Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1538

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 30 1946

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch
,
-vSta’tistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN. HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31i
JAARGANG

WOENSDAG 30 OCTOBER 1946

No. 1538

COMMISSIE VAN REDACTIE:

H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;

H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.)
Telefoon: Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro
8408

INTELOIJD:
Blz.

Voeding-, woning- en ldeedingvoorziening in 1941
door Prof. Dr. Ir. J. Goudriaan

………..699

Terugblik op de in 1946 gehouden Koninklijke
Nederlandsche jaarbeurzen door
Mr.
J.
Milius
701

De voorloopige regeling van het betalingsverkeer
tus schen

Nederland

en

Nederlandsch-Indië
doorW.

Koster .

……………………..
702

De methode van uitkeering van molestverzeke-
ringspenningen door
Mr. G. van
Setien

…….
704

Teleurstellend resultaat der Londensche tincon-
ferentie door
J.

Willeins

………………..
706

Het netelige scheepvaartrecht door
J. P. B. Tis-
sot

van

Patot

……………………….
708

Kantteekeningen bij het Rijnvaartcongres te Bazel
doorP.

van

Zuuren ……………………
709

Ingezonden stuk:

Opheffing der geldblokkeering of niet? door
A.
Berkx
met naschrift van
A. A. van Sandick
711

Boek bes p rek i n g:

J. van de Kieft,

Interne bedrjfsorganisatie,
bespr. door
Ir. J. M. Mauhijsen ……….
713

J.

Nikerk, Vreemdelingenverkeer, bespr. door
D. H. van Dongen Torman. …………….
715

A a n t ee k e n ing:

De Nederlandsche walvischvaart

…………
715

Geld- en kapitaalmarkt

………………….
715

Statistieken:

Verkeer en vervoer in Nederland …………
716

Stand van ‘s Rijks Kas

………………..
717

Bankstaten

…………………………..
717

Maandcijfers van de groote banken in Nçderland
718

DEZER DAGEN

veel tegenspraak: uiterlijk en innerlijk. Frankrijk im-
porteert wijn. Niet omdat de wijn aldaar bijzonder

schaarsch is, maar omdat men geforceerde prijsverla-
ging allereerst beproeft bij het tot de noodzakelijke
levensmiddelen gerekende genotmiddel. Ook hier te
lande trekken de verzorgingsmoeiijkheden met zulk
een genotmiddel meer belangstelling dan die bij, objec-
tief beschouwd, onmisbaarder artikelen. De verminderde
beschikbaarstelling van bloem en fruit, zelfs die van
zeep, wordt zonder ophef aanvaard. Maar om de siga-
retten hangt de kruitdamp. De donkere sigaretten
waren al v66r het verschijnen zwartgemaakt; het koo-
pen van zwarte sigaretten wordt als licht geval beschouwd.
En 200.000 pakjes, die niet donker zijn en niet zwart mogen worden, dienen om het juk der noodgebieden
te verlichten.
Nog steeds hoort men uit één en dezelfde mond ver-
langens naar ruimer behoeftenbevrediging en minder
werkzaamheid. Op het Congres der Engelsche vak-
vereenigingen zocht men kracht door rust: de 40-urige
werkweek. De Labourregeering wees, met de ,,closed
shop”, ook dit verlangen af. In ons land is de strijd
tegen de duurte begonnen; zij heeft reeds successen
opgeleverd. Het moreel van de strijdmacht blijkt goed,
ook zonder de politieke commissarissen, die het N.V.V.
verlangt. Tweederde van de mijnwerkers deed niet
mee aan een eendaagsche werkstaking.

Intusschen gaan de posttarieven en de melkprijzen
omhoog. En de boterprjsverhooging kan doorgaan, als
de Willem Barendsz succes heeft op de walvischvangst;
de Regeering kocht reeds de geheele toekomstige pro-
ductie. Gaan we danc het volgend jaar boter uitvoeren?
Naar de uitvoercijfers lijkt het wel noodig; de sprong
van 60 op 90 miljoen gulden, welke de Septembercijfers
vertoonen, is geheel toe te schrijven aan den seizoen-
export van bloembollen. Weliswaar neemt de binnen-landsche productie langzaam toe, doch deze moet ook
onder meer verbruikers worden verdeeld. De bevolking
vermeerdert in snel.tempo, met een geboortecijfer van
31
0
/ (
1936/’39 : 21) en een sterftecijfer, dat met 9
1
/
weer even laag ligt als voor den oorlog.

Rusland heeft liever industrie in eigen land dan
macht over fabrieken in bezet gebied. Geheele bedrjfs-
installaties, mèt de technische werkkrachten, worden
uit Duitschland naar Russisch grondgebied overge-
bracht. Hoe zouden zich werkwilligheid en arbeidspro-
ductiviteit verhouden v66r en na de verhuizing? De
Duitschers protesteeren harder dan ze indertijd de
Nederlanders toelieten te doen. Het probleem van de
verplaatste personen blijft.

In de U.N.O.-vergadering toonde de Sowjetdelegatie
een verrassende tegemoetkomendheid hij de regeling
der agenda. Van andere zijde is men nog steeds niet
vriendelijk. De vraag van Churchill over de 200 divisies,
de rede van Attlee tegen het communisme en Byrnes’ beperking van het credietaanbod tot de vrienden hou-
den de sfeer wat koel. Doch Stalin zag ten tweeden
male geen oorlogsgevaar.

1I

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERJJ

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronlaog, caustic soda.

gispen

culemborg

amsterdam
rott.rdaqi

Ioninklijke

N ederlandsehe

Boekdrukke rij

H.
A.
M. Roelants

Schiedam

FRIESCH.GRONINGSCHE HYPOTHEEKBANK N.V.

NEDERLANDSCHE HYPOTHEEKBANK N.V.

ALGEMEENE FRIESCHE HYPOTHEEKBANK N.V.

Reserves 1 13.900.000

Verkrijgbaar

3%
PAN’D.B.RIEVEN

Nederlandsche Hypotheekbank N.V.

â lOOo/
o

a.
Ifleo &’Zoonen

anno 1720

Jgankitro &

uranttg=IakeIaar5

3otterbam

‘.ïrabtnJjae, 39elft, bcbiebam, Vtaarbinen

m6terbam (aliten ftourantie)

met
21/2 O/o
verplichte uitlotirig.

AMSTERDAMSCHE

Voorloopig worden recepissen afgegeven.

BANK N.V.

Prospectus op aanvraag, gratis verkrijgbaar.

KApItAAL 1 55DiO.1 RESERVES

Een economisch-statistisch

ondérzoek naar de chemische

industrie in Nederland

door Dr. P. S. PELS

Publicatie o 37 van het Nederlandsch Econrsisch Instituut

C
PRIJs_f_.
3
.
65.
).

(Prijs voor donateurs en leden van het Nederlandsch

Economisch Instituut
f
2.75; te bestellen bij het. N.E.I.)

Uitgave: De Erven F. Bohn N.V. — Haarlem

S

SO

1ilte

STANDARD AMERI.KAANSCHE PÈTROLEUM
CIE

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit.N.V.
Gevestigd tes-Gravenhage

AOMINISTRATIEKAHTOOR DORDRECHT. BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeel s- Pensioenverzekering
ver,ch.ft directe fiscale besparing – afschrijvtng van to.-
komstige lasten – blijvende sociale .voldoening

Vraegt U eens welgedocumenteord advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

met papier geïsoleerde kabels

voor zwakstroom en sterksiroom

koperdraad en koperdraadkabel

Jiabelgarnituren, vulmassa en. olie

ABELFABRIEK

DELFT

/

30 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

699

VOEDING-, WONING- EN KLEEDING-

VOORZIENING IN
1947. )

Terecht stelt de nota van het Centraal Planbureau
op den voorgrond, dat bij elk economisch program voor
het geheel der Nederlandsche volkshuishouding in de
eerste plaats een keus moet worden gedaan ten aan-
zien van de meest gewenschte verdeeling tusschen de productie en aankoop van verbruiks- en van investee-
ringsgoederen.

Maar volgens welk gezichtspunt behoort men deze
keus te doen? Daarover zegt de nota zeer weinig en
niets, dat eenig houvast geeft. Men heeft, blijkbaar
zonder veel animo, een paar alternatieven uitgerekend;
vijf van – de zestig bladzijden zijn voldoende om ze
aan den kant te zetten. Men mist daardoor in dit rap-
port een groote lijn, die alle details tot één geheel samen-
bindt. De getallen voor 1947 en volgende jaren zijn
meestal gebaseerd op statistische gegevens uit het ver-
leden, die dan met eenige globale correctie, tamelijk
passief, worden geëxtrapoleerd naar de toekomst. Een
enkele keer is er een saillante afwijking, maar men vindt
het niet de moeite waard die uitdrukkelijk te vermelden,
laat staan te motiveeren. Dit is bijv. het geval hij de
energierekening op blz. 44. Deze geeft van 1939 op 1947
een toeneming van het verbruik voor het verkeer van
1,4 op 1,8 millioen ton; daarentegen een vermindering
van den huisbrand van 6,0 op 5,6 millioen ton. De vraag,
waarom men deze verschuiving van 0,4 milhioen ton
gewenscht acht, vindt in het rapport geen antwoord.
Het is, alsof de samenstellers, ietwat vermoeid van al
hun berekeningen, het contact met de levende werke-
lijkheid zijn kwijtgeraakt. Het belang van een zoo groot
mogelijken uitvoer en vooral van voldoende hooge in-
vesteeringen staat hun helder voor oogen. Ook de betee-
kenis van de arbeidsproductiviteit wordt herhaaldelijk
genoemd; zij bevelen in het bijzonder aan de vervaardi-
ging van een voorlichtingsfilm (blz. 49)…. En bij het
lezen van dit alles, schiet mij een citaat te binnen uit

,,De Kleine Johannes”, dat wij in onze jeugd misbruik-
ten voor een varima in een studentenalmanak:
,,Zoo
is
het niet, zoo is het niet; het moet alles heel anders zijn”.
Want de leidende gedachte voor het herstel van Ne-
derlands welvaart bestaat; ja, ze is van allesbeheer-
schende beteekenis. Het is de gedachte, door Minister
Beel in het slot van zijn rede zoö duidelijk uitgesproken:
Het belangrijkste probleem is het herstel van de produc-tiviteit van den arbeid.

Nog altijd geldt het klassieke begin van Adam Smith’s
meesterwerk: ,,De jaarlijksche arbeid van ieder volk
is het fonds, dat het met alle levensbehoeften en ge-makkers voorziet, welke het jaarlijks verbruikt”. De
arbeid is het grootste en belangrijkste kapitaal van een volk. Dat plan is het beste, dat de arbeidsproductiviteit
het eerst en het snelst herstelt.

Dit–is geen algemeene frase; het is een zeer concreet
en nauwkeurig richtsnoer, waaraan elke maatregel op
economisch, sociaal en financieel terrein zeer nauwgezet
moet worden getoetst. We zullen er de noodige conse-Juenties onmiddellijk uit afleiden.

Allei wat wij weten over de factoren, die de arbeids-
productiviteit bepalen, is samen te vatten in één zin:
productiviteit eri welvaart gaan hand in hand. Of
men het
verband tusschen welvaart en productiviteit vergelijkt
in één enkel land gedurende den looji der ontwikkeling,
of wel, dat men de vergelijking stelt tusschen de verS
schillende landen van den aardbol op eenzelfde tijdstip,
steeds is de conclusie dezelfde: waar de welvaart het
grootst is, is de productiviteit het hoogst; waarde pro-
ductiviteit het hoogst is, is ook de grootste welvaart.
Alleen het primitieve denken probeert hier een èenzijdig

‘) Zie ook: ,,Verbruik en investeering in
1947″ door Prof. Dr.
Ir.
J. Goudi’iaan in ,,E.-S.B.” van 23
October
1946.

causaal verband te leggen. Wie de werkelijkheid kent, weet, dat er een voortdurende wisselwerking is: A sti-
muleert B; B stimuleert op zijn beurt A.
Wie aan dit alles twijfelt, neme kennis van de klas-sieke literatuur op dit gebied; de economen der jonge generatie schijnen die hiet meer te kennen. Daar is in
de eerste plaats het boek van Thomas Brassey, ,,Work
and waes”, Londen 1872, waarin de zoon van den
aannemer der groote spoorwegwerken in Engeland, op
het continent van Europa, in Britsch-Indië en in China, de
ervaringen van zijn vader beschrijft over het verband
tusschen arbeidsprestatie en voeding. Terzelfder tijd
schreef Lujo Brentano ,,Ueber das Verhisltniss von Ar-
beitslohn und Arbeitszeit -zur Arbeitsleistung”, een
voortreffelijke verhandeling, waar hij, omstreeks zijn
tachtigste jaar, in 1919 een vervolg op schreef: ,,Arbeits-
lohn imd Arbeitszeit nach dem Kriege”. De Amerikaan
J. Schoenhof maakte

in opdracht van het ,,Department
of State” ,omstreeks 1890 een gezette studie .van het
vraagstuk, die hij publiceerde onder den veelzeggenden
titel: ,,The economy of high wages” (New York 1892).
In het Néderlandsche bouwbedrijf is de ervaring
algemeen bekend, dat de Amsterdamsche bouwvak-
bonen de hoogste zijn van het land, maar ook, dat de arbeidsprestatie in Amsterdam aan de spits staat. Dr.
Ir. Ch. Th. Groothoff, de beheerder van alle kolen-
mijnen in Zuid-Limburg, is nu reeds twee jaar lang aan
het betoogen:de mijnwerker wil zijn plicht doen, maar
dan moet dat gewaardeerd worden met krachtvoer.
,,De mijnwerker wil zijn spek en zijn ei”.
Indien het Amsterdamsche Bureau voor de Statistiek
in 1920 om bezuinigingsredenen het periodieke onder-
zoek der arbeidersbudgets niet had gestaakt, zouden
wij nu beschikken over een reeks cijfermateriaal, waaruit
– de correlatie tusschen voeding en arbeidsprestatie
berekend kon worden. Het ligt m.i. nog op den weg
– van het Centraal Bureau voor de Statistiek om het
budgetonderzoek zoo in te richten, dat daaruit met be-
‘hulp van de bekende standaardwaardeu de voedings-waarde per eenheid berekend kan worden, niet alleen
in calorieën, maar ook in grammen eiwit, vet, kool-
hydraten enz. In samenwerking met eenige groote
ondernemingen zou men op deze wijze opnieuw em-
pirisch materiaal over het verband tusschen arbeids-
prestatie en welvaart kunnen verzamelen.

Maa’rok zonder nieuwe onderzoekingen staat het
– onverbrekelijk verband tusschen arbeidsprestatie en welvaart voldoende vast. Hieruit volgt

le. Het gevaar van den tegenwoordigen toestand.
V66r dezen oorlog ,was Nederland één ‘van de landen met de hdogste reëele bonen, de beste woningtoestan-
den, de laagste sterftecijfers en, op Amerika na, met de
hoogste productiviteit. Nu dreigt het gévaar, dat men,
temeer gedrukt en verward, een lager welvaartspeil
als onvermijdelijk gaat aanvaarden, maar daarmee
tegelijkertijd de lagere productiviteit aanvaardt en
dusdoende de lagere welvaart bestendigt. Als in den
tijd na Bona’parte Dan wordt Nederland voor tien-
tallen jaren achteruitgezet; binnenlandsche onrust is
het onvermijdelijk gevolg.

-2e. De leidende gedachte voor een Centraal Econo-
misch Plan. De productie ter bevrediging van de ele-
mentaire levensbehoeften: voeding, woning, kleeding
en een zekere mate van ontspanning moet zoo snel
mogelijk tot en boven het niveau van 1939 worden
opgevoerd en de betreffende producten moeten zoo snel
mogelijk ter beschikking worden gesteld in het vrije
verkeer in Nederland. –

Hieruit volgt, dat de structuur van het economisch
plan gemodelleerd moet worden op de reeks der men-
schelijke behoeften en dat dit plan in de eerste plaats
in quantiteiten moet worden geformuleerd. Er is niets
op tegen om daarna een samenvatting te geven in geld

700

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 October 1946

1

en te zien, wat er voor investeéring overblijft. Ook voor
de investeeringen moet dan een vaste reeks van prioriteit
worden aangehouden.
Bezien wij nader de consequenties van het bovenge-
schetste:
A.
Voeding.
In het begin van dit jaar hebben wij
reeds in dit weekblad betoogd, dat ,,de volwassenen, die het grootste deel van de werkende bevolking uit-
maken, minder krijgen dan zij nooclig hebben”
2
).
Sedertdien zijn de rantsoenen verlaagd; het Centraal
Economisch Plan 1947 komt nu zelfs voor den dag met
een rantsoen van 2.200 calorieën ,,mits de gemiddelde
kosten per calorie van het bestaande pakket niet zullen
stijgen, of zoo mogelijk nog zullen dalen” (blz. 36).
Het C.B.S. geeft voor de verschillende categorieën

de volgende cijfers:

Tijdvak

Normaal Langdurige Zware
I
Zeer zware

1945. 3e kwartaal

1.860

2.200

2.530

3.120
1945, 4e kwartaal

2.140

2.500

2.910

3.580
1946. te kwartaal

2.000

2.400

2.820

3.730
1946

1

2.140

2.600

3.520
Pliysiologische

meer clan
normen
3)

3.000

1

3.600

4.800

5.000

Ook wanneer men rekening houdt met een vermeer-
dering van deze rantsôenen met circa 10 pCt., als de
vrouw een deel aan haar man afstaat, en met circa 200
calorieën voor niet-gerantsoeneerde voedingsmiddelen,
blijven zij ver onder de normen, die volgens arbeids-
physiologen aan een doelmatige voeding moeten worden

gesteld.
Men kan gereedeljk toestemmen, en de algemeene
en specifieke sterftecijfers wijzen daar ook op, dat de
tegenwoordige voeding voldoende is om de menschen
in het leven te houden. Maar dit is geheel iets anders
dan hetgeen noodig is om ze op optimale arbeidspresta-
tie te brengen. En wie denkt, dat hij het tekort aan
voeding met een film kan verhelpen….
De vleeschcousumptie in Nederland gedurende 1945-
1946 wordt op 40 pCt. van de vooroorlogsche geschat,
d.w.z. op dezelfde grootte als het vleeschverbruik in
Yoegoslavië, Italië en Griekenland
4).
Bij dergelijke

cijfers mag men niet verwachten, dat de vooroorlogsche
Nederlandsche productiviteit kan worden herwonnen.
Eén van de essentieele tekortkomingen van Plan
1947 is, dat de opstellers zich van het dwingençl verband
tusschen voeding en arbeidspretatie in ‘t geheel geen
rekenschap hebben gegeven en geen enkele poging
hebben gedaan om dit primaire vraagstuk in cijfers te
benaderen. Daarom zijn alle alternatiefcalculaties over
wijziging van de consumptiequote waardeloos.
Wat wij noodig hebben, is geheel iets anders. Wat

is de vermoedelijke ptoductie van rund- en varkens-
vleesch, van boter, suiker, melk, kaas en eieren in 1947
en volgende jaren en hoeveel beteekent dit per hoofd
der bevolking in grammen per week. Dat willen wij we-
ten. Daar heeft een democratisch geregeerd volk recht
op. En dan willen wij ook weten, of er van deze artikelen
wordt uitgevoerd en zoo ja, hoeveel. En daarin moet de
volksvertegenwoordiging het laatste woord kunnen

spreken.
Het geheele Plan moet eerst quantitatief worden op-gezet en eerst daarna financieel. Of de industrie-arbei-ders de agrarische producten van eigen bodem kunnen
betalen, is een kwestie van prijs; als zij het vroeger
konden, ‘dan is er geen enkele reden, waarom zij het nu

niet zouden kunnen.

B.
Woning.
,,Het door het aantal bouwvakarbei-

ders bepaalde bouwvolume laat voor 1947 den bouw van

Zie ,,E.-S.B.rvafl 27 Februari en 20 Maart 1946.

Georges Morin, ,,Physiologie du travail humain”, Paris 1946,
blz. 88.
) ,,Second Review of the World Food Shortage”, H. M. Stationary
Office, London 1946.

niet meer dan 25.000 woningen toe”, zegt Plan 1947
(blz. 39).
De ervaring van den vorigen oorlog leert evenwel,
dat er
in 1910-1914 gemiddeld 2.200 woningen’ per jaar;
in 1914-1920

9.000 woningen per jaar;
in 1921

40.400 woningen en
in 1922

45.500 woningen gebouwd zijn.

In 1934 bedroeg het aantal voltooide woningen nog
54.300 en in 1938 rond 40.000.
Het lijkt dus eenigszins raadselachtig, dat men, met
de moderne methoden van thans, een aantal van 50.000
in 1947 niet zou kunnen bereiken. De oplossing vindt
men evenwel in tabel 11 (blz. 27) van de bijlage. Hieruit
blijkt, dat op een totaal bedrag van 521 millioen voor
nieuwbouw slechts 163 millioen, dus rond 31 pCt. voor
woningbouw is uitgetrokken. In 1920 was, op een totaal
aanbestedingsbedrag van rond 260 millioen, naar
schatting ten minste 80 pCt. voor woningbouw be-
stemd>). Waarom thans dit verschil? De verwoestingen
vrij gelijkmatig verdeeld over woningen en utili-
teitsbouw; de toeneming der bevolking drukt veel
sterker op de woningbehoefte dan op de uitbreiding van het industrieele apparaat. Voorziening in goede
en gunstig gelegen woningen is essentieel voor de ar-
beidsproductiviteit. De ergernis der samenwoningen
drukt deze omlaag. Dit alles weet elke bedrjfsman,
die zijn vak verstaat. Woningen zijn dus meer nood-
zakelijk dan een kazerne, een spoorwegstation of een
raadhuis voor de gemeente, om van dancings niet te
spreken. Welke volstrekt urgente objecten zijn begrepen
in het bedrag van 521 minus 163, dus in de 358′
millioen, die voor bouwwerken nietwoningen zijn
uitgetrokken? Dit behoort het Plan uiteen te zetten•
en je motiveeren. Het is voor de practische politiek be-
langrijker dan de grootte van het nationaal inkomen.

C. Kleeding en andere duurzame consumptiegoederen.

Voor deze categorie vindt men, evenmin als bij
de voedingsmiddelen, in het rapport geen enkel
quantitatief gegeven betreffende productie, invoer enz.
der, naturalia. Wie belang stelt in de vermoedelijke
productie’ in 1947 van kousen en schoenen, van
overjassert en mantels, van heeren- en damescostuums,
onderkleeding, fietsbancien enz. behoeft het rapport
niet te lezen; het staat er niet in. Alleen in tabel 6 van de Bijlagen vindt men enkele
indexcijfers van de consumptiequote per categorie
in procenten van het verbruik in 1948. Voor kleeding
geeft het Plan 1947 63 pCt., voor schoeisel 86 pCt.,
voor vloer- en wandbedekking 61 pCt. (omvat dit lino-
leum, gordijustoffen en behangselpapier?) en voor
woningtextiel 83 pCt. (omvat dit ook lakens, sloopen,
handdoeken enz.?).
Dergelijke indexcijfers zouden evenwel zeerin waarde
winnen, indien zij waren voorafgegaan door een speci-
ficatie in natura der belangrijkste posten en indien zij
waren opgenomen in een volledig overzicht van de
geheele positie volgens het klassieke schema: Productie
+ Invoer = Verbruik +
Uitvoer
+ Voorraadaccres.
Daarmede zou men tegelijkertijd in het Plan een zekere
eenheid en volledigheid bereiken, die het lezen en het
vergelijken met voorafgaande Plannen en met de
nacalculatie vergemakkelijkt.
En daarmede het Plan begrjpeijker en aanschou-
welijker maken voor den gemiddelden lezer.
In een slotartikel zullen wij de investeeringen van
Plan 1947 nader behandelen.

Prof. Dr. Ir. J. GOUDRIAAN.
) liet is mogelijk, dat het totaal aanbesteclingsbedrag, ontleend
aan De Aannemer”, een eenigszins ander gebied cickt dan de in
de Plannota genoemde getallen. Maar dit verschil kan een écart
van 80 op 31 pCt. toch moeilijk verklaren.

>g

tLL

80 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

701

TERUGBLIK OP DE IN 1946 GEHOUDEN

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE

JAARBEURZEN.

In.
1946 heeft de ,,Koninkljke Vereeniging tot -het
houden van Jaarbeurzen in Nederland” thans twee
jaarbeurzen georganiseerd en het loont de moeite na
te gaan, welke rol deze manifestaties in- het economisch
leven van ons land hebben gespeeld. Het besluit, zeer spoedig na de bevrijding des lands
genonten, om in het voorjaar van 1946 weder een jaar-
beurs te organiseeren, zal naar de meening van velen
– en terecht- – een waagstuk hèbben beteekend.
De deplorabele toestand, waarin tal van ondernemingen
op het gebied van nijverheid en handel verkeerden,- de
bestaande desorganisatie, het gebrek’ aan productie-
middelen, aan grondstoffen en werkkrachten, het
gebrekkige verkeer enz. waren evenzoovele beweeg-
redenen, welke tegen het houden van een jaarbeurs
op zoo korten termijn pleitten. Anderzijds was er
dringend behoefte aan ontplooiing van activiteit,
– teneinde een zoo spoedig mogelijken terugkeer naar
normaler toéstanden in het bedrijfsleven, ten voordeele
van de herstelwerkzaamheden, te kunnen stimuleeren.
Daarvoor was een doeltreffende en spoedige oriëntatie
omtrent de vraag, -in hoeverre reeds aanstonds of in de
naaste toekomst in bestaande behoeftei kon worden
voorzien, een eerste eisch. – Bij de ontoereikende ver-
voermiddelen zou het overleg tusschen den individueel
ç
n
fabrikant en handelaar veel tijd in beslag nemen.
Het scheppen van een centraal punt daarvoor zou aan
de daaruit voortvloeiende bezwaren in aanzienlijke
mate kunnen tegemoetkomen. Ten slotte zou het
houden van een jaarbeurs door de concentratie van de
aandacht in breeden kring op deelneming en bezoek
ook in psychologisch opzicht van invloed kunnen blijken
door aan den oproep tot de-natie: ,,En thans aan den
arbeid” kracht te kunnen bijzetten. Voor de jaarbçurs-leiding heeft laatstgenoemde groep van overwegingen
bij het nemen van haar besluit den doorslag gegeven. Daarmede was dan ook – het karakter van deze eerste
jaarbeurs na de bevrijding bepaald en als zoodanig
heeft zij, gelijk de ërvaring heeft aangetoond, ontegen-
zegljk haar nut bewezen. Dit wil intusschen’niet zeggen, dat het primaire doel der jaarbeurs, om door het samen-
brengen van – productie en distributie op eçn centraal
punt het tot stand komen van directe handelstrans-
acties te bevorderen, niet eveneens zou zijn gediend.
Voor een zeer groot deel echter heeft de Voorjaars-
beurs 1946 naast een commercieele, een oriënteerende,
reactiveerende en psychologische rol gespeeld.
De zeer groote belangstelling, welke deze eerste,
jaarbeurs zoowel van de zijde van de deelnemers ‘als
van die van het bezoek heeft ondervonden, heeft de
juistheid van het door het jaarbeursbestuur genomen
besluit onderstreept.- –
Reeds aanstonds na de publicatie van – het besluit
bleek er een sterke aandrang tot deelneming te bestaan,
als – gevolg waarvan de Voorjaarsbeurs 1946 met 1.629
deelnemers (waarbij nog ± 500 aanvragers moesten
worden teleurgesteld) en een bezette nuttige opper-
vlakte van 22.237 m2 alle tot nu toe gehouden Neder-
landsche. jaarbeurzen in – uitgebreidlieid overtrof. Niet
alleen bleken

hieruit de wil en het vermogen van het
bedrijfsleven om zoo spoedig mogelijk en met kracht
de herstelwerkzaamheden- aan te vatten, doch ook de
behoefte om het jaarbeursinstituut te gebruiken als
centraal orgaan ter oriënteering omtrent de directe en
toekomstige productie-, aankoop- en afzetmogelijk-
heden. Daarbij was de samenstelling der deelnemende
groepen typeerend voor het tijdstip, waarop en de
omstandigheden, waaronder. •de jaarbeurs werd ge-
houden. Kennelijk was de meeste aandacht geschonken

aan de eischen, welke het weder op gang brengen der productie medebracht en welke vooral uitgingen naar
herstel, vervanging of aanvulling van productiemidde-
len. Dientengevolge waren de groepen machines, werk-
tuigen en industriebenoodigdheden, die der electro-
techniek en de. – voor het herstel van Nederlands
geschonden fabrieks- en woonareaal zoo belangrijke –

groep bouwmaterialen het- sterkst vertegenwoordigd.
Voorts werden in nagenoeg alle bedrijfstakken artikelen
aangetroffen, thans in Nederland vervaardigd, welke
voorheen uit het buitenland werden betrokken. Niet
alleen werd daardoor het bewijs, geleverd, dat in de
bezettingsjaren de Nederlandsche productie op dit
terrein niet had stilgezeten, maar tevens was reeds aan-
stonds de invloed merkbaar van het wegvallen van
vroeger gebruikelijke uitheemsche productiegebieden.
De aanwezigheid van eeti niet – onaanzienlijke groep
speelgoederen vormde hiervan o.a. een voorbeeld.
– Onder het totaal van 1.629 deelnemers waren 681
firma’s of. 41,8 pCt.. met buitenlandsche fabrikaten
aanwezig. Dezè- huitenlandsche deelneming was, niet-

tegenstaand

e de valutaschaarschte en de onzeker-
heid, welke deze medebracht ten aanzien van reëele
afzetmogelijkheden op de inheemsche markt,- aanzien-
lijk grooter dan voprheen. Kennelijk had het feit, dat
Nederland door de oorlogsgevolgen voorloopig voor een
goed deel op den import is aangewezen om zijn pzo-
ductieoutillage weder op peil te kunnen brengen en
ook ten aanzien van consumptiegoederen te kunnen
voorzien in de behoeften van de Nederlandsche markt,
de belangstelling van den buitenlandschen producent
voor het intermediair van het Nederlandsche jaarbeurs-
instituut in verhoogde mate gewekt. Intusschen stond
ook hier de groep productiemiddelen verre bovenaan
en waren de groepen, welke de consumptiegoederen
vertegenwoordigden, in de minderheid.
Naar het aantal deelnemers gemeten stond Frankrijk
(203) bovenaan, dan volgden Groot-Brittannië (158),
Vereenigde Staten van Amerika (94), Zwitserland (85),
België (56), Tsjecho-Slowakije (40), Zweden, (22), Denemarken (15), benevens nog eenige landen met
enkele deelnemers. België, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije
en Zwitserland waren, behalve door individueele
deelnemers in de verschillende ter j aarbeurze vertegen-
woordigde bedrjfsgroepen, met een eigen nationale
sectie aânwezig.

De groote moeilijkheden, waarmede het koopman-
schap onder de huidige omstandigheden te worstelen
heeft en welke voortvloeien niet alleen uit het gewijzigd
economisch wereidbestel, doch ook uit allerlei beper-
kingen op het gebied van het handels- en financieel
verkeer, hebben veroorzaakt, dat, evenals – vroeger, doch thans in versterkte mate, voorlichtingsdiensten
van Overheid en bedrijfsleven aan de Voorjaarsbeurs
deelnamen. Ditmaal voegden zich hierbij ook de voor-
naamste Nederlandsche bankinstellingen, teneinde op
het gebied van’ – het ingewikkelde deviezen-, monetair-
en credietverkeer den koopman in zijn taak bij te staan,
een novum in de jaarbeu.rsgeschiedenis, hetwelk het
reëele belang van het jaarbeursintermediair heeft ver-
hoogd.

Het
bezoek
aan de Voorjaarsbeurs 1946 is overwel-
digend groot gebleken. De oorzaak van dit abnormale
verschijnsel moet gezocht worden in de omstandigheid
ensdeels, dat de bestaande schaarschte aan goederen,
op elk gebied, -tot beursbezoek dreef, waardoor ieder
zich ervan wilde overtuigen, welke goedren reeds
vervâardigd werden of binnenkort ter markt zouden komen, anderdeels. dat na vijf jaren van oorlogs- en
bezettingsdruk het bezoeken in vrijheid van de eerste
grôote

Nederlandsche manifestatie op economisch
gebied voor talloos velen een groote aantrekkings-
kracht uitoefende. Tegen een bezoek in – normale jaren

702

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

40 October 1946

van 80.000 tot 100.000 personen, stond thans een be-
zoek, dat op 300.000 moest worden gesteld. Hoe ver-
heugend dit bezoek op zichzelf als een bewijs van de
vitaliteit van het Nederlandsche publiek moge zijn
geweest (en vooral wanneer men daarbij de nog zeer
bezwatrlijke en tij dro ovende transportmogelijkheden
in aanmerking neemt), zoo heeft dit overdrukke bezoek zeer belemmerend gewerkt op de gelegenheid tot rustig
zakendoen. Overigens mag hieruit geconcludeerd
worden, dat aan contact tusschen producent en hande-
laar op een centraal punt kennelijk groote behoefte
bestond en dat mitsclien het besluit yan het jaarbeurs-
bestuur, ook in dit opzicht, op een juist begrip der
situatie was gegrond.

Behalve uit het binnenland is ook het bezoek uit het
buitenland aan de Voorjaarsbeurs aanzienlijk grooter
geweest dan voorheen, niettegenstaande een in het
bijzonder daarop gerichte propaganda, door gebrek
aan den noodigen tijd van voorbereiding, met kon
worden gevoerd. Hieruit moge blijken, dat het buiten-
land, rekening houdende met de ook aldaar op velerlei
gebied heerschende goederenschaarschte, het oog op het potentieel, hetwelk de Nederlandsche markt voor
den export beteekent, reeds aanstonds gevestigd hield.
Niet alleen hebben de Nederlandsche deelnemers aan
de Voorjaarsbeurs belangrijke relaties met buitenland-
sche inkoopers tot stand kunnen brengen, doch de
Nederlandsche jaarbeurs heeft tevens haar diensten
bewezen door als schakel op te treden bij het leggen
van contact tusschen den buitenlandschen inkooper
en den buitenlandschen deelnemer, waardoor op
Nederlandschen bodem het product van vreemden
oorsprong aan het buitenland kon worden verkocht.
Aldus heeft reeds ter Voorjaarsbeurs 1946 de Neder-
landsche jaarbeurs haar functie in het internationaal
verkeer, kunnen hervatten en zelfs verstevigen.
Gelet op de geldende omstandigheden is de stemming
voor het zakendoen op deze beurs, zooals vanzelf
spreekt, uiterst willig gebleken en het blijkt dan ook
uit een onder de deelnemers, gehouden enquête, dat deze
nagenoeg over de geheele lijn uiterst tevreden zijn
geweest, eenerzijds over de afgesloten zaken en ander-zijds vooral over de met binnen- en buitenland tot stand
gebrachte verbindingen.
Als geheel beschouwd, kan de Voorjaarsbeurs 1946, gelet op de doeleinden, welke zij nastreefde, als eerste
stap op den weg naar herstel en als bron van informatie
bij een in economisch opzicht volkomen gewijzigd
beeld der wereld, als geslaagd worden beschouwd. In een volgend artikel zal de Najaarsbeurs 1946, in
vergelijking met haar voorgangster, worden behandeld.

Mr. T. MILIUS.

DE VOORLOOPIGE REGELING VAN HET

BETALINGSVERKEER TUSSCHEN

NEDERLAND EN NEDERLANDSCH-INDIË.

In het eerste deel van dit artikel
1)
is gewezen op
enkele van de belangrijkste vraagstukken in het overleg
tusschen Nederland en Nederlandscfi-Indië op het
gebied van het betalingsverkeer. Dit overleg heeft
geleid tot het tot stand komen van de Voorloopige
Régeling van het Betalingsverkeer tusschen beide
gebiedsdeelen. Deze regeling sluit uiteraard aan op het
zich ontwikkelende goederenverkeer, waarbij weI het meest belangrijke punt is, dat Indië niet alleen, zooals
tot dusverre in enkele gevallen is geschied, formeel, doch ook materieel deelneemt in de door Nederland
na den oorlog gesloten bilaterale monetaire en handels-accoorden. Van veel belang is de deelneming van Indië

) Zie ,,E.-s.:B.’ van 23 October 1046.

in het op 7 September 1945 door Nederland met Enge-
land gesloten monetaire accoord, waartoe in Augustus
ji. is besloten. Daarmede is het tusschen Nederlandsch-
Indië en Engeland in Juni 1940 gesloten accoord ver-
vallen. De overige accoorden hebben betrekking op
de Europeesch-continentale landen. Hoewel kan worden

aangenomen, dat Indië in laatstbedoelde accoorden
zal blijven deelnemen met Nederland samen, is door
Indië ten aanzien van overeenkomstige accoorden
met andere landen – w.o. ook Engeland – de moge-
lijkheid open gehouden, dat het te zijner tijd zijn positie
nader zal kunnen bepalen. Dit geldt eveneens voor de

deelneming van Indië in de door het Rijk gesloten over-
eenkomsten van Bretton Woods.

Hoewel het deelnemen van Indië in de meergenoemde
monetaire accoorden aanzienlijke repercussies heeft
voor de techniek van de uitvoering der Voorloopige Betalingsregeling, moet in het bestek van dit artikel
met bovenstaande bpmerkingen worden volstaan.
Genoemde betalingsregeling nu wordt geacht te zijn
ingegaan op 1 September 1946 en zij blijft van kracht
tot en met 31 Augustus 1947. Ongetwijfeld zal de
situatie op laatstgenoemd tijdstip veel duidelijker zijn geworden, terwijl voorts talrijke nieuwe elementen in
de financieel-monetaire verhouding tusschen beide
gebiedsdeelen zich zullen hebben aangediend.
De regeling begint in artikel 1 met een richtlijn te
geven over het traditioneele betalingsverkeer, hetwelk
wordt geleid over de Indische Rekening bij ‘s Rijks
Schatkist. V66r den oorlog werd de daarop tot uit-
drukking komende vlottende schuld, ontstaan uit de
door ‘s Rijks Schatkist aan Indië krachtens de Indische
Comptabiliteitswet verleende voorschotten, regelmatig
door remises uit Indië afgedekt. Voorloopig zal de
aanwas van bedoelde rekening worden voortgezet, tot-.
dat bij tijd en wijle een consolidatie zal dienen plaats
te vinden. Van de ten behoeve van Neclerlandsch-Indië
in Nederland ten laste van deze rekening te verrichten
uitgaven worden echter thans in de Voorloopige Be-
talingsregeling uitgezonderd alle betalingen voor den
aankoop van goederen. Dit beteekent, dat de tevoren
in Nederlan4 bewerkstelligde landsaanschaffingen, als-
mede de aankoopen van de na-oorlogsche tijdelijke
gouvernementsorganisaties als de N.I.R.I.O. (Neder-
Iandsch-Indisch Regeerings Inkoop Organisatie), welke
zich bij wijze van overgang in hoofdzaak bezig houdt
met het verrichten van aankoopen van commercieele
goederen, op andere wijze moeten worden gefinancierd.
Over de rekening bij ‘s Rijks Schatkist zullen in hoofd-
zaak blijven loopen de rente en aflossing in Nederland
op de Indische vaste en vlottende schuld, alsmede de personeele uitgaven van, het Indische Gouvernement
in Nederland, met inbegrip van de betalingen aan de
gerepatrieerde landsdienaren.
Het overige betalingsverkeer tusschen Nederland en
Indië loopt over een rekening C (commercieele rekening),
een rekening F en FF (financieele rekening), alsmede
èen Bretton Woods-rekening.

Artikel II van de betalingsregeling handelt over
de rekening C. Door De Nederlandsche Bank te Amster-
dam wordt een zodanige rekening in Nederlandsche guldens geopend ten name van De Javasche Bank te
Batavia en bij laatstgenoemde bankinstelling wirdt
ten name van De Nederlandsche Bank een zoodanige
rekening in Indische guldens onderhouden. De bedoe-
ling van deze C-rekening is, dat het loopende goederen-
verkeer daarover wordt verrekend, te weten de invoer
in Nederland voor binnenlandsch verbruik van in
Indië voortgebrachte producten en omgekeerd de uit-
voer van in Nederland aangekochte goederen naar
Indië, alles voorzoover daarbij geen verrekening in
andere valuta dan in guldens voorkomt. De wederuit-
voer, alsmede de doorvoer naar derde landen, waarbij

30 October 196

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

703

derhalve intra-deviezenverkeer ontstaat, hooren bij-
voorbeeld met-op de C-rekening thuis, doch op de F-
rekening. –

De rekeningen C worden gevoed doordât De Neder
‘landsche Bank en De Javasehe Bank elkander weder-keerig haar eigen valuta verkoopen tegen crediteering
in de valuta van de wederpartij op basis van den
officieelen’ koers, welke in artikel VI is gesteld op 100
gulden Ned. Crt. = 100 gulden Ind Crt. –
Voor de goederenaankoopen van Indië in Nederland
wordt dus de rekening C bij De Nederlandsche Bank
edebiteerd, voor de opbrengsten van Indische producten
in Nederland wordt zij gecrediteerd. Compensatie van
de wederzijdsche saldi vindt maanlijks plaats en zoo-
lang het resteerende saldo aan deeene of de andere zijde
een bedrag van f 10 millioen Ned. of md. Xrt. niet
overschrijdt, zal geen afdekking behöeven plaats te
vinden, behalve op 31 Augustus 1947, het tijdstip
waarop de regeling afloopt. Hiermede is de ,,uormal
swing” dus -gesteld op 10 millioen gulden.
Artikel III van de Betalingsregeling voorziet in het
fourneeren van de middelen, noodig voor ,,de betalingen
door ingezetenen van Nederlandsch-Indië in Nederlând”,
voorzoover zoodanige betalingen niet kunnen geschie.
den via de rekening bij ‘s Rijks Schatkiit of via rekening
C. Tot dit doel wordt door Nederland ten behoeve
van7 Indië een crediet geojend van f150 millioen Ned.

CL
Bedoeld crediet zal worden geadministreerd op
een door De Nederlandsche Bank te openen rekening
F ten name van De Jâvasche Bank te Batavia, welke
bankinstelling overhet crediet namens Nederlandsch-
Indië kan beschikken. Op dit crediet worden afgeschre-
ven alle schuldverplichtingen, voortspruitende uit den
aankoop in Nederland door ingezetenen van Neder-
landseh-Indië – (natuurlijke en rechtspersonen) van
kapitaalsgoederen op een crediettermijn van niet
langer dan 3 jarn De desbetreffende transacties wor-
den daartoe door het Indiséhe Deviezeninstituut ge-
rapp6iteerd âan De Nederlandsehe Bank. Nadert de
Isidische debetstand op rekening F het genoemde
credietbedrag (praatunt), dan zullen de Nederland-
sche – en dè Neder]andsch-Indische Regeering overleg
plegen over dc verdere regeling van het betalingsver-
keer tusschen de twee gebiedsdeelen. Over den debet-
stand zal door Indië rente zijn verschuldigd; welke in
de regeling nader is vastgesteld op het gemiddelde tarief
van de rente, dor Nederland in eeû renteperiode (éen
halfjaar) te betalen vo6i Nederlandsch schatkistpipier
met een ilooptijd van 6 maanden.

De antipode van de F.rekening in Nedeland wordt
blijkens artikel IV gevormd door de FF-rekening in
Indië. Ter financiering namelijk van de betalingen van
ingezetenen van Nederland in Indië, voorzoover deze
betalingen niet over de schatkistrekening of de C-
rekening kunnen geschieden, zal De Javasche Bank te
Batavia in haar boeken ten name van De Nederlandséhe
Bank een rekening FF in Indische guldens openen.
Deze rekening wordt gevoed, doordat De Nederlanclsche
Bank tegen Nederindsche guldens Indische – guldens
van De Javasche Bank koopt op basis van den
officielen koers. Voor het provenu in Nederlandsche
guldens zal dë rekening F van Indië in Nederland
woden gecrediteerd. Dit is dus een eerste aanwijzing,
waaruit blijkt, dat de debetstand ôp rekening F kan
worden verkleind door crediteering van deze rekening,
waardoor het tijdstip, waarop het praatpunt wérdt
bereikt, verder naar de toekomt wordt verschoven.
Er zijn hiertoe echter nog andere mogelijkheden, welke
zijn gelegen in de omstandighéid, dat de rèkening- F
mede wordt gehanteerd voor de intra-deviezenver-
rekening in het vérkeer tusschen Nederland en Indië.
De valuta van dèrde landen, door Indië in het gebruik
van de monetaire accoorden benoodigd, zal namelijk

aan Indië worden geleverd tegen betaling in guldens
ten laste van rekening F, terwijl zij omgekeerd ook de mogelijkheid tot crediteering open laat uit hoofde van
door Indië geleverde vreemde valuta, hetzij recht-
streeks, dan wel uit de provenuen van via Nederland
verhandelde exportèn van Indische producten over
accoordrekeningen naar derde landen.

Er zij op gewezen, dat onder de debiteringen van de F.rekening in het kader van de betalingsregeling
ook zullen dienen te worden ondergebracht de betalin-
gen in Nederlandsche guldens, welke de liquidatie ten
doel hebben van de door tal van maatschappijen ge-
durende den oorlog in Nederland aangegane debet-
posities uit hoofde van door haar gecontinueerde be-
talingen aan haar personeel en voor de instandhouding van haar apparaat, zulks anticipeerende’ op de transfer van haar geaccumuleerde creditsaldi md. Crt. in Indië.
Deze maatschappijen betalen over bedoelde debet-
standen de gebruikelijke debetrente en zij zien zich
verplicht deze positie te continueeren, zoolaug zij voor
de aanzuivering daarvan niet kunnen beschikken over
voldoende middelen uit Indië. Bij het verleenen van
toestemming door Indië om tot een zoodanige aanzui-
vering te geraken, heeft echter geen transfer plaats,
indien men onder transfer althans mede

de afdekking
begrijpt. De betaling in Nederlandsch guldens kan
onder de betalingsregeling, indien die daartoe zou wor-
den gebruikt, alleen’ plaats rinden ten laste van de rekening F, waardoor het ,,praatpunt” met rassche
schreden nadert. Over dit en tal van andere punten
zal bij voortduring overleg noodzakelijk zijn.
In artikel V van de Betalingsregeling wordt de con-
structie geschapen voor de participati& van mdie in
de Bretton Woods-overeenkomsten. Teneinde Neder-
landsch-Indië in staat te stellen, onder vigueur van be-
doelde overeenkomsten door bemiddeling van Neder-
land, buitenlandsche valuta te betrekken van het
Internationale Monetaire Fonds te Washington, wordt door Nederland ten behoeve van Indië een crediet ge-
opend tot een bedrag van voorloopig fl00 millioen
Ned. Crt. D’e daartoe bij De Nederlandsche Bank ten
name van De Javasche Bank te openen Bretton Woods-
rekening zal worden belast voor de tegenwaarde in
Nederlandsche guldens van de bedragèn’ in vreemde valuta, welke Indië door bemiddeling van Nederland
van het Fonds verkrjgt. çrediteering vindt plaats
voor de tegenwaarde in Nederlandsche guldéns, welke
dooi het Fonds door tussehenkomst van Nederland van
Indië mochten worden gekocht. Een eventueel credit-
saldo op de Bretton Woods-rekening zal door Indië
kunnen worden aangewend ter afdekking van een
debetstand op rekening F. Over een debetstand -op de
Bretton Woods.rekening is door Indië rente ver-
schuldigd.

Tot zoover de hoofdinhoud van de Voorloopige Be-
talingsregeling. Het behoeft geen betoog, dat de aan
de uitvoering daarvan inhacrente vraagstukken in dit
bestek geen behandeling kunnen vinden, temeer daar
op tal van punten het principieele beleid nog zal moeten
groeien. In dit verband wordt er op gewezen, dat voort-
durend overleg geboden is, waartoe een economisch
en financieel contactorgaan is ontworpen, waarvan de
beraadslagingen afwisselend in Indië en in Nederland
zullen worden gehouden.
Over de uitvoering van de regeling moge tot slot
van deze beschouwingen worden opgemerkt, dat op
de gebruikelijke wijze de commercieele banken daarin
worden betrokken. Hiertoe zal zooveel mogelijk worden
aangesloten op de in Indië gedurende het deviezenregime
van 1940—–1942 en na 1945 gegroeide practijk, zoomede
op die, welke in Nederland onder vigueur van het De-
viezenbesluit 1945 is ontstaan. Zonder de volledige
samenwerking van het particuliere bankwezen in Ne-

704

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 October 1946

derland en in Indië, hetwelk zijn apparaat reeds in zulk
een belangrijke mate in dienst van het gecontroleerde betalingsverkeër heeft gesteld, is een soepele werking
van het intra-imperiale betalingsverkeer onmogelijk.
Voorts hebben uiteraard de Deviezeninstituten van
beide gebiedsdeelen een sleutelpositie in de toepassing van de overeenkomst. In. Indië heeft in de periode Mei
1940—Maart 1942 het deviezenregime geen relatie
gehad met Nederland. In die periode is in Indië een goed
georganiseerde en sluitende deviezencontrôle ontstaan,
waarvan de daaraan ten grondslag liggende beginselen
ook en vooral thans haar waarde bewijzen. De meest
stringente en consepent doorgevoerde eisch was toen,
dat geen ingezetene van Indië de beschikking had over
deviezen anders dan na verkregen algemeene of bijzon-
dere vergunning van het N.I.-Deviezernnstituut. Alle
valuta was gevorderd en verrekend met het N.I.-
Deviezenfonds, op enkele bij afzonderlijke overeenkomst
gereglementeerde uitzonderingen na.. Alle valutaver-
rekeningen vonden haar uitdrukking in slechts ,twee
‘valuta’s, £ sterling en U.S.-dollars. Het commercieel
verkeer liep geheel

over de commercieele banken.
Thans doet zich t.a.v. Nederland de bijzondere situatie voor,’ dat, hoewel de Nederlandsche gulden voor Indië
vele kenmerken vertoont van een vreemde valuta –
deviezentecimisch is het inderdaad een vreemde valuta
-, het bezit van dit devies door Indië niet wordt gevor-
derd en verrekend. Zonder op ,.de zeer vèrgaande con-
seqilenties van deze situatie in te gaan, is het duidelijk, dat dientengevolge de financieel-monetaire verhouding
tusschen de heide gebiedsdeelen moet worden omgeven
door bijzondere waarborgen, teneinde het intra-impe-
riale deviezenverkeer voor gevaarlijke lekkages te be-
hoeden. De hiertoe vereischte bijzondere voorzieningen
en detailregelingen hebben de Indische Regeermg er toe geleid in Nederland een agentschap van het Indi-
sche Deviezeninstituut te vestigen. Reeds is gebleken,
dat dit een juiste stap is geweest, daar dit agentschap,
gewapend met de ervaring van Indië op het netelige
terrein der deviezencontrôle, zijn waarde als intermediair
en centraal controleerend orgaan bewijst. Tusschen De Nederlandsche Bank en dit agentschap zal dan ook on-getwijfeld een hechte samenwerking groeien, steunend
op het principieele overleg met Indië, waarbij De Java-
sche Bank, als beheerster van het Indische Deviezen-
fonds, een, belangrijke rol speelt, en steunend voorts
op de medewerking van de ‘Nederlandsche organen op economisch, handelspolitiek en op financieel-monetair
terrein. Dat dit moderne intra-imperiale koor een wel-
luidende samenzang voor en straks met het nieuwe
Indië ten beste zal mogen geven, is een wensch, waar-‘
mede wij gaarne eindigen.
Drs. W. KOSTER.

DE METHODE VAN UITKEERING VAN

MOLEST VERZEKERINGSPENNINGEN,

Naar reeds eerder in dit blad werd uitgesproken ‘),
is de verwachting gewettigd, dat de in het vooruitzicht
gestelde wettelijke regeling van, de materieele oorlogs-
schade gebaseerd zal zijn op de grondslagen, zooals
deze in de thans geldende regelingen zijn neergelegd.
Dit beteekent dat, hoewel t.a.v. eenige categorieën van
goederen een in gunstigen zin afwijkçnde vergoedings-
basis is aanvaard, de rijksbijdrage in de meeste groepen
van schadegevallen toch wordt bepaald op basis van
de prjsfactoren geldende op 9 Mei 1940.
Al neemt men aan, dat het prijspeil van thans in de
toekomst zal dalen, toch zal, wanneer er eenmaal van
stabilisatie mag worden gesproken, deze slechts tot

‘) Zie: ;De regeling der oorlogsschade in den landbouw” door
Mr.’ G. van Setten in ,,E.-S.B.” van 5 Juni
1946,
blz. 355.

stand kunnen komen op een punt, dat aanzienlijk ligt boven dat van v66r ‘den oorlog. En zoo blijft dan be-
staan de gapende kloof tusschen de rijksbijdrage ter
tegemoetkoming in de schade en de herbouw- of her-
aanschaffingskosten. Wel wordt van, overheidswege
getracht het achterwege blijven
van
herstel en weder-
opbouw te voorkomen door het openen van de moge-lijkheid, deze kloof te overbruggen met door of onder
garantie van den Staat te verstrekken credieten, ge-
deeltelijk met bijzondere faciliteiten t.a.v. rente en af-
lossing, maar in de gevallen, dat de wederopbouw hier-
door inderdaad, mogelijk wordt gemaakt, blijft er, veelal toch een zeer zware belasting voor de eigenaren bestaan.
Van bijzonder belang is dan ook de vraag, in hoeverre
uitkeeringen uit ulolestverzekering hier, verlichting
kunnen brengen..

De beschouwing hieronder zal zich beperken tot de
verzekering, op onderlingen grondslag. Indien en voor-
zoover de schade ni. wordt gedekt door verzekering
niet
op onderlingen grondslag, komt deze voor ver-
goeding van overheidswege niet in aanmerking. (Dit
wordt in art. 7 van het Besluit op de Materieele Oorlogs.
schaden 1945 (F 255) uitdrukkelijk vermeld); Veel
hangt hier dus af van het vermogen van den verzekeraar om zijn verplichtingen na te komen. Slechts voorzoover
deze niet in staat is zijn verplichtingen na te komen
tot het bedrag, dat de rijksbijdrage zou kunnen beloo-
pen, is er sprake van een uitkeering eener rijksbijdrage
voor dit verschil. . .
Anders bij de onderlinge verzekering, welke practisch,
gezien de verhouding tusschen onderlinge en niet onder-lingeverzekering, naar ik meen.het meeste van belang is.

In art. 18 van het Besluit op de .Materieele. Oorlogs-
schaden 1940 (221/1940) werd bepaald,. dat de verzeke-
raar tot het bedrag van de aan den verzekerde te ver-
leenen rijksbijdrage van zijn op hetzelfde schadegeval betrekking hebbende verbintenis uit het verzekeriugs-
contract is bevrijd. De officieele interpretatie ,van deze
bepaling was, dat eerst moest worden vastgesteld ‘het
totaal der door de verzekeringsmaatschappij erkende
schaden, daarnaast het totaal, dat de maatschappij
zou kunnen uitkeeren (de maximum-capaciteit). Door
het eerste bedrag op het tweede te deelen, wordt dan
het percentage verkregen, dat de maatschappij kan uit-
keeren. Deze verbintenis van de maatschappij wordt
nu krachtens geûoemde bepaling voor eiken getroffen
deelnemer’ verminderd met hetgeen deze laatste als rijksbijdrage ontvangt.’ In gelijke mate als de maat-
schappij werden ook de verzekerden van hun verplich-.
tingen bevrijd.
Deze regeling is bevredigend, zoolang het totaal der
door de maatschappij te erkennen schaden minder be-draagt dan de omslagcapaciteit, doch wordt de schade grooter dan de capaciteit, dan verliest zij alle aantrek-
kelijkheid. Indien de te erkennen schade, een veelvoud
bedraagt van de omslagcapaciteit, in welk geval ook
de rijksbijdrage zeer groot wordt in verhouding tot
deze ikatste, kan de mogelijkheid tot omsiagheffing
practisch zelfs geheel komen te vervallen. In figuur 1′
is dit in beeld gebracht. Hier vindt men, het theoretisch
geval, dat de capaciteit der maatschappij haar slechts
in staat stelt 20, pCt. der qrkende schade te dekken,
terwijl de rijksbijdrage in de ongunstigste gevallen nog
30 pCt. bedraagt,. De rijksbijdrage is dan stee4s grooter
dan de verbintenis der maatschappij en oinslagheffing
blijft derhalve ‘geheel achterwege.

De enorme schade, die bij het voortschrijden van den
oorlog in ons land werd geleden, deed dan ook de ge-
dachten uitgaan naar een andere constructie, welke
het nuttig effect der molestverzekering niet vrijwel
denkbeeldig zou maken. Zoo kwam in overleg met de
betrokken autoriteiten de regeling eener aanvullende,
clausule tot stand, welke de deelnemers ook in bestaande

FIGUUR
I.
.

100

.90

80

70

30
c
1

20
0
z

.
l0

0

60

50

40

ff
ff
i;/f/,/,f,fA

30 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

705

FIGUUR H.

100

90

80

70

60

40

10

30

20

– AANTAL SCHADEGEVALLEN

. .

.

.

AANTAL SCHA066EVALLEN

MOLESTUITKEERING

MOLESTUITKEERING

RIJKSBIJDRAGE

RIJKSBIJDRAGE

F

1
ONGEDE’KT

.

Lilil

ONGEDEKT

polissen konden çloen opnemen. Deze clausule komt zonder dat hij . daartegenover. eënigc ‘uitkëering hoven
neer op een afstand doen door den verzekerdevan de de rijksbijdrage ontvangt…………
bevrijdende werking van eerder genoemd art 18 B M 0

Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken,
1940, dan wel oi een verbintenis van den verzekerde, dat de gedachten, mtient .de basis dër ‘verdeéling van
een aanvullende omslag te ketalen tot het bedrag, het hij de maatschappij ‘beschikbaaj komende saldb zich
waarvan hij ingevolge genoemd art 18 wordt bevrijd in andere rochtmg zijn gaan bewegen Denkbaar is hier
Van belang is, dat het totstandkomen der aanvullende

•” .

•«

.

. . . .
clausule gepaard ging met een officieele interpretatie
FIGUUR
III

van ‘liet complex van nepaungen inzaxe ae verae,enng
100
‘van, het ‘aldus

beschikbaar

komende

saldo,

welke,

bij sommige maatschappijen ook.
:in
de polissen werd
vastgelegd. Deze behelst, dat, voorzoover de midde
90

‘len niet voldoende zijn om in alle ‘gevallen het geheele’

so
verschil’ tusschen erkende schade en rijksbijdrage te dekken, het beschikbare bedrag zoo wordt verdeeld,

dat door de molestuitkeering ‘samen met de rjksbijdrage’
70

van iedere schade een gelijk percentage wordt vérgoed, .met’ dien verstande, dat als minimum dus altijd de vast-‘
60

gestelde rijksbijdrage wordt uitgekeerd.
•In figuur
II
vindt men in beeld gebiacht hoe het ver-
50

loop’ der uitkeering in dit geval wordt. De, vooronder-
stellingen zijn gelijk als in figuur I. (omslagcapaciteit
40

20 pCt. der erkende’ schade; rjksbijdrae in de ‘ongun-
stigste gevallen 30 pCt. van deze schade).
30

Het: nuttig effect’ van de molestverzekering in haar
geheel bezien komt hir wel zeer duidelijk in tot uiting.’
20

Het voorbeeld’ is echter zoo gelegen, dat daaruit
,
‘tevens nog een ander feit onmiddellijk in het oog
0

springt, ni. dat het nuttig effect.’ der molestverzekering
t
voor den iiidividueèlen deelnemer daalt, naarmate de
,

0

rijksbijdrage gunstiger uitvalt om tenslotte geheel te
.

AANTAL SCHÂDEGEVALLEN

,
verdwijnen. Dit beteekent dus, wanneer men rekening

houdt met de realiteit, dat de schade een veelvoud

MOLESTUITKEERING
bedraagt van de capaciteit van den verzekeraar, dat,

wanneer 2 personen gelijke schadë hebben geleden en
beiden, een naar verhouding hooge rijksbijdrage ont-

RIJKSBIJDRAGE

«
vangen, de een, die’ zich niet tegen inolest heeft ver-
zekerd, in feite in gunstiger positie komt te verkeeren

dan de ander, die dit wel heeft gedaan. Deze laatste « ..

ONGEDEKT

zal gehouden ‘zijn de maximum omslag te voldoen,

Ir
706

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

80 October 1946

de oplossing, dat men in eersten aanleg de rijksbijdrage
buiten beschouwing laat en voor alle erkende schaden
een gelijk percentage, uitkeert, dat bepaald wordt door

de omslagcapaciteit der maatschappij. Slechts voor-
zoover in bepaalde gevallen, waarin naar verhouding een
hooge rijksbijdrage wordt vastgesteld, het uitkeerings-
percentage, vermeerderd met rijksbijdrage, meer dan
100 pCt der erkende schade zou beloopen, zou dan
een correctie moeten worden toegepast op de molest-
uitkeering. Uitgaande van de veronderstellingen, die
ten grondslag zijn gelegd aan de eerdergenoemde voor-
beelden, krijgt men dan het beeld van fig. III.
Een andere mogelijkheid is, dat men uitgaat van de
rijksbijdragen en de deelnemers een gelijk percentage
uitkeert van het schadebedrag, dat overblijft wanneer
men in het individueel geval de rijksbijdrage aftrekt
van het erkende schadebedrag. Deze oplossing, in beeld
gebracht in fig. IV, staat wat het feitelijk resultaat be-
treft tusschen de tw’ee hiervoor genoemde gevallen in.

FIGUUR IV.

100

90

go

70

so

so

RE

o 30
1

20
0
2
jij
10

I
n 0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100
AANTAL SCIIADEGEVALLEN

MOL E STUIT K EE RING

1

1
ONGEOEKT

Over de richting, waarin de oplossing gezocht kan
worden, verder nog het volgende.
Theoretisch denkbaar is allereerst een nietigverkla-
ring hij de wet van de aanvullende clausule. Dit zou i.p.v. een oplossing prac1isch een opheffing van het
vraagstuk beteekenen. De rechtvaardigheid verbiedt
echter een dergelijke gedragslijn, waardoor de getroffen
deelnemers, maar vooral die met een naar verhouding
lage rijksbijdrage, beroofd worden van een uitkeering,
waaromtrent, bij alle onzekerheid omtrent den omvang
daarvan, toch terecht verwachtingen worden gekoes-
terd.
(Omgekeerd is ook mogelijk het te niet doen van de bevrjdende werking der rijksbijdrage, dus het achteraf
gebiedend voorschrijven van de aanvullende clausule ook in die polissen, waarvan de houders destijds geen
gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid, de aan-
vullende clausule alsnog op te nemen.
Ten opzichte van hen, die ziçh terecht ontslagen
achten van vrijwel alle omslagheffing, zou dit echter

een onbiffijkheid beteekenen. Overigens zou deze mo-
gelijkheid het vraagstuk niet oplossen, doch uitsluitend
de capaciteit der maatschappijen vergrooten).
Op de ongewenschte consequentie vah het systeem,
dat geïllustreerd wordt in fig. II, werd bij de bespreking
daarvan reeds gewezen.
Vervolgens dan de verdere mogelijkheden als daarna
besproken en toegelicht in fig. III en IV. Het lijdt geen

twijfel, dat de getroffen deelnemers, die een naar ver-
houding hooge rijksbijdrage verwachvn, beslist. de
voorkeur zullen geven aan een methode, waarbij, in
eerste instantie onafhankelijk van de rijksbijdrage, op
alle erkende schaden een gelijk percentage wordt uitge-
keerd. Zonder nader in de juridische aspecten te treden,
die hierbij naar voren komen, wat het bestek van dit
artikel niet toelaat, zou daartegenover met reden kunnen
worden gesteld, dat een regeling, die eerst van de schade-

bedragen aftrekt de rijksbijdragen, om in alle gevallen
vervolgens over het ongedekte gedeelte een gelijk per-
centage uit te keeren, niet als onrechtvaardig mag wor-

den afgewezen, mits de molestuitkeering meer bedraagt
dan of tenminste gelijk is aan de door den deelnemer
te betalen omslag (Anders treedt weer het ongewenschte
gevolg op, dat de niet-verzekerde onder overigens ge-
lijke omstandigheden in een gunstiger positie verkeert).
Wellicht benadert deze regeling het meest het juiste
midden tusschen de bestaande gedragslijn en de moge-lijkheden tot een oplossing in daaraan tegenovergestel-
den zin. De beslissing berust hij onze volksvertegen-
woordiging, die zich straks hierover zal hebben te
beraden,
Mr. G. VAN SETTEN.

TELEURSTELLEND RESULTAAT DER

LONDENSCHE TINCONFERENTIE.

Vermoedelijke resultaten.

Over de resultaten der Londensche tinconferentie,
die van 8-11 October jl. gehouden is, zijn slechts
enkele schaarsche mededeelingen aan de pers ver-
strekt. Deze geheimhouderij verraadt op zich zelf al
niet veel goeds. Maar als men het weinige, dat nog
bekend is gemaakt, goed leest, vooral tusschen de
regels door – een kunst, die wij ons in den bezettings-
tijd wel eigen hebben gemaakt -, dan is het voor
dengene, rndie eenigszins met de situatie op de hoogte
is, duidelijk, dat deze conferentie voor de oude tin-
belangen een mislukking is geworden.

Wat is er medegedeeld? In het kort het volgende:
Aan de Regeeringen der deelnemende landen, d.w.z.
producenten én consumenten, zal worden voorgesteld
een internationale tinstudiegroep op te richten, ten-
einde de wereldtinsituatie voortdurend te kunnen blijven
bestudeeren. Deze zal daarbij gebruik kunnen maken

van den reeds bestaanden statistischen dienst in Den
Haag.

Geen woord dus over het eigenlijke hoofdonderwerp
der besprekingen: de verlenging der tinrestrictie, die eind 1946 afloopt. Over het nauw daarmede verband

houdend probleem van tinovereenkomst en ,,Trade
Proposals” wordt evenmin gesproken. Een weinig
bemoedigende stilzwijgendheid. Ik geloof, dat men,
de situatie kennend, gerust mag concludeeren, dat
de vierde tinovereenkomst niet verlengd – wordt;
de beginselen van de ,,Trade Proposals” het conflict
met de tincontrôle hebben gewonnen en dat daarmede’ een lang gekoesterde wensch der Amerikanen, de op-
heffing van het tinkartel, is vervuld.
Dit zijn conclusies op grond van hetgeen
niet
gezegd
is; de inhoud van het
wel
verstrekte nieuws bevestigt
deze. Het woord studiegroep doet wel heel erg denken
aan de in de bekende .,Trade Proposals” voorgestelde

30 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

707

,,Study.groups”, die juist voor grondstofÉen
CII
wereld-

marktproducten zouden worden ingesteld om hij
eventueele tijdelijke marktverstoringen op te kunnen

treden. Ook de formuleering van de taak der tinstudie-
groep, die voorshands erg passief is, hetgeen moeilijk
strookt met een eventueele handhaving der bestaande tinregeling, wijst op een liquidatie der tincontrôle.

Men kan er m.i. thans van uitgaan, dat de
sinds 1931 bestaande tinovereenkomst, die voor de
tinmarkt een belangrijken steun en een stabiliseerenden
factor beteekende, aan het einde van dit jaar afloopt
en niet meer zal worden verlengd. In de plaats hiervan is een apparaat gecreëerd, welker taak niet alleen zeer
beperkt, maar ook zeer vaag is, en waarvan nog zal
moeten blijken, of het er te zijner tijd (in 1949 of 1950)
in zal slagen een betere of zelfs maar bevredigende op-
lossing aan te geven voor de moeilijke marktpositie
van de belangrijke grondstof tin. De Amerikanen mogen

misschien in deze overwinning van
hun
,,Trade Pro-

posals” een succes en een vooruitgang zien, ik meen,
dat dit voor de tinmarkt een teleurstelling en ernstigen
achteruitgang, een teruggang tot de periode v66r 1931,
beteekent.
Men kan zich afvragen, waardoor dit ongelukkig re-
sultaat is ontstaan. Ook hier moet men gissen, al kan
men de waarheid waarschijnlijk zeer dicht benaderen.
De tegenpartij staat niet sterk, als zij, zooals in dit
geval, slechts kan wijzen op een overproductie en
moeilijkheden over drie â vier jaar; de wereld is te zeer

afgestompt voor
dreigende
gevaren om hiervan diep
onder den indruk te zijn. Amerika stond hij de onder-
handelingen wellicht economisch niet zoo sterk, maar
politiek en financieel was zijn positie des te onaan-

tastbaarder.
1)

De consequenties van dit resultaat.

Dit resultaat zal, wat de tinmarkt betreft, aan twee
kanten consequenties hebben. De eene kant betreft
de oude deelnemers aan de tinovereenkomst. Hoewel
men binnen het tincomité de gedurende 15 jaren be-
staande samenwerking ook niet volmaakt achtte,
zal men het over let geheel genomen toch wel betreuren,
dat deze ontwikkeling thans zoo abrupt wordt afge-

broken.
Malakka en Nederlandsch-Indië zullen thans bij het herstel van hun tinindustrie er in elk geval mee dienen
te rekenen, dat thans de risicofactor, ten aanzien van
de te investeeren groote kapitalen, een, belangrijker
plaats inneemt dan onder de vooruitzichten van een
min of meer stabiele marktregeling. Juist waar deze
bedrijven, de moderne althans, zeer kapitaalintensief
zijn, is dit ongetwijfeld een belangrijk aspect. Thaïland stond altijd al zeer onverschillig tegenover
de tinovereenkomst en was practisch als een outsider
met een zeer hoog standaardquotum te beschouwen.
Hier zal men niet het gevoel hebben, dat er veel ver-
loren is.
Voor de Belgische Congo en Nigeria, waar de pro-
ductie in den oorlog aanzienlijk is uitgebreid, zal het
toch wel eenig verschil uitmaken. Onder een tinregeling
liep men weinig risico en had toch kans op behoorlijk
rendement, omdat men in het algemeen een ruim
standaardquotum had weten te bedingen. Thans komt
men in de naaste toekomst in een scherper concurrentie-
verhouding te staan tegenover de oude, maar geheel
gemoderniseerde, productiegebieden; dat zou wel eens
minder rendabel kunnen zijn dan een eenigszins be-perkte productie binnen de garanties van een markt-

‘)
Op een vraag van dc pers of de aanwezige tinindustrieelen
het met de genomen beslissingen eens waren, antwoordde de
voorzitter der conferentie zeer diplomatiek, dat ze bij de bespre-kingen aanwezig waren en dat hij zich niet meer kon herinneren
,,hearing any disagreement expressed”.

regeling. Misschien zullen de Vereenigde Staten hier,
zooals wellicht ook elders, met ruime ertsaankoopen,
voor hun smelterij of voor strategische voorraden, een

belangrjken steun toezeggen, maar deze eenzijdige
afhankelijkheid biedt toch ook wel groote risico’s.
Tenslotte Bolivia, grootendeels het producenten-
filiaal der Vereenigde Staten. Dit land was m.i. met

zijn hooge standaardquotum en den prjssteun van een
marktregeling in een sterkere positie, dan alleen als
leverancier voor de Vereenigde Staten of als strategi-
sche productiereserve. Een veelzijdige afhankelijkheid,

zooals onder het bestaande restrictieschema, is
minder riskant dan een eenzijdige. In laatste in-
stantie voeren de Vereenigde Staten toch een cousu-
mentenpolitiek en indien de omstandigheden dit mee-
brengen, zal men van die zijde nooit aarzelen, om hier-

aan producentenbelangen op te offeren.

Wat voorts de outsidersproductie betreft, die, zooals
vrijwel steeds het geval is, van de bestaande kartel-
regeling alleen maar profijt kon trekken, ook hier
komt men tegenover scherper concurrentieverhoudingen
en grootere risico’s te staan. Wellicht zal hier de pro-

ductie dan ook af9aemen.

De andere zijde, die de consequenties ondervindt,
vormen de consumenten en met name de Vereenigde
Staten. De consumenten in het algemeen kunnen thans,
d.w.z. over een paar jaar, weer op een Vrije tinmarkt
koopen, waarbij echter, zooals de ervaring heeft ge-

leerd, de prijsfluctuaties zeer sterk kunnen zijn en
spoedig de kans op het aanhouden, en financieren,
van abnormaal groote voorraden ontstaat. Afgezien
van het feit, wat hier op den duur het meest rendabel
is: een stabiele prijs- en voorraadontwikkeling of een

sterk wisselende marktsituatie, moet men goed be-
denken, dat men in werkelijkheid alleen zijn afhanke-
lijkheid ten opzichte van de tinproducenten gewisseld
heeft voor die van de Amerikaansche tinpolitiek.

Wij staan hier voor de vraag, wat de voorkeur verdient:
een aankoopmonopolie of een verkoopmonopolie. Voor
de tiumarkt kan men zeggen, dat de ervaringen met
het laatste niet ongunstig zijn. Ten aanzien van de
nieuwe figuur zullen wij de ontwikkeling nog moeten

afwachten.
De Vereenigde Staten zelf staan nu voor de consequen-

tie, dat zij thans eenerzijds een niet meer georganiseerde
markt tegenover zich hebben en anderzijds hun in den
oorlog begonnen deelneming aan de tinproductie –
d.m.v. de Texas-smelterij -, zullen willen door-
zetten. Met het eerste is een lang gekoesterde weusch
in vervulling gegaan, maar de tweede consequentie
biedt voor cle toekomst ook nog vele problemen.
Technisch is deze deelneming van de Vereenigde Staten
in de tinproductie stellig geslaagd, de Texas-smelterj

is er speciaal op ingericht om Boliviaansche en andere
ertsen met laag gehalte te kunnen verwerken. Econo-
misch is deze positie echter geforceerd en daarmede staat zij zwak. Het is nl. niet alleen zeer de vraag, of
de Vereenigde Staten steeds voldoende ertsen zullen kunnen krijgen voor een rendabele smeltexploitatie –
wij wezen er in ons vorig artikel reeds op, dat de wereld-
smeltcapaciteit oiigeveer 40 pCt. boven de maximum-
productiecapaciteit ligt ) – mn,aar ook, of straks de
Vereenigde Staten niet met een eigen tinproductie
komen te zitten, waarvan de kostprijs ruim boven dien
der andere producenten ligt. En indien een dergelijke
situatie in de toekomst ontstaat, blijft het de vraag,
hoe lang men deze kan of wil bestendigen. Men komt
hier èf tot een ingewikkelde marktsituatie U tot een
liquidatie van deze tinpolitiek. Per saldo zou dan ook
de Amerikaansche tinpolitiek voor de tinmarkt wel

‘)
Zie , Oude tinproblemen opnieuw in bespreking” door J
Wihlems in ,,E.-S.B.’ van 9 October 1946.

708

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 October 1946

eens veel ongunstiger gevolgen’ kunnen hebben dan
de thans aan den kant gezette restrictie-overeenkomst.

Slot bescho uwing.

De vermoedelijke resultaten der Londensche tin-
conferentie geven weinig aanleiding tot optimisme.
Het is uiteraard moeilijk, om preçies aan te duiden,
wat hiervan de gevolgen zullen zijn. De ontwikkeling
van Vrije concurrentie tot een zekeren vorm van mono-
polistische concurrentie is ons uit theorie en praktijk
genoegzaam bekend. In dit geval staan we tegenover
een (geforceerd) omgekeerden gang van zaken, en dat
bovendien in een overgangstijdperk, ten aanzien van de
ontwikkeling van vraag en aanbod op deze markt.
Het is misschien een interessant, maar economisch
toch een Vrij riskant experiment. Het geldt hier geen
twijfel inzake de kansen van een geheel nieuwe
ontwikkeling, maar eerder mag het geforceerd terug-
vallen op een vroeger ontwikkelingspeil als een weinig
geslaagde en schadelijke koerswijziging worden gezien.
Misschièn groeit de ,,study-group” nog tot een
practische marktorganisatie uit; haar taakomschrij-

ving laat in dezen de mogelijkheden wel open, al zal in eerste instantie de factor, die. op deze
conferentie den boventoon voerde, ook wel die mo-
gelijkheden eenige beperkingen opleggen. In elk ge-
val wijst de geheele structuur van de tinertspro-
.ductie – hooge vaste kosten, uiteenloopende kosten-
structuur,, beperkt aantal producenten, tendens tot
overproductie met kapitaal- en rendementsverlies,.
inelastische vraag üaar het product – in de richting
van een ontwikkeling tot een monopolistische markt-•
politiek. De ervaringen van de laatste decennia hebben ons doen zien, dat men een dergelijke ontwikkeling per,

saldo moeilijk kan tegenhouden.
Inmiddels zu1ln wij den gang van zaken hebben af te
wachten, waarbij wij, als wij de zaak enkel van Neder-
landschen kant bezien, er vrij stellig op kunnen re-
kenen, dat de Nederlandsche belangen op de tinmarkt,
door de technische ontwikkeling alsmede door een
relatief gunstige kosteustructuur, bij eventueel ko-
mende moeilijkheden vrij sterk zullen staan.’ Niet
zonder reden kon de Nederlandsche afgevaardigde aan
het eind van de conferentie aan de pers verklaren,
dat het herstel van de tinproductie op Banka ‘en Bil]i-
ton reden tot tevredenheid gaf. Wat de ,,study-group”‘ ook zal opleveren, hoe straks de Amerikaansche aan-
kooppolitiek ook zal verloopen, als er,
in
de toekomst
weer ergens kansen zijn, zal de oude, ervaren, maar,
modern geoutilleerde tinproductie in Nederlaudsch-
Indië daar stellig van weten te profiteeren.

J. WILLEMS.

Volgens de gevestigde overtuiging is een – radicale
oplossing niet mogelijk: de vrije vaart op de rivieren
moet gehandhaafd- worden en het eischen van het volle
pond op de andere vaarwegen verhoogt de tarieven
tot een peil, dat men het graf voor de binnenlandsche
vaart delven en geen -enkele opbrengst ontvangen zou.

Hoe echter de juiste koers te varen? De Laudsover-
heid maakte daartoe het netelige vraagstuk in 1923
aanhangig bij de Staatscommissie-Patijn.- Deze liet de
heffingen op het liggende schip rustén en hield zich
alleen bezig met die op het varende schip, waarbij zij vrij willekeurig te werk ging. Verwaarloozende t.a.v.
het Rijk rente en aflossing van geYnvesteerde kapitalen,
bracht zij die van andere beheerders wèl in rekening,
hen echter niet belastende met de uitgaven voor nieuwe
werken. Haar rapport
t),
aantoonende, dat van 1925 tot 1929 de binnenscheepvaart slechts 35 pCt. envan
– 1930 tot 1934 slechts 20 pCt. der ,,kosten” dekte, was
derhalve meer van academische dan van practische
waarde.

– De wijsheid ligt echter in de veelheid der raadgevers en de Minister zond het’ rapport naar de inmiddels in-
gestelde ,,Centrale commissie van advies en bijstand
voor het Verkeersfonds” ter fine van advies: Haar in
1941 zelfstandig geworden nakomeling, de- ,,commissie
scheepvaartrechten”, stelde een breeder onderzoek in
en bracht in 1942 haar eerste verslag uit. Zij moest toen
haar licht onder de korenmaat houden, totdat zij het
onlangs publiekelijk mocht laten – schijnen
2),
hetgeen
zij deed onder dankbetuiging aan de inmiddels ont-
stane ,,ernstige ontwrichting van heel het vervoer-
wezen”, die bezwaren tegen’ nieuwe maatregelen- – zou hebben opgeruimd.

Evenals de eerste, erkende de tweede commissie de
juistheid van het beginsel, dat ieder zijn eigen pak
moet dragen, 66k in het vervoer. Liet evenwel de eerste
commissie het hij een beleefde buiging en adviseerde zij
overigens aan den bestaanden toestand wat te vijlen
‘en te schaven door de meest schrijnende rechten tot
een redelijk peil te verlagen, daarbij den banvloek uit-
sprekende over de ,,matige winst” ex art. .287 der Ge–
meentewet, de tweede commissie wil het ,,lasten naar
lusten” ten volle toepassen,’ ten aanzien van de ,,jaar-
ljksche kosten”, en de afwenteling der lasten op de ge-

meenschap beperken tot de ,,kapitaalkosten”, daarbij
alle flirtation met de ,,indirecte voordeelen” van- de
hand wijzende. – –

Haar nauwkeurige en diepgaande onderzoekingen
over de heffingen op het varende en het liggende schip
geven de bevindingen der commissie vasten grond. Wel-
iswaar liet zij eenvoudigheidshalve renté en aflossing
der investaties buiten beschouwing, maar zij stelde
daartegenover’ alle kapitaalsuitgaven contant in reke-
ning, met het gevolg, dat haar berekeningen aan den
voorzichtigen, d.w.z. lagen kant uitvielen. Nu kôn zij
een grootmoedige boekhoudiiig voeren. De balans toch’
liet een ruim deficit ten laste van de binnenscheepvaart
zien. Tegenover’ f 6 millioen ontvangsten stonden per
jaar in de periode 1926-1927 f20,5 millioen uitgaven,
zoodat de subsidie aan de binnenscheepvaart gemiddeld
f 14 millioen bedroeg. Wie’ bij dit milhioenentekort op
kleine posten ziet, is inderdaad een kniesoor.

De jaarlijksche subsidiestroom vloeide nagenoeg ge-
heel naar het zuivèr binnenlandsch vervoer, omdat het
internationale verkeer’ overwegend de groote rivieren
volgt. Dit beteekent, dat de Nederlandsche belasting-
betaler onwetend het binnenlandsche ‘en het internatio-
nale verkeer, voorzoover het van kunstmatige vaarwe-
gen gebruik maakt, tezamen omvattend ongeveer
4.700 -millioen tonkin, subsidieerde met ongeveer f 14

‘) Rapport inzake de heffing van scheepvaartrechten, 1936.
‘) Verslag commissie schedpvaartrechten, 1946.

HET NETELIGE SCHEEPVAARTRECHT.

Het verhaal van de kosten der verkeerswegen op hun
gebruikers is om verschillende redenen een belangrijk
vraagstuk. Integrale kostendekking bevordert een
zuivere economische keuze door de verschillende ver-
voersondernemingen tusschen cle verschillende vervoers-
vormen en zij geeft de Overheid een juist richtsnoer.in
handen voor de aanwending der belastinggelden, ten
behoeve van het verlceer.

Bij de binnenscheepvaart is het vraagstuk bovendien
ingewikkeld. De bestaande toestand – Rijksvaar.
wegen vrij, andere met een virtuose variatie van hef-
fingen op het varende en het liggende schip overspren-
keld – is kreupel en irriteereud: er spruiten noch naar
economische maatstaven werkende vervoerouderne-
mingen, noch economisch rekenende openbare lichamen
uit voort; ook geeft de vrijdom in het Zuiden en het
Midden een schijn des rechts tot klaeu in het geducht
betalende Noorden.

89 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

709

,milhioen’of 0,3 cent per tonkm. – Âldusschonk hij in de
onderzochte tien jaar geduldig:

aan de wilde vaart ……..50,5 millioen gulden
aan het eigen vervoer …….29,5

aan de beurtvaart ……….11
• aan de vaste relatievaart

9

aan den eigen handel ……10
aan het internatijnale verkeer 30,
Wanneer men nu weet,: dat bijv. in 1938 de wilde
vaart een vrachtbesomming maakte van f9,8 millioen – een hoogte waarbij’ waarschijnlijk geen rendabele be-
drijven bestonden —,dan zouden in dat jaar de vrachten
ongeveer 50 pCt. hooger hebben moeten liggen dan zij
in werkelijkheid deden. Waarmede aangetoond is, op
welke . drastische wijze verzaking van het beginsel,
dat een elk zijn eigen pak moet dragen, de verhoudingen
in de vervoerswereld scheef kan trekken en de economi-
sche maatstaven voor den bloei van een vervoerstak
kan ontwaarden. ‘
Hoe nu aan dezen ongewenschten toestand een eind
te maken? De commissie stelde een compromis voor.
Zij ging – als opgemerkt – over stag, ten aanzien van
de dekking der kapitaalkosten, want – aldus de uitslag
harer berekening. – wil men alle kosten dekken, en iog
verband leggen tusschen’de geographisch zeer verschil-
lende lasten der vaarwegen en de lusten der daarop ver-
voerende schepen, dan zou men de scheepvaartzoo hoog
moeten belasten (op de niet-Rijksvaarwegen zelfs met
f6,28 per 1.000 beladen tonkm), dat zij inernstigemoei.
lijkheden zou geraken. De vracht bijv. voor het .yervoer
van steenkool van Maastricht naar Amsterdam, waar-
aan dus reeds een voortransport van de mijn naar het
water was voorafgegaan, zou niet f 0,825, maar f 1,80
per ton hebben moeten bedragen; terwijl de spoor-
vracht rechtstreeks van de mijn naar Amsterdam f1,95
zou beloopen.
3
).
Om deze ernstige .moeilijkheden tot een dragelijke
zwaarte terug te brengen, stelde de commissie voor, te
volstaan met een algemeene heffing, in den vorm van
een ‘op een inhoudsmaat gebaseerd schepengeld en van
een vaargeld, geheven per beladen reis en varieerend
naar laadvermogen, afstand en klasse van den yaarweg.
Deze beiden zouden nog geen f6 millioen ‘s jaars op-
brengen en juist voldoende zijn om de jaarlijksche
kosten van de vaarwegen
4)
te dekken. De gevolgen
zouden dan minder fnuikend zijn: de vaart op de groote
rivieren zou nagenoeg niet worden getroffen en de
vrachten voor bijv. het steenkolenvervoer Maastricht-
Amsterdam zouden niet met f1, maar,met fQ,20
per ton stijgen.
In een naschrift op haar rapport vraagt de commissie
;
zich af, of in verband met de wijziging van het alge-
meene prijsniveau de door haar ‘aanbevolen taiieveJ
moeten worden .herzien. Deze vraag moet ongetwijfeld
bevestigend beantwoord worden. Niet alleen, dat het
prijspeil• van materialen voor waterstaatkundige bouw

werken aanmerkelijk gestegen is, maar ook met de loo-
zien’ voor bediening, onderhoud en aanleg is dat het ge-
val. Bovendien is de draagkracht van de scheepvaart
gestegen: de vrachten liggen op een peil van 258 pCt.
vergeleken met die in 1938 en, om bij het Limburgsche
voorbeeld te blijven, de gemiddelde vracht per ton,
welke
in
1938 f1,01 ‘bedroeg, is tot f2,97 of met
bijna 200 pCt. gestegen.

Tot verhooging zal te meer reden zijn, indien de
Regeering het voorstel van het Centraal Planbureau
– waarover wij verder geen oordeel uitspreken – over-

‘)
Aldus
Rejtsma
in zijn prae-advies over de binnenscheepvaart-
heffingen in 1934 (blz. til). De profetie in 1931, dat de belasting betaler op elke vervoerde ton t 1. zou toeleggen, is derhalve uit-
gekomen.
‘)
Over de havenrechten, welke hij volledige dekking der kosten
ongeveer f. 4,5 millioen zouden moeten opbrengen, zal de commissie
een ‘tweede rapport uitbrengen.

neemt enter wille van bezuiniging op nieuwe investaties

het vervoer van qualitatief hoogere en economisch voor.-
deeliger werkende vervoersvormen overhevelt naar
het vervoer te water. Het verleenen van subsidies aan
de binnenscheepvaart, om haar op de been te houden,

heeft dan allen grond verloren. Het eischen van het
volle pond zal ten deele de nieuwe kunstmatigc bevoor-
deeling van de’ binnenscheepvaart kunnen ,compensee-
ren
.
. Het zal eenerzijds de gevolgen van de verkeers-
politiek op het economisch leven in den zin van een
minder efficiënte- verkeersvoorziening tevens demon-
streeren in een verhoogd tarief. Anderzijds zal het in
de meer verwijderde, toekomst, wanneer terugkeer tot normale verhoudingen mogelijk is, de andere vervoer-
middelen een eerlijke basis van concurrentie beloven.

F. P. B. TISSOT VANPATOT, Econ. ‘drs.

KANTTEEKENINGEN

‘BIJ ‘HET’RIJNVAARTCONGRES TE BAZEL.

Voor het eerst sinds den oorlog zijn de belanghebben-
den in ‘de Europeesche ‘binnenvaart samengekomen,
teneinde over de’ hangende vraagstukken van gedach-
ten te wisselen. Het behoeft ons niet te verwonderen,
dat dit eerste na-oorlogsche scheepvaartcingres te
Bazel werd gehouden, iiruners in de strikt neutrale sfeër
van Zwitserlands eénige Rijnhaven was het mogelijk
de discussies zoo objectief mogelijkte houden. Boven-
dien zijn de Zwitsers krachtens traditie’ zeer goede
gasth,eeren; dit goede gastheerschap heeft in belangrijke
mate bijgedragen tot het. welslagen van het congres.
Het congres vond ‘plaats op 11 en 12 October ji.;
vertegenwoordigers van België, Frankrijk, Nederland, de geallieerde bezettingsmacht en Zwitserland hebben
tijdens. de zittingen het’ woord gevoerd. Het congres
eindigde met een demonstratie van Zwitserlands kunnen
als jonge Rijnvaartnatie; het tweede ‘havenbekken
te Klein.Hi’uigendat tengevolge van de vernieling
van de stuw bij Kembs’ was drooggevallen, werd op
plechtige wijze wedërom in gebruik genomen. Bazel
beschikt daardoor thans over een havenoutillage,
die de stad tot ,de voornaamste toegangspoort
van Zwitserland maakt. Ter eere van den grooten
pionier der Zwitsersche Rijzischeepvaart, ingenieur
Rudolf Gelpke, werd nabij d’en ingang van den eer-
sten Rijnhaven, die evenals de tweede in de exclave
ten noorden van de stad ‘is’ gelegén, een fontein Out-
‘huid, voorstellende ‘het schegbeeld van een zeilschip. ‘Een beeld, dat Zwitserlands verlangen naar een vrijen
toegang tot de’ zee zeer goed symboliseert.

Na een welkomstwoord van”Dr. N. Jaquet, presi-
dent .van het congres, trad’ als’ eerste ‘inleider op de
Belgische gedelegeerde in de Centrale Rijnvaart Com-
missie, de heer ,L. Charhonnier. Het önderwerp van zijn
voordracht betrof dé Belgische binnenvaart, waarbij
speciale aandacht ‘werd besteed aan de Belgische Rijn-vaart. Spreker wees erop,. dat Bélgië door drie’ belang-
rijke rivieren .- de’ Ijzer,’ de Schelde ,en de Maas
wordt’ doorsneden. Mede door het scheppen van kunst-
matige waterwegen is in België een scheepvaartnet
ontstaan van 1.500 km lengte, dat gekoppeld is aan het
Nederlandsche, Fransche ën Duitsche scieepvaartnet.
‘Door dit stelsel van waterwegen ‘wordt het vervoer
van de’ groote zeehavens naar de Belgische industrie.
gebieden en andersom zeer vergemakkelijkt. De Bl-
gische binneuvloot nam echter al spoedig aan’ het
‘internationale verkeer deel en zelfs
in
‘zulk ‘een mate,
dat v66r den jongsten oorlog tweederdè deel van deze
vloot vervoersdieniten voor het buitenland veirichtte.
Toen de oorlog uitbrak beschikte België over een vloot
van ruim 7.000 schepen met een laadvermogen, van

710

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

30 October 1946

2.465.000 ton, waarvan 2.138 schepen met 564.000
ton gemotoriseerd.
De oorlog van 1940-1945 heeft zeer veel schade
aan de Belgische waterwegen en het Belgische scheeps-
park toegebracht; toen de oorlog eindigde was de
binnenvloot geslonken tot de helft van haar vooroor-
logsche grootte. Dank zij de actieve Belgische bemoei-
ingen met betrekking tot het terugleiden, het herstellen
en het bouwen van nieuwe schepen, bestaat de binnen-
vloot weer uit 5.315 eenheden met een totalen inhoud
van 1.916.000, ton, waarvan 2.000 schepen met 500.000
ton gemotoriseerd.

De Belgische Rijnvaart neemt een belangrijke plaats
in de Belgische volkshuishouding in, aldus de heer
Charbonnier, omdat het Rijnland, in weerwil van
enkele handicaps, het natuurlijke achterland van de
Belgische. zeehavens is. In 1939 telde de Belgische
Rijnvloot 1.530 schepen met 865.000 ton; op het oogen-
blik is zij 1.173 schepen met 633.000 ton groot, hetgeen
ongeveer neerkomt op 70 pCt. van de vooroorlogsche
grootte. Deze vloot is groot genoeg om aan alle bestaande
en ook aan de vooreerst komende vraag naar ver-
voersruimte te voldoen. Veel aandacht schenkt België
echter aan de moderniseering van de Rijnvloot. Geo-
grafisch ligt België, ten opzichte van het Rijnland. niet
zoo gunstig en daarom verdient het aanbeveling, dat
de Belgische Rijnvloot wordt vernieuwd, door het
aanschaffen van een aantal moderne motorschepen.
Bovendien heeft België behoefte aan meer sleepkracht.

In 1938 passeerden te Lobith stroomafwaarts
28.235.000 ton goederen, waarvan 6.380.000 ton
(23 pCt.) bestemd was voor België. In datzelfde jaar
passeerden stroomopwaarts 25.300.000 ton goederen,
waarvan 5.390.000 ton (22 pCt.) van Belgische herkomst.
De huidige moeilijkheden in het Rijuverkeer behoeven
met nader te worden gestipuleerd; het is echter ver-
heugend. dat het verkeer met Zwitserland zijn voor-
malige volume met alleen heeft beréikt, doch zelfs héeft
overschreden. Hoewel het moeilijk is voorspellingen te
doen, hoopte de afgevaardigde, dat het Belgische
Rijnverkeer in den loop van 1947 20 â 25 pCt. van zijn
vooroorlogsche beteekenis zal bereiken.

De Fransche gedelegeerde in de Centrale Rijnvaart
Commissie, de heer M. Graff, directeur van de auto-
nome haven van Straatsburg, bleek een goed vertolker
te zijn van de Fransche visie op het vraagstuk der
Rijnscheepvaart. Hij betreurde het, dat de oorlog
weer zooveel hinderpalen in het vrije Rijnverkeer had
doen ontstaan en hoopte, dat het congres te Bazel
een manifestatie zou mogen zijn ten gunste van de
traditioneele grondslagen der vooroorlogsche Rijnvaart.
Daardoor zou deze Rijnvaart sterker komen te staan
tegenover concurreerende vervoermiddelen als de
Spoorwegen. De concurrentie tusschen de verschil-
lende vervoermiddelen verafschuwde hij overigens niet;
hij noemde deze concurrentie ,,L’âme du progrès”.
Toen in 1918 Frankrijk weer Rijnoeverstaat werd,
bezat het geen enkele ervaring op het gebied van de
Rijnscheepvaart. Hoewel Straatsburg door het tegen-
over liggende Kehl sterk werd beconcurreerc1, nam
het verkeer in’i.le Fransche Rijnhaven toe van 1.900.000
ton in 1913 tot 5.500.000 ton in 1933. Straatsburg werd
echter slechts voor 50 pCt. door Fransche schepen
aangedaan, terwijl in de haven van Bazel – ook na
het tot stand komen van de Stuw bij Kembs – de
Fransche vlag nauwelijks 10 pCt. van het verkeer
uitmaakte. In 1939 was de Fransche Rijnvloot 370.000
ton groot; 5 pCt. van het totale scheepspark op de Rijn,
waarvan 33 pCt. aan de Duitschers’ en 45 pCt. aan de
Nederlanders toebehoorde. Het behoeft geen verbazing
te wekken, wanneer wordt medegedeeld, dat Frankrijk
volgens ruwe schattingen circa 100.000. ton scheeps-

ruimte uit den baaierd van den jongsten oorlog heeft
kunnen redden.
De heer Graff maakte snel een rekensom; ten behoeve
van den invoer van kolen en grondstoffen in Oost-Frankrijk heeft het land behoefte aan, 750.000 ton
scheepsruimte, waarvan 250.000 ton motorschepen.
Om •dit doel zoo snel mogelijk te bereiken heeft de
Fransche Rijnvaart zich georganiseerd in de ,,Com-
munauté -de Navigation Française Rhénane”. Deze
,,Communauté” komt eigenlijk neer op een algeheele
nationalisatie van de Fransche Rijnvaart; zij heeft
reeds beslag gelegd op 85.000 ton bruikbare Duit-
sche scheepsruimte, die zij in de door Frankrijk be-
zette zône heeft aangetroffen en bovendien heeft zij
Nederlandsche, Belgische en Zwitsersche schepen ge-
charterd om het vervoer van de groote zeehavens naar
Straatsburg te bewerkstelligen. Alle Fransche en ook
enkele buitenlandsche werven werken aan het herstel
van de zoozeer getroffen Fransche binnenvloot, terwijl
men zich tot de Vereenigde Staten en Canada’ heeft
gewend voor den bouw van een honderdtal motor-
schepen met groot motorvermogen.

Frankrijk, aldus de heer Graff, hoopt dat de geallieer.
den spoedig zullen overgaan tot een verdeeling van de
Duitsche binnenvloot en dat de Franschen bij wijze
van herstelbetaling een groot deel van deze vloot
krijgen toegewezen. Ieder krijge de plaats op den Rijn,
waarop hij recht heeft, maar wij moeten tot eiken prijs vermijden, dat de Duitschers weer de oude hegemonie
terugkrijgen…. – zoo eindigde de Fransche afgevaar-
digde zijn betoog.

Als vertegenwoordiger van Nederland sprak Ir.
N. Th. Koomans, directeur van het Havenbedrijf van de Gemeente Rotterdam. Nederland is krachtens zijn
natuurlijke gesteldheid bij uitstek voorbestemd voor
het verkeer te water en in 1935 volgde dan ook 74 pCt.
van’ de totale in ons land vervoerde hoeveelheid goede-
ren den waterweg. De binnenvloot bestond v66r den
oorlog uit niet minder dan 20.000 eenheden met een
totaal laadvermogen van 4.500.000 ton. Reeds – toen
kon men zoo nu en dan spreken van een teveel aan
tonnage, tot uitdrukking komend in de lange wacht-
tijden.
Uitvoerig stond spreker stil bij de gevolgen van de
Duitsche bezetting en het na de bevrijding met kracht
aangepakte herstel van de waterwegen en van de
binnenvloot. De binnenvloot zelve is geslonken tot
13.000 eenheden met een inhoud van 2.750.000 ton,
een verlies dus van 40 pCt. van de tonnage. De’ door de
Duitschers gekopte Kempenaren konden gelukkig
voor een groot deel worden hersteld. Door de snelle
ontwikkeling van het weg- en spoorwegverkeer en door
de in dit stadium van den wederopbouw nog onvol-
doende vraag naar vervoersruimte, is de onderlinge
verhouding van het weg-, spoorweg- en watervervoer
ten ongunste van dezen laatsten vervoerstak gewijzigd.
Spreker wees op het belang, dat bij het herstel van
de binnenvloot tevens wordt gestreefd naar de noodige
saneering. Er was een te veel aan kleine schepen, dat
zich mamfesteertin de wachttijden voor deze categoriëen
bij de evenredige vrachtverdeeling.

Bijzondere aandacht besteedde Ir. Koomans aan de
Nederlandsche Rijnvaart, die v66r den’ oorlog 35 tot
38 millioen ton goederen per jaar vervoerde. ‘Een deel van het ,Nederlandsche scheepspark nam ook deel aan
het verkeer op andere buitenlandsche – vooral Duitsche
– waterwegen, het zoogenaamde ,,innerdeutsche Ver-
kehr”. Dit vervoer beteekende voor Nederland een
groote bron van deviezen en in dit verband vroeg
spreker de aandacht van de geallieerde bezettingsâutori-
teiten voor de samenhang van de nationale economieën
van de landen, die Duitschland omgeven, met het

Iri

30 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

711′

Duitsche herstel. Wanneer alle Duitsche waterwegen

weer voor vreemde vlaggen worden opengesteld, en er een afdoende regeling wordt gevonden met betrekking

tot de betaling van de verkeersdiensten, mag ander-
zijds worden verwacht, dat de Duitsche binnenvloot
weer op den internationalen Rijn zal worden toegelaten.
De Nederlandsche verliezen op den Rijn zijn zeer
groot geweest; ons scheepspark verminderde met
2.200 schepen, gezamenlijk 1.425.000 ton metende.
Slechts een deel van de verloren gegane schepen kan
worden hersteld. Met betrekking tot de plannen voor
den meuwen bouw van schepen bepleitte Ir. Koomans
overleg tusschen de den Rijn bevarende landen, want
daârdoor wordt een zinlooze wedloop met als gevolg een overcapaciteit in scheepsruimte voorkomen. Ten
gevolge van de slechting van de Duitsche oorlogsin-
dustrie en de grootere mate van economische zelf-
genoegzaamheid in de verschillende landen van de
wereld, zal de omvangrijke behoefte aan het vervoer
van massagoederen afnemen. Daarom zal het gewenscht
zijn, dat men de grootte der bij te bouwen Rijnsehe-
pen beperkt tot die van het Rijn—Hernekanaalschip
van 1.350 ton.

Er zijn slechts zeer weinig versehepers en ontvangers,
die belang hebben bij grootere ladingen, tot bijv. 2.000
ton. Het verarmde Europa zal bij den bouw van nieuwe
waterwegen daarmede mogen rekenen.

Na den Nederlandschen spreker hebben nog twee
afgevaardigden hun visie op het vraagstuk der Rijn-
vaart gegeven. Wanneer wij hun inleidingen het laatst
behandelen, dan moet dit slechts worden toegeschreven
aan de chronologische volgorde der voordrachten. Het
wil echter zeker niet zeggen, dat hetgeen zij te berde
brachten minder belangrijk zou zijn, integendeel,
hun betoogen vormden min of meer de clou van het
Bazelsche congres, wijl zij stellingen hebben geponeerd,
die werkelijk richtinggevend zijn geweest voor den
toekomstigen status van de Rijnscheepvaart. De Engel-
sche Brigadier A. E. M. Walter, C.B.E., lid van de
J.W.T. Branch” van de Engelsche Contrôle Commissie
en afgevaardigde in de Centrale Rijnvaart Commissie,
schetste de taak van het ,,Rhine Interim Working
Committee”. Daarbij kwam hij vanzelf op de problemen,
die de Rijnoeverstaten -op het oogenlilik zoozeer ter
harte gaan. Met betrekking tot het vervoer op den
Rijn stieten de geallieerden na de Duitsche capitulatie
op groote moeilijkheden. Nadat het technische deel
dezer moeilijkheden geleidelijk aan was overwonnen
en de capaciteit van het vervoer op den Rijn was ge-
schat, kwamen de financieele moeilijkheden, die door
het ontbreken van vaste wisselkoersen nog extra werden
verzwaard. Als overwinnaar moet de Eugelschè Re-
geering per jaar £ 80.000.000 op Duitschland toeleggen,
terwijl de Amerikanen aan dit bedrag nog $ 200.000.000
toevoegen. Het is begrijpelijk, dat de Engelsche be-
lastingbetaler daar geen genoegen mee neemt, en de Re-
geering stelt dan ook alles
in
het werk om de bezettings-
en andere kosten zooveel mogelijk te drukken. Daar-
door ontstaat de ,,collision of necessities”; de bezettings-
autoriteiten zien zich genoodzaakt, zulks ter besparing
van deviezen, zooveel mogelijk gebruik, te maken van
de diensten van de Duitsche binnenvloot. Vandaar ook
de maatregel om geen vreemde vlaggen – behalve
dan op den internationalen Rijn – op de Duitsche
waterwegen toe te laten. Bij den huidigen stand van
zaken kan men de Duitsche binnenvloot niet zonder
emplooi laten; de bezettingsautoriteiten zullen alleen
dan bereid zijn vreemde vlaggen op de Duitsche kanalen
toe te laten als de Duitsche schepen van den geheelen
internationalen Rijn gebruik mogen maken.
Op
het
oogenblik is het in het verkeer op de Elbe reeds zoo,

dat Duitsche schepen de Tsjechoslowaaksche grens

overschrijden, hetgeen als een eerste stap in de richting
van normalere verhoudingen mag worden beschouwd.
Het bestaande natuurlijke conflict kan alleen een

einde nemen, indien alle bela.iighebbende landen in de
Rijnvaart een forum vormen ter bespreking van hun
moeilijkheden. Nu het ,,Rhine Interim Working Corn-
mittee” haar taak zal beëindigen, zal er een nieuw
lichaam in het leven worden geroepen, dat zal bestaan
uit vertegenwoordigers van alle Rijnvaartnaties en
dat waarschijnlijk te Duisburg zal worden gevestigd.
Dr. N. Jaquet, voorzitter van de Bazelsche Vereeni-
ging voor Rijnscheepvaart en voorzitter van het con-
gres, besloot het zakelijk deel van de samenkomst met
een rede, waarin hij Zwitserlands standpunt met be-
trekking tot de Rijnvaart uiteenzette; het werd een
hartstochtelijk pleidooi voor de vrije Rijuvaart. Zwitser-
land, aldus Dr. Jaquet, is een land, dat volledig afhanke-
lijk is van import, want het bezit geen grondstoffen
voor zijn gespecialiseerde industrie. Daarom zijn vrije
toevoerwegen naar de vrije zee van groot belang voor
den Zwitser. De Rijn kan op het oogenbuik als de voor-
naamste toevoerweg worden beschouwd. Spreker
noemde drie grondslagen, waarop naar zijn meening
een vrije Rijnscheepvaart moet berusten. Ten eerste
moet de rivier ongehinderd gebruikt kunnen worden
door de schepen van alle landen, die aan den Rijn ge-
legen zijn. Tollen en scheepvaartverboden zijn daarom
uit den booze. Ten tweede moet er.vrijheid bestaan
in de keuze en in het gebruik van de zeehavens. Zee-
havens mogen niet door bepaalde kunstmatige maat-
regelen worden bevoordeeld; dit beteekent, dat de
normale mededinging tusschen de zeehavens moet
blijven gehandhaafd. Ten derde moet er zijn een vrij
goederenverkeer, dat noch wordt gesteund, noch wordt
geremd door staatsingrjpen. Vlagdiscriminatie en ver-
scherpte reederjpolitiek zijn verderfeljk, evenals het
vormen van staatsvioten.
Deze laatste woorden zullen menig Nederlander uit
het hart zijn gegrepen. Wij zijn echter nog niet zopver, dat wij kunnen spreken van een in vervulling gaan van
deze desiderata. Moge het Internationale Scheepvaart
Congres in Bazel althans een eerste schrede zijn op het
•moeizame pad van het herstel van ,het Europeesche
verkeer, waarbij Nederland zulke groote belangen heeft.

Drs. P. VAN ZUUREN.

INGEZONDEN STUK.

OPhEFFING »Rit GELDBLOKKEERING OF NIETI

De heer A. Berkx schrijft ons:
In ,,E.-S.B.” van 14 Augustus ji. beziet de heer
A. A. van Sandick de geldblokkeering en komt tot de
conclusie, dat opheffing ervan thans wenschelijk ge-
acht moet worden.
De argumenten, die van Sandick hierbij gebruikt, zijn
o.a. de volgende:

De monetaire quantiteitstheorie, die een nauw
verband tusschen geldkwantum en goedetenprj zen
aanneemt, is onjuist. Dientengevolge verliest het be-
langrijkste ,argument v66r de geldblokkeering, de
blokkeering als rem tegen de inflatie, zijn waarde.
Zoolang er twee soorten geld bestaan, geblokkeerd
geld en vrij geld, zal er een jacht bestaan naar vrij
geld en zal men zich gouden bergen voorstellen van het-
geen men met dit vrije geld kan uitrichten. Het iiiet
vrij zijn van het geld drijft de prijzen op.
Het zijn voornamelijk deze twee argumenten, die
aanleiding gaven tot de volgende korte beschouwing,
waarin we tevens nog enkele andere punten uit genoemd
betoog eenigszins nader zullen bezien.
Indien het economisch proces een mechanisch proces
was, zou de quantiteitstheorie onweerlegbaar zijn. Ze

712

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

80 October 1946

is echter niet juist, omdat het economisch leven geen
mechanisme is (aldus v. S.).
De onjuistheid van de
redeneering
der quantiteits.
theorie is inderdaad afd9ende aangetoond; met de
conclusie
der quantiteitstheorie staat de zaak echter
an4ers. Men ueemt tegenwoordig algemeen aan, dat
het verband tusschen, geldkwantum en goederenprijzen
niet zoo nauw is als door genoemde theorie wordt ge-
leerd; het feit echter, dat er verband bestaat, wordt,
voorzoover . mij bekend, door geen enkelen schrijver
ontkend. De yerdienste van de quantiteitstheoretici
was, dat ze dit verband zagen, al was de redeneering,
waarmee ze het trachtten te verklaren, dan ook ver-
keerd.

Ook v. S. ontkent dit verband niet, immers hij zegt:
,,Âls het, geld vertrouwen geniet, komt er geen prijs-
stijging, ook al staat er veel geld uit en zijn de goederen
schaarsch, mits .de gôederenproductie en ‘-aanvoer
stijgende zijn”. Uit de laatste toevoeging (mits ,etc.) blijkt, dat v. S.
dus ook prijsstijging aanneemt, indien het geldkwantum
vermeerdert en de goederenhoeveelheid onveranderd
blijft. Men zou hier in den tegenwoordigen tijd nog tegen
kunnen opwerpen, dat prijsstijging in vele gevallen
niet mogelijk is door de prijsbeheersching. Dan zal zich
echter de opwaartsche druk op het prijsniveau yan
de goederen, wier prijzen vrij zijn, en tevens op de
zwarte markt manifesteeren. Voorzoover dit niet het
geval is, zal de ontstane ,,zwevende” koopkracht een
voortdurend gevaar voor de prjsbeheersching be-
teekenen.
Au fond volgt uit de laatst geciteerde zinsnede van
v. S., dat hij, bij den door hem gestelden toestand,
aanneemt, dat degenen, die geblokkeerd geld hebben,
dit bij deblokkeering niet, althans voorloopig’ niet,
zullen aanwenden; immers, zou dit wel het geval zijn
en zou een groot gedeelte aangewend worden, dan zou
onvermijdelijk prijsstijging volgen, tenzij men ver-
onderstelt, dat een gedeelte der reeds bestaande vraag zou verdwijnen, hetgeen moeilijk aan te nemen is.
Wat is er nu in feite te verwachtén, indien de geld-
blokkeering opgeheven wordt? Zal het ‘thans geblok-keerde geld dan. voorloopig niet aangewend worden?,
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zou men over
zeer veel gegevens moeten beschikken, die nu eenmaal
ontbreken. Wel staat vast, dat een gedeelte der geblok-‘
keerde gelden bestaat uit desinvesteeringsgelden, waar-
van aangenomen mag worden, dat ze hij deblokkeering
gebruikt zouden worden ter financiering van nieuwe
investeeringen. Hier zou reeds direct een opwaartsche
druk op het prijsniveau ontstaan, die bij den toch reeds
moeiijken toestand voor de Regeering nog een zorg
te meer zou beteekenen.

De heer v. S. meent, dat de geblokkeerde gelden
gebruikt moeten kunnen worden ter financiering, in-
dien de economische urgentie van een werk vaststaat.
,,Kan het ,,teveel” aan geld beter worden. besteed’
dan voor het op gang brengen van, blijkens de ver-
klaarde prioriteit, nuttig en urgent verklaarde herstel-
werkzaamheden?” (v. S.) Het geld kan naar onze mee-
ning daar heelemaal niet voor besteed worden, om de
eenvoudige reden, dat er geen goederen tegenover
.staan (nu niet en evenmin in de naaste toekomst).
Zou men ze toch ervoor gebruiken, dan zal het gevolg
zijn: prijsstijging, waardoor de huidige vrijgeldbezi-tters
een gedeelte der thans aanwezige goederen zullen moeten
afstaan aan ,de nieuw bijkomende vraag. Dat door een
en ander de bereiking van het monetaire evenwicht ten
zeerste bemoeilijkt zal worden, is zonder meer wel
duidelijk.

Een gezonde financiering van den wederopbouw
eischt, dat de middelen hiertoe verkregen worden door
sparen en niet door toevoeging van nieuwe geidmidde-

len. Als zoodanig zijn de geblokkeerde gelden bij vrij
7

making te beschouwen; zij vinden in de volkshuis-
houding .geen nieuwe goederen tegenover zich. . Voor
de maatschappij als geheel zijn deze gelden dus van geen
waarde, al geldt daarom nôg lang niet hetzelfde voor
het individu. ‘Bij een juist beleid zal de Regeering deze
gelden, indien •zij haar via heffingen en belastingen
toevloeien, dan ook niet meer mogen gebruiken, doch
moeten vernietigen.
Gaat. nien met vorenstaande redeneering accoord,
dan zal men, in tegenstelling met de conclusie van
v. S., tot de slotsom komen, dat opheffing der geld.blok-
keering ongewenscht is. Wel’is het daarentegen ten zeer-
ste gewenscht, dat deze gelden zoo spoedig mogelijk
verdwijnen door heffingen, zooals vermogensaanwas-
belasting en vermogensheffing. Duidelijker zal men dan
de verarming zien, die het gevolg is van den oorlog
en die thans nog onvoldoende beseft wordt, mede door
het nog bestaan der geblokkeerde gelden, die, zoals reeds
gezegd, door
het individu
.terecht niet ‘als waardeloos
worden beschouwd.

Bezien we thans het in het begin onder 2. genoemde
argument van v. S. Dat er,’ zoolang er twee soorten
geld bestaan, geblokkeerd en vrij geld, een jacht zal
bestaan naar vrij geld, is duidelijk. Dat het niet vrij
zijn van het geld de prijzen opdrijft, is, echter naar onze
meening onjuist en zeker in strijd met de theorie.
Immers, men kan zich moeilijk voorstellen, dat het feit,
dat er een jacht naar vrij geld bestaat, prjsopdrjvend
zou werken.. Juist het tegenovergestelde gevolg is
voor de hand liggeid, daar bij een dergeljken.toestand
de vraag niet genegen zal zijn meer vrij geld te geven,
terwijl het aanbod niet ongenegen_ zal zijn met minder
vrij geld genoegen te nemen. Een en ander zal onge-
twijfeld een druk op de prijzen tengevolge hebben,
waarmee we natuurlijk niet willen beweren,, dat dçze
,bij de thans heerschende algemeene go,ederenschaarscI-
te duidelijk zou zijn waar te nemen.

Tenslotte willeli we nog even nader ingaan op de be-
wering van den heer v. S., dat, als het geld vertrouwen
geniet, er geen prijsstijging zal komen, ook Wanneer er
veel geld uitstaat, mits de goederenproductie -en -aan-
voer stijgende zijn. –
Vragen we ons hier eens af, wat e; noodig is omdat vertrouwen te doen ontstaan’ resp. te handhaven, dan
zien we al gauw, dat handhaving der koopkracht van
het geld één der voornaamste, ja
het
voornaamste
vereischte is. Zonder de quantiteitstheorie aan te.han-
gen, mag ,mën nu ‘hier toch wel zeggen, dat deze koop-
kracht grootendeels afhankelijk is van de verhouding
tusschen de aanwezige geldmiddelen en de daarmee te
verkrijgen goederen. Ook al is het economisch leven
geen mechanisch proces, toch zal, zooals we hiervoren
reeds zeiden, een groote stijging der geldmiddelen zon-
,der correspondeerende ,goederenvermeerdering, prijs-
verhoogend werken. Het is dus de -,,q’uantiteit” der
aanwezige geldmiddelen, die bij de handhaving van het
vertrouwen een groote rol speelt. Dat dit algemeen
beseft wordt, demonstreert zich zeer duidelijk in de

ongerustheid, die onze
1
stijgende biljettenuitgifte heeft
veroorzaakt. Men i§ na de ervaringen in andere landen
in de laatste kwart eeuw, en ook heden ten dage, veel gevoeliger geworden. voor het’ gevaar van inflatie en
beschouwt de qnantiteit der in omloop zijnde middelen
als een zeer voornamen index.. –
Daar de heer v. S. dan ook beweert, dat de Staat,
wil hij het vertrouwen handhaven, na moet laten uit-
gaven te doen, onverschillig of het voor materialen dan
wel voor werkkracht is, zonder dat hiertegenover in-
komsten (anderedan door biljettenuitgifte) staan, blijkt
ook hij het gevaar te beseffen, dat is gelegen inyer-

30 October 1946′

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

713

meerdering der geldmiddelen zonder overeenkomstigê
goederenvermeerdering. Dat opheffing der geldblokkee-
ring, die hoogstwaarschijnlijk hetzelfde tengevolge zou
hebben, desalniettemin door hem wordt bepleit, is
daarom wel eenigszins bevreemdend. Juist het feit im-
mers, dat opheffing der blokkeering door velen zoo sterk
gewenscht wordt, lijkt een zeer sterke aanwijzing, dat opheffing inderdaad een aanzienlijke stijging van den
geldsomloop tengevolge zal hebben. In de moeilijkheden,
die er door worden voorkomen, vindt daarom de voort-
zetting der blokkeering haar rechtvaardiging.

Nascl!rift.

Reeds uit het feit, dat de schrijver stelt, dat een ver-
grooting van de gelcihoeveelheid, zonder correspondee.
rende goederenvermeerdering, prjsverhoogend
zal wer-
ken, blijkt, hoezeer ook hij zich laat leiden door de
monetaire quantiteitstheorie. Zijn geheele redeneering
is trouwens in sterke mate gebaseerd op een mehani-
sche beschouwingswijze, die wel logisch lijkt, maar in
de economie niet op haar plaats is en tot onjuiste con-
clusies leidt, omdat zij te weinig oog heeft voor de
psychologische factoren, die den doorslag geven.
Het is niet de geldvermeerdering’ op zich zelf, die ons
bezorgd moet maken, want een vergrooting van de liqui-
diteit kan zeer wel gezond zijn, maar het verontrustende
is gelegen in de wijze, waarop deze geidvermeerdering
tot stand komt, te weten de excessieve en economisch niet verantwoorde uitgaven van den Staat. Onze eigen
ervaring in de dertiger jaren heeft ons kunnen leeren,
dat een prijsdaling ook bij een groote geldruimte moge-
lijk is. Men heeft geen juist inzicht in de commercieele
opvattingen van onze industrieelen en handelaren,
indien men meent, dat zij, indien het geld geheel vrij
wordt, tot aankoopen van wat los en vast is zullen over-
gaan en hiertoe tegen elkander zullen opbieden. Ware
dit wel zoo, dan iou zich dit ook thans manifesteeren,
want er is reeds nu meer dan genoeg vrij geld en ook
wel mogelijkheid tot goederenverwerving, om dit ver-
schijnsel te doen optreden. Maar in dit stadium van
stijgende goederenproductie, die bij sommige producten
reeds tot een verrassend wegvallen van een ,,sellers-
market” heeft geleid, is dit betalen van hooge prijzen,
zonder op de kosten te lettei, zeer onwaarschijnlijk.
Gebrek en lage prijzen kunnen zeer goed samengaan,
zooals de geschiedenis leert. Om tot dit inzicht te komen,
heeft men de zeer vele gegevens, die de schrijver nood-
zakelijk acht, niet noodig. Cijfers registreeren het ver-
leden, niet de toekomst
Het geblokkeerd houden van het geld demonstreert
het wantrouwen van de Regeering in haar eigen mone-
taire en financieele beleid en belet een herstel van het
vertrouwen in. het geld bij het publiek. Het wachten
is op een verantwoorde budget- en financieele politiek,
maar het is nu wel gebleken, dat de blokkeeringsmaat-
regelen niet als substituut kunnen dienen.

A. A. VAN SANDICK.

BOEKBESPREKING.

Interne bed rijfsorganisatie door J. van de Kieft.
Uitgeverij Schuit N. V., Baarn. 485 bIs.,
f.
15,75.

Onder bovenstaande titel wordt ons een boek ge-
boden, kloek van opzet en hecht van constructie, dat
niet minder dan het ganse gebied der interne bedrijfs-
organisatie wil omvatten. De drie bédrijfsfuncties:
inkoop, productie en verkoop, worden in’ het tweede deel behandeld naar het gezichtspunt van de produc.
tiefactoren: kapitaal, arbeid en organisatie, nadat
eerst in een inleiding het terrein van de bedrijfsorgani-
satie als onderdeel van de wetenschap der sociale en
bedrijfseconomie is afgezonderd en nadat in het eerste

deel speciaal dê drie productiefactoren nader zijn be-
schouwd. Deze systematische behandelingswijze is nog verder doorgevoerd, wat daarin tot uitdrukking
komt, dat de productiefactor ,,organisatie” bij ieder der
drie bedrijfsfuncties telkenmale belicht wordt van de
technische, psychotechnische en adn{inistratieve, kant.
Bekijkt men de inhoudsopgave nader, dan blijkt,
dat bijzondere aandacht geschonken wordt aan de
productiefactor ,.organisatie” en wel speciaal van de
psychotechnische kant. De bedrijfsfuncties productie
en verkoop krijgen ongeveer gelijke aandacht en winnen
het in dit opzicht verre van’ de bedrijfsfunctie inkoop.
Dit wat de compositie betreft.

In zijn voorwoord constateert de schrijver, dat er
in ons land een tekort is aan goede litteratuur over
bedrijfsorganisatie en dat met name een boek, dat een
algemeen inleidende samenvatting over het onderwerp
geeft, ontbreekt. Dit boek nu wiJ een poging zijn om
deze leemte aan te ,vullen door zich speciaal tot den
,,practijknaan” en ook tot studerenden te wenden.
Dit uitgangspunt drukt zijn stempel op de’ stijl van
het boek. Geschreven in een gemakkelijk leesbare
trant heeft het niets van een geleerd betoog. In onge-
veer
485
bladzijden wordt het uitgebreide gebied
der interne bedrijfsorganisatie behandeld, waardoor
de schrijver er niet aan ontkomen is hier en daar de
zaken op een wel zeer oppervlakkige wijze af te doen.
Wanneer hij de productiefactor arbeid behandelt en de kwestie van de onderscheiding in vakarbeid, ge-
schoölde en ongeschoolde arbeid te berde brengt,
wijkt hij door zich aldus uit te drukken van de gebruike-
lijke onderscheiding in ongeschoolde, geoefende en ge-
schoolde arbeid af. Maar tevens is wat hij er op laat volgen onbeduidend, zodat niemand er erg veel aan
heeft: ,,In elk bedrijf zal afzonderlijk moeten worden
vastgesteld, voor welke werkzaamheden ieder van deze
soorten arbeid gebruikt kan worden. Verschillende
normen hebben zich te dien aanzien ontwikkeld, welke
als uitgangspunt kunnen dienen” (blz. 66). Aangezien
nu niet verder op deze normen wordt ingegaan, zou
het aanbeveling verdiend hebben, in een voet-
noot de publicatie(s), hierop betrekking hebbend, te
vermelden. Dan had een algemeen inleidend boek
tevens de weg’ gewezen naar verdere verkenning.
Zulks is op andere plaatsen s eI gedaan, maar het wil
ons voorkomen in ônvoldoende mate. Want alleen op
die wijze worden oppervlakkigheden en algemeenheden,
die onvermijdelijk eigen zijn aan een oriënterend boek
als het onderhavige, opgevangen en krijgt een derge-
lijk werk toch de noodzakelijke diepgang.
De onderscheiding in productieve en onproductieve
arbeid, welke wel eens gemaakt wordt, kan, volgens den
schrijver, in het bedrijfsleven niet worden gemaakt,
omdat alle arbeid op de productie gericht moet zijn
(blz. 66). Inderdaad, het spraakgebruik is in deze niet
erg gelukkig en daarom doet men dan ook beter, te
spreken van de onderscheiding in direct productieve
en indirect productieve arbeid, welke wel degelijk
zin heeft. Men had gaarne gewenst, dat de schrijver
in dit opzicht zijn betoog had aangevuld.

Zo zouden er meer passages aan te wijzen zijn, waar de beschouwingen wel zeer aan de oppervlakte blijven
en de ,,practijkman” weinig houvast wordt geboden.
Over de opzet van een dergelijk werk moge’ nog een
enkele overdenking worden medegedeeld. Men kan zich
immers afvragen, wie de practijkman is, die ,,in de
practijk” geljkelijk te maken heeft met inkoop-,
productie- en verkoopaangelegenheden, zodat hij op
een gegeven moment het boek ,,Interne bedrijfs.
Organisatie” zal opslaan om bij de oplossing van practijk:

problemen de zo nodige ,,wetenschappelijke” steun te
vinden. Bij de huidige ver dôorgevoerde specialisatie
zullen het in hoofdzaak eigenaars of algemene leiders

714

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 October 1946

van bedrijven zijn. Studerenden staan in de regel nog
voor vele mogelijkheden open en zullen zich uiteraard
over een breed terrein moeten oriënteren. Naar het mij
wil voorkomen, is in het algemeen de gemiddelde practijk-
man meer gebaat met
monographieën
over bepaalde kan-
ten van het gebied der interne bedrjfsorganisatie. En hij,
die het op zich neemt een dergelijke reeks monographieën
in samenwerking met deskundigen uit het bedrijfs-
leven te verzorgen, zou voor het ganse Nederlandse
bedrijfsleven zeer belangrijk werk doen. Het uitgangs-punt van een zodanige reeks zou dan een boek kunnen
zijn, dat een denkbeeld geeft vai het wijde terrein
der interne bedrijfsorganisatie als geheel, dat naar
inhoud overeen zou kunnen stemmen met het. boek
van den heer van de Kieft, maar wegens zijn samen-
hang met de er op volgende monographieën bknopter
kan zijn. Zolang echter een dergelijk initiatief niet.
genomen is; moeten’ wij den heer van de Kieft dank-
baar zijn voor het werk, dat hij gedaan heeft. Gezien
het feit, dat in korte tijd een tweede druk verschenen
is, heeft zijn arbeid klaarblijkelijk in een behoefte voor-
zien.

Een bespreking van het gehele boek, waarbij gelegen-
heid zou zijn hier en daar van een afwijkend inzicht te
doen blijken, zou stellig meer ruimte vergen dan een
boekbespreking onder de huidige omstandigheden kan
opeisen. Daarom wil ik mij beperken tot enkele op-
merkingen t.a.v. de procluctiefactor arbeid, welke
tegenwoordig zo zeer de algemene aandacht trekt.
,,Arbeid is op zich zelf geen doel. Uiteindelijk dient
arbeid slechts om de natuurgaven voor behoeftebe-
vrediging geschikt te maken, ofwel het welvaartste-
kort zooveel mogelijk op te heffen”. Nadit geconsta-
teerd te hebben, laat de schrijver er op volgen, dat
arbeid voor de individuele mens een doel op zich
zelf kan vormen en dat de arbeidsverhoudingen als
cultuuruitingen. van de grootste betekenis zijn. Er
ligt hier een moeilijke tegenspraak, die men veel aan-
treft in gedachten over de productiefactor arbeid.
Als voorbeeld noemik de beschouwing van de profes-
soren Romme en van den Brink over ,,Verbreiding
van privaat-eigendom”. Daarin wordt geschreven:
,,De tijd, dat het arbeidsloon werd beschouwd louter
als een prijs voor de koopwaar ,,arbeid”, behoort tot
het, verleden”. Maar even verder leest men: ,,Dit neemt
intusschen niet weg, dat het arbeidsloon, economisch
beschouwd, moet worden gezien als de prijs voor een
goed”.
Het moet duidelijk zijn, dat, zolang de arbeid wordt
ingelijfd bij de productiefactoren in de economische
sfeer van het maatschappelijk organisme, deze arbeid
een economisch goed is en aan de wetten van het
economisch leven zal gehoorzamen. Dan helpen geen
verwijzingen naar het individuele doel, dat de arbeid
kan hebben, met de daaruit afgeleide ontkenning van:
arbeid is geen koopwaar. Arbeid zal geen doel op zich
zelf kunnen zijn en arbeid zal koopwaar blijven,
zolang deze arbeid, die volgens genoemde professoren
onafscheidelijk verbonden is met de persoon van den
arbeider, als ,,economische categorie” erkend blijft.
Want de economische sfeer van productie, distributie
en consumptie kent slechts goederen binnen haar
gebied, zodat ook de arbeidskracht onvermijdelijk tot
koopwaar wordt, indien de beloning daarvan, als ruil-
waarde, in dit gebied tot stand komt.
Maar niet de arbeid, doch slechts het product, het
voortbrengsel, heeft, economisch gezien, een waarde, welke in geld kan worden uitgedrukt. De ondernemer
koopt niet de arbeidskracht, maar slechts het resul-
taat, d.i. het vervaardigde product of een deel daar-
van. De grootte vaü elk inkomen hangt af van de
betekenis,
die een bepaalde functie heeft in het totaal
der werkzaamheden van het productieproces.

• Evenals alle regelingen met betrekking tot de arbeid dient de loonvorming tot stand te komen in het gebied

van het maatschappelijk organisme, dat met rechtssfeer
kan worden aangeduid, opdat zij aan het economisch
leven onttrokken wordt.

Slechts een beleving van de arbeid als
geestelijke,
en niet als economische, categorie kan de hierboven
genoemde tegenspraak opheffen. Dan •behoeft niet met de ene hand terug genomen te worden, wat zo-
juist met de andere hand gegeven is.

De beschouwingen van ‘den heer van de Kieft wijken
in dit opzicht dus niet af van wat algemeen gangbaar
is. Vandaar, dat zijn betoog over sociale zorg ook een
kwestie van geven en nemen ‘is gebleven. Men leest
immers op blz. 91: .,Hoewel de beteekenis van sociale
zorg voor het bedrijfsbelang dus niet vooropgesteld
mag worden, zoo moet men die beteekenis toch ook niet
uit het oog verliezen”. Sociale zorg, opkomende uit
de economische sfeer, kan niet anders beogen dan ver-
hoging van het peil’der arbeidsproductiviteit en draagt
in zich het element van kostenverlaging en verbetering
van het rendement. Uitgedrukt met de woorden van
den schrijver: ,,zelfs bij de sociale zorg geldt dan ook, dat het daarvan te verkrijgen nut de offers moet over-
treffen”. Zolang de sociale zorg in de economische sfeer
besloten blijft, wordt dit alles van arbeiderszijde
arg-
wanend beschouwd als een verlengstuk van het efficien-
cy-streven, als één van de middelen ter verhoging van
de arbeidsproductiviteit, zij het dan aangepast aan de
geest des tijds. Dit feit is de oorzaak, dat aan werk-
geverszijde dikwijls de sociale zorg als een bron van
teleurstelling wordt ondervonden. De schrijver consta-
teert volkomen terecht: ,,tekortkomingen in de interne
Organisatie en spanningen tusschen werkgever en
werknemer kan men nimmer door sociale zorg ver-helpen”. Dat dit zo is, heeft daarin zijn oorzaak, dat deze spanningen voortkomen uit het feit, dat arbeid productiefactor is en koopwaar tevens. Hieraan kan
sociale zorg niets toe of af doen. Alleen een andere op-
vatting omtrent de arbeid kan ons op de duur verder brengen. Arbeid en sociale zorg moeten losgemaakt
worden van de economische sfeer.
Tot deze aanduidingen moeten wij ons ‘beperken.
Zoals gezegd, komt de schrijver hier niet tot een eigen
visie. Een nieuwer geluid laat hij horen, wanneer – weliswaar in navolging van Marshall en Feischel –
organisatie als productiefactor beschouwd wordt. De
schrijver laat zich hierbij leiden door de gedachte, dat
eenzelfde hoeveelheid kapitaal en eenzelfde hoeveelheid
arbeid steeds eenzelfde productie zouden moeten
voortbrengen. Al naar gelang de Organisatie echter meer
volkomen is, zal onder overigens gelijke omstandigheden
van kapitaal en arbeid de opbrengst groter zijn. Orga-
nisatie is als zelfstandige factor aan de andere productie-
factoren toegévoegd. Door deze beschouwing wint de
behandeling van het geheel in ieder geval aan over-
zichtelijkheid.

In het zakenregister zal men tevergeefs naar de be-
grippen functie-analyse en werkclassificatie zoeken.
Dit is te merkwaardiger, omdat aan de kwestie der
arbeidsbeloning enkele bladzijden zijn gewijd. Het is
echter tegenwoordig niet mogelijk deze aangelegenheid
goed te behandelen, zonder het vraagstuk van dc ge-
differentieerde lonen (,,equal pay for equal work”),
op te lossen met behulp van functie-analyse en werk-
classificatie, te noemen. Deze problemen hebben de
algemene aandacht. Er is een van regeringswege
ingestelde commissie belast met de bestudering van het
vraagstuk der beroepsciassificatie. Het is te hopen,
dat in een eventuele volgende druk deze omissie wordt
goedgemaakt. Zo moge ik den schrijver tenslotte aan-raden, daar waar hij over de samenwerking binnen de
onderneming spreekt, de aandacht van zijn lezers te

30 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

715

vestigen op het boekje van prof. Carrard, ,,De Chef”,
waarin menige behartigenswaardige wenk met betrekking
tot deze samenwerking wordt gegeven.

J. M. MATTHIJSFN.

Vreetndelirzgenverkeer door J. Nikerk, Noorduyn’s We-

tenschappelijke Reeks Nr.
27.

,,Het zou niet mogelijk zijn, de inhoud van dit boek
in enkele regels samen te vatten, want elk der hoofd.
stukken behandelt een ander onderdeel van het zeer
uitgebreide onderwerp vreemdelingenverkeer”. Deze opmerking, waarmede de schrijver zijn ,,Con-clusie” op bladzijde 288 van zijn boek aanvangt, moge
illustreeren, dat ook een bespreking van den inhoud
van zijn werk in enkele kolommen niet is te geven.
Tevens plaatst deze opmerking ons echter direct
voor één van de kenmerken van het boek, en wel de
veelheid van problemen, die worden aangeroerd. Het
komt ons voor, dat de schrijver zooveel mogelijk de pro-
blemen, die zich kunnen voordoen voor een ieder, die
in aanraking komt met één van de vele facetten, die
het vreemdelingenverkeer vertoont, heeft willen noe-men en over ieder probleem iets heeft willen zeggen,
wat verhelderend kan werken of belangstelling kan
opwekken. De directeur van een Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer, de hotelexploitant, de economist
en de architect, of wie dan ook, die met problemen op
het gebied van het vreemdelingenverkeer in aanraking
komt, zij allen zullen in dit werk deelen vinden, die
voor hen van beteekenis zijn.
O.i. is echter te weinig een onderscheid gemaakt
naar de belangrijkheid van de verschillende proble-
men. Vrijwel ieder probleem, groot of klein, meer
of minder belangrijk, wordt, naar plaatsruimte, ge-
lijkelijk behandeld. Ook naar

den aard der problemen, hetzij technisch of economisch, bedrjfsorganisatorisch
of psychologisch, practisch of theoretisch, is een schei-
ding moeilijk te onderkennen.
Richtlijnen
,
voor V.V.V.-drukwerk, waarbij wordt
gewezen op de noodzaak van scherpe niet-verouderde
cliché’s, goed ,,gesloten” kléurendruk, op de mogelijke
soorten drukwerk en papier, nemen evenveel plaats in
– ongeveer 3 bladzijden – als de toestandsverande-
ringen in het internationale vreemdelingenverkeer,
waarbij dan behandeld worden structuurwijzigingen,
conjunctuurfluctuaties én seizûenschommelingen. Een
gelijke ruimte wordt eveneens toebedeeld aan de econo-
mische functie van de hotels en aanverwante bedrijven,
alsook aan het opsommen van een 42-tal Nederlandsche
,,vacantie-centra”.

Doordat de schrijver zich een meervoudig doel
stelde, nl. te schrijven zoowel voor hen, die werkzaam
zijn op kantoren van vereenigingen voor vreemdelingen-
verkeer, reisbureaux e.d. (voor wie in hoofdzaak ook
de cursussen werden gegeven, die de aanleiding vorm-
den tot het schrijven van dit boek), als voor hen, clie
een meer wetenschappelijke studie willen maken van een
facet van het vreemdelingenverkeer, alsook voor ,,hen,
die belangstelling hebben voor het toerisme en hun
kennis van musea, bezienswaardigheden, geschiede-
nis, folklore en dergelijke onderwerpen, willen verrj-
ken” als tenslotte ook voor ,,hen, die belang hebben
bij hotels en aan’erwante bedrijven”, gelooven wij,
dat dit doel in het bestek van één boek onbereikbaar
werd.

Een onevenwichtige en meestal oppervlakkige be-
handeling, met slechts hier en daar, waar bestaande
onderzoekingen zulks mogelijk maakten, een dieper
ingaan op de problemen, is hiervan het gevolg.
Nog te weinig aandacht is er in den loop der jaren, zoowel in het buitenland als zeker ook in Nederland,
besteed aan een wetenschappelijke behandeling van de

veelsoortige en ook zeer interessante problemen, ver-
bonden aan het vreemdelingenverkeer. Wij betreuren
het derhalve, dat ook dit werk ons t.a.v. de weten-
schappelijke behandeling slechts weinig verder brengt.
Ook voor hem, wien de practische zijde van het
vreemdelingenverkeer interesseert, zal dit bezwaar
der gedeelde interesse gelden, terwijl ook de belang-
stellende leek, die veel wetenswaardigheden uit dit
werk zal kunnen putten, gemakkelijk door de gevolgde
behandelingswijze zal worden afgeschrikt.

De verdienste van dit werk blijft echter, dat een
ieder die zich wil oriënteeren t.a.v. welk probleem ook
inzake het vreemdelingenverkeer, hier een boekje heeft,
waarin hij zeer zeker een eerste aânwijzing zal kunnen

vinden. Ook voor het vele bijeengebrachte en door den
schrijver bewerkte cijfermateriaal zijn wij den schrijver
dank verschuldigd.
D. H. VAN DONGEN TORMAN.

AANTEEKENING.

DE NEDERLANDScIJE WALVISCI•IVAART.

De op Woensdag 23 October ji. aan boord van de
,,Willem Barendsz” gehouden persconferentie en het
daarop volgende vertrek van dit eerste Nederlandsche
fabriekschip hebben de walvischvaart in het middel-
punt der belangstelling geplaatst. In dit verband
meenen wij den lezer te mogen verwijzen naar de vol-
gende, reeds eerder in ons blad gepubliceerde artikelen

Drs. A. G. U. Hildebrandt, ,,Structuurveranderingen
in de walvischvaart” in ,,E.-S.B.” van 24 November
1943, no. 1431, blz. 354.

Idem:
,,De economische beteekenis van de walvisch-
vaart” in ,,E.-S.B.” van 1 December 1943, no. 1432,
blz. 366.

Idem:
,,De Nederlandsche walvischvaart”

in
,,E.-S.B.” van 13 December 1945, no. 1492, blz. 294.

Idem:
,,Het ‘walvischvaartseizoen 1945/1946″ in
,,E.-S.B.” van 18 September 1946,
110;
1532, blz. 596.

Men vindt in deze artikelen een vrijwel volledig
overzicht van de verschillende problemen, die in ver-
band met de pas begomen expeditie van belang zijn.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Hoewel in de afgeloopen week geen verdere ver-
ruiming op de geldmarkt plaatsvond, bleef het aanbod
van middelen van dien aard, dat in de prijzen van het
verhandelde schatkistpapier vrijwel geen verandering
kwam. Driemaandspromessen werden tegen een dis-
conto van 1
1
/
16
pCt. verhandeld, halfjaarspapier werd
tegen 1/8
pCt. gevraagd, terwijl negenmaandspro-
messen tegen
15
/8
pCt. werden aangeboden. Vooral
voor zeer korte beleggingen was geld beschikbaar,
zoodat de callgeldrente slechts
3/4
pCt. bedroeg, en
Novemberpapier dikwijls vruchteloos tegen
7/
pCt.
werd gezocht.

Opmerkelijk, was in de afgeloopen week de koers-
daling, welke op de obligatiemarkt is ingetreden. No-
teerden de 31 pCt. oorlogsieeningen op 21 October jl.
nog
1015/18,
op 25 October d.a.v. waren zij gedaald tot
100
9
/
16
. Ook de 2 pCt. N.W.S. vertoonde een geringe
daling van 8IJ tot 81
1
/ op de bovenstaande data,
maar de daling hiervan was in de voorafgaande week
reeds begonnen. Hoewel de koersdaling der 31 pCt.
Staatsleeningen kan worden gezien als een anticipatie
op de aangekondigde conversie der meer dan 3 pCt.
rentende Overheidsschuld, blijft de koersdaling der niet
voor renteverlaging in aanmerking komende Staats-
obligaties opmerkelijk. Van een zekere stijging van den

716

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

so
October 1946

.
rentestand kan wellicht worden gesproken,
al is deze

effectenregistratie (i.c. 1 December 1946, maar verlen-
nog van zeer beperkten omvang en is het niveau van

ging moet niet, uitgesloten worden geacht) het geheele
3 pOt. slechts ternauwernood overschreden.
.

verkoopprovenu van effecten zal worden vrijgegeven,
Het koersniveaû op de aandeelenmarkt was in de

hetgeen de tendentie heeft thans verkoopen te remmen,
afgeloopen week over het geheel genomen
gedrukt.

en dus de koersen te verhoogen.
Een en ander ondanks de medédeeling, dat twee maan-

Bij binnenlandsche industrieele fondsen trad een
den na afloop van den aanmeldingstermijn voor de

koersdaling van over het algemeen met te grooten om-

.

.

.
STATISTIEKEN.

.

.

VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

• ° .

.

Omschrijving
.
Eenheid
1′

,
•.

maandgem.
1938
=
100
107 113
08
148 132
.000
t.
.
985
1.032
989
1.355
1.212
323 325
.

310
531
502
mill. t./km.
142
150 147

.
192

.

182
.

,
maandgem.
1938
=
100
73
82

77

.
89
1.000

t.
437
494
462
534
miii.

t/kin.
30
33
3
40
maandgem.
.
.
1938
=
100
22
31
29
31
32
Aantal
1.152
1.029
1.404
9.770
1.841
9.000 t.
674
.

565
834
918
864
,,
287
280
448
499
453

Jndexcij/er vervoer wilde

binnenvaart

………………..

,,
240
225
376
399
324

Vervoer wilde

binnenvaart

…………………………..

;,
44
.

50
67
.94
123
Aantal
1.000 1.274
1.323
1.694 1.999

Jndexcijfer

eigen

vervoer

te

water

……………………
Eigen

vervoer

te

water

……………………………

1.000 rt.
515
741

794
911
982

Idem,

prestatie

…………………………………..

.

,,
299
.’

239
329 430
377

Jndexcijfer internationale binnenvaart (laadverm.)

……….
Einnengekomen

schepen

……………………………

,,
209
,
458
246
297
265
.,,
7
77
67
111
92

waarvan

brandstoffen

……………………………..

Aantal
.

858
1.374
.
938
863
914

Wilde

binnenvaart,

prestatie

………………………..

1.000 rt.
545
90
656 614
,

662
291
402′
359
338 352
,,
67
114
94
99

.
93′

Belgische

vlag

……………………..
Schepen

in

doorvaart

……….. . ….. ………………

,,
171
214
192
186 207

Laadvermogen

……………………………………
Lading

………………………………………..

maandgern.

waarvan onder:

Nederlandsche

vlag

…………………
Belgische

vlag

.’

..
…..

1938 = 100
.

18
20
.

21
31.
.

32

Vertrokken

schepen

………………………………..
Laadvermogen

…………………………………..

.

Aantal


429
486
,

51
.

636
646

Lading

………………………………………..
waarvan onder:

Nederiandsche

vlag

………………….

Lading

………………………………………..

1.000 rt.
815
947′
,.

927
1.274
1.437

waarvan onder:

Nederlandsche

vlag

………………….
Belgische

vlag

.
.
., …….’. …………..

,,
.729
.

873
.

849
1.150
.

1.306

Ldvermogen

…………………………………….

Jndexcijfer zeevczart
(inhoud)

…………………………

.

,,

.
226
259
233
332
543

Binnengekomen zeeschepen

………………………..

Idem, alleen

geladen

schepen

…………………….

Aantal
429 453 485
662
610

Bruto

inhoud

…………………………………..

1.000 rt.
785
785
944″
.

1.5,05.
1:404.
,,
373
376
471
729
685

waarvan

in

lijnvaart

………………………………..
Vertrokken

zeeschepen

…………………………….

,
188 153
231
‘438
476

Bruto

inhoud

…………………………………

Goederenverkeer ter zee:

.

Idem, alleen geladen

schepen

………………………….
waarvan

in

lijnvaari

…………………………………

1.000

t.
597
352
600
656
907
Gelost

bij

invoer
.
……………………………
,,.,,
.

,.
87 53
95
215.
146
doorvoer

………………………..
Geladen

bij

uitvoer

………………………..
,,
40
29

36
,

78
86
doorvoer

………………………..
112
58
29
155 156
maandgërn.
Indexcijfer goedererivervoer
Ned.
Spoorwegen. ………….
1938 = 900
78
82
79′,
91′

82′
Goederenvervoer Nederi. Spoorwegen, totaal
1.000

t.
942
986
958′ 1.095′
991′
,,
,
144
181k
167′
189′

160′
1 millioen
447
414
477
;

5,23
680

1

millioen
4b,3
49,5 48,9
51,9
54,6
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
.
910
9,4
10,
11,5
.
13,1
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
2,7
,

3,5
4,1
inaandgem:
1938
=
100
118
114
.

121
429
138

waarvan

grensoverschrijdend.

……………………….

Slachtoffers verkeersongevallen:
.
.

Reizigerskilometers Nederl.

Spoorwegen

…………….

Aantal
94
84

97 ‘
11
114

Tramwegen, vervoerde reizigers

……’ ……………..

Indexcijfer verkeer op de rijkswegen

…………………

,,
.

507
524 524
63
585
.
579
550
rnaandgern.

Overleden

…………………………………..
Ernstig

gewond

…………………………………

!ndexcijfers:

.


1938
=
100

Licht

gewond’

…………………………………..

,,
145
,
135
152
155
‘182
Overleden…………………………………….
,,



142
143 165
‘167
Ernstig gewond

……………………………….
Licht

gewond

………………………………….
,,

.

54.
,

63
61

*
Voorloopig cijfer.

.
.

J’Iet personenvervo’er na de bevrijding.
.

oorlog aan het apparaat toegebracht, hier het geringst is geweest’.
Dat het personenvervoer door de publieke middelen van vervoer

Wel zeer krachtig verloopt de ontwikkelingsgang van het inter-
na de bevrijding een enormen.omvang heeft aangenomen,
wordt

locaal autobusverke.; Dat het lierstelproces hier nog niet is af-
gesloten, karl o.a. blijken
uit
cijfers omtrent de totale trajecttengte
door onderstaande cijfers, welke voor de trein door ramingen
verkregen, duidelijk geïllustreerd..
zijn
van

de dagelijksclie publieke diensten.

946 bedroeg deze
, ,

Aantal vervoerde reizigers In
rnllioonen.

quentie per kin trajectlengte was in Juni 1946 83 pCi. van 1938.
Het’ local autobusverkeer is no

i
geringer n omvang dan in 1938
Interlocaal

,

Locaal
maar vertoont duidelijke teekenen van herstel. In Juni 1946 waren

– –
er rteds weer 14 steden, waarin locale autobusdiensten ‘werden
uitgeoefend.
Kwartaal

E


s


Bij de Ned. Spoorwegen was de totale lengbe van het net, ingericht
,

voor reizigersvervoer, in Juni 1946 ‘gestegen tot 2.408 kin (1

Jan.
,

,
o
1939

2.964 kin), terwijl de gem. frequentie per km exploitatielengte
.

in die maand op nog slechts 56 pCt. van 1938 kan worden gesteld.
_____


De t.o.v. 1938 verdubbelde omvang van het geheele vervoer
Kwartaalgem. 1938

46,8

18,1

10,2

18,5

66,6
53,3

13,3

in het tweede kwartaal ‘1946 kan natuurlijk worden verklaard uit
3e

Kwartaal

1945

49,9

18,3


22,5

9,1

52,4
52,3

0,1

de nog steeds heerschende schaarschte aan particuliere vervoer-.
4e

1945

74,1

28,4

26,5

19,2

74,3
,,
73,4

0,9

iïiiddelen. Zoo bedroeg in Juni 1946 het aantal ‘uitgegeven rijver-
le

,,

1946

86,8

30,2

29,3

27,3

103,9
99,7.

.

4,2

gunningen voor personenauto’s en motorrijwielen resp. 46.931

en
2e

…,,

1946

109,9

38,1

36,0

35,8

122,5 112,2

10 3

56.427 of resp. 46,9 en 85,8 pCt. van het aantal voertuigen op
1 Augustus 1939. Het indexcijfer voor het rljwielverkeei

berekend
Relatief het meest toegenomen t.o.v. 1938 is het vervoer
per train,

op grond van de resultaten der geregelde verkeerswaarnemingen
hetgeen begrijpelijk is, als men .bedenk, dat de schade
tijdens
den

den Rijkswaterstaat, bedroeg in Juni 1946 48 (maançlgem.
1938

.
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.’
.
.

t

Voorschot door De Neder-
lanclsche Bank verstrekt
Voorschot door De Neder-
landsche Bank in rekening-
courant verstrekt ……..
Schuld aan de Bank voor
Nederlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten in omloop
Schatkistpromessen in om-
loop (rechtstreeks bij De
Nederlandsclie Bank is ge-
plaatst nihil)

…………
Daggeldleeningen . . . …….
Muntbiljetten in oniloöp .
Schuld op ultimo Sept..
’46 aan de gemeenten
wegens aan haar uit te
keeren belastingen
Schuld in rék.-Courant aan:
Nederlandscli- mdie …..
Suriname
Curaçao
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
Het staatsbedrijf der P . . T.
enT……………….
Andere staatsbedrijven .
Schuld aan diverse instellingen
in rekening met ‘s Rijks
Schatkist

472.264.800,-
t

462.264.800,-

5452.960.000,-
,, 5449.360.000,-

150.704.965,-
,,

151.308.179,-

1.247)596,84
,,

2.055.204,74

561.942.196,21
557.490.245,78
3.561.805,57
3:273.374,18

3144.349.25344
3129.424.862,03

30. October 1946

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

71711

vang in, maar
scheepvaartwaardeu
en Indische fondsen

gaven dikwijls vrij belangrijke koersverliezen te zien, evenals aandeelen Koninklijke. Wellicht speelt hierbij
een rol de prijsdaling op enkele grondstoffenmarkten
in de Vereenigde Staten, welke de koersdaling in Wall
Street volgt en de gedachte aan een aanstaande de-
pressie versterkt. De betrokken groepen van aandeelen
zijn hierbij via internationaal vrachten- en prijspeil

uiteraard zeer nauw betrokken.
Het bovenstaande moge worden geïllustreerd met
het koersverloop van onderstaande fondsen.

18 October 25 October
1946

1946

A.K.0.

………………

127k G.B.

122

Lever Bros Unilever C.v.A

255

2531

Philips Gem.
b.v.A
………
299

286k

Koninklijke Olie
……….
347

336

H.A.L
.

………………

137k

130

H.V.A .

………………

263

251

Dell Maatschappij
C.v.A
…..
149e

144

Amsterdam Rubber

167

160

STANI) VAN ‘s RIJKS KAS

V
0
r d erin gen
23

Oct.

1946
15

Oct.

1946

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederlandsche Bank
t 1263.895.684,55
t

1225.283.049,46
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij

de

Bank

voor

Neder

landsche Gemeenten ……
198.314,12
,,

435.593,22
Kasvorderingen

wegens

ere-
dietverstrekking

aan

het
16.012.028,-
,,

16.012.028,-
Daggeldleening

tegen

onder-
pand………………


Saldo der postrekeningen van

….

buitenland

………………

447.
1
83.690,68
,,

443.717.180,11
Voorschotten op ultimo Sept.j.
Rijkscomptabelen

………..

sap. Aug/’46 aan de ge-

……

nieenten wegens aan haar
uit te keeren belastingen ..,,
42.074.402,45
,,

42.074,402,45
Vordering in rek-courant
Op:
Nederlandseh-Indië

………
567.552.41 849
,,

574.797:127,46
Suriname

…………..
2.647.474,96 .,,

2.647.984,96
curaçao

…………….
7.628.787,94
,,

7.526.059,53
Het Algemeen Burgerlijk Pen- sioenfonds

…………..
– –
Het

staatsbedrijf

der

1′.,

T.

….. …..

enT
.

………………

……..

– –
Andere staatsbedrijven en in-
……..

stellingen

……………..
295.968.499.59
,,

285.415.100,18

Verplichtingen
1
1

STATISTIEKEN.

DE NEOERLANDSCJIE BANK.
Verkorte balans op 28 October 1946.
Activa.
Wissels, pro-

}Tootdbank t

1)
messen en

Bijbank


schuldbrievefl

1,
Agentsch.,,

1.000,-S
in disconto

f
1.000,-
Wissels, schatkistpapier en schuld brieven, door
de Bank gekocht (art. II,
le
lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j° art. 4
van
het Koninklijk
besluit van 1

October 1945, Staatsblad No.
F204)

…………………………..

Beleeningen:

(Hoofdbank t

148.674.640,80 ‘)
(mcl. voor-

1
schotten in re-

Bijbank

,,

3.054.004,35
kening-courant
1
op
onderpand)
LAgentsch.,,

10.103.211,32

t

161.831.856,47
Op effecten, enz.

…….. t

160.964.060,42 ‘)
Op goederen
en
ceelen

. .
,,

867.796,05
11
161.831.856,47
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet

1937)

…………………………

Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal

……t

699.121.617,02
Zilveren munt, enz…..1.078.834,71
700.200.451,73
Papier op het buitenland

t 4.430.806.330,03
Tegoed bij correspondenten in
het

buitenland

……….83.002.394,50
)3uitenlandsclie

betaalmid-
delen

………………..15.450.674,25
4.529.259.098,78
Belegging van Kapitaal, Reserves en Pensioen-
fonds

………………………………
70.392.918,4 6
Gebouwen

en

inventaris

………………….
3.000.000,-
Diverse

rekeningen

……………………

..
30.336.208,88

5.495.021.534,32
Passlva.
Kapitaal

…………………………….t
20.000.000,-
Reservetonds

…………………………..
12.377.412,28
Bijzondere reserve (winst herwaardeering goud-
voorraad

per

2

Juli

1945)

………………
209.277.096,67
Andere

bijzondere

reserves ……………… ..
76798’079L95
Pensioenfonds

…………………………
15.435.634,17
Bankbiljdtten in omloop (oude uitgifte)

……
261.157.185,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte) ……
2.576,499.670,-
Bankassignaties in omloop

………………
784.269J53
Rekening-courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist

……t 1.222.261.824,02
‘s Rijks Schatkist:
speciale rekening

.
…..410.479.000,-
Geblokkeerde saldo’s

van banken

…………
..68.530.372,19
Geblokkeerde saldo’s

van
anderen

…………..50.500.173,75
Vrije saldo’s

…………663.203.634,18
2.114 .975 .0 04 ,14
Diverse rekeningen

……………………..
207.717.182,58

T 3.4.UZI.4
1
6Z
1)
Waarvan scbatkistpapier
rechtstreeks door de Bank in disconto ge-
nomen……………
…………….. t


‘) Waarvaw aan Nederlandsch-Indiê
(“iVet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99),,

42.165.200,-
circulatie der door de Bank namens den Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten ……151.001.019,50

DE NEDERLANDSCI1E JIANK.
(Voornaamste posten In duIzenden guldens)

Munt

Wissels, prom.
enz.,

Data

muntma’te- open marktpapier,

Totaal

Totaal
1
rjaa

beleeningen, voor-

activa

opeischb.

1
deviezen schotten a/h Rijk en

schulden
diverse
rekeningen

28 Oct. ’46 5.229.460

192.169

5.495.022

4.953.416
21 . ,,

’46 5.236.919

183.967

5.494.279

4.953.708
14

,,

’46 5.234.655

181.855

5.489.911

4.945.443
7 ,, ’46 5.268.469

181.772

5.523.641

4.97.9.566
30Sept.’46 5.301.353

214.962

5.591.008

5.065.272
211,,

’46 5.244.806

185.572

5.511.271

4.980.246
16 ,, ’46 5.251.692

188.547

‘ 5.525.955

5.002.357
9

’46 5.219.254

200.071

5.505.041

4.982.320
6 Mei ’40 1.173.319

248.256

1.474.306

l
,
J424.01 6

Geblok-

Bankbiijet- Saldi

F
G(D

keerde J3anhaâsig-

salds

natiere en
Data

ten in om-

in

diverse
loopRIO

van
banken rekeningen

28 O”t. ’46
2.837.6571)
2.114.975 Cl.332.741

68.530

208.501
21

,,

’46 2.809.440)) 2.144.069 Cl .363.758

61.423 ‘ 206.882
14

‘4€. 2.813.532

2.131.625 C1.363.111

66.012

210.864

7 ,, ’46 2816.541

2.162.882 Ct.378.343

55.297

210.320
30 Sept.’46 2.816.072

2.249.069 C1.388.748

52.073

191.893
23 ,, ’46 2.755.788

2.224.288 C1.378.114

64.209

197.223
16 ,, ’46 2.765.997
1
2.236.330 C1.422.543

51.677

189.656

9
,,
‘461 2.776.246 .1 2.205.929 C1.373.895 100.077

188.896
6 Mei ‘401 1,158.613 1

255.1741

22.9621

10.230

1) waarvan nieuwe uitgifte t 2.57645.( t 2.548.14.

,.,

v
i)

1

T’4

J.

J.

72

-1S’oo

II
718

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 October 1946

NATIONALE BANK
VAN BELGIË.
(Voornnanut. pnetç’n In mIlIIn’nen frnnc)

0
5,
boo
1
Data

1
0,
”S

QO
‘nE

Cn
I,
,

24 Oct.

1946
31.797
4.934
3.819
243 1.137
t
49.767
17

,,

1946
31.783
4.392
3.713
230
1.095
1
49.842
10

,,

1946
31.768
4.701
3.801
249
1.067
1

50.402
3

,,

1946
31.789
3.709
3.747
271
1.038 50.477
26 Sept. 1946
31.655
3.720 2.928
196
1.036
1
49.887
19

,,

1946
31.952
3.726 2.860
237
997
1

50.132
12

,,

1946
32.212
3.820
2.572
213
926
1
50.507

Rekening-


.S


courant saldi
0)

-s

Data
.-
0

0
o
,
c
‘0

24 Oct.

1946
641
157.090
71.437
2
4.028
645
17

,,

1946
641
157.035
71.726
5
3.639
673
10

,,

1946
642
157.963
72.273
3
3.973
714
3

,,

1946
642
157.009
72.395
3
4.395
718
26 Sept. 1946
642
155.403
71.292
2
3.886
723
19

,,

1946
642
155.881
71.580
5
4.063
725
12

,,

1946
642
156.261
72.011
6
4.006
727

1)
Waarvan 10.493 mililoen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).

‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: Oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbesebikbare of geblokkeerde rekeningexk en niet aangegeven
oude biljetten.

FEDERAL RESERVE BAJ41{S.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad
f
F
Data
Other
U.S. Govt.
Totaal
Goud cer-
cash
securities
tificaten

3 Dec.

1941
20.805

1
20.553
236
2.184
7 Juni

1945
18.357

1
17.412
247 20.896
10 Oct.

1946
18.122
1

17.342
t

280
23.502
17 Oct.

1946
18.125
T

17.345

[

285
23.418

FR-bil-
Deposito’s

Data
jetten in
Member-
circulatie Totaal
Govt.
banks

3 Dec.

1941
1

7.730
T

15.108
320
13.178
7 Juni

1945
22.860
17.350 352
15.432
10 Oct.

1946
24.552 17.422
482
16.019
17 Oct.

1946
24.557
1

17.534
524
16.142

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).

0
Cd
.’,

Q

Pq

30Aug. ’39
263,0 295,8
300
529,5 33,5
14 Juni ’45
0,2
1.299,3
1.300
1.276,0
24,2
16Oct. ’46
0,2
1.399,3
1.400
1.362,5
37,8
23 Oct. ’46
0,2
1.399,3
1.400
1.360,8
39
1
5

Other securities
Deposits

cd
n0
E
os

.
.
Z

30Aug. ’39
0,7
113,1
6,4
24,6
160,2
31,1
90,1
14 Juni ’45
1,2
235,5
4,5
13,9
261,6
8,4
201,4
16 Oct.

‘4 61
1,0
287,2
9,2 16,3 333,8
17,4
260,0
23 Oct.

’46
1,0
308,0
*
15,1
16,9
362,8
14,8
293,8

BANK VAN FRANKRIJK. (Voornaamste posten in millioenen francs).

Voorschotten
aan
den Staat


o•
5.5
Data

ij

31 Aug.
1939
97.893 27.080
30.577
5.466

31 Mei
1945
75.151
26.443
54.508 19.750
426.000
3 Oct.
1946
94.817 191.538
59.450
35.100 626.000
10

,,
1946
94.817 101.030
59.450 34.700
426.000

Bankbil-

Deposito’s
Data jetten in
Totaal
Staat

j
Diversen
circulatie
34 Aug.
1939
142.359
21.341
1.252
18.038
31 Mei
1945
549.855
51.093
773
50.320
3 0ct.
1946
681.150 52.648
719
51.929
10

,,
1946
683.219
53.057
785
52
1
272

NATIONALE BANK VAN
ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen franes).

Id
Data
,o
c)
1d

31 Aug. 1939
2.419,5
287,7 96,8
93,7
2.024,2
828,1
15 Juni 1945
4.773,8
121,1
373.3 63,7
3.450,5
1.610,0
30 Sept. 1946
4.881,4
148,6
63,2
53,6
3.784,9
1.078,9
7 Oct.

1946
4.850,4
153,5
59,0
54,9
3.743,2
1.087,7

MAANDCIJFERS.

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT
VAN
DE VIER NEDER-
LANDSCIIE GROOvE BANKEN EN VAN HET NEDER-
LANDSCHE BEDRI.JF VAN DE NF.DI4RLANDSCHE
JIA.NDEL-MAATSCRAPPIJ.

NederL
Neclerl.
Banken
Banken
en Ned.

(In millioenen guldens)

Handel-Mij.

31
30
31
30
Aug.
Sept.
Aug.
Sept.
1946
1946
1946 1946

Ativa:
Kas kassiers en daggeldieeningen
107
78
124
89
2049 2111
2446 2528
Ned. schatkistpapier

…………

2156
2189 2570
2617

Ander overheidspapier
16
17 24
27
3
5
5
Wissels

…………………..3
Bankiers in binnen- en buitenland
110
108
165
175
Prolong. en voorsch. tegen effecten
47
46
62
62

301 311 374
392
Effecten en syndicaten ……….
11
11
21
18
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
30
30
44
40

Debiteuren

………………….
..

342 352
439 450

0
16
16
Gebouwen

………………….13
Diverse rekeningen

………….
Belegde bestemmingsreserven ….
.




1
1
1
1

2688 12729 1 3282 13353

Passiva:
Crediteuren

………………..2249

2277

2735

2796
Wissels

……………………1

1

1

1
Deposito’s op termijn ………. .

..113

113

150

138
Knssiers en genom. daggeldieen

-.

1

1

Diverse rekeningen …………..77

89

96

117

Bestemmingsreserven …………1

1

1

t

2441 2482 2983 3054

Aandeelenkapitaal …………..170

170

210

210

Reserve …………………….77

77

89

89

2688 2729 3282
3353

Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” vooi het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal reacties die deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate beviedigendi; begrijpelijk: omdat
er bijna geen groote instelling is, die dit blad” niet
regelmatig ontvangt en waar het niet circuleert!

-,

Auteur