AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch~Statistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 31JULI1946
No. 1525
COMMISSIE VAN REDACTIE:
N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).
Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Abonnementsprjs van het blad, waarin tijdelijk is op ge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland / 26* per jaar. Overzeesche gebiedsdeelen
en buitenland / 28 per jaar. Abonnementen hunnen ingaan
net elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Donateurs en leden van het Nederlandsch Economisch
Instituut ontvangen het blad gratis en genieten een reductie
op de verdere publicaties.
Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam-(W.).
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schie-
dam (Tel. 69300, toestel 6).
BERIIIIT.
In verband met de bepa1ingen omtrent het papierver-
bruik telt dit dummer
12
bladzijden, ter compensatie
van den meer dan normn.len omvang van het speciale
nummer van
24
J1i
1946.
INHOUD:
Blz.
Eenige korte beschduwingen over wisselkoers, loon-
niveai en betalingsbalans in de naaste toekomst
door A. Pfei/er ………………………..491
De Overhéid ixIs handelaar door
Dr. J. F: Haccoû 493
Aanteekening:
De toestand van de industrie in Japan ., …….
495
Geld- en kapitaalmarkt
……………………..
497
Statistieken:
Verkeer en vervoer in Nederland ……………
497
Bankstaat
…………………………….
498
DEZER DAGEN
hebben de Nederlandsche staatsburgers hun stem uitge-
bracht als gemeentenaren. Het is gebleken, dat de beide
gestalten elkaar vrijwel dekken. Gebrek aan belang-
stelling in gemeentelijke problemen of diep nationaal
inzicht?
Niet alle gedaanteverwisselingen, en deze week is er
lijk aan geweest, zijn zoo onemotioneel. Het Departement
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
..
heett
Directeu-
ren-Generaal laten vallen, als een krab zijn scharen. In
België daarentegen moet de heer Spaak, om de departe-
meten bezet te krijgen., een veelvuldigheid van vormen
aannemen, die aan Proteus doet denken. Tot op heden
heeft hij nog steeds in de onvezettelijkheid der anderen
zijn Odysseus gevonden. In Frankrijk is wel een kabinet,
doch één, dat eveneens tot merkwaardige bochten wordt
gedrongen. De nieuw-uitgegane voor4chiiften tot loon.- en prijsverhooging konden voor Frankrijk wel eens leiden tot,
wat Hamlet noemde: ,,the Chameleon’s dish: 1 eat the
air, promise crammed”.
Meer kronkels dan ooit vertoont het probleem vanhet
Beloofde Land. Zelfs eenîorsche gestalte als Minister Bevin
is aangetast: hij moet rust nemen. Op de Maandag jl.
geopende vredesconferentie, waarvan valt af te wachten,
of zij zich zal vergenoegen met het toegedachte echo-effect,
moest hij ontbreken.
Ook op het gebied van de luchtvaart hangt een, pijnlijke,
verandering in de lucht. De Vereenigde Staten hebben
zich teruggetrokken, voorloopig ten dccle, uit de luchtvaart-
overeenkomst, die einde
1944
te Chicago is gesloten. Het
belang van deze stap is, dat zij daarmee – ook op dit
terrein, dat door zijn nieuwheid zooveel kans op een fris-
sche behandeling bood – teruggaan van de miiltilaterale naar de bilaterale verdragen. Kreeftengang.
Gemetamorphoseerd is in de Vereenigde Staten ook de
prijsbeheersching teruggekomen. President TFumari heeft
den nieuwen vorm goedgekeurd, doch hem zijn instemming
onthouden: hij acht deze wet visch noch vleesch. Eî ligt
echter althans iets ter tafel. Dat zal ook voor de Engelsche
gezinnen gelden. De Engelsche minister voor voedselvoor-
ziening heeft met Canada een overeenkomst afgesloten
voor de levering van ten minste
160
millioen bushels
tarwe voorde komende twee jaren en
140
millioen bushels
voor de beide daaropvolgende jaren, tegen vastgestelde
prijzen. De prijzen voor het eePste contraetjaar liggen
30
pCt. beneden de Amerikaansche prijzen.
In een veelvuldig wisselende wereld blijft Canada een
getrouw en vèrziend partner; aan de vein.nderlijkheid
ontkomt men ook daar niet: de Canadeesche dollar is,
evenals de Zweedsche kroon gerevalueerd. Doch tot wering
van krachten van buiten, met het doel van binnen zichzelf
te blijven.
Zichzelf blijven zal niet de UNRRA: het is uit de door
de V.S., Canada en Groot-Brittannië uitgebrachte rapporten
duidelijk geworden, dat deze instelling aan het einde van dit jaar zal moeten verdwijnen. De reden van bestaan zal
dan waarschijnlijk niet, zijn verdwenen. Er is echter be-
slist; men lan slechts, met Miclael Arlen, besluiten:
,,Farewell, these charming people”.
0E BANK
BELASTZICH MET
HET VOLLEDIG
BEHEER VAN
VERMOGENS,
DESGEWENSCHT
IN OVERLEG MET
DEN CLIËNT
ROTTERDAMSCHE
BAN KVEREENIGING
200 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
Naarni. Venn.
Hôli andsche
Belegging- en
Beheer-Mij.
Anno 1930
Heeren
gracht
320 –
Amsterdam
Beheer enAdviesgeving
“oor
PENSIOENFONDSEN,
STICHTINGEN,
ONDERNEMINGEN
EN PARTICULIEREN
Commissarissen:
Prof, Jr. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. G:spen;
Mr. 1. E. Scholtens.
Directie:
Gertof Verwey;
Dr. P. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenborgh.
R. MEES & ZOON EN
Ao 1720
STORK
HEN GE LO
*
gispén
culemborg
amsterdam
rotterdam
MODERNE
LAND- EN
SCHEEPS-
INS TAL LAT/ES
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelanis
Schiedam
MBA.
ROT TERDAM
SCHRIFTELIJKE CURSUS
VOOR MODERNE
BEDRIJFSADMINISTRATIE
Sinds 1942 de opleiding voor de zelf-
standige administratieve functie
Secretariaat: Beursgebouw – Kamer 321 – Rotterdam
Prospectus op aanvrage
Groot Concern
met afzet over de geheele wereld
zoekt
PROPAGANOV [EIDER
Verlangd wordt een allereerste kracht
van groote algemeene ontwikkeling en
liefst universitaire opleiding, met uitge-
breide practische ervaring en tevens
theoretische kennis op het gebied van
INTERNATIONALE PROPAGANDA, be-
reisd, de moderne talen vloeiend spre-
kend, en in staat, omvangrijke, goed
verantwoorde propaganda-campagnes te
ontwerpen en in moeilijke omstandig-
heden met succes door te voeren.
Brieven met zéér uitvoerige inlichtingen, o.a. op-
leiding, ervaring, leeftijd, cnz., worden ingewacht
onder No. 118860, Advertentie-Bureau ,,Bolrek’
Koningsplein 1, Amsterdam.
Bij het Algemeen Secretariaat der N.V. PHILIPS’
GLOEILAMPENFABRIEKEN te EINDHOVEN kunnen
geplaatst worden:
1, een
meester. in de rechten
met eenige jaren praktijkervaring;
2. een
drs. in de
handeiswetenschappen
met belangstelling voor juridisch-economische vraag-
stukken;
talenkennis vercischt,. leeftijd 30-35 jaar.
Sollicitaties te richten aan Afdeeling Personcelzaken,
Willemstraat 65, Eindhoven, onder motto Secreta-
riaat”.
Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam
Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantlën)
BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN
BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN
NEDERLANDSCHE
HANDÉL-MÂATSCHAPPIJ N.V.
(DEVIEZENBANK)
Hoofdkantoor: Amsterdam
Kantoren in binnen- en buitenland
ALLE BÂNKZAKEN o.a FINANCIERING VAN
IM- EN EXPORTEN
Inlichtingen omtrent
HANDELS- EN BETALINGSVERKEER
-.
Bemiddeling
bij
het zoeken van nieuwe zakenrelaties
in binnen- en buitenland (Contactbureau)
Voor het vervolg win de rubriek ,,Vacatures” zie pag. 499
31 Juli 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
491
EENIGE KORTE BESCHOUWINGEN OVER
WISSELKOERS, LOONNIVEAU EN
BETALINGSBALANS IN DE
NAASTE TOEKOMST.
Nu
–
er in de economische ontwikkeling van ons land
wat meer teekening begint te komen en er ook statistisch
wat meer over die ontwikkeling bekend woidt, lijkt het
langzamerhand, mogelijk iets nader in te gaan op de theore-
tische juistheid van den tegenwoordigen guldenkoers en
eenige aandacht te schenken aan koers, loonniveau en
betalingsbalans in hun onderling verband-.
C. A. Klaasse heeft in ,,B.-S.B.” van 8 November
1945
1) een lans gebroken voor een hoogeren guldenkoers
en daarbij de opmerking gemaakt, dat de devaluatie van
den gulden tijdens den oorlog ,,wel uitermate geruischloos
in haar werk is gegaan”.
Ook na dit artikel heeft tnen zich in de economische
vakliteratuur met het vraagstuk van de juistheid van den
huidigen wisselkoers weinig ingelaten. Eerst in den laat-
sten tijd, nu aan dien koers wel niet meer te tornen valt
en de aanpassing zich reeds gôeddeels voltrokken heeft,
is het viaagstuk meer de aandacht gaan vragen en is het
gewoonte geworden den wisselkoers als te laag aan te
duiden
2).,
Wij meenen, dat het alsnog ‘tijn nut kan hebben den
tegenwoordigen koers met behulp van het ter beschikking
staande statistisch materiaal op zijn doelmatigheid te
toetsen en daaraan eerlige beschouwingen vast te knoopen
over de ten nauwste met dien koers samenhangende hoogte
van ons toekomstig loon- en prijspeil en over onze toe-
komstige betalingsbalans.
De tegen woordige wisselkoers.
Den ,,juisten” koers zou men kunnen aanduiden als
dien, waarbij de betalingsbalans met de geringst mogelijke
aanpassing van het geldend loon- en prijspeil op den du.ur in evenwicht zal kunnen komen. Dit evenwicht aal kunnen
intreden, wanneer de binnenlandsche kostprijzen van de
typische uitvoerploducten, omgerekend tegen dien ,,juis-
tea” koets, ligoen onder, of althans niet boven, den prijs
van die uitvoerproducten op de wereldmarkt. Die kost-
prijzen worden eensdegis bepaald door de loonkosten
andeideels door de prijzen van binnenlandsche poducten,
,
die ook weer een loonquote bevatten en tenslotte door de
prijzen van geïmporteerde goederen. in het algemeen
gesproken maken de loor’en verreweg het grootste deel
uit van de kostprijzen der expoi’tproducten van landen
als Nederland en Engeland, en het mag daarom geoorloofd
heeten het binnenlandsch loonpeil te beschouwen als in
eerste instantie bepalend voor die kostprijzen.
Om den huidigeri guldenkoers, allereerst dien ten op-
zichte van de valuta van een land van gelijksoortige eco-
nomische structuur, Engeland, te toetsen, zal ervan wor- –
den uitgegaan, dat er in 1939, dus in het laatste jaar vÔôï’ –
den oorlog, bij den toenmaligen pondenkoers en hij de – toenmalige’ verhouding van de arbeidsproductiviteit in
beide landen, tusschen het Engelsche en Nederlandsche
geldloonpeil evenwicht l,estond in dien zin, dat beide
landen toen hun exportproducten tegen ongeveer den-
zelfden prijs op de wereldmarkt konden aanbieden. In-
tusschen hebben zich sinds 1939 zoowel de wisselkoers
als de onderlinge Nierhouding van de arbeidsproductiviteit
en de onderlinge verhouding van het geldioonpeil in beide landen gewijzigd.
Wat den wisselkoers betreft, de gemiddelde pondenkoers
van 1939 kan waarschijnlijk, beïnvloed als hij was door
‘)
,,Onze wisselkoers”, door C. A. Klaasse in ,,E.-S.B.” van 8
November 1945, blz. 209.
‘) Als illustratie noemen wij het artikel ,,Het gevaar van inflatie
in Nederland”, van Prof. Goudriaan in ,,De Naamlooze VennooL
schap” van April 1946 en de in Mei gepubliceerde ,,Nota van de
Zes”.
den dreigenden oorlog, minder goed als een evenwichts-
koers worden guzien. Beter verantwoord lijkt het daarom
den gemiddelden poridenkoers van 1938 ook nog voor 1939
als evenwichtskoers te beschouwen. Deze koers bedroeg
1 £ = f 8,89. De tegerwoordige koers ‘is 1 £ 1 10,69,
zoodat de gulden thans ten opzichte van het pond nog
0,832 van zijn vroegere waarde heeft.
s/oor
‘
de wijziging in de onderlinge verhouding der
arbeidsproductiviteit zijn moeilijk nauwkeurige cijfers
te vinden, in Engeland zal de arbeidsproductiviteit ten
naaste bij nog wel gelijk zijn aan die in 1939, al is het
waarschijnlijk, dat met het herstel van den vredes-
toestand de normale zeer langzame stijging in de arheids-
productiviteit weer voortgang zal hebben. De Nedel’-
landsche arbeidsproductiviteit is zonder twijfel t.o.v.
1939 belangrijk gedaald. Klaasse schatte de arbeids-
productiviteit in zijn meel’genoem(le artikel op 50 pCt.
tot 74 pCt. van het vooroorlogsche peil in 1946 en op
74 pCt. tot 100 pCt. in 1947. Gezien de jongste ontwik-
keling lijkt een stijging van 65 pCt. tot 75 pCt. in 1946 en
van 75 pCt. tot 90 pCt. in 1947, waarbij het voorooi’logsche
peil eerst in 1948 bereikt zal worden, de meest waarschijn-
lijke veronderstelling. Tenslotte de wijzigingen
in
het loonpeil t.o.v. 1939.
De stijging in de loontarieven in Engeland was in November
1945 te stellen op 53 pCt. vergeleken bij October 1939
3),
maar de marge tusschen de werkelijke verdiensten en die loontarieven is ei’, tengevolge van allerlei gedurende den
oorlog gegeven toeslagen, waarvan een deel ook in vredes-
tijd gehandhaafd zal blijven, hooger dan voor den oor-
log
4),
zoodat thans een stijging van de werkelijke bonen
t. o. v. 1939 met minstens 65 pCt. kan worden aangenomen.
1
–
let indexcijfer van het C.B.S. voor het Nederlandsche
loonpeil (nijverheid en landbouw) bedraagt thans 169
(Mei 1939, = 100).
Als A de verhouding voorstelt tpsschen de Nederland-
sclie en de Engelsche arbeidsproductiviteit, beide t. o. v.
1939, op een bepaald tijdstip, zal er ,,evenvicht” zijn bij
dien koers, waarbij de gulden een pondenwaarde heeft
van: 165x A
x
die van 1939. Anderzijds zouden de
69
Nederlandsche gelciloonen bij den tegenwoordigen bonden-
koers, opdat er ,,evenwicht” zou blijven bestaan, een peil
mogen bereiken van: 165xA
0 832 X het peil van 1939.
Men zou de eerste uitkomst als ,,evenwichtskoers”, de
tweede als ,,exportloonplafond” kunnen aanduiden en
de waarden van beide grootheden bij vei’schillende waar-
den voor A in de volgende tabel kunnen samenbrengen:
Arbeidsproductiviteit
65%
75%
85%
1
90%
1
100%
,,Evenwichts-
koers” in t per £
t 14.01
t 12.14
t 10.69
t 10.12 t 9.11
,,Exportloonpla-
fond” (1939 =
100)
129
149
169
178
198
Naarmate onze arbeidsproductiviteit stijgt, wordt de guldenkoers, die nog juist evenwicht zou waarborgen,
hooger en stijgt het peil tot hetwelk de binnenlandsche
geldloonen hij den tegenwoordigen koers zouden mogen stijgen, zonder dat de Ned,el’landsche kostprijzen boven
het Engelsche peil zouden komen te liggen. Bij een arbeids-
productiviteit van ongeveer 85 pCt. zou ons tegenwoor-
dige geldloonpeil bij den huidigen koers juist in even-
wicht zijn met het Engelsche. Dit ai’beidsproductiviteits-
peil zal bij onze veronderstellingen pas in de eerste maan-
den van het jaar 1947 bereikt worden. Alvorens hieruit
een conclusie t. a. v. de juistheid van den wisselkoers
‘)
,,The Economist”, 9 Februari 1946.
‘) ,,The Times”, 5 Februari 1946.
492
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Juli 1946
te trekken, moet eerst nog op een ander aspect van de
toekomstige ontwikkeling worden geweîen.
Wordt voor de in.de
naaste toekomst te volgen loon-
en prijspolitiek
V
als richtsnoer aangenomen, dat het loon-
peil in elk geal niet boven het ,,exportplafond” mag
stijgen, dan zal het bij een geleidelijke stijging van de
arbeidsproductiviteit mogelijk zijn verschillende wegen te
volgen, die alle leiden tot de met die stijging der arbeids-
productiviteit correspondeerende verhooging van het
reëele loon:
de bonen te laten stijgen en de kosten van levens-
onderhoud constant te houden;
de bonen constant te houden, doch de kosten van
levensonderhoud te doen dalen;
een tusschenweg: de gestegen arbeidsproductiviteit
zoowel in langzaam stijgende geldloonen als in langzaam
dalende kosten van levensonderhoud tot uitdrukking te
brengen. In het eerste geval zou voor den evenwichts-
toestand (waarbij dus de arbeidsproductiviteit weer
100 pCt. van de buitenlancjsche bedraagt), bij denhuidigen
wisselkoers en bij het thans in het buitenland geldende
loon- en prijspeil, met een Nederlandsch loonniveau van
ongeveer 198 pCt. van dat van 1939 gerekend moeten
worden, in het tweede geval met één van 169 pCt. en in’
het derde geval met een niveau, dat daartusschen ligt.
Daarbij dient dan te worden opgemerkt, dat bij opheffing
der tegenwoordige subsidies op het levensmiddelenpakket
deze grenzen practisch onvermijdelijk iets hooger zouden
komen te liggen en dat ook een algemeene stijging van het buitenlandsch loon- en ptijspeil eenevenredige verhooging
van die grenzen tot gevolg zou hebben.
Welk van deze alternatieven men in de toëkomst Zal
moeten kiezen, is van velerlei factoren afhankelijk. Aller-eerst is daar de vraag, welke van deze mogelijkheden met
den minsten weerstand’verwezenlijkt zal kunnen worden..
Waarschijnlijk zou de eerste uit dit oogpunt de ,,gemak-
kelijkste” weg zijn. Anderzijds kunnen er voor de andere
mogeIiikheid rationeeler argumenten worden aangevoerd:
De noodzakelijkheid om een grootere (beheerschte) in-
flatie, dan absoluut onvermijdelijk is, te voorkomen, pleit
er voor, de oplossing’ te zoeken langs den tweeden weg
of langs een weg, die dicht bij dien tweeden ligt. Elke
inflatie immers brengt een aantal moeilijk te corrigeeren
onrechtvaardigheden mede. Het kortelings tegen een be-
heerschte inflatie naar voren gebrachte argument, dat
bij een sterk gestegen prijspeil voor het bedrijfsleven de
moeilijkheid dreigt, dat het straks, wanneer zijn ver-
mogensaamvas door de vermogensaanwasbelasting zal
zijn wegbelast, nieuwe credieten noodig zal.hebben om
de vernieuwing van zijn productie-apparaat te finan-
cieren, behoeft o.i., mits de besparingen uit het loopende
productieproces, via de banken en via institutioneele be-
leggers en Herstelbank, consequent aan het bedrijfsleven
ter beschikking worden gesteld, naarmate vervangings-kapitaalgoederen uit dat proces ter beschikking komen, geen groot gewicht in de schaal te leggen.
Intusschen lijkt het gewenscht bij de keuze uit de
bovengenoemde alternatieven ook nog op een anderen
factor te wijzen, die in de discussie over deze problemen
nog niet steeds de plaats heeft gekregen, die hij o.i. ver-
dient. Het moet nl. van het grootste belang worden ge-
acht, ervoor te waken, dat niet alleen het peil onzer geld-
bonen, gegeven de wisselkoers en de arbeidspioductiviteit,
het ,,expor’tplafond” niet overschrijdt, maar ook, dat dit
peil eefl eindveegs onder dat ,,exportplafond” blijft,
zulks met het oog op het feit, dat een vergrooting van
onzen uitvoer het gat, dat de oorlog in onze betalingsbalans
heeft geslagen, zal moeteii compenseeren en deze ver-
glooting alleen mogelijk zal zijn, als wij onze uitvoer-
aanbiedingsprijzen aanzienlijk kunnen verlagen. Wij zullen
dit argument hieronder nog nader preciseeren. Voor het
oogenblik zij erop gewezen, dat ook dit argument leidt tot aanbeveling van den weg van het zooveel mogelijk
constant houden van het gel’dboonpeil en het doen dalen
van de kosten van levensonderhoud, naarmate de arbeids-
productiviteit stijgt. Daarnaast moet worden vastgesteld,
dat dit argument tevens impliceert, dat er bij ‘dn tegèn-
ioordigen wisselkoers en het huidige loonpeil, oolals de
arbeidsproductiviteit het peih van 85 pCt. bereikt, nog
geen werkelijk evenwicht is. Pas als ze een beladgiijk
stuk daarboven komt, wordt het mogelijk met een lageren
exportprijs te komen en zoo de betaiingsbalans in even-
wicht te,brengen. Deze beschouwingswijze maakt ons dus
tegenstanders van de door Klaasse bepleite verhooging
van den guldenkoers. Volgens hem zou men den wissel-
koers moeten bepalen ,,op een niveau, overeenstemmend
met loon en normaal peil dei arbeidsproductiviteit,
en zoo noodig tot aan het heistel van dat normale peil
exportsubsidiën (moeten) geven, waarvan de kosten
gedekt kunnen worden uit de belasting van importen”.
Inderdaad zou de hier aanbevolen politiek tot gevolg
hebben, dat een deel van de bij handhaving van den
tegenwoordigen wisselkoers noodzakelijke, en in feite
reeds plaatsgehad hebbende, stijging van het loon- en
prijspeil achterwege zou kunnen blijven. Maar men dient
zich te realiseeren, dat men niet zou mogen volstaan met
het geven van tijdelijke exportsubsidies, totdat de nor-
male arbeidsproductiviteit is heisteld. Ook daarna zouden
de exportsubsidies gehandhaafd moeten worden om de
expoitindustrie in staat te stellen tegen lagere prijzen
aan te bieden, om zoocloende moer te kunnen uitvoeren en een in totaal grootere som aan buitenlandsche betaal-
middelen uit dien uitvoer te verkrijgen. Dergelijke per-
manente exportsubsidies komen ons, alleen reeds om
psychologische redenen, als ongewenscht voor. De’ nood-
zakelijke marge tusschen de binnenlandsche en buiten-
landsche exportkostprijzen is beter te bereiken door den
wisselkoers niet te verhoogen en de geldloonen ook bij
stijgende arbeidspfoductiviteit en stijgende reëele bonen
zooveel mogelijk constant te houden.
Exportprijspeil en betalingsbalans in de naaste toekomst.
Thans nog een nadere preciseering en uitwerking van
het in het voorgaande gegeven argument.
Vergelijkt men de betalingsbalansen, zooals die er in
de komende jaren waarschijnlijk zullen uitzien, met die
van 1938, dan zal rÇien o.a. – om er maar eens eenige
te noemen – zeer globaal de volgende veranderingen
kunnen constateeren:
Nederland zal op de gedurende de oorbogs- en op-
bouwperiode opgenomen en nog op te nemen buitenlandsche
credieten rente en aflossing aan het buitenland moeten
betalen en de rente van geliquideerd ennog te liquideeren
bezit in het buitenland moeten derven.
Duitschiand valt voorloopig uit als afnemer en als
leverancier. Nederland zal het vroeger aldaar gekochte,
dat deels met onze exporten, deels met de opbrengst
van onze beleggingen en deels met de saldi in het be-
talingsverkeer met derden werd betaald, thans voorloopig
grootendeels elders moeten koopen en daartoe minstens
buitenlandsche betaalmiddelen nbodig hebben ten bedrage
van den vroegeren export naar Duitschland.
De inkomsten uit Indië (opbrengst van beleggingen,
pensioenen, verboftractementen, directiekosten van In-
dische ondernemingen, scheepvaart op Indië) zullen in
de eerstkomende jaren zeker, maar waarschijnlijk ook op
den duur, belangrijk minder bedragen dan vroeger.
Een ruwe becijféring leerde ons, dat onze vooroorlogsche
uitvoer van goederen en diensten met 30 â 35 pCt. zou
moeten toenemen om deze ,,gaten” in de betalingsbalansen
van de eerstvolgende jaren te kunnen stoppen, waarbij
dan nog is afgezien van het feit, dat voor dien ergrooten
uitvoer grootere invoeren noodzakelijk zouden zijn, die
ook weer betaald zouden moeten worden.
Is een zoodanige vergrooting van den export een kwestie
van het vinden van’ nieuwe afzetgebieden en het inten-
31 Juli 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
493
siever bewerken van vroegere? Zeker niet uitsluitend.
Nederland zal ook tegen Jageren prijs moeten aanbieden
om een grooteren afzet te bereiken en het totaalbedrag
der uitvoerwaarde hooger te brengen. Hoe groot die prijs-
verlaging
zal
moeten zijn, is afhankelijk van de elasticiteit
van de buitenlandsche vraag naar Nederlandsche uitvoer-
producten. Men is geneigd oppervlakkig te denken, dat deze elasticiteit, in verband met het k]eine aandeel van
den Nederlandschen export in het totale aanbod op de
wereldmarkt, betrekkelijk groot moet zijn en dus uit een
kleine prijsverandering weer een groote verandering in
de afgezette hoeveelheid zou resulteeren. Er wordtnogal
eens vergeten, dat onderzoekingen van de laatste jaren
hebben aangetoond, dat het tegendeel het geval is. De
eerste dezer onderzoekingen
5)
houdt zich bezig met de
elasticiteit vari de vraag naar den Nederiandsclien uitvoer
en vervolgens met die naar een aantal speciale Nederland-
sche uitvoerproducten op bepaalde buitenlandsche mark-
ten. Voor de vraag naar de meeste dezer productn werd
een elasticiteit in de buurt van 2 gevonden, een betrek-kelijk lage waarde dus. Een nader onderzoek
0),,
waarin
ook de vraag naar de uityoerproducten van de andere
landen werd betrokken, bevestigde dit resultaat: een hooge
elasticiteit bleek ook voor andere landen uitzondering.
Slecht georganiseerde markten zijn regel, monopoloïde
posities normaal. Slechts voor de vraag op goed georgani-
seerde markten van volkomen gestandaardiseerde pro-
ducten, zooals de internationale tarwe- en katoenmarkt, bleek de elasticiteit belangrijk hooger.
Voor ons probleem beteekent dit dus, dat in het alge-
meen met een prijsdaling van x pCt. slechts een uitvoer-
stijging van 2x pCt. is te bereiken en dat dus
–
de waarde
van den uitvoer (hoeveelheid x eenheidsprijs) met een
nog geringer percentage dan 2x toeneemt. Om het ge-
stelde doel te bereiken zal
–
het derhalve gewenscht zijn
een marge onder het eigenlijke ,,exportloonplafond” te
scheppen. van een orde van grootte van 20 30 pCt.
‘Drs.
A. PFEIFER.
,,De Nederlandsehe Conjunctuur”, Speciale Onderzoekingen
No.
t,
De invloed van het prijsniveau op den uitvoer”, Juni
1939.
‘) ,,MaandschrifL C.B.S.”, Mei—Juni
1943,
Art. ,tîerdere me-
tingen van de vej
–
vangingselasticiteit”.
DE OVERHE}D ALS HANDELAAR.
Het experiment vernietigt Liverpool.
Het, centrale oi’aagstuk.
In Groot-Brittannië is een experiment ondernomen,
dat in een tijd als dezen wel meer dan gewone belang-
stelling moet trekken. Op de katoenmarkt toch, aldus
heeft de Engelsche Regeering beslist, zal in de toekomst
de inkoop der iuwe katoen voor de spinnerijen door een
overheidsinstantie worden verricht, zoodat de particuliere
handel voor het binnenland zal worden terzijdegesteld.
Het is in een gedachtensysteem, zooals door Labour wordt
gehuldigd, volkomen logisch, dat men tot dergelijke ex-
perimenten komt. Hangende de beslissing en daarna zijn
vele pennen in beweging gebracht om het voor en tegen
te verkondigen. De tegenstanders hadden de geschiedenis
mede, cle voorstanders konden zich, behalve op de oorlogs-
omstandigheden, alleen maar béroepen op verwachtingen
en dan nog grootendeels op negatieve, nI. dat het nieuwe
systeem even economisch en niet duurder zou zijn. Een
zwakke basis om met één enkele pennestreek een einde te
maken aan een historischen groei. I-Ièt merkwaardige
in deze argumentatie is, dat het allesbeheerschende feit
buiten geding is gebleven. FIet lag toch zoo voor de hand
om juist dit critisch te bekijken. De Minister voor over-
zeeschen handel, Marquand, heeft op den groei van de
bedrijfseenheden van de producenten en spinnerijen ge-
wezen, maar mel’kwaardigerwijze heeft hij geen aandacht
besteed aan de bedrijfseenheden, waaF het in deze nû
juist om gaat, nl. die van den handel. Dit is het cen-
trale vraagstuk en een bevredigend antwoord op de vraag, of de bedrijfseenheid van den handel even expansief, wel-
licht expansiever is dan die van de oerproductie of be-
werkingsindustrie, zal ons ook omtrent de juistheid van
de genomer beslissing voorlichten. Immers, het vraag-
stuk, dat hier aan de orde is, bestaat in feite uit twee
afzonderlijke problemen, ni. 1
.
. is terzijdestelliiig van den
handel in ruwe katoen te Liverpool mogelijk resp. wen-
schelijk en 2
°
.
is
er verbetering te brengen in het systeem van uitschakeling van’ het pi’ijsrisico.
TerzijdestelUng r’an den handel ja
katoen mogelijk
resp. wenschelijk?
Het eerste vraagstuk is uiteraard het belangrijkste.
Nu is dit vraagstuk, naar het ons voorkomt, niet voor den geheelen handel – evenmin trouwens als voor het
overige bedrijfsleven – uniform op te lossen. De prin-
cipieele vraag, welke hier eigenlijk moet worden beant-
woord, is, of de leiding in den handel even éxpansief is
als in,bepaalde groote industrieele bedrijven. Met andere
woorden, of ook in den handel de typische arbeid van den
leider op dezelfde wijze kan worden gedifferentieerd.
Deze vraag kan niet voor alle geledingen van den handel op dezelfde wijze worden beantwoord. Beperken wij ons
daarom hier tot dien groothandel in ruwe katoen, waarom
het in casu gaat.
Wendt men zich tot de praktijk, dan ziet men het op-
vallende feit, dat op dit gebied de concentratie zich lang
niet in dien vorm heeft voorgedaan als in het industrieele
bedrijf. In den handel in ruwe katoen te Liverpool waren
nog niet minder dan ongeveer 200 zelfstandige firma
werkzaam. Gezien de hoeveelheid katoen, welke te Liver-
Pool omging, wijst dit ongetwijfeld op groote gemiddelde
omzetten per firma, maar het feit, dat de concentratie
niet verder is gegaan, moest toch reeds te denken geven.
En indien wij den blik naar elders i’ichten, dan zien wij
ook daar hetzelfde verschijnsel; nergens treffen wij in den groothandel op dezen trap in de bedrijfskolom die
mate van concentratie aan, aan welke wij elders in dezen
tijd gewoon zijn.-
Hier nu ligt dan ook het werkelijke vraagstuk. Waar-
om zien wij in den groothandel niet die mate van coricen-
tratie, welke wij elders wel waarnemen? Het antwoord
hierop ligt o.i. hierin, dat de functie van den leider anders
ligt. In dezen groothandel toch is de differentiatie van
de specifieke leiderseigenschappen niet in die mate moge-
lijk als elders. Integendeel, onverbrekelijk daarmee
blijven bepaalde ,,technische” eigenschappen – technisch
in tegenstelling tot economisch – verbonden.
Deze ,,technische eigenschsppen” zijn zoowel kennis
van het bijzondere reservoir, waaruit moet worden geput,
dus de landen van oorsprong met betrekking tot de ka-
toen, als kennis van het.product zelf en de specifieke
eigenschappen der verschillende soorten, variëteiten en
gradeeringenen tenslotte-kennis – en een zeer grondige –
van de verschillende afzetmogelijkheden, de weusclien en
hoedanigheden van de afnemers. De specifieke leiclerseigen-
schappen nu zijn zoodanig met de ,,technische’ kwali-
teiten verbonden, dat een differentiatie hier niet mogelijk
is, omdat beide zijden der leidersbezigheid een onver-
brekelijk geheel vormen. Immers, de leiding is alleen
mogeliji in het kader van de technische kennis. Vandaar
ook, dat de leiding veel minder expansief is en dat wij
op dit gebied niet dien gewdldigen groei der bedrijfseen-
heden en die mate van parallellisatie waarnemen, ‘welke wij elders aantreffen. Integendeel, de technische kennis,
eischt zooveel van de concentratie, dat hier grenzen wor-
den geschapen. Het feit, dat van regeeringszijde werd
aangevoerd, nl. dat in de productielanden de classifi-
catie en het certificaatwezen groote vorderingen maakt,
resp. reeds in de Vereenigde Staten een grooten graad
van perfectie heeft bereikt, moge ongetwijfeld waar zijn,
491
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Juli 1946
een feit blijft het, dat een classificatie van een partij als
,,strict middling inch staple”. niet wil zeggen, dat deze
volkomen identiek is met alle andere partijen ,,strict
middling inch staple”. Integendeel, er blijven kleine ver-
schillen, kleine gradaties bestaan, die juist voor de spin-
nerijen van beteekenis zijn. Uiteraard geldt dit nog in
sterker mate voor de andere productiegebieden, waarin
de standaardiseeling nog niet zoover is voortgeschreden.
Vandaar ook, dat de spinnerijen veelal wenschen te zien, wat zij koopen en vooral naarmate hun garens
aan bijzondere eischen moeten voldoen, zullen zij ook kies-
keuriger worden bij de
kruze
van de grondstof. hiermede
is zeker niet in strijd. – een ander argument der Regee-
ring -, dat bepaalde spinnerijen in de productielanden
zelf hun opkoopkantoren hebben. Dit kan verband hou-
den met den aard van het productieproces en bijzbndere
capaciteiten van hun opkoopers, maar juist met betrek-
king tot den handel mag hieraan nooit een argument wor-
den ontleend om te zeggen, dat daarmede zou zijn aange-
toond, dat de handel overbodig is geworden.
Liverpool is een zgn. ,,merchants’ market” – evenals
Bremen, Le IIhvfe en Barcelona vôôr den oorlog -, d.z.
markten, welker kooplieden van de verschepers in hoeveel-
heid balen katon koopen om deze daarna te classificee-
ren, dus te sorteeren, en dan als ,,even-running” partijen,
welke aan de behoeften der spinnerijen voldoen, weer
in de zgn. ,,spinners’ markets” te verkoopen. Ongetwijfeld
is de rationalisatie voortgeschreden, maar zulks wil niet zeggen, dat daardoor het mechanisme van dezen handel
overbodig zou zijn geworden.
Indien men de feitelijkheid voor oogen houdt, dan
zijn alle gebruikte argumenten secundair. Het argument
toch, dat tijdens den oorlog de centrale inkoop een groot
succes zou zijn geweest – waartegenover door de tegen-standers wordt gewazen op de slechte kwaliteit der ge-
kochte katoen en de slechte spinresultaten -, gaat ook
zonder het tegenargument al niet op, omdat men in oor-
logstijd andere (waliteitseischen stelt en omdat juist in
deze jaren Lancashire niet moest voldoen in concurrentie
met elders aan de kwaliteitseischen der afnemers – het-
geen veel grootere eischen aan de kwaliteit der grond-
stoffen stelt -, maar eenvoudig zoo goed mogelijk de be-
hoeften moest trachten te bevredigen.
Uiteraard worden ook economische voordeelen in het
geding gebracht: de centrale inkoop zal leiden tot een
prijs, welke de spinnerijen zal veroorloven te concurreeren
met haar buitenlandsche concurrenten, omdat deze prijs
beneden den marktprijs zal liggen. Aanvankelijk luidde
de mededeeling van Sir Stafford Cripps, dat de inkoop
tenminste even economisch zou gesdhieden, later, dat hij
niet duurder zou zijn, thans, dat hij beneden den markt-
prijs zal liggen. Daaraan wordt gekoppeld – en zulks
moet ook -, dat er steeds gezorgd zal worden voor vol-
doende aanbod en voorraden; immers, daardoor wordt
voorkomen, dat de Regeering in een dwangpositie zou
komen, waardoor de inkoop ongetwijfeld duurder zou
worden. De toelichting van het waarom is niet, dat de
Overheid een betere inkoopster is dan de particuliere
handel; het zou in het licht der ervaring overal ter we-
reld te simplistisch zijn om dit te stellen. De argumen-
tatie wordt gezocht in de voordeelen van, den inkoop
in, het groot. Doch deze argumentatie is zwak, zooal
niet onjuist. Immers, de positie wordt thans zoo, dat een meer volkomen concurrentie op de markten der
productielanden wordt vervangen door een onvolkomen
en dat dan de inkooppolitiek van den monopoloïde-
inkooper o.ngetwijfeld – door optreden of onthouding –
invloed op de markt en den marktprijs kan oefenen. Maar
de ervaringen bij de thee te Londen en de rubber in de
Vereenigde Staten weerspreken, dat daardoor op markten
van agrarische producten – behoudens in gevallen, waar-
in er een onweerhoudbare verkoopdrang bij oerproducenten
bestaat – beneden den marktprijs kan worden gekocht.
De marktprijs kan worden gedrukt, maar allen kunnen
dan tegen dien prijs koopen; wellicht kan met een enkelen
grooten producent een voordeelig contract worden ge-,
sloten, wellicht ook kan een enkele schakel in het land van
productie worden overgeslagen, maar dan toch’alleèn door
eigen schakels daarvoor in de plaats te stellen. En dan
bestaat hij katoen, wat den prijs betreft, nog steeds het
feit, dat de kwaliteit ,,middling”,endus de prijsverhouding
der andere kwaliteiten tot deze en onderling, eerst gelei-
delijk in den loop van het seizoen ontstaat
1),
zoodat men
niet alleen een groote mate van technische kennis, maar
ook – en temeer, indien men zelf, zooals in casu, het prijs-
risico wil dragen – een groote kennis van de markt als
geheel moet hebben. De vele kooplieden zullen hierbij
ongetwijfeld fouten maken, maar de kans, dat een foutief
inzicht van een monopoloïden inkooper bélangrijker ge-volgen heeft, is toch wel zoo belangrijk -, en feilloos zal
hij niet zijn’—, dat men zich afvraagt, wie de consequentie draagt.
Nu stelt de Britsche Regeering, dat katoen een der goe-
deren zal zijn, waarvoor vermoedelijk een ,,agreement”
op moderne leest, dus met medewerking van producenten en consumenten, tot standzal komen. Dit moge waar zijn,
maar houdt niet in, dat daarmede 4e prijsschommelingen
– en zeer speciaal bij een artikel als katoen, waar de tech-
niek deze veroorzaakt – tot het verleden zullen behooren.
Alweer integendeel.
In elk geval zal een ,,large scale purchase” maar zeer
beperkt mogelijk zijn en de voordeelen daarvan zouden.
alleen kunnen worden gezocht in de transport- en ver-
verkingskosten. Doch gezien de mogelijkheid van onder-
linge vervangbaarheid van bepaalde kwaliteiten katoen,
zij het in beperkte mate en zulks uitsluitend in verband
met de constellatie van de markten dier verschillende
kwaliteiten en gradaties, zullen tegenover de voordeelen
der inkoopen op groote schaal de nadeelen van het onge-
bruikt laten der bestaande mogelijkheden staan. Dit be-
hoeft natuurlijk niet te heteekenen, dat daarom de ,,large
scale” inkoop onvoordeeliger zou zijn, maar het kan wel
beteekenen, dat de Britsche spinnerijen en weverijen ten-
slotte tot hoogere prijzen dan hun concurrenten zullen
komen, als de centrale inkoop de noodzakelijke soepelheid
van de markt mist. In dit licht is dan ook het argument
van de tegenstanders, dat ,,bulk purchasing” is ,,bad
purchasing”, niet zoo onaanvaardbaar als het op het eerste
oog zou lijken.
Het spreekt vanzelf., dat men zal zrg dragen over de
noodige experts – uit spinners- en handelskringen – te
beschikken en een der argumenten is, dat men in plaats
van het vroegere belangrijk grootere apparaat met een
staf van 80 personen meent te kunnen volstaan. Natuurlijk
is het mogelijk het routinewerk met voordeel te concen-
treeren, maar het geheele probleem staat en valt met de
vraag, niet of de inkoop op papier even efficient zal ge-
schieden, maar of de spinnerijen tenslotte
dezelfde
diensten
goedkooper krijgen verricht. En na het voorafgaande be-
toog is dit, voorzichtig uitgedrukt, verre van zeker.
Doordat de Britsche Regeering met de functie van den
handel ook de gedragingen der handelaren zal moeten
overnemen, zal zij groote voorraden moeten aanhouden, voorraden, welke vroeger gedeeltelijk niet voldeden aan
de kwaliteitseischen der Engelsche spinnerijen (gevolg
van de sorteering). Deze zullen moeten worden geëxpor-
teerd en hiervoor kan de handel blijven optreden. Echter,
tenzij de handel deviezen beschikbaar krijgt, opdat hij
bewegingsvrijheid verwerft, zal hij in feite verkoopagent
van de inkooporganisatie worden en daaronder moet de
internationale positie van Liverpool lijden.
Tenslotte gold als argument der Regeering, dat deze
centrale inkoop een instrument in de handelspolitiek
‘)
Vgl.
W.
lIustace
Hubbarcl
,,Hedging in the Cotton Market”
in , The annals
of
the American Academy
of
political and social
Science”.
Mci 1931.
31 Juli 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
495
kan worden en kan bijdragen tot een geordenden inter-
nationalen handel en voor valuta-arrangementen van be-
teekenis kan zijn. Ongetwijfeld is dit argument in dezen
tijd van waarde, maar op het oogenblik, dat men het stelt,
beteekenb het in principe het opofferen van de belangen
der spinners aan andere belangen, althans het zoeken
van een compromis, waarmede de Engelsche textiel in het buitenland niet gebaat is.
Wat dus de vraag betreft, of de terzijdestelling van den handel in ruwe katoen mogelijk, resp. wenschelijk is, wij
meenen haar ontkennend te moeten beantwoorden, zoolang
men als eisch stelt, dat de voldoening aan de eischen van
spinnerijen en weverijen op dezelfde wijze als voorheen
met geschieden. Bovendien wordt de positie vaa Liver-
pooi als doorvoermarkt ernstig in gevaar gebracht, tenzij
men producenten zou kunnen bewegen haar als entrepôt-
markt te gebruiken. Dat de prijzen van de aankoopcom-
missie beneden de wereldprijzen zouden blijven, moge
dubieus worden geacht.
Verbetering in het systeem van uitschakeling van het prijs-
risico?
De tweede vraag is, of er verbetering in het systeem
van uitschakeling van het prijsrisico wordt gebracht. De
Britsche Regeering toont een volkomen onkunde, resp.
miskenning van de beteekenis van de termijnmarkt in
het algemeen en van de natuurlijke positie van Liverpool
als termijnmarkt voor katoen in het bijzonder. Hier kwa-
men alle draden van de katoenmarkten der wereld samen,
een positie, welke Liverpool had kunnen opbouwen, dank
zij de natuurlijke ligging en de basis der Britsche katoen-
industrie. Ten onrechte beweert de Britsche Regeering,
dat ,,scientific developments have removed tnuch of the
risk which the Liverpool market was established to
shoulder”. De ,,scientific developments” toch hebben, dit
in de eerste plaats, het risico niet opgeheven, gelijk het
prijsverloop vôér dezen oorlog heeft aangetoond; niet de
markt droeg, dit in de tweede plaats, het risico. Het risico
werd ôf uitgeschakeld door de overschakeling naar volgende
geledingen in de bedrijfskolom, ôf wel overgeschakeld op
bepaalde individuen, maar de markt als zoodanig was
zeker geen onderling verzekeringsinstituut. Nu zal, zoolang
er marktprijzeh voor katoen bestaan, die niet volkomen
door de Brtsche Regeering worden beheerscht, er op alle
economisch vrije voorraden een prijsrisico blijven bestaan
en, aangezien het prijsverloop van alle soorten katoen in
principe samenhangt, kan er niet, of althans niet noemens-
waard, van een opheffing door het houden van voorraden
sprake zijn; althans in het geval, dat wij hier bespreken. Het prijsrisico blijft bestaan en indien de Regeering aan
spinners de mogelijkheid biedt dit bij haar te dekken,
zal het dus op haar komen te rusten. De Regeering nu kan
niet worden uitgeschakeld uit de markt, omdat haar
vermogen om de financiering voort te zetten, ook indien
alles tegenloopt, per definitie, onbeperkt is. Mits de inkoop
in dit opzicht goed wordt geleid, kan er
op den duur
dus
een onderlinge opheffing van voor- en nadeelige verschillen
plaats hebben en kan het resultaat zoowel winst als verlies zijn. Ongetwijfeld kan zij dan, mits zij de risico’s wil aan-
vaarden, aan spinners een betere dekkingsmogelijkheid –
en een goedkoopere – bieden dan de termijnmarkt, aan-genomen althans – en zulks moeten wij doen —,dat een
goede zakenpolitiek (en niet een ,,overheidspolitiek”)
wordt gevolgd. Het criterium ligt hier geheel bij het
begrip ,,op den langen duur”. Inmiddels wordt daardoor de wereidkatoenmarkt be-
roofd van haar centrale termijnmarkt, want doordat een groot aliment aan Liverpool onttrokken wordt, zal deze
markt, ook al zou de Regeering het toestaan, hetgeen niet
het geval blijkt te zijn, een minder breede basis krijgen.
New York kan die taak niet overnemen, omdat het in den
wereldkatoenhandel een andere plaats inneemt; nog min-
der is zulks met Alexandrië het geval, omdat deze markt,
evenals New Orleans, een typische producentenmarkt is,
welke afhankelijk is van de andere markten. Gent stelt
pogingen in het werk, maar heeft het nadeel, dat het een
spinnersmarkt is, zoodat de natuurlijke basis ontbreekt.
Bremen is als ,,merchants’ market” uitgeschakeld. Le
Plavre maakt als,,merchants’ market” wel een kans –
althans als het economisch leven normaler is geworden—,
maar kan toch nooit, evenmin als New York, de alomvat-
tende positie van Liverpool krijgen, zoolang het aliment
niet meeromvattend wordt. Er worden pogingen gedaan
om te Dublin in den lerschen Vrijstaat tot de vestiging
van een termijnmarkt te komen, doch de vraag is, of, na
het wegvallen van het Britsche katoenverbruik op de
termijnmarkt, deze markt inderdaad met succes de functie van Liverpool kan overnemen. Een der eerste eischen van
een goed functionneerende termijnmarkt toch is een
voldoende omzet voor de contracten, waarop wor(Jt e-
handeld en vooral ook een voldoende dekkingsmogelijk-
heid voor het individueele prijsrisico. Voor gewone Amen-
kaansche katoen kunnen New York en Le Havre deze
bieden, zij het weer anders dan Liverpool, maar voor de
andere herkomsten en soorten (ook voor de betere Amen-
kaansche) is het de vraag, of Dublin, nu de Engelschen
uit de markt zijn, een voldoende aliment zou krijgen.
De economische toestanden zijn thans nog verre van
normaal en het ware begrijpelijk geweest, indien de Brit-
sche Regeering tijdelijk den centralen inkoop zouhebben
gehandhaafd, totdat weer van een meer normaal markt-
wezen zou kunnen worden gesproken. Dé overhaaste en
speculatiave beslissing schept een experiment, dat tot
leering van andere landen kan dienen. Men zal goed doen
de resultaten af te wachten, alvorens zelf ook tot derge-
lijke proefnemingen, welke een beproefde organisatie met
ruwe hand wijzigen, over te gaan.
Dr.
J. F. IJACCOÛ.
AANTEEKENING.
DE. TOESTAND VAN DE INDUSTRIE IN JAPAN
‘).
Direct nadat de capitulatie van Japan was bekend
gemaakt, werden alle fabrieken stilgezet. Directeuren,
technisch en administratief personeel vluchtten grooten-
deels naar het platteland en hoewel de bezettingsautori-
teiten dadelijk hun toestemming gaven voor het voort-
zetten van de fabricage van goederen voor civiele doel-
einden, kwamen de industnieele bedrijven slechts zeer
langzaam weer op gang.
De ,,S.C.A.P.”
2)
geeft hiervoor in zijn eerste officieele
verslag verschillende redenen aan. Door het plotselinge
wegvallen van de strenge regeeningscontrôle had zich
van fabrikantenkningen radeloosheid meester gemaakt.
De Japansche industrieeleri waren in de afgeloopen jaren
zoo gewoon geraakt aan staatsvoorschïiften en -bevelen, dat zij niet meer in staat waren – om een zelfstandig pro-
ductieprogramma op te stellen. In vele gevallen was er
ook gebrek aan de noodzakelijke arbeidskrachten wegens
onvoldoende huisvestingsmogelijkheid en veDzorging. De
dreigende waardevQrmindening van het geld was voor
menig fabrikant aanleiding in goederen te vluchten:
voorzoover aanwezig werden grondstoffen, machine-
bestanddeelen en eindproducten gehamsterd.
Toestand van eenige industrietakken in het bijzonder.
Wanneer wij den toestand van de verschillende in-
dustrietakken nader bezien, valt onmiddellijk een onder-
scheid waar te nemen tusschen die takken, die zooveel
‘)
De gegevens voor deze aanteekening zijn in hoofdzaak ont-
leend aan een artikel van Walter tloszhard over Die 3apanische
Industrie” in de ,,Neue Zürchcr Zeitung’.
Nr.
1242 van 13 Juli
1946. Wat betreft de textielindustric werd een aantal gegevens
aangetroffen in het artikel ,,flie Japanische Textilindustrie”
in de ,,Neue Zürcher Zeitung’, Nv. 1277 van 18 Juli 1946.
) ,,S.C.A.P.” is de gel.ruikelijke afkorting voor ,.Supreme Corn-
mander of the A.11ied Powers”.
496
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Juli 1946
mogelijk van overheidswege werden gesteund en die, welke als voor den oorlog niet direct belangrijk op de
tweede plaats kwamen of zelfs werden uitgeschakeld.
Daarnaast is uiteraard de huidige stand der afzonderlijke
industrietakken mede in verschillende mate beïnvloed,
naar gelang zij meer of minder aan bombardementen zijn
onderhevig geweest.
Zoo bestaat in de textiel-, levensmiddelen-, papier-
en verwarmingsinstallatie-industrie een aanzienlijk tekort
aan machine-installaties; de machines van deze industrieën
werden tijdens den oorlog door de Japansche autoriteiten
ter versmelting gevorderd. Daartegenover lestaat een
overvloed aan machines in de ijzer- en staalbedrijven, evenals in de chemische industrie, welke noodzakelijk
waren voor den oorlog.
Volgens Amerikaansche schattingen is het productie-
vermogen van de machine-industrie, in vergelijking met
de gemiddelde productie in de jaren 1940 tot 1942, slechts
tot 73 pCt. gedaald, waarbij ‘uiteraard de verschillende
branches aanmerkelijke verschillen te zien geven. 1
–
Jet
productievermogen van de electrische centrales is tot
28 pCt. van het gemiddelde van 1940 tot 1942 gedaald.
Deze daling is gedeelte]ijk een gevolg van de door de
bombardementen veroorzaakte vernielingen, terwijl aan den anderen kant de onvoldoende kolenproductie en het
gebrek aan arbeidskrachten eveneens ertoe heeft bijge-
dragen, dat de wederopbouw weinig vorderingen maakt.
Door het gebrek aan kolen was de productie van de
ijzer- en staalindustrie in Augustus 1945 op een zeer laag
peil gekomen. Vergeleken met het jaargerniddelde 1940
tot 1944 yan omstreeks 15 millioen ton is het voor 12 maanden na den wapenstilstand begroote cijfer van 1
millioen zeer bescheiden. Eveneens slecht is de toestand
van de aluminiumindustrie, die al haar grondstoffen
uit Noord-China, Mandsjoerije en Korea betrok.
Zeer zwaar werd de katoen- en zijde-industrie getroffen.
Blijkens het onderzoek, dat 4en commissie van vertegen-
woordigers der Amerikaansche Regeering en der textiel-
industrie tezamen met waarnemers uit Engeland, China
en Indië in den loop van de laatste maanden heeft ingesteld
naar den-huidigen toestand en vooruitzichten der Japan-
sche textielindustrie, bedroeg het aantal beschikbare
katoenspindels eind Februari slechts 2,15 millioen stuks,
waarvan 1,12 millioen stuks in bedrijf waren. De com-
missie schat, dat het aantal beschikbare spidels in
Januari 1947 tot 3,29 millioen stuks zal zijn gestegen. Op
het oogexiblik bedraagt de Japansche katoenverwerkings-
capaciteit een vijfde van den stn,nd van vddr den, oorlog.
Zooals bekend, heeft de Amerikaansche Regeering
maatregelen getroffen om de katoenverschepingen naar
Japan weer op te nemen
3).
De commissie van onderzoek
meent, dat de Japanners met hun huidige capaciteit in
1946 ongeveer 900.000 Amerikaan’sche balen van 500 lbs
ruwe katoen kunnen verwerken. Zij stelt voor, dat de
leveranties van ruwe katoen volgend jaar moeten woiden voortgezet en naast de dekking van de loopende behoefte
gestreefd moet worden naar het aanleggen van een voor-
raad voor minstens twee maanden.
De schade in de Japan,sche kunstzijde-industrie is
geringer dan in de katoenindustrie. Het huidige productie-
vermogen van dezen tak der Japansche textie]industrie
maakt nog altijd een derde van den stand van vdÔr den,
oorlog uit. De capaciteit van de heschildare machines
zou de.vervaardiging van 354 milloen lbs kunstzijde per jaar
mogelijk maken, maar het huidige grondstoffengebrek is
zoo groot, dat de loopende productie slechts 13 mil-
lioen lbs per jaar bedraagt.
De productie van natuurlijke zijde ging gedurende den
3)
Volgens ,The .Tournal of Commerce” van 19 Juni 1946 heeft
F1. Wickliff Rose, hoofd van de ,.research” van de,. American Viscose Corp.” en lid van de recente textielmissie naar .Tapan,
het voorstel der missie, oin 25.000 short tons (1 short ton = ±
907 kg) kortvezelige katoen van de Regeering naar Japan te ver-
schepen, hardnekkig verdedigd.
oorlog hoofdzakelijk wegens de omschakeling van de
landbouwproductie achteruit. Daar de moerbeiboomen
gerooid moesten worden, om daarvoor in de plaats de productie van rijst, graan, groenten en aardappelen te
vergrooten, zal het nog wel eenigen tijd duren, voordat
deze industrie weer behoorlijk op dreef raakt. Het zijn
nl. niet alleen de moerbeiboomen, die weer moeten wor-
den geplant, maar ook talrijke andere fasen der zijde-
productie moeten opnieuw worden georganiseerd.
Volgens Mr. Rose had cle missie ontdekt, dat j van de
Japansche textielindustrie vernietigd was, voor een groot
deel door – de Japanners zelf, teneinde meer metaal te
verkrijgen voor hun oorlogsindustrieën en om de textiel-
arbeiders te dwingen werk te zoeken in volgens hen meer
vitale industrietakken.
JVederopboun.’,nogelijkheden der Japansche industrie.
De omschakeling vn de Japansche industrie van de oorlogs- op de vredesproductie wordt door een reeks
factoren beïnvloed, waarvan wij er eenige zullen noemen.
De Japansche industrie lag n,a de capitulatie geheel ter-
neer. Het gedurende. den oorlog slecht onderhoudeh be-
drijfsmateriaal was in, vèrgaande mate versleten, en de
chaotische toestanden op de arbeidsmarkt liëten slechts
weinig hoop over op een spoedige reconstructie uit eigen
kracht. Een langzaam opleven der industrieele bedrijvig-
heid was pas in, Februari 1946 tQ bespeuren. Deze ont-
wikkeling werd in hoofdzaak bevorderd met behulp van
door de ,,S.C.A.P.” en de Japarische Regeering goed-
gekeurde bankcredieten aan kleine ondernemingen.
Onder toezicht van ,,S.C.A.P.”-personeel kon een
aantal machine-installaties der textieiindustrie en van
het verkeerswezen gerepareerd en, bedrijfsklaar worden gemaakt. Ondanks de daardoor mogelijk geworden pro-
ductieverhooging kan nog lang niet in de geweldige
vraag naar de allernoodzakelijkste verbruiksgoederen
worden voorzien.
Een volgende factor, welke de omschakeling op de
vredesproductie beïnvloedt, is de kwestie van de herstel-
leveranties en de ontmanteling der industrie. Zoo heeft
ook China, naast Rusland, zijn aanspraken op talrijke
technische installaties, bijv. textielmachines, te kennen
gegeven. Vele bedrijven der textiel- en textielmachine-
industrie bijv. kunnen gemakkelijk op oorlogsproductie
worden omgeschakeld en zullen derhalve aan bijzondere
bepalingen moeten worden onderworpen.
Ook het gebrek aan arbeidskrachten kost de industrie
veel hoofdbrekens. Zooals de reeds eerdel
–
genoemde
studiegroep vaststelt, bestaat momenteel een groot te-
kort aan arbeiders, dat grootendeels berust op de voedsel-
positie. De meeste textielarbeiders bijv. geven er de
voorkeur aan naar de landbouwgebieden te gaan, waar
devoedselpositie gunstig is. Om hun behoefte aan werk-
krachten te kunnen dekken, zijn de textielondernemingen
reeds gedwongen geweest, extra hoeveelheden levens-
middelen op de zwarte markt te koopen. Daar zelfs deze
mogelijkheden voor Japan, een land, dat t. a. v. zijn
levensmiddelenverzorging sterk afhankelijk is van ‘im-
port, beperkt zijn, stelt het tekort aan arbeidskrachten
grenzen aan het weder opleven van de textielproductie.
Het volgende staatje (zie blz. 497) verschaft een beeld
van de huidige productiecapaciteit in eenige industrie-
takken en toont tegelijkertijd, hoe zwaar Japan te lijden
heeft onder de gevolgen, van den afgeloopen oorlog.
Groote moeilijkheden bij den wederopbouw der Ja-
pansche industrie ontstaan vnl. door de uitschakeling
van de groote familieconcerns, de zgn., ,Zaibatsu”. De
,,Mitsui”, ,,Mitsubishi”, ,,Sumitomo” en ‘,Yasuda”
controleerden meer dan 90 pCt. der induStrieele productie
van het land. De ,,S.C.A.P.” beval de ontbinding van dee
kartelorganisaties, maar talrijke technische en, gdminidtr-
tieve kwesties moeten nog worden opgelost, ÔordPtde
nauw met elkaar verbonden bedrijven als’ lfstandigè
31 Juli 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
497
Gemiddelde
Gemiddelde
maande- maande-
lijksche
lijksche
productie productie
in 1940
Jan.-Mrt. ’46
t.
t.
ijzer
en
staal
…………
430.000
57.000
aluminium
…………..
3.415
1.000
cement
…………….
500.000
47.000
Duit en gioen.ten
1.500
587
sardienen,,
visch
……….
305
41
suiker
………………
3.400 744
soya
………………..
85.000
27.202
oliën en vetten
28.500
826
melk, condens en poeder
.
1.405
304
boter
………………..
190
58
katoenen garens ……….
8.600
437
iuwe
zijde
…………..
3.200
731
auto’s, vrachtauto’s, vracht- en personenauto’s (stuks)
14.000
700
ondernemingen kunnen worden beschouwd. Daar komt
nog bij, dat veel fabrieken geheel worden, omgeschakeld
om haar productie aan de veranderde omstandigheden
aan te passen.
De Japanners zien voorloopig toe, hoe de Amerikaan-
sche vakmen.schen de binnenlandsche industrie trachten
te reorganiseerert. Naar het schijnt, probeeren de leidende
Japansche persoonlijkheden, der verschillende industrieën
een nieuwe aaneen,sluiting door de zgn. ,,Kumiai” te
of
ganiseeren, die te zijner tijd een dergelijke machtspositie
als de ,,Zaibatsu” in het economisch leven en op een ge-
geven oogenblik de plaats van de vroegere monopolistische
kartels
kunnen.
innémen.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Het uiterlijke beeld van de geidmarkt vertoonde in de
afgeloopen week slechts wbinig veranderingen
•
t.o.v. de
voorafgaande periode. In de tot stand gekomen prijzen traden slechts kleine verschillen op met de in het vom-
gaande overzicht vermelde , noteeringen voor schatkist-
papier.
Driemaandspromessen werden aangeboden tegen
17
/16
pCt., vijfmaandspromessen werden, gevraagd tegen 1/2
pCt. Jaarpapier werd gevraagd tegen 1/
4
pCt. De geld-
markt was betrekkelijk krap, hetgeen o.a. door de no-
teering van cailgeld wordt geiliustreerd, welke
11/2
pCt.
bedi’oeg.
De omzetten ter beurze van Amsterdam waren ook in de,
afgeloopen week zeer gering. Het koerspeil vertoonde een
algemeene neiging tot daling, welke op den laatsten beurs-
dag. van deze verslagperiode in een kleine koersstijing,
behalve vooi de Indische fondsen, omsloeg. Aandeelen
A. K.U. daalden tusschen 19 Juli en 26 Juli jl. pet saldo van
1481/
4
tot 140 pCt.; aandeelen UnilevQï’ van 259 tot
248 pCt. en aandeelen Philips van 315 tot 303 pCt. Ook
Scheepvaarta,andeelen vertoonden een lichte daling, even,-
als aandeelen Koninklijke, welke van
4481/2
tot 434
pCt. daalden in de betrokken periode. Dit laatste houdt
tevens verband met het feit, dat de aandeelen Koninklijke
in de afgeloopen week reeds werden verhandeld excl.
het dividend, dat i.rk geld zal worden betaald.
De handel in de nieuwe claims Koninklijke, rechtgevend
op bonusaa,ndeelen of gedeelteri daarvan, kon wegens
moeilijkheden in verband met het Rechtsherstet nog niet
plaatsvinden. Overigens hebben de monetaire autoriteiten
bepaald, dat deze claims bij eersten verkoop moeten worden
Ofgerekend op geblokkeerde rekening, omdat zij te be-
schouwen zijn als. achterstallig dividend over vroegere
jaren.
In de deblokkeeringsbepalingen is thans in zooverre een
belangrijke wijziging gekomen, dat periodieke aflossingen
op al dan niet door hypotheek gedekte geldleeningen tot
een maximum van 5 pCt. per jaar van de hoofdsom den
crediteur op vrije rekening worden vergoed.
Niet-periodieke aflossingen op voor 1 Januari 1942 aan-
gegane geldleeningen worden den crediteur voor 50 pCt.
op vrije rekening yergoed. Wellicht mag men hierin een
verdere maatregel zien om het kapita.alverkeef uit de ge-
blokkeerde naar de vrije sfeer te brengen.
Voorts moeten thans aflossingen op obligatieleeningen worden geboekt op een speciale lossingsi’ekening, welke
kan worden gebruikt voor den aankoop van effecten,
(Veirulg op blz.
498)
STATISTIEKEN.
VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND
Omschrijving
Eenheid
Jan. 1946
Febr. 19461
Mrt. 1946
April
1946
Mei 1946
maandgem.
1938
=
1 00
20
17
25
18 20
Binnengekomen
geladen
zeeschepen.
Totaal
…………
aantal
315 308 394
362
424
1.000
791
775 983 729 873
Idem
te
Rotterdam
…………………………….
aantal
184
179
236 226
244
B.R.T.-inhoud
1.000
483 486 627 464 569
Idem te Amsterdam
…………………………….
aantal
73
72
110
94
69
1.000
205 188
237
164
148
n’taandgem.
1938 =
‘100
27 18
27
22
31
Indexczjfer ‘zeevaart
(inhoud)
……………………….
Binnengekomen geladen schepen op rivieren en kanalen
.
aantal
1.268 1.067
1.632
1.391
1.533
B.R:T.-inhioud
. . :
…………………………………
Laadvermogen
………………………………..
‘1.000
t.
780
554
931
777 928
Idem, alleen in doorvaart
…………………………
…
…
aantal
593
430
769 693
859
…………………………………..
B.R.T.-inhoud
…………………………………..
1.000
t.
362
246 467 407
560
…
maandgem.
Indexcijfer
vervoer
wilde
binnenvaart
………………..
1938
=
100
93 84
106 107 113
1.000
t.
…
855
771
972
985
.
1.032
Indexcij Ier internationale binnenvaart
(taadverm.)
………..
Laadvermogen
…………………………………..
,,
289 187 300
.
345 345
Vervoer wilde
binnenvaart
………………………….
Rotterdam
,,
..
…
194 180
‘
202
126 144
Amsterdam
”
86
72
87
72
57
1
n’iill.
t./km.
122
104
140 142
150
waarvan uit:
Zuid-Limburg
………………………..
1.000
t.
205
238 497 437
…………………………. ………………………….
waarvan uit: Rotterdam
,,
44 60
188 116
ilde
binnenvaart, prestatie
………………………
Vervoer door de beurtvaart
,,
17
252
21
.
250
27
219
25
273
259
Eigen
vervoer
te
water
……………………………
.
,.
72
67
77
74
70
Amsterdam
”
55
58
53
Amsterdam
…………………………… ……………………………
……………………………
Nederl
.
Spoorwegen, goederenvervoer
)
… ………….
s
,.
928
957
1.061
961
1.004
waarvan
uit:
Rotterdam
………………………….
……………………………
1
millioen
41,2
39,8 46,5
.
48,2
Tramwegen, vervoerde reizigers
………………………
1.000
…
3.005 3.045 3.894
4.384
Interi. autobusdiensten; afgel. km
……………………..
Idem,
vervoerde
reizigers
……………………………
1.000
5.939
6.475 8.245
8.942
maandgem.
1938
= 100
106
.
107
106
118 114
Indexcijfer verkeer op de rijkswegen
…………………..
Slachtoffers
verkeersongevallen
……………………..
79
aantal
81
59
67 79
Overleden
1)
…
Ernstig gewonden
‘)
……………….. . …………..
.aantal
407
390 385
502
485
‘) Verbeterde cijfers
.:t
‘
1
493
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Juli j946
Gemiddeld Verkeer per werkdag van
8-17
uur.
Getelde personenauto’s
Getelde vrach
Verbond ing
tauto’s
pers.auto/vrachtanto
Rijksweg
Oct.
1938
Mei
1946
t.o
‘
.. 1’938
Oct.
1938
Mei
1946
cisc
1
Oct.
1938 Mei 1946
558
–
24,7
318 275
–
13,5
1,8 1,6
175
’76
–
56,6
78
86
+. 10,3
2,2
0,9
Groningen-Nieuwe
Schans
…………..
437
404
–
7,6
267
364
+
36,3
1,6
1,1
Meppel-Assen
…………………….
Hoeyelaken-Zwolle
………………..
269
237
–
11,0
152
179
+
17,7
1,8 1,3
1.742
1.111
– 36,2
757
1.294
+
70,9
2,3
0,9
3.299
2.074
– 37,1
1.271
1.535
-•
20,8
2,6
1,4
Deventer-Hollen
…………………..
Arnhem-Velp
…………………….
9.395 1.250
–
10,4
599
575
–
4,0
2,3
2,2
908
1.188
+
30,8
581′
1.364
+134,8
1,6
0,9
Utrecht-de Bilt
………………….
Zaltbommel-‘s-Hei’togenbosch
573
643
+
12,2
388 407
+.
4,9
1,5
116
Amsterdam–Laren
……………..
Rotterc’am-Zwijndrecht
………….
205
182
–
11,2
104
192
+
84,6
2,0 0,9
Nijmegen-Venlo
……………….
793 766
–
3,4
357 912
+155,5
2,2
0,8
Tilburg-Breda
…………………
Sittard-Maastricht
……………..
784
550
–
29,9
477 566
+
18,7
1,6 1,0
In Mei 4946 kwamen in ons land 486 geladen en leclige zeeschepen
binnen met een totalen inhoud van 947.388 B.R.T., waarvan
251 (52 pCt.) met 365.257 B.R.T. (39 pCt.) dnder Nederlandsche vlag.
De overeenkomstige cijfers voor Juni 1946 luiden: totaal 517
schepen met 926.508 R.B.T.; hiervan onder Nederlandsche vlag
294 (57 pCt.) met 370.779 B.R.T. (40 pCt.).
Over rivieren en kanalen met bestemming Nederland kwamen in
Mei1946 1.029 geladen en ledige schepen met 565.172 ton laad-
vermogen ons land’ binnen. De vervoerde lading bedroeg 280.259
ton. In dezelfde maand vertrokken 1276 schepen met 740.892 ton laadvermogen; hierbij werd 238.897 ton lading vervoerd.
Het totale gcederenvervoer door de wilde binnenvaart bedroeg
in Mei 1946 1.031.884 ton; in 1.000 ton maiLkten hicn’an deel uit:
bouwmaterialen 331 (32 pCt.), brandstoffen 325 (31 pCt.) en
levensmiddelen 165 (16pCt.). In Mei 1946 hadden in ons land 506 erostige verkeersongevallen
plaats, waarvan 212 in de gemeenten met meer dan 100.000 invoners,
135 in de gemeenten met 20.000-100.000 inwoners en 159 in de
overige gemeenten. De overeenkomstige cijfers voor Juni 1946
luiden: totaal 502 ernstigc ongevallen; in de gemeentegroepen
resp. 195, 150 en 157.
Het verkeer op de groote wegen.
Sedert de bevrijding wordt het verkeer op de rijkswegen aan een
aantal punten weer regelmatig geteld. Deze tellingen worden ge-
houden gedurende enkele dagen van iedere maand en wel van 8-17
uur. In 1945 ssercl het resultaat van deze tellingen nog sterk be-
invloed door het drukke militaire verkeer. Hccwel dit verkeer ook
thans nog Vrij groot van omvang is, leenen de uitkomsten van de tellingen van Mei 1946 zich echter zeer goed tot een vergelijking
met die van een vooroorlogsche maand bijv. October 1938. Ook
toen werd nI. tengevolge van den gespannen interni:tionalen toe-
stand aan verschillende punten opvallend meen militair verkeer
geteld dan normaal.
Deze vergelijking leidt in de eerste plaats tot de conclusie, dat het
huidige, ingekrompen. motorrijtuigenpark veel intensiever gebruikt
wordt dan het belangrijk grootere park van voor den oorlog. Onder-
staande cijfers’toonen dit duidelijk aan:
Aantal rijvergun- Aantal in Mei
ningen (Mei 1946) 1966 op werkda-
in
%
van het aan- gen getelde een-
tal motornijtuigen heden in
%
van
van 1939.
October 1938.
Personenauto’s
45
75
Autobussen …………..61
80
Motorrijwielen (mcl.
3-w.)
.
72
153
Vrachtauto’s
…………88
154
Op verschillende rijkswegen is liet verkeer thans zeer veel drukker
dan in 1938. In liet bijzonder valt dit verschijnsel waar te nemen op
de verhindingsegen Noord-Zuid. Op de onderstaande wegvakken
werd in October 1938 en in Mei 1946 gemiddeld per teldag van 8- 17
uur het volgende verkeer geteld:
Zaltbommol-den Bosch
R’dam-Zwijndrecht
(brug te lleclel)
1938
1946
1938
1946
Personenauto’s
908
1.188
573
643
Autobussen
19
61 ‘)
39
68
1)
Vrachtwagens
591
1.364
388
407
Motorïljwielen
79
340
50
143
1)
Bovendien 20 vrachtauto’s met personenvervoer.
‘) Bovendien 194 vrachtauto’s met personenvervoer.
Het is opmerkelijk, dat langs alle telpunten de frequentie van het
verkeer met inotorrijwiclen sterk is toegenomen. Op vele punten
is dit verkeer verdubbeld, op enkele plaatsen zelfs verdrievoudigd
(weg Airsterdam-Laren). De conclusie ligt voor de hand, dat het motorrijwiel thans in veel sterkere mate dan voor den oorlog het
geval was, voor verkeer over lange afstanden gebruikt wordt.
De verdeeting van het autobusverkeer over ons land blijkt thans
geheel anders te zijn dan oor1ieen. Op de rijksegen ‘s-&ravenliage-
Rotterdam, Utrecht-de BlIt, Hoevelaken-Apeldoorn en Sittard-
Maastricht daalde de omvang van dit verkeer bijv. van 285, 252,
33 en 95, resp. op 123, 20, 7 en 78. Tusschen Arnhem en Velp en
tussclsen Deventer en 1-lolten werden daarentegen in Mei 1946
resp. 312 en 22 bussen geteld tegen resp. 126 en 13 in October 1938
per teldag van 9 uur. Op welke wijze de ontwikkeling van het verkeer niet personen-en vrachtauto’s zich in de verschillende çleelen van ons land heeft
voltrokken moge blijken uit bovenstaande, cijfers.
Het behoeft niet te verwonderen, dat het rijwielverkeer over de
rijkswegen thans aanzienlijk kleiner is dan in 1938. Aangezien het
vrkeer met rijwielen zich voornamelijk binnen de bevolkings-
kernen afspeelt, kunnen de uitkomsten van de rijwieltellingen aan dc groote buitenwegen niet als maatstaf gelden voor den huidigen
omvang van dit verkeer in ons land. Het is wel opvallend, dat bij de
drie telpunten, die het dichtst hij steden liggen en waar steeds een
intensief rijwielverkeer werd waargenomen, de omvang van het
rijwielverkeer thans tusschen 45 en 50pCt. van1938ligt. De bedoelde
punten zijn die op de wegvakken Utrecht-de Bilt, Arnhem-Velp en Sittard-Maastricht (2,5 kn van Maastricht). Deze uitkomsten
schijnen de conclusie te wettigen, dat het rijwielverkeer in Neder-
land thans ongeveer de helft van normaal is.
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Veri’olg
Qan de Geld- en kapitaalmarkt
hetgeen ook reeds het geval was, maar bovendien voor alle
transacties, waarvoor geblokkeerd geld kan worden ge-
bruikt. Rechtsherstel doet hierbij dus afstand van de te
zijnen behoeve ingestelde extra blokkade, welke eveneens
werd opgeheven voor de bestaande ,,dubbel geblokkeerde
saldi” en voor de met deze dubbel geblokkeerde saldi
gekochte, en dientengevolge geblokkeerde effecten, waarbij
in bepaalde gevallen
1/4
pCt. ten behoeve van het ,,Waar-
borgfonds Rechtsherstel” moet worden betakld.
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)
Munt
Wissels, prom. enz.,
t
1
Data
muntmae-
marktpapier,
1
Totaal
1
Totaal
t
riaaj
en
1 beleenin gen, voor-
I
1
opei8chlÂ
deviezen
schotten a/h Rijk
en
activa
schulden
diverse rekeningen
1
15
’46
5.239.309
204.659
5.519.591
5.002.142
8
,,
’46
5.238.151 185.582
5.499.358
4.984.881
1
,,
’46
5.264.562
262.164
5.602.361 5.090.459
24 Juni ’46
5.286.394
188.356 5.550.429 5.037.876
17
’46
5.265.002
184.918 5.525.598 5.013.949
11
,,
’46
5.268.561 191.289
5.536.898
5.025.340
3
,,
’46
5.277.548
184.338
5.539.415
5.027.666
Mei
’40
1.173.319
248.256
1.474.306 1.424.016
Geblok-
1
Bankassig-
BankbilietJ &zldi Saldo RijlJ keerde
1
natimn en
Data
tn in om-
tn
RIO (DIC)
van
saldi i diverse
loop
1
RIO
banken frekeningen
22 Juli ’46
2.670.7301)
2.333.326
C1.555.381
54.104
97.716
15
,,
’46
2.661.707′)
2.340.284
C1.522.497
102.166
183.728
8
’46
2.666.730 2.318.015
C1.541.739
79.657
180.729
1
,,
’46 2.667.997
2.422.345
C1.642.800
64.325
178.071
24 Juni ’48
2.613.290
2.424.436
C1.603.823 79.339
178.763
17
’46
2.600.485 2.413.312
C1.605.375
71.343
177.812
11
’46
2.600.710 2.424.512
C1.611.038
65.016
177.752
3
,,
’46
2.610.368
2.417,184 C1.528.237
69.792
177.938
6 Met ‘401
1.158.613
255.1741
22.9621
10.230
‘) waarvan nieuwe uitgifte
1
2.395.634
,,
,,
12.386.299
‘t