AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 21 AUGUSTUS 1946
No,
1528
COMMISSIE VAN REDACTIE:
N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
H. W. Lainbers (Redacteur-Secretaris).
Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers
Assistent-Redacteur: A. de H”it.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam, (F1
7
.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
BERIO11T.
Gezien de bepalingen omtrent het papierVerbruik .is
thans met den omvang van dit nummer
(12
in plaats van
16
bladzijden) volledige compensatie verkregen voor den
buitengewonen omvang van het speciale nummer van
24
Juli
1946.
INHOUD:
Blz.
Het onbevredigend niveau onzer arbeidsproductiviteit
door J. tan de Kiefi ……………………..535
De organisatie der planning II door
Ed. Qan Cleeff . . 536
Vooruitzichten der Nederlandsche kunstzijde-indus-
trie door
Dr. J. Rubinfeld …………………539
Aanteekening :
Vervoers-economisch colloquium door
Dr. H. C.
Kuiler
………………………………541
Boekaankondigi’g:
Publicatie no.
38
van het Nederlandsch Econo-
misch Instituut ……………………….
542
Geld- en kapitaalmarkt
……………………
542
Statistieken:
Bankstaten
………………………………
542
DEZER DAGEN
blijkt het regentijd te zijn. Het vele hemelwater belemmert
het zien van de sterrenregens, de talrijke vallende sterreîi
in het sterrenbeeld Perseus. Dat is jammer voor de velen,
die graag een wensch zouden doen. En dat zijn er wel zéér
velen. Men begint nu pas goed te beseffen, hoe arm de
wereld en hpe arm in het bijzonder Nederland is. Er ont-
breekt nog veel.
Zeker, er zijn feiten, die hoopvol semmen. De berichten
omtrent recordoogsten in Amerika en in Engeland. zijn
even plotseling en gelijktijdig binnengekomen als die
omtrent het wereldgraantekort een’ aantal maanden ge-
leden. De bruinkool, die Duitschland ons, in ruil voor onze
overvloedige groente, zal leveren als brandstof voor stroom-
opwekking maakt, tezamen met de rechtstreeksche,
anachronistisch werkende, stroomleverantie, onze kolen-
positie beter. De werkloosheid neemt zienderoogen af en
zelfs meisjes zijn alweer ruimer aan het werk gegaan.
Naast al deze gunstige ‘elementen stemmen de laatst-
gepubliceerde productie-indices teleur. De cijfers voor Juni
rijn vrijwel over de geheele linie lager dan die over Mei, sommige blijven zelfs beneden den index voor April. De
kosten van het levensonderhoud waren in Juni ruim
6
punten hooger dan in Mei,’bijna,
9
punten hooger dan in
April.
De eenige productie-index over Juli, die het Statistisch
Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek tot
dusverre vermeldt, betreft de steenkoolproductie. Dat is
een gunstig cijfer. Na vier maanden lang tusschen
630
en 670
millioen kg te hebben geschommeld, sprong de maand-
productie plotseling omhoog tot ruim
760
millioen. De som van de leveranties onzer mijnen voor binnenlandsch verbruik en den invoer van kolen bedroeg in Juli
950.000
ton tegen
7 k 800.000
ton in de maanden Februari tot en
met Mei en, slechts
580.000
ton in Juni. Vooral de invoer
was in Mei en Juni gedrukt.
Blijkt hier de invloed van de stakingen, die in Juni juist
haar culminatiepunt hadden? Het door het C.B.S. gepu-
bliceerde maandgemiddelde van ruim
98.000
door arbeids-
conflicten verloren werkdagen in het eerste hr]fjaar
1946
– tegen ruim 10.000 in
1938
en bijna
8.000
in
1939 –
wijst in deze richting. Gelukkig ligt ons land thans buiten
het gebied van de stakingsregens; uit de betrokken lucht
boven het bankbedrijf verwachten wij geen neerslag, die –
mirabile dictu – den giralen geldomloop zou doen bevrie-
zen.’ Uit andere landeli komen nog steeds stakingsberich-ten, bij trams in België, gasbedrijven in Engeland, diverse
bedrijfstakken in Canada en Zuid-Afrika. Plaatselijke
neerslag, die echter ook de wereldproductie neerslaat en
het prijsniveau omhoog doet tendeeren. Een kooperssta-
king, vooral tegenover niet noodzakelijke artikelen, zou
omgekeerde uitwerking hebben. Wat zou men de over-diensten kunnen inkrimpen, als de consumentën op die
manier de prijsbeheersching en den distributiediensttehulp
kwamen!. Conflicten tusschen Overheid en bedrijfsieven,
zooalg de fruit- en aardappeidistributie die te zien gaven,
zouden dan niet rijzen. ReedS kwamen de eerste berichten
binnen van consumentenorganisatie, de C.P.C. (consumen-
ten-prijsbeheerschings-contrôle) te Rijswijk, dje zich, echter
nog beperkt tot de functies van klachtenbureau en voor
–
lichtingsorgaan.
Behalve door werkstaking wordt onze Nederlandsche
productie ook door deviezenschaarschte gehandicapt. Naar
verluidt komen thans voor internationale credieten landen
van geheel andere klasse in aanmerking. Berichten over
Polen,, Saoudi Arabië, Japan, Korea, geruchten over
Frankrijl, Rusland, Hongarije, Roemenië, het lijkt een
ware goudregen. Hiermede komen wij weer inde familie van
Perseus terug. Zou een goudregen ook nu de eerste stap zijn
om een ongelukkige gekluisterde van monsterlijke bedrei-
gingen te verlossen? Beter wellicht dan eindelooze openbare
discussies in het Palais du Luxembourg?
B
e
s
e
hikbare
kru
ch
te
se
—
1
JURIST
37 jaar, 12 jaar leidende functies in overheidsdienst
ets
bankwezen
bekleed hebbende, bek, public., gespec. op geb, internat. betalings-
verk., gew. to organ. en leid, te geven, nu aan Dep, van Fin,
verb., zoekt passende functie. Br. no. 601 bureau van dit blad,
postbus 42, Schicdam,
R. MEES & ZOONEN
AO 1720
Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam
Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantiën)
HEER
36 jaar, zoekt een leidende positie; 14 jaar werkzaam geweest bij gr. inst. in diverse landen. Ruime ervaring op scheepvaartgebied,
Wenseht om pers redenen van werkkring te veranderen. Goed
organisator, energiek, gewend leiding te geven. Br. onder no. 603
bureau van dit blad, postbus
,
42, Schiedam.
PSYCHOLOOG
Directeur Psychotechniach Instituut, tevens Directeur Middelbaar
Onderwijs-Inrichting, zoekt contact met groot of mid’delgroot be-
drijf, om eventueel als Personeelschef of/en Psychotechnieus in
functie te treden. Leeftijd 35 jaar, gehuwd. Liefst midden of
Oosten des lands. Br onder no. 610 bureau van dit blad, postbus
42, Schiedam.
Personeelchef
–
Sociaal Werker
30 jaar, diploma
5-j.
HBS. moment, stud, voor M
.
O. Bedrijfs-
paedagogiek, veelj. erv. op soc.-psych. gebied en in omgang met
personeel, wenst naast zijn tegenw. werkkring voor enkele dagen
per week een zelfde functie te aanv. in bedrijf van ca. 1.50 pers.
Prima rel, van tegenw. en vroegeren werkg. Br. onder no.
612 bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
Nl
~r
De
KLM.
vraagt
voor haar Pensioenfonds
=
[BI EMPLOYÉ (E)
met
kennis van verzekeringswiskunde.
Vereischte opleiding 5jatige H B.S. B, diploma verzekerings-
wiskunde en boekhouden. leeftijd 25-35 jaar.
Sollicitaties uitsluitend schriftelijk mei pasfoto en volledige ge-
gevens omtrent opleiding, alsmede afschriften van diploma’s
en getuigschriften aan de Afd. Personeelszaken der KLM.,
Raamweg 90, Den Haag. Bijlugen worden niet teruggezonden.
Assurantie annex Financieringsbedrijf te Rotterdam,
zoekt een algmeen ontwikkeld
jongmensch
van goeden huize
om na behoorlijke opleiding tegen nader overeen te
komen condities als deelgenoot te worden opgenomen.
Eigenhandig gescbreven brieven met volledige inlich-
tingen Omtrent genoten opleiding ete. ,onder no. 606
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam
Bij één der Bedrijfschappen op het gebied der Voed-
selvoorziening is te vervullen de vacature van
accountant
(Lid Vaga, Niva of N.B.v.A,) als leider van de.
accountantsafdeeling. Sollicitanten zullen eventueel wor-
den verzocht zich te onderwerpen aan een psycho-
technisch onderzoek. Sollicitaties onder no. 604 bureau
van dit blad, postbus 42, Schi’edam.
BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN
BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN
AMSTERDAMSCHE
BANK N.V.
KAPrrAAI. t
MIUM
flESERVES t 3I.00
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
GevestIgd te’s-Gravenhege
AOMINISTRATIEKANTOOR OORORECHT
BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Perso n e eis- Pensioenverzekering verschaft directe fiscale besparing
–
afnchrijving van toe-
lcomstlge lasten
–
blijvende sociale voldoening
Vraagt U een, welgedocumenteerd advies aan
ona
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo
.
Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek
van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
C
sso
SO
STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM
CIE
Koninklijke
N ederlandsche
Boèkdrukkerij
H.
A.
M. Roelanis
Schiedam
ijispen
rTiTlT1r1.1.E..rT1L.iIIgj3
culemborg
amsterdam
rotterdam
Voor het vervolg van de rubriek
,,Vacatures”
zie pag. 543
21 Augustus 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
535
HET ONBEVREDIGEND NIVEAU ONZER
ARBEIDSPRODUCTIVITEIT.
Onder bovenstaanden titel verscheen in ,,E.-S.B.”
1
No. 1526 van 7 Augustus 1946 een interessante bijdrage
van Dr. P. J. Verdoorn. Voor het economisch herstel
en, den wederopbouw van onze welvaart is een verhoo-
ging van, onze arbeidspï’oductiviteit het centrale probleem
en hoewel reeds van, verschillende kanten de aandacht
hierop gevestigd is ‘), blijven, alle publicaties, welke ons
inzicht in dit probleem kunnen verdiepen, van belang.
Daar de heer Verdoorn in, zijn beschouwingen een voor-
stel ter sprake brengt, dat door ondergeteeken.de in het
,,Tijdschrift voor Interne Bedrijfsorganisatie” van Februari
ji. werd gedaan
(niet
in, het door Dr. Verdoorn genoemde
tijdschrift), lijkt het mij nuttig, hier eenige opmerkingen aan toe te voegen.
De heer Verdoorn is de meening toegedaan, dat de
voorgestelde pi’opaganda-ctie ,,zeer veel zal kunnen
bereiken”. Daarna wordt echter de vraag gesteld of een
dergelijke actie een, direct resultaat van, n.oemenswaardigen
omvang zal hebben. ,,Kan men in de huidige situatie
een stijging van de arbeidsproductiviteit verwachten door
een appèl zuiver en, alleen, op
den,
gemeenschap6zin van
den arbeider, dor een vage belofte van een ruimer reëel
inkomen, dat zich mgelijk in, een verwijderde toekomst
zal manifesteeren? Mi. is, een dergelijke hoop zoo niet
geheel, dan toch grootendeels on,gegrond. Onvoldoende
wordt rekening gehouden met het feit, dat het hemd
nader is dan de rok, dat daardoor een krachtige inspan-
ning ten dienste der gemdenschap ook een hoogere be-
looning van die extra inspanning vraagt; dat het heden
zwaarder weegt dan, de toekomst en dat daarom voor een
harder werken in het heden, ook een tastbaar resultaat in het heden wordt vereischt”.
De geachte schrijver is van meening, dat naast een pro-
paganda-actie ook een meer materieele actie gevoerd
moet worden door verhooging der premieloon,en. Voor-
opgesteJd moet
worden,,
dat stimuleering van en door
den loonprikkel ontegenzeggelijk een, belangrijken invloed zal hebben en dat gelijktijdig zoowel de psychisch-moreele’ als de materieele factoren beïn,vloed moeten worden. Voor
een juiste beoordeeling zal men, dus moeten, weten,, in
welke mate deze, groepen van factoren, de arbeidspro-
ductiviteit beïnvloeden. Een nadere ontleding van, deze factoren geeft bijv. het
volgende schema:
1
Economische f(tctoren
o.a.
de mate, waarin grondstoffen beschikbaar
zijn;
de beschikbare productiemiddelen.;
a,fzetmogelijkheden,, deviezenpositie, enz.;
verhouding tusschen bonen en, prijzen.
II
Technische factoren
o.a.
.a) kwaliteit der grondstoffen;
b) doelmatigheid der productiemiddelen.
III
,
Physiologische factoren
o.a.
voldoende voeding? (variatie en vetpositie);
arbeidsduur;
verzuim doQr ziekte en onvoldoende aan-
melding van’ werkkrachten.
IV
Psychologische factoren
o.a.
a) sociaal-psychologische gesteldheid bijv.:
besef van, gemeen,schapstaak?
inzicht in, de beteekenis der arbeids-
_______
.productiviteit;
1)
,,Het groote probleerii, waarvoor wij staan, is niet dat der bestaande staatsschuld, niet dat der hetngen, liet is dat, der be-
vordering der productiviteit en der zuinigheid”, Mr. H. F. van
Leeuwen in ,,E.-S. B.” No. 15’19’van 19 Juni 1946, blz. 389. Zie
ook: ,,The production drive” in ,,The Economist”,, 9 Maart 1946.
Drs. W. J. van de Woestijne, ,,Cornpte Rendu
19
1
,6″
in de ,,&roene
Amsterdammer”, 27 April. 1946. Drs. M. Veisgïas, ,,He’t Eco-
nomisch Heistel” in ,,Vrij Nederland”, 20 Juli 1946 en het speciaal
aan het Nationaal. Welvaartspian gewijde ,,E.-S.B.”-nummer
1524 van 24 Juli 1946. . . .
psychologische nawerking van den,
oorlog, politieke kwesties, zwarte han-
del, enz.
arbeïdssfeer in de bedrijven,;
individueel-psychologische gesteldheid.
Een volledig onderzoek n,a,ar dit complex van factoren
zou alleen, ingesteld kunnen worden door nauwe samen-werking van economen, technici, physiologen, psycholo-
gen, en statistici. Het zou veelomvattend zijn en gerui-
men tijd vergen. Vooi’zoover bekend, is een dergelijk
onderzoek niet uitgevoerd, doch bij de vooi’boreidin.g
van de te voeren.propagan,da-actie (zie ,,Tijdschrift vÔoi’
Interne Bedrijfsorganisatie” van, April 1946) werd getracht
eenig inzicht in, een aantal van deze factoren te verkrij-
gen.
Zoolang het on,derzoek niet grondig en volledig is uit-
gevoerd, bestaat het gevaar, dat de resultaten betreffende
enkele onderdeelen een verkeerd beeld geven
ten,
op-
ichte van het geheel. Indien, men, de betrekkelijkheid
dezer resultaten, echter voor oogen houdt, kunnen zij bij-
dragen tot verdieping van onze inzichten.
Betreffende de factoren onder 1 en II kunnen wij wei-
nig toevoegen aan hetgeen hierover in diverse publicaties
is gezegd.
Ten aanzien van de factoren onder III kunnen wij zon-
der meer co’n,stateeren, dat de voeding nog niet voldoende
is, dat nog niet vast staat of een 48-urige werkweek opti-
maal is en dat het verzuimdoor ziekte groot is. ‘Dit ver-
zuim door ziekte ontstaat eenerzijds door den achteruit-
gang der volksgezonfiheid- tijdens den. oorlog, anderzijds
dooi’ de ook thans nog onvoldoende voeding en huisves-
ting en ten slotte, doordat men, tegenwoordig eerder ge-neigd is te verzuimen dan vroeger. Deze laatste omstan-
digheid is een, psychologisch verschijnsel, dat ongetwijfeld
door een propaganda-actie beïnvloed kan worden. Ook
de onvoldoende aanmelding van werkwilligen
2)
kan door
een propaganda-actie gestimuleerd wordén.
Wat de factoren onder IV betreft kan geconstateerd
worden, dat het besef
van
dè
gemeenschapstaak zeer
zekeî’ aanwezig is, doch niet steeds bewust wordt gevoeld.
Een propaganda-actie zou vooral ten doel moeten hebben,
het bewustzijn, van het reeds aanwezige besef van de
gemeenschapstaak te activeeren. Tenslotte zou de actie
tot gevolg moeten hebben, dat het inzicht in, de beteeke-
nis der arbeidsproductiviteit bij de ,,man in the street”
vergroot wordt. Dit bèteekent, dat men op z’eer populaire
wijze, met eenvoudige woorden en zonder in breed’voerige
beschouwingen te vervallen de grondslag der economie
moet verbreiden: ,,Werk Wekt Welva,ai’tl” De psychologische nawerking van den oorlog is van
zeer veel belang. Nu echter ‘politieke kwesties meer en
meer tot oplossing worden gebracht, de zwarte handel
wordt bestrederi en inderdaad vermindert en ook in, andere
opzichten geleidëlijk weder normn,le verhoudingen, ont-
staan, zal ook de nadeelige psychologische nawerking
van den oorlog verminderen,.
Wat betreft de arbeidssfeer in de bedrijven, kan men
groote verschillen constateeren. Een,erzijds treft men be-
drijven aan, waar met enthousiasme en in de beste ver-
houdingen gezamenlijk wordt ‘gewerkt aan het verkrijgen
van zoo goed mogelijke resultaten en daarmede aan de
bevordering van onze nationale welvaart. Anderzijds
treft men bedi’ijven aan, waar de aÏoeidssfeer hope-
loos slecht is. ‘ De directies en de bedrijfsleiders
hebben nog geen juist inzicht in, de groote beteekenis
van een goed personeelsbeheer; zij stellen zich veelal op
het standpunt, dat werkmethoden, welke. vroeger de
gewenschte resultaten, gavèn, ook ‘nu toégepast kunnen
wordén. Zij meenen, dat deskundige voorlichting op dit
punt niet noodig is, in het kort: zij groeien, niet met hun
tijd mee. De uitvoerende arbeiders in deze bedrijven (wij
‘)
Zie bijv. ,,Rapport inzake het tekort aan vrouwelijke arbeids-
krachten” in ,,Sociale ‘Voorlichting” No. 10 van April 4946.
7
1
536
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Augustus 1946
1
1
bedoelen daarmede hand- èn hoofdarbejders) stellen zich
hunnerzijds op een eenzijdig standpunt, t.w.: eerst
behartiging van hun eigen belangen en dan komt het
groeps- of gemeenschapsbelang ook wel aan de beurt.
Een algemeene propaganda-actie zou in een en ander
ontegenzeggelijk verbetering kunnen brengen, zooals in-
derdaad ook in de bedoeling ligt.
Wat tenslotte betreft de individueel-psychologische
gesteldheid, dit is een dermate gecompliceerd vraagstuk,
dat dit in kort bestek niet in zijn geheel behandeld kan
worden. Niettemin is het volgende van belang te memo-
reeren. Bij enquêtes, welke door ondergeteekende als
adviseur voor interne bedrijfsorganisatie in verschil-
lende bedrijven werden ingesteld, bleek het volgende:
‘
abriekspers. kantoorpers.
Tevreden met beroep? ja
91 %
87 %
neen
9%
13%
Tevreden met loon? ja
48 %
66 %
neen
52%
34%
Dit wijst er op, dat bij de ondervraagden de onte-
vredenheid over beroep en loon niet zoo groot is, als men
dikwijls aanneemt. De ontwikkeling gaat veeleer in deze
richting, dat, zooals ook uit de onderzoekingen blijkt,
de ontevredenheid in meer subtiele factoren ligt, zooals
(afhankelijk van den aard en de gesteldheid van het
desbetreffende bedrijf):
slechte sfeer in het bedrijf;
ouderwetsche werkomgeving;
slechte leiding door de directies;
verkeerde methoden van arbeidsbelooning, e. d.
Zoowel onderzoekingen in Amerika als in Nederland
3)
hebben uitgewezen, dat de a.rbeidsvreugde en de arbeids-
lust van den arbeider in rangorde afhankelijk zijn van:
het oordeël thuis over zijfl werk en positie; de vraag, of de arbeider gaarne in het desbetreffende
bedrijf Werkt;
het oordeel van zijn chef over hem.
N.B. Andere factoren, zooals loon of het soort werk,
zijn lang niet zoo belangrijk.
Ook hier vindt men vele aanknoopingspunten voor
een algemeene actie (stimuleering van wederzijdsche
waardeering).
Indien wij er nogmaals op wijzen, dat wij de beteekenis
van den loonpiikkel zeker niet duderschatten, zoo mag
er toch anderzijds even nadrukkelijk op vorden gewezen,
dat de invloed van andere factoren minstens even groot
is, dat deze laatste factoren door een algemeene propa-
ganda-actie
in
belangrijke mate gunstig beïnvloed kunnen
worden, vooral indien deze actie uitgaat van instanties,
waarin iedere Néderla.nder vertrouwen heeft. Een voor-
waarde daarbij
is,
dat deze actie grootscheeps wordt aan-
gepakt en deskundig wordt uitgevoerd. Het laatste be-
teëkent, dat alle middelen te baat genomen moeten wor-
den, welke tot verwezenlijking van het gestelde doel
kunnen bijdragen, dus ook propaganda en voorlichting
in de bedrijven, het in aanmerking nemen van de onder-linge verschillen in de bedrijfstakken en eventueel in de
afzonderlijke bedrijven, enz. De door Dr. Verdoorn gestelde vraag, of een dergelijke
actie nut zal hebben en hoe groot dit nut zal zijn, mee-
nen wij gedèeltelijk met het bovenstaande te hebben be-
antwoord. Deze actie zal zijn nut hebben. Hoe groot dit
is, valt moeilijk te bepalen, doch nemen wij aan, dat
door beïnvloeding van de factoren Ilic en IV a—c de
arbeidsproductiviteit, welke thans circa 70 % bedraagt,
met 1 % stijgt, dan beteëkent dit een gelijktijdige verbe-
tering van de factoren T t/m III en dus nog eens een indi-
recte stijging van bijv. 1 %. De totale arbeidsproductiviteit
stijgt aldus met ongeveer 2 %. Bij een door het Centraal
Planbureau i. o. becijferd nationaal inkomen van f. 8,4
) O.a. door Ir. Ildo
milliard, beteekent dit dus een verhooging van ons jaar-
lijksch inkomen met J. 168 millioen. (Persoonlijk zijn wij
ervan overtuigd, dat de actie een veelvoud van dit
nuttig effect met’zich kan brengen). En hierin vindt
men dan tevens een rechtvaardiging van de kosten, welke
een dergelijke actie nu eenmaal met zich brengt. Bij vol-
doende medewerking van een ieder individueel, van de
becrijven, van de daaryoor in aanmerking komende
maatschappelijke groepeeringen en van de overheidsin-
stellingen, resp. regeeringsinstanties, kunnen deze kosten
echter binnen zeer redelijke grenzen worden gehouden.
Dank zij de medewerking, welke intusschen reeds van
vele zijden werd verkregen, zijn de voorbereidingen voor
de propaganda-actie in een vergevorderd stadium. Bin-
nenkort zullen hierover nadere publicaties verschijnen.
J. VAN DE KIEFT.
DE ORGANISATIE DER PLANNING
11
1
).
De seclor-planorganen.
De ,,sector-planorganen” bestaan reeds op sommige
gebieden. Men denke aan de Afdeling Planning
van
het
Ministerie van Economische Zaken, aan het Landbouw-
Economisch Instituut, aan het Bureau Documentatie
Bouwwezen (dat een groot aandeel had in het opstellen
van het Bouwplan 1946). Soms kan men de afdeling, die op een bepaald ministerie de begroting ontwerpt,
min of meer als een sector-planorgaan zien; ik
denk
aan
de militaire departementen. Er zijn echter ook sectoren,
waar van enige welbewuste planning nog geen sprake is.
In het algemeen moeten deze sector-planorganen aan
twee eisen voldoen eerste moeten het vrij zuivere
plariorganen zijn, d.w.z. adviesorganen met een zekere
wetenschappelijke inslag, die min of meer los staan van het
beleidswerk. Voorts moeten ze, waar dit mogelijk is,
,,twee-benig” zijn opgezet. D.w.. ze moeten met één been
in de ambtelijke wereld en met het tweede-in de wereld
van het bedrijfsleven staan.
Wat het eerste betreft: de practijk (voorzover er reeds
van practijk sprake iI) leert, dat een zekere scheiding
tussen planning en uitvoerend beleid
itt
het algemeen
gewenst is. Planning immers is researchwerk. Het eist,
gelijk ellçe researcharbeid, een speciale mentaliteit, af-
wijkend van die van den typischen uitvoerenden beleids-
man. Het maken van plannen voor één jaar of langer
vraagt een rustige sfeer, waar een weloverwogen, weten-schappelijke en bezonnen afweging van diverse mogelijk-
heden kan plaatsvinden en een toetsing daarvan, indivi-
dueel, in team-work en in speciale commissies, aan eveneens
met zorg op te stellen richtlijnen. Planning beteekent:
nota’s; rapporten over geheel en delen; raadplégen van
literatuur, statistieken en deskundigen; werk op langer
termijn, dat de gebeurtenissen van den dag enigszins ter
zijde laat. Daarentegen mist planning die vele snelle en
toch vaak uiterst verantwoordelijke beslissingen betref-
fende hoofdlijnen en details, die het uitvoerende beleids-
werk kenmerken. De direct-practische activiteit, die van
den planning-man wordt geëist, is betrekkelijk gering.
Mede daarom moeten de rust eisende planning en het
vaak gejaagde uitvoerende beleidswerk liefst worden ge-
scheiden. Ongezond is een situatie, zoals men deze in de
practijk wel ontmoet, waarbij de planning-afdeling van
een ministerie is overladen met uiterst belangrijk en zeer
spoedeisend uitvoerend beleidswerk. De taak van het
maken
van
jaarplannen moet hier wel in het gedrang
komen.
Juister is de opzet van het Landbouw-Economisch
Instituut en ook van het Centraal Planbureau. Deze zijn
als zelfstandige research-organen opgebouwd. Ze kunnen
1)
Het eerste gedeelte van dit artikel werd opgenomen in
,,E.-S.E.” van 14 Augustus 1946.
WW
21 Augustus 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
537
zich dus geheel op research, resp. planning instellen, bijv.
wat de kwaliteiten van de te kiezen medewerkers en ook
het organisatie- en tijdschema der werkzaamheden be-
treft.
Separate planorganen zijn dus gewenst. Deze behoeven
echter, willen zij goed, d.w.z. niet te theoretisch en vol-
doende veelzijdig werk afleveren, nauw contact met de op
hun terrein werkende beleidsorganen. Staan op een be-
paald gebied overheidsbeleid en vrij beleid
2)
naast elkaar,
d.w.z. wordt een deel der beslissingen in de ambtelijke
sfeer genomen en een ander deel in dat van liet al of
niet georganiseerde bedrijfsleven, dan is het gewenst,
dat het planningorgaan in beide richtingen contacten
heeft. Het Laidbouw-Economisch Instituut en het Bureau
Documentatie Bouwwezen zijn hier goede voorbeelden.
Beide hebben, mede als gevolg van hun organisatorische
opzet, een vrij groot vertrouwen van Overheid en bedrijfs-
leven. Dat beduidt, dat zij kunnen beschikken over vol-
doende gegevens uit beide sferen en hun plannen derhalve
goed kunnen funderen.
Ook het C.P.B. zal, wanneer de commissies zijn gecon-
stitueerd, die in het desbetreffende wetsontwerp zijn
voorzien, hopelijk over voldoende contacten in beide
richtingen beschikken. In de toekomst, wanneer in het
kader van de bedrijfsorganisatie een toporgaan van het
bedrijfsleven zal zijn tot stand gekomen, zal men er mi.
naar moeten streven het C.P.B. in nauw contact te houden,
enerzijds met dit orgaan, anderzijds met de Raad voor
Economische Aangelegenheden uit de Ministerraad.
Op soortgelijke wijze zou men zich in de toekomst een
planningorgaan voor de industrie kunnen denken, dat
samenwerkt èn met Economische Zaken èn met de Hoofd-
groep Industrie. Gelijksoortige opmerkingen zou men voorts kunnen maken voor terreinen als sociale zaken
(Ministerie van Sociale Zaken en Stichting van den Arbeid),
financiën, handel, verkeer e.d. Ten aanzien van het mili-
taire terrein daarentegen, waar wel grote economische
belangen in het spel zijn, maar waar de overheidsbeslis-
singert domineren en het vrije beleid practisch geen rol
speelt, kan de eis van ,,twee-benigheid” uiteraard ver-
vallen.
Bedrjfsta/rsgerr’ijze planorganen.
Sommige sector-planorganen bestrijken een zo omvang-
rijk veld, dat het subsidiariteitsprincipie verdere decen-
tralisatie eist. Vooral op industrieel gebied zijn een aantal
bedrijfstaksgewtjze planorganen gewenst. In meer dan één
branche wordt dan ook, naar mij bekend is, door voor-
aanstaande figuren in deze richting gestreefd.
Deze bedrijfstaksgewijze planorganen zullen soortgelijk
werk kunnen verrichten als in Engeland door de zgn.
,,Working Partjes” is verricht, resp. wordt gepropageerd
3).
Alleen zal men zeker dieper moeten graven en meer syste-
matisch moeten te werk gaan dan in de tot dusver uit-
gekomen Engelse rapporten geschiedde. Men zal een
schets moeten ontwerpen van de meest gewenste toe-
komstige ontwikkeling, daarbij onder andere aandacht
bestedend aan de volgende vragen. Wat zal de productie
kunnen en moeten zijn? Hoeveel daarvan dient voor
export, hoeveel voor riot binnenland? Hoeveel productie-
middelen zijn nodig, met name bijv. geschoolde arbeid en steenkool? Welke uitbreidingen zijn gewenst en hoe
Zie het artikel van Mr. H. A. Foyer, ,,Taak. en plaats van
het Centraal Planbureau” in ,,E.-S.B.” van 24 April
1946.
‘) Vgl. ,,Board of Trade”, ,,Working Party Reports”, Londen
1946 (tot dusver verschenen rapporten heti. ,,Potter3″ en ,,Cot-
ton”). Een uittreksel van het rapport van de ,,Working Party”
voor de ,,Cotton industry” is te vinden in ,,Economische Voor-
lichting” van 8 Augustus 1946. De ,,Working Parties” zijn com-
missies, samengesteld uit werkgevers, werknemers en overheidsver-
tegenwoordigers, die tot taak hebben de huidige toestand van een
bepaalde bedrijfstak te bestuderen en richtlijnen te geven voor een
zo snel mogelijke reorganisatie, waar nodig. Het ,,Cotton Report”
eist o.a. een permanente ,,Cotton Council” en meent voorts, dat de
organisaties uit het bedrijfsleven moeten medewerken aan het op-
stellen van constructieve plannen (zie aanbevelingen XXX en
XXXIII). Het ,,Potter5 Report” stelt een Raad van Advies-voor
met soortgelijke functies (blz. 39).
kunnen deze worden gefinancierd? Welke maatregelen
zijn nodig inzake inkomens, prijzen, efficiency en rationa-
lisatie, organisatie, scholing, sociale voorzieningen e.d.? Met betrekking tot dergelijke punten zal het bedrijfs-
leven veelal meer deskundig zijn da.n de Ovet’heid, zulks
vooral wanneer t.z.t. een groot deel van de functies van de
Rijksbureaux door organen der bedrijfsorganisatie zullen
zijn overgenomen. Mede daarom behoort bij de hier
bedoelde planningorganen de georganiseerde bedrijfstak
de hoofdrol te spelen, waarbij een zekere medezeggenschap
der arbeidersvertegenwoordigers uiteraard gewenst is.
Contact met de Overheid is onontbeerlijk. Maar de over-
heidsinvloed kan hier, zeker op den langen duur, als de bedrijfsorganisatie zich enigszins heeft geéonsolideerd,
geringer zijn dan bij de sector-plan organen en bij het
C.P.B.
De door deze bedrijfstaksgewijze planorganen ont-
worpen plannen zullen ter goedkeuring kunnen worden
voorgelegd aan het betrokken bedrijfschap, dat dan,
na eventuele aanvaarding der plannen, verordeningen
moet kunnen uitvaardigen, die de goede uitvoering garan-
deren. Hierop in te gaan heeft geen zin, zolang de bedrijfs-
organisatie niet wettelijk is geregeld. Slechts één ding zij
opgemerkt. Het was m.i. een leemte in het Voorontwerp-
Vos, dat deze materie onvoldoende ter sprake kwam.
Bij het herzien van dit ontwerp moge daarom het verband
met de planning terdege worden bezien. Ik herinner in
dit verband aan de reeds gemaakte opmerkingen over een
organisatorische band tusschen het .C.P.B. en het te
sLichtea toporgaan der bedrijfsorganisatie.
Andere planorganen.
Het subsidiariteitsprincipe ejst dus: een C.P.B., een
aantal sector-planorganen en een aantal bedrijfstaks-
gewijze planorganen. Wellicht fijn daarnaast op den duur
ook nog een of meer speciale organen nodig, bijv. een
bureau voor de planning der structuurpolitiek. Men
kan zich echter ook denken, dt dit werk door de reeds
genoemde organen wordt gedaan.
Dit complex van organen zal moeten samenwerken
met die voor regionale planning: de Rijksdienst voor het
Nationale Plan, enz. Ook kunnen op den duur naast de
in dit artikel besproken organen voor economische planning
planorganeri nodig zijn op sociale en culturele gebieden.
Het is mij bijv. bekend, dat vooraanstaande figuren op
opvoedkundig terrein sterk het gemis gevoelen aan een
centraal planningorgaan bij het Ministerie van Onderwijs
en van gedecentrajiseerde organen voor de planning van speciale gebieden, zoals bijv. – het Lager Onderwijs e.d.
Uiteraard wordt hier niet zozeer aan kwantitatieve dan
wel aan kwalitatieve planning gedacht: welke nieuwe
methoden kunnen worden ingevoerd en hoe kan men de
daarvoor nodige leerkrachten scholen, enz.?
Wellicht zal hier menige lezer zich afvragen.: is planning
op een zo bij uitstek geestelijk gebied niet gevaarlijk voor
de geestelijke vrijheid? Het -antwoord luidt:
indien
de
Overheid zich met een bepaalde geestelijke materie be-
moeit, kan dit beter planmatig, d.i. weldoordacht en
systematisch geschieden, dan planloos, d.i. op grond van
improvisatie en eisen van het ogenblik. Maar
of
en
tot
hoeer
de Overheid hier moet ingrijpen, is een vraag, die
buiten het kader van dit artikel valt. Opgemerkt zij nog,
dat de te plannen maatregelen in elk geval van dien a,ard
behoren te zijn, dat een maximale geestelijke vrijheid
resulteert.
Op den duur lijkt het voorts gewenst, dat er een alles
overkoepelend planningorgaan komt op het niveau van
het bureau va-n den Minister-President. Hier kan de natio-
nale
–
ontwikkeling als geheel worden overzien en, voor-
zover nodig, gepland en gecoördineerd. Een dergelijk orgaan kan ongetwijfeld voor de zozeer met dringend
beleidswerk overbelaste Ministerraad van groot nut zijn,
vooral wanneer het om het uitstippelen van – beginselen
588
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Augustus 1946
en van grote lijnen gaat. Ook in dit geval is organisatorisch
contact met de vrije maatschappij uiteraard gewenst.
Het lijkt niet juist in dit verband dieper op deze materie
in te gaan. Terugkerend tot de economische planning
moge ik thans iets zeggen over de coördinatie der econo-
mische plannen.
Centripetate piano psteliint’.
Het C.P.B. heeft, terecht, tot opdracht gekregen: niet
het geheel autonoom opstellen van een eigen plan, maar
veeleer het coördineren van de plannen der diverse ministe-
ries, die in het bijzonder werkzaam zijn op economisch
terrein: Economische Zaken, Landbouw, Sociale Zaken,
Financiën, Wederopbouw, Verkeer, Overzeese Gebieds-
delen, enz.
In de practijk is dit, helaas, niet in voldoende mate tot
zijn recht gekomen, om de eenvoudige reden, dat een aantal
ministeries niet over plannen beschikten. Noodgedwongen
moest het C.P.B. dus zelf een aantal prognoses en richt-
iijnen opstellen voor de verschillende sectoren en zelfs,
in de Derde Nota, voor afzonderlijke bedrijfstakken. Het
Plan-1946 is dan ook in te sterke mate een product van het
C.P.B. zelf en te weinig het resultaat van coördinatie
van plannen van anderen.
In dit geval kon dit niet anders, maar op den duur
is deze werkwijze zeker niet aanvaardbaar. Een onmis-
bare voorwaarde voor een gezond maatschappelijk le’.en
is, dat elk onderdeel zich zoveel mogelijk ontwikkelt
volgens eigen plannen. .Alleen op deze wijze krijgt men die
rijkgenuanceerde, d.w.z. niet van bovenaf geschemati-seerde totaalontwikkeling, die kenmerkend is voor een
gezonde cultuur. Het totaalplan behoort dus zoveel moge-
]ijk te ontstaan uit de deelplannen. Anders gezegd: de
opstelling der plannen moet in maximale mate centiipetaal
zijn, d.i. middelpuritzoekend, van onder op. Ze moet ‘zo min mogelijk centrifugaal zijn, d.i. middelpuntvliedend,
vanuit het centrum naar de delen.
FIet C.P.B. heeft daarom, wat het Plan-1947 betreft,
zeer tijdig aan de economische ministeries verzocht om
deelplannen (sectorplannen) op te stellen, welke dan door
het C.P.B. kunnen worden gecoördineerd. Het heeft de
opstelling dier deelplannen vergemakkelijkt door in enkele
zeer grote lijnen aan te geven, welke verwachtingen men
ten aanzien van de algemene economische ontwikkeling kan koesteren, resp. welke globale eisen men meende te
moeten stellen met betrëkking tot deze ontwikkeling.
Zo zijn bijv. voorlopige cijfers verstrekt ten aanzien van
de naar schatting te bereiken consumptie, de nieuwe en
vervangingsinvesteringen in diverse sectoren, de kosten
van het overheidsapparaat, de in- en uitvoer, het prijs-
niveau, enz.
Het valt echter te vrezen, dat, aangezien de sector-
planorganen veelal nog onvoldoende zijn geoutilleerd,
deze methode ook voor 1947 slechts gedeeltelijk succes
zal kunnen hebben. Ook voor dat jaar zal dus het C.P.B., noodgedwongen, de in principe onjuiste weg der centri-
fugale planopstelling niet geheel vaarwel kunnen zeggen.
Juist daarom is een actie tot stimulering van het tot stand
komen van een goed complex van sector- plan organen
thans wel zeer urgent. En precies hetzelfde kan uiteraard
ten aanzien van de bedrijfstaksgewijze organen worden
betoogd.
Coördinatie. De tijds factor.
Wanneer al deze organen eenmaal aanwezig zullen zijn,
zullen er uiteraard nieuwe problemen rijzen.
Coördinatie der deelplannen eist uiteraard studie en
overleg. Dit overleg.kari dan tot wijzigingen leiden. Welnu,
bestuderen, overleggen en wijzigen kost tijd. De practijk
leert echter, dat er voor het opstellen der plannen reeds
thans betrekkelijk weinig tijd beschikbaar is. Enerzijds kan men
al.,
wil men hij de bestaande ont-
wikkeling aansluiten, nit al te vroeg beginnen met de
opstelling der plannen. Anderzijds moet men, wil het
plan gerealiseeid kunnen worden, betrekkelijk vroeg
gereed zijn. Vandaar, dat te voorlien valt, dat deze tijds-
factor op den duur tot vele moeilijkheden zal voeren. Dit
te meer, omdat er ook tijd moet zijn om de geprojecteerde
plannen te publiceren en aldus de publieke opinie in staat
te stellen critiek uit te oefenen.
Zo zullen er meer vraagstukken van organisatorische
aard naar voren komen, waarop ik hier echter niet wil
ingaan. De genoemde tijdskwestie leek mij echter van
zo groot belang, dat zij even moest worden aangeduid.
BeQordering van planmatig handelen.
Bezien van de sociaal-psychologische kant betekent
dit alles, dat èn de overheidsorganen èn het bedrijfs-
leven moeten worden opgevoed in de richting van het
planmatig handelen. Het economisch leven moet meer
,,planminded” vordèn. Daaraan ontbreekt nog veel:
61 men acht planmatig handelen overbodig, 6f men meent,
dat dit principe op’ het eigen specile terrein geen mo-
gelijkheden biedt.
Vooral dit laatste element vraagt aandacht. Het is
bijv. voor niet-statistici vaak moeilijk te beseffen, wat
op statistisch gebied bereikbaar is. Schrijver dezes erkent
graag, dat hij, als niet-statisticus, vaak verbaasd staat
over de resultaten, die zijn statistisch geschoolde collega’s
met behulp van de slechts schaars beschikbare gegevens
weten tè bereiken. Het economisch leven is op deze wijze
doorzichtig te maken, in een mate, die veel groter is dan
men, oppervlakkig gezien, voor mogelijk zou houden.
Het C.P.B. deed dan ook de ervaring op, dat vele
buitenstaanders, die aanvankelijk zeer sceptisch stonden
tegenover al wat naar nationale planning zweemde,
thans, nu de eerste resultaten bekend zijn geworden, in
veel gevallen zeker niet vragen naar minder statistische
doorlichting en minder planning. Neen, veeleer eist men
juist méér doorzichtigheid en betere planning, d.w.z.
méör gegevens, méér a’ialyses, méér richtlijnen – vaak
zelfs veel meer dan momenteel gegeven kan worden! Men mag derhalve hopen, dat, naarmate de resultaten
van het planwerk meer, bekend worden, de ,,planmin
–
dedness” vanzelf zal toenemen.
Een streven naar een meer doorzichtige economie
treft men o.a. reeds thans in verheugende mate aan bij
een aantal vooruitstrevende ondernemers uit verschillende
branches. Er werden ons enige door statistische onder-
zoekingen geschraagde plannen getoond, ‘met name op
exportgebied, die als veelbelovend kunnen worden ge-kenschetst. Men toonde hier van de grondgedachte der
planning – ,,doorzichtige economie = te richten eco-
nomie”
4) – terdege doordrongen td zijn: een op be-
rekeningen gegrond cijfermatig plan wilde men ten grond-slag leggen aan het project voor de toekomstige ontwikke-
ling der eigen branche, dat men aan de Overheid, met
verzoek om medewerking, wenste voor te. leggen. Een
dergelijke mentaliteit,
gepaard
gaand met een practische beheersing van de methode der planopstelling, is inder-
daad wat wij behoeven. Het voorbeeld van hen, die reeds
deze richting insloegen, moge bevruchtend inwerken op
anderen.
Statistiek; nationale boekhouding.
Wil men dchter deze kant uit, dan geldt als dwingende
eis: er is meer en beter atatistisch materiaal nodig. In de Eerste Nota is daarover reeds gesproken. Ik moge
hier op enkele punten de nadruk leggen.
Dank zij het C.B.S. bestaat een in sommige opzichten
reeds vrij ver uitgewerkte ,,Nationale Boekhouding”
over 1938. Deze tekent een aantal hoofdlijnen met be-
trekking tot het macro-economische proces
5).
Bovendien
‘) Zie mijn artikel ,,Een nationaal budget” in ,,Vrij Nederland”
van 11 Mei 1946.
‘) ,,Eerste Nota over het Nationaal Welvaartsplan 1946″, blz.
42 e.v.
21 Augustus 1916
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
539
is nog veel, zij het gedeeltelijk ongepubliceerd, materiaal
aanwezig over de afzonderlijke bedrijfstakken.
Welnu, het is voor de planning zeer nodig, dat deze
boekhouding ook voor de na-oorlogse periode goed en
volledig wordt bijgehouden. Enerzijds immers verkijgt
men zo de gegevens, waarop de plannen moeten berusten.
Anderzijds kan men aldus, als een planjaar verstreken is, plan en realiteit confronteren; het plan, is a.h.w. de voor-
calculatie, de nationale boekhouding de nacalculatie.
De vraag rijst: is ook op dit gebied wellicht een zekere
decentralisatie gewenst? Anders gezegd: kan een deel
van het werk van de opstelling der branchegewijze
overzichten worden overgebracht naar de organen der
bedrijfsorganisatie? Ik moge deze vraag in de aajidacht der deskundige statistici aanbevelen. Wel. zij er op ge-
wezen, dat het niet gewenst ‘is, dat véér- en nacalculatie
geheel in dezelfde handen liggen. De nacalculator behoort
onafhankelijk te staan t.o.v. de planopstellers. (1-her ligt
een belangrijke’ reden voor de arbeidsverdeling tussen
het C.P.B., dat de hoofdlijnen van het Nationaal Budget
opstelt, en het C.B.S., dat de Nationale Boekhouding
verzorgt).
Twee punten uit de Nationale Boekhouding vragen
bijzondere aandacht.
Wij hebben ten eerste behoefte aan een zo goed mo-
gelijke
statistiek oan de ontwikkeling der 000rraden
van
de belangrijkste goederen en ook van de ,,voorraden”
ongebruikte productiecapaciteit, arbeid, onbelegd ver-
mogen, enz. Immers, het optreden van wijzigingen inzake
de grootte van deze ,,voorraden” kaii ‘een aanwijzing
zijn voor de planningorganen, dat moet worden inge-
grepen, wil men ongewenste spanningen voorkomen.
Ten tweede is een betere
statistiek der gemaakte win-
sten, resp. geleden oerliezen,
onontbeerlijk. Het optreden van te hoge of te lage winsten immers kan evenzeek een
aanleiding vormen om na te gaan of bepaalde maatre-
gelen gewenst zijn. Onze huidige winststatistiek, die vooral
berust op de gegevens der belastingen, moet in dit op-
zicht als onvoldoende worden gequalificeerd. De gegevens
komen te laat binnen en zijn niet steeds betrouwbaar.
Juist op dit essentiële punt heeist bovendien nog een
geheimzinnigheid, die in een tijd, die streeft naar door-
zichtige economie, moeilijk te verantwoorden is. Publiek
en Overheid hebben het recht te weten, hoeveel in een bepaalde branche wordt verdiend en hoe deze winsten
worden verdeeld over categorieën als ondernemers, di-
recties, commissarissen, dividendtrekkers, reserves, enz.
Dit te meer, omdat zonder een dergelijke pnbiiciteit een
juiste verdeling van het nationale inkomen, ‘zeker één
der voornaamste doeleinden van het planmatig handelen,
niet is te verwezenlijken.
Er moge in dit verband op worden gewezen, dat een
land als Zweden nog veel verder’ gaat dan de hier ge-
vraagde branchegewijze statitiek. Daar worden ni.
alle particuliere inkomens afzonderlijk bekend gemaakt!
Dat is ten onzent zeker niet nodig. Wel is enig statistisch
inzicht gewenst in de spreiding der winsten: welk deel
van een bepaalde branche wérkt met boven-normale win-
sten, welk deel met een normale wint, welk deel met
verlies?
Zweden, dit zij en passant opgemerkt, is ons ook op
een ander belangrijk punt vooruit: het bezit een
sta-
tistiek oan de 000rgenomen inoesteringen
6).
Terecht
heeft de Bruyn in een artikel ,,Een plan voor planning” )
op de wenselijkheid gewezen, dat ook ten onzent een
dergelijke statistiek, door hem iets ruimer als ,,productie-
plannenstatistiek” omschreven, zou worden ingevoerd.
Ik wil zijn betoog in dit opzicht gaarne onderstrepen. Bij
deze productieplannen zouden dan ook de voorgenomen
investeringen moeten worden opgegeven.
6)
Vgl. artikel ,,Den svenska inustriens kapitalinvesteringar”
In ,,Kommersiella Mecidelanden”, Maart 1966.
‘) ,,E.-S.B.” van 0 Juli 1946.
Samen oatting.
Aan het einde gekomen van deze ,,Opmerkingen oveD
de organisatie der planning” moge ik mijn betoog kort
samenvatten.
Ik wees er op, dat de ,,Eerste Nota over het Nationale
Welvaartsplan” nog verre van ideaal is, Uitbreiding in de
tijd, bespreking van structuurpolitieke en conjunctuur-
politieke aspecten en van de afzonderlijke bedrijfstakken
is gewenst. Vooral dit laatste vraagt echter een betere
o’rganisatie van de planning.
Het subsidiariteitsprincipe eist, dat het C.P.B. zich in
de toekomst zoveel mogelijk beperkt tot de macro-econo-
mische planning. Aangezien, op grond van economische,
sociaal-psychologische en sociaal-ethische argumenten,
een combinatie van planning op macro-economische
schaal en laissez-faire t.o.v. de onderdelen ongewenst
bleek te zijn, zijn behalve het C.P.B. nog twee categoriën
van planningorganen nodig: sector- en bedrijl’staksgewijze. Al deze planningorganen moeten zoveel mogelijk los staan
van het uitvoerende beleidswerk en voorts liefst„twee-benig’ zijn, d.w.z. ze moeten zowel contact hebben met het overheidsapparaat als met het bedrijfslven. Ook op
niet-economische gebieden kunnen planningorganen ge-
wenst zijn.
De planopstelling behoort in maximale mate centf’i-
petaal (van onderop) te geschieden. Het C.P.B. beperke
zich zoveel mogelijk tot coördinatie van plannen van
anderen; alleen kan het, ter voorbereiding van, de op-
stelling der deelplannen, tevens een aantal algemene ge-
gevens en richtlijnen verstrekken. Helaas is dit niet moge-
lijk, zolang de lagere planningorganen nog niet of nog
niet goed functionneren. Wanneer dit wel het geval zal zijn, rijst .hier het probleem van, de coördinatie en dus
van het tijdselement. Opvoeding in de richting van ,,plan-
mindedness” is daarom gewenst. Daarbij kan worden ge-
steund op voorbeelden, door pioniers uit bepaalde bedrijfs-
takken, enz., te ieveren. Verwacht mag worden, dat de
gedachte van de ,,doorzichtige economie” zich veelal
vanzelf verder een baan zal breken.
Nodig is voorts een, verbetering van statistiek en natio-
nale boekhouding. Deze laatste moet als nacalculatie
gescheiden blijven van de planning als voorcalculatie. Als
gewenste aanvullingen noemde ik een statistiek van de
voorraden, een goede statistiek van de winsten en ver-
liezen en een investeringen-, resp. productieplannensta-
tistiek.
‘
Er valt uiteraard over deze materie meer te zeggen.
Ik heb hiermede echter enige hoofdpunten naar voren
gebracht, die ik gaarne bij deskundigen en belangstellen-den ter overdenking wil aanbevelen.
De eerste’ stap in de richting van een doorzichtige en
daardoor te richten economie is gedaan. Mogen spoedig die
stappen volgen, die voor verdere toepassing van het plan-
beginsel nodig zijn. Dit is vooral ook daarom gewenst,
omdat de huidige situatie – in hoofdzaak alléén een
centraal
planorgaan, dat bovendien, over onvoldoende
gegevens beschikt -, op den duur zeker minder gewenst is.
Dit laatste geldt zowel in economisch als in politiek en
cultureel opzicht.
ÉD.
VAN CLtEFF,
VOORUITZICHTEN DER NEDERLANDSCHE
KUNSTZIJDE-INDUSTRIE.
Over het algemeen is het wel juist, om hij een beoor-
deeling van de afzetkanSen en de rentabiliteit van de
Nederlandsche kunstijde-industrie, evenals op dit oogen-
blik voor talrijke andere bedrijfstakken gebruikelijk is,
te onderscheiden tusschert de voor de allernaaste toekomst
verwachte ontwikkeling en het waarschijnlijk veranderde
beeld na afloop van de na-oorlogsche periode van schaarschte.
540
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Augustus 1946
De oogenblikkelijke situatie is zeker veelbelovend te
achten van het eerstgenoemde gezïchtspunt uit, terwijl
eenige bedenkingen rijzen, wanneer de internationale
positie van de kunstzijde in het oog wordt gehouden. De zêer sterke’ binnenlandsche behoefte aan textiel en meer in het bijzonders aan ondergoed, kleeding en huishoude-
lijke artikelen, zal, naar geraamd wordt, pas over twee
jaren verzadigd ‘blijken, waarna uiteraard alsnog een
normale loopende behoefte te dekken zal blijven. Over
den aard en omvang dezer latere, meer selectieve behoefte
verschilt men wel van meening. De-tegenwoordige
poten-
tieele
behoefte aan kunstzijdegarens in Nederland mag
men wel veilig aanslaan op ± 20.000 ton per jaar, doch
dit productievolume werd te onzent zelfs in het (als top-
jaar beschouwde) jaar 1941 niet bereikt. Aangezien ook de vroegere,,spinnerijcapaciteit” op dit gebied de capa-
citeit van de weverijen, met inachtneming vooral van de
ciêpeweverijeri; verreweg overtrof, zal de thans met
succes nagestreefde •verhooging van de garenproductie
alleen zin hebben, als men aan vergrooten onmiddellijken
en (bi,jv. via de confectie) middelijken uitvoer denkt. Deze
laatste zal echter misschien afhangen van de uitvoering
van wee!- en veredeiingsopdrachten in het over meer
weverijcapaciteit beschikkende buiteniand. Straks zal
in elk geval de garenproduceerende industrie op een
technisch en kwantitatief veel hooger peil gaan ,verken
dan zulks ooit vroeger het geval was. Dit geldt zoowel
voor de A.K:U. na den modernen herbouw van de twee
fabrieken te Arnhem, terwijl haar in den oorlog niet be-
schadigde fabriek te Breda en die van Ede al lang be-
vredigend werken. Ook de H.I.K., die het er’onder de
Duitsche bezetting betrekkelijk goed heeft afgebracht,
en de Nijma zullen strak9 op volle capaciteit gaan werken.
Gebleken iS voorts, dat onze Regeering inzake de voor-
ziéning van de kunstzijde-industrie met de onmisbare
betrekkelijk groote hoeveelheden brandstoffen, cellulose,
caustische soda (zie hiervoor afspraken met Zweden,
tesp. Frankrijk)’ en last but not least met machinale uitrusting (met name ‘uit Duitschland), met het oog
op haar expoetkarakter, diligent is. Het verkrijgen van
machines vormt momenteel ovéral een’ teer vraagstuk,
aangezien talrijke prichtings- en uitbreidirigsplaniien
voor kunstzijde in het buitenland voôrkeur genieten,
zoodat zelfs de kapitaaikrachtige Engelsche Courtaulds-
oncierneming in de uitvoering van haar overigens groot-
sche plannen wordt gehinderd. Een gunstige factor voor
onze industrie is echter uiteraard te zien in de uitschake-
ling van de vroeger zoo noodlottige mededinging door ‘de
as-landen. Juist Duitschland, Italië en Japan behoorden
voorheen tot de meest vooraanstaande kunstzijde-
(rayon ènpelvezeI) produceerende landen. Goed-
koope en ulterlilk aantrekkelijk afgewerkte kunstzijde-
artikelen uitan plachteh onze inheemsche markt te
verontrusten. Nu echter heeft de Nederlandsche kunstzijde-
industrie thuis een ruimer afzetveld,’ aangezien het ook
zeer onwaarschijnlijlc is, dat de concurrentie hier te lande
door Amerika ‘of Engeland ingrijpend zal blijken te zijn,
zolang de aldaar aanhoudende inheemsche vraag nog
maar weinig be’vredigd kan worden bij gebrek aan fabri-
enten.
• Op korten termijn bezien, mag men de vooruitzichten
van de Nederlandsche kunstzijde-industrie gunstig adhten.
De vooruitgang in het’ buitenland.
Een ander persectief ontstaat echter, wanneer. de
evolutie op het internationale terrein gedurende de nood-
lottige oorlogsjaren bekeken wordt.
• Enorm is de vooruitgang, welke rayon in kwalitatief opzicht in verband met zeèr kostbaar en ninutieus De-
searchwerk dâârbuiten heeft kunnen doormaken, terwijl
tegelijkertijd, zooals bijna vanzelf spreekt, de Ameri-
kanen met sprongen de vroeger overheerschende positie
van Duitschland ook t.o.v. den omvang van de pro-
ductie hebben kunnen innemen. Een betreurenswaardig feit blijft verder de zoo möeilijk in te halen achterstand
van onze industrie t. a. v. de productie van stapelvezel,
welke buiten onze’ grenzen veel opgang maakt, terwijl
ook de productie van vdor technische doeleinden be-
stemde ,,high-tenacit” (taaie) garens als gevolg van den
oorlog ten onzent volkomen op den achtergxond is geraakt.
ik zal een paar illustreerende cijfers, welke terloops steeds
meer typeerend worden voor tal van andere kunstzijde
pi’oduceeiend landen; geven: in het jaar 1939 bedroeg de
Amerikaansche productie van ,,oneindige” (,,filnment”), garens bijna 329 millioen lb en in 1945 steeg zij tot 624
millioen lb, zij was dus bijna verdubbeld. Van deze veD-
mneerderirg kwam echter niet minder dan 195 millioen ib
voor rekening van de zeer. fijne deniers voor de verwer-
king in bandencords, parachutes, enz. Voor het nog
loopende jaar wordt gerekend met een productie van
technische garens van 250 millioen lb. Deze nieuwe en
in technisch opzicht interessante garens zijn zelfs trek-vaster dan gewoon 5taal en verhooge’n ‘de weerstands-
kracht van een autoband bij vei’hitting zoodanig, dat het
rp1umanCommitte van den Ainejikaanschen Senaat in
1943 de economische voordeelen hij •het besparen van
rubber in een bijzonder licht stelde. Men gaat nu ôvr
tot de toepassing van deze garens voor sportkleeding
lin nengoed, rgenj assen, blouses, enz. Zeer opmerkelijke
verbeteringen en steeds rationeeler productie worden
tegenwoordig ‘bereikt door de bekende Amerikaansche
verticaalcorcerrts, zooals ,,Amei’ican Viscse Co.”, ,,North
American Rayon”, ,,Arnerican Celanese”, , ,American
Enka”, ,,Eastman” o.a., ‘waarmede teveiis een groote
vermeerdering der productie (bij de ,,American Viscose”
alleen niet ‘nog eens 100 millioen lb per jaar) gepaard
gaat.
De sta pelvezel.
Deze vooruitgang wordt momemiteel ‘echter ovrscha-
duwd door de ontwikkeling op het gebied van de
stapel-
vezel.
Deze ,,op de mdat”, d.w.z. naar de steeds wisselende
speciale wenschen van den besteller t. ‘a. v. lengte, glans,
kleurabsorptie, sterkte, rekbaarheid, enz., vervaardigde vezelwordt nu de eigenlijke ,,pièce de résistance” in de
gèheele kunstzijde-icjustrie. Om onopgehelderde redenen
werd nochtans deze bedrijfstak hier te lande van beginne
af zeer stiefmoederlijk behandeld. In het jaar 1938 moet
de productie hiervan het niet noemenswaardige cijfer vah
enkele tonnen hebben uitgemaakt, zij ‘heet echter in het
jaar 1944 – wellicht onder den druk van de Duitschers,
die stapelvezelter vervanging van katoen en wol noodig
hadden – 81 millioen ib groot te zijn geweest. Met een
jaarlijksche stapelvezelproductie van 700 millioen ib
of wel ruim 45 pCt. der geheele wereldproductie, stond
Duitschland in de latere oorlogsjaren aan de spits, terwijl
Italië 310 en Japan bijna 300 millioen lb voortbrachten Waarchijnlijk zullen deze drie overwonnen landen door
de geallieerden ook in de toekomst in staat worden gesteld,
om stapeivezel op grooter schaal te blijven produceeren,
ter besparing van deviezen voor den invoef van andere’
textielgrondstoffen. Tevens begint ook op dit gebied
een commercieel-technische wedloop van de Amerikaan-
sche – kunstzijde-industrieelen onderling om de meeste
en kwalitatief beste productie. De Amerikaansche stapel-
vezelproductie is sinds ‘1939 ruim verdrievoudigd. –
Dit
alles kan de Nederlandschè kunstzijde-industrie geenszins onverschillig laten, daar iij’ over enkele jaren absoluut ge-
dtvon gen zal zijn, ônz /zetmarkten in het buitenland te vinden.
liet is reeds duidelijk, dat stapelvezel niet slechts katoen,
doch’ ook wol op gi’oote schaal gaat veivangeii, en wèl niet alleen’ Ömdat zij terker en goedkooper is dan wol.
Veeleer kunnen hij de ,,o3 de maat” vervadigde vezel
a. Ii. w. oneindige stijl- en andere variaties bereiktworden,
tengevolge van het prepareeren van de versèhillc.nde diaden
voor speciale kleurabsorptie,. voorts ook bij vermenging
77
7
–
21 Augustus 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
541
met katoen-, wol en andere draden. Men vervaardigt thans stoffen uit stapelvezel met verschillende lengten en ,,feel”,
en op zeer groote sch;al komen thans zeer fijne vloer-
tapijten, ovei’hemden, damesgoed, dekens en meer van
dgl. wolachtige producten uit stapelvezel op de wereld-
markten. Op de Nederlandsche kunsfzijde-industrie ligt
daarom de zware taak, om het verzuimde alsnog tijdig in te halen.
Dr.
J. RUBINFELD.
AANTEEKENING,
VERVOERS-ECONOMISCII COLLOQUTUM.
De toenemende belangstellihg van de beoefenaren
der economische wetenschappen en van de vooraan-
staande figuren van het bedrijfsleven voor de vraag-
stukken, welke op het verkeerswezen betrekking hebben,
is nog maar van betrekkelijk recenten datum. Dit is
zeer wel verklaarbaar. Het verkeerswezen immers is
één der onderdeelen van het economisch leven, dat het
langst zonder dat problemen ontstonden, welke om
een dringende oplossing vroegen’-.– aan het Vrije spel der
maatschappelijke krachten onderworpen is geweest. Nu
zal menigeen hier wellicht tegen inbrengen, dat de Over-
heid toch in alle landen reeds spoedig regelend ten aan-
zien van de spoorwegen is opgetreden en dat de zeevaart
in menig land een onderwerp van staatszorg heeft uit-
gemaakt. Dit moge waar zijn, maar men ziet dan daarbij
over het hoofd, dat de kwestie van den zorg voor de
spoorwegen in hoofdzaak een kwestie van technische
noodzaak is geweest. Op economisch gebied is ten aan-zien van de spoorwegen nimmer veel gedaan. Men lette
bijv. eens op de Nederlandsche Spoorwegen. Wat werd
daar vooral door den Staat geregeld? De financieele ver-
houding tot den Staat en het gebruik van de rails door
één of meer maatschappijen. Wel waren er eenige bepa-
lingen ten aanzien van de tarieven, maar die bepalingen
waren er veeleer op gericht het vrije spel der maatschap-
pelijke krachten wel tot zijn recht te doen komen dan te
vi’minderen. En wat de bemoeienissen met de zeevaart
betreft, dat was lang niet in alle landen het geval en waar
het wel zoo was, sproot het meerendeels uit politieke
prestige-redenen voort, meer dan uit economische nood-
zaak. Binnenvaart en wegverkeer daarentegen waren
bijv. in Nederland in het geheel niet geregeld. De taak,
die de Staat te dien aanzien uitoefende, was niet meer
dan die van den politiestaat.
Toen echter in de jaren 1930 en volgende economische
moeilijkheden in het verkeerswezen zijn ontstaan, welke
onverwijld opgelost dienden te worden, is de belang-
stelling voor dit onderdeel der economische wetenschap
allengs grooter geworden. Men stond immers nu in de
practijk voor de moeilijkheid, een oplossing te moeten
vinden voor vraagstukken, welke de wetenschap nog
niet of maar zeer ten deele had doorgrond: De gekozen
oplossingen droegen daardoor vaak een opportunistisch
karakter en ze waren veelal van incidenteelen aard. Men denke buy, aan de als tijdelijken maatregel bedoelde wet
op een zooveel mogelijke evenredige vrachtverdeeling
van 1933.
Door den tweeden wereldoorlog is echter in dezen
toestand een verandering gekomen. In de eerste plaats
is tijdens de oorlogsjaren de wetenschappelijke discussie
over de genoemde onderwerpen ten zeerste verdiept,
doordat een wetenschappelijke analyse van het verkeers-
wezen mogelijk werd, welke voorheen niet uitgevoerd
kon worden. O.a. heeft de uitbreiding van de statistieken
van verkeer en vervoer er niet weinig toe bijgedragen,
terwijl ook de Organisatie van het bedrijfsleven in deze
jaren ons inzicht aanzienlijk heeft verdipt.
In de tweede plaats staat de Overheid thans voor de taak, het verkeersapparaat vrijwel van den grond af te
moeten opbouwen, waardoor de ongevraagde gelegenheid
is geschapen om te komen tot een doelmatige oplossing
der in de voorgaande jaren gesignaleerde moeilijkheden.
M.a.w. ongezocht is ook de gelegenheid tot oplossing
van het coördinatievraagstuk geboden.
Het verkeerswezen, zooals dat onder invloed van het vrije spel der maatschappelijke krachten was gegroeid,
kon vôÔr 1940 niet geacht worden het grootst mogelijke
nut ten dienste van het algemeen belang te verschaffen.
Het is hier niet de plaats de oorzaken van dit verschijnsel
te analyseeren; volstaan wordt met de constateering
van het probleem.
Opbouw van het verkeerswezen op een wijze, dat het
algemeen belang op de meest efficiënte wijze wordt ge-
diend: zedaar het vraagstuk van den huidigen tijd.
De economische wetenschap is op het punt van het
verkeerswezen echter nog niet zoover gevorderd, dat zij
de meest wenschelijke oplossing zonder meer kan aan-
geven. Veel studie en onderzoek zullen daaraan nog vooraf
moeten gaan.
Nu doet zich in ons land evenwel de omstandigheid
voor, dat het ontbreken van een wetenschappelijk centrum
voor de beoefening der verkeersproblemen nog steeds als
een hinderlijke lacune in ons wetensëhappelijk âpparaat
wordt gevoeld. Het jonge Ministerie van Verkeer (en
Energie) werd al spoedig na zijn vorming door zooveel
vraagstukken, welke â l’instant oplossing eischten, over-
stelpt, dat de tijd voor een ‘rustige fundamenteele studie
der verkeersproblemen moest ontbreken. Het Centraal
Planbureau i.o., met zijn coördineerende en adviseerende
taak, miste uiteraard èn de ervaring èn de outillage om
deze problemen ter hand te nemen.
Wel werd er hier en daar door enkelen zeer verdien-
stelijk werk op het gebied van de verkeersstudie ver-
richt, doch de groote lijn en de systematische behandeling
der problemen kon op die wijze toch niet tot zijn recht
komen.
De hier geschetste situatie, welke juist op dit moment
als zeer onwenschelijk door alle belanghebbenden bij het
verkeerswezen,wordt gevoeld, heeft er toe geleid, dat in
Mei van dit jaar een 30-tal der Nederlandsche verkeers-
economen zich hebben vereenigd met het doel tot een
onderlinge bespreking der verkeersproblemen te komen.
Zoo ontstond het vervoers-economisch colloquium.
Dit colloquium stelt zich ten doel op systematische
wijze een aantal praeadviezen door deskundigen uit te
latén brengen, waarna de discussie daarover kan plaats-vinden. Aan de praeadviezen en verslagen der vergade-
ringen
zal
in den vorm van ,,Proceedings” op ruimer
schaal bekendheid worden gegeven, waardoor zoowel
Overheid als bedrijfsleven over zeer waardevol documen-
tatiemateriaal op verkeersgebied de beschikking zullen
krijgen. Praeadviseurs en debaters zijn geheel vrij in hun
beschouwingen. De eenige eisch, welke aan hen wordt
gesteld, is, dat zij een absolute wetenschappelijke objec-
tiviteit betrachten. Het verdedigen en naar voren brengen
van particuliere bedrijfsbeiangen wordt niet geduld.
De eerste praeadviezen zijn inmiddels reeds verschenen,
t.w. een van Drs. A. M. Groot over ,,Waardeering der
duurzame ,productiemiddeien als grondslag voor de be-
rekening van de kosten daarvan” en een van H. A. A.
de Melverda over ,,Tariefstelsels en tarieftechniek”.
Bovendien verschijnen zeer binnenkort rapporten, over
de coördinatie in België, over de statistieken van verkeer
en vervoer, over •vervoer en bevolkingsgrootte, enz. Uitdrukkelijk dient er op gewezen te worden, dat men
dit vervoers-economisch collöquium heeft te beschouwen
als een tijdelijke oplossing. Uiteindelijk al men hier in
Nederland toch, moeten komen tot een wetenschappelijk
centrum in den vorm van een verkeersinstituut. Inmid-
dels kan door het colloquium evenwel reeds belangrijk,
baanbrekend en voorbereidend werk worden verricht.
In dit verband dient de literatuurdocumentatie vermeld
te worden, waarbij het colloquium in samenwerking met
542
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
– –
21 Augustus 1946
het Nederlandsch Economisch Instituut tot een voor
ôns land bevredigende oplossing tracht te komen. Ook
worden reeds voorbereidingen getroffen om te komen
tot een uniforme nomenclatuur op het gebied van verkeer
en vervoer. Hierbij wordt samengewerkt met het Centraal
Bureau voor de Statistiek, welk Bureau speciaal ten
behoeve van de statistiek reeds een nomenclatuur heeft
samengesteld.
Gezien de belangstelling, welke het vervoers-economisch
colloquium thans reeds ondervindt, kan wel gezegd
worden, dat het in een behoefte blijkt te voorzien ‘).
Dr. H. C. KUILER.
‘) Het secretariaat wordt waargenomen door B. G. F. Buys,
Thorbeckelaan 52, ‘s-Gravenhage.
BOEKAANKONDIGING.
PUBLICATIE NO.
38 VAN
lIET NEDERLANDSCH ECONOMISCH
INSTITUUT.
Binneikort zal verschijnen de 38ste publicatie van het
Nederlandsch Economisch Instituut, t.w.:
,,Enige kwantitatieve onderzoekingen over de betrek-
kingen tussen overheidsfinanciën en volkshuishoud ing”,
door Jr. H. Vos. Deze studie wordt in den handel gebracht voor f9,_*. Voor donateurs en leden van het Nederlandsch
Economisch Instituut geldt de verminderde prijs van
t 6,75.
Donateurs en leden kunnen zoowel bij het Secretariaat
van het N.E.I., Pieter de Hoochstraat 5, Rotteidam-W.
(Giro No. 8408), als hij de uitgevers (De Erven F. Bohn
N.V., Haarlem) bestëllen. Anderen uitsluitend bij den
boekhandel en de uitgevers.
GELD- EN KAPITAALMARKT,
Op de geidmarkt was een geringe tendens tot daling
van het disconto merkbaar, hetgeen vooral bij de korte
termijnen tot uiting kwam. Drie- en viermaandspromessen
werden aangeboden tegen i/ pCt., hetgeen overigens nog
altijd vrij belangrijk boven dediscontotarieven van den
Agent van resp. 1 en 1
1
/
16
pCt. is. Alleen het marktdiconto
voor jaarpapier ligt thansbeneden het officieele tarief.
Jaarpapier werd ‘/ pCt. beneden het otficieele disconto
gevraagd. .Dit’houdt verband met het feit, dat de Agent
slechts jaarpapiel afgeeft in combinatie met zevenmaands-
pro messen.
Het algemeene beeld van de geldmarkt wordt dus nog
altijd door een betrekkelijk gebrek aan middelen geken-
schetst in vei’houdng tot de overheidsvraag tegen de door
Mar vastgestelde tarieven.
De aandeelenkoersen op de Amsterdamsche Effecten-
beurs gaven in de afgeloopen week over het algemeen
weinig veranderingen te zien. Nadat de koersen aanvanlçe-
lijk iets lager waren dan in de voorafgaande week trad op
den laatsten beursdag eenig hersl in. ‘Aandeelen A.K.U. Ïkoteerden op 16. Augustus ji. 135 pCt., aandeelen Uni-
lever 257 pCt. en aahdeelen Philips 304 pCt., welke laatste
een week tevorei nog voor 310 pCt. v’erden verhandeld.
Aandêelen Koninklijke schommelden in koers om 390 pCt.;
op den laatsten’ beursdag van deze verslagperiode weMen
zij oor 389 pCt. verhandeld. Suikeraandeelen waren ge-
‘dürénde de geheele week tamelijk zwak, zoodat bijv. aan-
deeleii H.V.A. daalden van 240 pCt. per 9 Augustus tot
‘236pCt. per 16 ‘Augustus jl.
De emissiebedrijvigheid vertoonde in de afgeloopen
wken eon verhoogde activiteit. Door een drietal onder-
‘nemingen werd een beroep op de publieke kapitaalmarkt
gedaan. Alleen de emissie der Hollandsche Disconterings-
maatschappij we:rd niet een volledig succes, maa1 voor
de kapitaalsuitgiUen van Vredestein en de’ Noordelijke
Industrie voor Vezelbeweikin.g bleek bij het beleggend
publiek ruime belangstelling te bestaan. Beide ondernemingen zijn voos de industrialisatie van
ons land van uitnemend belang en kunnen tevens mede
uitkomst helpen bieden voor de benarde deviezenpositie,
waarin wij nog altijd verkeeren.
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK. (Voornaamste posten In ditizemleil guldens)
Munt,
Wissels, prom. enz., muntmate
–
open
.
mark Ipapier, Totaal
Totaal
Data
riaat en
beleeningen,
voor-
aCtlVO
opeischb.
deviezen
schotten a/h Rijk en
schulden
diverse
rekeningen
12Aug. ’46
5.217.974 199.036
5.489.835 4.979.858
5
,,
’46 5.213.706
188.137
5.474.672
4.957.040
29 Juli ’46
5.243.841 218.729
5.535.411
5.019.954
22
’46
5.238.506
205.367
.
5 516.714
5.004.265
15
’46
,,
5.239.309
204.659
5.519.591
5.002.142
8
,,
’46
5.238.11
185.582 5.499.358
4.984.881
1
’46
5.264.562
262.164 5.602.361
–
8.090.459
4 Juni ’46
5.286.394
188.356.
5.550.429 5.037.876
6 Mei
‘401
1.173.319 248.256 1.474.306 1.424.016
Geblok-
Banhassig-
Bankbiljet-
Saldi
Saldo Rijk
keer4e
n atiën en
Data
ten in om-
in
BIG (D!C) saldi
diverse loop
R/C
van
rehenin gen
banken
12 Aug. ’46
2.725.478
1
)
2.254.084
C1.483.306 52.418
176.327
5
,,
’46
2.740.046
2
)
2.216.959
01.457.324
67.437 183.718
29
Juli ’46
2.721.916
2.297.841 Ci .561.893
41.842 191.713
22
’46 2.670.730
2.333.326
C1.555.381 54.104
178:716
15
,,
’46 2.661.707
2.340.2841
Ci.522.497
102.166 183.728
8
,,
’46
2.666.730 2.318.015
C1.541.739 79.657
180.729
1
’46
,,
2.667.997 2.422.345
C1.642.800
64.325
178.071
24
Juni’46
2.613.290
2.424.436
Ci.603.823
79.339 178.763
6 Mei
’40
1.158.613
255.174
22.962
10.230
1)
waarvan nieuwe uitgifte f2.451.390.
f 2:465.766.
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten In mlllioenonfraucs)
0
Os
0
Data
‘
°
l,3
‘
”
cl
”
C/)
o
0
8 Aug. 1946
33.148
3.311
3.349
211
897
49.742
1
1946
33.148 3.235
3.306
182
926
49.542
25 Jli
1946
33.148
3.708
3.244
206 940
48.632
18
1946
33.230
3.695
3.372
199
933
48.797
11
,,
1946
33.229 3.860
3.554
178
917
49.197
4
,,
1946
33.229
.3.963
4.247
191
908
48.677
27
Juni
1946
33.327
4.101 3.871
190 913
48.062
Rekening-
–
courant saldi
‘
–
–
Data
0
.
f5
-05
o.
a
cd
B
E-1
0
0
.5
0
1
8 Aug. 1946
643
156.435
72.480
2.
3.675
740
1′
,,
1946
644
156.108
72.381
2
3.440
743
25 Juli
1946
644
155.655
71.862
2
L502
746
18
,
1966
647
156.020
72.319
3
3.396
746
11
,,
1946
653
156.856 73.030
2
3.442
751
4
1946
653
‘157.141
73.205
6
3.532
752
27 Juni
1946
653
156.253
72.505
3
3.343
757
‘)
T5j.yj
10.493 millioen fres. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den gouclvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1 944).
‘) Waaronder beërepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
Annonces, waarvan de tekst s Maandags in ons bezit is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer van
dezelfde week worden opgenomen.