Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1495

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 3 1946

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch~Statistische
Berichten

ALGEMËEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

DONDERDAG 3 JANUARI 1946

No, 1495

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate;

N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

H. TV. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de TVit.
Abonnements prijs van het blad, waarin tijdelijk is opge-

nomen het Economisch- Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f 26.’K per jzar. Buitenland en koloniën

/ 28.— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk

nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het

kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Donateurs en leden van het Nederlandsch Economisch

Instituut ontvangen het blad gratis en genieten een reduc:ie

op de verdere pub!icaties.

Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (TV).

Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,

Rotterdam (TV.).

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten

aan de Firma 1-1. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schie-

dam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:

Blz

Uit de practijk van de geidzuivering door
Dr. A.
Houwink………………………………
3

Monetaire problemen in. Indië II door
J. E. Spinosa
Cattela.

………………………………..

S

Het vraagstuk der overheidsschulden, mede in verband
met een eventueele annexatie door
W. F. Koen .

6

Het Besluit Zuivering bedrijfsleven door
P. L. van
der Velden ………………………………8

Loonpolitiek van overheidswege door
Mr. ï-Iernzrzn
H. Maas

………………………………..11

Een aanteekening bij de nota betreffende den toestand van ‘s Rijks financiën door
Prof. Mr. C. TV. de Vries 13

Geld- en kapitaalmarkt ………………………14

Staiistieken .

.

Voornaamste posten in• duizenden guldens van
De Nederlandsebe Bank ………………….
15

Voornaams’e postèn in millioenorf frands va’s de
Nationale Bank van België ………………
15

DEZER DAGEN

drukken wij elkaar de hand en uiteri goede wenschen.
Er is zeker wel een en ander, dat den burger moed geeft
voor
1946,
het eerste ongebroken werkjaar, dat ons weer
ter beschikking staat. Het infla.tiegevaar is officieel ge-
weken. Een waardevolle mededeeling, gezien de devaluatie
van den Fra.nschen franc met niet minder dan
60
pCt.

van de geldende waarde. De ontwikkeling van het prijs-
peil in Frankrijk heeft dezen stap onvermijdelijk gemaakt.
Daar er in Nederland geen hiermee vergelijkbare ont-
wikkeling .plaats vindt, is de Fransche devaluatie zeker
geen voorteeken voor een Nederlandsche.
Om onze rustige ontwikkeling naar het herstel te doen
voortduren zal er veel gebonden moeten blijven, ook in
1946.
Maar toch neemt de vrijheid op menig gebied hand
over hand toe. Daarvan brengt de jaarswisseling meer
dan één bewijs.
• Wij zullen voortaan vrij zijn, ons stemrecht al dan niet
uit te oefenen. De kring van hen, aan wie dat vrije stem-
recht ten deel valt, wordt uitgebreid: tal van jongeren,
die den dans zijn ontsprongen, zonder intusschen ervan
afkeerig te zijn, zullen stem in het kapittel hebben.
Een aantal belangrijke levensmiddelen komt vrij. Als
de ware vrijheid aan de wetten, in dit geval de economi-
sche, gehoorzaamt, zal het verbruik vn die artikelen
binnenkort terugloopen, daar d’e bon, die men toch niet
kon laten verloopen, stimuleerend werkte op den kooplust. Over onze girale saldi zullen wij weer vrij kunnen dispo-
neeren. Dus zal het publiek vermoedelijk – afgezien van
een korten overgangstijd – daarover niet disponeeren,
maar in toenemende mate ksvoorraden op de gira.le
rekeningen laten bijschrijven. De zekerheid, dat men erover
kân beschikken, maakt beschikking veelal onnoodig.
LVIet het beschikken over wat er uit Duitschiand beschik-
baar komt, zal men geen oogenblik talmen. Nederlands
quota in de schadevergoedingen, bedragende
3,9
en
5,6 pCt.

in de totale aan de geallieerden af te dragen goederen van
onderscheiden categorieën, zijn bepaald. Thans dient te
worden afgewacht hoeveel de totale afdracht zal zijn.
Aangenaam doet het aan, dat de voorteekenen voor de
wereld als geheel gunstig worden geduid. Volgens kranten-
berichten hebben de drie groote wichelaars, die te Moskou
bijeen waren, besloten, dat het werk der Vereenigde
Naties optimisisch mQet worden begonnen. Derhalve is
de con!erentie een succes geworden. ,,Als een wichelaar
een andere ziet, glimlacht hij”, zegt een Romeinsch spreek-
wöord, dat niet optimistisch bedoeld is.
Niet optimistisch kan men zijn over Indië, eigenlijk kan
men momenteel heelemaa.l niets zijn, want we weten niets.
Behalve, dat de band wel losser zal worden tusschen de
Rij ksdeelen. Des te beter is het snelle en geïmproviseerde herstel van de Moerdijkhrug, als symbool van den wensch
om den band tusschenhetNoordenenZuidenvaftNaderland – aan te halén. De manier, waarop de brug is hersteld, ken-
merkt de huiiige mentaliteit: ‘t komt er minder op aan
hoe het staat, als het maar zit.

DE BANK

HEEFT VESTIGINGEN

IN ALLE PLAATSEN

VAN EENIG BELANG

IN NEDERLAND EN

COR RE S PÖN DE N-

TEN OVER DE GE-

HEELE WERELD

ROTTERDAMSCHE

BANKVEREENIGING

955 kANTOREN tN NEDERLAND

Naami. Venn.

Hollandsche

Belegging- en

Beheer – Mij.

Anno 1930
Heerengracht 320 – A’dam

Beoordeeling en Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-
les ten behoeve van onder-
nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulierer3.

Commissarissen.:
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.

Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.

R. MEES & ZOON EN

AO 1720

Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantiën)

BEHANqELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN
ALLE ASSURANTIËN

”pvra.’ra,r

f1I

De Hollandsche Belegging en

Beheer Maatschappij N.V.

vraagt een

Drs. in de Economie

of gelijkwaardige kracht met eenige jaren praktijk-
ervaring en belangstelling voor financieele en beleg-
gingsproblemen.
Goede stijl vereischt.
Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige inlichtingen
aan de Directie, Heerengracht 320, Amsterdam.

NEDERLANDSCHE STCCHTIIG

VOOR PSYCHOTECHNIEK

vraagt wegens uitbreiding van haar
laboratoria te Utrecht en Amsterdam

ECONOOM (doctorandus)

JURIST (bijvak economie)

INGENIEURS (Delft)

als psychotechn. medewerker (proefleider).
Candidaten, die daarvoor in aanmerking
komen, zullen worden uitgenodigd voor een psychologisch onderzoek te Utrecht door de

NDERLANDSCHE STICHTING
VOOR PSYCHOTECHNIEK
Eigenhandig geschreven brieven met volle-
dige inlichtingen, vergezeld van 2 nieuwe
pasfoto’s (van voren en opzij), te zenden aan Advertentjebureau ALTA te Utrecht
v66r 12 Januari, met vermelding in linker-
bovenhoek van brief, op foto’s en envelop
ESB 3982 :resp. a, b of c, iiet daaron-
der naam, adres en leeftijd in drukletters.

Gemeente HandeIsnrichtngen te

Amsterdam
(Beheet Zee- en Luchthaven)

VRAAGT VOOR SPOEDIGE INDIENSTTRED1NG

een Econoom
(Dr. of Drs. ec.)

Leeftijd bij voorkeur niet ouder dan 35 jaar, Salaris
van
groep XII
(f
3600.— tot
f
5475.—. met een tijdel. toeslag
van 5 pCt.). Brieven vôôr 15 Januari 1946 te richten
aan den Directeur der Gem. Handelsinrichtingen,
Kadijkspl. 1, Amsterdam.

VA
C-L[ÊïIE

ROTTE ROA

Bureau Hendriks
&
Monster

Adviseurs voor Bedrijfsorganisatie

JURIST

op het punt te promoveeren op handelarechtelijk gebied.
31 jaar, afkomstig uit ondernemeramilieu, met ervaring
in- advocatuur, zoekt werkkring als bedrijfsjurist 6f
directie-secretaris. Uitst. ref. Br. no, 113229 aan BOL-
REK, Kon.pl. 1, Amsterdam.
Siandaardkostprjs – Tariliëering – Planning

Rokin 9 – 1 5, Amsterdam-C. Telekon

42265

Alle correspondentie bef reffende advertenties gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. .A. M. Roelants

Lange Haven 141, Schiedam (Tel, 69300, toestel 6)’

3 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

UIT DE PRACTIJK VAN DE GELD-

ZUIVERING.

Na de belangwekkende beschouwiiigen, die in dit tijd-
schrift zijn geleverd over de theoretische zijde van de geld-
zuivering, kan het zijn nut hebben een terugblik te slaan
op de wij ze, waal-op zij is uitgevoerd. Er is bij dejnarswisse-
ling 1945/1946 een punt bereikt, waarop in het tot dusverre
gevolgde systeem een zoodanige principieele wijziging is
gebracht, door de opheffing van de girale rekening, dat
van een afsluiting van een bepaalde periode mag worden
gesproken.
De wetgeving op het stuk van de geldzuivering was een
typische noodwetgeving, vporzoover van wetgeving kan
worden gesproken bij een materie, die door Koninklijke
Besluiten, Ministerieele Beschikkingen en verguniingen
van De Nederlandsche Bank werd geregeld. Zij draagt
het stempel van improvisatie. Dit is in overeenstemming
met de zienswijze van den Minister van Financiën, die de
geldzuivering heeft vergeleken met een veldtocht, waarbij
de beslissingen, naar gelang van de ontwikkeling van het
gevecht, moeten worden genomen. Zoo is het te verklaren,
dat in vier maanden tijds, behalve het Machtigingsbesluit
Geidzuivering, dat de noodige bevoegdheden aan den
Minister van Financiën gaf, twee principieele Beschikkin-
gen (de Beschikking Geldzuivering en de Beschikking
Deblokkeering 1945), ruim twintig Aanvullings-, Uitvoe-
rings- en andere beschikkingen verschenen, benevens drie
credietregelingen en vier en veertig Algemeene Vergunnin-
gen van De Nederlandsche Ba A. Dat één en ander zware
eischen aan het apparaat van de banken en de andere
schakels in het betalingsverkeer heeft gesteld, ligt voor
de hand; en dat dit apparaat op sommige punten niet öp-
gewassen is gebleken tegen dn stroom van voorschriften, eveneens. Dit was trouwens voorzien, maar aangezien de
zuiveringsoperatie moest doorgaan en zulks metden grootst
mogelijken spoed, moesten de zwakheden in het apparaat

0
1
)
den koop toe worden genomen. Het kan eerder ver-
wondering wekken, dat het betalingsverkeer niet geheel
is vastgeloopen en den banken komt een woord van lof
voor haar medewerking toe.
Nadat op grond van het Machtigingsbesluit Geldzuive-
l’ing eenige beschikkingen waren gepubliceerd, die beoog-den ontduiking van de op komst zijnde voorschriften tegen
te gaan, verscheen, onder dagteekening van 12 September
1945, de Beschikking Geldzuivering 1945.
De grondslagen waren radicaal: inlevering van al het
oude papiergeld en crediteering op geblokkeerde rekening;
blokkeering van alle bankrekeningen; beschikbaarstelling
van slechts f 10 nieuw geld per hoofd voor bekostiging
van levensonderhoud in de inleveringspèriode, voorwaar
bepalingen, die den Nederlandschen zin voor perfectie alle
eer aandoen. Maar daarmede stond de Nederlandsche
economie op 2 October 1945 voor een geblokkeerd beta-
lingsverkeer op een simpele f 90 millioen aan nieuwe munt-
biljetten na, die in de inleveringsperiode in omloop waren
gebracht. Men kan zich de beteekenis hiervan het beste
realiseeren door te bedenken, dat hij het begin van de bé-
vrijding bijna f 6 milliard aan charta.al geld in omloop was,
terwijl het girale geld op een nog hooger bedrag werd ge-

schat.

De sluizen van het betalingsverkeer werden weder ge-
opend door de Beschïkkitig Deblokkeering van 26 Sep-
tember 1945, maar slechts op een kier, die toegang gaf tot
twee kanalen, de betalingen in contant geld en de betalingen
langs giralen weg. Deze splitsing was geboden door de
omstandigheid, dat De Nederlandsche Bank niet over
voldoende nieuw papiergeld beschikte, om aan de behoefte
van het betalingsverkeer te voldoen. Het was dus een
regeling uit opportunistische overwegingen, die echter later een meer principieelen inslag zou krijgen wegens de tegen-
werking van den zwarten handel. De derde weg, beta-
lingen te verrichten met geblokkeerd geld, ‘werd slechts

incidenteel geopend. Later bleek zich, hieruit een complex
problemen te ontwikkeleh, dat ten tijde van de opstelling
der Beschikking Deblokkeering niet volledig is overzien. Wij raken hier het bekende artikel 6, dat, geschreven vooç
afwikkeling van loopende verbintenissen, die op den blok-
kadedag hangende waren, het geheele kapitaalverkeer
opving. Dit vraagstuk maakt nog een pi.Ïnt van overleg uit.
De toevoer van het chartale geld vond plaats door
middel van de betalingen ten laste van de vrije rekeningen
van de Rijks-, Provinciale- en Gemeentecomptabeien;
door de betaling van salarissen, bonen, sociale uitkeeringen
ed., interest, dividend en tantième, alsmede door de
beschikkingen van f100 per week door degenen, die een
zelfstandig beroep uitoefenen, ten laste van geblokkeerd
tegoed; alsmede door heschikkingen van de landelijke
liefdadige schikkingen op haar vrije rekeningen. De girale
rekeningen werden in eersten aanleg gevoed door de be-
kende afsplitsing van een giraal gedeelte van de geblok-
keerde rekeningen. Voor de eerstgenoemde vrije rekeningen
bleek al spoedig een régeling noodig, die werd gegeven in
de Beschikking, betreffende de rekeningen van Rijks-,
Provinciale- en Gemeentecomptahelen, waarbij werd be-
paald in welke geldsoort de overheidsorganen aan hun
verbintenissen hadden te voldoen. In principe was de
regeling een uitwerking vari het reeds genoemde artikel 6.
Moeilijkheden ontstonden, doordat het apparaat van
den Postcheque- en Girodienst niet de splitsing van ge-
blokkeerde, gii-ale en vrije rekeningen kon ‘uitvoeren. Een

speciale Beschikki
j
g gaf voor dezen dienst een regeling,
die afweek van het algemeen geldende stelsel. 1-Jet geblok-
keerde gedeelte van elke postrekening w’erd op één ver-
zamelrekening geboekt, terwijl het overblijvende op gira.le
rekening werd goedgeschreven. Dit had tot gevolg, dat
contante stortingen bij dezen dienst tot giraal geld werden
gemaakt. Ook het overboeken van geblokkeerd tegoed
naar de geblokkeerde rekening van een derde bleek niet
uitvoerbaar. Dat de Postcheque- en Girodienst open ging
voor normaal giraal verkeer en voor het opnemen van con-
tanten met vergunning is echter van beteekenis voor het
betalingsverkeer geweest.

Voor den genoemden toevoer van hetaa,lmiddelen
moesten de banken kunnen beschikken bij De Nederland-
sche Bank, de eenige bron van het nieuwe geld, daar ook
de muntbiljetten door haar in omloop werden gebracht.
Mitsdien’ was aan de banken toegestaan voor de betaling
van bonen e.d. te beschikken over kasmiddelen naar gelang
van de gebleken behoefte. FIet verdient verder opmerking,
dat haar in beginsel gebbokkeerde rekeningen vrij waren
voor betalingen, die krachtens de Beschikking Deblok-

keering varen toegelaten. Deze bepaling maakte de reke-
ningen van de banken onderling practisch tot vrije rekenin-
gen en voorkwam blokkeeringen in de technische tusschen-
schakels van het betalingsverkeer.
– In de Beschikkiog Deblokkeering komen geen bepalingen
voor betreffende het beschikken over geblokkeerd tegoed
voor betaling van goederen. Uiteraard was het niet de
verwachting, dat de, vooral in den aanvang betrekkelijk
langzame, toevoer van cha,rtaal geld en de beperkte voor-
ziening met giraal geld door afsplitsing van het géblok-
keerde tegoed ook maar eenigszins voldoende zouden zijn
om den goederenornzet te financieren. Een stelsel van alge-
meene en bijzondere vergunningen van De Nederlandsche
Bank zou op dit gebied de gewenschte dispositieruimte
moeten verschaffen. Tevens zouden dan langs dezen weg aan
prticulieren op beperkte schaal gelden moeten worden
verschaft voor uitgaven, die niet uit het inkomen konden

worden betaald.
Het scheppen vah beschikkingsruimte voor betaling van
goederen heeft De Nederlandsche Bank hoofdzakelijk
geregeld door middel van het verleenen van Algemeene
Vergunningen. Bij deze vergunningen is een dankbaar ge-
bruik gemaakt van het apparaat der ondervakgroepen,
vakgroepen en bedrijfsgroepen. 1

lierdoor ws het mogelijk

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Januari 1 946

voor een geheele branche in éénmaal een regeling te treffen,
die voor alle leden gold en voor alle leden in gelijke mate.
Waren deze organisaties niet aanwezig geweest, dan zou de deblokkeering vermoedelijk niet uitvoerbaar zijn ge-
bleken. De deblokkeering op speciale aanvraag, die zoo omvangrijk was, dat zij door sommige bladen voor niet
uitvoerbaar werd gehouden, kon door het stelsel der Alge-

meene Vergunningen worden teruggeschroefd. De speciale aanvragen worden zoowel door de Hoofdbank, de Bijbank,
als alle Agentschappen, afgedaan, terwijl aan de Rijkspost-
spaarbank de bevoegdheid tot deblokkeering voor bedragen
op spaarboekjes beneden f 500, was gedelegeerd.
De eerste ‘Algemeene Vergunningen, afgezien van eenige
van relatief weinig beteekenis, hadden ten doel de betaling
van levensmiddelen weder op gang te brengen. Voor de
meikgelden werd aanstonds onderhands een regeling ge-
troffen, die de contante uitbetaling waarborgde. Tegelijker-
tijd werd de weg geëffend voor de financiering van den
invoer en verderen verkoop van meel, en andere grond-
stoffen voor de levensmiddelenindustrie, van tuinbouw-
producten, fruit, bloemen en bloembollen. Dit impliceerde
het treffen van een regeling ten behoeve van de veilingen.
En zoo vervolgens kwamen allerlei bedrijfstakken aan de
beurt; men zie de bonte rij van Algemeene Vergunningen.
‘Naar gelang van de omstandigheden hielden de regelingen
een bepaling in, dat de deblokkeering niet totaal was, maar
gedeeltelijk, ingevolge het streven, de beschikbaarstelling
van betaalmiddelen te beperken.

Technisch werden de Algemeene Vergunningen in den
regel aldus ingericht, dat zij verleend werden aan de
financieele instellingen, leden van de bedrijfsgroepen
Effectenhandel, Handelsba,nken, Landbouwcredieten en
Spaarbanken, om beschikkingen op geblokkeerde rekenin-
gen toe te staan aan leden van de bedrijfs- of vakgroepen,
die van de vergunning gebruik zouden maken. Daarbij
golden in het algemeen de volgende voorwaarden
De rekeninghouder, die van de Algemeene Vergunning
gebruik wilde maken, moest schriftelijk verklaren, dat
hij, boven een bedrag, benoodigd voor normaal kas-
beheer, niet beschikte over voldoende betaalmiddelen,
vrij tegoed of giraal tegoed om het aangevraagde bedrag
te betalen;
voorzoover niet anders was bepaald, mocht over ge-
blokkeerde rekeningen slechts door overschrijving wor-
den beschikt;
indien beschikking in betaalmiddelen was toegestaan,
moest deze in de eerste plaats geschieden ten laste van
girale rekening en eerst wanneer deze rekening was uit-
geput, ten laste van geblokkeerde rekening.
Onder de werking van al deze voorzieningen vond een
geleidelijke uitbreiding van den chartalenengiralen geldom-
loop, ten laste van geblokkeerde rekening, plaats. Niet
bevredigend bleek echter de verhouding tusschen het
girale en chartale geld. Noodzakelijk moest de chartale
geldsoort de voorkeur hebben boven de girale, omdat de
gebruiksmogelijkheid volstrekt algemeen was, terwijl het
girale geld niet zonder vergunning in contant geld kon wor-
den omgezet. Het publiek had neiging het contante geld
op te potten, zoodat de omloop van deze geldsoort te wen
schen heeft over gelaten. De opheffing van de girale reke-
ning heeft voortdurend een punt van discussie uitgemaakt,
zoowel met het oog op hetverdringen van het chartale geld,
als met het oog op de moeilijkheden, die vele banken onder-
vonden door het omvangrijke gireeren, ook van kleine be-
dragen, waarop zij niet altijd waren ingericht. Opgemerkt dient te worden, dat hiermede niets gezegd is ten na,deele
van het girale geldverkeer in normale omstandigheden,
integendeel; de moeilijkheden sproten voort uit het naast
elkaar bestaan’ van twee geldsoorteii, die niet zonder meer
onderling verwisselbaar waren, hetgeen in. normale om-
standigheden niet voorkomt.

Tegen medio November, toen de geldhoeveelheid reeds
eenigen omvang had aaiigenomen, vond een principieele

wijziging van het systeem plaats. De Beschikking Deblok-keering werd in dien zin gewijzigd, datbetaling van bonen,
salarissen, sociale uitkeeringen, interest, dividend en
tantième en beschikkingen door hen, die een zelfstandig
beroep uitoefenen, niet meer ten laste van geblokkeerd tegoed, ongeacht het giraal tegoed konden geschieden,
maar eerst moest het giraal tegoed worden aangesproken,
voordat ten laste van geblokkeerd tegoed kon worden
beschikt.

Begin December werd de credietregeling, die hierna nog
besproken al worden, gewijzigd en tevens werden de uit
een oogpunt van vrij making van geblokkeerde tegoeden
belangrijkste Algemeene Vergunningen door De Neder-
landsche Bank ingetrokken.

Beteekenden dit reeds twee stappen in de richting van
beperking van den toevoer van geld, de derde stap werd
half December gedaan met het algeheel vervallen van het
beschikken voor bonen e.d. en over gelden tot f 100
per week door degenen, die een zelfstandigberoep uitoefenen,
ten laste van geblokkeerde rekening. In het vervolg zou
één en ander geheel uit chartaal geld, vrij of giraal tegoed
gefinancierd moeten worden, behoudens uiteraard de
gelegenheid individueele deblokkeering aan te vragen bij
De Nederlandsche Bank.

Bij de Beschikking Deblokkeering 1945 werden regelen
gesteld betreffende tegoeden bij banken; echter niet ten
aanzien van de credietgeving en het beschikken over

debetrekeningen. Het was aan De Nederlandsche Bank
voorbehouden voor deze materie, die uit een oogpunt van
geldschepping niet onbelangrijk was, regelen te stellen.
Dit geschiedde in eersten aanleg bij een Mededeeling van
•De Nederlandsche Bank aan de Hoofdgroep Banken van
26 December 1945. Het beginsel werd gesteld, dat geen
crediet mocht worden verleend of beschikken op een debet-rekening toegestaan, zoolang geblokkeerd tegoed aanwezig
was, zulks om te voorkomen, dat de credietnemer in den
gunstiger positie zou komen te verkeeren, dan iemand, die
over gebbokkëerd tegoed beschikte. Daarnaast was echter
een voorziening noodig om het financieren in debet moge-
lijk te maken. Hieraan werd de oplossing gegeven, dat in
debet zou mogen worden beschikt voor alle betalingen,
die ten laste van geblokkeerd tegoed, krachtens de Be-schikking Debbokkeering en de daarop gebaseerde uit-
voerige maatregelen, waren toegelaten. Bij de technische
details van deze regeling zullen wij niet stilstaan.
Nadat de debbokkeering eenigen tijd had gewerkt en, zooals hierboven bij de ,,drie stappen terug” werd, ver-
meld, het wenschelijk bleek bedacht te zijn op vasthouden
van geblokkeerd tegoed, maakte De Nederlandsche Bank
een zvenking op het terrein der credietgeving. De moei-
lijkheid deed zich voor, dat kwantitatief uiterst lastig
was uit te maken, hoever de debbokkeering was voort-
geschreden. Werd de deblokkeering begin December
beperkt door de eenigszins ruwe methode van intrekking
van een aantal belangrijke Algemeene Vergunningen,
terwijl verder op individueele aanvrage meer beperkt
zou worden gedeblokkeerd, dan scheen een correctief
daartegenover wenschelijk. Dit correctief werd vastgelegd
in deAlgemeene Vergunning No. 40 van De Nederlandsche Bank, waarbij aan de banken credietgeving of het beschik-
ken op een dehetrekening werd toegestaan, ook terwijl
geblokkeerd tegoed aanwezig was. Krachtens deze rege-
ling kan geblokkeerd tegoed worden vastgehouden, terwijl
de financiering van bêdrijven kan doorgaan, echter, in
debet. Ter vergemakkelijking van de financiering werd
de betaling van facturen wanneer van crediet gebruik
wordt gemaakt zonder speciale vergunning toegelaten.
De geldcreatie, die door credietnming plaats vindt, is
bij financiering van goederentransacties van voorbijgaan-
den aard, daar de betaling van de geleverde goederen het
geld doet terugkeeren. In dit opzicht is er een verschil
op te merken met het vrijgeven van geblokkeerd tegoed,
waardoor geld in hetverkeer zou worden gebracht,waaraan,

3 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

bij den omvang, die de geidvoorziening in verhouding tot
den goederenstroom had aangenomen, op den duur geen
behoefte zou bestaan. De binding van de zwevende koop-
kracht werd derhalve door den maatregel gediend. De
regeling in kwestie was verder wenschelijk uit een oogpunt
van bevordering van de omloopsnelheid van het géld.
Het was nI. gebleken, dat dikwijls deblokkeering tegen
overlegging van facturen werd gevraagd, terwijl een groot
bedrag aan vorderingen op debiteuren uitstond. Was dit
eenerzijds toe te schrijven aan vertraging door technische
oorzaken in het giroverkeer, anderzijds scheen de conclusie

niet ongewettigd, dat met het innen van vorderingen geen
haast werd geiiaakt om deblokkeering te kunnen ver-
krijgen. De financiering langs den weg van crediet, die een
duurderen weg beteekent, bleek geschikt om deze tendentie

tegen te werken.
De Beschikking Deblokkeering 1945 houdt, behalve een
regeling ter blokkeering van tegoeden bij banken, ook een
regeling in ter blokkeering van tegoeden bij diensten, bedrijven en lichamen. Het is niet ongebruikelijk, dat
speciaal de hoogere functionarissen bij een onderneming
daar een rekening houden om gemakkelijker aan contanten
te kunnen komen. Gelden worden bij de maatschappij ge-
stort en naar behoefte vordt er weder over gedisponeerd.
Daarnaast bestaan talrijke personeelfondsen, waarin vor-

deringen van het personeel op de maatschappij zijn be-
lichaamci. Het was reeds voor de afkondiging van de
Beschikking Geldzuivering gebleken, dat gelden bij de
maatschappijen werden gestort in plaats van bij de banken,
waarschijnlijk in,de veronderstelling, dat de maatschappijen
gemakkelijker deblokkeering zouden verkrijgen dan parti-
culieren, zoodat deze hun gelden desverlangd weder bij de
maatschappij zouden kunnen opnemen. Vandaar de
blokkeering, ook van deze rekeningen. Toen de deblokkee-
ring op gang was gekomen bleek al spoedig, dat ook op
deze rekeningen eenige beschikkingsvrijheid diende te
worden toegestaan. Dit geschiedde bij de vierde Aanv.i1
lingsbeschikking 1945 in dier voege, dat voor bedoelde
rekeningen de deblokkeeringsbepalingen zouden gelden, die ook voor de bankrekeningen waren vastgesteld. Ten-
einde de maatschappijen in staat te stellen verplichtingen,
die hieruit ontstonden,na te komen, kregen zij de bevoegd-
heid over haar bankrekeningen te beschikken op .ver-
klaring, dat de te verrichten betalingen waren toegelaten
op grond van de ter zake geldende voorschriften, naar
gelang bedoelde verplichtingen opkwamen. 1-lierbij werd
echter de beperkende bepaling gemaakt, dat de maat-
schappijen eerst moesten beschikken over haar vrije en
vervolgens over haar girale en geblokkeerde tegoed.
In het bovenstaande zijn slechts de groote, lijnen van de
uitvoering van de geldzuivering in 1945 aangegeven.
Voor de beoordeeling van de vraag, of de operatie in elk opzicht zal slagen, moet nog rekening worden gehouden
met factoren op het gebied van de staatsfinanciën, die
nog niet zijn uitgewerkt. Maar wel mag worden vastgesteld,
dat dé inflatoir werkende geldhoeveelheid, door de be-

zetting ontstaan, is gebonden, zoodat een basis is gelegd
voor een betere geldpolitiek. En verder is gebleken, dat de
uitvoering kon, worden beheerscht en dat het mogelijk is
gebleken, maatregelen tot gelding te brengen, die door de
ontwikkeling geboden werden geacht. Hiertoe heeft be-
langrijk bijgedragen de goede wil, waarmede het ongerif
van de geldzuivering alom in Nederland werd verdragen.
Dr. A. HOUWINK.

MONETAIRE PROBLEMEN IN INDIË.

Den 4en December 1945 is door de Nederla.ndsch-In-
dische Regeering bekend gemaakt (zie ,,De Dag”, Nieuws-
blad voor de Grote Oost, le jaargang No. 12, verschijnend
te Makassar) dat; wat de Groote Oost en Borneo betreft,
de in omloop zijnde bankbiljetten van De Javasche Bank
van alle coupures voor de volle waarde in nieuw gouverne-
mentsgeld gehonoreerd zullen worden. Het tijdstip, waarop
deze omwisseling zal kunnen plaats vinden, zal nader
bekend gemaakt worden. Daarbij wordt er de aandacht
op gevestigd, dat de bankbiljetten van î 5 en f 10
wettig betaalmiddel blijven, terwijl ten aanzien van de
hoogere coupures, welken reeds eerder de hoedanigheid
van wettig betaalmiddel was ontnomen (zie mijn vorig
artikel in ,,E.-S.B.” van 29 November ji.), het publiek
de raad wordt gegeven deze bij den Nica-betaalmeester
op een, uiteraard geblokkeerçle, girorekening te storten.
Deze bekendmaking heeft de bevolking in vele opzichten
gerustgesteld. Immers, de niet ôf weinig economisch
onderlegde bevolking dezer gebiedsdeelen zag in den maat-
regel, waarbij aan de coupures bOven f 10 de hoedanig-
heid van wettig betaalmiddel werd ontnomen, een eersten
aanloop tot

de waardeloosverklaring dezer biljetten,
althans tot een aankondiging, dat zij beneden pan in-wisselbaar zouden worden gesteld. Die gedachte had
groote onrust gebracht onder het deel der bevolking, dat,
hetzij uit loyaliteit jegens het Nederlandsch-Indische
gezag, hetzij uit een oogpunt van gemeend eigenbelang,
tegen de bevelen der Japanners in, het bankpapier van
De Javasche Bank had achtergehouden. Ook begrepen zij
niet, waarom de biljettén tot en met f 10 hun wettige
betaalkracht behielden, terwijl ten aanzien van de grootere
coupures voorshands geen beslissingen werden genomen.
De thans gedane afkondiging, dat deze hoogere cou-
pures t.z.t. a pari inwisselhaar worden gesteld, heeft deze ongerustheid voor een groot deel weggenomen. Voor een
groot deel, d.’w.z. niet geheel en al, want het is voor de eenvoudige bevolking ‘moeilijk in te zien, dat het blok-
keeren van de .hoogere coupures – want hierop komt het
ontnemen van de wettige betaalkracht mt een omwisse-
ling a pari op een later vast te stellen tijdstip neer –
slechts geschied is, omdat terecht gevreesd wordt, dat het
in omloop brengen van groote hoeveelheden betaalmidde-
len bij de huidige goederenschaarschte onvermijdelijk tot
prijsopdrijving en andere inflationistische verschijnselen
zou leiden. De inwisseling a pari van de coupures boven
f 10 zal dan ook slechts kunnen geschieden, naarmate
het gelukt de goederenvoorziening weder meer normaal te
doen verloopen. Dit op zichzelf is geen eenvoudig probleem;
men dient ni. in rekening te houden, dat het land na 3′
jaar Japansche bezetting volkomen is ,,uitgewoond”
en dat dus de behoefte aan goederen (speciaal mn,nufac-
turen) den eersten tijd die der normale jaren belangrijk zal
overtreffen, en dat buitendien de aanvoer van overzee_
zoowel als het binnenlandsche vervoer daarbij een groote
rol speelt.

1-let is dus begrijpdlijk, dat ter voorkoming van een
ongewenschte prijsopdrijving’ de Regeering den maat-
regel tot voorloopige blokkeering heeft moeten nemen.
De ervaring in Nederland, waar het. gezagsapparaat
zooveel sterker is dan waar ook in Indië, heeft duidelijk
geleerd, dat men met prijsvaststelling van overheids-
wege alleen, de zwarte markt niet kan beheerschen.
En van een goed geregeld distributiestelsel kan, in het
huidige stadium in Indië ten eenenmale geen sprake zijn.

Maar logischerwijze brengt de blokkeering van de hoo-
ger.e coupures van de bankbiljetten van De Jn,vasche
Bank ook bepaalde moeilijkheden met zich. Het kan
niet anders, of een dergelijke maatregel dupeert bepaalde
personen of groepen. Vele handelaren (vooral Chineezen),
die vroeger de rol van opkooper ‘van producten uit ‘het
binnenland vervulden, door de Japanners voor een groot
deel als zoodanig waren uitgeschakeld, en nu weer hun
oude taak ter hand willen, nemen, zien zich door den
genoemden maatregel voor een groot deel van hun opge-
potte koopkracht ontbloot. Om den opkoop weer ter hand te kunnen nemen – hetgeen uit 6en oogpunt van algemeen
economisch belang noodzakelijk is, omdat de voor derecon-
structie benoodigde deviezen op den duur slechts uit de
opbrengst der exportproducten verkregen kunnen worden

h
6

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

3 Januari 1946
1

– zullen zij dus crediet behoeven, en derhalve zal de
Regeering op één of andere wijze tot credietverleening
moeten overgaan. Soms betreft het den opkoop van de

eigenlijke exportproducten, in andere gevallen ook den
opkoop van corïsumptiegoederen. Zoo zal hijv. crediet
-noodig zijn voor den opkoop van het rijstoverschot van
Celebes, bestemd vooi invoer op Boineo, waar dit con-
sumptiegoed dan den uitvoer van de waardevolle rubber
mogelijl maakt.

Er wordt hier gesproken van een credietverleening van
regeeringswege, omdat het bankwezen nog nergens in
Indië functionneeit. 1-let is waarschijnlijk bekend, dat in
den oorlogstijd, door de vertegenwoordigers der drie in
Indië werkende banken (Nederlandsche. Handelmaat-
schappij, Neclerl. Ind. Handelsbank en de Escompto ‘Mij.)
tezamen met de Nederlandsch-Indische Regeering over-
gegaan is tot oprichting van de Bank voor Nederlandsch-

Indië NV., met zetel te Paramaribo en kantoor te Bris-
hane, in welker kapitaal de drie genoemde banken en de
Regeering elk voor
I
deel participeeren. In Indië, haar
eigenlijk werkterrein, oefent deze nieuwe bank haai bedrijf
nog niet uit. 1

let oogmerk, dat bij de oprichting voorzat,
was vnl. concentratie van de weinige beschikbare bank-
technische krachten en huitendien gold de overweging
dat, vooral den eersten tijd, de concurrentie tusschen de
banken onderling vermeden diende te worden. Doch nu
de Bank voor Nederlandsch-lridië nog niet werkt en desal-
niettemin zich langzamerhand een crediethehoefte gaat
openbaren, zal de Regeeiing wel noodgedwongen ook hiei
de taak van het particuliere bedrijfsleven, zij het dan
tijdelijk, moeten overnemen. In deze credietverleening van
regeeringswege schuilt echter het gevaar, dat haai bij
bepaalde credietverleeningen politieke bijbedoelingen in
de schoenen kunnen worden geschoven, hetgeen vooral in
de huidige tijden van gioote politieke spanningen niet
onbedenkelijlc moet worden geacht.
Voor een deel kan bij deze credietverleening de Alge-
meene Volkscredietbank, die
naar
ik meen nog slechts
uitsluitend te Makassar en Pontianak heropend is, haar
tusschenkomst verleenen, maar niet uit het oog mag worden
verloren, dat deze instelling in het algemeen slechts tot het geven van beperkte credieten van een zeer speciaal
soort geoutilleerd enin staat is. Tot dusverre werd bij deze
instelling uitsluitend het klein landbouwcrediet onder-
gebracht.

Maar een evèntueele creclietverleening, van welke zijde
ook, brengt mede, dat toch weer geld in omloop wordt
gebracht, waartegenover geen goederen beschikbaar
kunnen worden gesteld. In somiige gevallen zal het
in omloop gebrachte geld binnen betrekkelijk korten tijd
weer t&rugkeeren, d.w.z. zoodra de opgekochte goederen
afgeleverd worden en dus de verstrekte leening afgelost
kan worden, maar in andere gevallen, met name bij de
reconstructiecredieten, waarbij uit het in omloop gebrachte

geld kapitaalsgoederen zijn aangeschaft, resp. vervaaidigd_
zal de terugvloeiing uiterst .Jangzaam geschieden. Immers,
ook de herbouw van verwoeste perceelen en het weder
aan den gang brengen van de kleinere locale bedrijven,
zal een zekere vraag naar crediet doen ontstaan.
Wil men mitsdien voorkomen, dat het in omloop te
brengen geld zich op goederen van de zwarte marktvestigt,
dan zal het noodzakelijk blijken, dat, naast de crediet-
verleening, een goed werkend opzuigapparaat, hetzij in
den vorm van spaarbanken, hetzij door het openen van
van gewone depositorekeningen bij de één of andere daar-
toe aan te wijzen instelling, weer in werking komt.
– Credietverleening zonder dat gelijktijdig de mogelijk-heid tot het sparen van de overtollige koopkracht wordt
geboden, moet bij den tegenwoordigen moeilij ken goederen-
aanvoer tot prijsopdrijving leiden.
Al heeft dus het in den aanvang ‘van dit artikel aan-
gehaalde besluit om de bankbiljetten boven f 10
a pari tegen gouvernei’nentsgeld om te wisselen, een

zekere ongerustheid onder de bevolking van Borneo en de Groote Oost weggeiomen, ontkend kan niet worden,
dat nog vele maatregelen op economisch en financieel
gebied noodig zullen zijn om het geheel lamgeslagen
economische leven weer eenigszins aan den gaag te brengen
en in normaler banen te leiden.
Makassar, 8 December 1945.
J. E. SPINOSA CATTELA.

HET VRAAGSTUK DER OVERHEIDS-

SCHULDEN, MEDE IN VERBAND MET EEN

EVENTUEELE ANNEXATIE.

Zoolang niet vaststaat, hoe en in welke mate annexatie
in het voornemen ligt, is het onmogelijk nauwkeurig
de draagwijdte hiervan te ramen t. a. v. een oplossing
van het vraagstuk van de binnenlandsche en buitenland-
sche schuldenlast der Overheid. Het zal in dit verband
niet onverschillig kunnen zijn, of annexatie plaats vindt
met of zonder inwoners, resp. op kleine schaal geschiedt,
dan wel door inlijving van een grooter gebied.
Ook al is echter voorshands het berekenen van de juiste
beteekenis onmogélijk, daarom kan het toch van belang
zijn een
analyse
te geven van-het ontstaan van deze schulden
om daaruit eventueel een billijkheidsgrond voor annexatie
af te leiden, alsmede aan te geven, in hoeverre annexatie
in principe een bijdrage zou kunnen leveren in de oplossing

van het schuldenvraagstuk. –
Een summiere blik op den staat van schulden,waaronder
de Nederlandsche volkshuishouding gebukt gaat, leert
ons, dat, hoe hoog ook het bedrag der door Nederland
in het buitenland opgenomen credieten moge zijn, dit toch vele malen overtroffen wordt door de naar vöor-
oorlogsche maatstaven enorme hoogte, welke de in het
binnenland opgenomen bedragen bereikt hebben.
Dit neemt niet weg, dat de gevaren, die ons bedreigen
van de zijde dezer buitenlandsche schulden, een veel
ernstiger karakter bezitten. Het is voor de volkswelvaart
in een land van grooter beteekenis nauwlettend zijn positie
betreffende vorderingen en schulden ten opzichte van
het buitenland gade te slaan dan. zich te verdiepen in
het verminderen van den binnenlandschen schuldenlast.
Van het bestaan van vorderingen, resp. schulden
tegenover het buitenland, is het afhankelijk met welk
bedrag wij ons sociaal product kunnen vermeerderen,
resp. moeten verminderen, alvorens te kunnen bepalen,
op welk peil wij onze. consumptie kurnen instellen. Zooals
vanzelf spreekt, is het van het grootste belang er zorg
voor te dragen, dat het deel, dat wij uit schuldendienst
aan het buitenland moeten afstarn, zoo gerink mogelijk is.
Hiermede is niet gezegd, dat wij ons a priori moeten
kanten tegen het opnemen, van leeningen in het buiten-
land. Onze houding zal afhangen van het doel, dat wij
met het opnemen van leeningen willen bereiken. Het is
zeer wel denkbaar, dat het opnemen van gelden in het
buitenland een quaestie is an gezond economisch beleid.
Voorwaarde is slechts, dat de opgenomen bedragen -pro-
ductief worden aangewend. Ons sociaal product 7a1
meer moeten toenemen dan wij later als tegenprestatie
aan het buitenland moeten afstaan.
De oorlogsgebeurtenissen beteekerden op dit gebied
een belangrijke ontwikkeling in ons nadeel. De waarde
van onze beleggingen in Indië werd ten deele dubieus.-
Ernstig was de omstandigheid, dat wij gedwongen waren gelden in het buitenland op te nemen. Bedenkelijk vooral
is, dat deze leeningen, voorzoover opgenomen in oorlogs-
tijd, geen

productief doel dienden, terwijl ook de in na-
oorlogstijd opgenomen credieten ten deele een noodzakefijke
consumptieve besteding vonden.
Voorzoover zij worden aangewend tot herstel van ons
productieapparaat, 2,ijn ij weliswaar produetief, maar
in eerste instantie kunnen zij ons productievermogen

3 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1

ioch niet doen stijgen boven het peil van 1940. Zoo komen
wij dus voor het probleem te staan in le naaste toekomst
van een verkleind sociaal product een deel te moeten
afstaan ter verzorging van den buitenlandsclien schulden-
dienst. Op dit punt een reëele verarming dus tengevolge
van het oorlogsgebeuren.
Weliswaar behoeft hiermede Nederland nog niet direct
over te gaan tot de categorie der debiteurstaten, en vallen
mogelijk de buitenlandsche schulden
weg
te werken door

het streven naar compensatie met onze buitenlandsche
beleggingen, maar dit laatste is slechts een boekhoud-
kundige quaestie, de reëele verarming zal er niet minder
om zijn. Slechts door het opvoeren van den export en het
beperken van den import ullen wij onze betalingsbalans
in overeenstemming kunnen brengen met onze toegenomen
verplichtingen.
Hoewel op zichzelf pijnlijk, zal toch het vraagstuk der
binnenlandsche schulden ten slotte van minder belang
zijn voor onze volkswelvaart dan de quaestie der buiten-.
landsche verplichtingen, zij het onder voorbehoud, dat bij
de oplossing çle weg van den minsten weerstand niet
wordt ingeslagen, in casu de weg der inflatie.
Weliswaar valt een binnenlandsche schuldenlast, welke
een hoogte van niet minder dan f 25 milliard bereikt heeft,
of alth.ns binnenkort zal bereiken, niet zoo maar weg te
cijferen, maar zij behéeft geen
bron
van verdere verarming
voor, onze door de oorlogsomstandigheden zoozeer geslon-
ken volkswelvaart te vormn. Tegenover de toeneming
der statsschuld staat een gelijke toeneming van de indivi-dueele bezittingen aan schuldbekentenissen der Overheid. Evenmin als deze laatste een bron van verrijking voor ons
volk beteekent, vormt de keerzijde hiervan, de stijging van

den binnenlandschen schuldenlast, een
bron
van verarming.

Eén en ander impliceert geenszins, dat de enorme ver-
meerdering der overheidsschuld plaats vond, zonder dat
onze volkswlvaart ongunstig werd beïnvloed. Het is
deze ongunstige beïnvloeding, die haar stempelt tot
sy’np-

toom
van de vrarming, welke,de oorlog veroorzaakte. Niet
elke stijging van den binnenlandschen schuldenlast immers

vormt a priori een
symptoom
van verarming. 1-liervan is
slechts dan sprake, als de tegenwaarde geenerlei bijdrage
vormt tot een vermeerdering van nuttigheden, zooals in
de afgeloopen oorlogsperiode, toen deze gevormd werd
door bezettingskosten, schadevergoedingen wegens eva-
cuaties e.d. In plaats van voor onzevolks’,velvaart positieve
prestaties, werd veelal verdere afbraak hiervan gefinan-

cierd.
Slechts indien de thans beschikbare productieve krachten
zich in hun ontplooiing geremd zagen door de
wijze oan

afwikkeling
van deze schulden – m.a.w. door den maatstaf
van omslag over de individueele leden van het Nedeiland-
sche volk— zouden zij een aanleiding vormen voor verdere

verarming.

Houdt men het
ontstaan
van dezen schuldenlast in het
oog, dan behoeft men zich over deze afwikkeling niet te
gloote zorgen te maken. In principe roept de Overheid
met de verworven gelden via haar uitgaven eén koop-krachtsstroom van gelijken omvang in het leven. Zijn deze uitgaven verricht voor het aan de markt brengen
van goederen en diensten, dan zullen deze hun weg naar
de afnemers vinden via dezen koopkrachtsstroom, welke aldus gebonden wordt en voor nieuwe productieve doel-
einden wederom beschikbaar komt.
Niet steeds echter zullen alle door de Overhèid geleverde
prestaties tegen kostprijs ter markt worden gebracht.
Wel is dit het geval bij sommige ovevheidsbedrijveii als
P.T.T:, electriciteit.sbedrijven etc., maar andere diensten,
bijv. de verzorging van onderwijs, veiligheid, cultureele
ontwikkeling, kunnen onfnogelijk op rendementsbasis
bewezen worden. Wel komt uit dezen hoofde een koop-
krachtsstroom beschikbaar, maar indien men. volgens
gezonde beginselen te werk gaat, zal deze via de belastin-
gen weer worden afgeroomd.

In wezen is er geen onderscheid tusschen laatstgenoemden
oopkrachtsstroom en het thans op den voorgrond tre-

lende verschijnsel der
zwetende koopkracht.
In beide ge-

vallen is nI. sprake van een koopkrachtsstroom, waar-
tegenover geen goederenequivalent ter maikt komt.
Het eenige verschil is dit, dat, in verband met de enorme uitgaven der Overheid voor onproductieve doeleinden in

oorlogstijd, het bedrag der zwevende koopkracht een abnormaal hoog percentage uitmaakt van den totalen

koopkrachtsstroom.
Trekt men de parallel met den dagelijkschen gang van
zaken voldoende ver door, dan zal de Overheid in oorlogs-
tijd een abnormaal hoog percentage van den totalen in-
komensstroom via de belastingen aan zich moeten trekken.
Van een ondragelijk zwaren last behoeft hierbij a priori
geen sprake te zijn. Het goederenequivalent, dat tegenover
dezen weg te belasten koopkracht staat, ontbreekt, is voor

negatieve doeleinden aangewend. 1-let totale goederen-
equivalent – d.w.z. het nationale reëele inkomen -,
dat tegenover den totalen koopkrachtsstroom – het natio-
nale geldinkomen – staat, is nu eenmaal in oorlogstijd
abnormaal klein en dit wordt er niet kleiner om, wanneer
de zwevende koopkracht wordt wegbelast. Wel wordt hierdoor het evenwicht benqderd tuschen aangeboden
goederen en diensten en beschikbare vrije koopkracht. Slechts dan, wanneer de Overheid er om één of andere
reden voor terugschiikt het volle pond als belasting te
heffen, doet zich de noodzaak voor, de zwevende koop-
kracht door leeningen te binden. Als ééo’ dezer redenen
zou genoemd kunnen worden, dat de zwevende koop-
kracht zich niet autonatisch naar den fiscus zal begeven,
om zich aldaar ter wegbelasting aan te bieden. Een ieder
zal trachten de koopkracht, welke hij in handen krijgt,
voor zich te reserveeren, hetzij om zich hiermede naar de
zwarte markt te begeven, hetzij om deze bij wijze van
antïcipatie beschikbaar te houden, op te potten dus tot
later tijden, wanneer het ter beschikking komende goederen-
pakket weer ruimer wordt. Een andere omstandigheid,
welke zich verzet tegen een volledig aandraaien van da
belastingschroef, komt daar nog bij. Om werkelijk zeker
te zijn, dat er geen latente koopkracht boven de markt
blijft zweven, zou de koopkracht van elk individu beperkt
moeten worden tot het bedrag van het hem toekomende
distributiepakket. Een dergelijke inkomensnivellatie kan
niet doelmatig geacht worden tot het leveren van de volle

arbeidsprestatie.
.Zoo ontstaat een beeld, analoog met de huidige situatie.
De Overheid zal, afgezien van inflatie, den weg van den minsten weerstand volgen, welke in het algemeen hierin

zal bestaan, dat zij een
deel
der oorlogsuitgaven uit be-

lastingen zal financieren. In zooverre zal zij er
a tempo

in gslaagd zijn he probleem van de verdeeling der lasten
over de individueele leden der gemeenschap op te lossen.

Het resteerende
déel
van den koopkrachtsstroom, waas-te-
genover het goederenequivalent eveneens ontbreekt, dus
zwevend blijft, zal de Overheid zooveel mogelijk tot zich
trekken door het opnemen van al of niet gedwongen lee-
ningen in het binnenland. In zooverre zal zij het vraagstuk
van de verdeeling der oorlogslasten a.h.w.
oerschuioen
tot

het moment, waarop de delging van den schuldenlasi aan
de orde komt. Dan eerst zal uitgemaakt worden, wie het

gelag moet betalen.

Het is zeer wel denkbaar, dat – als het eenmaal tot
aflossing komt – de belasting, die aan een individueelen
Nederlander opgelegd wordt, op dat moment wel degelijk
vooi hem een offer beteekent in dezen zin, dat een alter-

natieve bestedingsmogelijkheid voor hem wegvalt. Voor
het Nederlandsche volk als geheel echter kan van geen offer sprake zijn, daar het totale beschikbare reëele in-
komen onder invloed van de schuldendelging, mits doel-
matig toegepast, geen verandering ondergaat. Het betreft
hier slechts een boekhoudkundige quaestie, actiefzijde en
passiefzijde derbalans van den Nederlandschen volksrijkdorh

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Jntj-i 1946

worden beide met een gelijk bedrag, ni. dat der binnen-

landsche schuld, verminderd.
Zijn dus de middelen tot delging der schulden in prin-

cipe steeds aanwezig, dit neemt niet weg, dat zich typische
moeilijkheden kunnen voordoen zooals in het boven-
staande reeds gesignaleerd werd – bij het opsporen van
de zwevende koopkracht, vooral als deze zich via de
zwarte markt heeft verspreid langs oncontroleerbare
wegen. Een complement van de belastingmaatregelen zal
dan blijken te zijn de monetaire saneering, welke deze

opsporingstaak kan vervullen. In het onderhavige kader is zij slechts van belang in zooverre de aldus gewonnen
middelen den schuldenlast kunnen beperken.
Ook al bleek uit ht voorafgaande, dat zoowel binnen-
als buitenlandsche schuldenlast langs normale wegen al
te wentelen valt, het zal toch voor den Nederlandschen
volksrijkdom van het grootste belang zijn, dat de daar-
mede samenhangende verarming zooveel mogelijk wordt

beperkt. Zonder de aangegeven, wegen tot oplossing van
het schuldenvraagstuk te verlaten, zal nagegaan moeten
worden, in hoeverre annexatie in dit opzicht een bijdrag

kan leveren.

De dienst der buitenlandsche schulden eischte, zooals
werd opgemerkt, het inslaan van 2 wegen, nl. eenerzijds beperking van den invoer, anderzijds opvoering van den

uitvoer. ‘Wordt aan zekere voorwaarden voldaan, dan

kan
annexatie in beide opzichten de ndeelige gevolgen
beperken. Door aanvulling van den rijkdom van eigen bodem

kan
het gemis van wegvallenden import zoo klein mogelijk
gemaakt worden, terwijl onze eigen exportkracht met
nieuwe bronnen zQoveel mogelijk
kan
worden versterkt.

Het is duidelijk, dat niet elke gebiedsuitbreiding zonder
meer deze gevolgen met zich zal brengen. Wil dit hel
geval zijn, dan zal het betrokken gebied een onmiddellijk

surplus
moeten opleveren in tweeledigen zin, eenerzijds
goederen, geschikt ter aanvulling van onze voorziening
in eigen behoeften, anderzijds goederen, die elders willige
afzetmogelijkheden ontmoeten. Een verarmd land als
Duitschland, waar evenals bij ons een groote achterstand
in vernieuwingen van het productieapparaat —- nog af-
gezien van directe oorlogsschade – te constateeren zal
zijn, zal aan deze voorwaarden niet zoo gemakkelijk vol-

doen.

In het bijzonder zal erop gelet moeten worden, dat
genoemd resultaat der annexatie op kort.en termijn bereikt
kan worden. Zouden hiertoe nieuwe investeeringen noodig
zijn tot een grooter bedrag dan de onmiddellijke te ver-
wachten baten, dan zou annexatie voorshands een blok
aan het been zijn bij eigen wederopbouw. Juist de groote
kapitaalbehoeften in eigen land zullen een dergelijke
annexatie niet toestaan. In geval van aanhechting van een
naar verhouding van eigen oppervlakte relatief groot ge-
bied zouden deze gevaren mogelijk niet denkbeeldig
blijken te zijn. In aanmerking zullen vooral komen ge-
bieden met een rijken delfstoffenvoorraad, met name rijk aan kolenmijnen, terwijl voorts intactgebleven industrie-
centra en welvarende landhouwgebieden, voorzoover
aanwezig, dienstig zullen kunnen zijn.
Wat betreft den binnenlandschen schuldendienst, ook hier

zou annexatie in verschillende opzichten dienstig
kunnen
zijn . Mits het betrokken gebied aan bovenvermelde voor-
waarden voldoet, zal een algemeen voordeel zijn, dat
tegenover eenzeifden schuldenlast een ruimer goederen-
equivalent komt te staan. In’ zooverre dit voor directen
verkoop vatbaar is, zal uit de opbrengst het bedrag der
schulden verminderct kunnen .worden. Blijven inwoners
geheel of ten deele aanwezig, daii kan de druk ‘verlicht
worden doordat eenzelfde bedrag over een grooter aantal
personen, mits voldoende draagkrachtig, valt om te slaan.
Juist de;,e draagkracht valt te betwijfelen. Het is zeer de vraag, of de productieve leeftijdsgroepen wel voldoende
vertegei’woordigd zullen zijn bij de aaowezige bevolking,
terwijl ook het gevaar niet denkbeeldig is, dat de e niet

zijn volle medewerking en arbeidsinspanning zal leveren;

waar toch de opbrengst daarvan in eerste instantie, wil
annexatie ons voordeel opleveren, aan Nederland ten goede

dient te komei. De laatste overwegingen zouden pleiten
voor gebiedsuitbreiding eerst nit verwijdering van het,
in het kader van het bovenstaande onbruikhare deel der
bevolking. Hiermede zou tevens een zekere aanvullihg

verkregen zijn voor onzen woningvoorraad Aingezien toch
niet te groote gebieden in aanmerking kunnen komen,
wil men een directe vermeerdering van productieve pre-
staties bereiken, zal een dergelijke Nerwijdering niet op te
groote bewaren behoeven le stuiten.

Wat den koopkrachtsstroom betreft, dee verliest, in
zooverre er een grooter goederenequivalent uit hootde
van gebiedsuitbreiding tegenover komt te staan, naar
evenredigheid haar zwevend karakter. Het uit deze

zwevende koopkracht voortvloeiende latente inflatie-
gevaar wordt hiermede verminderd. Naar rato zal het
mogelijk worden de belastingen te verlagen.
Gebruikt men de middelen, verkregen uit verkoop van
door annexatie verworven eigendorrmen niet voor schuld-

delging, maar worden deze gesteriliseerd, dan is tenslotte
een belangrijk wapen in dienst der monetaire saneering
toegevoegd aan ons monetairpolitieke arsenaal.

Drs. W. F.’ KOEN.

HET BESLUIT ZUIVERING BEDRIJFSLEVEN.

Inleiding.

.

In het Staatsbiad No. P 160 is afgekondigd het Besluit
‘van 3 September 1945, houdende vaststelling van het
Besluit zuivering bedrijfsleven. Krachtens dit besluit
is ingesteld een Centrale Zuiveringsraad
1)
en zijn, of worden
op korten termijn, Zuiveringsraden ingesteld voor de ver-
schillende ,,functioneel en. regionaal te bepalen deelen”
van het bedrijfsleven.

Deze zuiveringsraden – op de bijzonderheden van de
bedcelde colleges en hun onderlinge verhouding zal in het
onderstaande nog uitvoerig worden ingegaan – kunnen
personen, die in een leidende functie in een onderneming
gedurende de vijandelijkheden in of tijdens de vijande-
lijke bezetting van het Rijk in Europa onvaderlandsche
handelingen hebben gepleegd, ontzetten uit het recht
een leidende functie uit te oefenen:
in de bedoelde onderneming;

in eenige onderneming in,één of meer door de zuive-

ringsraden of den centralen zuiveringsraad aan te wijzen
takken van bedrijf;
in eenige onderneming in welken tak van bedrjf ook.
Dit besluit voegt dus een nieuw stuk toe aan het mozaïek
van maatregelen, die voor en na de bevrijding zijn genomen
tot bestraffing van hen, die gedurende de vijandelijkheden
of de bezet’tingin bepaalde opzichten en défaut zijn ge-
weest. 1-let is dan ook niet te yerwondereii, dat het Besluit
zuivering bedrijfsleven op verschillende punten andere
zuiveringsmaatr,3gelen raakt. Het sterkst is dit het geval
ten opzichte van ‘het Tribunaalbesluit, en wel zoodanig,
dat althans een interne regeling van de verhouding tus-
schen de krachtens beide besluiten ingestelde colleges
noodzakelijk is.

Het Besluit zuiering bedrij/sleoen en het Tribunaalbesluit

Het Tribunaalbesluit omvat meer dan het Besluit
zuivering bedrijfsleven, maakt geen enkele beperking ten
aanzien van de hoedanigheid, waarin de gewraakte hande-
lingen werden verricht, en opént de mogelijkheid drie
bijzondere maatregelen op te leggen, nl. Ie. interneering

1)
Zie ,,Nederlandsche Staatscourant”, d.d. 26 October ji., tot
voorzitter is benoemd: Mr. Dr, T. Donner, oud-Minister van Justitie
en
raadsheer
in
den Hoogen Raad; tot secretaris: Mr. T. B. W. P.
Kickert, raadsbeer-plaatsvervanger in het bijzonder gerechtshof
te ‘s-Gravenhage. Het secretariaat is gevestigd te ‘sGravenhage,
Surinaznestraat 3, tel. 180290.

8 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2. ontzetting uit bepaald rechten en 3e. verbeurdver-
klaring van vermogen. Het Besluit zuivering bedrijfsleven
kent, zooals wij boven reeds zagen, slechts één maatregel
uit de tweede in het Tribunaalbesluit genoemde groep
van straffen, nl. de ontzetting uit een bepaald 1echt op
grond van handeliigen, uitsluitend in de hoedanigheid
van leidende functionaris eener onderneming gepleegd.
De zuiveringsraden nemen hierdoor dus een gedeelte van
de taak van de Tribunalen (en Bijzondere Gerechtshoven)
over.

Men had zich de zuivéringsraden kunnen voorstellen
als adviesccmmissies van de Tribunalen en Bijzondere
Gerechtshoven voor de collaboratiedelicten. Men heeft
echt?r aan de zuiveringsraden een veel wijdere taak op-
gedragen. Ten aanzien van opsporing en onderzoek zijn
aan genoemde raden ruime bevoegdheden verstrekt, niet
zoozeer direct, maar vooral doordat haar alle hulp en bij-
stand van de voor deze taken in het algemeen aangewezen
autoriteiten is verzekerd. Haar bevoegdhehj met betrek-
king tot de berechting is echter beperkt en gaat in feite
niet verder dan de zuivering in engen zin, dat wil zeggen
de verwijdering (uit leidende functies in onderneming,
bedrijfstak(ken) of bedrijfsleven) van bepaalde elementen,
gedurende een maximumtijd van tien jaar. Afgezien van het feit, dat er o.i. geen afdoende voor-
zieningen zijn getroffen, waardoor contrôle kan worden
uitgeoefend op de naleving der bovenbedoelde ontzetting,
zou het zeer onbevredigend zijn, indien de berechting der
economische delicten hiermede geëindigd zou zijn. Het schijnt dan ook in de bedoeling te liggen, dat, indien de
ernst van 1e delicten dit vereischt, deze in tweeden aanleg
door de Tribunalen of Bijzondere Gerechtshoven in be-
handeling zullen worden genomen, waarbij dan alsnog
kan worden overgegaan tot int rneering, ontzegging van
andere rechten of verbeurdverklaring van vermogen. In ieder geval worden volgens de bepalingen van het
Besluit zuivering bedrijfsleven de processtukken aan het

Tribunaal of aan den procureur-fiscaal van het Bijzonder
Gerechtshof doorgegeven, hetzij op verzoek, hetzij indien
tot ontzetting uit meer genoemd recht wordt beslist.
Door deze voorbehandeling, waarbij dus een zekere schif-
ting naar den ernst der gevallen plaats heeft, worden
Tribunalen en Bijzondere Gerechtshoven van een aan-
zienlijk deel van hun taak ontlast. Een verdere veilichting
van werk zou men deze ioIleges verschaffen door de
zuiveringsraden op te dragen alle financieele gegevens
over delinquenten onverwijld aan het Ministerie van
Financiën door te geven, omdat dan gerechtelijke ver-
beurdverklaring van vermogen achterwege kan blijven. Ook bij de opsporing is samenwerking met de Fiscak
Recherche wellicht mogelijk.

Geen eolledige en
aldoende
maatregel.

Met het Besluit zuivering bedrijfsleven e
i
n de samen-
werking, die, naar wij aannemen, tusschen de zuiverings-
raden voor het bedrijfsleven eenerzijds en de Tribunalen
en Bijzondere Gerechtshoven anderzijds tot stand zal
komen, zijn er waarborgen geschapen, dat het bedrijfs-
leven in zijn leidinggevende functies van onwaardige
elementen wordt gezuiverd. Daarmede is echter het rechts-
gevoel nog niet ten volle bevredigd. Dit vereischt ook
rechtsherstel. Niet voldoende is, dat de leiding der onder-
nemingen wordt gezuiverd en dat de collaborateurs hun
onoirbaar verkregen winsten zien verbeurd verklaard.
Noodig is ook, dat de materieele voorsprong, die bepaalde
ondernemingen door collaboratie hebben verkregen op
andere, die een principieele leiding hadden, ongedaan
wordt gemaakt.
Indien ondernemingen door collaboratie hun bedrijfs-
outillage hebben kunnen verbeteren, belangrijke voorraden
aan grond- en huipstoffen hebben kunnen aanleggen dan
wel daardoor hun geschoolde arbeidskrachten hebben
kunnen behouden, dan dienen deze voordeelen zoo moge-

lijk aan bedrijfsgenooten te worden toegewezen. Zoolang

voorts de bezetting van het bedrijfsleven onder de capaci-
teit blijft, is het ook mogelijk ondernemingen, die een on-
zuivere leiding hebben gehad en daarvan ook als onder-neming hebben geprofiteerd, bij andere ondernemingen.

uit den bedrijfstak achter te stellen bij energie- en grond-
stoftoewijzingen en het verleenen van toestemming tot
het aannemen van personeel.

Wanneer het ontnemen van productie-technische voor-
deelen ten behoeve van bedrijfsgenooten, resp. het achter-
stellen, niet mogelijk, resp. ongewenscht is, dan moet het
herstel van de vroegere verhouding langs financieelen weg
gebeuren.

In het voorgaande werd reeds opgemerkt, dat afdoende
voorzieningen ontbreken met betrekking tot de naleving van de door de zuiveringsraden opgelegde maatregelen.
Het is duidelijk, dat zulk een contrôle noodzakelijk is.
Volgens het Besluit moet weliswaar van voorloopige en
definitieve ontzetting mededeeling worden gedaan aan den
Raad voor het Rechtsherstel en den Officier van Justitie
bij de Arrondissementsrechtbank. Indien het de bedoeling

is deze instanties met de contrôle te belasten, dan komt
ons de Raad voor het Rechtsherstel als het meest geschikt
daartoe voor. Naar onze meening overigens gaat de ont-
zegging van het recht een leidende functie te bekleeden
niet ver genoeg. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat de ver-oordeelde in een naar buiten ondergeschikt lijkende positie
de zaken op den ouden voet voortzet. Wil men dergelijke
ontduikingen voorkomen, dan moet het verbod worden opgelegd op eenigerlei wijze gedurende zekeren tijd in

een onderneming werkzaam te zijn, in analogie met het
Zuiveringsbesluit voor ambtenaren. Het Besluit gaat
evenwel niet zoover, hoewel o.i. de zuiveringsraden in
deze richting nog wel iets kunnen bereiken, daar artikel
3 van het Besluit bepaalt, dat de zuiveringsraden aan-wijzen, welke functies als leidend zijn aan te merken.

In welke geeallen kan ontzetting plaats vinden?

Het Besluit onderscheidt drie gevallen. Ontzetting kan
plaats vinden van hem, die opzettelijk of door:schuld in
een leidende functie in een onderneming:

den vijand hulp heeft verleend;
den Staat tegenover den vijand heeft benadeeld;
dan wel met gebruikmaking va.n rechtstreekschen
of middelijken vijandelijken invloed een Nederlandsch
elang heeft geschaad.

Geen ontzetting heeft evenwel plaats, indien hij een
dergelijk feit heeft begaan uit noodzaak of met het oog-
merk en in de redelijke veronderstelling daardoor uit-
eindelijk het Neer1andsche belang te dienen.
De rijk gevarieerde casuïstiek, die de praktijk biedt,
zal het niet eenvoudig maken te heoordeelen, in welke
gevallenpu sprake is geweest van collaboratie en in welke
gevallen beroep op noodzaak gegrond is, dan wel aange-
nomen mag worden, dat de behartiging van een Neder-
landsch belang werd beoogd. Veelal zal het noodig zijn de
dgemeene omstandigheden, waarin het ten laste gelegde
werd gepleegd, te reconstrueeren. Of dit steeds mogelijk
zal zijn, moet iorden bel wijfeld, vooral waar de noodzake-
lijk subjectieve zienswijze het historische beeld bepaalt.
Zoodra men niet naar de daad of het effect van de daad
beoordeelt, maar naar de motieven, wordt het zelfs moge-
lijk, dat in bepaalde gevallen vrijwilligheid bij de genoemde
feiten geen grond voor veroordeeling oplevert.
In dit opzicht is het Besluit aanzienlijk soepeler dan de
Fransche ordonnantie op de Economische Collaboratie.
Deze stelt strafbaar economische betrekkingen, welke zijn
onderhouden tusschen Fransche onderdanen, vereeni-
gingen, egentschappen, filialen of inrichtingen, die hun
zetel .in Frankrijk hebben en vijanden of vertegenwoor-
digers eener vijandelijke mogendheid. Van dit verbod zijn
uitgezonderd: het verzenden en ontvangen van corres-

pondentie en pakketten door krijgsgevangenen of gedepor-

10

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.

3 Januari 1946

teerden; de economische betrekkingen, die noodig zijn
voor het levensonderhoud vaii Fransche onderdanen;

de betrekkingen tusschen Fransche producenten (mits
zij het karakter van detailverkoop hebben) of kleinhande-
laren eenerzijds en vijanden verblijvend op Fransch
grondgebied anderzijds
2).

Deze regeling biedt boven het Nederlandsche besluit
het voordeel van uniformiteit bij de vervolging van
collaboratie. De zorg daarvoor is in het Nederlandsche
systeem niet bij de wetgeving, maar bi,j de uitvoerende
organen van de zuivering gelegd.

De organen tot zuieing oan het bedrijf sleoen.
In het voorgaande zijn terloops reeds de organen tot
zuivering van het bedrijfsleven genoemd. In nader te
bepalen plaatsen zullen dus zuiveringsraden worden in-
gesteld, waarbij de functioneele indeeling van het bedrijfs-
leven wordt gevolgd. Uit de zuiveringsraden, die inmiddels
reeds zijn ingesteld, blijkt, dat men niet voor eiken belang-
rijken bedrijfstak een afzonderlijken zuivevingsraad in het
léven roept. Zoo zijn bijv. onder de jurisdictie van één-
zelfden ztiiveringsraad geplaatst de chemische industrie,
de aardolie-industrie en de tahakverwerkende industrie.
Elke zui’eringsraad is samengesteld uit een vôorzitter,
één of meer- plaatsvervangende voorzitters, benevens een aantal leden en plaatsvervangende leden. 1-liertoe kunnen
alleen worden benoemd Nederlandsche onderdanen;
iij moeten ingezetenen van •het Koninkrijk zijn en den vollen ouderdom van 25 jaar hebben bereikt. De voor-
zitter en zijn plaatsvervangers, alsmede de secretarissen
moeten een doctorale studie in de rechten hebben vol-
tooid. Deze eischen gelden ook voor de leden, van den
Centralen Zuiveringsraad. –
Voor de behandeling van een zaak door een zuiverings-
raad kiest de voorzitter of pen door hem aangewezen
plaatsvervanger twee Ieders of plaatsvervangende leden.
De zuiveringsraden beraadslagen en beslissen nl. met een voorzitter en twee leden. Ter waarborging van de objectiviteit is bepaald, dat de voorzitter of plaatsver-
vangend voorzitter, die hij de zuiveringsraden en den
Centralen Zuiveringsraad van de zaak kennis neemt,
geen functie mag bekleeden in dentak van bedrijf, waartoe
de onderneming behoort, waarin de ten laste gelegde feiten.
zijn gepleegd.

De uitspraak van een zuiveringsraad is niet van kracht
dan -nadat zij is bekrachtigd door den centralen zJiveings-

raad. De laatste is samengestelduit een voorzitter en een
aantal leden en plaatsvervangende leden,gerecruteerduitde
rechterlijke macht, het bedrijfsleven en de illegaliteit.
De centrale zuiveringsraad beslist met een voorzitter en
vier leden. Nieniand kan tegelijkertijd zitting hebben in
en zuiveringsraad en in den centralen. zuiveringsraad.

De procedure bij de zuir’eringsraden.

De zuiveringsraden stellen een ondérzoek in, hetzij op
aangifte, hetzij eigener beweging, hetzij op aanwijzing van
één der ministers. Ieder is tot aangifte bevoegd. Openbare
colleges en ambtenaren zijn tQt onverwijlde aangifte ver-
plicht. De aangifte wordt mondeling of schliftelijk gedaan
aan een zuiveringsra.ad of aan den centralen zuiverings-
raad. Da voorzitter van den laatste kan aanwijzingen
gaven teneinde te yerzekeren, dat een zaak door den
meest daarvoor in aanmerking komenden zuiveringsraad
wordt behandeld. Hij ken ook gelasten, dat een bepaalde
zaak door twee of meer zuiveringsraden gezamenlijk
wordt behandeld. In dat geval wijst hij uit de betreffende
zuiveringsraden voorzitter en leden aan, die met de

behandeling en beslissing van de zaak worden bêlast..
Dezuiveringsrden hebben zeer ruime bevoegdheden, wat het onderzoek betreft. Zij kunnen getuigen en des-
kundigen hooren en zoonoodig doen voorgeleiden. Zij

2)
Zie Economische Voorlichting” c’.cl. 21 September

1945.
Jrg. 39, sINTo. 15.

kunnen van alle pi’ocesstukken, welke bij eenig Neder-
landsch gerecht of openbaar ministerie, bi,j een Tribunaal
dan wel bij een anderen zuiveringsraad berusten, kennis-
nemen. Zij kunnen aan de politie een onder

ioek opdragen,
de hulp inroepen van de openbare burgerlijke en gewapende
macht-, elk voorwerp in beslag nemen, dat kan dienen de
waarheid aan den dag te brengen en huiszoeking doen.
Daartegenover wordt aan beschuldigden alle gelegen-
heid tot verweer
.
gegeven. Beschuldigde moet worden
gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. In den oproep

moet worden aangeduid de gedriging of gedragingen,
terzake waarvan hij zich moet verantwoorden. De op die
gedragingen betrekking hebbende stukken worden hem of zijn gemachtigde ter inzage verstrekt. Verder kan de
beschuldigde een schriftelijk verweer inzenden en ter
zitting verschijnen. Tenslotte is hij bevoegd, zich ter zitting

te doen bijstaan door een raadsman en getuigen, en des-
kundigen mede te brengen.
De zuiveringsraad kan terstond na sluiting van het
onderzoek mondeling uitspraak doeii of schriftelijk
binnen 14 dagen daarna. 1

langende het onderzoek kan de
beschuldigde voorloopig uit zijn recht tot vervulling van
een leidende functie worden ontzet, indien er ernstige
aanwijzingen zijnv.an een gedraging, die ontzetting wettigt.
1-loewel het Besluit zulks niet met zooveel woorden voor-
schrijft, mag men aannemen, dat de uitspraak van een
zuiveringsraad tot ontzetting – in afwachting van de
bekrachtiging door den centralen zuiveringsraad – altijd
met een zoodanige schorsching van den beschuldigde uit
zijn functie gepaard gaat.

De behandeling doo,’ den centralen zuioeringsraad.

Na de uitspraak van een zuiveringsraad beslist de
centrale zuivei’ingsraad zoo spoedig mogelijk over de ver

leening van bekrachtiging. 1-Jij slaat daarbij uitsluitend

acht op de processtukken; de beschuldigde kan eèhter een bezwaarschrift tegen de uitspraak bij den raad in-
dienen, terwijl de – centi’ale zuiveringsraad schriftelijk
inlichtingen kan inwinnen bij den zuiverirsgsraad. De
bekrachtiging wordt geweigercj, indien naar het oordeel
van den centralen zuiveringsraad het onderzoek niet deug-
delijk is geweest of om een andere reden niet in stand kan
blijven. In dat geval wordt de zaak opnieuw aan den
zuiveringsraad in hehaudelifig gegeven of geeft de cen-
trale zuiver-ingsraad zelf uitspraak: Wordt tot het eerste
besloten, dan nemen aan de nieuwe behandeling geen
personen deel, die hij de oorspronkelijke behandeling aan
het onderzoek of de uitspraak hebben meegewerkt. Het

onderzoek, dat de centrale zuiveringsraad ter bekrachti-
ging van de nieuw6 uitspraak instelt, geschiedt echter
zooveel mogelijk door de leden, die dit de eerste maal
hebben gedaan.
Een door den centralen zuiveringsraad bekrachtigde of
gegeven uitspraak strekkende ‘tot ontzetting van meer-
genoemd recht, wordt gepubliceerd in de Nederlandsche
Staatscouiant. Op verzoek van den beschuldigde wordt
aldus ook de uitspraak bekend gemaakt, waarbij de ont-
zetting achterwege blijft.

Tenslotte heeft de centrale zuiveringsraad nog tot taak
te oordeelen over seponeering van zaken door een zuive-ringsraad. .Wordt een daartoe strekkend besluit bekrach-
tigd of heeft een minister tot staking van de behandeling
bevolen, dan moet hiervan mededeeling worden gedaan
aan dengeen, die de aangifte heeft verricht.

5’amenoatting.

De organisatie, die hij ht Besluit zuivering bedrijfsleven
is ingesteld tot zuivering van liet bedrijfsleven van colla
borateurs, voldoet o.i’. aan de voorwaarden, die voor gron-dig onderzoek en behandeling der delicten vervuld moeten
zijn. De zuivèringsraden hebben alle vereischte bevoegd-
heden betreffende het onderzoek der door anderen of door

hen zelf aanhangig gemaakte zaken. De beschuldigden

3 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11

hebben ruime mogelijkheden tot verweer, waarmede ook

hun
rechtsgevoel bevredigd kan, zijn. De rechtszekerheid

is voorts gewaarborgd.door de instelling van den centralen zuiveringsraa,d, die ook kan waken over de uniformiteit in

de beoordeeling van de ernst der delicten en de aan te
leggen strafmaat. Doch behalve in de instelling van dit

orgaan als college van cassatie, liggen in haar verhouding
tot de zuiveringsraden blijkens den opzet der organisatie
nog andere waarborgen voor een juiste en doelmatige
berechting der economische collaboratie. Moge ‘de centrale

zuiveringsraad van
,
haar bevoegdheid ook
dit
gebruik

weten te maken, çlt de zuivering van het bedrijfsleven

een snel verloop heeft.
De instelling van de zuiveringsorganeii voor het bedrijfs-
leven beintvoordt aan het rechtsgevoel, dat echter alleen
dan ten volle bevredigd is, indien er een zoodanige samen-
werking tusschen de zuiveringsraden en Trihunalen,’
Fiscale Recherche en Raad voor het Rechtsherstel tot

stand komt, dat:
le. ontduiking van de zuiveiingsrnaa.tregelen wordt

voorkomen;
2e. ook financieele sancties wôrden toegepast op, ver-
oordeelden en anderen, die in belangrijke mate van de

collaboratie hebben mee geprofiteerd;,
3e. de voorsprong, die ondernemingen door collaboratie
op bedrijfsgenooten hebben verkregen, zooveel mogelijk

ongedaan wordt gemaakt.
Drs. P. L. VAN DER VELDEN.

LOONPOLITIEK VAN OVERHEIDSWEGE.

1.
O9erheidsbernoeiing met de lonen çdr Mei
1940.

V66r 19
:
40 was het loon te beschouwen als de resulta.nte
van de economische en sociale krachtsverhoudingen,
zoals die zich in de vrije maatschappij voordeden. De
Overheid Jeperkte zich er toe voorschriften te geven
over de looftvormen zelf (art. 1637 p. e.v. B.’W.); hoe hoog
het loon in concreto zou moeten of mogen wezen en of
de onderlinge loonverschillen tussen de verschillende
arbeidersgroepen sociaal en economisch aanvaard konden
worden, dat waren vragen, waarin zij in beginsel niet
wenste te treden. Slechts tdgenover htta,r eigen werknemers,
had zij in dit opzicht een standpunt in te nemen. Zij ge-
bruikte deze gelegenheid echter niet om een bepaalde
ontwikkeling te stimuleren, doch sloot zich in het alge-meen bij de in de vrije maatschappij gegroeide verhou
dingen zo goed mogelijk aan. Hetzelfde deed zij, waar
zij door middel van regievoorwaarden de lonen van de
arbeiders,, die in dienst van derden voor een openbaar
lichaam werkzaam zijn, kon vaststellen. En zelfs waar
zij genoodzaakt was om zich te bemoeien met de arbeids-voorwaniden van die groepen arbeiders in het particuliere
bedrijfsleven, aan welke bij de wet staking verboden is,
kan men nauwelijks spreken van een ingrijpen van de
Overheid in de vrije loonontwikkeling; zij beperkte zich
er toe die ontwikkeling te volgen en ervoor te zorgen,
dat de arbeidersgroepen.in
de ondernemingen van open-
baar nut, waarover haar toezicht zich uitstrekte, niêt
tegen ongunstiger voorwaarden zouden moeten werken
dan bij loonvorming op grond van de economische ver-
houdingen in de vrije volkshuishouding en van sociale

machtsvorming waarschijnlijk het geval zou zijn geweest
1).

Ook de wettelijke bepalingen betreffende de collectieve
arbeidsovereenkomst en haar algemeen verbin4end-
verklaring betreffende de oplossing van arbeidsgeschillen
en de verplichte arbitrage in landbouwloonconflicten
maken geen inbreuk op de algemene regel. Zij zijn er
tenslotte slechts op gericht de vrije loonvorming zoveel
mogelijk te bevorderen en de resultaten daarvan op zo

1)
Zie, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van het spoor-
wegpersoneel, A. J. C. Rüter, ,,De spoorwegstakingen van 1901″
(Leiden 1935), blz. 544.

ruim mogelijk gebied tot hun recht te doen komen; op
de loonvorming zelf oefenen zij geen invloed uit. Integen-
deel, zij berusten blijkbaar op de overweging, dat het
resultaat van de strijd van partijen over de hoogte van
het loon als billijk door de gemeenschap dient te worden

aanvaard
2).

Algemene grond tot overheidsbensoeiing.

Er zijn verschillende motieven aan te geven, waarom
dit standpunt in de loop van de dertiger jaren verlaten
is en in de naaste toekomst het openbaar gezag zijn lij-
delijkheid met betrekking tot de loonvorming wel geheel
zal moeten laten varen. De politieke formule, op grond
waarvan de Overheid ook op dit gebied tot activiteit is overgegaan, is dezelfde als die, waarop haar ordènend ingrijpen in maatschappelijke verrichtingèn en betrek-
kingen elders wordt gebaseerd: het ogenblik tot ingrijpen

is gekomen, als

daarin zodanige disproportionaliteiten

zijn gegroeid of dreigen te ontstaan, dat het algemeen
belang gevaar loopt, terwijl het vertrouwen ontbreekt,

dat het evenwicht zich zonder,
ordening zal herstellen
3).

Wanneer loopt nu echter het algemeen belang gevaar
door verschijnselen, die verband houden met de loon-
vorming en haar resultaten? Het antwoord op deze vraag
is in laatste’ instantie afhaielijk van zedelijke waarde-‘

oordelen. 1-let wetenschappelijke inzicht in sociale en
economische verschijnselen en hun betekenis voor mens
en maatschappij kan dit zedelijk oordeel wel beïnvloeden,
maar niet uiteindelijk bepalen. De opgave van redenen,
waarom mi. de Overheid in de komende jareneen actieve
loonpolitiek zal moeten voeren, beschouw ik dan ook
geenszins als algemeen geldend, al is er, naar ik hoop,
op tal van punten waarschijnlijk weinig verschil van

mening. Dit treedt meestal pas aan den dag, als men gaat discussieren over de juiste middelen om de oorzaken van
algemeen onwenselijk bevonden verschijnselen weg te
nemen. Dan blijkt pas goed, hoezeer ook practische po
,

litieke beslissingen afhankelijk zijn van leveis- en wereld-
beschouwing en van de cultuuridealen, die daarmee zijn

verbonden
4).

Motieoen tot ooerheidsbemoeiing niet de loonormng.

a.
In de eerste plaats moeten hier
de buitenge(oon

lage lonen
worden genoemd. De aanwezigheid van een

groep arbeiders temidden van een min of meer welvarende
gemeenschap, wier arbeidsinkomen sterk in ongunstige
zin afwijkt van het algemeen niveau, levert op den duur
allerlei sociale gevaren op, groter naarmate het voor
de leden van die groep moeilijker is zich collectief of
individueel uit die uitzonderingspositie op te heffen.

Dit is in hoge mate het geval in de huisindustrie, waarvoor

dan ook in de Huisarbeidswet 1933 de mogelijkheid is
geopend minimumlonen vast te stellen, indien de betaalde
lonen of andere vergoedingen buitengewoon laag zijn
en het niet mogelijk is daarin door middel van collectieve arbeidsovereenkomsten afdoende verbetering te brengen.
Er zijn echter ook tal van andere takken van bedrijf,
waarin de grensproductiviteit gering is of de verhouding
van vraag- en aanbodfactoren, met betrekking tot de
productiefactor arbeid, dermate ongunstig, dat de lonen
niet voldoende zijn voor de duurzame bevrediging van

elementaire levensbehoeften. Deze gevallen zijn vooral
in de oorlogsjaren sterk op de voorgrond gekomen, toen in het kader van de oorlogseconome bepalingen werden
geschapen, Qp grond waarvan in de vrije loonvorming
kon worden ingegrepen. 1-Jet gaat hier om art. 5 van
Vo. 217/1940, waarin o.a. werd bepaald, dat de Secretaris-

‘)
Zie mijn artikel: Van collectieve arbeidsovereenkomst tot
loonregeling”, in ,,E.-S.13.” van ’19 April 1944 (no. 1452); vgl. M.
G. Levenbach in ,,Rechtsgeleerd Magazijn”, deel 58 (1937), blz. 9 e.v.
) P. Kuin Ordening als maatschappelijk verschijnsel”, (Haarlem
1938) b1z.’47. ‘
‘) ‘Vgl. M. S. Braun ,,Theorie der staatlichen VirtschaftspOlitik”,
Vien 1929, blz. 55 e.v.

12

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Januari 1946

Generaal van het Departement van Sociale Zaken of
een door hem aangewezen, aan hem ondergeschikte, in-
stantie lonen bindend zou kunnen vaststellen, indien tei’
bescherming van de arbeiders een collectieve arbeids-
overeenkom noodzakelijk leek, doch niet tot stand was
gekomen. In de loop van 1941 en 1942 zijn op deze grond-
slag de lonen in een groot aantal bedrijfstakken op een
hoger niveau gebracht dan onder Vrije vorming werd
bereikt. Ten dele gaat het hier om bedrijven verwant
aan de agrarische productie, ten dele om plattelands

industrieën met beperkte afzetmogelijkheden en lage
arbeidsproductiviteit, en voorts om een aantal afzonder-
lijke takken van bedrijf, waarvan moeilijk een samen-
vattende qualificatie is te geven
5).
In de na-oorlogse
periode zullen liet m. i. bovendien vooral de export-
industrieën zijn, die in dit verband aandacht verdienën.
Oolt de bizondere groep van het lager administratief per-soneel, dat in oorlogstijd ten dele
6)
reeds op een bepaald
minimumniveau werd gebracht, zal over alle bedrijfstakken
tezamen wel bekeken moeten worden, niet alleen met het
oog op de verzekering van een minimum-levensstandaard,
maar ook in verhouding tot de lonen der handarbeiders,
die in het algemeen aan sterkere schommelingen onder-hevig zijn en zjch daardoor ok gemakkelijker aan de na-
oorlogse toestanden aanpssen. Zie de recente be-
slissing van de Rijksbemiddelaars om het minimumloon
ten plattelande op. 60 cent per uur te brengen.

b.
Met deze laatste opmerking is het tweede belangrijke
motief tot overheidsbemoeiing met de loonvorming
geraakt: het bestaan van sociaal en economisch onaan-
vaardbare loonverschillen
tussen de groepen van arbeiders,
onderscheiden naar geslacht, leeftijd, beroep, qualificatie,
bedrijf en woonplaats of vestigingsplaats van de onder-
neming. Er zijn voor de loonverschillen ten dele goede
gronden aan te geven. Voorzover zij berusten op ver-
schillen in scholing en vakhekwaamheid vervullen zij een
nuttige functie, omdat zij de arbeiders in de lagere loon-
klassen kunnen aansporen hun vakbekwaamheid te ver-
groten, zodat de ondernemers meer voor hun diensten
zullen willen betalen. De regelmatige overgang van arbei-
ders uit de lagere naar de hogere loonklassen zou ander-
zijds nivellerend op de loonverschillen kunnen werken.
Een dergelijke werking kan dok plaats vinden bij de uit-
wisseling van arbeiders tussen verschillende belrijfstaklcen,
indien het dalen van de rentabiliteit van een bedrijf tot
inkrimping van de productie leidt en de arbeider daardoor
naar een voordeliger tak van voortbrenging overgaat
7).

Deze selectieve en nivellerende werking, welke van de
loonverschillen uitgaat, is echter maar van beperkte be-
tekenis. Allerlei verschillerf, die aanvankelijk vel deze
werking hebben vertoond, zijn op den duur verstard,
tengevolge van de orgaanvorming in de vrije economische
maatschappij. Er zijn ook de gevallen van niet-mede-
dingende groepen, waarin vervanging van d& ene soort
arbeiders door een andere onmogelijk is, hetzij door de
aard van het werk, hetzij door de geringe mobiliteit

van de arbeiders ed.
8
). Historische factoren hebben in
de bestaande toestand veelal de overhand boven invloeden
van economisch-rationele aard. Economisch gezien is er
dus al veel voor te zeggen, om te trachten door loon-
politiek van overheidswege een vervangingsmiddel te
bieden voor de. selectieve en nivellerende werking, die
van een Vrije loonvorming zou moeten uitgaan, doch
daarbij ontbreekt of slechts gebrekkig functionneert.
Ook dan echter blijven er een aantal verschillen be-

6)
Vgl. hierover F. E. J. van der Valk in ,,Economie”, October!
November
1942,
alsmede W. F. de Gaay Fortman in ,,E.-S.B.”
van
20
Januari
1943.
6)
Nl. in het bank- en effectenbedrijf, het levensverzekerings-
bedrijf en de metaalindustrie.
‘) Zie P. Kuin ,,Planmatige loonpolitiek” in ,,Socialisme en Demo-
cratie”
1939,
blz.
772
e.v.
) Een goed overzicht geeft 31. G. Levenbach Maatschappelijke
verhoudingen”, Haarlem
1935,
blz.
248
e.v.

staan, die sociaal een ongewenste uitwerking kunnen
hebben. Zo ligt de leeftijd, waarop in ons land juist de
hoger gequalificeerde arbeiders aan een zodanig loon plachten te komen, dat zij aan gezinsvorming zouden

kunnen denken, in het algemeen boven de 24 jaar (in de
metaalindustrie zelfs bovën 26); een feit, dat uit eugene-
tisch standpunt niet onbedenkelijk genoemd mag wor-
den
9).
Een ander voorbeeld zijn de grote verschillen, die
er tussen de lonen in verschillende bedrijfstakken bestaan,

hoewel de eisen, die aan de arbeiders worden gesteld,
dezelfde zijn wat betreft vakbekwaamheid, lichamelijke
en geestelijke inspanning, enz. Zo komt het zelfs voor,
dat het c.a.o.-loon van een ongeschoolden arbeider soms
hoger is dan dat van een geschoolden uit een ander bedrijf
in dezelfde gemeente
10).
Tot dezelfde groep van loon-
verschillen behoren die tussen de arbeidsintensieve en
de kapitgalintensieve bedrijven en vooral die tussen
de agrai’ische en de industriele arbeiders. Op de keper
beschouwd zijn dit trouwens nog meer verschillen tussen
fle lonen der stedelijke en der plattelandsbevolking, die
veelal, met een beroep op het onderscheid in de kosten
van levensonderhoud, worden verdedigd. In hoeverre
dit gerechtvaardigd is, zal later nog ter sprake komen;
het beroep zelf is een uiting van het besef, dat gelijkwaardig
loon voor gelijkwaardige arbeid moet worden betaald.
De historische of feitelijke machtspositie van een bepaalde
groep arbeiders is niet voldoende om de geldigheid van
dit principe te doorbreken. Waaf het geschonden is of
dreigt te worden, dient de Overheid hiertegen in te gaan.
c.
Een derde belangrijke grond voor actieve loonpolitiek
van overheidswege is gelegen in
de verbondenheid van de
loonvorining met andere economische verschijnselen.
In een
periode van goederenschaarste, zoals de oorlogstijd,
dwingt de samenhang van lonen en prijzen tot beperking
van de spontane loonsverhogingen, die het natuurlijk
gevolg zijn van de verminderende goederenvoorraad en
de daaruit voortvloeiende tendenzen tot •prijsstijging.
Maar ook onder meer normale omstandigheden zal in de
toekomst prijscontrôle en ook, zij het op beperkter schaal
dan thans, prijsvorming van overheidswege moeten plaats
vinden, omdat, naar vrijwel algemeen wordt erkend, het
prijsmechanisme als kompas voor het besturen van het
economisch apparaat ondeugdelijk is geworden’ en een
nieuw ordenend beginsel, hetwelk in staat is daarvoor
iti de plaats te treden, nog niet kan worden geformu-
leerd
11).
Het is duidelijk, dat de Overheid echter geen
prijspolitiek kan voeren zonder ook de lonen in zijn ge-
zichtskring te betrekken.

Voor wie overigens mocht mbnen, dat men met de ovei’heidsbemoeiing in dit opzicht al gauw te ver zal
gaan, moge nog worden gewezen op het verband tussen
wijzigingen in het loonpeil en werkloosheid. De werkloos-
heid is zelfs wel een functie van het loon en van de winst
genoemd. De geschiedenis van de jaren 1930 e.v. heeft
voldoende aangetoond, dat een trage aanpassing van de
nominale lonen belemmerend op het herstel van werk-
gelegenheid kan inwerken en dat het
i. h. a.
12)
niet van
belanghebbenden te verwachten is, dat zij eigener be-
weging die maatregelen nemen, die in het kader van de
volkshuishouding in haar geheel noodzakelijk zijn om

6)
Tgl. Ph.
M.
van der Heyden ,,De culturele betekenis van de
psychotechniek”, Groningen
1940,
blz.
296
e.v.,
314, 345.
Bijv. grafische industrie en metaalnijverheid in Maastricht;
metaalnijverheid en schoenindustrie in Tilburg. Bij de vaststelling
van verschillende loonregelingen gedurende cle bezetting zijn Soort-
gelijke anornalieën in het leven geroepen; vgl. bijv. de loonregeling voor de witwasserij met die voor de metaalnijverheid in de kleinere
gemeenten. De problemen van het minimum-loon hielden hier
zo
goed als elders de aandacht geheel vast; aan de loon-ordening is
men i.h.a. niet toegekomen; vgl.
A. W.
Quint: ,,E.-S.B.”
1944,
blz.
217
e.v.
“) Vgl. G. Brouwers in ,,Economische opstellen”, aangeboden aan Prof. Mr. F. de Vries, Haarlem
1944,
blz.
463.
De poging van de samenwerkende organisaties in de grafi-
sche industrie om door vervroegde pensioenering de jeugclwerkloos-
heid te bestrijden, vormt een gunstige uitzondering.

/

3 Januari 1946

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

13

delasten van een vermindering van het nationale arbeids-
inkomen met behoud van een maximale werkgelegenheid
zo gelijkmatig mogelijk te verdelen.
d.
TensloLte dient met een enkel woord gewezen te
worden op de betekenis van
het vraagstuk der arbeids-
verdeling
voor de loonpolitiek. In de vrije ruilverkeers-
maatschappij komt de verdeling van arbeidskrachten over
de verschillende takken van voortbrenging in beginsel tot
stand door middel van de prijsvorming voor arbeid als pro-

ductiefactor. Onder
b.
kwamen echter reeds verschillende
verschijnselen tr spiake, waar1oor een doorstrooming van
de arbeidskrachten wordt geremd. Naast economische,
treden hier ook psychologische factoren op: traagheid in
de omschakeling van den mens op gewijzigde omstan-
digheden.; gebrek aan inzicht in de voorhanden mogelijk-

heden e. d. De arbeidsbemiddeling, aan sociaal-philan-
tropische motieven ontsproten, heeft in de loop van haar
ontwikkeling steeds meer aandacht aan de zaak bestee’d.
Zij bevordert echter slechts de overzichtelijkheid van de
arbeidmarkt en daardoor de mobiliteit van de arbeid,
maar zij heeft op de vraag- en aanbod-bepalende factoren
der
arbeidsmarkt
geen invloed. Wijziging in deze factoren
brengen betekent aan de vraagzijdé: geleide productie,
aan de aanbodzijde: geleide arbeidsdistributie. Het één
zo min als het ander is denkbaar zonder bemoeiing met
de lonen. Wil men dus inderdaad komen tot een verdeling
van krachten in overeenstemming met de behoeften van
de volkshuishouding, zoals die in een stelsel van planmatige
ordening worden vastgesteld, dan moet het systeem
van vrije loonvorming, gepaard aan arbeidsbemiddeling,
vervangen worden door loonregeliig gepaard aan plan-
matige arbeidsregularisatie
13).
Alleen op deze wijze zal
het mogelijk zijn om de uit sociaal oogpünt wenselijke
loonstabiliteit te verbinden met de noodzaak van een
bewegelijk arbedsapparaat. Hoe onvruchtbaar loon-
concurrentie als middel tot distributie van arbeidskracht
werkt, is in de oorlogsjaren duidelijk gebleken; het zijn de kapitaalkrachtigste, nièt de maatschappelijk belang-
rijkste ondernemers, die dan de overhand hebben en het
loonevenwicht, alsmde de noodzakelijke arbeidsverdeling, volkomen kunnen doorbreken. De waarde van het systeem
van ontslag- en aansellingsvergunningen, dat als contrôle
op de spontane verdeling van arbeidskracht bedoeld is,
wordt dan ook sterk verminderd, als aan het argument van financiële positieverbetering, om verandering van
betrekking toe te staan, meer dan incidentele betekenis
wordt toegekend. Art. 6 lid 5 van het Buitengewoon
Besluit Arbeidsverhoudingen E 52
14)
is in dit verband
weinig doelmatig gebleken.

Deze opsomming van motieven tot actieve loonpolitiek
van overheidswege maakt geenszins aanspraak op volle-
digheid. Ik meen hiermede echter de belangrijkste argu-
menten te hebben aangeduid. Naar aanleiding hiervan
verdienen drie onderwerpen nadere bespreking: het vraag

stuk van het minimum-loon, de beginselen van een har-
monische loonopbouw en de samenhang van de loonpolitiek
met andere terreinen van overheidsactiviteit. Daarover
in het vervolg van dit opstel.
Mr. HERMAN H. MAAS.

“) Vgl. ook Al. F. T. Cool in ,E.-S.B.” van 4 Juli
1945.
“) Dit luidt: ,,De toestemming (tot het beëindigen ener dienst-
betrekking) mag evenmin worden geweigerd, indien den Directeur
blijkt, dat weigering van de toestemming aan een redelijke verbete-
ring voor den werknemer in den w’eg zou staan”. In het Buiten-
gewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 is deze bepaling niet
meer opgenomen.

EEN AANTEEKENING BIJ DE NOTA

BETREFFENDE

DEN TOESTAND
VAN ‘s
RIJKS FINANCIËN.

Bij Kon. Besluit van 20 October 1945 S. no. F 240 werd
de bekende, in de Grondwet bedoelde ,,Comptabiliteits-
wet” (1927) gewijzigd. Onbewogen hingen dien dag de wQlken aan den departementalen – hemel. Onbewogen
hooi’den de bureaux aan, dat het ,,noodzakelijk” was, den
beproefden ,,Kapitaaldienst” te vervangen door den
,,Buitengewonen dienst”. Veel nieuws scheen de, nieuwe
bepaling niet te brengen, omdat deze ,,Kapitaaldienst”
juist destijds was opgenomen, om in de begrooting van
inkomsten en van uitgaven tot uitdrukking te brengen,
welke uitgaven door andere dan de gewone inkomsten
des Rijks zouden worden bestreden.
Aan de uitdrukking ,,Kapitaaldienst” was niet een
bepaald juridisch-technisch of financieel-economisch be-
grip verbonden. Omtrent den ,,Kapitaaldienst” waren
geen algemeen bindende-wettelijke regelen in de Compta-
biliteitswet opgenomen. Het regeeringsbeleid bepaalde de onderscheiding tusschen den gewonen dienst (van inkom-
sten en van uitgaven) en den buitengewonen dienst (van
inkomsten en van uitgaven), genaamd: kapitaaldienst.
De wet omvatte dus allerminst een regeling omtrent de ontvangsteil, die als buitengewoon moeten worden be-
schouwd of een regeling omtrent de uitgaven, die als
buitengewoon mogen worden aangemerkt. Niet de wet,
maar het regeeringsbeleid bepaalde- de onderscheiding.
Thans is, bij Kon. Besluit, de Kapitaaldienst verdwenen.
De Buitengewone Begrooting is ingevoerd. Maar binnen
het raam van deze Buitengewone Begrooting is onmiddel-
lijk de uitgeworpen Kapitaaldienst herrezen! Toen het Kon. Besluit van 20 October 1945 verscheen,
kon men moei]ijk raden waar wel de Kapitaaldienst
zoude blijven. Imm3rs, al wordt het woord geschrapt,
,,de” kapitaalsuitgaven en , ,de” kapitaalsinkomsten’,
die altijd toch ook moesten voorkomen in eIken normalen
staatsdienst, zouden zich ergens’ moeten vertoonen.
Inderdaad, op pag. 16 van cfe Milliarden Nota 1945 wordt
onder den nieuwen Buitengewonen Dianst begrepen een aantal kapitaalsuitgaven en kapitaalsinkomsten, waaraan
echter niets buitengewoons is. Het zijn zeer gewone
kapitaalsuitgaven (zie vroeger onder Kapitaaldienst),
wanneer wordt vermeld ,,kapitaal, verstrekking en krediet-
verleening aan Staatsbedrijven, fondsen en instellingen”

,
.

Deze kapitaalsuitgaven beloopen voor de begrooting
2e halfjaar 1945 een bedrag van 42 millioen. Maar er zijn
ook terughetalingen ond”r hetzelfde hoofd te brengen.
De ,,middelen” of wel: de kapitaalsi kemsten op dit onder-
deel beloopen 12, millioen. Z66 is er meer.
De Regeering is overgegaan tot etra-aanschaffing van
materieele uitrusting leger en vloot. Op de gewone begroo-
tingen voor Oorlog en Man -ie zullen deze gewone uitgaven,
gedekt door de gewone middelen, ook moeten voorkomen,
maar het regeeringsbeleid bracht nu eenmaal mede deze
extra-aanschaffing van defensie-materieel, tegelijk met
andere posten als ,,krldietverleening” aan particuliere
bedrijven (waarvan de kosten immers kunnen ,worden
doorberekend, zodat l.atr ,hiertegenover kapitaalsin-
k0m3ten in de begrooting kunnen worden opgenomen)
onder de ,,Kapitaalsuitgaven” t” rangechikke . Deze zijn
ook aangeduid als ,,kapitaalsuitgven”
1)

Een kapitaaldienst van uitgaven en van inkomsten zal
binnen ons thans geldend begrootingssysteem altijd blijven
bestaan. Wanneer een groot rijkswerk wordt ondernomen,
zal bij den aanleg wellicht elk jaar een bijzondere bijdrage
uit den gevonen dienst in uitgaaf worden verleden om de
kosten van het geheele werk op den duur uit den gewonen
dienst te dekken, de uitgave voor het werk zelf blijft toch

‘)
Op pag.
16
wordt alleen het oord middelen” gebruikt’
mtar naast het woord ,,kap taalsu tgavcn”
bad ook
,,kap taals-
inkomsten” moeten worden gebruiKt.

ECÔNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Januari 1746

en kapitaalsuitgave. En aangezien hieraan niets buiten-
gewoons is, is het wat vreemd een dergelijk beleid eventueel
verantwoord te vinden in den nieuwen Buitengewonen Dienst.
Da nieuwe Buitengewone Dienst heeft echter nog vele
belangrijke mededeelingen te doen los van den ouden
Kapitaaldienst. Vandaar de nieuwe naamduiding? Evenals na de Napoleontische oorlogen, zijn er ook nu allerlei buitengewone uitgaven te doen. Daarom werkten
de Grondwetten van 1814 en 1815 met begrippen, waaraan
de onderscheiding verbonden was van vaste uitgaven
eenerzijds, dus ,,alle zoodanige zekere en bepaalde uitgaven,
welke, uit den gewonen loop van zaken voortvloeiende,
in het bijzonder tot den staat van vrede betrekking heb-
bende en alzoo op eenen duurzamen voet dienen vastge-
steld te worden”. Daarnaast kwamen de buitengewone
uitgaven of ,,dié buitengewone en onzekere uitgaven,
welke in zonderheid in tijden van oorlog, naar voorkomende
omstandigheden moesten worden geregeld”. De buitenge-
wone uitgaven werden afzonderlijk gebudgeteerd, maar

later liepen zij in de gewone begrooting dood.
Z66
ook komt nu minister Lieftinck met een Buiten-
gewonen Dienst, over de hoofdstukken verdeeld,maar naar
inkomsten en uitgaven samen te vatten, in algemeene
omschrijvingen als: ,,00rlogvoering, steun bij den her-
bouw; op gang brengen bedrijven, noodhulp, voorzie-
ningen in afwachting en ten behoeve van de wederinschake-
ling van arbeiders in het productieproces, overheidsbe-
moeiing met distributie en prijsregeling”. Totaal zonder
kapitaalsuitgaven: 1.153 millioen.

De redeneering is thans klaarblijkelijk, dat deteuitgaven
noch onder de inkomsten en uitgaven (gewonen dienst),
noch onder de inkomsten en uitgaven (kapitaaldienst) zijn te begrijpen.
Maar had dit tot de conclusie
,noeten
voeren, dat naast den gewonen dienst slechts plaats was voor
één
alle rest
omvattenden ,,Buitengewonen Dienst”?
Ik waag een amendement. De Minister late in stand de
juiste indeeling van Gewonen Dienst (uitgaven en inkom-
sten) en van Kapitaaldienst (uitgaven en inkomsten),
zulks volkomen overeenkomstig de ongewij zigde Comp La,-
biliteitswet (met intrekking van het K.B. van 20 Oct.
1945).

Maar dan daarnaast, zooals de Grondwet van 1814
beoogde, zijn e1 tijdelijke uitgaven, nu nog noodzakelijk
als het ware in tijden van Oorlog en die uitgaven en in-.
komsten (oorlogvoering, steun bij den herbouw, noodhulp,
wederinschakeling van arb,iders in het productieproces,
enz., enz.) worden saniengevat in een, in de Comptabili-
teitswet 1927 niet voorziene extra-begroo ting, van tijde-
lijken aard (als in 1814) genaamd Buitengewone Dienst,
naast de algemeene begrooting.

**
*

Tegen de hier voorgestelde indeeling in drieën
gewone dienst (uitgaven en inkomsten)
kapitaaldienst (uitgaven en inkomsten)
tijdelijke buitengewone dienst, niet in de Cornptabili-
teitswet voorzien, zoude de minister van Financiën
wellicht dit bezwaar kunnen maken:
,,In de Compta,biliteitswet wordt aan mij ten aanzien
van de inrichting en het beheex van de hegrooting van den
iapitaaldienst (inkomsten en uitgaven) een zeer sterke
positie verleend tegenover de beheerders der overige
begrootingshoofdstukken. En ik heb mij deze zeer sterke
posisie nu ook veroverd, tegen aanzien van de buitengewone
uitgaven en inkomsten, eenvoudig door in de wet het woord
,,Kapitaaldienst” te vervangen door ,,Buitengewonen
Dienst. Dat voordeel laat ik mij niet ontnemen”.
Maar dit behoeft ook niet. Wanneer de regeling bij Kon.
Besluit vervangen wordt door een regeling bij de wet,
dan zoude in die wet kunnen worden bepaald, dat de
bevoegdheden, welke den minister toekomen ten aanzien
van de inrichting en het beheer ‘van den kapitaaldienst,

ook van toepassing zijn bij de inrichting en )et beheer
van den nieuwen tijdelijken Buitengevonen Dienst. Deze
is bestemd te verdwijnen.


Met hetverdwijnen van dezen
Buitengeyonen
Dienst, lang-
zamerhand, blijven bestaan, naast elkaar: Gewone Dfenst,
en Kapitaaldienst. Mij dunkt dat deze twee diensten naast
elkaar zullen blijven bestaan, ook al zoude de algemeene
begrooting in de toekomst worden beheerscht door andere
economische begrippen. Ook in het ontwerp-van Gijn,
speciaal gericht op de instandhouding van het ,,staats-
vermogen” en op het, iii de begrooting geregelde, beheer
van dat vermogen (waardevermeerdering en waardever-
mindering der bezittingen kwamen in het plan-van Gijn
in de begrooting tot uiting; wijzigin(y in de vorderingen en
in de schulden van den StaaVvond men in de begrooting
terug) kwamen ,,Gewone Dienst” en ,,Kapitaaldienst”
naast’ elkaar voor.

Nu ook deze minister een in den Buitengewonen Dienst
toch verwerkten ,,Kapitaaldienst” heeft behouden, zoude
men daaraan een lang leven durven voorspellen. Maar

waarom dan die ,,Kapitaalsuitga,ven” (van duurzamen
aard)ondergebracht in of bijnaweggewerkt ineentijdelijken
,,Buiten
g
ewonen Dienst”?
‘De noodzakelijkheid daarvan schijnt allerminst aan-
nemelijk gemaakt.
C. W. DE VRIES.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De ,prijzen
01)
de geldmarkt vertoonden een lichte daling
t.o.v. de in het vorige overzicht genoemde, zooals uit de volgende gegevens blijkt: driemgandsch papier
13/8
tot
1
1
/
2
pCt’., viermaandsch promessen 1’/ tot
15/8
pCt.,

vijfmaandsch papier
15/8
pCt., terwijl Julipapier tegen

1″/
16
tot 1
3
/
4
pCt. werd geadviseerd. Overigens waren de
omzetten op den eersten dag, waarop de Agent vervallend
schatkistpapier niet

meer wenschte te verlengen, gering,

en de algemeene tendens was aarzelend. Dat de prijzen
niet meer daalden kan grootendeels w’orden toegeschreven
aan het feit, dat per 1 Januari 1946 de girale rekeningen
vrij zijn geworden met de daarmede verbonden waar-
schijnlijkheid van vrij groote opvragingen van tegoeden bij
banken, zoodat deze laatste in het koopen van schatkist-
papier een zekere i’eserve aan den dag legden met het oog
op hun kaspositie.
Tusschen den weekstaat van De Nederlandsche Bank
per 27 December jl. en den voorafgaanden ligt tengevolge van de Kerstdagen een periode van 10 dagen. De mutaties
waren aan de actiefzijde van de balans van ondergeschikt belang. Aan de pâssiefzijde nam daarentegen de ba,nkbil-
jettenciréulatie met niet minder dan f 100 millioen toe,
en verschijnsel, dat nog wel eenigen tijd zal voortduren,
nu, de girale rekeningen per 1 Januari 1946 vrij zijn ge-
worden. De vermindering der geblokkeerde saldi, welke de tegoeden der banken, spaarbanken, landbouwcrediet-
banken en effectenhandelaren hij de centrale bank w’eer-
geven, met f 64 millioen, en de daling van de tegoeden van
anderen (vnl. Rij ks-, Provinciale en Gemeentecomp tabelen
en eenige andere rekeningen) met f 30 millioen, zijn uit den aard der zaak het gevolg van de behoefte aan bank-
papier van het pub’iek, daar de andere passiefposten maar
zeer geringe wijzigingen vertoonden. Het creditsaldo
van het Rijk, dat nu nog een k’eine stijging vertoonde, zal ongetwijfeld den invloed ondervinden van het feit,
dat de Agent thans vervallend schatkistpapier niet meer

wenscht te verlengen.

•.’l

STATISTIEKEN.

I)E NEQEIILANI)S(IIE
I{ANI(.
(Voornaamste postoti in (tuizenden guldens)

ii
inaeat. w(ssels
Munt, open rnarktpapier,
Totaal
Data
muntrnat.e-
beleenin gen, voor-
Totaal
opeisihb.
riaat en
schotten a/h 1Bjh
activa
schulden
deviezen ‘)
en diverse
rekeningen

1
3

Dec
.15

5.252.839
212.949 5.538.844
5.1 66.066
27

’45
5.254.084
‘202.106

.
5.529.253 5.046.612
17

’45
5.253.483
201.806
5.528.108
5.045.789
10

,,

’45
5.254335
210.711
5.538.167 5.055.563
3

’45
5.250.438
‘206.285
5.529.844 5.047.303
26 Nov. ’45
5.248.240
191.483
5.51 2.615
5.030.316
19

’45
5.234.643
211.895
5.519.432
5.037.161
2

’45
5.233.086
196.465
5.502.773
5.020.660
6
Mei

’40
1

1.173.319
248.256 1.474.306
1.424.016

l3anhassig- Schatkist-

Data
13 ankbit jet-
ten in om-
Saldi
in
natiën en
Saldo Rijk
pa’pier
rechts Ir.
loop
R/C
diverse
RIC (D/C)
onder-
.
rekeningen
gebra ht.

3lDec.
’45
t
.712.91 5′) 3.343.151
150.464
C2.492.978
27

’45
1.646.894′)
3.399.667 150.382
C2.527.104

17

’45
1.555.164
3.490.554
150.385
C2.522.696
10

,,

’45 1.506.718
3.548.827
150.317
C2.625.906
3,,

’45 1.459.861
3.587.433
150.245
C2.64 1.290
26Nov. ’45
.450.557
3579734
150.054
C2.595.138

19

,,

’45
1.405.748
3.631.388
150.027
C2.565.344
12

,,

“f5
1.375.206
3.645.426
149.897
C2.592.020

6
liet

’40
1.1 58.613
1

255.171.
1

10.230
1
C.

22.962

‘)
De posten ,,Correspondenten In het buitenland” en Buiten-,
laridsche betaalmiddelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de
,,Diverse rekeningen”, zijn van
5
Juli 1943
af opgenomen onder d
buitenlandsche portefeuille, in ouzen staat samengevat als ,,dcviezen”.
‘) waarvan nieuwe uitgifte
01.320.105.
fl.386.226.

NATIONALE BANK VAN BELO1.
(Voornaamdo postAn In millioenen tranes)

Data
‘s
_55
.0

27
Dec.

1111
20

,.

‘1945
13

‘1945
6 ., 1945
29 Nov.’ 1945
22 1945
15

,,

1945

1
31.383 31.382
31.383
31.603 31.166 31.166 31.166

3.684
3.448
3.214
3.863
4.816 4.770
5.180

1.552
1.290
1.017
738
757
551
280

217 293 287
168 338
281
225
335
330
3i6
286
288
284
260

42.270
41.666
41.806
42.021
44.686
44.812
47.922

Itekeniug-
t,
courant saldi
….2)

-.-

‘Data

…,

2
E

,

v

o
o

27

Dec.

1955
653


45.049
70.376
4
3.440
55.589
20

‘1945
653
144.018
69.585
5
3.112
55.681
13

‘1945
653
143.629
68.768
2
3.366
55.863
6

,,

‘1955
653
144.285
68.232
2
4.396
56.027
29 Nov.

1945

653
1
47.647
66.761
6
3.231
62.029′
22

,,

945 653
147.657
66.413
8
3.170 62.216
15

,,

1941
653
149.624
66.874
3
4554
62.577

)
rfl 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraacl. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).
Waaronder begrepen de host ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van
64.597
millioen frcs.
Deze post omvat: oude biljetten en rekeningen-courant op de
Bank, overgeboekt en over te boeken op tijdelijk onheschikbare
of geblolikeerde rekdningen en niet aangegeven oude biljetten.

PUBLICATIES VAN HET NEDERLANDSCH

ECONOMISCH INSTITUUT.

Pels,, Di’. P.
S., Een economtsch-stdtistisch onderzoek
naar de chemische industrie in Nederland. (f 3,65,
ledenprijs f 2,75).

Djojohadikoesoemo, R. M. Dr. Soemitro,
Het volkscrediet-
wezen in de depressie (f 5,50, ledenprijs i 4,10).

Buning. Dr. ‘J. R. A.,
De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland. (f 3,65, ledenprijs 2,75).

Schut, M. J.,
Tinrestrictie en tiriprijs. (f 1,55, ledeoprijs
f1,10).

JVinscrnius, Di’. A.,
Economische aspecten der intel’-
nationale migl’atie. (f 2,10, ledenprijs f 1,50).

Koopnzans, Dr. T., Tanker fi’eight rates and tankship
buildiitg. (f 3,15 geb., f 2,10 ingen.; ledenprijs f 2,25
geb., f1,50 ingen.).

I’Vijh, J. t’an der,
Inkomens- en vermogensverdeeling.
(f 2,60, leclenprijs f 1,85).

Soutendijk, Dr. L. R. 1V.,
Methoden tot het vaststellen
van den omvang der’ besparingen. (f 2,60 ledenpi’ijs
f1,85).

Schalk, Dr. Jr. F. J. C. oan de,’,
Een analyse van de ar-
heidspi’oductiviteit in Nederland. (f 2,60, ledenprijs
f1,85).

Baars, Dr. Ir.A.,
Openbare werken en conjunctuur-
beweging. (f 2,10, ledenprijs f 1,50).

Hebt
U het prospectus van de reeks

,,TOEGEPASTE
PSYCHOLOGIE”

reeds aangevraagd?

H. A. M.
ROELANTS – UITGEVER ‘- SCHIEDAP4

Adreswijziging.

Met ingang van 13 December 1945 zijn h.t

Nederlandsch Economisch Instituut en de

Economisch-Statistische Berichten verplaatst

van îlIEuWE BINNENWEG 175a, Rotter-

dom (C.) naar

Pieter de Hoochstraat 5, R’dam (W.).

Telefoonnummers:

Nederlandsch Economisch Instituut

Secretaris:

38040.

Researchafdeeling: 35000, toestel 32 en 27

Administratie:

38340.

Economisch-Statistische Bericht en

Redactie:

38040.

Administratie:

38340.

.SCHRIFTELIJE CURSUS

VOOR MODERNE

MBAL 01DR111SADMINISTRATIE
L!PTTERDA!S!J

Leidt op
voor liet examen moderne bedrijfsadministratie –
Behandelt o.a.
administratieve organisatie, de rekeningstelsels,
voor- en nacalculatie, standaardkosten en budgetteering, loon- stelsels en loonadministratie, bedrijfsstatistiek, toepassingen in
verschillende bedrijven –
Biedt,
uitstekend verzorgde lessen
en beschrijvingen, uitvoerige en gedegen correctie van:
1
de
uitgewerkte vraagstukken, alle gewenschte voorlichting op
studiegebied –
Beschikt over
talrijke medewerkers uit de
praktijk van het bedrijfsleven –
Verzorgi4}halve
den hoofd-
cursus ook voorbereidende, aanvullendëfÇ repetitiecursussen.
Ps’ospectus op aanvraag

‘De ,icrnouIIende
/3
rcincipolis

aan

cDe ,;Âssuniij’ van 1896
A.U.

s-rcooeihctge

De NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.V.
(DEVIEZENBANK)
Credieten
aan Handel, Industrie en Middenstand
inlIchtingen aangaande het handeh- en betslingsverkeer in
binnen- en buitenland

i

K N
Z

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zovtzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic
,çode’t.

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roeldnts

Schiedam

ijispen

ITT!Trl:Yr:iiiai.in;1r.iiiigj1j

culemborg
amsterdam
rotterdam

,,HOLLAN DIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN
J
N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

N.V. Louis Dobbelmann

Rotterdam

KOFFIE

THEE

VAN DIJK & Co.

EENDRACHTSWEG 11 – ROTTERDAM

Makelaars en Commissiomtairs in Effecten

Effecten – Coupons – Vermogensbeheer

Telefoon 20845 – 21889 – 40631

Beurs Nis 6

Telefoon 24178

24378

rijniandsche
betonbouw maatschappij n.v.

spoorsingel 64 – delft – telef. 1846

J uist nu
biéden d. Watson ..,achines. behoorande tot het
Hollerith-systeem, U de mogelijkheid op eHiciônte
en snelle wijze
dié
edm’nistratieve voorlichting te geven, welk*
voor
den wederopbouw van het Nederiandsche B.drijlsleven noodzakelijk ii.

Onze efdeeling Organisatie is paraat om U een alleszins deslcund,g
advies omtrent do oplossing van Uw administratieve en organisatorische
problemen voor te leggen.

Het is mogelijk, zij het In bep.rkte mate, op korten t.rmijn weer
Watson machines (Hoil.rltis•systeem) te leveren.

,,W A T S OH” Dedrijismachine Maatschappij H.Y.
Frederiksplein
34,
Amst,rdim.0

Tel. ere: 33406, 33658, 31856

Heygen
&
Wessel cv.

VERWARMING

VENTILATIE

LUCHTBEHANDELING

Amersfoort

Amsterdam

BOVENBERGSTRAAr7

Apeldoorn

Rotterdam
,

Leeuwarden
ARNHEM

Alle correspoitdentie betreffende advertenties, gelieve
Ii
te richten aan Koninklijke t’Iederlandsche Boekdrukkerij
H. A.
M. Roelants,

l.qe Maven 141, Schieam (Tel. 69300, toestel 6)

Druk Roelantd, Schieam.

Auteur