0
` 3
PD
E)Ctm
C-3
G
0
0
0
30e JAARGANG – No. 1488
DONDERDAG 15 NOVEMBER 1945
R. MEES & ZOONEN
1 , ‘
‘
Ao. 1720
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS
ME
Rotterdam, Amsterdam (Ass,), ‘s-Graven
hage, Delft, Schiedam, Vlaardingen
Behandeling van alle
Bankzaken
Bezorging van alle
Assurantiën
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V
Gevestigd te ‘s’Gravenhage
IDMINISTRATIEKANfOOR OORDRECHT.OELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
$
/
Personeels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – alschrijving van toe-
komsilge lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt
U
eens welgedo’cumenteerd advis aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
AMSTERDAMSCHE
BANK N.V.
131 BIjKANTOREN EN ZJTOAGEN
KAPITAAL 1
5101O RESERVES 1 313O.)
SCHRIFTELIJKE CURSUS
VOOR MODERNE
810RINADMINISTRATIE
Leidt op
voor het examen moderne bed rijfsad ministratie –
Behandelt o.a.
administratieve organisatie, de rekeningstelsels,
voor- en nacalculatie, standaardkosten en budgetteering, loon-
stelsels en loonadministratie, bedrijfsstatistiek, toepâssingen in
verschillende bedrijven
–
Biedt
uitstekend verzorgde lessen
en beschrijvingen, uitvoerige en ‘gedegen correctie van de
uitgewerkte vraagstukken, alle ,gewenschte voorlichting op
studiegebied
–
Beschikt over
talrijke medewerkers uit de
praktijk van het bedrijfsleven –
Verzorgt
behalve den hoofd-
cursus ook voorbereidende, aanvullende en re petitiecursussen)
Ps’o8pectu.s op aanvraag
LEVER’S ZEEP ‘MIJi N.V’.,
ROTTERDAM
zoekt:
a)enkele Jongelui
met academische opleiding (Mr. in de R., Drs. Ee, of Ir.)
en enkele jongelui met eindexamen H.B.S. of Gymnasium allen met
lust
voor den handel, die bereid zijn ondanks
hun studie van onderaf te beginnen, maar die bij gebleken
geschiktheidin dc gelegenheid worden gesteld om opgeleid
te worden voor hoogere commercieelc functies. Leeftijd
voor dc academisch gevormden tot 27 jaar, voor de anderen
tot 22 jaar;
b) enkele Jongelui
met eindexanen H.B.S. of Gymnasium, die belangstelling
hebben voor administratie en correspondentie en bereid zijn
tot verdere studie in boekhouden en talen, om na gebleken
geschiktheid opgeleid te worden voor betere administra
tieve betrekkingen, leeftijd tot 22 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met recente foto aan:
LEVER’S ZEEP MIJ. NV., Museumpark
1,
Rotterdam.
Groote fabriek in de levensmiddelenindustrie zoekt
voor de functie van:
assistent bedrijfsleider
een energiek persoon met initiatief, organisatievermo-
gen en ervaring in fabrieksadministratie, personeels-en algem. technische aangelegenheden. Schooloplei-
ding H.B.S.-B en M.T.S. Leeftijd tot 30 jaar. Bij
gebleken geschik’theid lvenspositie. Goede salariee-
ring en pensioen. Alleen prima krachten, die volledig
aan het bovengevraagde beantwoorden, worden ver-zocht onder ,bijvoeging van ‘een pasfoto te schrijven
onder ‘no. 278, bureau van dit blad, postbus 42,
Schiedam.
Semi-Overheidsinstelling vraagt voor haar nieuwe
Organisatie
eenige
chemJci
voor bestudeering van technische en industrieele
vraagstukken op het gebied der verf- en kunststofr’
chemie, ‘geneesmiddelen en electrochemie.
eenige
werkfuigkun’dige
ingenieurs
voor bestudeering van technische en industrieele
vraagstukken
op
‘t terrein der machinebouwindustrie,
metallurgie, electrotechniek, ‘textielindustrie.
een ige economen
voor marktanalysen en algemeene
economische
vraagstukken.
Vereischten zijn: Academisch gevormd, ruime in-
dustrieele ervaring, leeftijd 30-45 jaar; aangeboden
wordt een interessante werkkring en salaris op indus-
trieel niveau. Sollicitaties onder no. 942 aan Nijgh
van Ditmar, Parkstraat 27, Den Haag.
–
Bedrijfseconornisch Adviesbureau te
‘Utrecht
vraagt
eenige medewerkers
Vereischten: ca’ndidaatexamen economie; ruime prac-
tische ervaring in het bedrijfsleven. Sollicitaties met
volledige inlichtingen, referenties en verlangd sala-
ris onder no. 277 .bureau vaS dit blad, postbus 42,
Schiedani…,
—4
Alle correspondentie behe tiende advertenties
ge lieve U te richten
aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelanfs
Lange Haven»141, Schiedam (Tel. 69300, Toestel 6)
W’
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch, Statistis ch e
/
Be
”
richten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER
UITGAVE VAN
HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT.
30E
JAARGANG
DONDERDAG 15 NOVEMBER 1945
No. ,1488
0
COMMISSIE VAN REDACTIE:
• J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;
J. Tinbergen; H.
M. H. A.
oan der Valk; F. de Vries;
H.
W.
Lambers (Redacteur-Secretaris).
–
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nunrumer en slechts
worden beëindigd per uIt i,no r’an het kalenderjaar.
Donateurs en leden r’an het Nederlandsch Economisch
Instituut ontoangen het blad gratis en genieten een reductie
op de oerdere publicaties.
Adreswijzigingen op te geaen aan de admninistrati.
BERICHT.
Aan abonné’s van ons weekblad wordt beleefd verzocht
– voorzooÇr zij dit niet reeds deden – hun abonne-
mentsgeld voor het jaar 1945, ten bedraga van f 20,85
voor het hinnenl4nd er f 2:3.—
OOr het buitenland (voor
boekhandelaren reSp. f 10,35 en fl9,—), véér 1 Decm-ber as, te voldoen op girorekening no. 840$ öf op onze
rekening bij de heeren R. lees &
Zodnen,
alhier.
Na dien datumzullen wij over het betreffende bedrag,
verhoogd met incassokosten, per kwitantie d.isponeeren.
Prioriteiten en tempo van wederopbouw
1
door
Prof.
–
Dr. 1
1
. B
K,eukn,,et ………………………
224
Deviezenbesluit 1945 door.
Mr. J. 1!. l’ran.sen c’an de.
Putte ………………………………….
225
De soci&e organisatie van het bedrijfsleven, door
Mr. Jr.A. 1V. Qucnt
……………………
227
])e economie als wetenschap door
Jr. K. P. Kalis:.
229
Boekbespreking:
t
;liet eerste verzamelgebouw voor grossiers te -Rot-
terdam?” door
-Prof. D’. J. F. ten Doesschatc
7
. 232′
Bericht van de Kamer van Koophandel en Fhbriekn
voor Zuid-lioltand te Rotterdam
.•
.233
Geld- en kapitaalmirht…………………….233
Ontvangeii boeken en brochures …………….234
Statisti eice n
l3ankstaten
…………………………..234
DEZER DAGEN
spant men liet paard achter dén wagen. Toen cle capitula-
ties afkvamen, leek het varken
01)
een oor na gevild. Nu
blijkt, dat wij de huid yerkocht hebben, voor de beer ge-
schoten was. De Russen houden President Trumanken-
nelijk’voor denvos, die de passi,e:preekt.n de’ andere kaht
meent, dat Rusland ijn
baart
–
koning wil dten kraaien.
hierover nistroostigecmmentaar te leveren, ware iiiln
naar Athene di’agen (waar het trouwens ook nog steeds
niet pluis is). Men kan nog hopen op het overleg tusschen
de Angelsaksiscite bondgenooten en in hun herinnering
‘roepen Cats verzuchting: ,,wât baat de uile kaers oft
bril, als het beest niet sien en wil?”
Zien wil althans de Nederlandsche Regeering wel, en
hooren o&k. Zij heeft een ,,Oog en Oor” aangeschaft en
zal dus gaan luisteren naar de woorden des oorblazers,
welke Salomo’s sympathie iniet hadden. In dit geval is
echter het goede voornemen voorhanden. En daarnaast
ook goede resultaten. De bonnenlijsten worden elke week
langer en gevarieerder. Weliswaar is 6r geen hout voor
lucifers, maar de bevolking behoeft’ ook geen houtje meer
om op te lijten. Het is slechts de gecomphiceerdheid der
economische betrekkingen, die hierdoor aan den eenen kant de detaillisten in administratieve puzziesen tijdnood brengt.
Aan den anderen kant het loonvraagstuk in volle scherpte
doet gevoelen. –
Hoe men ook ten goede tracht te keeren, het oog ziet
droeve dingen, het oor .hoort bittere zaken. In Indonesië
is in Soerabaja een treurige toestand ontstaan; voor de rest van Java is er nog geen verheldering. En dat in de
week, dat ons land vernam, dat van elke duizend van zijn
burgers er twee en twintig door dèn m
oorlog waren oge-
komen.
Een Nederlandsche delegatie ‘bevï!idtzich op de inter-
nationale conferentie in, Parijs over de Duitsche herstel-
leveringen; een tegenvaller zal zeker niet aan haar liggen.
I)och als men de buitenlandsche correspondenten leest,
iijst de vraag: ,,Hoe zal men veeren plukken van een kik-
ker?”. 1-loe zal de toestand dezen winter zijn in de ver-woeste deden van het groote Rusland? En hoe in China,
waar het nieuwe accoord tusschen Tsang Kai Tsjek èn de
communisten althans voor het oogenblik een burgeroorlog
heeft voorkomen? Wel zijn in Chineesche havens Amen-
kaansche oorlogsschepen aangekomen, in zulken getale,
dat volgens Britsche berichten Engelsche oorlogsbodems
moesten worden verhaald. Doch het Congres is het volgens
waarnemers nog niet eens oyer doorloopenden steun aan
cle U.N.R.R.A.
Snel daarentegen heeft het Nedeilandsche Parlement
beslist over een principieel zeer belangrijke quaestie. De
toetreding tot de organisatie der Vereenigde Volken werd
algemeen aanvaard, zij het eenigszins in de stemming ,,for
better or for worse”. Tevens is overeenstemming bereikt
over de samenstelling van het Nood.parlement, dat nu
binnenkort zal worden geopend èn wel,
syrnbisch,
zonder
gouden koets. ,,Gouden koetsen” rijden er voor het overige genoeg in Nederland, als men de prijzen der geïmporteerde – automobielen nagaat.
• Motoriseering blijft echter het eerst noodige, doch vooral
voor den geest. In dit verband wijzen wij op den dringenden
oproep om medewerking aan het jeugdwerk, vooral van
leiders, welke onlangs uitging van de bekende clubhuizen
voor de mijpere jeugd in Rotterdam. Hier ligt., alweer, een
vraagstuk van nationaal belang.
224 –
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 November1945- –
‘
1
1TEN- ËN TEMPdVAN’
WEDEROPBOUW.
Zoowel in den aanhef als aan het eind van zijn lezenswaard’
artikel ,,Over de bepaling van ,prioritejteh”
in ‘NW 1479
(12 September j.l,) van dit tijdschriftgeft
IDi’.
J. Tin-,
bergen den wensch te kennen, dat zijn &til1e’rÎ dicussie
omtrent het vraagstuk van den-voorrang bij den-weder-
opbçw uitlo’kkdn t volgenidé hesbçi’iiwingen zijn
bedoeld als een bijdrage tot een dergelijke discussie, of-
schoon ik bij voorbiat’rnoetvasttel-len dat,dpie bijdrage
eerder negatief dan positiëf1s. – “” –
Het stelsel van opeenvolgende ,,verzorgingsniveau’s”
is een gelukkige vondst, die het moe1,ijk maakt, langs
’empirischen, want statistischen, weg ‘de
s
ian’oi.d der
‘béhoeften althans bij benadering
–
vast te stellen. De
verzorgingsniveau’s kan men uitdrukken in ,,goederen-
pakketteh”, die dus uitsluitnd iiii cdnioinptiegiederen
bestaan, e’n te’neinde deze vooi ht vr’astuk van den
wederopbouw – waarmede uiteraârd 1’qbfdz
akelijk weder-
opbouw van het kapitaalgoéclërenfond’ idrdt bedoeld –
bruikba&r te maken, zet
Du.
Tinbérgen’e o’min, wat mert
zou kunnen “rioèmen, , ,kataaIg’oederenkketten”. Dat
zijn dan de kapitaaloedei’en, ‘ioodig tbt iet produceeren
en blijven produceererider betrokkn conunptidgoderen,
nl., volgdns ‘dè opsoniming van Dr. Tihberen, vodrraden
grondstoffen en haiffabrikaten, Voörraden duurzame
kapitaalgôederen en voo’rrâderi hfèwerktè consumptie-
goederen. Of deze laatste’ kapitaalgo’ederên zijn, blijve
hier, als van weinig belari, ‘buitèh’ bchouwing.
Ik zal ‘ni’t ‘ingaan op de talrijke rnôeijijkheden, welke
-in de practijk zullen rij zen ten’ e&rste bij het vaststellen
• van
–
de goe’derenpakketten en t’en tweè’de ‘bij het daaruit
afleiden• van de priorite’ten.’ Dr. Tinbérgeh kent deze
uiteraard op zijn minst even goed als ik en vermeldt er
in zijn artikeltrouwens Verschillende:’ Het volgënde’ betoog
‘zal zich met de grondgeAciitel van de hierboven kort
weergegeven oplossing van hèt’ prioriteitènvaagstuk
bezighouden en wel voornrtmelijk met de rélatie tusschen
de prioritélten, d volgorde dus, én’het teilTipo “varf weder-
-ophrni*. In het aangehaalde artikél kan men daarover
het volgende lezen (p. 96): ,,In eerste instantie zijn tempo
-en volgorde Van elkaar onafhankelijk’ Men kan in dezelfde
-volgorde werken en niettemin dé’ eene maal in
–
tien, de
‘andere
maal
in vijf jaren klaar zijn. De vraag haai’ de zgn:
-pridriteiten is’ naar zijn aard een-‘ .raag van volgorde.
Tempokwesties kunnen daarbij’ in’ eersteaanleg buiten
beschouwing ‘blijven,” Dit ‘nu meen’ ik te moe ten betwijfe-
len, om nader’uiteen t’zettén redenen. Of ‘ik daarmede
met ‘Dr. Tinbergen van meening verschil is’ niet zeker!
Wellicht “houdén de door hem gemadkt’é “bëpei’kingen
I
,in eerste instantie” en ,,ineersté aanleg” een voörbehoud
in, jûist op het punt, dat’iiï aan ‘de ordé «’ench”te stellen.
Tenéindehet
–
verband tuissche’n’rangordé ‘e’n tempo na
te gaan, kunnen wij hè-t eénvoudigst uitgaian’vah hét geval,
dat het proces
vanwederopbouw
is aagvligeri,’om’dan
na te gaan, welke alternatieven open staan.’ Daarbij zij
terwille van den eenvoud-aangenomen, d-atér-steeds van
verz6rgingsniveau I
,
nakar niveau II en- daarna naar niveau
III
enz.gesprongen.
wordt. In- werkelijkheid’is dat uiter-
‘aard. niet het geval-, doch’ tot’ onjuisté’ conclusies leidt
deze ‘schêmatiseei’ing niet,
.” ,.
‘ –
Stel, dat ht -verzorgin’gnivdau
ir is
berèikt en dat dus
de con’sumptie zich’op een da’ai’rnéde ovè.efilconstig peil
bevindt. Een deel van’ de productie’-‘krcht’eii wordt
dus gebruikt’tot dd voQrtbreiiginlg vâ,n’-dezn stroom van
consumptiegoederen, de dan nog beschikbare produtieve
krachten’ woi’den gebezigd- om “de. -kapitaalgoed eren te
vervaardigen, welke ‘den -sprong naar ‘erzorgingsniveau
III mogelijk moeten maken. Zijn deze’ aanwezig, dan kan
de’ consuiTi’ptie -tot niveau ‘III worden verhoogd! Een ge-
deelte der pi’oduatieve krechten wordt nu’ aangewend om
-de consumptie op dit peil te’handhaverr’de overige pro-
ductieve krachten gaan de kapitaalgoederen vervaardigen,
noodig om van niveau III op niveau IV over te gaan, eiiz.
Wanneer het wederopbouwproces volgens deze figuur
verloopt zijn inderdaad volgoFde en tempo onafhankelijk
van elkaar. De volgorde der te produceeren kapitaal-
goederen wordt vastgesteld aan de hand van een priori-
teitenlijst, welke
–
op grondslag der verzorgingsniveau’s
is opgemaakten het tempo van het herstel is alleen af-
hankelijk van de snelheid, waarmede de opeénvo1gedé
kapitaalgoedei’enpakketten ontstaan.
Dit is echter niet de eenig mogelijke figuur, volgens
welke het wederopbouwproces kan yerloopen. Immers
men kan, op het oogenblik, waarop niveau III voor de
consumptie mogelijk wordt, besluiten de consumptie
voorloopig nog op niveau II te handhaven, m,a.w., men larf
het
feitelijke
verzorgingsniveau lager houden, dan het
mogelijke
verzorgingsniveau. Daardoor heeft men in het
verdei’e ”erloop meer productiemiddelen ‘beschikbaar
voor de voortbrenging van kapitaalgoederen en het vol-
gende
niveau,
niveau IV, zal sneller worden bereikt,-dan
bij uitbreiding van de consumptie, bij onmiddellijke aan-
passing van het feitelijke aan het mogelijke verzorgings-
niveau III, het geval zou zijn geweest. Er blijken dus twee
begrippen tempo te zijn: ten eei’ste tempo van den weder-
opbouw (aanvulling van het kapitaalgoederenfonds), ten
tweede tempo van het herstel der consumptie. Deze tiee
tempo’s zijn afhankelijk van elkander. Hoe hoögerhet
eene is; des te lager is het andere.
Het is duidelijl, dat een verhooging van’het tempovan
den wederopbouw door verlaging van het tempo van her-stel der consumptie geen invloed
behoeft
te hebben op de
vraag der prioriteiten. Men’kan, hoewel men niet van plan
is de consumptie dadelijk, wanneer
–
dat mogelijk is, van
niveau II op niveau III te brengen, toch eerst de kapitaal-
goederen, die voor dien overgang noodig zouden zijn,
produceeren en dus de prioriteitenlijst ‘blijven ‘volgèn.
Noodzakelijk is dit nu echter niet meer. Indien men bijv.
het voornemen koestert, het feitelijke verzorgingsniveau
III pag te verwezenlijken op het oogenblik, dat het
mogelijke verzorgingsniveau IV is bereikt, dan behoeft
men er slechts zorg voor te dragen, dat op dit tijdstip
het kapitaalgoederenpakket III aanwezig is en is er dus
ruimte beschikbaar om na het bereiken van het mogelijke
verzorgingsniveau II tevens andere kapitaalgoederen te
produceeren. FIet kapit’aalgoederenfonds mag dus op het
moment, waarop het mogelijke verzorgingsniveau IV wordt
bereikt, een andere samenstelling hebben dan het geval
zou zijn, indien het feitelijke u,erzorgingsniveau het moge-
lijke steeds op den voet volgde. Er is derhalve een moglijk-
heid van de prioriteitenlijst voor de kapitaalgoederen af
te wijken, terwijl men de prioriteitenlijst voor de consump-
tiegoederen blijft volgen.
Is er echter i’eden nu andere prioriteiten voor de kapitaal-
goederen vast te stellen? Op het eerste gezicht niet.. De
een of andere rangorde moet er zijn en een betere dan,die,
welke uit de prioi’iteiten op het gebied der consumptie-
goederen woi’dt afgeleid, lijkt niet aanwezig te zijn.,,,
Toch meen ik, dat men, indien men ertoe besfuit het
tempo van het herstel der consumptie te vertragen, er
goed aan zal doen, de prioriteiten der kapit-aalgoederen
te herzien. Uiteraard dient men er naar te streven, de
pi’oductieve krachten zoo efficient mogelijk te gebruiken.
Blijft nTien de prioriteitenlijst van de kapitaalgoederen,
welke de. juiste is bij het samenvallen van mogelijk en
feitelijk verzorgingsniveau, volgen, ook wanneer men het
feitelijke beneden het mogelijke v’erzorgingsniveau houdt,
dan zal men, in het gegeven voorbeeld, op het tijdstip,
waarop het mogelijke verzorgingsniveau III is bereikt,
beschikken over de kapitaalgoederen, noodig om .dit’
vei’zorgingsniveau ook in feite te verwezenlijken. Men
verhoogt echter de consumptie niet tot dit peil, zoodat
ei’ dan kapitaalgoederen aanwezig zijn, die men voorloopig
niet gebruikt. Dit is duidelijk, al’s men er zich rekenschap
November 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICfTEN
225
-van geeft, dat deze kapitaalgoederen gedeeltelijk bestaan
…uit voorraden grondstoffen en haiffabrikaten en fabrieks-
i-.installaties der consumptiegoederenindustrie, om van
• de voorraden consumptiegoecleren nu niet eens te spreken.
Een mogelijkheid om deze ondoelmatigheid te vermijden
i is echter aanwezig. De kapitaalgoederen zijn ni. niet alle
van denzeifden aard, doch vertoonen verschillen in de
Lmate van specificiteit. Hoe verder men van de consumptie-
• goederen af teruggaat in het productieproces, hoe minder
specifiek de kapitaalgoederen worden, in hoe meer ver-
schillende richtingen zij te gebruiken zijn. Indien men dus
na het bereiken van het feitelijke verzorgingsniveau II
de aanvulling van het kapitaalgoederenfonds in dien zin
doet plaats vinden, dat voor een belangrijk deel niet-
specifieke, of in geringe mate specifieke, kapitaalgoederen
worden geproduceerd, zooals verkeersmiddelen, cement-
fabrieken, constructieverkplaatsen, etc., dan zullen deze
kapitaalgoederen niet onbenut behoeven te blijven. Zij
zijn immers volstrekt niet gebonden aan de productie van
bepaalde consumptiegoederen, doch kunnen worden ge-
bezigd voor de Voortbrenging van verdere, zelf ook niet-
specifieke of weinig specifieke, kapitaalgoederen.
Het verschil tusschen het wederopbouwproces, waarbij
steeds de consumptie wordt verhoogd tot het peil, dat
door den omvang van het productie-apparaat mogelijk is,
en dat, waarbij het herstel van de consumptie in een
langzamer tempo verloopt, is dus het volgende:
in het eerste geval wordt telkens naast het bestaande productie-apparaat als het ware een nieuwe kolom op-
getrokken, die van grondvlak tot top overal even breed
is, waarvan dus de eerste productiestadia een capaciteit
hebben in overeenstemming ,met den stroom van con-
sumptiegoederen, die deze kolom zal gaan leveren; alle
beschikbare productiekrachten worden gebruikt om de
kolom op te richten;
in het tweed,e geval bouwt men eveneens een dergelijke
kolom op, echter in een langzamer tempo, zoodat er pro-
ductiemiddeien over zijn, welke men nu gebruikt om tege-
lijkertijd reeds te bouwen aan de lagere verdiepingen van
verdere kolommen; op zichzelf brengt deze wijziging in
de volgorde van wederopbouw nog niet een sneller• ver-
loopen van den wederopbouw teweeg; doordat echter
de loopende consumptie op minder productieve krachten beslag legt is het tempo van den wederopbouw hooger.
Uit het bovenstaande volgt, dat bij het nemen van
een beslissing omtrent het tempo van den wederopbouw,
waarmede, zooals reeds is betoogd, ‘het tempo van het
herstel” der consumptie onverbrekelijk samenhangt, de
prioriteitenlijst der kapitaalgoederen zal dienen te worden
herzien om leegloop te vermijden.
Niemand zal willen betwisten, dat wij in de eerstkomende
jaren zoo zuinig mogelijk zullen môeten zijn. In de hier-
boven gebruikte terminologie komt dit hierop neer, dat
het feitelijke verzorgingsniveau voortdurend zal moeten
achterblijven bij het mogelijke, dat men dus van de
prioriteitenlijst der kapitaalgoederen, die uit de verzor-
• gingsniveau’s wordt afgeleid kan en, naar ik hoop aan-
nemelijk te hebben gema’akt, ‘ook behoort af te wijken.
De slotsom is derhalve, dat tempo en volgorde van den
wederopbouw niet onafhankelijk van elkander zijn:
‘ het tempo beïnvloedt’de prioriteiten. Men kan de prioritei-
tenlijst der consumptiegoederen niet zoo eenvoudig, als
in het artikel van Dr. Tinbergen wordt voorgesteld, op
het gebied der kapitaalgoederen over.planten. Zij is, wat
de consumptiegoederen betreft, ongetwijfeld een. fraai
hulpmiddel, voor de prioriteiten binnen de,categçrie der
kapitaalgoederen schiet zij tekort.
Op één punt zij hier nog gewezen. Naarmate men het
mogelijke verzorgingsnivea.u, dat men zich als – voor-
loopig – doelwit heeft gesteld, gaat naderen, moet uiter-
aard het feitelijke verorgingsniveau het mogelijke gaan
inhalen, daar men anders doel en middel zou gaan ver-
varren. Dit houdt in, dat in de laatste stadia van den
w’edei’ophouw
,
de ‘.dJpitalgoecierenprductie een ver-
schuivirgw-ande -mihder spccifiekenaar de itir spëcifieke,
kapitaaigoederen’modt gaanvértoonen” Gebeurd& dit niet,
dan zou eeri’te’ breede onderbouw, ontstaân..een’ teveel aan niet-specifieke kapitalgöedënn.Dit
‘zou
benl Situatie
opleveren, die op één lijti’zou;taanmet een investeerings- -.
crisis.
Om’
denoodzakdlijkh&id.’te’ ohtgaaiî an ‘omvng-
rijke, betrekkelijk shel
ië uproduÔiievsch’oivi
néi, die
r
zeer ongewnscht zijn, zal ‘men’reeds vroeg op de2e mr-
schuivingen-he’dacht môeten zijn: : • . …..
.j
•,
-•
.
–
•
-Ik waardhuwde reed,’dat’mijh bijdrage tot de discussie
meer negatief dan positief Was.’ Zij heeft de strekking, den
door Dr. TinberkenlontwikkeIden
–
grondslag ener
,
op-
lossing va.i1″hetvraagstuk’ der rangorde te ondermijnen.
Een in zekerenzin positiève bijdrage wu ¶lièrin kunnen
zijn gelegen, dat uit de bÖvenstande ‘uiteênzettinen een
aanwijzing voortvloeit, in ‘velke richting verder onderzoek,
dient te gaan:
i • ‘ .
‘
.
t’
.
–
• 1. Welke ‘maatst’a’,ien moete’n ‘gelden bij het bepalen
van prioriteiten tussch’ën conSumptieeenerzijds, en weder-
ohouw anderzijds?’ Deze vraag, di&’.’betrekking heeft op
het tempo, staat immers nog open
2. Welke verdere grondsIagn dan depriÖriteiten volgens:
de verzorgingsniveau’s :zijn te vinden voor de rangorde
binnen de categorie der kapitaalgoederen?
Over beide vragen nog”een enkele losse opmerking.
Wat de eei’ste vraag betr
e
ft,rd
e
keuze tusschen consumptie
en kapitaalvorming, ‘kan in beginsel wordeh vastgesteld,
dat voorloopig eenlag’ verzorgingspeil geboden is, niet
alleer uit het gezichtsunt van liet hertél van ons nationale
vermogen fnaar ook teneinde’ hbt vraagstuk der overhéids-
financiën oploshaar te maken. Wie zich, zij het slechts
oppervlakkig, ‘met dit laatste ‘vraagstuk heeft bezigge-
houden, mÖet’wêl tot de slotsom zijn gekomen, dat, willen
ûit dezen hoek geen krachten gaan werken, die het econo-
mische herstel uitermate:zouden belemmeren,’ de uiterste
soberheid moet-worden, betracht. Het is’ dan ook waar
–
schijnlijk, dat,:uit hoofde vah den neteligen ‘toestand der’
overheidsfinanôi6n,’d6or. belastihgen en vat dies meer zij
de consumptie zdodanig zal ‘worden beperkt, dat op dit.
,
punt geen verdere ‘beslisSingen meer’ behoevea te worden
genomen en de’ èerte vraag icis geen
I
antwoord ‘meer
behoeft. Een geleidelijke-stijging van het feitelijke ver-
zoi’gingsniveau is, dit zij hier’ terloops verm1d, zeer
wenschelijk, al ware het alleen’ uit’ psychologische over-
wegingen. .
‘Aangaande. ‘de prioriteiten lionen tie icategorie der
kapi’ta,algoederen is ‘hierboven ei’ilijk alin het;algemeen
iets gezegd: op de e,erste plaats komen de’ kapitalgoederen
,,entferntster Ordnung” en de rangorde verloopt-v.andeze
naar de meer specifieke kapitaalgoederen. Uit technische overwegingen spreekt dit trouwens min of, meer vanzelf,
Floe de prioriteitenlijst er in concreto moet uitzieh lijkt’
hoofdzakelijk een technisch vraagstuk. Toch is het wellicht
mogelijk hier economische gezichtspunten te doen gelden.
1
,
KREUKNIET.
DEV!ÉZENESLUIT
1
1945.
Sédert geruin’ien tijd werd door het publiek, mar vo’éral
obk doör de banken ffie’t- ‘ongeduld gewht op l’et af-
kondigen ‘âh’de nieuwe de’iezenvoorsckriftei,die eèds
hrhaa1de inalen ‘door De Nedèrlandsche Bank spoedig
in het voöruitzicl’it ‘waren gésteld.:
Het verlangen naar nieuwe deviezenbepalingen ‘werd
verooizaakt door de omstandigheid’, dat sinds, de bevrij-
ding van’ons’land een soort ,,status quo ante” op deviezen-
gebied heéf t gehèerscht, tengevolgé van het – door de
bevrijding in ‘*erking getreden – Koninklijke Besluit
Deviezenbiokkeering (Ni’, E: 89). Dit besluit namelijk had,
zooals reeds uitde considerans blijkt, uitsluitend de strek-
king ,,om de Nederlandsclie dviezenpositie te bewaken
226
,
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
15 November 1945
door eenige voorlopige conserva Loire maatregelen, zulks
in afwachting van een verdere wettelijke regeling”. Het
resultaat was dan ook, dat in het geheel geen deviezeti-
rechtelijke transacties konden piriats vinden, behoudens
in zeer dringende noodgevallen.
Thans is echter een einde gekomen aan dezen toestand
van gedwongen rust door dc publicatie van het Deviezen-
besluit 1945, met de daarbij behoorende uitvoerings-
maatregelen in den vorm van drie, door de daarbij be-
trokken ministers gegeven, beschikkingen (Deviezen
beschikking Grensarbeiders België, DeviezePreisbeschi k-
king 1945 en Documentenbeschikking 1945) en twaalf
door De Nederlandsche Bank, als gemachtigde dezer
ministers, uitgevaardigde Deviezenbekendmakingen.
Op grond hiervan is het wenschelijk om een vergelijking
te maken tusshen deze nieuwe voorschriften en de vroeger
geldende bepalingen, daar tengevolge van een ruim vijf
–
jarige praktijkervaring in het toepassen van deviezen-
maatregelen in ons land ongetwijfeld van een zekere traditie op dit gebied kan worden gesproken, zoodat,
ten aanzien van de nieuwe voorschriften, volstaan kan
worden met het wijzen op de verschilpunten, die van
essentieel belang zijn. –
Bij het dooriezen van het nieuwe Deviezenbesluit en
de u i tvoeringsvoorschriften daarvan, blijkt reeds spoedig,
dat men, met uitzondering van de ‘door de veranderingen
op politiek gebied benoodigde’ mutaties, betrekkelijk
weinig principieele wijzigingen in het reeds bestaande
deviezenrecht heeft aangebracht en, zich heeft beperkt
tot het systematisch en overzichtelijk opstellen der voor-
schriften, het bijvijlen van de redactie der artikelen en
het oplossen van twijfelpuntert, die vroeger bestaan
hebben.
Dientengevolge zullen hieronder slechts de reeds ge-
noemde principieele wijzigingen in het kort behandeld
worden.
Als gevolg van de veranderingen, ten aanzien van den
polit.ieken testand van ons .lad door de bevrijding,
bei’ust thans 1iet algemeen deviezeibeleid bij eenige daarbij
betrokken ministers, die hun1
1e
voegd heden kunnen
overdragen aan een C6mmissie yân Vertegenwoordigei’s.
Met de uitvoering van de devieenmaatregelen is niet
meer het Deviezeninstiiuut, dat door het. Besluit
Deviezenblokkeering is opgeheven, maar De Nederland-
sche Bank belast, welke instelling met machtiging van
de betreffende ministers ook nadei’e uitvoeringsvoor-
schriften kan geven (Deviezenbekendrnakingen)
Een ander gevblg van het ve’ailen van de Duitsche
overheersching is het verdwijnen van de op de Clearing
betrekking hebbende voorschriften, daar het clearingstelsel
in den vorm, zooals het in de ooHogsjaren bestond, verlaten
is en thans vervangen wordt door een systeem van bilate-
rale betalingsovereenkomsten niet de daarvoor in aan-merking komende landen, welk systeem meei aansluit
op de o.a,. in Engeland gevolgde methode voor het regelen
van het buitenlandsch betalingsverkeer. In den grond
komen beide systemen op hetzelfde neer, daar zij beide
berusten op de bereidheid van de
partijen
om elkaar,
over en weer, voorzoover noodig
2
betalingscrediet te ver-
leenen,. welk crediet dan meestal aan een van te voren
vastgestelde limite gebonden is. Het verschil tusschen de
stelsels is echter van monetair-technischen aard,’ daar
vÔbr de bevrijding het betalingsverkeer met het buiten-
land grootendeels werd geleid via een centraal lichaam,
het Clearinginstituut, terwijl thans de trnsacties wederom,
gelijk dit v66r den oorlog het geval was, rechtstreeks
tusschen de deviezenbanken en •hun buitenlandsche
correspondenten worden afgewikkeld. De deviezenbanken
kunnen namelijk bij hun buitenlandsche relaties rekeningen
openen (zgn. B rekeningen), welke rekeningen, op grond van de, tusschen beide landen gesloten betalingsovereen-
komst, op verzQek van De Nederlandsche Bank door
de buitu,nlandsche circulatiebank gealimenteerd worden.’
liet omgekeerde geschiedt natuurlijk ook tav. rekeningen
van buitenlandsche banken bij onze deviezenbanken.
Voor betalingen ten laste van deze B i’eeningen,is een
vergunning van de hevoegde autoriteiten (bij ons De
Nederlandsche Bank of,. de Centrale Dienst voor lii- en
Uitvoer opgrond van een alg
q
meene machtiging van eerst-
genoemde) in het land, waar de r’ekeninghouder gevestigd
is, voldoende, dus behoeft niet nogmaals toestemming
verki’egen te worden in het land, waar de uitbetaling moet
plaats hebben. Dit laatste is een belangrijke vooruitgang
op het cleai’ingsysteem, ‘aarbij eerst gecontroleerd werd,
of de vordering tot de clearing kon worden toegelaten,
voor’dat tot uitbetaling werd overgegaan. Een a,nder’voor-
deel van liet nieuwe st,elseJ is het verdwijnen van den wacht-
termijn, die vroeger in acht. moest, worden genomen,
alvorens een clearingvordering’ kon worden voldaan,
wanneer de , clearing teveel was scheefgetrokken ten
nadeele van liet land van de tegenpartij.
Zooals vanzelf spreekt,,moet de stand van de 13 reke-
ningen regelmatig aan De Nederlandsche Bank opgegeven
worden, teneinde liet saldo van de betalingsbalans tusschen
de hij de o’ereenkomst betrokken laflden te kunnen be-
rekenen.
Nieu,ye (1e/til ities.
Vat de eigenlijk gezëgde dieviezenbepalingen betreft,
valt in de eerste plaats de nieuwe omschrijving’van liet
begrip ,.beschikken” in liet oog; het oude Deviezenbesluit
1.941 bepaalde
01)
dit punt: ,,onder beschikken wordt ver
–
staan beschikken met inbegrip van bezwaren en’vervreem-
den”. Vaar dit nauwelijks een definitie genoemd kon
worden, ontstonden hierdooi’ vaak problemen. Ook het
Beshiit Deviezenblokkeering geeft geen definitie, maar
noemt een aantal rechtshandelingen, die onder het begrip
,,besch,ikken” begrepen dienen te worden. Thans heeft
men zich echter kennelijk ten doel gesteld om 1h het De-
viezenbesluit 1945 den term ,,beschikken” zoo te omschrij-
ven, dat een ,j
t,
i’id isch waterdichte definitie verkregen
wordt, waaronder iedere heschikkingshandeling, in welken
vorm ook
j
kan woi’den begrepen. Onder l)eschikken ver-
staat dit besluit: het verrichten van een handeling, welke
een rechtsverhouding in i erhand’ met, of ten aanzien van,
een vei’mogensbestandcleel doet ontstaan, vaststelt, ivijzigt
of doet eindigen. Het doen ontstaan, wijzigen of doen
eindigen van een rechtsverhoudingis duidelijk, doch het
,,vaststellen” van een rechtsverhouding behoeft een natlere
uitlegging. Volgens mededeeling van De Nederlandsche
Bank is deze term speciaal in het artikel opgenomen met
het oog op een dacling, d.w.-,.. een overeenkomst, w’aarbij
partijen Legen overgave, belofte of terughouding eener
zaak een aanhangig’ rechtsgeding ten einde brengen of
een te voeren geding voorkomen,. Men kan zich afvragen,
of-dit wel als het ,,vaststellen van een rech,tsverhouding”
beschouwd kan worden, doch in ieder geval opent laatst-
genoemde term de mogelijkheid om ei’ allerlei twijfelge-
vallen onder Le vangen. l’let gevolg van deze nieuwe om-schrijving van
beschikken is
niet alleen, dat eventueele
outduikingen voorkomen kunnen worden, maar ook, dat
thans handelingen vergunningsplichtig zijn geworden,
die het vroeger niet waren, wat o.a. het geval is met het
in depot nemen cii afgeven van buiteilandsche effecten,
toebehoorend aan ingezetenen.
Waar •het streven van de Overheid erop gericht is, om
de zich in ons land iievindende effecten zooveel mogelijk te
concentreeren •hij de banken (commissionnairs ete.)’, zie
bijv. art. 29 vii. Deviezenbesluit 1945, dat de .mogelijk-
heid schept oin ingezetenen te verplichten al hun effecten
bij dergelijke instellingen in bewaring te geven, heeft De Nederlandsche Bank thans bovengenoemde moeilijkheid
in dien zin opgelost, dat zij een algemeene vergunning aan
ingeze tenen heet t vers trekt om hun buitenlandsche effecten
te deponeeren bij haar of bij andere banken etc.
Voor het
a/geQen
van buitenlandsche effecten uit een
15 November 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
227
open bewaargeving of depot blijft dus vergunning ver-
eisclit, tenzij het af te geven stuk bij een andere bank-
inste]ling gedeponeerd zal worden. –
Depôneeren van effecten (zoowel binnenlandsche als
huitenlandsche) in, als afgeven daarvan uit een depot of
open bewaargeving ten name van een niet-ingezetene is
eveneens vergunningsplichti
g
; tijdens de werking van het.
Besluit Deviezenblokkeering wa,s daarentegen het depo-
neeren van stukken ten name van een niet-ingezeene
zonder meer mogelijk. In verband met het bovenstaande
spreekt het van zelf,dat thans voor het
bezwaren
van buiten-
landsche effecten vergunning vereischt is, ook wanneer dit door een deviezenbank geschiedt. Dit laatste, d.w.z.
bezwaren door deviezenbanken, was door het Devieen-
besluit 1941 toegestaan, doch was .vervolgens beperkt tot
dringende noodgevallen.
Bij de hegripsomschrijvingen is nog vermeldenswaard,
dat volgens het Deviezenbesluit 1945 schatkistbiljetten als
effecten
beschouwd moetèn worden, terwijl promessen,
dit spreekt vanzelf, onder de definitie van geldswaarclige
apieren vallen. He t Besluit Deviezenblokkeering sprak
daarentegen bij geldswaardige papieren van schatkist-
papier in het algemeen, waaronder men dus ook schatkist-
biljetten diende ,te begrijpen.
Onder de definitie van effecten vallen ook certificaten
van aandeelen
etc.,
terwijl die effecten als binnenlandsch
beschouwd. worden, welke in het binnenland betaalbaar
zijn en uitgegeven zijn door of ten laste van Nederlandsche
publiekrechtelijke lichamen dan wel privaatrechtelij ke
rechtspersonen en vennootschappen, die ingezetenen zijn.
Hieruit volgt, dat in Nederland door Nederiandsche
adminis tratiekantoren uitgegeven certificaten van buiten-
landsche effecten als binnenlandsche
waarden
gelden.
De
aerbodshepalingen,
die in het Deviezenbesluit 1945
opgenomen zijn, zijn in groote trekken volkomen gelijk
aan de tijdens de Duitsche bezetting van kracht zijnde
voorschriften. Hoewel dit niet uitdrukkelijk bepaald is,
zouden een paar verspreid staande artikelen (o.a. art. 7,
sub 5) den indruk kunnen vestigen, dat thans niet alleen
een bepaalde handeling, maar ook de overeenkomst om een
dergelijke handeling te verrichten veigunningsplichtig
zo’u zijn. D Nederlandsche Bank heeft echter uitdrukke-lijk verklaard, dat ook ‘hier het oude systeem gevolgd is,
d.w.z. men acht ‘het voldoende de handelingen, die
overeenkomsten moeten effectueeren, aan een vergun-
ningsplicht te onderwerpen, zoodat ‘men behoudens be-paalde uitzonderingen (bijv. art. 23 en 26) geheel vrij is
om verplichtingen aan te gaan.
Wat het beschikken over goud en edele metalen betreft,
is een nieuw artikel opgenomen, daartoe strekknde,
dat hieronder ook begrepen wordt het verrichten van een
handeling, waardoor de, eigen aard van goud of edel.e
metalen, naar de in het besluit gegeven begripsomschrij-vingen geheel of gedeeltelijk verloren gaat. Het doel van
deze bepaling zal wel zijn om het vervaardigen van sieraden
van gouden munten tegen te gaan, of, zooals wel door
Duitsche Devisenschi’ber werd gedaan, het laten maken
van vuistgroote hangers van platina voor horlogekettingen,
en dergelijke spitsvondigheden.
Het vernietigen van buitenlandsche waardep is thans,
wellicht ten overvloede, eveneens uitdrukkelijk verboden,
evenals het omzetten van een in een bepaalde geldsoort lui-•
dende betalingsverplichting tusschen ingezetenen in eenS
andere ,geldsoort a contrario geredeneerd zou dit laatste,
a
een hetalingsverplichting tusschen een inge-
zetene en een niet-ingezetene wel geoorloofd zijn.
Speciale aandacht verdient artikel 19, op grond waaru
van het thans niet alleen verboden is aval te geven of
borgtocht of andere zekerheid te stellen voor een
shuld
van een niet-ingezetene, zooals vroeger reeds het geval
was, maar ook voor een schuld van een ingezetene jegens
een niet-ingezetene, dus een vordei-ing van een niet-
ingezeten. Het Deviezenbesluit’1941.sprak in dit verband
alleen van aval geven (etc:)’ ten gunste van een niet-
ingezetene, in tegenstelling met het Besluit Deviezen-
blokkeering, waarin dergelijke handelingen ook verboden
worden
ç’oor rekening t’an
niet-ingezetenen.
Voor den handel is artikel 24′ van belang, waarin wordt
bepaald, dat niet mag v,ordeh afgeweken van een voor-
schrift van De Nederla.ndsche Bank om in een bepaalde
geldsoort te factureeren voor de betaling wegens levering
van goederen, het afstâan van rechten of het verrichten
van diensten. Het doel van de
bepaling
is duidelijk, ni.
het voorkomen van betalingen door buitenlandsche im-
porteurs of andere schuldenaren in guldens of in een voor ons land minder wenschelijke valuta, indien De
Nederlandsche Bank .voldoening in een bepaalde geidsoort
wenscht.
De ‘v’erplichting tot aangifte en eventueele eigendoms-
overdracht is in het Deviezenbesluit 1945 ‘uitgebreid met
dien verstande, dat er thans ook buitenlandsche effecten
onder vallen. In Engeland is gedurende de oorlogsjaren
op ovreenkomstige wijze het bezit aan Amerikaansche
effecten van liet publiek grootendeels opgevorderd en in
Amerika op diverse wijzen te gelde gemaakt om de wapen-
leveranties te kunnen betalen: Het is de vraag,, of de
Nederlbndsche Regeering zal besluiten tot een dergelijke mobilisatie van buitenlandsch effectenbezit over te gaan,
daar het nog zal moeten blijken, of voor ons land het
voordeel
van
een min of n%eer regelmatige bron van in-
komsten uit effécten opweegt tegen dfvrij hoog rentelast van de reeds gesloten of eventueel nog te sluiten nieuwe
leeningen. Wat de Amerikaansche aandeelen betreft, is
de hooge noteeririg op het oogenblik wellicht nog een
extra rgument’om ditbezit af te stooten.
Zooals reeds hierboven vermeld is, kan de minister van
Financiën thans ook’ bepalen, dat ingezetenen verplicht zijn de hun in eigendom toebehoorende effecten- in be-
waring te geven hij banken, commissionnairs, etc.,.hetgeen
toch reeds wenschelijk is voor de effectenregistratie ed.
Tenslotte kan nog als bijzonderheid van liet nieuwe
Deviezenbesluit gendemd worden, dat blijkbaar in analogie
met vele besluiten van de Herstelwetgeving, rechts]iande-
lingen, in strijd met, bij of krachtens dat besluit gegeven
voorschriften verricht, –
oa’n rechiswege, nietig
zijn. Een
dergelijke bepaling kwam in de vroegere devieznbep
,
alin
gen niet voor en kan ook voor derden (bijv. voor een bank,
indieii een client een overtreding heeft begaan) van veet
betang zijn,’ daar .de betrokken transactie beschouwd
wordt in het geheel niet te hebben bestaan, met alle ge
volgen daarvan.
In een.volgend artikel.behandelen wij de uitvoerings-
voorschriften.
.. .
–
‘
Mr. 37 H. FRANSEN VAN 13E PUTTE.
.DE SOCIALE ORGANISAIE VAN
HEBDRIJFS’LEVEN.
Bezien wij thans
1)
-het gedeelte vai het rapport-‘ijvei-
heid, gewijd aan de ,-.soia1e.organisatie van het bedrijfs-
leven en deontwikkeling van ‘het sociale recht’.’, zooals de
titel luidt. Dit. deel -omvat ‘dus -meer dan de eigenlijke
bedrijfsorganisatie; Lten ‘,anzien van een reeks onder-
werpen wordt uiteengezet, welke’ wijzigingen in het mate-
rieele recht noodzakelijk ijnwaarbij uiteraard de. in-
schakeling der -sociale organen een belangrijke rol speelt.
Indien
–
wij nu,’om te beginnen, aandacht wijden ‘aan deze
laatste organen,. dan vinden ‘wïj
–
t allereers t de sociale be-
t
–
‘
-.
–
.
In ons vorig artikel in E S 13 an 1 November 1 werd
‘aandacht besteed aane’co’nbmische kèdeèItn’,
–
van het rapport
en -aan de conclusies’vanén aantâi’onderèmets, functionarissen
en overheidsorganen en- van ondernmersorganisaties- te. Amster-
dam, inzake de ecpnomischêorganisti van,ht.bedrjfs1even in
Nederhncl na den or1og Zie ovei dit onderwerp iitvoeiigei mijn
,Perspectievcndér B’edIjf96gaii1satie”?’ “.r -,
228
. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN ‘
:
15 November 1945
• drijfschappen. Dze zijngedacht als organen van den bedrijfs-
tak, d.w.z. horintaal, en vertoonen veel gelijkenis met
de bedrijfsraden. 1-Inn samenstelling is paritair, terwijl
de mogelijkheid van een neutralen voorzitter is openge-
laten (vgl. art. 4,’le lid, Bedrijfsradenwet). Belangrijk is;
dat hun ,instelling verplicht gedacht is, zoodat voor
iederen bedrijfstak een dergelijk orgaanzaijworden ge-
vormd, dit in tegenstelling mét de gemengde lichamen op
economisch gebied, ‘welker instelling, zooals wij zagen,
facultatief is gedacht. De taak der sociale bedrijfschappen
• is veelomvattend: verordenend, uitvoerend en advisee-
rend. Wij mogen :eraan herinneren, dat deze .taken in
beginsel ook aan de bedrijfsraden wâren toegekend,
dat daar echter in de practijk, althans wat de verordenende
en uitvoerende bevoegdheid betreft, weinig van terecht
is gekomen.
De Sociale, Raad is gedacht als overkoepelend brgaan
der sociale bedrijfschappen. De invloed der Overheid in
dit orgaan moet, volgens het rapport, belangrijk zijn.
Er moet, aldus het rapport, ,,niet voor worden terugge-
schrokken, dat de Raad ht stempel krijgt vn een over-
heidsorgaan”. En het vervolgt: ,,De Sociale Raad moet
zijn een gerriengd lichaam, waarin het bedrijfsleven zijn
plaats krijgt en dat onder ov’erheidsleiding openbare
funçties te verrichten krijgt”. De samenstelling is dan ook
paritair gedacht niet aan het hoofd een voorzittr-regee-
ringscommissaris, veke laatste constructie dus parallel
loopt met die van den voorzitter der economische gemengde
lichamen.. De bevoegdheden van den Socialen Raad
q.
zijn, blijkens het bijgevoegde wetsontwerp, ongeveer
gelijk aan die der bedrijfschappen, dus eveneens verorde-
nend, uitvoerend en adviseerend. Intusschen zal er in de
practijk uiteraard een werkverdeeling moeten zijn tusschen
sociale bedrijfschappen en den Socialen Raad. Het accent,
der verordenende bevoegdheid valt ‘op de bedrijfschappen,
speciaal op het terrein der arbeidsvoorwaarden is aanhen
een groote taak toebedacht, een en ander onder goed-
keuring van den Socialen Raad. Deze preventieve contrôle
wordt in het rapport gemotiveerd met. de noodzaak,
dat de arbeidsverhoudingen van de verschillende bedrijfs-
takken met elkaar harmonieeren, alsmede, dat zij niet
in strijd zijn met het algemeen belang. Wij signaleeren
hier een standfunt, dat afwijkt van dat, ingenomen ter
zake der economische organisatie. Daar toch kwam sterk
tot uiting, dat het toekennen van regelende bevoegdheid
aan organen van belanghebbenden uit den booze is en
dat daarom slechts gemengde lichamen met deze tâak
mogen worden belast. Op sociaal gebied legt men echter
de verordenende bevoegdheid toch weer in handen van
örganen aan bedrijfsgenooten, zoodat hier het ,,corpora-
tisme” weer om den hoek komt kijken. De voorzitter
van den Socialen Raad zal hier met de moeilijke taak der toetsing worden belast. Hoevëel beter lijkt een oplossing,
waarbij de verordeningen tot stand komen in een lichaam,
waarinzoowel Overheid als bedrijfsgenooten zitting hb
ben. Overigens zij er nog op gewezen, dat het goedkeurings-
recht van den Socialen Raad zich bepaalt tot de regeling
van arbeidsvoorwaarden en enkele andere
•
met name
genoemde onderwerpen. Hoewel dit wel de belangrijkste
verordningen zullen zijn, blijft daarnaast nog een terrein
open, waarbij de bedrijfschappen autonome rgelingen
zullen, kunnen treffen, behoudens schorsing of vernietiging
door de Kroon. Dat hierbij het-algemeen belang in de ver-
drukking kan komen, is zeer wel denkbaar. De oorspronke-
lijke gril, nl. het regelend laten optreden van organen van
bedrijfsgenooten, blijft nu ‘eenmaal bestaan. De Sociale
Raad zal verder in bepaalde gevallen regelend kunnen
optreden, waar het bedrijfschap te kort schiet, terwijl het
bovendien de werkingssfeer der verordeningen zal
kunnen uitbreiden tot andere bedrijfschappen. De netelige
taak der grenstrekking, welbekend uit de practijk der
verbindendverklaring van C.A.O.-en, zal hier dus aan den
Socialen Raad toevalien. De uitvoerende taak van den
Socialen Raad is uiteraard gedacht voor die. overheids-
maatregelen, waarvoor gecentraliseerde uitvoering ge- wenscht is. Als voorbeeld noemt het rapport de leiding
in te stellen centraal verzekeringsinstituut, als-
mede een groot aandeel in de leiding van een te stichten
arbeidsbureau. Als adviescoliege krijgt de Sociale Raad
.een belangrijke ,taak; hij zal den H.R.v.A. vervangen.
Op 2 punten wordt hier echter verder gegaan: a. de
Overheid wordt verplicht ten aanzien van alle regelingen
op het terrein van het sociale recht zijn advies te vragen;
b. zooveel mogelijk zullen de maatregelen door den’ S.R.
worden ontworpen.
Het is de vraag, of als adviescollege de’ samenstelling
van den SocialenRaad aan alle eischen voldoet. Met name
mist men er in liet element .der wetenschappelijke leden,
dat in den I-l.R.v.A. steeds een belangrijke rol heeft ge-
speeld. Dit gemis frappeert te meer, daar toch de Econo-
mische .Raad (zie vorig artikel) als college van zelfstandige
deskundigen is gedacht.
Dat de S.R. vei’der uiteraard met het toezicht op de
bedrijfschappen en het coördineeren harer werkzaamheden
belast wordt, spreekt wel vanzelf. Slecht rijst de vraag,
waarom ,,in economicis” aan een dergelijk’overkoèpelend
orgaan geen behoefte wordt gevoeld. De argumentatie
van het rapport, dat het in het laatste geval gaat om func-
tioneele decentralisatie van het departement, hetwelk
zelf als overkoepelend lichaam optreedt, zou toch voor het
sociale departement eveneens op moeten gaan.
Belangrijk is nog het enquêterecht, dat blijkens het
wetsontwerp aan de sociale bedrijfschappen gegeven wordt,
terwijl daarin tevens het instellen van ondernemings-
raden aan ondernemingen met minstens 50 arbeiders
verplicht is voorgeschreven.
Sociaal recht.
Stippen wij uit het rapport nog enkele suggesties aan
betreffende het ,,sociale recht”. De figuur der CAO. wordt
gehandhaafd, niet die der algemeen verbindendverklaring.
De functie der CAO. wordt in het geschetste stelsel ge-
zien als uitwerking der groote lijnen, welke in’ de verorde-
ningen zullen worden vastgelegd. Deze bedrijfschappen
zijn nl gedacht als organen, die groote sectoren van het
bedrijfsleven zullen’ omvatten, zoodat de verordeningen
niet met alle nuances en bijzonderhéden mde onderschei-
dene bedrijfstakken völdoende rekening zullen kunnen
houden. Deze verdere’uitwerking blijft dan de taak van
het jeorganiseerd overlèg tussehen werkgevers en werk-
nemers,waaraan, volgens het rapport, ,,00k in de toekomst
groote waarde. (moet) worden gehecht”. Wij vragen ons
af, wat er dan in die verordeningen moet worden geregeld.
•Het essentieele verschil tusschen de regelingen van arbeids-
voorwaarden in verschillende bedrijfstakken pleegt te schuilen in de bonen; daarnaast komen ook specifieke
bepalingen voor, in bepaalde bedrijfstakken, bijv.
voor de onderdeelen van het grafisch bedrijf, en van het
bouwbedrijf. Beide categorieën vormen den hèofdschotel
der regelingen. Overigens toonen de zgn. sociale bepalingen
een vèrgaande mate van overeenstemming (men denke
aan regeling der,vacantie, feestdagen, kort verzuim, ed.).
Is het nu de bedoeling, dat slechts deze laatste in verorde-
ningen worden vastgelegd en dus de kern der arbeids-
voorwaarden in de CAO. geregeld blijft? In dat geval
zou de beteekenis der verordeningen op dit terrein niet
groot zijn. Een, inconsequentie in dit stelsel, waarbij de.
CAO. een zoo groote plaats blijft innemen, schuilt in het
vervallen der mogelijkheid van algemeen verbiiidend-
verklaring. In plaats ‘daarvan aldus het rapport, komen
de verirdeningen van het bedrijfschap. Dat zou dan be-
teekenen, dat in die gevallen de verordening wel tot in details afdaalt. Opmerkensward is, dat het rapport een
pleidooi voert over de ondernemings-C.A.O., waardoor
aanpassing aan individueele omstandigheden kan’worden
bevorderd; ook hierom zou de verordening niette veel
15 November 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
229
in details moeten treden. Ons lijkt deze’ oplossing weinig
aantrekkelijk: men zou naast elkaar krijgen een ver-
ordening, een detai]leerende CAO. voor een bepaalden
bedrijfstak en bovendien nog ondernemings-C.A.O.-en.
De practijk wijst overigens uit, dat deze laatste meer en
meer aan beteekenis inboeten.
Moeten er in een onderneming speciale punten geregeld
worden, dan is daarvoor de aangewezen vorm het arbeids-
reglement, hetwelk het wetsontwerp trouwens voor onder-
nemingen met minstens 50 arbeiders verplicht stelt.
Arbeidsrecht.
Ten aanzien van de overige in bet raport behandelde
onderwerpen doen wij nog enkele grepen. Zoo vinden wij, ten aanzien van het
ontslagrecht,
bepleit, dat de wettelijke
opzeggingstermijn zal worden verhoogd en eveneens,
dat de ondernemer den arbeider gedurende een bepaalden
termijn, afhankelijk van den. diur der diensthetrekking,
zal moeten schadeloosstellen; de verplichte instelling van
ondernemingsraden
vermeidden wij reeds. Ten aanzien
van de
ç’akopleiding
wordt den becirijfsschappen een taak
toegekend, terwijl voor de
arbeidsbemiddeling
gedacht
vordt aan een Bedi’ijfsarbeidshureau voor het geheele
land, weiks bestuur vor een belangrijk deel door den
S’ocialen Raad zou moeten wordei aangewezen. De werk-
loosheidszorg wordt gezien als staatszorg, waarbij de
sociale organen ,,niet de leiding (dienen) te hebben”.
Anders oordeelt hèt rapport over de
sociale eerzekering.
Afgezien van een antal voorgestelde materieele w’ijzi-
gingen, wordt hier aan de sociale organen een groot aan-
deel gegeven. Men denkt zich een centraal,verzekerings-instituut, ressorteerende onder den Socialen Raad, terwijl
de hedrijfschappen met de uitvoering belast zouden worden en daartoe voor iedere verzekering een kas zouden vormen.
Aan deze laatste organen wordt nog een actieve rol
toebedeeld ten aanzien van
pensioeneoorzienin gen,
welke
een aanvulling zouden moeten vormen van het algemeene
pensioen in den trant van de Invaliditeitswet.
Tenslotte trekt nog de anndacht, dat men de hedrijfs:
schappen ook verordenend wil laten optreden op het
terrein der arbeidersbescherming, door het vaststellen
van .uitvoeringsvoorschriften voor Arbeidswet en Veilig-heidswet, terwijl er een stakingsverbod wordt voorgesteld
voor die bedrij ven, ,,waa.rvan. de ongestoorde werkzaam-
heid in het algemeen. belang strict vereïscht is”. Bij
arbeidsconflicten in het overige bedrijfsleven zal de Sociale
Raad een bemiddelende taak verkrijgen en zelfs arbeids-
voorwaarden dwingend kunnen vaststellen. Voor bedrijfs-
rechtspraak is het rapport – terecht – niet geporteerd:
bepleit wordt de instelling van gespecialiseerde a.rbeids-
rechters, welke zonder deelname van leeken zullen moeten
beslissen. Een afzonderlijke beschouwing over alle
kier opgesomde pi.inten zou verre buiten het kader van
deze bespreking vallen. Vandaar, dat niet deze korte
resumtie moet worden volstaan, waarvoor te meer aan-
leiding bestaat, nu zij eenigszins buiten den hoofdschotel
van het rapport, nl. de bedrijfsorganisatie, vallen.
Hetzelfde geldt trouwens voor het derde deel van het
rapport, waarin wettelijke regelingen worden voorgesteld
ten aanzien van ondernemersovereenkomsten en ten aan-zien van de vestiging én uitbreiding,van bedrijven. Beide
regelingen sluiten ten nauwste aan bij de Ondernemers-
overeenkomstenwet 1935, resp. de Bedrijfsvèrgunnirgen-
wet, zij het, dat uiteraard aan de gemengde lichamen een
belangrijke plaats wordt ifgeruimd hij de uitvoering.
Begrijpelijk is eveneens, dat, ten aanzien vande registratie
van kartels, verschillende voorschriften uitbet Kartelbesluit
werden overgenomen. Niet onvermeld mag blijven, dat
in een nabeschouwing het rapport nog die noodzaak be-
toogt va.neenalgemeene machtigingswet, op grond waarvan
de Overheid in bepaalde gevallen zal moeten kunnen in
grijpen in prijs-, productie- en distributieverhoudingen, ook
nadat de priisbeheersehing .zal’ zijn komen te vervallen.
Co,zclusie.
Indien wij thans onzen indruk van beide besprokeii
rapporten zouden willen samenvatten, dan zouden wij
allereerst willen vaststellen, dat zij een belangrijke schrede
voorwaarts beteekenen. Onomwonden spreken zij zich
toch uit over publiekrechtelijke organen, gevormd door
Overheid en bedrijfsleven. Dit geldt zoowel voor de
conomische organen als voor den Socialen Raad, doch
nietvoor de sociale bedrijfschappen. En hier komen wij
tevens op een, naar onze meening, minder gelukkige con-
clusie van de rapporten, ni. de scheiding in sociale- en
economische organisatie ..In het bovenstaande betoogden
wij reeds het onwenschelijke hiervan en wezen daarbij
tevens op het ontoereikende van de gevoerde argumentatie.
Er komt nog bij, dat het sociale deel en het economische
deel van het rapport-Nijverheid niet geheel op elkaar
passen. Men krijgt den indruk, dat de betreffende auteurs
niet dezelfde visie op de zaak hebben gehad. Afgezien
van de structuur van den Socialen Raad, welke ons ook,
op zichzelf beschouwd, weinig gelukkig toeschijnt, zouden
wij de vraag willen stellen, wat wezenlijk aan de zaak zou
veranderen, indien degeprojecteerde sociale hedrijfschappen
binnen het kader der (verticale) gemengde lichamen
zouden worden gebracht en daarin de functie van hori-
zontale suborganen zouden vervullen. 1-lierbij zou uiter-
aard moeten worden afgezien van de slechts partieële
vorming van gemengde lichamen en zouden deze over
hêt geheele bedrijfsleven dienen te worden uitgestrekt.
Wat’ de privaatrechtelijke organisaties als onderbouw
der bedrijfsorganisatie betreft, wij opperden reeds onze
bezwaren’gen de handhaving der hiërarchie van hoofd-,
bedrijfs- en vakgropen, zooais het rapport-Nijverheid
die wil laten bestaan. Het geheele apparaat wordt hierdoor
betrekkelijk zwaar. In dit opzicht vérdient de oplossing
der Amsterdamsche conclusies de voorkeur.
Ondanks onze bezwaren achten wij beide rapporten
‘een vnichtdragende hijdage tot het debat over de hedrijfs-
organisatie, ter zake waarvan nu weldra wel . definitieve stappen zullen moeten worden gedaan.
Mr. Ir. A. W. QUXNT.
DE ECONOMIE ALS WETENSCHAP.
De mogelijkheid aan het experirnènt.
De indeeling der wetenschappen is geen nieuw probleem
en evenmin de plaatskeuze voor de economische Wten-
schap. Men onderscheidt natuurwetenschappen van
geesteswetenschappen en spreekt ook van exacte, ab-
stracte en technische wetenschappen. Elke wetenschap
leidt tot uitspraken (conclusies, stellingen, verklaringen,
formuleeringen, wetten). Sommige wetenschappen be-
schikken echter over een machtig hulpmiddel om haar
uitspraken stap voor stap te controleeren, te verifieeren,
op hun l5ruikbaarheid te toetsen, terwijl’ andere weten-
schappen deze gelegenheid missen. Dit machtige hulp-
middel tot verificatie der uitspraken wordt geboden door
het experiment. De categorische tegenstelling schuilt dus
in het aan- of .afwezig zijn van de mogelijkheid tot veri-
ficatie der uitspraken langs experimenteelen weg. De expe-
rimenteele wetenschappen beschikken derhalve over een
basis als garantie voor de betrouwbaarheid hunner uit-
praken en conclusies, die de speculatieve wétenschappen
ten eenen male, moeten ontberen als proef op de som,
waardoor aan’ de uitspraken der speculatieve wetenschap-
pen steeds het element der onzekerheid kleeft. Hiermede
wordt geen indeeling in experimenteele wetenschappen
en speculatieve wetenschappen aanbevolen; de omschrij-
ving van wetenschappen met experimenteel gefundeerde
uitspraken tegenover die zonder deze basis is echter te om-
slachtig om te kpnnei’i worden volgehouden.
Een indeeling moet zin hebben, d.w.z. tot van belang
zijnde onderscheidingen voeren. Het behoeft geen betoog,
230
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 ‘November 1945
.1
dat de betrouwbaarheid der uitspraken, waartoe men
komt, van essentieel belang is en dat een indeeling op
deze basis practische beteekenis heeft door de vèr-
strekkende c’onsequenties, daaraan verbonden. Wie experi-
menteele onderzoekingen uit Engeland, Rusland of Duitsch –
land bestudeert, kan de uitkomsten dezer onderzoe-
kingen in den regel aanvaarden, dus onafhankelijk van het
kamp, waaruit zij voortkomen. De opvattingen in genoem-
de landen vertoonen hier een groote mate van eenstemmig-
heid, welke men op de gebieden der speculatieve uitspraken
(philosophie, economie, sociologie, rechtskunde, politiek
enz.) ten eenen male mist. Het experiment wordt als arbiter
door iedereen aanvaard; speculatieve uitspi’aken vormen een eeuwigdurende bron van meeningsverschillen.
De economie biedt geen gelegenheid tot zuiver experi-
menteeren in wetenschappelijken zin, derhalve moet zij
tot de giioep van speculatieve wetenschappen worden
gerekend. Het economisch exiieriment ‘ontbreekt; de
economische verhoudingen in de samenleving leenen zich
niet voor e*perim’enteel onderzoek en zijn o.a. niet ge-
schikt voor proefondervindèlijke vergelijking. 1-let scheppen
van twee samenlevingen op kleine 9chaal, waarbij men
enkele factoren laat varieeren om hun uitwerking na te
gaan,is practisch uitgesloten en daarmee vervalt de uitert
belangrijke contrôlemogelijkheid der experimenteele
wetenschapen op de uitspraken, omtrent den oorzakelijken
samenhang, der economische verschijnselen. Ja, het blijft
zelfs altijd een open vraag, of de opgestelde wetten in
causaal verband staan met de veischijnselen, die men wil’
verklaren, geheel afgeiien nog van devraag, of dit causaal
verband op de juiste wij ze’wordt aangegeven.
Men heeft natuurlijk getracht het gebrek aaneen ‘goede basis te ondervangen door toetsing der algemeene théorie
aan de feiten, maar deze toetsihg stelde veelal teleur en
heeft het vertrouwen in de algemeene theorie dikwijls
ernstig geschokt. Wel meende n’ien de economie op’ een
meer exacte basis te kunnen plaatsendoor het verzame]en
van dijfermateriaal,’ doch. deze cijfers openen niet de moge-
lijkheid tot experimenteeren, al staat het nut der statistiek,
buy, voor het hanteeren van bepaalde overheidsmaat-
regelen, onomstootelijk vast. De bitdrukking ,,exacte
wetenschap” werd in het bovenstaande juist vermeden,
omdat dit bgrip niet met experimenteele wetenschap
mag worden verward. Indien men de statistiek tot de
,,exacte” wetenschâppen wil rekenen op grond van het feit,
dat de statistiek met
–
cijfers werkt, dan heeft het’begrip ,,exact” weinig zin, staat althans in beteekenis verre ten
achter bij de onderscheiding naar experimenteele weten-
schappen, waartoe de statistiek stellig niet behoort. Ook
de wiskundige bewerking van cijfermateriaal, met name
de econometrie, die zich bezighoudt met het berekenen
van correlaties, ontslfiiert niet decausaliteit der verschijn-
selen en wie ?ulks suggereert, bewijst de economie een
zeer slechten dienst.
De economische theorie berust dus op een wankele
basis, daar valt niets aan te doen, maar in elk geval moet
men zich hiervan volkomen bewust’ zijn om de gevaren
helder onder oogen te zien. De gevaren schuilen vooral
daarin, dat men zich op zijpaden begeeft en theorieën,
opstelt, die slechts oogenschijnlijk contact met de werke-
lijkheid hebben. Men ontwikkelt bepaalde gezichtspunten,
die niet door experimenten kunnèn worden geverifieerd
of herzien en die van meet af aan buiten de werkelijkheid
staan en bovendien aanleiding tot dogmatische uitspraken
geven. .
Men ontkomt niet aan den indruk, dat een groot deel
der gangbare theorie niet geschikt M voor ‘het hanteeren
der feitelijke problemen, wat het duidelijkste tot uitdruk-king komt bij de problemen, die zich als groote moeilijk-
heden of ongerijmdhedei in onze samenleving voordoen.
De theorie maakt daarbij den indruk niet op dergelijke
vraagstukken te zijn ingesteld, alsof zij terzijde daarvan
staat en geen bruikbaar instrumentarium voor het han-
toeren dezer vraagstukken oplevert. Dit verklaart ook d
kloof tusschen theorie en practijk, welke door vele econo-
misten’wordt erkend eii welke niet, of in zeer veel mindere
mate, bij de experimenteele wetenschappen wordt aan-
getroffen.
Het pi’estatievermogen der experimenteele wetenschap-
pen is dan ook zeer veel grooter gebleken dan dat dci’
economie. en’zegt wel eens, dat de moderne techniek
het geheele aanzien der samenleving heeft gewijzigd,
maar het iijn tenslotte de experimenteele methoden van
onderzoek, die de ontwikkeling der techniek hebben moge-
lijk gernakt, ingeleid en geleid. Globaal genomen ont-
stond de klassieke economie ongeveer in den tijd, dat ook
de expôrimenteele methoden van onderzoek meer alge-
meen hun intrede deden. Vergelijkt men nu eens de positie
van de theoretische economie tegenover die der experimen-
teele wetenschappen, dan zien wij eenerzijds een theorie,
waaraan in de kringen deF eigen aanhangers ernstige
twijfel bestaat omtrent haar bruikbaarheid, tegenover een
bron van kennis, die alom vertrouwen geniet en.dit ook
waardig is. ‘ -,
In de oudheid domineei’de het speculatieve denken en heeft men het experiment bij zijn beschouwingen geheel
op den achtergrond gesteld. Klopte de theorie niet met de
feiten, dan werden deze laatste van onwaarde verklaard..
In vroeger tijden was het. denken geheel bevangen in de
sfeer van speculatieve beschouwingen. Pas betrekkelijk
kort geleden is hierin een kentering gekomen en, zooals
dikwijls gebeurt, heeft men toen’ de beteekenis vn het
experiment wer eens sterk overschat, in de overtuiging
alle problemen langs experimenteelen weg te kunnen op-
lossen.
Het experiment niet afdoende. –
–
De vele problemen, waarvoor de menschheid zich ge-
plaatt ziet, kunnenslechts ten deele langs experimenteelen
weg worden benaderd. Er blijft dus een groot aantal pro-
blemen bestaan, dat zich niet voor experimenteele be-
werking leent en dat daardoor de samenleving de grootste
moeilijkheden baart en- zal’ blijven baren. – De economie
is een voorbeeld uit deze laatst&categorie, ook al heft’ij
nog het voordeel van de
mog:elijkheid
tot ‘en’ globale
toetsing der theorie aan het’ tdtale complex ‘der feiten. Daarmede is de economie .niet inindèr ‘belangrijk dan andere takken van wetenschap; integendeel. Het juiste
inzicht in den samenhang der economische verschijnselen
is van veel belang en het zou een zegen voor de samen-
leving zijn, indien een theorin kon worden uitgewerkt tot een betrouwbaren gids voor het treffen van allerlei maat-regelen pp economisch
gehiech De economische theorie loopt thans in vele opzichten achter de feiten aan, zonder
de fatale spanningen’ op economisch gebied te voorzien,
laat staan ze te voorkomen.
Voor het aangezicht der groote feiten heeft de economie
te dikwijls gefaald om bij het publiek het noodige gezag
en ‘vertrouwen te winnen. Het is beter dit feit te erkennen,
dan het te verdoezelen, al moet als verzachtende omstan-
digheid direct worden aangevoerd, dat geen enkele.weten-
schap zoo zeer door dilettantisme geteisterd wordt als
juist de economische wetenschap. Want bijna iedereen
matigt zich een oordeel over economische vraagstukken
aan,’ zonder eenige scholiig te hebben genoten en doet
uitspraken, die op andere gebieden achterwege blijven,
waar men het gezag der theorie onbewust erkent. –
-Bovenstaande minder vleiende bejeening kan gemakke-
lijk met voorbeelden worden gestaafd. Onze staatsleiding
stond vÔör den oorlog in het teeken der geldelijke bezuini-
ging. Vele scheeve verhoudingen konden niet worden
rechtgezet, omdat daartoe hetgeld ontbrak. De econo-
misten hebben zich hiertegen.niet’ positief verzetdoor te
verklaren, dat het geld nooit den limiteerenden factor kan
en mag zijn. Hoewel de figiur van het geldgebrek. onze
’15 November 1 945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
231
staatsleiding beheerschte, gelijk in vele andere lander,
waren er toch groote staten (Rusland en Duitschiand),
waar men een tegengesteld standpunt innam en program-
ma’s tot uitvoering braht, die hier, uit hoofde van finan-
tieele overwegingen, voor onmogelijk werden gehouden.
Nu mag men het met de doeltellingen dezer programma’s
niet eens zijn, daarmede is de zaak voor de economisten
niet afgedaan, omdat de figuur van het geldtekort als
economisch verschijnsel met deze doelstellingen niets te
maken heeft. Een totaal andere geldtheorie met een totaal
ander staatsbeleid op finantieel gebied heeft mën in na-
burige staten gevolgd, welkp in zekeren zin tot een experi-
ment hebben geleid, dat— hoewel onzuiver – toch aan-
leiding moest zijn om de hand in eigen boezem te steken en
de vraag te stellen, of de figuur van het geldtekort, van
staatswege gezien, geen fictie is, die bij gebrek aan het
juiste inzicht in hèt fuiictionneeren van het geldstelsel
door de economisten zeei’ onvoldoende werd bestreden.
De gangbare theorie kan geen aannemelijke verklaringen
voor dergelijke feiten geven én zij eischt derhalve herziening,
opdat de kloof tusschen theorie en practijk binnen afzien-
baren tijd zal kunnen worden opgeheven.
De noodzaak eener herziening der algenzeeie theorie.
1-Jiermede komen wij dan aan het eigenlijke doel van ons
betoog, dat i de herziening van de. lgemeene theorie,
welke veel minder aandacht geniet dan noodig is met het
oog op de groote belangen, die daarmede zijn gemoeid.
De economie is een wetenschap, die zich in de latere jaren
in de breedte heeft uitgedijd met het specialiseeren in
allerlei richtingen.
Hoe nuttig deze detailleering in vele opzichten ook is
geweest, toch mag men daarbij niet vergetei, dat het
uitwerken van allerlei bijkomende vraagstukken niet
tot een revisie der theorie zal leiden. Ja, het gevaar is
zeker niet denkbeeldig, dat alle specialisatie de aandacht
van de revisie der algemeene theorie heeft afgeleid; een
revisie, waarmede zoo groote maatschappelijke belangen
zijn gediend, dat zij nimmer uit het oog mag worden ver-
loren.
Men moet er zich hij deze principieele kwestie véér
alles van bewust zijn, dat het denken der oudheid zich in
de sfeer der logische redeneering heeft bewogen en dat
deze visie nogsterk op den voorgrond trad, toen de theore-
tische econômie ten (loop werd gehouden. Economische
theorieën hebben voor het bewijzen van hun bestaans-
recht niet in de eerste plaats denkrechtvaardiging noodig,
maar daarentegen wel nuttigheidsbewijs, d.w.z. zij ver-
dienen de verschijnselen op bevredigende wijze te ban-
teeren.
De economische theorie moet dus een werkhypothese
zijn, ‘d.w.z. een hypothese voor het bewerken der funda
meriteele vraagstukken. Men moet daarbij ‘niet te veel het
oog richten op de detailstudies, immers, de beleidsfouten
in de afgeloopen decennia betroffen evenmin details, doch
waren van fu ndamenteelen aard.
liet denken heeft zich in den lateren tijd meer in experi-
menteele banen bewogen, waarbij de uitspraken konden
worden geverifieerd, d.w.z. experimenteel bevestigd.
Ook de economie zal zich hieraan niet mogen onttrekken,
al ziet zij zich bij de verificatie harer uitspraken ook
voor groote moeilijkheden geplaatst door het ontbreken
van de gelegenheid tot zuiver experimenteeren. Bij de
revisie der economische theorie moet men voortdurend
passen en schikken, totdat een bevredigende overeen-
stemming met de feiten en het hanteeren daarvanis be-
reikt. Een revisie eischt tevens het verwijderen van allen
ballast, die, als nalatenschap van de beschouwingswijze uit
vroeger tijden, steeds nog wordt meegesleept. Hoe logisch
verschillende klassieke hoofdstukken, bijv. de verklaring
van het renteverschijnsel, ook mogen aandoen, zij dienen
te worden herzien, gecoinprimeerd of zëlfs geheel geschrapt,
zoodra hun onbruikbaarheid voor het hanteeren van de
daarmede samenhangende vraagstukken is gebleken.
Voorop staat natuurlijk de overtuiging van de noodzaak
eener ingrijpende revisie der theorie. Deze overtiiging is
bij vele economisten niet aanwezig. Er zijn vereenigingen
of instituten,onder welker auspiciën verschillende studies
over afzonderlijke economische onderwerpen verschijnen.
Aan een permanente instelling voor de revisie van het
moederschip wordt weinig behoefte gevoeld en zoo deze
behoefte hier en daar bestaat, brengt zij het niettot een
goed georaniseerden opzet. Dit moet ten zeerste worden
htreurd, als men bedenkt, dat de technische ontwikkeling
in de resteerende jaren dezer eeuw opweegt tegen een
goede theorie als basis voor een algemeene welvaartspolitek,
die ons kan bahoeden .voor de vele scheeve verhoudingen
met de daaruit voortvloeiende spanningen in het recente
verleden. De economische wetenschap behoort daarmede
tot de belangrijkste der hedendaagsche wetenschappen
en in dit licht bezien mag men verwachten, dat van de
kringen der economisten een sterke drang uitgaat
om
te
komen tot’ een algemeene theorie, die aan cle aan haar te
stellen eischen voldoet.
Wanneer men de theorie wil herzien, moet men zich in
de eerste plaats bewust zijn van de methodiek van het
onderzoek. Hierboven werd de economie tot de speculatieve
wetenschappen gerekend, doch in den loop van het betoog
werd reeds opgemerkt, dat een globale toetsing aan het
totale complex der feiten. mogelijk is. Dit hulpmiddel, al
blijft het ver bij het zuivere experiment ten achter, moet
dan ook tot het uiterste worden uitgebuit. Hebben de
beoefenaren der economische theorie dit in het verleden
doelbewust ge’daan? 1-Jet antwoord op deze vraag moet in het algemeen ontkennend luiden, hetgeen zijn bevesti-
ging vindt in het feit, dat de klassieke economie bij de
ontwikkeling harer theorieën de overwegingen van den
individueelen mensch als uitgangspunt koos, terwijl de groote vraagstukken, waarvoor geen bevredigende op-
lossing kon worden gegeven, op het gebied der samenleving
als één geheel liggen, d.w.z. verband houden met ht totale
complex der verschijnselen. Bij het opstellen van werk-
hypothesen dient men dus tevens uit te gaan van de samen-
leving als één geheel, wat slechts mogelijk is door de werk-
hypothesen op te stellen aan de hand vin geschematiseerde
samenlevingstypen, waarbij deze samenlevingstypen fun-geeren als
gedacht experiment.
Dit heeft niets te maken
met de hedendaagsche ideologieën, doch’is zuiver een gevolg
van den aard der vraagstukken, waarvoor de economie
is geplaatst.
De tw’ee-eenheid individu-gemeenschap leidt tot eigen-
aardige tegenstellingen. Om nu maar eens bij het beeld
van het geldtekort te blijven, kan een enkele tegenstelling
op de volgende wijze aanschouwelijk worden voorgesteld.
Indien A zijn geld uitgeeft wordt hij arm en loopt vast.
Dit geldt eveneens voor het individu B. Wanneer wij
echter om Al en B een lijn trekken om een samenleving in
zakformaat tot uitdrukking te lrengen, dan wordt deze
samenleving als geheel gezien niet armer, wanneer A zijn
geld aan B geeft of omgekeerd.
Verschillende vraagstukken dienen te worden uitge-
werkt, uit het gezichtspunt der samenleving als één geheel.
Helaas leent déze samenleving zich niet tot het uitvoeren
van ëxperimenten. Men moet daarom zijn toevluftt
zoeken tot het gedachte experiment, d.w.z. tot schema-
tische voorstellingen en de langs dezen weg verkregen
inzichten toetsen aan wat de werkelijkheid biedt.
De probleemstelling aan de hand van geschematiseerde
samenlevingstypen voert spoedig tot afwijkende vpor-
stellingen en het laat zich aanzien, dat langs dezen weg de
kloof tusschen theorie en practijk kan worden gedempt ‘).
Hiermede worden geen richtlijnen gegeven voor den weg,
dien men bij een herziening zal moeten gaan, doch wordt
alleen gewezen op de noodzaak van fundarnenteele ver-
‘) Wij wijzen voor deze werkwijze op het in
t
939
verschnen
werkje ,,Van Crisis naar welvaart” (Uitgave Holdert en Co., A’dam).
RT
82
ECONOMISCH-STATISTISHE BERICHTEN
15November 1945
anderingen in den
–
geheelen opzet van.het economisch
leergebouw. Laat men dit op zijn beloop, dan zal men
blijven sukkelen met een thèorie, die in breede kringen
geen voldoening schenkt en die hét gezag mist om bij het
hanteeren der groote economische problemen een leidende
rol te spelen. –
Op de schouders der economisten rust een enorme ver-
antwoordelijkheid. . Deze verantwoordelijkheid houdt ver-
band met de spanningen op economisch gebied, die in het
recent verleden mede tot een uitbarsting hebben geleid
en die niet langs den weg van het inzicht konden worden
opgelost. De reactie op het in gebreke blijven van de
officieele theorie pleegt te komen uit kringen, die zich
door intuïtie laten leiden en dan hervormingen eischen,
die ver uitgaan boven het eigenlijke doel. Wat dit betreft,
heeft de economie niet tot een ontwikkeling in rustige
banen geleid. Gedane zaken echter nemen geen keer en
het nakaarten over wat achter ons ligt heeft weinig zin.
Het gaat thans om de ontwikkeling in de komende tijden,
die sterk afhankelijk is van juiste inzichten, ook op econo-
misch gebied. Afgaande op de neiging om zich aan de
fundamenteele herziening der economische theorie te
onttrekken, welke neiging zich demonstreert in de vlucht
in detailstudies, krijgt men den indruk, dat in economische
kringen het besef van de groote verantwoordelijkheid ten aanzien van den algemeenen gang van zaken niet altijd in
voldoende mate wordt gevoeld.
Deze heiging is deels een gevolg van het feit, dat men met
een speculatieve wetenschap heeft te doen, gehanteerd in
kringen van intellectueelen, die bij hun opleiding meestal
geen experimenteele scholing doorloopen en daarom niet
gewend zijn de uitspraken, waartoe zij komen, voort-
durend te toetsen aan wat de werkelijkhèid biedt, laat staan een methode van onderzoek te ontwikkelen, die
deze toetsing vooropstelt en, ondanks het ontbreken van
zuivere experimenten, zoo goed mogelijk benadert.
De ‘economie als wetenschap vormt derhalve een pro-
bleem, waarover niet te licht mag worden heengegaan.
Wij zien eenerzijds een sterken groei van organisaties op
het gebied van toegepast natuurwetenschappelijk onder-
zoek, wat duidt op het besef van vpldoende ontwikkeld’
zijn der âlgemeene theorie als basis voor de toepassing en anderzijds een sterken groei van economisch detail-
onderzoek, terwijl de algemeene theorie lang niet ten
volle bevredigt en geen algemeen vertrouwen geniet.
De toepassing der economie is minstens even belangrijk
als de toepassing der natuurwetenschappen (experimen-
teele wetenschappen), maar bij de economie mist men de
basis van een betrouwbare algemeene theorie als gids,
zoodat de toepassing op basis dezer, theorie nog niet aan deorde is. Als tegenhanger van de snel groeiende organi-
saties op het gebied van toegepast natuurwetenschappe-
lijk onderzoek,. zou men de ontwikkeling van fundamen-
teel economisch onderz&ek mogen verwachten. Op’ dit
terrein neemt men echter geen goed georganiseerde ont-
wikkeling waar, wat ten zeerste moet worden betreurd
als men bedenkt, dat de toepassing der natuurwetenschap-
pen zonder vast omlijnd economisch inzicht in vele op-zichten tot onvruchtbaarheid is gedoemd, zooals hij het
onderzoek ten behoeve van deze toepassing steeds duide-
lijker naar voren komt, terwijl de maatschappelijke be-
langen, die met een betrouwbare economische theorie
zijn gemoeid, veel grooter zijn dan die, welke met een nog
– meer geperfectionneerde toepassing der natuurweten-
schappen samenhangen.
Dit verschil in ontwikkeling is volkomen verklaarbaar.
De toepassing van het natuurwetenschappelijk onder-
zoek leent zich voor systematische uitbreiding van het
steunpunt der algemeene theorie uit, met inschakeling
van het-experiment als betrouwbare gids. De economie,
gelijk elke niet experimenteele wetenschap, eischt voor
haar herziening een andere visie op het massale feiten-
materiaal. Deze revisie is geen product van schoolvorming,’
maar kan slechts geschieden door individuel zeer hoog-
staande figuren, die de veelheid van verschijnselen tot een.
nieuwe eenheid verwerken. De doorsnee-economist komt
hier niet aan te pas, voorzoover het acti?ve deelneming
betreft. -Toch kan aller medewerking bestaan in het besef
van de zwakke positie der economie door het ontbreken
eener experimenteele fundatie, waardoor men zich bpen-
stelt voor alle pogingen tot reformatie en deze.niet direct
als inbreuk op de gangbare theorie terzijde stelt.
Ir. K. P. KALIS.
BOEKBESPREKING.
,,I-Iet eerste verzamelgebouw voor grossiers te Rotter-
dam?”. Uitgave van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Zuid-Holland.
Rotterdam, Juli 1945.
De vestigingsplaats der grissiers dit verwoest Rotterdam.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-
Holland I e Rotterdem heeft een brochure het licht doen
zien, gedagteekend Juli 1945, waarin een uit Rotterdamsche
grossierskringen voortgëkomen gedachte tot het stichten
van een verzamelgebouw voor grossiers, wier bedrijven
verwoest zijn dooi’ den oorlog, voor het forum van de
publieke opinie wordt gebracht.
Over dit onderwerp zijn nl. kort na de bevrijding door
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Hol-
land ‘in overleg met het Asro enkele vergaderingen van
belanghebbenden gehouden, welke ouder het voorzitter-
schap van Dr. W. F. Lichtenauer hebben gestaan. De
brochure bestaat nu uit een nota, de notulen dezer ver-
gaderingen ei’i een, plattegrond van een verzamelgebouw,
zooals dat door één der belanghebbenden werd gedacht.
De gedachte is, voor ons land althans, nieuw en belang-
wekkend. Vele Rotterdamsche grossierspanden zijn door
oorlogshandelingen verwoest of zullen, ‘aldus de nota,
onder sloopershanden vallen in verband met de onteige-
ningsplannen van de spoorween. 1-let gaat hier om een
,,categorie van bedrijven, dié over het algemeen niet
direct locaal gebonden is, doordat de clientèle over het
geheele land verspreid wordt gevonden”. Bouw thans voor
deze, aldus de gedachte, één groote,coflectieve behuizing,
waarin ieder der betrokkenen zijn eigen ruimte kan huren
en van de aanwezige faciliteiten gebruik kan maken.
Men verwacht voor een derglijk bouwwerk een hoogere
plaats op de urgentielijst, eerdere beschikbaarstelling van
bouwiaterialen, minder kapitaalsinvestatie per onder-
nemer, minder wanruimte, rationeeler aanleg van gas,
water, electriciteit, centrale verwarming enz. Voorts
zouden in dit gebouw een 4.000 man personeel arbeid
kunnen vihden, er zou ,,klantenaantrekking en omzet-
vermeerdering” voor de deelnemende groothandelaren
uit voortvloeien, men zou goedkoope collectieve reclame
voor het grossiersgebouw .kunnen maken; door dit alles
zou de bouwsom en de exploitatie gunstig worden be-
invloed. De nota bepleit, dat het gebouw door de Ovérheid
gefinancierd zou vorden en verhuurd ,,tegen een huurprijs,
welke tot uitgangspunt heeft hetgeen elders voor derge-,
lijke m
2
oppervlakt& betaald wordt”. Subsidiair zou de Overheid een gedeelte ‘van het kapitaal
A
fonds perdu
kunnen verstrekken en de rest als (voorloopig renteloos)
voorschot. De Kamer wil thans gaan onderzoeken, of er
onder de grossiers principieele bereidheid bestaat om zich
in een dergelijk gebouw te vestigen.
**
*
De heeu A. G. van der Veen, ,chef van den Economisch-
Technologischen Dienst der Kamer, die ,,entre parenthése”
in zijn in de brochure opgenomen rede een staaltje van
onerbloemd economisch nationalisme heeft gegeven,
heeft samenwerking tusschen de handelaren bepleit en.
noemde ,,gecombineerde huisvesting” van groote be-
15 Növember 1945
ECONOISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
233
teekenis.Zonder een domper te willen zetten op het enthou- komen een aantal grossiers onder te brengen in een zgn.
siasme, dat uit de brochure spreekt, zouden wij toch de verzamelgebouw van grossiers. De uitkomsten van een
vraag willen, stellen, of samenwerking niet pas zinvol naar -aanleiding van dit denkbeeld onder een aantal gros-
wordt,, indien er gelijkgerichte belange(i zijn. 1-let staat
I
siers gehouden onderzoek waren van dien aard, dat de
â priori geenszins vast, dat bijv. een grossier in dageijksche Kamer daarin reden vond het plan voor den bouw van een
gebruiksartikelen met eigen ‘wagenp,ark en stedelijke of verzamelgebouw voor grossiers krachtig te ondersteunen.
regionale. klantenkring zich in een dergelijk verzamel- Medio Augustus werd door de Kamer een brochure
gebouw thuis zou voelen. Hij moet centraal ten opzichte uitgegeven, onder den titel: Het eerste verzamelgebouw
‘
,,
van zijn verkoopmarkt gevestigd zijn en het’ zou wel eens van grossiers te Rotterdam?” Deze brochure werd aan
erg ôneconomisch kunnen blijken te zijn, wanneer zijn een groot aantal, in hoofdzaak Rotterdamsche grossiers
transportmiddelen – die.in
dè garae onder het gebouw toegezonden. De beperkte oplage liet uiet toe de brochure
staan – niet rond kunnen rijden in, het pakhuis om op op even groote schaal aan buiten Rotterdam gevebstigde
rationeele wijze geladen te worden. Ook de klantenaaiitrtek grossiers te doen toekomen. Teneinde deze laatste in de
king en’omzetverrneerdering, di6 het verzamelgebouw zou – gelegenheid te stellen van dit project, dat zich in Rotter-
veroorzaken zijn ons nog niet voldoende, duidelijk. De dam in een zeer groote belangstelling mag verheugen,
schrijer van de brochure, die een dorpsbazarhouder naar kennis te nemen, ligt ten kantore van iedere gewestelijke
het verzamelgebouw laat komen om er ,,al iijn inkoopen Kamer van Koophandel en Fabrieken een exemplaar (te) kunnen doen, meer op zijn gemak dan wanneer hij van deze brochure voor belangstellenden ter inzage.
zijn weg moet zoeken, tusschen 80 aparte behuizingen, De Kamer van Koophandel te Rotterdam is vanzelf-
verspreid door de stad”, stelt de zaak, waar het om gaat sprekend bereid alle vêrdere inlichtingen dienaangaande
o.i. niet overeenkomstig de werkelijkheid voor. Die werke- te verstrekken. Gegadigden van dit object kunnen zich,
likheid is, dat de ‘distribueerende grocithandel een tame- bij voorkeur schriftelijk, te harer kantore aanmelden.
lijk vèrgaande mate van-spécilisatie vertoont en dat deze Zij worden ver’ocht tevens te vermelden, of zij zich in
sterk op de narkt en op consumptieverwantschap georiën- principe financieel wenschen te interesseeren bij den bouw
teerd is. Ditz1fde geldt voor de afnemers, zoodat er in van, dit pand.
het algemeen geen reden-is om aan te nemen, dat deze
zich plotseling als universeele koopers zouden ontpoppen.
Men heeft hier o.i. teveel gedacht aan de succesvolle ont-
wikkeling van de groote warenhuizen en modemagazijnen,
die echter wél -‘over in principe universeele koopers be-
schikken. Mevrouw A koopt in één warenhuis de meest
uiteenloopeide artikelen, maar winkèlier Pieterse is
specialist in ‘én bepaalde branche en
indien
hij al paral-leliseert, dantoch zeker niet op grond van het feit, dat de
grossiers allemaal in één gebouw te bereiken zijn. FIet
zou dan ook interessant zijn, te weten welke voorbeelden
van collectieve behuizing de samenstefler der brochure,
die over een in Engeland en Amerika ;,reeds jaren in
practijk gebrachte gedachte” spreekt, zou kunnen noemen:
Het vorbeeld, dat de heer van der Veen in zijn rede
gegeven heeft slaat’ op collectieve
industrievestïging
in
huurgebouwen, 40 km buiten Londen, waarbij het vesti-
gingsplaatsvraagstuk •dus wel geheel anders is gelegen.
Wat’de fin’anieringszijde van het vraagstuk betreft
is iet de vrâag; of de’ Overheid er rechtvaardig aan zou
doen juist deze speciale groep van getroffenen in de
financiering van hun behuizing tegemoet te komen en
daarbij dan nog wel af te zien van normale huur-calculaties
op basis van het inmiddels sterk gestegen bouwkostenpeil.
Een de’rgelijke tegemoetkoming zou bezwaarlijk incidenteel
geregeld kunnen worden. Denkt men aan grossierderijen-
in woningtextiel , in porcelein en aardewerk voor hotels,
ziekenhuizen, e.d., die veelal een landelijke afzetmarkt
hebben en eigen showrooms exploiteeren, dan lijkt de
gedachte aan onderbrenging in een verzamelgebouw
aantrekkelijker dan voor de groothandelaren in dagelijksche
verbruiksartikelen, die toch ook niet gering in aantal zijn.
Dit alles neemt ‘niet weg, dat hier van een initiatief
gespr’oken kan worden, waarvan de verdere ontwikkeling
met belangstelling moet worden afgewacht
1).
t. D
1)
Zie
ook het ,,Bericht van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Zuid-Holland te Rotterdam” in dit’nummer. Red.
BERICHT VAN DE KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN
VOOR Z tiJD-HOLLAND TE ROTTERI)AM.
,,Het eerste .’erzanzelgebouw voo’ grossiers te’ Rotterdam?”
Het vraagstuk van de behttizing der grossiers te Rottei’-
dam heeft den laatsten tijd een en andermaal de aandacht
van de Kamer van Koophandel ,ea Fabrieken van zuid-
Hollancj gehad. Na gehouden besprkingen is uit Rotter-
damsche grossierskringen het denkbeeld naar voren ge-
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Sedert het vorige overzicht zijn de verhoudingen op de
geldma,rkt wel zeer sterk veranderd. Thans overheerscht
het aanbod van schatkistpapier, zoodat de prijzen over
het algemeen een sijging te zien gaven met ongeveer
I %.
Driemaandsch papier werd aangeboden tege,n 1 %, zes-
maandsch promessen tegen 1
4
% en negenmaandsch papier
tegen 1
15
De Agentsprijzen zijn dus reeds weer over-
schreden. Blijkbaar was de vraag naar geld grooter dan
aanvankelijk werd verwacht, zoodat d’e banken een deel
van hun bezit aan schatkistpapier moesten afstooten.
hierbij komt, dat geruchten over, een op handen zijnde
staatsleening ook hun invloed dden gelden; inmiddels
heeft de Ministei’ van Financiën in zijn radiorede van Dins-
dag 13 November eenige mededeelingen gedaan over de
nieuwe staatsleening en over de heffing ineekis van de
tijdens den oorlog verkregen vermogensvermeei’dering.
Deze laatste zou een bedrag op moeten brengen van rond
f 4- milliard, Welke in’ geld, effecten of andere waarden
zullen kunnen worden baald. Gezien het feit, dat ook
effecten kunnen dienen vooi’ betaling, waaronder stellig
ook schatkistpapier begrepen zal zijn, behoeft betaling
door de contribuabelen ten laste van hun- bankrekeningen
geen verstoringen op de geldmai’kt teweeg te brengen.
Overigens vraagt men zich wel af, gezien het zeer hooge
bedrag dat als opbrengst verwacht wordt, wie onder de
heffing zullen vallen en tot welke percentages, en vooral
ook
o1
welke wijze vermogensa,nwas zal woi’den berekend.
/ Overigens kondigde de minister een voortgaande uit-
gifte van bankpapier aan, daar de voor-oorlogsche verhou-
ding tusschen chartaal- en gii’aalgeld nog niet zou zijn be-
reikt. Thans. vormt het chartale geld slechts ongeveer de
helft van het totale bedrag aan giraal geld (f 1.800 millioen)
dat in omloop is, terwijl dit voor den oorlog ongeveer 90%
was.
t
-Daar de totale geldomloop door den Minister vn
Financiën thans normaal wordt geacht, in vel’houding tot het nationale inkomen, zou het tot stand brengen van een verhouding tusschen chartaal- en giraal geld, welke meer
de voor-ooi’logsche relaties benadert, dienen te geschieden
door omzetting van gii’aal- in chartaal geld. Dit laatste
ligt nie’t in de bedoeling, althans voorlopig niet. Dereltieve
toeneming van het chartale geld zal dus alleen kunnen
geschieden door i’uimere deblokkeei’ing, bankcrediet en
overheidsuitgaven uit -niet aan het publiek onttrokken
234
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15
Novembè(
1945
middelen, vaaj-toe het saldo van het Rijk hij 1)e Neder-
landsche Bank ad
f
2.487 miltioen voldoende speelruimte
biedt. lIet is- duidelijk, dat dit slechts zeer geleidelijk
zal kunnen plaats vinden, indien de monetaire autoriteiten
de door Minister Lieftinck normaa.l geachte verhouding
tusschen geldsomloop en nationaal inkomen willen hand-
haven, daar het volksinkomen door het op gang komen
der productie wel
zal
toenemen, maar deze .toerièming
zal stellig niet met sprongen zijn.
Overigens vertoonde de bankbiljettencirculatie in deze
week een behoorlijke stijging, nI. met f 61 millioen, terwijl
het saldo van het Rijk bij de centrale bank een toeneming
met 1 79 millioen vertoonde, gepaard gaande met een
ongeveer gelijke daling der geblokkeerde ,,saldi van An-
deren”. Allerlei mutaties hebben hier natuurlijk invloed
uitgeoefend, maar per saldo trok de Schatkist een niet
onbelangrijk bedrag aan geblokkeerd geld tot zich, ver-
moedelijk grootendeels uit hoofde van belastingen en ver-
plichte zekerheidsstellingen.
De Minister van Financiën heeft thans ook bekend ge-
maakt, dat het in de bedoeling ligt de vlottende staats-
schuld te consolideeren in 3 pCts bijzondere Grootboek-
inschrijvingen. Men weet dus thans, dat de vlottende
schuld zal w’orden afgelost, daar van een gedwongen
inschrijving in dii Grootboek niet werd gesproken.
01
hiertoe desondanks niet zal worden overgegaan, blijft een
open vraag; in ieder geval zijn de voorwaarden voor de
bij zondere Grootboekinschrijvingen niet erg aantrekke-
lijk. De looptijd zal lang zijn en dc overclraaghaai’heid
onmogelijk
bf
in ieder geval zeer beperkt.
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.
ilOEld
EN.
Maatschappelijke verhoudingen,
Ir. A. J. Beigsma,
S.
Gouda
Quint – D. Brouwer & Zoon, Uitgevers, Arnhem. 96 pag.
N.V.
Drukkerij G. J. Thieme, Nijmegen.
Nederland’s Economisch Bestel,
door J. L. Al. de Poorten
en Mr.
W. C.
L. v. d. Grinten. Uitg. N. Samson NV.,
Alphen a. d. Rijn. 1945.
300 hlz.
Publicatie i’r. 1. Een ernstige besLssing.
Drs. G. El. L.
Zeegers. Uitgegeven ondèr auspiciën van het Neder-
landsche Comité voor Gebiedsuitbreiding. 1-let Verguld
Blazoen. 1945. l5Opag. – Een aantal aspecten van de
veranderingen in cle .Neclerlandsch-IDui tsche verhoud in-
gen als gevolg van dezen oorlog.
Crondlijnen 000r herstel oan welvaart en financieel even-
wicht in Nederland.
EeR economische beschouwing door
W.
J.
v. d. Woestijne, Econ. Drs.1945.
N.V. A. Oost-
hoek’s Uitg-Mij. Utrecht. 70 hIt..
Naar saneering van den gulden
dooi- ilr.
W.
Wentholt.
Uitg. Scheltema & Jiolkema, A’clam. 1945. Prijs 1 7.50.
• 402 pag. .
La naissancc ei le développernént de l’étalon-or.
1696-1922.
pan Jacques E. Mertens. Presses Universitaiies de Fran
1944. 475 pag.
–
IIROCfl URES.
]Taar de volgende Crisis en oorlog,
Ir. J. J. Pot. Voorjaar
1945, 32 blz.
Economische. Publicaties No.
13a, Nederlandsche Midden-
standsbank. Juni 1945.
Nederlandsche Mij. voor Nijverheid en Handel,
Uitg. 1-1. D.
Tjeenk Willink & Zn.,
NV.,
1945.
Schadevergoeding door Anneratie,
door Nederlander E.
Veen. Uitg. L. J. Veen’s.Uitg. Mij. NV., Amsterdam,
1945.
40
pag.
Ons geld, de staatsschuld en de rentestand,
door M. F. van
Bommel, van Bommel
& Co.,
Mëi 1945. 34 bI.
-Sociale Zekerheid.
Rapport van ‘de Commissie, ingesteld
bij i3esc4ikking van den Minister van Sociale Zaken
van 26 Maart 1943, met de opdracht algemeene richt-
lijnen vast te stellen voor de toekomstige ontwikkeling
der sociale verzekering in Nederland. Deel
1
en
II.
Ge-
drukt in Engeland dooi- Waterow & Sons Limited,
Londen. Mei 1945. 100 en 122 pag. Aangeboden door
het Ministerie van Sociale Zalcen.
STATISTIEKEN
I)E NI-Iil’I(lANOS(‘IlE IIANI4.
–
(Voornaanist,
posteti
In
dulz’tiden gul(ons)
Binnen!.’ wissels
–
Munt, open inarklpapier,
Totaal Data
munlrriat.e-
beleenin gen, voor-
Totaal
opeischb.
riaal en
schollen a/h
Rijk
activa
schulden
deviezen 3 en diverse
rekeningen
)
12 Nov. ’45
5.233.086
1
96.465
5.502.773 5.020.660
5
,,
’45
5.232.604
178.955
5.484.781.
5.002.686
29 -Oct. ’45
5.222.334
183.232
5.481 .388
4.999.382
22
,.
’45
5.222.523
179.553
5.477.897 4.995.907
15
,,
’45
5.212.597
183.536
5.471.955
4.990.10
8
,,
’45
‘5.214.825
189.471
5.480.118
4.998.423
’45
5.203.552
201.335
5.480.709
4.999.802
24 Sept. ’45
5.204.129
180.697
–
5.460.648
–
4.979.760
6 Mei
’40
1.173.319 248.256
1.474.306
1.424.016
Bankbiljet- Saldi
.6
ankassi g_
Schatkist
loop
R/C –
diverse
R/C (.D/C)
rechtstr.
Data
ten in om-
tn
natiën en Saldo Rijk papier
rekeningen
onder-
gébracht
9 Nov.
’45
t
.375.206
4
)
3.645.426
49.897
C21592.020
–
5 ,, ’45 l.35!.O16) 3.651.661
149.859
C2Sl3.999
–
29 Oct. 4 5 1.311.581′) 3.687.796
149.775
C2.560.265
–
22
, ’45 1.297.569 3.698.327 149.764
C2.492.804
–
15
,, ’45 1.330.770 3.659.344 149.594
C2.067.338
–
8′ ,, ’45 1′.252.976 3.745.447
l49.393
ci
.790.893
–
1
,, ’45 1.161.347 3838451
148.596
C1.593.143
–
24 Sept. ’45 1.683.158 3.296.562
148.617
Cl .329.892
–
6
M8i
1
40 1.158.613
255.174
10.230
C. 22.962
–
3 De posten ,,Correspondenten in het buitenland” en Buiten-
lantdsche betaalmiddelen (exel. pasinunt)”, voorheen begrepen mde
Diverse ekersingen”, zijn van 5
Jul!
1943
af
opgenomen onder.de
buitenlandsche portefeuille, in orizen staat samengeva t als ,,deviezert”.
9
waarvan nieuwe uitgifte f1748. 134.
I829.935.
4)
•.
,,
,,
i890.388.
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste pollen in millloenen fraiscs).
I)ata
0
,Q
!
.
UBE
A
00
30
Oci.
1945
:10.003
5.478
960
248 237
47.017
25
945
.30.694
5.305
954
197
237
46.342
18
,,
1945
30.605
5.268
377
–
228
224
46.684
II
1945
30.717
5.140
375
282
.213
46.165
4
945
30.717 5.075
388 215
221
46.065
27 SepI.
1945 30.
1
,26
3.940
383
252
21,6
47.370
20
1945
30.
1
,26
3.928
365
199
264
46.778
Rekening
–
courant saldi
l)ala
o
–
.
CQ
‘
30 Oct.
1945
653
149.431 66.449
6
4.5313
62.860
25
1945
653
n48.522 65:924
4
4.061
62.921
18
1945
653
148.967 65.991.
6
4.367
62.993
11
,,
1945
653
148.468 65.996
5
3.797
63.061
4
1945
653
140.255 65.579
4
3.920
63.146
27 Sept. 1945
653 . 148.183 64.301
3
4.976
63.301
20
1945
653 147.526 63.875
3
4.682
63.364
3
Waarvan 10.493, nil!ioen frcs. on beschikbaar goudsaldo na
iierwaardcering viii den goudvoorraac!. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).
9
Waaronder begrepen de Post ,,Emissiehank Le Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
3)
Deze post omvat: Oude biljetten en rekeningen-courant op da
Bank, overgeboekt en over te boeken op tijdelijk onbeschikbare
of gebiokkeerde rekeningen en niet aangegeven Oude biljetten.
L.
+
S
Vacatu,’ct.
+
Bij groote instelling
‘
is plaatsing voor een
1
ACCOUNTANT
(lid N.W.A. of Ec. Drs.). Vereischten: uitgebreide
contrôle-praktijk en/of kennis van de prijsstelling. Br.
met uitvoerige, in!. en opg. verlangd salaris onder
no. 2026 Âdv. Bur. Belinfante l Co., Rege’ntesse-
plein 8
9
Beschikbare ki’achtcn
Jong, ongehuwd Doctorandus Economie,
26 jaar, met ruim 2 jaar ervaring op commercieel-financieel
en’ administratief, gebied, representatieve verschijning,
wenscht van werkkring te veranderen en zoekt een functie
in handel of industrie in algemeenen (secretariaat) of com-
mercieelen dienst. Beschikt over uitstekende referenties. Brie-
ven onder R 17 Alg. A’dv. Bur. Rouma & Co., Amsterdam-C.
ACADEMICUS
(geprom., rechten en econooiiie), sedert vele jaren werkzaam
in leidende functie op het gebied .van geld- en bankwezen
bij officieele instelling, ervaring in economisch research-
werk en documentatie, goed met publiek en personeel kun-
nende omgaan, zich bewust van de moeilijkheden, die het
Nederlandsch’ economisch leven zoowel op nationaal als
internationaal gebied heeft te overwinnen, wenscht over
te gaari in zelfstandige, verantwoordelijke functie, het liefst
daar, waar commercieele aanleg gewenscht is.
Steller is eventueel bereid naar het buitenland te gaan
of om de economische samenwerking van o’ns land met het
buitenland van hieruit te bevorderen. De noodige referenties
staan ten dienste. Br. no. 281 bureau van dit blad, post-
bus 42, Schiedarn.
AANGEBODEN:
1 K.M.D. Ponskaartenmachine,
Electrische ponsmachine,
Handcontroleermachine,
2
Handponsmachines,
1
,,
Power Printer met boxen.
Inlichtingen bij de Noord-Zuid-Hollandsche , Tramweg
Maatschappij, Leidschevaart 39b, Haarlem.
Holland m o e t exporteeren
maar de export moet georganiseerd worden.
Ext
svator,
econoom, ex-redacteur van wereldbekend
algemeen export-tijdschrift in de Engelsche
en Fransche talen zoekt serieuze en kczpi-
taaikrachtige uitgeverij voor de oprchting
van een
7ft4tae.
T4dc4rit
in de genoemde talen ter bevordering van
denNederlandschen in- en uitvoerhandel. Het
tijdschrift is bedoeld als advertentieblad.
Steller dezes is in staat redactie, administratie,
acquisitie en verspreiding in het buitenland
zelfstandig. te organiseeren en te leiden.
Aanbiedingen onder R 32 Alg. Adieerfenfie Bureau
Rouma & Co.,
Heerengrachf
226, Amsterdam-C.
iUaakt. gebruik
van onze speciale rubriek
,,Vacatures”
voor hef
oproepen van sollicitanten voor leidende
functies.
111
Zelfstandig studerende zit dringend verlegen om 66n der na-
volgende boeken: Spaander, Staathuishoudkunde.
Bordewijk, Theoretisch-historische Inleiding tot dc
Economie.
Hoogcarspel, Staathuishoudkunde.
W2euL1emPLe4i&v?
l3rievn no. 287 bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
Nederlandsche Vorderingen
op Duif schiand.
Van 5 November 1945 at is de gelegenheid
geopend de Nederlandsche vorderingen op
Duitschland, (met uitzondering van vorderingen
inzake in effecten belichaamde waarden en die
wegens geleden oorlogsschade) in te dienen
ten ‘kantore van het Nederlandsch Clearing-
instituut, Rokin 6 te Amsterdam, onder gebruik-
making van speciaal daartoe bestemde aan-
gilteformulieren.
De aangifteforniulieren zijn verkrijgbaar bij
het Nederlandsch Clearinginstituut te Amster-
dam, Kamers van Koophandel en Fabrieken,
,
Bankinstellingen en soortgelijke.
De indiening moet geschieden vôôr
30 November 1945.
HET
(INANCIEELE DAGBLAD
voorheen .Amsterdamsch Effectenbiad en’
Dagelijksche Beurscourant
geeft voorlichting over de nieuwe maatregelen
• het bedrijfsleven • effecten en coupons
• geld en deviezen • uitlotingen
• belastingen etc.
Abonnement per kwart.
f9.-. N.Z.
Voorburgwal
289,
A’dam
6.’- Tel. 311545-36113-43598
Betalingsverkeer met België
Voor alle
deviezenaangelegenheden
met
België verleenere wij onze bemiddeling.
Eigen vestingen in België
VAN MIERLO
&
Co.
BRUSSEL – ANTWERPEN
Documenfaue oredieten
Remises voor
kosten v. levensonderhoud
Reischèques
VAN MIERLO
&
iN. N.V.
Breda
–
Roosendaal
–
Bergen op Zoom
VAN DIJK & Co.’
EENDRACHTSWEG
11 – ROTTERDAM
Makelaars en ‘Commissionnairs in Effecten
ffecten – Coupons – Vermogensbeheer
Telefoon 20845 – 21889 – 40631
Beurs Nis 6
–
Telefoon 24178
–
24378
Alle correspondentie betreffende advertenties gelieve U te richten aan
Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141. Sch;edam (Tel. 69300,. toestel 6)
HAV BANK – SCHIEDAM
7Levensverzekeing en Lyfrenze
De
1
4aHouIIet’1de
/3rciYlcIpoIis
•
van
Ve
,,ssu’niij” oan’189
.D.’
‘s-ravenhicige
NeerIandsch Idische Handelsbank, N.V0
Amsterdam – Rotterdam – ‘s.Gravenhae
Alle Bahk- en Effectenzaken
VA
NJ
.
VE -L L E
ROTTE RO
K N Z
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERJJ
Fabritk van:
zoutzuur, (‘alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
GRAANFACTORY
EXPEDITIE
BEVRACHTING
OP- EN OVERSLAG
LADING -CONTROLE
– BEMONSTERING
Pciers,n
•
11AvENBEDR’Jr
ROTTERDAM
TELEF. 72872
POSTBUS 893
.0
•
GeULS
Esso
STANDARD
AMERIKAANSCHE
PETROLEUM
CIE.
GEBOUW PETROLEA
‘s-GRA VEN HAGE
gispen
culemborg
amsterdam
rotterdam
–
KoninkLijke
Nederlandsché
Boekdrukkerij•.
H. A. .M. Roelauts
Schiedam
aok uoor
Udu.Wk dki.s&s
PATI1USPOORTGLAZEN • TELECHAAFPLATEN
?
M,tNOMETERGLAZC.’ PEILCLAZEN.OLIEGLAZEN
REFLËXGLAZET
•
WATERLETEItGLAZEN ENL’
Pie1erman.
WESTVEST 17 – SCHIEDAM TELEFOON 69269
VAN GEND & LOOS
verzorgt Uw geheele expeditie
UW TOEKOMST IS VEILIG met een
polis van de
ALGEMEENE’ FRIESCHE
LEVENSVERZEKERING MIJ.
of de
GROOT- NOORDHOLLANDSCHE
VAN 1845
LEEUWARbEN (Burmaniahuis) AMSTERDAM (v. Brienenhuis)
/
)
LIIPKT VA
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nedrlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam (Te!. 69300, toestel 6)
Druk Roelants, Schieclam.