten in de
praktijk veel hooger – liggen en dat haar credieten
niet toereikend zijn. Zij vreest echter van een te ruime
financiering een gevaar voor de geidswaarde van den
Nederlandschen gulden. Men moet toegeven, dat
de Regeering in deze een groote verantwoordelijkheid
heeft, en het is gemakkelijker, te roepen om gunstiger
regelingen, &an de verantwoording daarvoor te aan-
vaarden. De resultaten van de huidige regeling zijn
echter, dat bijna geen particulier meer opbouwt en het
laat zich aanzien, dat dit ook niet het geval zal zijn
met regelingen als thans zijn voorgesteld. Toch moet
er in den woningnood worden voorzien en wat men
thans aan bouwnijverheid als nieuwbouw ziet, is
overheidsbouw, welke reeds bij het totstandkomeu
het onvermijdelijke van toekomstige tekorten in zich
draagt. Het Rijk moet dus niet alleen zorgen voor
dë bouwkosten, maar ook voor de toekomstige verliezen.
Daarbij komt nog, dat dit, naast genoemde financieele bezwaren, ook sociale- nadeelen met zich brengt, om-
dat het eigen huis steeds meer vervangen wordt door de huurwoning en dit juist onder die. groepen van de
bevolking, die vroeger gewoon waren in een eigen
huis te leven.
Andere bezwaren.
De regeling, zooals de Regeering zich die denkt,
heeft echter nog andere ernstige bezwaren. Om een
getroffene voor een crediet in aanmerking te laten
komen, moeten voor de financiering (wij spreken
nu niet van bouwtechnische moeilijkheden) globaal
de volgende formaliteiten worden vervuld.
Eerst moet een ,,FF-formulier” worden ingevuld
met talrijke gegevens. Een dergelijk formulier doet
denken aan een aangiftebiljet voor de belasting. Dit
,,FF-formulier” moet, nadat meestal een gemeentelijk
bureau er zich mede bemoeid heeft, worden behandeld
bij het plaatselijk Bureau van den Wederopbouw
en in Den Haag. Er moet een credietovereenkomst
worden gesloten, waarbij soms besprekingen noodig
zijn met bestaande hypotheekhouders. Er moet op-
gemaakt worden een hypotheekacte, waarmede een
notaris en ,een hypotheekbewaarder bemoeiingen heb-
ben. Er moeten incasseeringen van rente en aflossing
plaatshebben en om de twee jaren moet,, het rente-
dragend gedeelte worden herzien, waarbij weer een
nieuwe procedure begint.
Dit alles zijn moeizame handelingen. Men bemerkt,
dat het den verschillenden leidinggevenden figuren
noch aan ijver, noch aan goeden wil ontbreekt,
maar dat voor sommigen de Organisatie te snel
gegroeid is en de overzichtelijkheid zoek geraakt is. Er is geen evenredigheid tusschen het aantal ambte-
naren, dat zich met deze zaken bemoeit, en de
resultaten, welke worden bereikt. Men vraagt zich
af, of het niet eenvoudiger kan en of geen be-
perking geboden is. Wij spreken bij dit alles nog niet
van de buitendiensten, die er ook aan lijden, dat ze
te snel zijn uitgegroeid, waardoor. de eenheid verloren
ging. Nu is dit alles begrijpelijk bij diensten, die plot-
seling uit den grond zijn verrezen en waarbij men
veel personeel heeft .moeten aannemen, dat ook niet
altijd deskundig is. Dit – moge als verontschuldiging
gelden, maar zooals de zaken nu loopen, komt men niet tot een spoedigen opbouw van Nederland. Men
schakelt steeds meer diensten en ambtenaren in’ en
tegelijkertijd schakelt men belanghebbenden uit, door-
4 December 1946
ECONOMISCH-STATÏSTISCHE BERICHTEN
811
dat ze een temming krijgen van volslagen gebrek
aan belangstelling in hun eigen zaken en in den herbçuw
van hun eigen panden. De aspirant bouwer, die öp
twee of drie bureaux is geweest en daarna in vijf maan-
den van zijn aanvrage niets mëer hoorde, is alle’ inte-resse kwijt. Met de psyche van den bouwer, die haast
heeft, wordt in het minst geen rekening gehouden. Er wordt niet gestimuleerd, er wordt slechts gead-
ministreerd en dit laatste nog op een verwarrende wijze.
Kan dit alles niet minder omsiachtig? Wanneer,
de Regeering den belanghebbenden op een eenvoudige
manier genoeg middelen zou verstrekken om onge-
veer hun ‘wederopbouw te financieren, zooals ze dat in
den oorlog deed, dan – zouden betrokkenen zelf de
rest ‘Svel doen: de zucht naar oniroerende goederen is groot in dezen tijd van Onrust over de koopkracht
van den Nederlandschen gulden. Er zou o. i. meer
moeten worden gegeven
A
fonds perdu. Voorloopig
zo’u de Regeering, om het gevaar voor inflatie te ver-
kleinen, zich toch een beperking kunnen opleggen,, verband houdende met de inhoudsmaat van de ver-
wpeste panden; dan zou de kleine burger, de zelf
–
standige man, geholpen kunnen worden. Thans is
het systeem van de Regeering: bijdragen 1940, rente-
dragende en rentelooze credieten met hypotheken
en alle administratie, welke ermede verband houdt.,
Zou het systeem niet kunnen worden: bijdragen 1940
+ daarop een toeslag â fonds perdu, waarbij betrokke-nen zelf een resteerend gedeelte moeten overbruggen,
en dat alles zonder hypotheek en op een eenvoudige
manier, zulks met de beperking, dat voorloo.pig alleen
die menschen geholpen worden, die een huis hadden
beneden een bepaalde inhoudsgrens? In een lateren
tijd kan dan worden gezien, wat gedaan kan worden
met grootere panden, met eigendommen van N.V.’s,
warenhuimn e.d. Uiteraard verliest de .Regeering
bij een dergelijke regeling de mogelijkheid om bij
huurverhooging de door haar verstrekte gelden terug
te ontvangen. Principieel valt er echter veel meer
voor te zeggen, dat, wanneer huurverhooging betere
exploitatie-uitkomsten tot gevolg heeft, alle huis-
eigenaren daarin op gelijke wijze worden belast en niet de getroffenen nog eens -extra, doordat zij een
renteloos crediet tot een rentedragend zien worden.
Bovendien kan huurverhoogig, welke gepaard zal gaan met mindere koopkracht van het geld, – door
den getroffene, die zijn eigen woning opbouwde, be-
zwaarlijk als verrijking worden gevoeld. Het hiervoor-
gaani’d.e systeem lijkt ons te verwezenlijken met in-
achtneming vafi een behoorlijke zorg voor de over-
heidsfinanciën. Bij dat alles zouden meer dan thans
geschiedt plaatselijke instanties kunnén worden inge-
schakeld. Deze zijn bekend met de nooden der inge-
zetenen .en zullen er prijs op stellen de getroffenen te
helpen opbouwen. Er bestaat nog zooiets als onder-
linge naijver tusschen gemeenten, waarvan met tact
partij kan worden getrokken. Thans voelen de ge-
meentebesturen zich er practisch buiten staan. ‘t Is
bovendien een gezond democratisch beginsel, dat men
niet door den Staat laat verrichten, wat de gemeenten
gevoegljk zelf kunnen doen.
Than4 volge nog de opmerking, dat het huidige
systeem van waardebepaling naar den toestand op
9 Mei 1940 voor nog bestaande panden ingeval van
onteigening voor de betrokkenen een ramp betee-
kent. Voor verbeteringen van stedebouwkundigen
aard is soms onteigening van niet-verwoeste panden
noodig. Als deze worden geschat naar Mei 1940 en
op de aldus berekende schadevergoeding nog een kleine
toeslag wordt gegeven, verliest de eigeüaar een pand
en kan hij een nieuw pand van gelijken inhoud slechts
voor een klein gedeelte bou’en. Op deze wijze worden
oorlogsslachtoffers gemaakt! Onteigeting met be-taling door toewijzing van onroerend goed, welke
volgens de plannen der Regeer.ing bij wet, opnieuw
mogelijk zal worden gemaakt, is een stap in de goede
richting.
Conclusie.
Het wil ons, resumeerende, voorkomen: dat de huidige regeling onvoldoende is, omdat .zij
de betrokkenen niet in staat stelt op te. bouwen;
dat zij omslachtig is, omdat ze teveel administra-
tieve bewerkingen vereischt; dat zij bezwaarlijk is voor het Rijk. omdat dit groote
risico’s draagt, hetgeen vooral zoil blijken, als later
geëxecuteerd zou moeten worden, en
dat de onteigening in het belang van den weder-
opbouw van onbeschadigde panden op geheel onrecht-vaardige wijze kan geschieden.
Een oplossing zou zijn te vinden, doordat grootere
bedragen â fonds perdu zouden woiden verstrekt en
de regeling zich daarbij voorloopig zou beperken tot
den zwaargetroffene, die in het bezit was van een
bescheiden eigen woning. Bij dezen opbouw ware den
gemeentebesturen een meer actief aandeel toe. te ver-
trouwen dan thans het geval is en diende het Rijk
zich meer tot een controleerende taak te beperken.
Dr. CLAUDIUS PRIN$EN.
EEN JAAR RECONVERSIE IN DE
MALINOGEBIEDEN.
Nederlandsch-Indië is uit den oorlog tevoorschijn
gekomen als een land,’ dat in den wortel van zijn be-staan is aangetast. Agrarisch van structuur beschikte
het over overschotten aan landbouw- (en mijnbouw-)
producten, die op de wereldmarkt gereeden aftrek
vonden. De belangrijkheid daarvan blijkt o.a. uit de
volgende gegevens
Het aandeel (in procenten) van Nederlandsch-Indie
in den wereldexport resp. productie van enkele
landbouwproducten
1).
1030
932
193′
1936
1938
Kilia’)
…………..
93
91
91
89
90
Peper
…………..
75
76
78
92
85
Kapok
…………..
79
$1
75
79
83
Rubber
…………
29
30
37
36
33
Klapperproducten
27
35
24
29
29
Agave
…………….
29
27
25
23
27
Oliepalmproclueteu
.
7
II
16
17
24
‘I’hee
……………….
8
19
16
18
17
Suiker’)
…………..
II
10
,
3
2
5
Op den exporthandel grondvestte Nederlandsch-
Indië zijn bestaan en verrees zijn welvaart.
De oorlog maakte aan dat alles een einde. Hij sneed
het land van de rest van de wereld af; maar bovenal
voerde de bëzetter een politiek, die uitsluitend gericht
was op het dienstbaar maken van het productie-
apparaat aan zijn oorlogvoering. Zoo werden belang-‘
rijke en eertijds moeizaam verzorgde cultures ver-
waarloosd ten gunste van de teelt van voedingsgewassen
en kwamen nieuwe bedrijven op, waarvan de levens-
vatbaarheid onder normalè omstandigheden zeer twij-
felachtig was. –
Het was duidelijk, waar de taak lag, toen Japan
op den 15den Augustus 1945 capituleerde. Mijn- en
landbouw moesten weer ter hand worden genomen,
opdat zij de overschotten afleverden, die Indië’s wel-
vaart mogelijk hadden gemaakt. Het herstelwerk
stagneerde echter ten gevcdge van de politieke ver-
wikkelingen, die gedurendè het eerste jaar ‘an den
) ,.Statistiseh Zakboekje voor Nederlandscli-IncIië”, 1940.
‘) Deze cijîers hebben betrekking op cle producti’e.
812
ECONOMISCH-STATISTfsCHE BERICHTEN
4 December 1946
vrede zooveel aandacht voor zich oeischten. Toch was men gelukkig niet tot volslagen werkloosheid
gedoemd. In de zgn. Malinogebieden kon men, naar-
mate het Nederlandsch gezag er zich vestigde, aan
den arbeid tijgen.
De Malinogebieden
3).
Deze omvatten, met uitzondering van Sumatra, de
vroegere Buitengewesten, zoodat derhalve Banka, Billiton, Bali, Lombok, Borneo en de Groote Oost
daartoe behooren.
De leiding hij het herstelwerk berustte bij de Re-
geering, die door middel ‘an haar organen, hetzij
oude dan wel nieuwe, het geheele economisch leven
beheerschte.
Zij gaf voorlichting aan de bevolking, organiseerde
particuliere maatschappijen op het gebied van pro-ductie, handel, scheepvaart, assurantie, geidwezen,
kortom, zij greep in, gedragen door het besef, dat zij
stimuleerend, regelend en coördineerend moest werken
in den moeilijken tijd van de» overgang naar een
normale economie. Leidende gedachte was het herstel
van de productie van de rijst, den land- en mijnbouw
en van alle instellingen en organen, die daarmee ver-
band hielden.
De economische structuur van de Malinogebieden
was van dien aard, dat zij voor hun voedselvoorziening
afhankelijk waren van import, doch voor de rest
beschikten over belangrijke exportartikelen, zooals
rubber, copra, boschproducten, specerijen, tin, aard-
olieproducten, die, tezamen met de producten uit
Sumatra, aan den Indischen handelsbalans een gunstig
saldo gaven:
Java en Madoera
Buitengewesten
(in millioenen guldens)
Jaar
Invoer
Uitvoer Uitvoer- Invoer Uitvoer Uitvoer-
excedent
excedcnt
1931
423,7
412,8
-10,9
186,2
405,4
219,2 1932
278,6
319,8
44,2
131,3
292,9
161,6
1933
225,7
243,2
17,5
105,7
281,7
– 176,0
1934
193,4
247,9
54,5
98,2
3019
203,1
1935
180,2
200,2
20,0
97,7
305,1
207,4
1936
183,9
228,1
44,2
103,4
402,6
299,2
1937
334,4
310,5
-23,9
181,6
701,8
520,2
1938
328,9
241,4
-87,5
168,5
473,0
304,5
1939
369,1
287,0
-82,1
160,8
500,1
339,3
Wat nu heeft men bereikt op het gebied van het
herstel?
De rij stcultuur.
In verband met de behoeften van het Japansche
leger werd •de teelt van voedingsgewassen, van rijst
in het bijzonder, door den bezetter ten zeerste aan-
gemoedigd.
De rijstsituatie zag er v66r den oorlog als volgt uit:
Zuid-Celebes
.
surplus van
50.000 ton
Bali/Loinbok
….
,,,,
30.000
totaal surplus 80.000 ton
Banka/Billiton
.
tekort van
40.000 ton
Vest Borneo
..
35000′
Oost Borneo
..
15.000
Menado
……..
.
25.000
Molukken
….,,,,
45.000
totaal tekort 130.000 ton
Het jaarlijksch tekort bedroeg derhalve 50.000 ton.
Ten gevolge van de requisities door het Japansche leger hadden de aanmoedigingen om den rjstbouw
te intensiveeren en uit te breiden geen effect; integen-
deel, het bebouwde areaal ging met 20 pCt. achteruit.
Met alle kracht is de rijstteelt na het gezagsherstel
ter hand genomen, en men is doende om van Zuid-
Celebes een rjstschuur te maken. Te eeniger tijd
hoopt men hier een surplus te kunnen overhouden
‘)
Gegevens ontleend aan ,,Econornisch Weekblad voor Neder-
lansch-Indië” van 17 Augustus 4946: ,,Een jaar herstel en ver-
nieuwing”..
van 150.000 ton, die, gevoegd bij het overschot uit
Bali en Lombok van 30.000 ton, niet alleen de tekorten
in de overige Malinogebieden ruim kunnen aanvullen,
doch dit gedeelte van Nederlandsch-Indië tot export
in staat zullen stellen.
De exportgewassen.
De belangrijkheid van de exportgewassen in de
Malinogebieden blijkt uit de volgende uitvoercijfers:
Totaal
1938
Malinogebieden Nederlandsch-Indië
Rubber (restrictie 45 pCt.)
64.205 ton
146.596 ton
Copra
………………
464.042
,,
592.950
Peper (wit)
11.686 ,,
12.345
Kruidnagelen
414
,,
952
Foelie
………………
611
,,
688
Notemuskaat
3.130
,,
3.755
Koffie (Arabfca)
3.174
,,
7.062
Kotfie (Robusta)
4.966
,,
59.806
De totale exportwaarde van déze en andere export-
gewassen bedroeg in 1940 circa 175 miljoen gulden.
In normalen tijd zag zij er voor enkele der belang-
rijkste producten als volgt uit:
Rubber
………
West Borneo
30 inillioen gulden
Z. & 0. Borneo
28
Banka/Billiton
2,
Totaal
…………
605
copra
……….
West Borneo
5 millioen gulden
Groote Oost
……..
30
Totaal
…………
35
Specerijen
……..
i3anka/Billiton ca. 4 t 5 millioen gulden
Groote Oost
……..
15
Totaal circa
……..
6
l3oschproducten
Borneo
…………
5
Zoowel rubber, copra, als vooral, peper werden door
den bezetter schromelijk verwaarloosd.
In het eerste jaar van den vrede herstelde de rubber-
cultuur zich vrij snel. Op het eiland Borneo .zal zij
in de naaste toekomst de hoogste vooroorlogsche pro-
ductie overtreffen.
De copratuinen hadden het zwaarder te verant-
woorden. Desondanks kwamen ook zij weer tot pro-
ductie. Men schatte de opbrengst voor het komende
jaar op 200.000 ton tegenover 170.000 ton in 1940.
Met de specerijen, speciaal de pepercultuur. is het droevig gesteld. Van de 20 millioen vruchtdragende
peperranken bleven er slechts 100.000 over. Het valt te
betwijfelenf”of hier de vooroorlogsche productie ooit
zal worden gehaald, zelfs. of zulks onder de gegeven
omstandigheden nog wel wenschelijk is.
De boschproducten, in het bijzonder hout, werden
door den bezetter in verband met het materiaalgebrek
voor zijn scheepsbouw, sterk gestimuleerd. . De door
hem opgerichte zagerijen evenwel zullen geen, stand
kunnen houden.
Na het gezagsherstel heeft men onmiddellijk den
toestand opgenomen. 95 millioen m’ boschareaal was
aanwezig. In de eerste helft van 1946 heeft men 150.000
m gewonnen, in de tweede helft hoopte men 250.000 m’
te verkrijgen, oftewel 400.000 m
3
yoor het geheele
jaar 1946, dat is ongeveer 70 pCt. van de ‘vooroorlogsche
jaarproductie.
Het plan is om binnen 10 jaar tot een productie
te komen van 3 millioen
ma
rondhout per jaar, waar-
van 2 millioen m beschikbaar zou zijn voor export.
De eertijds belangrijke veestapel op Bali en Lombok
bleek gedurende den oorlog zeer te zijn achteruit-
gegaan. De veeartsenijkundige dienst meende echter
niet pessimistisch te moeten zijn. De Regeering over-
weegt d bestudeering van de mogelijkheid tot ves-
tiging van een conservenfabriek.
De mijnbouw.
Tot de belangrijkste producten van den mijnbouw
in de Malinogebieden behooren de aardolie op Tarakan –
en Balikpapân, de steenkolen op Oost-Borneo en
Poelau Laut en het tin op, Banka en Billiton.
r)
4 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
813
Ten gevolge van de geallieerde landingen op Ta-
rakan en Balikpapan en de door de. Japanners ver-
richte vernielingen heeft de aardoliewinning zeer ge-leden. Op bescheiden schaal begon men weer de pro-
ductie ter hand te nemep
5
. Het Louise-complex te
Balikpapan leverde 550 nï per etmaal en men ver-
wachtte voor het laatste kwartaal van dit jaar een
productie ‘van 770 m
3
. In het Tarakangebied leverden
de putten 18.000 m?per maand.
De steenkolenmijnen bleken danig beschadigd te
zijn. Een heuvelkolenontginning op Oost-Borneo gaf
begin Maart een productie van 70 ton per dag, later 250 ton en men hoopte haar te kunnen opvoeren tot
500 ton Aan exploitatie van de mijnen op -Poelau
Laut kon nog niet worden begonnen.
De tinmijnen werden niet door den bezetter ver-
nield, doch wel sterk verwaarloosd. Op het eiland
Billiton bedroeg de gemiddelde productie van de
eerste 9 maanden van 1946 450 ton per maand, voor
het laatste kwartaal van 1946 schatte men haar op
700 ton. De Bankaproductie taxeerde men op 2.000
ton voor het geheele jaar 1946.
Op Billiton trof men een voorraad tinerts aan van
430 ton, op Banka 3.000 ton tin in blokken en 3.000
ton tin in ertsconcentraat.
In 1939 bedroeg de tinproductie op Banka 16.975
ton, op Billiton (inclusief Singkep) 11.225 ton
4).
De import
Met de opbrengst van de uitvoerproducten werden
de benoodigd importen betaald. Deze omvatten
hoofdzakelijk voedingsmiddelen, textielwaren en ma-
chinerieën.
Gedurende den oorlog stond de import stil. Na den
vrede moesten in de eerste plaats verbruiksartikelen
en textielwaren worden ingevoerd, waaraan zulk een
nijpende behöefte bestond, zoowel van den kant der
bevolking als ookvan die der ex-geïnterneerden. Men importeerde zgn. ,,inducement goods” tot een waarde
van -, voor geheel Nederlandsch-Indië – 20 millioen
gulden in de eerste helft van 1946; voor de tweede
helft schatte men het bedrag op 140 millioen gulden,
waarvan 100 millioen gulden aan textielgoederen.
Handel, verzekering, scheepvaart.
De uitwisseling van Indische landbouw- en mijn-
bouwproducten tegen industrieele en andere artikelen
zou niet mogelijk zijn zonder de organen van handel,
verzekering en scheepvaart. De Regeering heeft gemeend den handel te moeten
concentreeren in één lichaam, te weten de Nederlandsch-
Indische Gouvernements Import- en Export.Organisatie
(Nigieo), die, zooals de naam luidt, zoowel export als
import verzorgde. In deze Organisatie werden zooveel
mogelijk de vroegere exporteurs en importeurs op-
genomen. Zij nam een monopoliepositie in, die critiek
uitlokte o.a. op de conferentie te Malino zelf. Het ligt
in de bedoeling van de Regeering haar aan het einde
van dit jaar op te heffen. Op welke wijze export en
import geregeld zullen worden, is voorshands nog
niet bekend.
Het verzekeringswezen, noodzakelijk voor handel en
verkeer, werd in een ,,pool” georganiseerd, waartoe
alle vroeger in Nederlandsch-Indië gewerkt hebbende
maatschappijen, behoorden. Deze ,,pool” is in den
loop van .1946 begonnen met dekking te geven tegen
brand- en zeeschade. Zij heet: Bataviasche Verzeke-
rings-Unie (B.V.U.).
De scheepvaart heeft zeer onder den oorlog geleden.
Ten gevolge van oorlogshandelingen, als ook vernie-
lingen door den vijand, is de vloot sterk geslonken.
‘) Bron: Statistisch Zakboekje van Nederlanclsch-Indië”, 1940
Onder auspiciën van de Regeering werd de Neder-
landsch-Indische Scheepvaart-Organisatie (Niso) in het
leven geroepen ter behartiging van de belangen van
het zeeverkeer. Alle vroegere maatschappijen namen
daaraan deel. In den loop van 1946 kreeg zij de be-
schikking over 50 schepen van verschillende types met
de hoop er nog 10 â 11 bij te krijgen in de naaste toe-
komst, terwijl voorts op Nederlandsche ‘werven een
42-tal op stapel staat.
Buiten de Organisatie van de Niso valt de inheemsche
scheepvaart, die zich bedient van zgn. prauwen, kleine,
hoofdzakelijk houten zeilschepen varieerend van 20 tot
150 ton. De inheemsche prauwvloot is zeer gehavend uit den oorlog gekomen. In Zuid-Celebes werd zij ge-
reduceerd tot 40 pCt. van haar vroegere sterkte. in
het Oostelijk deel van den Archipel zelfs tot
.
10 pCt.
Krachtige pogingen werden ondernomen om deze voor
het interinsulaire verkeer zoo nuttige scheepjes weer
in toenemende mate in het verkeer te brengen.
Het geidwezen.
–
Toen de Japanners Nederlandsch-Indië bezetten,
hebben zij het Nederlaudsch-Indische geld gehand-
haafd, dat echter al gauw uit de circulatie verdween.
Ter ‘financiering zijner uitgaven immers bracht de
bezetter Japansch invasiegeld mee, dat allengs in
omvang toenam. V66r den oorlog bedroeg de totale
circulatie in Nederldndsch-Indië j milliard gulden, na den vrede 4 milliard gulden.
Het was voor de Regeering uiteraard noodzakelijk
om maatregelen te nemen tegen dezen vergrooten
geldomvang, waartegenover geen evenredige goedefen-
hoeveelheid stond. Oorspronkelijk was zij van plan
om het Japansche invasiegeld onmiddellijk waardeloos
te verklaren en aan de circulatie te onttrekken, de
vooroorlogsche muntbiljetten en Javasche bank-
biljetten zoo spoedig mogelijk
A
pari te doen inwisselen
tegen nieuw geld, waarvan reeds 800 millioen gulden
in Amerika was aangemaakt en tenslotte het voor-
oorlogsche muntgeld als wettig betaalmiddel te hand-
haven.
Al spoedig bleek, dat het Japansche invasiegeld niet
overeenkomstig de plannen kon worden behandeld.
De bevolking hechtte er namelijk nog waarde aan. Alleen
in de veroverde gebieden Hollandia, Biak, Morotai,
Balikpapan en Tarakan kon het onmiddellijk waarde-
loos worden verklaard. In de meeste gebieden moest
de Japansche gulden worden ingenomen tegen een
koers van 3 cent, behalve in de Minahassa en op Banka/
Billiton, waar de omrekeningskoers resp. 2j en 2 cent
bedroeg.
Op
Timor verbrandde de bevolking het
invasiégeld.
Met dat al werd niet al het Japansche geld inge-
leverd. Het had namelijk nog waarde op Java en
Sumatra en men hield voorraden aan voor het verkeer
met beide eilanden.
Wat de munt- en bankbiljetten van v66r den oorlog
betreft, de Regeering bepaalde, dat alleen coupures
tot en met 5 gulden tegen het nieuwe geld mochten
worden ingewisseld. Grootere coupures bleven voor-
alsnog geblokkeerd.
Ter verdere beheersching van den geldomvang
rantsoeneerde zij voorts het inkomen van haar amb-
tenaren en ook dat van particulieren, voorzoover
dezen ten gevolge van den stilstand hunner zaken of
bedrijven een beroep moesten doen op den Staat, die
zich bereid• verklaarde om in dergelijke gevallen –
overigens zeer talrijk – voorschotten te geven. De
Regeering rantsoeneerde door op de inkomens slechts
een zeker percentage uit te betalen.
Ook beheerschte zij de in den loop van 1946 her-
opende banken door haar voorschriften. In den eersten
tijd mochten geen credieten worden verleend, later
0
1
814
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 December 1946
op zeer bescheiden schaal en omzichtige wijze. Voorts
werden de oude saldi geblokkeerd.
Dit alles wil niet zeggen, dat het inflatiegevaar
bezworen is. De overheidsuitgaven zullen niet af-,
doch toenemen; verder heerscht reeds inflatie in de
rubberstreken van Borneo, waar men via den opkoop
van rubber van de bevolking haar van geld voorzag,
waartegenovër geen adequate goederenhoeveelheid
stond.
Deviezen en leeningen.
Een andere belangrijke regeermgszorg vormen de
deviezen. Indië heeft voor zijn herstel veel noodig uit
het buitenland; het kan deze importen alleen betalen
met buitenlandsche valuta, verkregen uit zijn expor-
ten. Het is begrijpelijk, dat de Regeering via het
Nederlandsch-Indisch Deviezen-Instituut contrôle oefent
op deze buitenlandsch’e valuta. Overigens ziet ij op
het oogenblik den toestand niet roöskieurig in. Naar
haar inzicht zijn de prijzen van de Indische export-
producten, zooals rubber, niet
in
dezelfde mate gestegen
als die van de invoerartikelen, waaraan Indië behoefte
heeft. Daarbij komtnog, dat de devaluatie van den
Indischen gulden een extra nadeel voor den import
vormt. –
In elk geval heeft de Rëgeering voor de financiering
van haar uitgaven in het eerste jaar na den vrede
een beroep moeten doen op Nederland,de Vereenigde Staten en Australië. Een normale bron van inkomsten
– als de belasting is nog maar amper begonnen met
weer bescheiden te vloeien.
Enkele andere problemen.
Met het bovenstaande zijn de reconversievraagstuk-
ken nog niét uitgeput. Zoo heeft men het industrieel
herstel. Dit staat nog maar aan het begin, waarbij
overigens opgemerkt dient te worden, dat de nijver-
heid in de Malinogebieden slechts een bescheiden om-
vang had.
Een groot vraagstuk is evenwel de wederopbouw
van vernielde en geteisterde steden als Menado, Am-
bon, Balikpapan, Tarakan, Makassar en andere. Daar-
mede samenhangend heeft men het vraagstuk van de
schaderegeling.
Ook de huurregeling vormt een probleem. Gedu-
rende de bezetting, maar ook daarna, werden ver-
schillende huizen en gebouwen gerequireerd. Krijgen
de eigenaren alsnog huur daarover? En hoeveel?
Dan heeft men de vraag over de rechtsgeldigheid
van den verkoop van goederenvoorraden door de
Japanners vlak voor en na de capitulatie. Voorts ook
nog de geldigheid van aflossingen op schuldvorderin-
gen omstreeks den tijd van de capitulatie in Japansch
geld.
Conclusie.
Als eindindruk van de reconversie in de Malino-
gebieden in het eerste jaar van den vrede kan het
volgende worden vastgesteld:
De voedselpositie verbeterde, hoewel de nood nog
niet verholpen was. In de. toekomst hoopt men het
geheele gebied echter niet alleen ,,self supporting” te
maken, doch zelfs exporteerend.
Het herstel van de exportproducten is voor de
rubber het verst gevorderd. De mijnbouw echter bleef
noodlijdend.
De handel werd gemonopoliseerd door de Nigieo;
deze Organisatie zal echter- binnen afzienbaren tijd
worden geliquideerd. De scheepvaart had te kampen
met een te kleine vloot, maar kon tenslotte, evenals
het verzekeringsbedrijf, haar steun aan het – herstel
geven. –
Het geldwezen werd
–
door de inwisseling van het
Japansche invasiegeld en enkele andere maatregelen
ten deele gesaneerd. Het infiatiegevaar is echter nog
niet van de baan. De deviezenpositie eischte alle
aandacht.
Wanneer men over den toestand in het eerste jaar
na den vrede zijn blik laat gaan, dan mag men niet
ontevreden zijn; onder moeilijke omstandigheden is
betrekkelijk veel bereikt, nog veel meer echter moet
worden verricht-! –
KHOUW BIAN TIE.
DE OMSCHAKELING VAN DE OORLOGS-
OP DE VREDESPRODUCTIE IN HET
VERENIGD KONINKRIJK.
De – historische achtergrond.
Eén van de merkwaardigste aspecten van de tweede
wereldoorlog is, naar het mij voorkomt, dat de aan-
vankelijk zwakste partij de strijd heeft gewonnen.
Haar krac
•
hten namen toe naarmate de tijd vorderde,
terwijl die van de vijand allengs ineenschrompelden.
Dit heeft ,aan het begin zowel als aan het einde van
de oorlog tot een. ongelijke strijd geleid en een zeer
snelle opmars van de troepen, echter met dit verschil,
dat de opmars der Duitsers een vertraagde was, wat
zeer duidelijk aan de dag trad tijdens de strijd in
Rusland, terwijl de opmars van geallieerde zijde, nadat
er een keerpunt in de oorlog was gekomen (Stâlingrad),
in versneld tempo plaatsgreep, wat vooral na de in-
vasie bij de opmars in Duitsland duide’lijk bleek.
De naar mijn mening belangrijkste factor ter ver
klaring van dit verloop van de strijd is het -feit. dat Duitsland zich intensief op de komende oorlog had•
voorbereid. In het kader van de economische oorlogs.
voorbereiding legde Hitler zijn volk reeds v66r de
oorlog een sobere levensstandaard op. Alle daardoor
yrjgekomen arbeidskrachten, alsmede degenen, die
anders werklöos zouden zijn geweest. wendde hij
aan in de oorlogsindustrie. Hierdôor beschikte Duits-
land bij het begin van de strijd over aanzienlijke
wapenvoorraden, versterkingen en goede aanvals-
wegen. Dit verklaart de grote stootkracht van de
Duitse legers bij het uitbreken van de vijandelijk-
heden.
De geallieerden, die een oorlog hadden willen voor-
komen, en zich er dientengevolge niet zo ernstig op
hadden voorbeieid, konden hier in – den beginne weinig
tegenover stellen. Hun strijd had echter de sympathie
van het overgrote deel der mensheid, dat, hoeweJ nog
niet in de strijd betrokken, zich toch in de toekomst
belaagd zag door *e Duitse oorlogsmachine. Het was’
deze sympathie, die het Verenigd Koninkrijk, dat, na
de val van Duinkerken, gesteund door zijn natuurlijke
bescherming – de zee – bleek zich voor het ogenblik
te kunnen staande houden tegen de Duitse over-
macht, zich ten nutte maakte. De Engelsen besloten
een
oorlog op crediet
te voeren, waarvoor zij een willig
oor vonden, eerst in de Dominions en overige delen
van het Britse Rijk en later ook in de Verenigde Staten,
waar Roosevelt met klare blik voor de wereidpolitieke. situatie de publieke opinie gaandeweg op ,,lend lease”
voorbereidde.
In de wellicht voor de afloop van de oorlog beslis-
sende wedloop, die volgde op de capitulatie van
Frankrijk, was het Engeland, dat – na zijn zwaarste
beproeving, de aanval op Londen, bekend als de
,,battle of Britain”, doorstaan te hebben – als over-
winnaar uit de strijd te voorschijn trad. De wedloop,
‘vaar ik op doel, is die, waarin Duitsland enerzijds zijn
oorlogspotentieel trachtte te vergroten door steeds
meer landen op het Continent te bezetten en hun
voorraden uit te putten, en Engeland anderzijds, langs
4 December 1946
ECONOMISCH-STATISTIaCHE BERICHTEN
815
vredelievende wég, door het opnemen van buiten-
landse credieten, de. productie •van de rest van de
wereld in dienst van haar oorlogvoering pogde te
stellen. Na de ,,battle of Britain” was deze strijd.tussen
voorraadvergotingspolitiek. en productievergrotings-
politiek feitelijk al beslist en ook de greep. van de
Duitsers naar het ,wonder, in den vorm van nieuwe
wapenen, bracht hierin geen verandering.
De uitgangssituatie.
• Inmiddels zag het Verenigd Koninkrijk zich na het
beëindigen der vij andelij kheden voor de consequenties,
van zijn economische oorlogspolitiek gesteld. Geen
oorlog zonder verliezen. Die van het Verenigd Ko-
ninkrijk worden op ruwweg £ 7.250 millioen, dat is
een kwart van haar vooroorlogs vermogen, geschat. De. productiekracht van het land is door deze ader-
lating ernstig achteruitgegaan. Doch evenals in Neder-
land is men er in Engeland van doordrongen, dat,
al zijn de krachten van de patiënt verzwakt, men niet
bij de pakken kan gaan neerzitten. Zo spoedig mo-
gelijk moet het verloren terrein weer worden terug-
gewonnen, wil men te eniger tijd weer de.vooroorlogse
levensstandaard kunnen bereiken.
En er is maar één weg om uit de narigheid te ge-
rakeii. Sober leven, hard werken en_ hét zo gekeekte
productie-overschot aanwenden enerzijds voor in-
vesteringen in het binnenland om de oorlogsschade te
herstellen en anderzijds voör export om de in”de oorlog
aangegane schulden, en die, welke daarna ndg zijn,
aangegaan om de patiënt weer op krachten te brengen,
af te lossen. Bedenkt men, dat de oorlogsschade in het binnen-
land
(mci.
koopvaardijvloot) ca. £ 3 mihiard’ bedraagt,
het verlies aan buitenlandse investeringen ca. £ 1,3
milliard en de vermoedelijke omvang van de af te
lossen schulden ca. £ 4,1 miljard, dan ziet men voor
welk een zware taak. het Engelse volk zich gesteld ziet.
Terloops zij opgemerkt, dat de situatie hier waar-
schijnlijk iets te somber is geschetst, want men mag aannemen, dat de :Engelsen, met een redelijke kans
op succes, zullen aandringen op een gedeeltelijke her-
verdeling van de oorlogslasten. Gedurende de oorlog heeft Engeland namelijk schulden aangegaan met be-
paalde landen, ter financiering van de kosten van de
verdediging van die landen door aldaar gelegerde
Britse troepen. Engeland kan thans met goed recht
eisen, dat de kosten van de verdediging, die niet alleen.
de Engelse oorlogvoering, doch ook die landen zelf
ten goede kwam, althans ten dele door de betrokken
‘crediteuren behoren te worden gedragen. Het is zeer
waarschijnlijk,’ dat haar ‘op grond hiervan een deel
der sterhingschuld zal worden kwijtgescholden. Ter
uitvoering van één der bepalingen van de Engels-
Amerikaanse leningovereenkomst zal deze kwestie
v66r de helft van het volgend jaar moeten worden
geregeld. Ongeacht de uitslag van de desbetreffende ‘onderhandelingen, die slechts tot een relatief geringe
schuidvermindering kunnen leiden, blijft voor de
Engelsen de noodzaak bestaan het exportoffensief,
warover reeds in de oorlog druk werd gediscussieerd
en dat onmiddellijk na de oorlog met alle iracht
werd geopend, door te zetten.
De arbeidspositie.
Het welslagen van de in gang zijnde Engelse export-
‘drive is o.a. afhankelijk van:
ecu snelle demobilisatie van, overtollig geworden
troepeû en spoedige inschakeling van de hierdoor beschikbaar gekomen arbeidskrachten in het pro-
ductieproces, en
een snelle omschakeling van de industrie van
Zpi’oductie vodr militaire doeleinden op’ productie. voor. de civiele sector van -het’ economisch lëven. ..
3ABEL,I.
Arbeidskrachten in Groot-Brittannië.
Uit tabel
1
blijkt, ‘dat men er in is gèslaagd in het
eerste jaar na V.J.-dag tweederde deel van de troepen
te demobiliseren
1)
en dat bijna 85 pCt. daarvân alweer
in het productieproces is ingeschakeld. Een deel van
hen héeft w’eet de plaatsen ingenomen, die tijdens de
oorlog door vrouwen werden bezet. Nam het aantal
‘vrouwen, dat een beroep uitoefende geclurendé de
oorlog toe met 2
1
millioen, thans ligt het nog slechts
een miljoen boven het vooroorlogse aantal. Opmer-
kenswaardig is, dat men in het Verenigd Koninkrijk,
• zeker als men was van de eindoverwinning, reeds
tegen het eind van de oorlog de ‘vrouwenarbeid, die
zoveel tot die overwinning had bijgedragen; begon’ los te, laten. Dat tenslotte de werkloosheid’hoger is
dan een jaar tevoren, kan geen verwondering wekken
in een overgangsperiode als deze, met haar vele wrj-vingsverschijnselen. Dat zij nog geen 30 pCt. van de
vooroorlogsche ‘werkloosheid bedraagt en nog geeii
2 pCt. van de gehele beroepsbevolking, mag een ver-
heûgend feit heten.
,
TA]1EL H.
Verdeling, van arbèidskrachten in het bedrijfslevez*),,.
(in duizenclhullen)
J’uni
‘
Juni
Aug.
939
1945
1946
Tot,tal
……………………….
17.920
16.209
17.354
Landbouw
……………………
910
‘1.025
1,023
Mijnbouw
……………………
873 799
791
Overheidsdienst: Rijk
…………..
539,
994
950
Gemeenten
846
829
875
Gas,
water,
electriciteit
…………
242
19d.
‘
260
Verkeer
en
Visserij
………………
1.273
.
1.268 1.423
Industrie
…………………….
6.940 6.928 6.849
Bouwnijverheid
………………..
1.310
722
1.225
ilandel
……………………….
2.887
1.958
2.277
Bankwezen, vrije beroepen, huishoucic-
lijke diensten, amusement, enz.
. . . .
2.100
1.490
1:681
) Inclusief werkgevers en zelfstandigen.
Bron: ,,Monthly Digest èf Statisties”, October 1946. blz. 4.
In hoeverre de toestand van v66r dc oorlog, wat
‘betreft de verdeling van de beroepsbevolking over de
bedrijfstakken, weer hersteld is, laat tabel
II
zien.
Het blijkt, dat industrie en bouwnijverheid weer bijna
op vooroorlogs peil zijn aangeland, terwijl het over-
heidsapparaat van het Rijk, de landbouw en de Open-
bare nutsbedrijven een naar alle waarschijnlijkheid
duurzame uitbreiding hebben ondergaan. In hoeverre
de uitbreiding van verkeer çn visserij een duurzame
is,. is de vraag. Een ernstige achteruitgang daaren-
tegen valt hij de mijnbouw, de handel en de restgroep
te registreren. De toekomst zal leren, in hoeverre we
hier met een duurzaam verschijissel hebben te makén.
Alvorèns deze beschouwing over de arbeidspositi
te beëindigen, willen wij nog enige aandacht besteden
aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid’ in .de
industrie, een bedrijfstak, waarin ongeveer 40 pCt.
van de. Engelse bevolking haar bestaan vindt. Tabel III
‘)
Blijkens een mededeling van minister-president Al tlee in een rede uitgesproken aan het banket ter gelegenheid van do Installatie van de nieuwe lord-mayor van Londen, zou het aantal gedemobili-
seerden thans reeds tot 4 millioen zijn gestegen, di. bijna 80 pCt.
van de sterkte der gewapende macht in Juni’ 1 945.
(in duizendtaflen)
Juni
J’uni’
.
Juni
Aug.,
1939
1943 1945
1946
Beroepsbevolking
……….
19.750
22.281
‘
21.569
20.10
9
wo.
vrouwen
…………
5.094
7.253
6.723 5.588
4.
Werkende
deel
……….
18.480
22.201
21.426
19.198
in
bedrijfsleven
……..
17.920
17.121
16.209
17.354
gewapende macht
(mci.
huipciiensten en politie)
560
5.080
5.217
1.844
2.
Niet werkende deel
1.270
80
143
90’1
gedemobiliseerd nog niet’
ingeschakeld
20 40
540
werklozen
……………
1.270
60
,
103
,
,
364
Bron: ,,Montbly Iuigest of Statistics”,
October 1946, 1)1/.
4.
818
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 December 1946
verstrekt ons daartoe de nodige gegevens. Zij geeft
een detaillering naar de bel
.
angrijkste onderdelen van
de industrie en een splitsing naar mannen- en vrouwen-
arbeid.
TABEL III.
Jf”erkgelegenheid in de industrie in Groot-Brittannië; mannen- en vrouwenarbid
*)
(in cluizencltallen)
–
,Tuni
Juni
Juni
Dec.
Aug.
1939
1943
1945
1945
1946
Totaal industrie: mannen
. .
4.305
4.281
3.869
3.702
4.259
vrouwen
. .
2223
3.298
2.793
2.386
2.259
totaal
. .
6.528 7.579
6.662
6.088
6.518
M
1. Metaalindustrie
(mci.
con-
.j
2.290 2.959
2.578 2.336
2.517
str.werkpl.
autom.ind.
V.l
427
1.627
1.250
867
739
vliegtuigbouw, scheeps-
T.
2.717 4.586
3.828 3.203
3.256
bouw ed.)
2. Chemische
mcl.
(inclusicf
–
11.
1
V.
21ll
741
273
1
240,
207
227
136
114
explosiemidclelen,
verf-
292j
198
1
stoffen,
oliën,
ed.)
T.
284
565-
438
1
342
341
3.
Textielindustrie
……..
314
388,
220
210′
227
293
V.1
600′
434′
409 414
419
T.
988
–
654
619 t
641
712
4.
Kledingindustrid
……
M.
185
106 106
1
112
150
Y.
446
305i
297 1
319
330
–
T.-.
631
41
–
it
403
632
480
5. Bouwmaterialen, aarde-
Mi’1
204
108″
98
113
173
t
werk en glasindustrie
V. t
T.’
56
260′
58
1661
56
154
Z
61
62
173
236
-6. Leer, houtverwerkende en
31.
535
2881
296
329
440
papierindustrie
V.,
253:
215
1
221
t
218
226
T. 788.
503,
517
24′,
547
666
t 309
Voedingsmiddelen-, dran-
ken- en tabaksindustrie
31.
V.-1
340
252
592
240
248.
–
688
242
485
1
264
t
243
231
1.
1
540
507
T..
Overige industrieên
. . .
.
31.
153
8
7
1
98
113
t 150
V.
115
118
120
j129
1
138
T.
267;
206
218
242
288
*) Aantallen hebben betrekking op personen in verzekerings-
plichtige leeftijd (mannen 14-64, vrouwen 14-59 jaar) en wat
betreft de hoofdarbeiclers alleen op degenen, clie minder clan £ 420
per jaar verdienen.
Bron: ,,Monthly Digest of Statistics”, October 1946, hlz. 5-8.
Eén van de eerste dingen, die opvalt bij een be-
schouwing van deze tabel, is, dat de werkgelegenheid
in de industrie, die gedurende de gehele duur van de
oorlog ver boven het vooroorlogse peil had gelegen,
eind 1945 een niveau had bereikt, dat aanzienlijk
beneden dat van Juni 1939 lag. In 1946 steeg de werk-
gelegenheid weer geleidelijk tothet peil van v66r de oorlog. Deze ontwikkeling vindt haar oorzaak ener-
zijds in het feit, dat de terugkeer van de vrouwen
uit de,fabriek naar het huishouden, die reeds v66r het
definitieve einde van de oorlog begon, zich hoofd-
zakelijk in 1945 voltrok, terwijl. dc wederinschakeling
van gedemobiliseerden in het bedrijfsleven, na een
korte verlofperiode, eerst begin 1946 goed merkbaar
werd (eind 1945 was nog bijna driekwart van de in
1945 gedemobiliseerde manschappen zonder emplooi).
Een ander opmerkelijk verschijnsel is nog het vol-
gende. In 1945 was een duidelijke tendentie aanwezig
tot terugkeer naar de vooroorlogse grootteverhoudingen
in de industrie. Uit de typische oorlogsindustrieën
– de metaal- en de chemische industrie – vloeiden
arbeidskrachten, zowel mannelijke als vrouwelijke, af
naar de .industrieën, die gedurende cle oorlog hun
bedrijvigheid hadden moeten inkrimpen. In 1946
wijzigt zich dit beeld echter en gaan de metaalindustrie
en de chemische industrie weer mannen aantrekken
om het afvloeien van vrouwelijke arbeidskrachten te
compenseren. Zij schijnen derhalve duurzaam hun
bedrijvigheid boven het vooroorlogse peil te willen
handhaven, hetgeen overigens niet verwonderlijk is
als men bedenkt, dat zij ongetwijfeld gedurende de
oorlog hun installaties hebben moeten uitbreiden om
‘de %rerkgelegenheid in hun sector in die periode met
65 resp. 100 pCt. op te voeren. Ook het terugvloeien
van vrouwelijke arbeidskrachten – uit de typische
oorlogsindustrie naar de textiel- en kledingindustrie
heeft een weinig vlot verloop en het heeft er alle schijn
van, dat de Engelse textielindustrie, die reeds v66r
de oorlog met zware concurrentie op de wereldmarkt
te kampen had, een duurzame inkrimping van haar
beclrjvigheid
jn. Het is. nog te vroeg om
deze wijzigingenj
n
de verdeling van de belchikbare
arhiaikâôhtii ôver de verschillende onderdelen van
de Engelse industrie als structuurwijzigingen te be-
stempélen, doch de waarschijnlijkheid is groot, dat
zij inderdaad structuurijzigingen zullen blijken te zijn.
In een vlÏ artikel_al – nader op de productie-
en exportdHvan ‘hVerenigd Koninkrijk worden
ingegaan.
Cambridge.
Drs.
G.
STIJVEL.
EENIGE BESCHOUWINGEN OVER DE
INTERNATIONALE POSITIE VAN
NEDERLAND BIJ ANNEXATIE
VAN PRUISISCH GEBIED.
Wij herkennen ons zelf in het kunstig geslepen kristal
der historie.
Vijf beelden:
± 600 v. Chr. Assyrië stort ineen, Babylon, Medië,
Lydië, Israël juichen op de puinhoopen
van Nineveh.
± 325 v. Chr. Darius sterft door vriendenhand; Tyrus
is verwoest, de Grieksche steden jublen,
Sidon, Armenië, de vrije volken aan de
Oostelijke grenzen van Perzië claimen
hun aandeel in de overwinning van de
Macedoniërs. –
± 150 v. Chr. Carthago brandt, Macedonië is
in
vier
zônes verdeeld, Numidië, Rome, Corinthe,
Rhodos, Pergamon zijn de erfgenamen.
1813. Krakend zakt het keizerlijk Frankrijk
ineen (Kutusov, Blücher, Wellington),
Mettern.ich wint voor Oostenrijk het
Weener Congres. Des keizers inkomsten
verdubbelen.
1918.
. Rusland en Duitschiand bezwijken onder
het gewicht van den eersten wereldoorlog.
Polen, Italië, Servië annexeeren.
Was niet Croesus een rijk man?
Zag niet Athene in Tyrus zijn eenigen mededinger
in het Oosten van de Middellandsche Zee verdwijnen?
Zooals bekend waren de schatten van Jughurta,
koning van Numidië, van Massinissa afkomstig.
Was niet het torengesierde Corinthe één der rijkste
steden ooit door de Romeinen verwoest?
Waar zijn de koloniën van Rhodos gebleven; waar de
dynastie der Attaliden?
Herodes stichtte den schoonsten tempel der oudheid
met den buit van Egypte en Syrië.
Sommige van deze beelden zullen den lezer bekend
voorkomen. Zij zien Croesus in ketenen voor Cyrus,
zij hooren zijn kreet: ,,O, Soloû Solon!”. Zij weten,
wanneer de politieke doodstrjd voor het Europeesche
Griekenland begon en dat Alexandrië en Antiochië,
en niet Athene, de erfgenamen werden van den Phoe-
nicischen handel. Zij zien Jughurta voor de zegekar
van Marius gespannen.
De oud-gyninasiasten onder de lezers zullen ziçh de
verwoesting van Corinthe, de vernedering der Atta-
liden, het confisqueeren van de Rhodeensche kolo-
niën herinneren.
Allen weten, hoe enkele jaren na den dood van
Herodes den Groote de autoriteiten van Jérusalem
geen onrecht en geen recht konden doen zon4er toe-
stemming van Pilatus, den Stadhouder.
Sapienti sat!
Het is wellicht de moeite waard een probleem als de
4 December 1946
ECONÔMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN•
817
inlijving van Duitsch grondgebied ook eens uit een
ander gezichtspunt dan het moreele, economische of
volkenrechtelijke, en wel uit een politiek oogpunt te
bezien.
• Langzamerhand begint er eenig licht te komen over
de factoren, die in de toekomst de politieke situatie in
West-Europa zullen beheerschen.
Wij zien drie militaire mogendheden van den eersten
rang: de Vereenigde Staten, de Sovjet Unie en het
Britsche Rijk, twee mogendheden van den tweeden
rang: Frankrijk en China en een aantal kleine mogend-
heden, die gedeeltelijk een eigen politiek kunnen voeren,
gedeeltelijk door hun ligging of door hun relaties met
een grootte mogendheid aan een bepaalde politiek zijn
gebonden.
Nederland zou mogelijkerwijze een zekere vrijheid
van
:
initiatief kunnen behouden, omdat het direct aan
geen enkele groote mogendheid grenst en als deltastaat
verschillende landen in zijn achterland heeft liggen.
Ook de relatie met Indië en West-Indië, waar concur-
rentie zal ontstaan hij de kapitaaisinvesteeringen, die
deze gebiedsdeelen zullen behoeven, laat demogelijk-
heid open, dat Nederland een zekere Vrije keuze be-houdt en eigen belangen kan behartigen bij het aan-
gaan van politieke bindingen.
Aan een ieder, die belangstelling heeft voor de inter-
nationale politiek en zich ook met de geschiedenis heeft
vertrouwd gemaakt, zal het duidelijk zijn, dat het,
zelfs na het aangaan van een binding in welke richting ook, een groot verschil maakt, of de vrije toestemming
van Nederland hiertoe noodig is, of dat Nederland bij
de onderhandeling schts als object fungeert.
Uit het bovenstaande kunnen twee factoren worden
gedestilleerd, die nader de aandacht vragen ni.:
Heeft annexatie een beslissenden invloed op de
vrijheid van beweging van Nederland?
Heeft Nederland de middelen, zonder ongeëvenredigde
buitenlandsche hulp en zonder de -meest in het oog
springende economische kansen onbenut te laten, de
exploitatie van het eigen machtsbereik ter hand te
nemen?
Indien wij. onze claims op gebiedsaanwas op kosten van onze. Oosterburen gehonoreerd krijgen, zullen wij
er rekening mede moeten houden, dat de Duitsche
landen wel een economisch belangrijk achterland blijven,
,maar de publieke opinie ons weinig gunstig gezind zal
zijn door de amputatie te onzen bate en eventueel als
gevolg van een injectie van réfugé’s, die ernstige be-zwaren zullen hebben tegen het naoorlogsche Neder-
land.
Voor de behartiging van onze economische belangen
in Duitschland zullen wij dan ook steeds een beroep moeten doen op de machtspositie van de bezettende
mogendheden.
De bezettende mogendheden bestaan, .afgezien van
Frankrijk, uit: Rusland, dat weinig belaiigstelling zal
hebben voor de westelijke randstaten van Duitschiand,
Engeland, dat een op den duur impopulaire bezetting
van Duitschland met onwillige vrijwilligers, en
Amerika, dat met dezelfde soort bezettingstroepen een nog veel impopulairder taak, ver buiten hun onmiddel-
lijké belangeusfeer zullen hebben te handhaven.
Zullen hebben te handhaven, tenminste uit het oog-
punt van de randstaten, die om een veel grooter, ge-
krenkt en gekluisterd Duitschland zullen zijn gelegen’
en die in het licht van de ervâringen van dezen oorlog
zelfs een oogenblikkelijke opflikkering van Duitsch
wanhoopsverzet moeten voorkomen, willen zij niet
opnieuw verzwakt en verwoest worden.
Zullen echter ook de beide westelijke groote mogend-
heden in dezelfde mate als grooter Nederland gemnteres-
seerd zijn bij een volledige onderdrukking van iederen
Duitschen levenswil? Hoe langer de bezetting zal duren,
hoe impopulairder deze in Engeland en Amerika zal
zijn, zoowel bij de soldaten, als bij de belastingbetalers
en de ethici. De machtsmiddelen van deze groote
mogendheden worden uit egoïstisch Engeisch en Amen-
kaansch oogpunt veel gemakkelijker thuis gehouden,
teneinde bij een ernstig verzet van Duitschianci voor
een nieuwen genadeslag te worden ingezet. De totale
onbewegelijkhéid van den Duitschen kolos is van een
zoodanig direct belang voor de erfgenamen-randstaten, dat de mogendheden er gerust op kunnen rekenen, .dat,
naarmate zij zich terugtreklen, haar plaatsen zullen
worden ingenomen door de doodelijk beangste
kleine staten, tot de uiterste grens van hun economische
en militaire krachten en waarschijnlijk nog een beetje
over die grens.
– De enorme moreele en financieele last van de be-
zetting heeft reëel voor Engeland en Amerika slechts beteekenis, zoolang deze randstaten buiten staat zijn,
eenigen militairen druk uit te oefenen. Naarmate de
krachten van deze landen henleven, zullen door deze
oorzaak – een populaire aanleiding zal steeds zijn te
vinden – steeds meer Tommies en Amerikaansche
soldaten naar huis terugkeeren, en iedere druppel
levenssap zal voor dit doel van de kleine staten worden
afgetapt. Daardoor zullen deze in toenemende mate
impopulair worden in Duitschland en na een bepaald
stadium ook bij de Angelsaksische publieke opinie en
steeds meer afhankelijk worden van den goodwill
van de groote mogendheden.
Deze tendens wordt niet weggenomen door de onder-
linge spanningen tusschen de bezettende machten.
Het is ondenkbaar, dat drie groote legers op oorlogs-
voet voor onbepaalden tijd in Duitschland tegenover
elkaar zullen blijven liggen, temeer omdat een oorlog
tusschen de Angelsaksische mogendheden en de Sla-
vische statengroep wel in Duitschiand kan ontstaan,
maar nooit in Duitschland kan worden beslist. Een
opmarsch van de Russen naar Londen of New York
Vanuit Berlijn is even onwaarschijnlijk als dat wijlen
Generaal Patton’s tanks door zouden loopen naar Moskou.
Slechts voor Frankrijk zou Duitschland de plaats kun-
nen zijn om eeii beslissenden strijd te voeren.
Maar al ware het anders en zou een nieuwe oorlogs-
techniek meclebrengen – wat God verhoede – dat in
Üuitschland het lot van de wereld met de wapenen
wordt beslist, dan mogen wij ons gelukkig prijzen als wij met aanspraken, die in verhouding Staan tot onze
militaire beteekenis, uit het Armageddon te voorschijn
komen.
Men gaat wel eens onbewust van de praemisse uit
als zou het grondbezit van een Staat te vergelijken zijn
met het privaateigendom van een burger. Verschillende
historische desillusies zijn op deze dwaling terug te
voeren. Als er een volledige burgerlijke rechtsorde
bestaat, onpartijdige rechtbanken en een sterke politie,
kan men aangevochten bezit in het particuliere leven
handhaven. In tijden, dat dit niet het geval is, moet men
sterker zijn dan degene, die belang heeft bij •een ver-
andering in de bezitspositie. Het privaatrecht heeft een
lange ontwikkeling doorgemaakt van het oude talio
(eigen richting) naar een .geordend rechtsstelse]. Het
bezichtsrecht van de Staten staat nog in het begin van
een dergelijke ontwikkeling.
De borsttoon van de overtuiging kan in de samen-
leving der volkeren nooit een tekort aan concrete midde-
len voor hezitshandhaving, zoo noodig met geweld,
goed maken. Nederland heeft behalve de voormalige
kolonin, en daarmede hebben we reeds de handen
vol, geen grondbezit, dat de begeerigheid van- sterkere
mogendheden opwekt Een minderhedenprobleem in
Europa bestaat bij cms gelukkig niet.
818
ECONÔMISCH-STATISTIöIIE BERICHTEN
4 Decembr 1946
‘Zodrâ dit vrandert wordt ‘Nederland verplicht bij
iedere dreigende eveiiwichtsverstoring, en dat is sinds
de wereldoorlogen een chronisch verschijnsel, mede te
intrigeeren teneinde, te verhinderen, dat anderen op
onze kosten tot overeenstemming komen.
Anneeeen/niet annexeeren is niet het vraagstuk,
maar: is annexeeren mogelijk onder zoodanige garanties,
dat de critieke tijd van volledige assimilatie van het
‘gewonnen gebied zonder gevaar kan worden doorstaan?
Gewoonlijk zijn de eigen machtsmiddelen de eenige
factor, waarop met zekerheid kan worden gerekend. Indië. en Duitsçh gebied tegelijk, zijn voor onze be-
scheiden , militâire kracht wel een zeer zware proef.
Wij lezen veel over economische en cultureele samen-
werking met België. Realiseert men zich, dat annexatie
meebrengt politieke en militaire samenwerking tot
iederen prijs, met België soit, maar met minstens één
groote mogendheid, vermoedelijk niet naar onze keuze?
Wat den tweeden factor betreft, de vraag van dè
middelen voor het ter hand nemen van de exploitatie
van het eigen machtsbereik: zooals uit het voor-
gaande blijkt,, zal iedere man en iedere cent tegen
Duitschland moeten worden gemobiliseerd, zal naast
den opbouw van Nedçrland nog een groote massa aan
kapitaal en volkskracht worden gebonden voor de in-
‘schke1ing van het nieuwe gebied en zal er nauwelijks
iets over blijven voor de exploitatie van onze koloniën,
opboiw van onze havens en een veelzijdige ontwikke-
ling van onzen handel en onze industrie. Uit materialistisch
oogpunt gezien zal dit zeker geen reden voor Engeland
en Amerika opleveren om zich’ te onthouden van
maatregelen ter vermindering van hun militair effec-
tief’in Duitschland, zoodra zij meenen, dat de rand-
staten materieel in staat zijn de bewaking van Duitsch-
land over te nemen. Het zal onzen bondgenooten wellicht spijten, dat
Nederland door een dergelijke politiek gevaar loopt
tot “flilkanstaat met een dhronische economische en
morele overtemperatuur te wcmden gedegradeerd.
Mocht echter Frankrijk aspiraties krijgen zich opnieuw
tot eerste-rangs-mogendheid op te werken, dan zal
er wéinig animo bestaan om dit strven te vergemak-
kelijken op Engelsch—Amërikaansche kosten door
alleen ten bate van Nederland de bovengeschetste
gedragslijn te vermijden.
Het wil mij voorkomen, dat geen enkel voordeel
yan economischen aard, dat annexatie ‘ zou kunnen
opleveren, opweegt tegen de nadeelen, die onvermijde-
lijk zijn, indien Nederland in een dergelijke circulus
diabolicus zou terecht komen.
• Is deze situatie te vermijden door niet te annexeeren?
Ja, want in dat geval hebben wij slechts dezelfde be-
langen bij de politieke machteloosheid van Duitschiand.
als de westelijke groote mogendhedèn, de behoorlijke
.afbakening van de invloedssfeer van het Westen en
Rusland, het vermijden van de oriëntatie van westelijk-
Duitschland op het Oosten. Zelfs zouden Engeland en
Amerika belang hebben hij de gezondheid van ons
economisch-militaire beiiaan, aangezien Nederland zich
dan weliswaar naar keuze op de anti-Duitsche Fransche
groep, de continentaal- Russische of’ intercontinentale
• Angelsaksische groep kan oriënteeren, echter cultureel
met de groote democratieën veel gemeen heeft. Al onze
reservekracht kan dan worden gericht op de exploi-
tatie van Indië, dat op het raakpunt ligt van de Amen-
kaansche Pacificbelangen met de Engelsche Mare-
nostrum-belangen in den Indischen Oceaan. –
Wij lumnen positie kiezen of nog niet kiezën, ons naar
•de politieke situatie in Europa n Zuidobst-Azië richten
‘en daarbij, naarmate ons herstel vordert, rekenen op
“een toenemend gewièht van Nederland, eventueel
Nederland/België/Indonesie/Congo, op economisch en
s’trategisch terrein.
En als de crisis in de intérnationale verhoudingen.
acuut mocht worden?
Dan zal het gedurende den strijd niet veel ver-
schil maken, of wij annexeerden, maar bij de eindaf-
rekening zullen eventueele vijanden, die Nederland
bezit, een woordje medespreken en zal het van betee-
kenis zijn, of onze grenzen historisch vaststaan.
Sinds het bovenstaande – werd ‘geichreven, zijn de
Nederlandsche aanspraken op Duitsch gröndgebied
gepubliceerd. De voorgenomen annexatie is van be-
scheidener omvang dan werd verwacht en verschillende
bezwaren, die werden uiteengezet, zullen zich in ‘min-
dere mate doen gevoelen.
Zij iullen ehter blijven bestaan! Ook de grens-
afronding, ook d kleine minderheid, ook de geringere
moreele en materieele hypotheek op onze volkskracht,
de enkele düizenden emigré’s, de pijnlijke indruk iii
Engeland, Amerika en in Duitschiand en tenslotte
de historische aanvechtbaarheid van onze nieuwe
grenzen, zullen hun invloed ‘uitoefenen. ‘ • –
Gebiedsuitbreiding is slechts mogelijk, als wij in
nauwe ‘samenwerking met sterke bondgenooten agee-
ren en een zeer reëele’gran’tie bestaat voor deinte-
griteit van ons nieuwe gebied.
Het ware voorzichtiger ge-s’eest de handen vrij te
houden en geen territoriale aanspraken te doen ge1-‘
den. Doen wij dit toch, dan moeten wij op korten ‘ter-
mijn een keuze doen en bondgenooten vinden.
De Nederlandsche volksverteg,enwoordiging zal, als
de Nederlandsche eischen worden ingewilligd, den moed moeten hebben neen te zeggen als wij op dat
oogenblik niet ‘den noodigen ruggesteun hebben. Of tegen dien tijd op de UNO valt te’rekenen, als reëele
machtsfactor?
Moreel noch volkenrechtelijk is er bezwaar te ma-
ken tegen de voorgestelde gebiedsuitbreiding. Uit
een oogpunt van practische politiek, kan het zijn nut
hebben onze rechten op den faillieten Duitschen boedel
vast, te. leggen. Het Parlement moge echter de wijs-
heid vinden,’de uiteindelijke resultaten van de Vredes-
conferentie zonder illusies te beoordeelen in het licht
van de internationale positie, die Nederland op dat
oogenblik inneemt. Moch de situatie zich echter in-tusschen niet grondig in het voordeel van de ‘kleine
landen hebben gewijzigd, dan wijze men dit zwaar
verteerbare gerecht vastb,eraden af!
–
‘
Mr. A. W. UÂMMING.
INKOMENS EN ARBEIDSPRESTATIES.
Het is moe’ljk, verarming als éen feit te aanvaar-
den. De herinnering aan rijker verleden wekt voor-
keur vöor de droom boven de werkelijkheid._Men ge’-
looft niet gaarne dengene, die de ”anenam.,werke-
lijkheid schetst en het parool uitgeeft, dat bij armoede
past: hard werken en sober leven. 0ve1, indien ‘dit parool niet voldoende . is opgevolgd, de compara-
tief: harder werken en soberder leven. Men
gelooft liever hen, die in plaats van deze bittere
medicijn vele inkomens, willen aanpassen’ aan de als
gegeven aangenomen levenswijze, onafhankelijk van
de arbeidsprestatie.
Het lijkt ook zo eenvoudig: als alles duurder wordt
en de levensstandaard niet ‘omlaag mag, omdat alle
aangewende bestedingen als, noodzakelijke elementen
van het levensonderhoüd worden beschouwd, dan
moet het inkomen omhoog. Zo denkt menig arbéider,
zo denkt menig producent en distribuent, zoo denkt
menig ambtenaar en menig politicus, die aan het be-
—
4 1)ecember J 946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
819
stu,ur van Rijk ‘of gemeente medewerkt. Het is z6
eenvoudig gedacht, dat de aanpassing van het inkomen
aan de ,,behoefte” als een natuurlijk recht wordt be-
chouwd, ongeacht de prestatie, en dat mén Ipeent,
in zijn volste recht te zijn door, hij nietvervulling van de wensen uit dezen hoofde, de prestaties te vermin-
deren of zelfs te staken. Uit balorigheid, uit protest,
uit zin tot nabootsing, Uit vrees voor rancunes, of zelfs
omdat men, op een sleutelpositie, daarvan te eigen bate gebruik maakt ‘).
Maar het is niet zo eenvoudig, ‘want verhoogd in-.
komen van é&i groep leidt tot hogere prijzen, waar-
door weer allerlei andere groepen eveneens op verho-
ging van inkomen aanspraak maken met het gevolg,
dat alle prijzen weer verder omhoog gaan en het aan-
vankelijk verhoogde inkomen niet méér kan doen
kopen dan tevoren. Mindere arbeidsprestatie doet de
prijzen nèg meer omhooggaan en vermindert de koop-
kracht van het, inkomen nog verder. Slechts opvoering
der arbeidsprestatie kan duurzame verbetering brengen.
Men kan het ook z6 stellen: lotsverbetering door
verhoging van inkomen zonder vermeerdering van•
arbeidsprestatie gaat eerst ten koste van anderen,
landgenoten, lotgenoten, klassegenoten. Immers, men
voegt niets meer toe aan de gemeenschappelijke voor-
raad, maar haalt er wel meer uit. Op deze antisociale handeling van den’ een, antwoorden de anderen door
thans hun lotsverslechtering te niet te doen door een
inkomensverhoging, welke, indien ook deze niet met
prestatieverhoging .gepaard gaat, alweer verslechtering
voor anderen inhoudt en dus de lotsverbetering van
hen, wierinkomen het eerst verhoogd was, te niet doet.
De enige aanspraak op inkomensverhoging, die niet antisociaal is, is die, welke voortvloeit uit meerdere
arbeidsprestatie. Immers, deze laatste voegt meer
product toe aan de gemeenschappelijke pot, waaruit
wij met zijn allen moeten leven, en dus kan er ook meer
uit worden geput.
Dit alles is overbekend, maar het wordt door zeer velen
niet begrepen en nog veel minder realiseert men zich de
mate, waarin verhoogde arbeidsprestatie tot lotsver-
betering bijdraagt.
Wij hebben getracht, dit in cijfers uit te drukken.
Daartoe zijn wij uitgegaan van de formules, welke wij
in ons artikel ,,Prijzen en lonen” in ,,E.-S.B.” van
27 September 1945 (blz. 123) hebben ontwikkeld. De .gedachtengang, waaraan deze formule is Ont-
sproten, zij nogeens in korte trekken weergegeven.
De productiekosten, welke tevens de kosten van het
levensonderhoud bepalen, bestaan uit een element
loon en een aantal andere elementen, die wij voorshands
tezamen aanduiden als andere productiekosten. Uit
een bekend onderzoek weten wij, dat beide elementen
ongeveer de helft van de productiekosten uitmaken.
Nemen ‘wij nu -aan, dat het peilvan het element loon
is gestegen tot Q maal het vooroorlogse en het niveau
der overige elementen tot P maal dat van 1939″ dan
bedragen de productiekosten thans
4
(P
+ Q) maal
zoveel als v66r de oorlog. Dit geldt echter slechts bij
aanneming van een onveranderde arbeidsproductivi-
teit, waarop wij nader terugkomen.’
Daar de produètiekosten de kosten van het levens-
onderhoud beheersen mag men deze index
4
(P
+ Q)
ook als die voor de kosten van het levensonderhoud
doen gelden. Het quo’tient van loonindex en kosten
van levensonderhoud geeft de lotsverbetering of -ver-
slechtering ten opzicht
.
e van de vooroorlogse toestand
‘)
Hoe gunstig steken hierbij af die hogere en middelbare anibtc-
naren, die tezamen met Ministers, Burgemeesters en een selecte groep
uit de burgerij, véOl meer arbeid presteren dan normaal, vele zelfs
n3eer clan met hun gezondheid is overeen te brengen, terwijl hun
bezoldiging op geen stukken na is ,,aangepast”. Het indexcijfer
van hun traktementen zal na de in uitzicht gestelde ‘tO pCI. de 120
nauwelijks hebben bereikt.
weer. Stellen wij het huidige levenspeil op ‘S maal het
peil van 1939, dan vinden wij derhalve
S
Deze formule hebben wij in ons bovenvermeld artikel
van September 1945 nog nader gepreciseerd. Wij
hebben namelijk de ,,andere elementen” gesplitst in
die, welker prijsvorming rechtstreeks onder invloed
van buitenlandse prijsontwikkeling staat – met name
importgoederen – en de overige. Wij hebben toen.
voor P een index van importprijzen aangenomen,
maar daartegenover door een minutieus detailonderzoek
berekend, welke correctie de formule dan moest onder-
gaan wegens het niet of niet in dezelfde mate als de
importgoederen in prijs gestegen overige elementen.
Dat onderzoek had tot resultaat, dat de formule met enige termen werd aangevuld en kwam te iuiden:.
S =
+ 0,115 P – 0,093 Q – 0,022.
In deze formulo was voor het doel, waarvoor zij
was ontwikkeld, de arbeidsproductiviteit niet relevant
en dus niet opgenomen. Zij veronderstelde eenzelfde
arbeidsproductiviteit als in 1939. Brengen wij de ver-
houding tussen de arbeidsproductiviteit thans en die
vôör de oorlog in rekening en noemen wij die verhou-
ding R, dan wordt de eerste term van het tweede lid
2Q
2QR
p + . ° PR + Q
De gehele formule wordt dan
s
=QR, + 0,115 P – 0,093 Q – 0,022
Neemt men nu bepaalde waarden aan voor P, Q en R,
dan kan men aan de hand van tafels zien, welke wijzi-
gingen het levenspeil S (uitgedrukt in verhouding
tot dat van 1939) ondergaat bij verschillende niveaux
van beloning en van arbeicisproductiviteit. In cle volgende tafels is het peil der importprjze
‘4 P op
2 gesteld, het loonnjveau varieert van 1,4tot2 en de
arbeidsproductiviteit van 0,70. tot 1,05, alles in ,,ver-
houding tot v66r de oorlog.-
Levenspeil S in verhouding tot
1939
Q. Beloningsindex
0,70
1,40
0,78
50
j
1,60
0,79
0,81
1,70
0,82
1,80
0,83
‘1,90
0,84
‘
0,85
0,75
0,80
0.83
0,82
0,84
0,83
0,85
0,86 0,87
0,88
0,80
0,86
0.87
0,89
0(90
L
0,9L
0,85 0,85 0,87 0,88
090
0,92
0,93
.6,94
0,90 0,87 0,89
0,91
0,92
0,94
0,96
0,97
0,95
0,88
0,91
0,93 0,95
0,96 0,98
1,-
1,–‘
0,90
0,93
0,95 0,97 0.99
1,-
1,02
105
0,92
0,95 0,97 0,99
1
,
01
1
1
03
1,05
0
0
.
‘0
‘t
r.
820
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4
December 1946
Deze tafel toont duidelijk:
de lotsverbeteringen door verhoging van beloning
(horizontale rijen) zijn geringer dan die door verhoging
van arbeidsproductiviteit (verticale rijen);
de lotsverbeteringen door verhoging van belo-
Ring
en van arbeidsproductiviteit beide (diagonale
rijen) zijn aanzienlijk.
Slechts verhoging van de productiviteit van de
arbeid brengt uitkomst en stelt in staat tot werkelijke
lotsverbetering.
.
P.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de geldmarkt trad in de afgeloopen week een
zekere verkrapping op, waardoor de cailgeidrente steeg
tot 1 pCt. en de omzetten in de langere termijnen iets
toenamen, soms tegen iets hoogere koersen. Sommige
instellingen wenschten blijkbaar een iets grootere liqui-
diteit te bereiken, terwijl andere hiervan gebruik
maakten om van de ruime liquide middelen een gedeelte
te beleggen. De verkrapping komt dan ook meer tot
uiting in verhoogde omzetten, dan in gestegen dis-
conto’s. Driemaandspromessen noteerden, evenals de
vorige week, 1’/ pCt., Meipapier daarentegen
was
iets
hooger op 11 pCt., terwijl ook negen- en elfmaands-
promessen een lichte stijging in het disconto te zien
gaven tot resp.
i”/18
pCt. en H pCt. De overige termij-
nen waren onveranderd.
Waarschijnlijk hebben ultimo-invioeden tothet ontstaan
van bovengenoemde situatie geleid. Het is echter ook
mogelijk, dat verhoogde deviezenbehoeften hier hebben
gewerkt. Blijkens den jongsten weekstaat van De Ne-
derlandsche Bank (25–11—’46) verminderde de buiten-
landsche wisselvoorraad met f38 millioen en de saldi
der banken bij de centrale bank met f22 millioen bij een toeneming van de biljettencirculatie van slechts
f9 miHioen, maar ook het tegoed van het Rijk nam
met f 50 millioen af, zoodat het ook mogelijk is, dat de
Schatkist over deviezen heeft beschikt. In ieder geval
was het uiteindelijk resultaat van alle mutaties, dat
de tegoeden der bankei afnamen.
Bij geruchte is thans bekend geworden, dat de waar-
deeringsdatum van effecten voor de beide bijzondere
heffingen op 1 October 1946 zal komen te liggen. Boven-
din schijnt voor Nederlandsche aandeelen nog een reductie te worden toegestaan van 20 pCt. en voor
Amerikaansche aandeelen van 10 pCt. van de waarde
dezer effecten op bovengenoemden datum. Voor de
heffingplichtigen zal dit een aanzienlijke verlichting
beteekenen, temeer, omdat deze aftrek boven de reeds toegestane schijnt te worden gegeven. Het te liquidee-ren bedrag voor het betalen der heffingen wordt hier-
door eveneens verminderd, hetgeen op de beurskoersen
een gunstigen invloed kan hebben.
De minister van Financiën heeft in de voorwaarden
van het ,,Wetsontwerp tot Conversie van Staatsschuld”
eonige zeer belangrijke wijzigingen aangebracht. De
rente op de geblokkeerde conversierekeningen zal nl.
21 pCt. per jaar bedragen, zoodat degenen, die niet
willen converteeren, niet al te zeer benadeeld worden.
Om den Staat de benoodigde middelen in ieder geval
te verstrekken, wordt tevens machtiging gevraagd, om
binnen 5 jaren tot uitgifte van een gedwongen leening
over te gaan tot het totaal van het bedrag, dat op de
conversierekeningen is geboekt. De verplichting om
deel te nemen in deze leening zal niet afhangen van
het bedrag, dat iemand op conversierekeniug heeft
ontvangen.
Bekend is geworden, dat voor de betaling der hef-
fingen 3 pCt. en hooger rentende staatsfondsen âpari
in betaling zullen worden genomen, en de 21 pCt.
N.W.S. tegen een koers van 83 pCt. Uit den aard der
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCRE BANK.
Verkorte balans
op 2
December
1946.
Activa.
Wissels, pro- messen en
1′
IToofdbank f
–
1)
schuldbrleven
<1
Bijbank
in
disconto
Agentsch.,,
6.000,-
6.000,_t)
Wissels, scliatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937
j°
art. 4 van het Koninklijk besluit van t
October 1945, Staatsbiad No.
F204)
……………….
–
.
…………
Beleeningen:
(Hoofdbank 8
157.620.622,05
1
)
(mci. voor-
schottein re-
Bijbank
1.486.56728
ke
op
~
Agentsch.
onderpand)
,,
12.616.637,87
171.723.827,20
Op effecten, enz.
…….. 1
170.839.890,15 ‘)
Op goederen en ceelen
. . ,,
883.937,05 171.723.827,20
0
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937)
…………………………
–
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmaterlaal
……t
699.496.290,75
Zilveren munt, enz…..1.116.919,14
700.613.209,89
Papier op het buitenland
f 4.430.806.330,03
Tegoed bij correspondenten in
het buitenland
……….61.202.522,70
Buitenlandsche
betaalmid-
delen
………………..15.770.347,01
4.50 7. 77 9.199 ,74
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
…………………………….
..
70.298.493,46
Gebouwen
en Inventaris
………………….
3.000.000.—
Diverse
rekeningen
……………………
..
37.761.113,27
5.491.181.843,56
Passiva.
Kapitaal
…………………………….8
20.000.000,-
Reservefonds
…………………………..
12.377.412,28
Bijzondere reserve (winst herwaardeering goud-
voorraad
per
2
Juli
1945)
………………
209.277.096,67
Andere
bijzondere
reserves ………………..
76.798,0.79,95
Pensioenfonds
…………………………
15.510.790,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgifte)
260.110.675,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte) ……2.668.391.490,-
Bankassignaties in omloop
………………
38.614,80
Rekening-courant saldo’s:
‘s
Rijks Schatkist
……f 1.233.457.791,08
‘s Rijks Schatkist:
speciale rekening
……110.539.000,-
Geblokkeerde saldo’s
van
banken
………… ..50.654.619,92
Geblokkeerde saldo’s
van
anderen
…………..
46.352.1.23,35
Vrije saldo’s
…………578.003.036,22
2.019.006.870,57
.
Diverse rekeningen
…………………….209.670.813,50
5.491.181.843,56
1)
Waarvan scbatkistpapier
rechtstreeks door de Bank in
disconto ge-
nomen
…………………………..
.
–
‘) Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart1933, Staatsblad no. 99),,
42.165.200,-
Circulatle der door de Bank namens den Staat In het verkeer gebrachte muntbiljetten
……
152.826.060,50
zaak verleent deze faciliteit aan de bedoelde staats-
fondsen een bepaalden koerssteun. 21 pCt. N.W.S.
steeg tot 82
3
/
s
pCt., maar de 3 pCt. staatsfondsen kon-
den
–
behoudens de kortloopende 3 pOt. 1936
–
den
paristand niet halen.
De koersbewegingen waren in de afgeloopen week
niet groot. Indische fondsen daalden onder invloed
van de politieke omstandigheden, birmenlandsche aan-
deelen vertoonden soms lichte koersstijgingen. Techni-
sche omstandigheden, zooals de mogelijkheid van ruil-
transacties, hadden op deze tegengestelde koersbewe-
gingen waarschijnlijk invloed.
22 Nov. 29 Nov.
1946
1946
A.K.0… ……………….
116 G.B.
118
Berkel’s Patent …………..99
95
Koninki. Ned. Hoogovens
S
1121
112k
Lever Bros. Unilever C. v. A
203
220
r
IN-
EN UITVOER
VAN
NEDERLAND
1).
Invoer
.
Uitvoer
Saldo
71
nd
aa Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
in dul-
in mil- in dui-
in inU-
in dui-
in mil-
zenden
lioençn
zenden lioenen zenden lioenen
tonnen
guldens
tonnen
guldens
tonnen
guldens
Aug.
’39
2.317
127
1.206
92
–
1.111
–
35
Mei
’46
734
.
285v’
39
–
449
Juni
’46
847
137
245
39
–
602
–
98
Juli
’46
1.051
208
340
.
64
–
71!
144
Aug.
’46
1.337
207
3,89
60
–
948
–
147
Sept.
’46
1.181 198
314 92
–
867
–
106
Oct.
’46
1.131
211
484.
110
–
647
-,. 101
‘) Bron
Statistisch
ilullel.mn
van
liet
CBS.”;
.
beteekent
nict
bes(;hikbaar.
.77
822
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
– 4 Decèmbe 1946
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Toornaamstp nosteP in millioenen francs).
..
Data
31 Aug. 1939
2.419,5
287,7
9.6,8
93,7
2.024,2
828,1
15
Juni
1945
6.773,8
121,1
373.3
63,7
3.450,5 1.610,0
15 Nov. 1946
1
4.915,8
148,4
118,7.
54,9
3.796,1
1.151,9
23 Nov. 1946
4.922,7
142,9
125,6
54,9
3.794,8
1.150,1
MAANDCIJFERS.
(JECOMIHNEERDE MAANI)STAAT
VAN
DFJ VIER NEDER-
LANDSCHE GROOTE BANKEN EN VAN HET NEDER-
LANDSCJIE BEDRIJF VAN DE NEOERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederl.
Noden.
Banken Banken
en Ned.
Handel-Mij.
’30
31
30
31
Sept.
Oct. Sept. Oct.
1946
1946
1946
1946
78 72
89
93
2111
2147 2528 2550
2189
2219
2617
2643
17
18 27
31
3 5 5 6
108
123
175
192
46
44
.
62
58
174 190
269 287
311 321
392
399
11
10
18
.
16
30
30
40
40
352
361
450
455
13
13. 16
16
t t
1
1
Pass
ive:
Wissels
…………………..1
2277
113
2341
1
113
2756
1
138
2855
1
138
Crediteuren
………………..
Kassiers
en genom. daggeldleen
Diverse rekeningen
…………..
1
89
1
4
77
1
1
117
t
4
100
1
Deposito’s op termijn
…………
2482
2537
3054 3103
Bestemmingsreserven
…………
Aandeelenkapitaal
…………..
170
77
170
77
210
89
210
89
Reserve
……………………
2729 2784
3353
3402
(IOUDPROJ)UCTIII
‘).
(in 1.000 dollars Van circa $ 35 per ounce fijn).
Jaar
Zuid- Vereen. Canada Austra-
Afrika
Staten’)
118 ‘)
hiPpOr-
1939
448.753
196.391
178.303
56.182
1.020.297
1940
491.628
210.109
185.890
55.878
1.094.264
1941
504.268
209.175
187.081
51.039
1.089.395
1942
494439
130.963
169.446
42.525
966.132
1943
448.153
48.808 .127.796
28.560
760.527
1944
.
429.787
35.778
102.302
16.310
682.061
1945
427.862
32.511
92.794
16.450
665.323
1966 Jan.
35.892
3.984
8.346
11,70
55.758
Febr.
32.971
3.283
8.013
1.330
50.981 ‘)
Maart
30.871
3.639
8.677
1.400
50.656 )
Apiil
34.793
3.226
8.338
1.635
53.900′)
Mei
36.740
3.158
8.412
1.610
Juni
35)732
3.416
8.203
‘) Ontleendaan: ,,Federal Reserve Bulletin’ van September 1946. ‘) Exclusief Sovjet Rusland.
–
) Voorloopig cijfer.
1
1 Inclusief Philippijnen. Jaarcijfers: ,.U.S. Hint”. De jaarcijfers
zijn schattingen van le ,,U.S. Hint”; de maandcijfers.schat’tingen van het ,,Américan Bureau of Metal Statistics”. Voor 1945 is het
lotaal van de maandcijfers van het , ,American Bureau of Metal
Statisties” gelijk gemaakt aan het jaarcijfer van de ,,U.S. Hint”.
Te beginnen met 1965 zijn de Can. cijfers onderhevig aan
eventueele officieele revisie.
‘) Te beginnen met Dec. 1941 werden
*de
gegevens verschaft
door het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor de periode
Dec. 1941-Dec. 1943 hebben de,cijfers betrekking op Australië;
van Jan. 1944 af alleen op West-Australit. –
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
23 Nov. 1946
1
aldo van ‘s Rijks Schatkist
1
bij De Nederlandsche Bank
fl180.680.523,69
(Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij
de
Bank voor
Neder-
landsche Gemeenten …….
247.75l,i3
Kasvorderingen
wegens
cre-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
…………..
16.012.098,-
Daggeldleening tegen
onder-
pand
.
………………
–
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen ………
……
446.426.283,75
Voorschotten op
ultimo
Oc-
………
tober
1946
aan
de
ge-
………
meenten wegens aan haar
….
uit te keeren belastingen
.
–
Vordering in rek-courant op:
Nederlandsch-Indië
……
571.749.380,50
Suriname
…………..
2.937.466,26
Curaçao
…………….
7.360.401,72
lIet Algemeen Burgerlijk Pen-
…
…
–
…
sioenfonds
…….. ………
Het staatsbedrijf der
enT.
……………….
..-
Andere staatsbedrijven en In-
stellingen
…………..
…374.573.571,58
V,e r
p
11 c h t
i
n g e n
Voorschot
door
De
Neder-
landsche Bank verstrekt
–
Voorschot
door
De
Neder-
landsche
Bank
in
rekening-
courant verstrekt
–
Schuld
aan
de
Bank
voor
Nederlandsche Gemeenten
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
f
474.264.800,-
Scbatkistpromessen
in
om-
loop
(rechtstreeks
bij
De
Nederlandsche
Bank
is
ge-
plaatst nihil)
…………
5489.890.000,-
Daggeldleeni,pgen
–
Muntbiljetten in omlô’op ….
151.185.486,-
Schuld
op
ultimo
October
…
1946
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
keeren belastingen
……
6.003.399,65
Schuld
in
sek.-courant
aan:
Nederlandsch- IndiO
– –
….
–
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
……
899,839,30
Suriname
…. ……………….
Flet staatsbedrijf der P., T.
Curaçao
…… ………………..
en
T.
………………
691.958.378,55
Andere staatsbedrijven
……..
3.407.073,55
Schuld aan diverse instellingen
….
in
rekening
met
‘s
Rijks
Schatkist
……………..
3 134.918.839,75
INDEXCLJFERS VAN LO’ONEN VOLGENS REGELINGEN IN
NEOERLAND
‘).
Nijverheid
1938/1939= 100
Nijverheid ‘)
Landbouw’)
en
landbouw
Aug.
1939
101
100
101.
Jlei
1945,
116
‘
190
126
Mei
1946
164 241
174
Juni
1946
164
‘
241
175
Juli
1946 165
241
176
Aug.
1946 166
241
176
Sept.
1946 166
241
177
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van liet CBS.”.
‘) Gemiddelden 24 bedrijfstakken.
3)
Akkerbouw en veehouderij.
(In millioenen guldens)
Âtiva:
Kas kassiers en daggeldieeningen
Ned. schatkistpapier
Ander overheidspapier
WISSelS
Bankiers in binnen- en buitenland
Prolong. en voorsch. tegen effecten
Debiteuren ………………..
Effecten en syndicaten ………
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
Gebouwen ………………..
Diverse rekeningen …………
Belegde bestemmingsreserven.
15 Nov. 1946
fl174.387.063,15
90.943,94
16.012.028,-
481.643.987,39
574.946.125,81
2.912.466,26
7.318.526,72
344. 136. 510, 77
474.264.800,-
,, 54 54 .3 30.000 ,-
152.295.080,-
6.003.399,65
1.281.526,56
512.692.216,78 3.327.073,55
,,3142.582.705,99