Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1466

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 26 1944

26 JULI 1944

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Econo-m_isch~Statist

i

sche

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

29E
JAARGANG

WOENSDAG 26 JULI 1944

No. 1466

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J.
F. ten Doesschate; P. Lieftmnck (tijdel. afwezig);
J. Tinbergen; H. M. H. A. oan der Valk; F. de Vries;
M. F. J. Gooi (Redacteur-Secretaris).

H. W. Lambers – Adjunct-Secretaris.
Abonnements prijs 9an het blad, waarin tijdelijk is op-
genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f 20,85′ per jaar (,,PrijsQaststeiling
No. 052. IM 312″). Buitenland en koloniën / 23,— per
jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en
slechts worden beëindigd per ultimo i’an elk kalenderjaar.
Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden i’an het Ne-
derlandsch Economisch Instituut ontoan gen het blad gratis
en genieten een reductie op de 9erdere publicaties. Adres-
wijzigingen op te ge’en aan de administratie.

BERICHT.

Wij maken onze lezers er op attent, dat het telefoon-
nummer van de administratie der Economisch-Statistische
Berichten
38340
is vervallen. De administratie is thans
telefonisch te bereiken op het nummer van het Neder-landsch Economisch Instituut 3 8
0 4 0.

INHOUD:

Blz

Nederland’s beteekenis voor de internationale binnen-
scheepvaart door
Mr. W. H. Fockema Andreae ..
388

Overheid en molestonderlingen door
Mr. J. J. G. Brutel
delaRiyire

…………………………….
390

Naheffingen e.d. van molestonderlingen, goedgekeurd
door de Overheid tot
15 Juli 1944 …………….
392

De bouwkassen. in
1943
door
Mr. Dr. A. Schrijvers ..
394

B o e k b e s p r e k i n g e n

Dr. Ir. H. G. van Beusekom: Woningbouw. Proble-
men en perspectieven, bespr. door
Ir. L. H. J.
Angenot…………………………….
395

Ontvangen

boeken,

brochures

en

s t a t i s t i e k e n

……………………….
398

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch gebied

……………………..
398

M a a n d cij f er
s

Gecombineerde maandstaat van de vier Neder-
landsche groote banken en van het Nederlandsche
bedrijf der Nederlandsche Handel-Maatschappij
399

S t a t i s t i e k e n

Stand van ‘s Rijks kas – Bankstaten …………
399

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Van de
geldmarkt
geen nieuws. De omzetten zijn belang-
rijk geringer geworden dan in de eerste weken na de
gewijzigde afgiftepolitiek van de Schatkist. De hergroe-peering in de portefeuilles der onderscheiden geldgevers
heeft thans plaatsgevonden en de ratio voor de sterk
gestegen omzetten is daarmee komen te vervallen. Of
het geldmarktexcedent reeds geheel geabsorbeerd is, valt moeilijk te zeggen. De saldi van anderen liggen nog ruim
boven het niveau, dat voorheen als ,,ijzeren minimum”
gold. Maar het is alleszins denkbaar, dat dit minimum
thans hooger ligt, in verband met de gestegen liquiditeits-
voorkeur. De situatie op de discontomarkt is in elk geval
van dien aard, alsof er geen geldoverschot meer aanwezig is.

De
obligatiemarkt,
die gedurende de eerste dagen der
week betrekkelijk weinig verandering te zien gaf, heeft

op den laatsten beursdag een reactie getoond, waardoor
de
3%
leeningen
1942
en
1943
een oogenblik tot een
fractie beneden pari reageerden, terwijl de rest van de
markt dienovereenkomstig lager was. De eenige uitzonde-
ring op de algemeene marktstemming – eerst prijshoudend
en daarna in reactie – vormden de beide
3%
Indische
leeningen, waarvan wij in vorige overzichten vermeld
hadden, dat zij bij de markttendens waren- ten achter
gebleven. Die achterstand is daarmee thans dus weer in-
gehaald. De daling van den koers der
3%
grootboekinschrij-
vingen, die is ingezet toen een bedrag ad f 100 -millioen
aan nieuwe inschrijvingen werd beschikbaar gesteld, gaat
nog steeds voort. In totaal beloopt die daling nu al ruim
10 punten. Was destijds geen enkele attractie tot aankoop
aanwezig door den veel te hoogen koers dezer waarden,
thans is daarin wijziging gekomen. In verhouding tot de

3%
leening
1937
en vooral ook de
2%
grootboek is de

3%
grootboek thans uitgesproken goedkoop, wanneer
men althans afziet van het verschil tusschen vooroorlog-
sche en oorlogsschuld.

De
aandeelenmarkt
blijft bij voortduring blijk geven van

een tamelijk labiel evenwicht. Deze week raakten weer
13
fondsen van den stopkoers af en verschillende aandeelen-
soorten, die in het begin van de week nog een flink herstel
hadden geboekt, moesten tegen het einde van de week
weer een flinke veer laten. De situatie is aldus, dat elke
gebeurtenis, die de beurs eenigszins in beweging kan
brengen, aanbod uitlokt. De omzetten zijn aanzienlijk
teruggeloopen, maar blijven toch nog ver boven het peil
van de periode vôér de algemeene reactie. In de verslag-week bijv. waren er zeer omvangrijke omzetten in bank-
aandeelen. Maar ook in andere fondsensoorten werden soms
flinke posten omgezet, een duidelijk bewijs van het feit,
dat de periode, dat elke aandeelenbezitter angstvallig
aan zijn bezit vasthield, voorbij is.

388

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Juli 1944

NEDERLAND’S BETEEKENIS VOOR DE

INTERNATIONALE BINNENSCHEEPVAART.

De bestudeering van een statistiek blijft een bezigheid,
welke, tot conclusies kan voeren, die te denken geven: wij kunnen, deze ervaring indachtig, de verleiding niet
weerstaan om ons thema te benaderen aan de hand van
enkele cijfers.

Eenige gegevens over de samenstelling der binnenvloot.

Een scheepstype, dat in de binnenscheepvaart van onze
Lage Landen in trek is, de zgn. ,,Kempenaar” (met als gemiddelde maten lengte 50 m, breedte 6,60 m en een
diepgang van ongeveer 2 m), een sleepschip, dat zijn
naam ontleent aan de mogelijkheid van het gebruik daar-
van op de Kempische kanalen, was per 1 Januari 1942
met 611 exemplaren in ons land vertegenwoordigd. Gaat
men na, wanneer het grootste gedeelte dezer vaartuigen
is gebouwd, dan blijkt dat:
in de

per jaar
periode van

gemiddeld
1900-1905

5 Kempenaars werden gebouwd
1906-1910

13,4

,-,
1911-1915

30,0
1916-1923

6,3
1924-1930

39,0

1931-1942

1,7

Van deze Nederlandsche Kempenaarvloot bevindt zich
ongeveer 1/6 gedeelte in handen van reederijen, terwijl 5/6
deel het eigendom is van particuliere scheepseigenaren.
Met deze laatsten worden bedoeld de scheepseigenaren, die
deze schepen ofwel zelf als schipper bevaren, of daarop
een zetschipper doen varen, en de vaartuigen exploiteeren
door hiervoor vracht te zoeken over een beurtlijst, dan wel
eet overeenkomst van verhuur voor langeren tij.d aan te
gaan met een reederj.
De, in verhouding tot andere landen, groote Kempenaar-
vloot in Nederlandsch bezit leert ons het één en ander
over de bijzonderheden van den opbouw en van de werk-
wijze onzer binnenscheepvaart. Wij hebben hier te maken met een sleepschip van bescheiden tonnage, doch met een
vaartuig, waarnaar, daar het geschikt is voor partijen van
rond 500 ton, in verschillend verkeer vraag bestaat. Het
vaartuig is, in verband met zijn afmetingen, geschikt om
een uitgestrekt gebied van vaarwegen – open stroomen
en kanalen in binnen- en buitenland – te bevaren.
Wanneer onze statistiek 611 Kempenaars per 1 Januari

1942 oplevert, dan zal de lezer daarbij in het oog moeten
houden, dat, als gevolg van militaire maatregelen, juist in
dit scheepstype een sterke afvloeiing heeft plaatsgevonden;
doch de Kempenaarvloot, welke in den tijd véÔr den oorlog
bijkans het dubbele uitmaakte van hetgeen ons per
1 Januari 1942 is gelaten, wijkt structureel niet in belang-
rijke mate af van de door de statistiek van 1942 omvatte
groep van vaartuigen, zoodat bepaalde conclusies kunnen
gelden voor het verleden, even zoo goed als voor het hèden.
De cijfers leeren dan in de eerste plaats, dat de particu-
liere scheepseigenaar in zeer sterke mate vertegenwoordigd
is in de groep van eigenaren van deze maat schepen.
Dit beteekent, dat de Nederlandsche particulier een bij-
zondere belangstelling heeft voor een schip, waarmede
hij op een uitgestrekt vaargebied binnen en buiten de eigen’
grenzen kan werken. Hier ontmoet men een voor onze bin-
nenvaart bijzonder belangrijken trek. De ondernemingsgeest
van de particuliere schipperij in ons’ land vormt een pri-
maire voorwaarde voor een sterke positie van onze nati&ln de internationale binnenvaart. Hiermede is niets gezegd ten
nadeele van het Nederlandsche reederjwezen; doch in
particuliere handen bevindt zich rond 75 % van de binnen-
vlootruimte onder Nederlandsche vlag en het is duidelijk,
dat het zwaartepunt bij de beoordeeling dan ook vallen
moet op deze groep. De Rijnvloot vormt verreweg het belangrijkste deel van
de groep van binnenvaartuigen, welke het West-Europee-.

sche binnenscheepvaartverkeer verzorgen. De groei van
deze vloot is sedert- het eerste decennium van deze eeuw

zeer groot geweest; de Rijnsleepvlootbijv. heeft sedert
1910 een uitbreiding van rond 51 % ondergaan. Er
blijkt, dat de Nederlandsche binnenvaart haar aandeel
in deze ontwikkeling in ruime mate heeft gehad; bouw-
cijfers, als hierboven vermeld, bewijzen,, dat de onder-
nemers op het. gebied di binnenvaart in ons land de
stijgende kansen voor het binnenvaartbedrijf hebben,
pogen te benutten, doch ook, dat naast periodes van
opgang, waarin met bijzondere voortvarendheid werd ge-
werkt aan de uitbreiding van de vloot, periodes van laag-
conjunctuur volgden, waarin van nieuwbouw hoegenaamd
geen sprake was.
Men kan dus met instemming constateeren, dat, mede
dank zij den ondernemingslust van den ,,particulier”, den
kleinen kapitalist, een groeiproces is bevorderd, waardoor
ons land in de internationale binnenvaart zijn kansen ten
volle heeft benut; daarnaast echter moet plaats worden
ingeruimd voor eenige nadere éverwegingen.
Een binnenschip heeft in het algèmeen een lang leven
1).

Zelfs in dezen tijd van oorlog zijn er slechts zeer weinig
gevallen bekend, dat binnenschepen, na een groote be-
schadiging te’hebben opgeloopen door bombardement of
na geheel te zijn uitgebrand, als totaal verloren moeten
worden beschouwd. Men kan een casco veelal volkomen
herstellen en belangrijke deelen daarvan vernieuwen. Afbraak komt in de binnenvloot dan ook betrekkelijk
weinig voor. Zoodoende blijft de vloot quantitatief regel-
matig, ook wanneer bij laagconjunctuur slechts be-
scheiden vermeerdering door nieuwbouw plaatsvindt,
hetgeen maakt, dat in -tijden van laagconjunctuur de
aanwezige vloot een zwaren druk vormt, temeer, omdat
alsdan het werken met oude vaartuigen met lage af-
schrijvingen relatief voordeeliger is dan het exploiteeren
van nieuwe schepen, die hoogere kosten vergen.
De groote eenheden in de binnenvaart, welke op grond
van haar afmetingen gebonden zijn aan een meer
beperkt vaar- en werkgebied, ondervinden deze lasten
van een economische inzinking in beginsel eerder dan de
kleinere vaartuigen, welke een grooter werkterrein vinden
en welke dus meer kansen kunnen benutten dan voor de
grootere schepen mogelijk is. Een vloot, die in opbouw
zoodanig is gevarieerd, dat in verhouding de kleine een-
heden behoorlijk zijn vertegenwoordigd, biedt derhalve
meer kansen in goede en in slechte tijden dan een binnen-
vloot, welke meer eenzijdig is samengesteld. Hier ontmoe-
ten wij een voor de groote Nederlandsche binneavloot
voordeeligen factor. Onze binnenvloot beschikt namelijk
over een vrij gunstige diversiteit van schepen, waarbij de
kleinere sleepschepen en de motorsçhepen van beperkte
maat een goed figuur slaan en waarin ook de sleepkracht
van klein en middelmatig vermogen (dus geschikt voor
stilstaand water en voor den benedenloopder groote rivie-
ren) goed is vertegenwoordigd. Daarbij komt nog een
andere factor. In het laatste decennium, vooral ook sedert
het begin van den oorlog, is het vaargebied, vooral dat buiten onze grenzen, voortdurend uitgebreid. Wij her-
inneren aan de verbeteringen van de Maas, aan de uit-breidingen van het kanalenstelsel in België, aan de be-
vaarbaarmaking van groote deelen van Main en Neckar,
aan de ontsluiting van belangrijke deelen van West- en
Midden-Duitschiand door een breed opgezet kanalenstelsel
– waardoor het Rijngebied in verbinding is gekomen
met het gebied van Elbe en Oder, terwijl er verdere uit-
breiding in wording is -, aan de komende verbinding
van Donau en Rijn en tenslotte aan de mogelijkheden,
welke verwacht mogen worden van de uitvoering van de
plannen tot verbetering en vergrooting van het stelsel
van binnenwateren in Zwitserland en in Zuid- en Mid-
den-Frankrijk.

‘) Vgl. ,,Investeeringen In de blnnenvloot In Nederland” in het
,,Economisch-Statistisch Maandbericht” van November 1939.

26 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

389

Aantal in Nederland gebouwde’ kempenaars

Gemiddelde

1900/1905

1906/1910
mmmm
aáft”

1911/1915

1916/1923

192493O

1931/1942
alft

Elk scheepje stelt 2 !cempenoors voor

Wanneer het alleen aan de vaarwegen en aan de vaar-
tuigen ligt, dan schijnen de mogelijkheden voor ons land
groeiende te zijn. Een vloot, die in het eigen land steeds
de voedende krachten bezit van eenige groote zeehavens,
die veel werk aanbrengen, een vloot bovendien, die be-
varen wordt door een menschengeslacht, dat van ouder
op ouder met het water vertrouwd is en dat buiten de
grenzen de faam bezit van goed zeemanschap, eerlijkheid
en goed koopmanschap, een vloot ook, die technisch

bijzonder goed onderhouden kan worden door den steun
van een werfapparaat in eigen land, hetwelk zoowel voor
nieuwbouw als in het bijzonder voor reparatie een inter-
nationalen roep geniet om zijn deugdelijkheid en zijn
snelheid van werken, zulk een vloot schijnt goede kansen

te bezitten.

De internationale regelingen.

Evenwel, zonder meer is deze conclusie niet gewettigd.
Of een vreemdeling in het buitenland vracht krijgt, hangt
voor een goed deel af van dengene, die het goed heeft,
dat moet worden vervoerd. Dit is een factor, van veel
belang, die bij de beoordeeling van de positie der Neder-
landsche internationale binnenvaart niet uit het oog
moet worden verloren. Nederland heeft bijzonder weinig eigen goed; wij varen voornamelijk het goed van derden.
En zelfs in dezen tijd van oorlog, nu de practische
moeilijkheden van dezen aard niet bestaan, mag niet
worden vergeten, dat er in vorige tijden door ons hard-
nekkig moest worden gestreden tegen de neiging, welke
in buurlanden viel waar te nemen, om ,,eigen goed in
eigen schepen” te doen vèrvoeren. De binnenvaart heeft zich bij dezen strijd steeds geruggesteund geweten door
een bewuste overheidspolitiek, welke niet afgelaten
heeft om de rechten van vrije mededinging te beplei-
ten tegenover de buurlanden, die andere, praktijken
voorstonden of ten uitvoer brachten. De grondslag daar-voor werd gereedelijk gevonden in de beginselen van de
Acte van Mannheim van 1868, welke de vrijheid voor
allen zonder onderscheid op het stroomgebied van den
Rijn vastiegt. Aan dit beginsel moge in den loop der
tijden van verschillende zijden getornd zijn, vast staat,
dat het hoofdprincipe zelfs in tijden van toenemende be-
scherming, van autarkie en van een fatale zelfgenoeg-
zaamheid niet verloren is gegaan. Integendeel, ondanks
de stormen, welke moesten worden weerstaan, vooral
na 1930, mag worden vastgesteld, dat in het bijzonder de overeenkomst, welke Nederland met Frankrijk en België
in 1939 heeft gesloten, ter regeling van een geleidelijke
afschaffing van de België ten detrimente van ons land
bevoordeelende ,,surtaxes d’entrepôt”, gezonde elemen-
ten mocht bevatten van de herleving van het beginsel,

dat in de zaken van het internationale binnenscheep-

L4L

vaartverkeer vrijheid van werken voor allen op den duur
vruchtbare gevolgen zal moeten hebben.
Van niet minder belang moet in dit verband de vraag
worden geacht, of een regime van bescherming der vrije
vaart voor alle vlaggen, zooals dit voor den Rijn is er-
kend, voldoende is, nu door de technische ontwikkeling
een zeer belangrijke uitbreiding is gegeven aan het ge-
bied van waterwegen, dat den Rijn als hoofdader heeft.
Naarmate immérs door deze waterbouwkundige aaneen-
sluiting van grootere gebieden de ineenvoeging van econo-
mische relaties aanzienlijk toeneemt, de verkeersstroo-
men een verandering en ontwikkeling doormaken en de
functie van het dit geheele gebied bedienende binnen-
vaartapparaat een wijziging ondergaat, is het de vraag, of dit uitgroeien tot een grootere economische eenheid
niet tengevolge zal moeten hebben, dat bij de verzorging
van het binnenscheepvaartbelangin het algemeen uitge-
gaan zal
moeten worden van de grondbeginselen, welke
krachtens internationaal verdrag voor den Rijn thans
sedert meer dan i eeuw gelden en daar hun deugdelijk-
heid hebben bewezen. Wij vermoeden, dat de geesten een ontwikkeling in deze richting niet zullen kunnen ontgaan,
en wij verwachten stellig, dat Nederland, in verband
met zijn bijzondere positie in dit verkeer, in deze ont-
wikkeling een belangrijke bijdrage tot een voor allen
heilzaam resultaat zal kunnen bieden.

Dat de beteekenis, welke ons land voor een zoodanigen
groei kan hebben, niet moet worden beïnvloed in nadee-
ligen zin door een politiek van te beperkte visie in eigen
land, welke gericht zou zijn op het leggen van heffingen
op de binnenvaart als vergoeding voor het gebruik van
de waterwegen, dan wel op het stellen van beperkende
regelen, strijdende met den zin van het Rijnvaartregime,
zij zonder meer duidelijk. Het is voor ons land gevaarlijk
om in zaken, de binnenscheepvaart betreffende, de dingen
van de eigenlijke nationale binnenvaart te belangrijk
te achten; wij meenen, dat voor ons in dit veld het zwaarte-
punt beslist in het internationale ligt en dat de gezond-
heid van de nationale binnenvaart voor een belangrijk
deel afhangt van onze kansen buiten onze grenzen.
Terloops zij in herinnering gebracht, welke be-
langrijke deviezenbrengende functie de internationaal werkende binnenvaart kan bezitten; zelfs in deze oor-
logsjaren beliep (tot 1 Januari van dit jaar), volgens
een zeer globale berekening, het bedrag van de sedert
9 Mei 1940 verkregen ontvangsten uit dezen vorm van
bedrijvigheid een totaal van rond f 44.700.000. Van
hoeveel meer beteekenis dit moet zijn. in meer normale
tijden en van welk een belang deze factor kan worden
voor de betalingsbalans van ons land ná den oorlog,

zal niet nader behoeven te worden ontwikkeld.

390

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26
Juli
1944

1

Organisatie en concentratie.

Nog een ander gebied van belang moet worden genoemd,
wil men zich een oordeel vormen over de beteekenis van
Nederland voor de internationale binnenscheepvaart.
In de periode van teruggang en wederopleving vÔér den oorlog, den tijd van
1929
tot
1939,
is duidelijk gebleken,
dat geregelde toestanden in de internationale binnen-
scheepvaart niet mogelijk zijn, tenzij er vormen van con-
centratie en van samenwerking worden bereikt, waardoor
een te diep verval kan worden gekeerd. In verband met
de natuurinvloeden is de bezettingsgraad van de bin-
nenvloot niet regelmatig; periodes van laagwater hebben
tengevolge, dat de vaartuigen slechts zeer onvoldoende
afgeladen kunnen varen, zoodat, indien de transporten
niettemin o tid moeten worden uitgevoerd, een veel
grooter scheepspIt noodig_is__dan normaal het geval

blijkt’te zijn. in slechte tijden
extra zwaar. Tevens moerwotdöiTbedacht, dat de vaste
kosten van een sleepschip van dien aard zijn, dat de
eigenaren daarvan in tijden van vermindering van het
werk geneigd zijn om, ook al is het voor aanmerkelijk
verminderde vrachten, in de vaart te blijven, opdat hier-
door ten minste iets van deze regelmatige kosten kan
worden .goedgemaakt. De binnenvaart is bereid gebleken
om zelfs voor zeer lage vrachten haar diensten te blijven
aanbieden in tijden van depressie. Deze omstandigheid
biedt per saldo geen van de partijen voordeel; de vrachten
zakken steeds verder in, het materiaal slijt naar verhou-
ding te sterk wegens gebrek aan onderhoud en de weer-
standskracht van de scheepseigenaren wordt teniet ge-
daan. Vandaar het streven om door organisatie en samen-
bundeling van krachten paal en perk te stellen aan een
dergelijk verloop. Hier treft het feit, dat voor dit doel
de groep.en van particuliere scheepseigenaren van ver-schillende landen elkander eerder plegen te vinden dan
de kringen van reeders en van particulieren van één
land; dit geldt met name voor Nederland. Nochtans
mag worden vastgesteld, dat eensdeels dit samengaan
van de groepen van Nederlandsche en vreemde parti-
culieren aanmerkelijk heeft kunnen bijdragen tot een ver-
steviging van de positie der Nederlandsche particuliere
scheepseigenaren, terwijl anderdeels moet worden ge-
constateerd, dat geleidelijk aan de verhoudingen van
de reederijen en van de georganiseerde particuliere scheeps-
eigenaren hier te lande een ontwikkeling doormaken,
welke leiden kan tot eèn hechtere samenwerking en tot het vinden van mogelijkheden om zich gezamenlijk op
te maken tot het bevéstigen van de gemeenschappelijke
positie in de internationale vaart. Een zoodanige ont-
wikkeling van de verhoudingen in het binnenvaartbedrijf
intern heeft ongetwijfeld positieve gevolgen voor de dien-
sten, welke de Nederlandsche binnenvloot als geheel
internationaal kan praesteeren. Wanneer door een der-
gelijke samenwerking het vrachtenpeil op een behoorlijk
– ook voor de verladers aantrekkelijk – niveau kan
worden gehouden, wanneer de samenwerking met de
lïuitenlandsche collega’s door goede eigen organisatie
zal kunnen worden gediend, wanneer de benutting van
onze scheepsruimte zoo economfsch mogelijk zal kunnen
plaatsvinden door een nauw samenspel van de Noder-
landsche reederijen (die als regel de uitvoering van groote
transporten in handen zullen hebben) en van de geor-
ganiseerde particuliere scheepseigenaren, wanneer ten
slotte een eendrachtige Nederlândsche binnenvaart-
groep haar belangen zal kunnen behartigen bij de eigen
Overheid en in den vreemde, dan zal zijn voldaan aan
een voorwaarde, welke van bijzonder belang zal blijken te
zijn, wil de plaats van ons land in de internationale
binnenvaart in ons deel van Europa sterk blijven.

Mr. W. H. FOCKEMA ANDREAE

OVERHEID EN MOLESTONDERLINGEN.

Overziet men het gebied der overheidsbemoeiing met de landmolestverzekering en met de onderlinge molest-
verzekeringsmaatschappijen (hierna te noemen molest-
onderlingen) sedert 1 October
1942
1),
dan is er een aantal
punten, hetwelk in het bijzonder de aandacht trekt.
De hierna volgende beschouwingen zullen in het bijzonder
betrekking hebben op eenige punten van overheidsbe-
moeiing met de molestonderlingen.

Codi/icatie van uiwoeringsQoorschri/ten en bemoeiingen van
den Cemachtigde çoor de Prijzen.

Met betrekking. tot het toezicht, dat de Secretaris-
Generaal voor Bijzondere Economische Zaken, krachtens het besluit betreffende de onderlinge molestverzekerings-
maatschappijen (no.
199/1940)
en het besluit betreffende
het verzekeringswezen (no.
218/1941),
op de molestonder-
lingen uitoefent, zij hier allereerst gewezen op de codificatie
van de voorschriften van meer formeelen aard, uitge-
vaardigd op grond van eerstgenoemd besluit en verschenen
tot het jaar
1943.
Van deze gelegenheid werd gebruik
gemaakt om de desbetreffende beschikkingen, welke in
hun oorspronkelijken vorm uiteraard werden ingetrokken,
op onderscheidene punten te wijzigen en aan te vullen.
Geheel nieuw waren o.a. de bepalingen, dat:
de voorafgaande goedkeuring van den Secretaris-
Generaal vereischt is voor het vermeerderen of vermin-
deren van het aantal directeuren, administrateurs, be-
stuursleden, commissarissen en gevolmachtigden, alsmede
voor het verhoogen van de grenzen in eenige afdeeling,
groep, onderdeel, kas of klasse, gesteld aan het bedrag,
waarvoor gevaarsobjecten kunnen worden ingeschreven;
de aan een naheffing verbonden kosten een door dén
Secretaris-Generaal vast te stellen percentage 0f bedrag nietmogen overschrijden;

bij de liquidatie van een molestonderlinge of van één
harer afdeelingen, groepen, onderdeelen of kassen het
door het bevoegde orgaan vast te stellen plan van uit-
keering aan den Secretaris-Generaal moet worden voor-
gelegd, terwijl voor de uitkeering volgens een zoodanig
plan de voorafgaande goedkeuring van den Secretaris-
Generaal is vereischt.
Betreffende het vermelde sub b. merk ik op, dat men,
naar mijn meening, deze bepaling niet moet beschouwen
als een nieuwe bevoegdheid, welke de Secretaris-Generaal
zich toekende, doch als een nadere uitwerking van de
bevoegdheid, neèrgelegd in de bepaling, dat dë vooraf-
gaande toestemming van den Secretaris-Generaal ver-
eischt is voor het heffen van een geheelen of gedeeltelijken
omslag (= naheffing). De laatstbedoelde ‘bevoegdheid,
welke niet alleen op artikel
3
van het besluit betreffende
onderlinge molestverzekeringsmaatschappijen
2)
is gegrond,
maar tevens op artikel
2
van het besluit inzake de be-
noeming van een Gemachtigde voor de Prijzen (no.
2181
1940)
3)
geacht moet worden te zijn gebaseerd, was reeds
– en juist slechts voorzoover het betreft het gestelde
sub b. -, krachtens de verordening betreffende de bevoegd-
heden van den Gemachtigde voor de Prijzen (no.
115/1942),
van den Secretaris-Generaal naar den Gemachtigde voor
,de Prijzen overgegaan. Deze nadere uitwerking moet dan ook worden verstaan als een van overheidswege gegeven
verduidelijking eener bestaande bepaling, welke verduide-

1)
Voor cle periode daarvddr zie de artikelen van Mr. J. H. C.
Slotemaker: ,, Overheldsbemoeiing met landmolestverzekering” en
De Overheid en de onderlinge molestverzekeringsmaatschappijen”,
In ,,E.-S.B.” van 14 October 1942 en 21 October 1942. Zie ook het
artikel van P. C. Gruy’s: ,,Oorlogsmolestrlslco” in ,,E.-S.B.” van
28
Mei
1941.
1)
Behelzende, voorzoover ten deze van belang, dat de Secretaris-
Generaal nadere regelen voor de uitoefening van, het bedrijf der
molestonderlingen kan stellen.
‘) ,,De wettelijke voorschriften tot regeling van de prijzen (sc.
voor alle goederen en diensten) worden door de Secretarissen-
Generaal, na overleg met den Gemachtigde, uitgevaardigd”.

26 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

391

lijking in het kader van een codificatie van uitvoerings-
voorschriften gewenscht en op haar plaats was.
De verordening no. 115/1942 deed alle bevoegdheden
van de Secretarissen-Generaal van de Nederlandsche
Departementen van Algemeen Bestuur op het gebied van
prijsvorming en prijsbeheersching overgaan op den Ge-
machtigde voor de Prijzen, echter met dien verstande,
dat de Gemachtigde voor de Prijzen rechtsvoorschriften
op grond van de aldus op hem’ overgegane bevoegdheden
slechts. uitvaardigt in overeenstemming met den tot dat
oogenblik tot het uitvaardigen dezer rechtsvoorschriften
bevoegden Secretaris-Generaal.
Van de eerder genoemde bevoegdheid is door den Ge-
machtigde voor de Prijzen herhaalde malen gebruik ge-
maakt, zoowel met betrekking tot het percentage der
naheffing, bestemd voor administratiekosten, als met
betrekking tot de naheffingsprovisie voor tusschenper-
sonen. In verband met het laatstbedoelde punt is de vraag
gerezen, of een prijsvaststelling, waarin een tusschen
verzekeraar en vertegenwoordiger contractueel vastgelegd
bedrag of percentage der provisie wordt verlaagd, den
vertegenwoordiger terzake bindt. Deze vraag is door den
Gemachtigde voor de Prijzen bevestigend beantwoord,
onder verwijzing naar artikel 1 van het Uitvoerings-
voorschrift van het Prijsvormingsbesluit 1941, d.d. 17
Februari 1943 (Nederlandsche Staatscourant 11 Maart
1943, no. 49), uit welk artikel blijkt, dat het door den
Gemachtigde voor de Prijzen vast te stellen provisieper-
centage’ bindend is voor alle betrokken partijen.

Liqiidatiefondsen.

Een aangelegenheid, waarmede de Overheid zich on-
langs heeft beziggehouden, is die van het dekken der
liquidatiekosten van de molestonderlingen.
Aangezien na den datum, waarop een molestonderlinge
in liquidatie is getreden, geen of weinig inkomsten door
haar zullen worden genoten., ter dekking van die kosten,
welke voorheen werden bestreden uit •het voor admini-
stratiekosten bestemde deel der voorschotheffingen, als-
mede van eventueele andere kosten, meer in het bijzonder
verband houdende met de afwikkeling, dienen tijdig voor-
zieningen terzake te worden getroffen. Nu werd door een
aantal molestonderlingen in haar statuten, reglementen
of voorwaarden van deelneming te weinig aandacht be-
steed aan dit onderwerp. Meestentijds werd in deze stukken
met blijmoedigheid slechts de vraag onder oogen gezien,
wat gedaan zou worden met een batig saldo na liquidatie.
Derhalve werd door den Secretaris-Generaal bepaald, dat,
voorzoover dit door de molestonderlingen nog niet in
eenigen vorm was gedaan, door haar een afzonderlijk
liquidatiefonds moest worden gevormd
4).

Deze aangelegenheid is uiteraard hoofdzakelijk van belang bij molestonderlingen, die voor een bepaalden
tijdsduur verzekeren. Bij de molestonderlingen van het
andere type, wier deelnemers in het algemeen gedurende
het oorlogsboekjaar niet mogen uittreden, ligt het voor de
hand, dat, desvereischt, bovenbedoelde kosten over alle
deelnemers op het moment van liquidatie door middel
van den reglementairen omslag zullen worden omgeslagen,
vooropgesteld, dat de statuten, reglementen of voorwaar-
den van deelneming daartoe de mogelijkheid bieden en dat
de liquidatie inderdaad aan het einde van het oorlogs-
boekjaar plaatsvindt.
Terzake zij nog vermeld, dat een aantal molestonder-
lingen reeds voorzieningen op ditpunt had getroffen, al
dan niet in samenhang met een onder toezicht van het
Departement tot stand gebrachte .directiesalarisregeling.
Eenige van deze regelingen zijn in de hier behandelde
periode van overheidstoezicht tot stand gekomen. Enkele
molestonderlingen behoefden ten deze geen voorzieningen’
te treffen, aangezien haar directies de liquidatiekosten

4)
Beschikking van den Secretaris-Genera1 ‘voor Bijzondere
Economische Zaken d.d. 14 Januari 1944, no. 308.

zullen dienen te bestrijden uit het aan hen, overeenkom-
stig het reglement, toegekende
.
directiesalaris.
In het algemeen zal men kunnen zeggen, dat de liqui-
datiekosten worden gemaakt ten behoeve van alle personen,
die bij de desbetreffende molestonderlinge gedurende eenig
tijdvak verzekerd zijn geweest. Immers, liquidatie houdt
hoofdzakelijk in de afwikkeling van alle afgeloopen verzeke-
ringspevioden, aangezien deze op den datum der liquidatie
vedlal slechts voorloopig afgesloten zullen kutinen zijn,
althans voorzoover in zulke perioden schade is gevallen.
Men denke in dit verband aan den tijd, die noodzakelijker-
wijze verloopt met het verleenen eener rijksbijdrage en
de daarmede gepaard gaande bevrijdende werking
5),

alsmede aan het feit, dat nog tien jaar na de toekenning
eener rijksbijdrage terugvordering kan plaatsvinden,
wanneer blijkt,

dat de desbetreffende bijdrage geheel of
gedeeltelijk ten onrechte is toegekend
6).
Het is dan ook
begrijpelijk, dat de meeste molestonderlingen, wien het
aanging, deze aangelegenheid aldus hebben geregeld,
dat de liquidatiekosten ten laste worden gebracht van een
fonds, dat direct of indirect uit een deel der voorschot-
heffingen wordt gevoed; een enkele molestonderlinge kan reglementair deze kosten dekken uit de opbrengst
van een bijzonderen omslag.
Eenige gegevens over de frequentie, waarmede de Oçerheid
‘an hare beQoegdheden gebruik heeft gemaakt.

De bevoegdheid van de Overheid, nadere regelen voor
de ‘uitoefening van het bedrijf der molestonderlingen te
stellen, lijkt voorshands,.wat de algemeene punten betreft,
genoegzaam uitgewerkt in de bovengenoemde samenvatting
der uitvoeringsvoorschriften.
Omtrent de frequentie, waarmede van eenige der aan
de Overheid toekomende bevoegdheden in de hier be-
handelde periode gebruik is gemaakt, volgen hier een
aantal gegevens.
Drie molestonderlingen werden geliquideerd; twee
hiervan waren nooit tot leven gekomen, aangezien niet
voldaan was aan de door de Overheid ten aanzien van
den aanvang der verwaarborging gestelde voorwaarden
(betrekking hebbende op het aantal verzekerden of het
aantal verzekerde posten en het totaal verzekerde bedrag);
de derde was een kleine plattelandsonderlinge, zusterver-
eeniging van een onderlinge brandwaarborgmaatschappij,
welke in zalige onwetendheid verkeerde omtrent het
overheidstoezicht, terwijl mede op grond daarvan de
Overheid langen tijd niet met haar bestaan bekend is

geweest
7).

De voorwaarden van deelneming van de door een onder-
linge verzekeringsmaatschappij op te richten afdeeling Reisongevallenverzekering – in welke verzekering ook
het molestrisico zou zijn begrepen – verkregen de departe-
mentale goedkeuring. Er werden 65 verzoeken om goed-
keuring tot wijziging van statuten, reglementen, ver-
zekeringsvoorwaarden, tieven enz. ingediend, waarvan
62 zijn ingewilligd en S afgewezen; hieronder zijn mede
begrepen eenerzijds regelingen omtrent directiesalarissen
en andere vergoedingen, anderzijds een achttiental adviezen
van het Departement aan den Gemachtigde voor de Prijzen
inzake tariefs- en provisiewijzigingen. In vele gevallen
werden de voorstellen op uitnoodiging van en in overleg
met hèt Departement herhaaldelijk op ingrijpende wijze
herzien of aangevuld; in sommige gevallen werden aan de
goedkeuring bepaalde voorwaarden verbonden.
Tenslotte volgt hier een opgave van de tot op heden
door de Overheid goedgekeurde naheffingen, omslag-

‘)
Art.
18,
leden 4 en 5, van het besluit op de materieele oorlogs-
schaden (no. 22111940).
•) Art. 19, leden 1 en 3, van het besluit genoemd in noot 5. ‘) Voor de reden, waarom de Overheid de activiteit van molest-
onderlingen van deze soort ongewenscht achtte, zie het artikel van
Mr. J. H. C. Slotemaker: ,,De Overheid en de onderlinge molest-
verzekeringsmaatschappijen”, onder het boord: ,,Streven naar con-
centratie”, in ,,E.-S.B.” van 21 October 1942.

392

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Juli
1944

heffingen of hoe zulke omsiagen meer mogen worden

gehouden met de te verleenen rijksbijdragen.
genoemd. (Zie onderstaanden staat).

In

een

volgend artikel zal een tweetal punten van
Bij

de beoordeeling van de onderstaande

gegevens

overheidsbemoeiing met de landmolestverzekering

t.w.
dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid,

de blokkademaatregel en

de interpretatie van art. 18,
dat de bedragen dezer heffingen geheel of gedeeltelijk

lid 4, yan het besluit op de

materieele

oorlogsschaden
aan de betrokken deelnemers zullen moeten worden terug-

bij onderverzekering

worden behandeld. Tevens zullen
betaald, althans voorzoover art. 18, lid 5, van het besluit

daarin

gegevens

worden

medegedeeld, betreffende het
op dé materieele oorlogsschaden (no. 221/1940) terzake

totale aantal verzekerden en het totale verzekerde bedrag
van toepassing is en hij de berekening der desbetreffende

bij de gezamenlijke molestonderlingen.
heffingen geen of-onvoldoende rekening is of kon worden’

Mr. J. J. G. BRIJTEL DE LA RIVIÉRE.

NAREPFINGEN E.D. VAI’ MOLESTONDERLINOEN, OOEDEKEURD DOOR DE OVERHEID TOT
16
JULI 1944.

Perioda

?vaar

Totaal verzekerd bedrag in
Molestonderlinge

Aard

der risico’s

O•ifl5

de/het afdeeling,

onderdeel,
heeft g

klasse (afgeronde bedragen)
0•

Coöperatieve Vereeniging Ne-

III

onr. en roerende goederen met uitzoride-

1 – 11 – 1939

10.—

f

1.364.000.—
derlandsche Verzekering MIJ.,

ring van de in Ard. IV en V genoemde

1 –

1 – 141
U.A., Eindhoven

(zie hieronder)

Vereeniging

,,Molest-Risico”,

1

woonhuizen met Inventarissen.

1 –

1 – 1940

16.— 1)
Amsterdam

II

bedrijfsgebouwen met .inventarlssen

einde kalender-

24.—

2.233.836.736.-
IIIUk

jaar waarin de

28.-
iv

gevaar ij e risico s

vrede

is

gësl.

32,-

„Nieuw Moiest Risico”, Am-

1

woonhuizen met Inventarissen

16-

8 – 1940
sterdam

II

bedrijfsgebouwen met inventarissen

einde kalender-

7.50

t

2.862.000.000.-
111

vaarl ke risico’s

jaar waarin de

8.75
IV

ge

ij

vrede

Is

gesl.

10.-

Werknemers

Onderlinge Mo-

inboedels tot f10.000.—

15 – 10 – 1940

0.55

f

.10.304.702.—
lestverzekeringmij., A’dam

15 – 10 – 1941

Veikhemers

Onderlinge Mo-

inboedels tot f10.000.—

15 –

4 – 1941

0.25

t

10.304.702.—
lestverzekeringmij., A’dam

15 -10 – 1961

Assurantie

Mij .,,Achlum”,

Afd.

onr. goederen, roerende goederen en alle Franeker

mol.

belangen bedoeld bij art. 268 W.v.K. met
verz.

uitzondering van ger. geld, actiën, schuld-

t –

7 – 1941
vorderingen en roerende zaken vermeld

1 –

7 – 1942

.
bij art. 567 B.W., daar waar het com-
missarissen wenschelijk voorkomt

Onderlinge Oorlogsmolestver-

roerende en onroerende goederen in de

1 –

8 – 1941

0.25

t

10.526193.—
zekering Mij.,,Wieringermeer”,

Wieringermeer..

15 –

9 – 1942

(gemiddeld

verz.

kapitaal)
Middenmeer.

Eerste

Onderlinge

Verzeke-

C

ongevaarlijke risico’s van f1.200.— tot

8 – 10 – 1961

1.63 ‘)

t

182.490.-
ring

Mij.

tegen

Bedrijfs-

f2.500.— weekuitkeeringen

8 –

4 – 1942

(verzekerde weekuitkeering).
molest, Aniterdam

O.O.M.

(Onderlinge

Oorlogs-

D

1

opstallen, inventairssen, enz.: gevaarlijke

0.70
schadeverzekering Mij .),’s-Gra-

risico’s


venhage

II

opstallen, inventarissen, enz.: gevaarlijke

0.875
grootere risico’s

1

1.

t

436.500.000.—
1H

oorlogssctiade aan vaartuigen

.

1.05

(dragende waarde opbasis DI.)
IV

oorlogsbedrijfsschade

en

schade

door

1,40
huurderving als rechtstreeksch gevolg van
molest, voor gevaarlijke objecten

Coöp. Vereeniging Nederland-

IV fabrieken, groote gebouwen, gevaarlijke
sche Verzekering Mij.,

U.A.,

risico’s

1 –

1 – 1942

8.52

t

5.146.525.-
Eindhoven.

V

bijzonder gevaarlijke risico’s

1 –

9 – 1942

O.O.M., ‘s-Gravenhage

A

opstallen,

inventarissen,

enz.:

normale

2de halfj. 1942

1.30

t

5.200.000.000.-

0.0.51., ‘s-Gravenhage

E

1

schade door huurderving als gevolg van

2.25
molest,

oorlogsbedrijfsschade

tot

een
max. 26-weeksch bedrag van f

52.000

t

278.788.492—
II

oorlogsbedrijfsschade tot een

maximaal

2de halfj. 1942

4.50

(dragende waarde op lasis EI)
26-weeksch bedrag van t 260.000.-
III

bedrijfsschade vaartuigen

13.50

Onderlinge Nederlandsche Mo-

II gebouwen van massieven bouwaard en
lestverzekering

Mij.,

A’dam

constructie,

vrijstaande

plattelands-

2

h

1
risico’s

met

Inhoud

v.e.e.a.

max.

per
object (geb. + inhoud)

f100.000.-

O.O.M.,

‘s-&ravenhage

IB

opstallen,

inventarissen,

enz.:

grootere

1 –

9 – 1942

1.30

t

1.790.000.000.-
(dan

f50.000.—) en afwijkende risico’s’) 1

1 –

3 – 1943

Onderlinge

Molestrisicover-

roerende en onroerende goederen, onge-

1 –

9 – 1942

4.—

t

59.043.707.—
zekering v. d. Vereeniging v.

vallen.

1 –

9 – 1943
Artsen-Automobilisten,

Hol-
landsche Rading

Eerste

Onderlinge

Verzeke-

A

ongevaarlijke risico’s tot f500.— week-

8 – 10 – 1942

4.— ‘)

t

743,127.—
ring

Mij,

tegen

Bedrjfs-

uitkeering
molest, Amsterdam

C

ongevaarlijke .rlsico’s van 11.201.— tot

8 –

4 -.1943

5.60

t

340.930.—
t 2.500.— weekuitkeering

(verzekerde

weekuitkeering)

26 Juli 1944

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

893

‘3’
Periode waar-
op naliefflng
s
0
bD
Totaal verzekerd bedrag in
Molestonderlinge
a
Aard der risico’s
betrekking de/het

afdeeling, onderdeel,
‘om
0
heeft
klasse (afgeronde bedragen)
cle
p.

Vereeniging

,,Oranje”,

Gro-
,
ontstaan

1 particuliere

averij,

averij
3.-
ningen

‘050
door

grosse
,s
II
molestschade

aan

eigen
1

10

1942
2.25
1

2.209.865.-
schip
III molestschade

aan sluizen,
1

10

1943
1.50

bruggen of andere werken,

welke het schip,

op

zijn
o
reis


zijnde,

zou

moeten. passeeren

Werknemers Onderlinge Mo-

inboedels tot f10.000.-

.

[15

40

1942
1.50
1

12.497.895.-
lestverzekeringmij., A’dam
15

4

1943

Onderlinge

Nederlandsche
II
gebôuwen van massieven bouwaard en
Molestverzekering Mij., A’dam
constructie,

vrijstaande

plattelands-
Iste halfj. 1943
0.60
risico’s

met

inhoud

v.e.e.a.

max.

per
objeôt (geb.
+
inhoud)

f100.000.-

O.O.M., ‘s-Gravenhage
A

opstallen,

inventarissen,

enz.:

normale Iste halfj. 1943
1.10
f

6.000.000.000.-
risico’s

tot

f 50.000.-

O.O.M., ‘s-Gravenhage.
D

1
opstallen, inventarissen, enz.: gevaarlijke
6.80
risico’s
II
-opstallen, inventarissen, enz:: gevaarlijke
8.50
grootere risico’s
Iste halfJ. 1943
1

534.830.581.-
III
oorlogsscbade aan vaartuigen
10.20
(dragendewaardeop basis 0.1)
IY
oorlogsbedrijfsschade

en

schade

door
13.60
huurderving als rechtstreeksch gevolg van
molest, voor
gevaarlijke
objecten

O.O.M., ‘s-Gravenhage E

1
schade door huurderving als gevolg van
2.85
molest,

oorlogsbedrijfsschade

tot

een
f

273.491.736.-

max. 26-weeksch bedrag van f52.000.-
Iste halfj. 1943
(dragende waarde op basis E.I)
II
oorlogsbedrijfsschade tot

een maximaal
5.70
26-weeksch bedrag van f260.000.-

O.O.M., ‘s-Gravenhage
S

1
oorlogsschade aan vaartuigen
Iste halfj. 1943
f

102.544.076.-
II
vaartuigbedrijfsmolest
18.-
t

6.194.059.-

Eerste

Onderlinge

Verzeke-
N
gevaarlijke risico’s tot 11.000.- week-
8

2

1943
1

6.50

)
t

200.1 94.-
ring

Mij,

tegen

Bedrijfs-
t
uitkeering
8

8

1943
t
(verzekerde

weekuitkeering)
molest, Amsterdam

Werknemers Onderlinge Mo-

inboedels tot, f10.000.-
15

4

1943 0.80
t

17.675.689.-
lestverzekeringmij.,

A’dam
,
15

O.O.M., ‘s-Gravenhage
D

1
opstallen, inventarissen, enz.: gevaarlijke
1.35
risico’s
II
opstallen, inventarissen, enz.: gevaarlijke
1.6875
grootere risico’s
2de hall). 1943
t

601.394.773.-
III
oorlogsschacle aan vaartuigen
2.025
(dragendewaardeopbasisD.I)
IV
oorlogsbedrijfsschade

en

schade

door
2.70
-.
huurderving als rechtstreeksch gevolg van

S

molest, voor gevaarlijke objecten

O.O.M., ‘s-Gravenhage
E

1
schade door huurderving als gevolg van

0.50
molest,

oorlogsbedrijfsschade

tot

een
t

285.046.865.-

max. 26-weeksch bedrag van 152.000.-
2de halfj. 1943
(dragende waarde op baslsE.I)
II
oorlogsbedrijfsscbade tot

een maximaal
1.-

26-weeksch bedrag van f260.000.-

0.0.31., ‘s-Gravenhage
S

1
oorlogsschade aan vaartuigen
2de lialfj. 1943
t

137.809.931.-
II
vaartuigenbedrjfsmolest
14.-
t

6.505.877.-

O.O.M., ‘s-Gravenhage
B
opstallen,

Inventarissen,

enz.:

grootere
1

9

1943
3.20
t

2.418.242.000.-
(dan f50.000.-) en afwijkende risico’s’)
1

1

3

1944

Eerste Onderlinge Verzekering
A
ongevaarlijke risico’s tot f500.- week-
0.85
t

1.196.424.-
Mij.

tegen

edrjfsmolest,
uitkeering
8

10

1943
Amsterdam
B
ongevaarljke

risico’s

van

f500.- tot
16.-
t

658.800.-
f1.200.- weekuitkeering
8

4

1944
C
ongevaarljke risico’s van t 1.200.- tot
20.-
t

457.205.-
2.500.- weekuitkeering
.
(verzekerde

weekuitkeering)

Onderlinge

Molestrisicover-

roerende en onroerende goederen, onge-

1

9

1941

0.20

t

40.573.933.-
zekering v. d. Vereeniging v.

vallen.

1

9

1942
Artsen-Automobilisten,

Hol-
landsche Rading

‘) Dit is een voorschot op den omslag, vertegenwoordigende 80
%
van den max.-omslag. Dit voorschot wordt in 3
termijnen
geheven.
De eerste termijn

groot 25%

is 1 December 1940 vervallen. Van de betaling van den tweeden termijn

groot 35%

tot de heffing,
waarvan de toestemming van overheidswege reeds is verleend, zullen de verzekerden, die niet aan de zgn. Aanvullende Regeling
deelnemen, worden vrijgesteld.
‘) Dit is een
voorschot
op den omslag, vertegenwoordigende 25% van den max.-omslag.
‘)
Per 1100.- verzekerde weekuitkeering.
4)
Hieronder eveneens bedrijfsschade voorzoover deze een 26-weeksch bedrag van t 260.000.- te boven gaat.

394

ECONOMISCH-STATISTISCHE BÉRICHTEN

26 Juli 1944

DE BOUWKASSEN IN 1943.

Het jaar 1943 is wel een zeertypisch en uitzonderlijk
jaar voor de bouwkassen in Nederland geweest. Eener-

zijds immers hebben de kassen in dit jaar hun grootsten bloei doorgemaakt, anderzijds is alle verdere ontwikke-
‘ling plotseling stopgezet door maatregelen van over-
heidswege.

Wij stellen ons voor, in dit artikel de belangrijkste
gegevens te verstrekken over de ontwikkeling der bouw-
kassen gedurende het jaar 1943 en te bespreken de maat-

regeleh, door de Overheid getroffen, die hetzij direct,
hetzij indirect invloed uitoefenen op den groei en de ont-
wikkeling der bouwkassen.

De on0vi1ckeling.

Het aantal bouwkassen, werkzaam in ons land, was op
1 Januari 1943 24, vermeerderde in 1943 met 3 en ver-minderde met 5, zoodat einde 1943 22 bouwkassen be-
stonden. Van deze 22 kassen werken er19 volgens het
rentelooze systeem en 3 met debet- en creditrente.
De groote ontwikkeling in 1943 kan blijken uit het
volgende staatje:

totaal aantal

totaal afgesfoten
contracten

bouwkapitaal
(in f1.000)
31 December 1941

7.303

34.500
31 October

1942
1
)15.294

79.600
31 December 1943

28.199

168.662
2)
De juiste cijfers per 31 December 1942 zijn ons niet bekend.

Zooals blijkt, is het aantal contracten in een termijn van
14 maanden, 1 November 1942-31 December 1943,
bijna verdubbeld en in twee jaar tijd bijna verviervou-
digd. Nog sprekender is de groei van he:t afgesloten bouw-
kapitaal, het bedrag, waarvoor de deelnemers bij de kas
hebben gecontracteerd om dit t.z.t. als hypothecaire
geldieening te zullen ontvangen. In twee jaar tijd is dit
-bouwkapitaal bijna vervijfvoudigd en in 14 maanden
meer dan verdubbeld. Het gemiddelde bedrag per contract
bedroeg per 31 Dec. 1943 rond f 5.900 en is dus stijgend.
Tengevolge van de sterke toeneming van het aantal

contracten en het daarop gecontracteerde bouwkapi-
taal, is te verwachten, dat het bedrag aan bouwkapitaal,
aan de deelnemers toegekend, eveneens een sterken groei•
zal vertoonen, terwijl tengevolge daarvan eveneens te
yeronderstellen is, dat het bedrag aan uitstaande hypo-thecaire geldleeningen is toegenomen. Eén en ander is
ook inderdaad het geval, hetgeen moge blijken uit de
volgende gegevens:

totaal

totaal uitstaand
toegekend

bedrag aan
bouwkapitaal

hypothecaire
geldleening
en

(in fL000)
31 December 1941

4.000

1.778

31 October 1942
2
)6.500

2.671
31 December 1943

18.331

4.888
1)
De juiste
cijfers
per 31 December 1942 zijn ons niet bekend.

Zeer bijzonder is het te constateeren, dat, terwijl het
door de in kwestie zijnde 22 kassen sedert hun oprichting
tot einde 1943 aan de deelnemers toegekende bouwkapi-
taal is gegroeid tot ruim f 18 millioen, het bedrag aan
uitstaande hypothecaire geldleeningen per 31 December
194? nog slechts bijna f 5 millioen bedroeg
1).

De oorzaak hiervan is natuurlijk te zoeken in het feit,
dat het bouwen of koopen van huizen de laatste jaren
practisch onmogelijk is, zoodat een groot aantal deelne-
mers blijkbaar niet weet, wat zij met de toegekende geld-
leening moeten aanvangen. Bovendien moet worden

aangenomen, dat vele deelnemers, die eertijds een con-
tract afsloten om daarmede een rentedragende hypo-
thecaire geldleening af te lossen, deze geldleening reeds
met geldmiddelen, verkregen uit andere financieele bron-

‘)
Het feit, dat de hypothecaire geldieening slechts omvat het
toegekende houwkapitaal minus het door den deelnemer gespaarde
bedrag, verandert hieraan niets.

nen, hebben afgelost; anders is immers de bescheiden
stijging van het hypothecaire bedrag in vergelijking met
den kolossalen groei van het bedrag aan toegekend bouw-
kapitaal niet volledig te verklaren, daar de ervaring tot véör eenige jaren bij de grootste bouwkas hier te lande
uitwees, dat slechts ongeveer 1/3 van het toegekende
bouwkapitaal werd besteed voor het bouwen of koopen
van een eigen woning en 2/3 diende tot aflossing van
reeds aanwezige hypothecaire geldleeningen
2).

Dat het niet opnemen der toegekende bouwkapitalen
niet aangenaam is voor de bouwkassen spreekt vanzelf,
daar immers de administratiekostenbijdragen – te betalen
door de personen, die een geldleening hebben ontvangen –
tenslotte de voornaamste bron van inkomsten dienen te
worden der rentelooze kassen, die, zooals wij hierboven
hebben gezien
1
overwegend in. de meerderheid zijn. De
spaargelden, door de deelnemers gestort, zoolang zij niet
voor het geven van geldleeningen zijn aangewend, brengen
slechts administratiekosten voor de kas mede, daar de

kas deze gelden meestal slechts als deposito bij een bank mag
aanhouden en hiervan dus weinig of geen rente kweekt.
Van dit oogpunt uit bezien, is het een gelukkig verschijn-
sel, dat de meeste kassen renteloos zijn, want hoe zouden

zij in dezen tijd aan hun verplichtingen tegenover de
spaarders kunnen voldoen, indien, zij aan deze een bepaalde

rente hadden toegezegd over de gestorte gelden, stel 2 of
3 %, nu de deelnemers anderzijds niet bereid blijken de hun toegekende geldleeningen op te nemen?
Te meer opmerkelijk is de hierboven geschetste ont-
wikkeling gedurende het jaar 1943, daar in Juli door De
Nederlandsche Bank aan de bouwkassen het afsluiten
van nieuwe contracten werd verboden. Het is mogelijk, dat nâ Juli een aantal spaarders het door hen gecontrac-
teerde bouwkapitaal hebben verhoogd, in de verwachting,
dat na dén oorlog de bouwkosten en de prijzen van on-
roerend goed belangrijk zullen liggçn boven die van het
verleden, in het algemeen zal toch wel juist zijn, dat in
nog geen negen maanden tijd het aantal contracten en het bedrag aan bouwkapitaal ongeveer verdubbelden.
Tenslotte kan het ter verkrijging van een goed inzicht van belang zijn te vermelden, dat één der oudste bouw-
kassen haar domineerende positie ook in 1943 heeft weten
te behouden. Deze kas had van, het totaal aantal contrac-
ten, per 31 December 1943 bedragende 28.199, er 20.796,
terwijl van het afgesloten bouwkapitaal ad f 168.662:000
er f 128.127.000 bij deze kas was ondergebracht. In het
toegekende bouwkapitaal van ruim f 18 millioen partici-
peerde deze kas met ruim f 13 millioen, terwijl de hypo-
thekenportefeuille dezer kas ruim’ f 3 millioen beloopt
van de totale hypothekenportefeuille ad f 4.888.000.
Verder hebben 9 kassen nog in het geheel geen bouwkapi-
taal toegekend, terwijl 10 kassen nog geen hypothecaire
geldleeningen hebben afgesloten.

De ot’erheidsmaatregelen.

Zooals hierboven gezegd, gelastte De Nederlandsche
Bank de bouwkassen om per 26 Juli de acquisitie stop te
zetten. Deze maatregel zal wel genomen ‘zijn om de deel-
nemers te beschermen, immers, een ingesteld onderzoek
had uitgewezen, dat verschillende kassen zeer raar met de aan hen toevertrouwde geldmiddelen omsprongen, terwijl
anderzijds de kolossale toeneming der afgesloten contracten
ernstige gevolgen voor de toekomst deed verwachten.
‘Speciaal werd een verlenging van den wachttijd gevreesd.
Ook wij hebben op diverse plaatsen op overheidstoe-
zicht aangedrongen
3),
doch konden niet voorzien, dat dit
op deze manier zou plaatsvinden. Immers, het acquisitie-
verbod treft zoowel de goedgeleide, serieus gefinancierde
kassen als de parasieten. Een gevolg van het acquisitie-.verbod is inderdaad geweest, dat een paar kleine kassen

– ‘) Mr. Dr. A. Schrijvers, ,,Bouwspaarkassen”, blz. 79; Leiden 1942.
3)
Mr. Dr .A. Schrijvers, ,,Bouwspaarkassen”, blz. 198 e.v.; Lei-
den 1942. Idem ,,De Bouwkassen”, in ,,Maandsclirift Economie’,
April 1943, blz. 253.

26 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

395

uit zichzelf besloten hebben te liquideeren: Anderzijds
echter heeft men de groote bona fide kassen voor de
grootste moeilijkheden geplaatst. Het met zooveel moeite
gedurende een tiental jaren uitgebouwde acquisitieapparaat
moet nu afgebroken worden en de met veel kosten voor
reclame geschapen goodwill gaat in waarde achteruit.
Daarbij komt, dat deze maatregel in zijn algemeenheid
naar onze opvatting de spaarders niet die bescherming
geeft, die zij noodig hebben; ja, iii verschillende gevallen zal juist het acquisitieverbod nadeelig zijn voor de spaar-
ders. Door het verbod van nieuwe toetredingen immers
zijn de kassen gesloten kassen geworden, met als gevolg,
dat de wachttijd belangrijk zal toenemen, tenzij tegen-
werkende factoren, zooals het storten van extra bedragen
of het doen van extra aflossingen, de verlenging van den
wachttijd, resulteerende uit het acquisitieverbod, compen-
seeren. De spaarders hebben echter in zooverre direct
bescherming noodig, dat zij er zeker van zijn, dat hun
geldmiddelen niet worden gebruikt voor andere doel-
einden dan waarvoor ze aan de kas zijn overgedragen.
Bij de meeste kassen zijn de noodige waarborgen wel ge-
troffen, doch gesteld, dat het acquisitieverbod zoolang
duurt, dat het moment aanbreekt, dat de kosten der kas
niet meer zijn op te brengen uit de inkomsten, die zeer
bescheiden zijn, dan zal noodgedwongen een gedeelte der
spaargelden tot bestrijding van de kosten moeten worden
aangewend. Als uiterste dreigt den kassen, indien de uit-
gaven belangrijk de inkomsten gaan overtreffen, een fail-
lissement, waarbij, welke waarborgen ook getroffen zijn
tot veiligstelling der spaargelden, deze spaargelden in
den faillieten boedel zullen vallen. Gelukkig voor de spaar-
ders is het met vele kassen nog lang niet zoo ver gekomen,
doch op grond van het bovenstaande sprekenwij de hoop
uit, dat het acquisitieverbod niet lang meer gehandhaafd
zal worden.

Wil men de spaarders beschermen speciaal tegen een
te langen wachttijd, die gevreesd wordt tengevolge van
de abnormale ontwikkeling van het aangevraagde bouw-
kapitaal, laat men dan de kassen contingenteeren in hun acquisitie; dus voor elke kas, gezien de ontwikkeling in
het verleden, een bepaald bedrag aan bouwkapitaal vast-
stellen, dat in een bepaalde periode mag worden afgesloten.
Bovendien vragen wij ons af, of het niet in het algemeen
belang is, dat den kassen verdere ontwikkelingsmogelijk-
heden worden geboden. In dezen tijd van ruime geldmid-
delen steriliseeren zij een belangrijk bedrag daarvan,zooals
uit bovenstaande gegevens duidelijk blijkt – immers, een
groot gedeelte der toegekende bouwkapitalen wordt niet
opgenomen -, terwijl deze geldmiddelen na den oorlog
direct beschikbaar zullen zijn voor den woningbouw,
waarvoor ook van de zijde der Overheid belangrijke kapi-
talen gefourneerd zullen moeten worden.
Nu is het zoo, dat De Nederlandsche Bank in het voor-
uitzicht heeft gesteld, dat de bouwkassen ontheffing kunnen
verkrijgen van het meergemelde acquisitieverbod, indien
zij aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Deze voorwaarden, waarop hier niet nader behoeft te
worden ingegaan, zijn echter dusdanig gesteld, dat het
den kassen feitelijk onmogelijk is ontheffing van het
acquisitieverbod te verkrijgen.

Een meer juiste maatregel van De Nederlandsche Bank
is het in den loop van het jaar bij de diverse kassen inge-
stelde accountantsonderzoek. Dit heeft ertoe geleid, dat
een tweetal kassen bevel kreeg te liquideeren, één en
ander als uitvloeisel van de bevoegdheden aan den Secre-
taris-Generaal van het Departement voor Bijzondere
Economische Zaken toegekend in het Bankenbesluit en
het Eerste Uitvoeringsbesluit Banken.

Was er een uitgesproken hausse in het vestigen van bouw-
kassen te constateeren na 1940 – na 1940 werden 16
bouwkassen opgericht -, door de invoering van het
Bankenregister bij het Eerste Uitvoeringsbesluit Banken
1943 is deze ontwikkeling gelukkig afSeremd.

Tenslotte moet worden gememoreerd de installatie eener
Staatscommissie op 2 Juni 1943 door den Secretaris-
Generaal van het Departement voor Bijzondere Economi-
sche Zaken met als taak het besudeeren van de werk-
wijze der bouwkassen en het ontwerpen van een voorstel,
om tot een wettelijke regeling van dit instituut tegeraken.
Het voorzitterschap dezer commissie is gelegd in handen
van Mr. Dr. J van Bruggen, voorzitter der Verzekerings-
kamer, terwijl tot leden dezer commissie zijn aangewezen, naast ambtelijke personen, vertegenwoordigers der Hoofd-
groep Banken, Bedrijfsgroep Financieringsinstellingen en
Credietinstellingen voor Bijzondere Doeleinden, Vakgroep
Bouwkassen, Vakgroep Spaarkasseri, Vakgroep Hypotheek-
banken en De Nederlandsche Bank.
De taak dezer commissie is veelomvattend en, niet ge-
makkelijk. Immers, zij zal niet zonder meer de regelingen,
in het buitenland met betrekking tot de bouwkassen ge-
troffen, kunnen en mogen overnemen. Bij haar voorstellen
zal zij rekening hebben .te houden met de ontwikkeling
der bouwkassen en zal zij moeten pogen de bouwkassen
een eigen plaats te geven in het financieele apparaat in
ons land, een plaats, die overeenkomt met de doelstelling
en werkwijze der bouwkassen.
Als men de conclusie van de Commissie, ingesteld door
het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en
Stedebouw, onderschrijft: ,,Ook in ons land kan de bouw-
spaarkas een waardevol instituut blijken voor de stimu-

leering der woningproductie en de verbetering der volks-

huisvesting”
4),
kan men slechts wenschen, dat de Staats-
commissie spoedig met een voorstel eener wettelijke rege-
ling voor den dag zal komen, welke eveneens snel haar
beslag moge krijgen, opdat de bouwkassen hun sociale
taak zullen kunnen hervatten. Het is immers gewenscht,
dat de termijn tusschen stillegging der werkzaamheden

door overheidsmaatregelen en de totstandkoming van
positieve maatregelen, welke tot hervatting der werkzaam-
heden kunnen leiden, zoo kort mogelijk wordt gehouden. Mr. Dr. A. SCHRIJVERS.

‘) ,,Rapport betreffende de bouwspaarkassefl”, blz. 90, Alphen
a. d. Rijn 1943.

BOEKBESPREKINGEN

Dr. Ir. H. G. van Beusekom:
Woningbowv. Problemen

en perspectieven.
(Amsterdam 1944; A. J. G. Streng-

holt’s Uitg. Mij.).

De schrijver van het boven aangegeven werk, inspecteur
van de Volkshuisvesting in Algemene Dienst, is voor
onze lezers geen onbekende; meermalen zijn belangwek-
kende artikelen – ook in dit tijdschrift – van zijn hand
verschenen over vraagstukken, betrekking hebbende op
de volkshuisvesting. Thans heeft hij een overzicht gegeven
betreffende de sociale, economische, financiele en daarmee
samenhangende bestuursaspecten van de zorg voor de

volkshuisvesting.
Uiteraard heeft schr. zich bij deze omvangrijke materie
aanzienlijke beperkingen moeten opleggen. Blijkens de
ondertitel ,,Problemen en perspectieven” is in hoofdzaak
bedoeld de problemen, die bij de huidige stand van zaken
bestaan, te releveren. Voor de toekomst zijn verschillende
mogelijkheden aangeduid; op sommige punten wordt
door den schrijver duidelijk stelling genomen.
Onze woningvoorraad, groot 2,2 millioen woningen,
die aan onze 9 millioen inwoners huisvesting geeft, moet,
in verband met onze bevolkingsaanwas, jaarlijks met ruim
30.000 woningen worden uitgebreid en moet boven-
dien regelmatig worden vernieuwd. Dit woningbezit
betekent economisch een aanzienlijk deel van ons natio-
naal vermogen. Sociaal is de waarde van onze woningen
nog groter te schatten, wat Dr. van Beusekom in zijn
eerste hoofdstuk duidelijk in het licht stelt.
Na de balans te hebben opgemaakt van de bereikte
resultaten in de laatste 40 jaren en na een critische be-

896

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Juli 1944

schouwing over de van overheidswege gebruikte middelen
– in het bijzonder na de vorige oorlog—, stelt schr. eerst
quantitatief en daarna qualitatief de taak vast, die in
de volgende jaren op dit gebied is te verrichten. Hierbij
wordt aangeknoopt aan statistische en parastatistische
onderzoekingen betreffende de loop van de bevolking.
Vervolgens wordt de Organisatie van het productie-
apparaat van de woningen critisch beschouwd, waarbij
schr. de rol van de Overheid en van het particulier initia-
tief, zoals die is geweest en zoals die zou moeten zijn,
bespreekt.

De laatste hoofdstukken behandelen bijzondere onder-
werpen; de volkshuisvesting ten plattelande, het bouwen
van eigen woningen, de bouwkassen en de huisvesting
van bijzondere bevolkingsgroepen.
In het slothoofdstuk worden de voorwaarden genoemd,

die vervuld moeten worden om te verzekeren, dat een
eenmaal opgesteld bouwprogramma ook tot uitvoering
wordt gebracht.

Een aantal aantrekkelijke ontwerpen van woningtypen,
samengesteld door Ir. D. Tuinstra, aan het boek toe-
gevoegd, worden in de tekst niet behandeld.
Dit is in grote trekken geschetst de inhoud van het
werk, waarvan wij in het volgende nog enkele belangrijke onderdelen zullen bespreken.
Uit de cijfers van Øe woningstatistiek blijkt, dat de ver-
meerdering van de woningvoorraad gelijke tred heeft
gehouden met de groei van de bevolking en het aantal
gezinnen.
De Overheid is hierbij niet afzijdig gebleven. In de
periode 1905 – 1941 is uit ‘s Rijks kas bijna 1 milliard
gulden aan voorschotten en 133 millioen gulden aan
bijdragen verleend. Hierbij komt nog, wat van gemeente-
wege aan hulp is verstrekt, waarvan evenwel geen samen-

vattende.cijfers beschikbaar zijn. Met deze medewerking
is de bouw van 280.000 woningen mogelijk gemaakt.
Toch is dit nog een bescheiden aandeel in de gehele pro-
ductie, daar deze jaarlijks gemiddeld meer dan 45.000
heeft bedragen. Het merendeel van de woningen, de
laatste jaren gebouwd – meer dan 80% -, kwam tot
stand door het particulier initiatief.
Toch was deze productie,
zals
Dr. van Beusekom in
het licht stelt, niet bevredigend. De oude woningvoorraad
wordt onvoldoende vernieuwd. Meer dan 900.000 woningen
op het huidige totaal van 2,2 millioen is ouder dan 50 jaar,
terwijl jaarlijks slechts 6.500 werden afgebroken. Dit laatste acht Dr. van Beusekom terecht veel te gering,
mede doordat slechts een deel van de gesloopte woningen
tot de verouderde mag worden gerekend.. Bij het Qpstellen
van een toekomstig bouwprogramma zal hiermee rekening
moeten worden gehouden. Dr. van Beusekom becijfert,
dat het aantal te slopen woningen voor de naaste toekomst
op 12.000 per jaar dient te worden gesteld. Een ernstiger tekortkoming is de onvoldoende voor-
ziening van woningen voor de weinig draagkrachtige
bevolkingsgroepen op het platteland en in de steden.
Op blz. 194 zegt de schrijver:
,,Tal van gezinnen ten plattelande hebben slechts een
karig inkomen en kunnen de huur van een nieuwe woning,
welke in normale tijden niet beneden f 2,50 â f 8,00 per
week kan worden geleverd, niet betalen. Het woonwagen-
en woonschepenkwaad en de ontoelaatbare samenwoningen
en wontngsplitsingen ‘zijn in hoofdzaak toe te schrijven
aan het niet te overbruggen verschil tussèhen hetgeen deze
gezinnen aan huur kunnen betalen en hetgeen een nieuwe woning kost.”
Onder deze omstandigheden is het niet te verwonderen,
dat het particulier initiatief afzijdig moest
blijven:
Over
heidsmaatregelen zijn dus geboden. De Landarbeiders-
wet heeft weliswaar 5.000 gezinnen aan een eigen woning
geholpen in 20 jaar tijd, maar dit staat ver van een aan-
vaardbare verhouding tot de behoefte. Voor andere perso-

nen dan landarbeiders staat alleen de toepassing van de
Woningwet open. Deze heeft slechts beperkte toepassing
gevonden, doordat de Regering de steun voor het bouwen
van een nieuwe woning gekoppeld heeft aan de opruiming
van een krot. Hiermee was de deur gesloten v9or hulp
aan talrijke gezinnen, die noodgedwongen in woonschepen,
woonwagens, of door bij anderen in te wonen, huisvesting
hebben moeten zoeken. Een oplossing geeft Dr. van Beuse-
kom niet aan, maar hij wijst op een moeilijkheid: het platteland dreigt door gebrek aan cultuurgrond over-
bevolkt te geraken, zo het dat niet reeds is. Het zou dus
onjuist zijn op het platte’and woningen te bouwen voor
bevolkingsgroepen, die daar toch geen behoorlijk bestaan
kunnen vinden. Hij raakt hiermee een belangrijk vraagstuk
aan. Wij achten dit evenwel niet een gerechtvaardigd
motief om geen begin te maken met een snelle en grondige
bestrijding van ontoelaatbare woningtoestanden op het
platteland, al is enige voorzichtigheid geboden ‘). Er is
immers zulk een achterstand, dat we voorwaar niet be-
vreesd behoeven te zijn, dat. het platteland spoedig te
veel goede woningen zal bezitten.

Één van de zwakke punten van het tot nu toe gevolgde systeem is o.i., dat te veel is overgelaten aan het initiatief
van de plattelandsgemeentebesturen, die met deze pro-
blemen niet overweg kunnen. Het is ons bekend, dat een
commissie, ingesteld door het Nederlandsch Instituut voor
Volkshuisvesting en Stedebouw, thans dit vraagstuk be-
studeert en met haar werkzaamheden ver gevorderd is.
Wat de productie van goedkope woningen in de steden
betreft, geeft Dr. van Beusekom wèl een oplossing, nl.
door onderscheiding van de woningbouwverenigingen in
twee groepen. Tot de ene groep zouden behoren de woning-
bouwverenigingen, die geen bijzonder sociaal doel na-
streven, maar voornamelijk woningen exploiteren in het
belang van hun leden. Deze zouden op gelijke voet worden
behandeld als particulieren.
De tweede groep zou bestaan uit de verenigingen, die
met bijzondere overheidssteun woningen bouwen ter ver-
huring aan degenen, die onvoldoende draagkrachtig zijn
om een rendabele huur te betalen. Uiteraard zal het be-
stuur van deze verenigingen niet, zoals bij de eerste

categorie, geheel door de leden-bewoners moeten worden
gekozen. Meer philantropisch gerichte verenigingen en
belangstellenden zouden de kern moeten vormen voor
dit werk.
Wat bouw en exploitatie van gemeentewoningen be-
treft, deze zou Dr. van Beusekom willen beperkt zien tot
die categorieën van de bevolking, die bijzondere zorg
vereisen, bijv. voormalige krotbewoners. ,,Wel kan in het
algemeen worden gezegd, dat de gemeente de laatst-
bouwende instantie moet zijn. Zij moet bouwen, wan-
neer alle andere corporaties in gebreke blijven”, leest
men op blz. 191.
Gelet op de schaal, waarop woningen voor weinig
draagkrachtige gezinnen gebouwd zullen moeten worden,
en op de grote bedragen aan overheidsgeld, die in deze
woningen zullen moeten worden geïnvesteerd, betwijfelen
wij, of er een voldoende aantal bekwame mensen te
vinden is, die belangeloos deze taak op hun schouders
kunnen nemen.
Naar onze mening zal stellig blijken, dat in de toe-
komst voor deze bevolkingsgroepen het best gemeente-
woningen zullen worden gebouwd; er zal dus meer in
de richting worden gegaan, die het op blz. 187 genoemde
rapport van den voormaligen directeur van Stadsont-
wikkeling en Volkshuisvesting te ‘s-Gravenhage (Ir.
P. Bakker Schut) voorstaat, dan in de richting van het
stelsel van Beusekom.
Dr. van Beusekom toont zich een warm v5orstander
van het ééngezinshuis en zal daarbij stellig de instemming
hebben van de grote meerderheid van de belangstellen-

i) Zie ook ,,’Volkshuisvesting ten plattelande” door F. S. Noord-
hoff In ,,E.-S.B.” van 19 Juli 1944.

26 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

397

den. Wat bouwkosten betreft, is het ééngezinshuis niet duurder dan een gelijkwaardige étagewoning, zodat de
kosten geen beletsel vormen. Het bezwaar, wel eens aan-
gevoerd, dat met deze bouwwijze meer cultuurgronden
verloren gaan dan bij étagewoningen, wordt door schr.
weerlegd door aan te tonen, dat dit slechts gering is in
vergelijking met de jaarlijkse uitbreiding van het opper-
vlak cultuurgrond. Hij had er aan kunnen toevoegen,
dat de opbrengst van de cultuurgrond per ha ook groter
wordt door moderne exploitatiemethoden, betere be-
maling van polders en dergelijke maatregelen; ook deze
middelen geven een niet te verwaarlozen compensatie.
Ook het feit, dat de uitgestrektheid van onze steden
groter wordt, indien de uitbreiding met ééngezinshuizen
plaatsvindt in plaats van met étagewoningen, vormt geen
beletsel uit economisch oogpunt. –

Wat echter wel een rol kan spelen zijn de kosten van
de grond en die van het bouwrijp maken ervan. Een
uitgebreid complex van vrij ingewikkelde fac.toren be-
heerst het probleem zegt Dr. van Beusekom, waarvan
hij noemt: de kosten van ruwe grond, van grondverbete-
ring, van bestrating en van rioleringswerken. Hij had
er aan kunnen toevoegen de renteverliezen, die afhan-
kelijk zijn van de rentestand, en de tijd, waarbinnen de
grondexploitatie zich voltrekt. Terecht zegt hij daarom,
dat zeer veel beleid en inzicht van de gemeentelijke Over-
heid nodig is om té voorkomen, dat de grondkosten voor
goedkope ééngezinshuizen te hoog oplopen.
In de hoofdstukken; die betrekking hebben op het
bouwen en het bouwtoezicht, waarschuwt Dr. van Beuse-
kom tegen te vèrgaande normalisatie, omdat hij de
WO-

ning als cultuurgoed ziet. Alleen normalisatie van voor-
schriften, die voortvloeien uit technische overwegingen,
wil hij met kracht bevorderen. De steeds verdergaande voorschriften van de bouwverordeningen acht hij ver-
keerd. De oorzaak is, dat iedereen het recht heeft een
bouwvergunning te vragen en een bouwwerk uit te voe-
ren. Een uitweg ziet hij in de regeling van de bouwbe-
voegdheid, waardoor meer kan worden overgelaten aan
de architecten en de bouwtechnici. Hoewel wij erkennen,
dat het een verbetering is als het bouwen alleen door
deskundigen geschiedt, menen wij, dat overheidstoezicht
op de architectuur, onmisbaar is. Immers, een architect
is niet altijd even gelukkig in zijn antwerpen; men kent architecten van naam,’ die perioden van inzinking heb-ben gehad. Bovendien staat de architect soms niet ge-
noeg onafhankelijk tegenover zijn principaal om voet
bij stuk te houden, wanneer deze wensen heeft, die niet
verenigbaar zijn met de eisen van een goede architec-

tuur.- –

Het hoofdstuk financiering raakt een probleem, dat
na de oorlog bijzondere moeilijkheden met zich zal bren-
gen. Omtrent de wijze, waarop dit zal moeten gebeuren,
tast men nog in he.t duister. Dr. van Beusekom bepaalt zich tot de berekening van het jaarlijks benodigd kapi-taal, dat in de woningbouw moet worden geïnvesteerd.
Uitgaande van’ een gemiddelde kostprijs, die overeen-
komt met die van de jaren 1923-1931, is voor de bouw
van 50.000 woningen jaarlijks 210 millioen gulden nodig.
Gaat men uit van de veronderstelling, dat het aandeel
van de Overheid relatief gelijk blijft aan •dat in het ver-
leden, dan zal 190 millioen gulden per jaar van particu-
liere zijde moeten komen.

Voor’ de overbrugging van de duurteperiode direct
na de oorlog kan men het thans gevolgde systeem van
renteloze voorschotten gebruiken. De bedoeling is, dat,
ingeval de huuropbrengst mocht stijgen, het voorschot
geheel of gedeeltelijk rentedragend wordt. Dr. van Beuse-
kom geeft in ernstige overweging dit laatste stelsel van toepassing te brengen op de woningbouwverenigingen. In hoofdstuk XVI wordt het actuële probleem behan-deld, of de woningbouw, evenals voorheen, hoofdzake-
lijk moet geschieden door de bouwers voor de markt,

die de door hen gebouwde huizen aan exploitanten ver-
kopen, of dat het de voorkeur verdient de woningbouw
geheel in handen te leggen van kapitaalkrachtige onder-
nemingen, die de woningen niet verkopen, doch deze
zelf blijven exploiteren. Hierbij worden de mogelijkheden
tot verbetering van het systeem ,,bouwen voor de markt”
besproken, die door Dr. van Beusekom met nadruk in
het licht worden gesteld, tegenover de propaganda, die
voor het gerationaliseerde grootbedrijf op het gebied
van de woningbouw wordt gevoerd.
Vast staat, dat het kleinbedrijf niet economisch is;
vermoedelijk bestaat een optimum bij een bepaalde
middengrootte, daar bij de productie op grote schaal na-
delen blijken op te treden. Ongetwijfeld is een nadeel
van het kleinbedrijf, dat de activiteit ervan – onaf-
hankelijk van de behoefte – te sterk wordt beïnvloed
door de fluctuaties in de hypotheekrente en de economi-
sche conjunctuur. Voorts is het een nadeel, dat het zich
bijna uitsluitend toelegt op de bouw van het meest cou,
rante woningtype: de middenstandswoning.
In het laatste hoofdstuk wordt gepleit voor een stel-
selmatige zorg voor het beschikbaar .stellen van bouw-
grond, daar zonder beschikbare bouwgrond de nood-
zakelijke woningbouw moet stagneren. Vooral bij kleine
gemeenten doet zich het bezwaar van gebrek aan bouw-
grond voor. Uiteraard zal de eerste tijd na de oorlog,
evenals het bouwen, het bouwrijp maken van gronden
abnormaal duur zijn. Dit feit zal de gemeentelijke activi-
teit belemmeren, indien geen financiële regeling tot stand
komt, die de hogere kosten overbrugt.

Het is een goede gedachte geweest van Dr. van Beuse-
kom deze studie op dit moment te hebben laten ver-
schijnen. Hij heeft de zaak van de volkshuisvesting er
een aanmerkelijke dienst mee bewezen, niet in het minst door de overzichtelijke wijze, waarop de problemen zijn behandeld. Hierdoor zijn zij toegank3lijk geworden, ook
voor dégenen, die vreemdelingen zijn op dit gebied en
straks geroepen zullen zijn gewichtige beslissingen te
nemen.
Wanneer na de oorlog met voortvarendheid het her-
stel van ons land wordt aangevat, dan zal er ongetwijfeld
een grote belangenstrjd om de voorrang ontstaan. Im-
mers, de technische en do financiële mogelijkheden zul-
len het volledig herstel van wat is verloren gegaan en
het opheffen van de achterstand, die op sommige gebie-
den is ontstaan, pas in een vrij lange reeks van jaren mo-

gelijk maken.
Gevreesd kan worden, dat, door gebrek aan voldoende
begrip, na de oorlog beslissingen zullen worden genomen,
waardoor aan het grote belang van een goede volkshuis-
vesting te kort wordt gedaan. De mogelijkheid bestaat,
dat de Regering, te zeer onder indruk van de econo-
mische belangen, die betrokken zijn bij het herstel van
,de productie, te weinig oog zal hebben voor de bezwaren
van de woningnood. In dat geval zouden spanningen
ontstaan, die de sociale vrede in gevaar brengen. Deze
spanningen zoveel mogelijk te voorkomen is de kunst
van het goede regeringsbeleid. In het belang hiervan
zal voor degenen, die de volkshuisvesting na de oorlog
zullen behartigen, bijzondere waakzaamheid geboden
zijn, teneinde te verzekeren, dat de woningvoorziening
na de oorlog in voldoende omvang en op de beste wijze
plaatsvindt.
Dit is de conclusie, waar men toe komt na de bestude-
ring van de’ belangwekkende beschouwingen van Dr. van
Beusekom.
Ir. L. H. 1. ANGENOT.

398

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Juli 1944

ONTVANGEN BOEKEN, BROCHURES
EN STATISTIEKEN

BOEKEN.

Bedrijfseconomische monographieën
onder redactie van Dr. J. G. Stridiron. VIII en IX.

Schetsen uit de financiering der ondernéming
1 en II door
Prof. Dr. A. B. A. van Ketel. (Leiden 1944; H. E.
Stenfert Kroese’s Uitgevers-Maatschappij N.V.).

De organisatie ‘an het bedrijfsieQen
door Mr. W. C. L. van der Grinten. (Alphen aan den Rijn 1944; N. Samsom
N.V.).

Kalkulation und Preispolitik
door Dr. H. Seischab. (Leipzig
1944; Verlag F. Meiner).

Vest igingswet en vestigingsr’erbod.
Een wegwijzer voor
middenstand en opleiding door A. P. Potjer en Drs.

L. S. Schuyleman. (Groningen—Batavia 1944; P.
Noordhoff N.V.).

De Nederlandsche Organisatie oor het Beroeps goederen’er-
voer langs den weg (1
Oct. 1940-81 Dec. 1948) door
Mr. J. M. Fuchs. (Schiedam 1944; Uitgeg. ten behoeve
van de Vakgroep Goederenvervoer langs den weg te.

‘s-Gravenhago door de Koninklijke Nederlandsche
Boekdrukkerj H. A. M. Roelants).

Kostprijsberekening en administratie in het auto Qer9oer
door W. Vis. Uitgegeven onder auspicidn van de
Vakgroep Goederenvervoer langs den weg. (Schiedam
1944; Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants). –

BROCHURES.

Mededeelingen No.
58 van de Stichting Bedrijfsgroepen
Metaal- en Electrotechnische industrie. (‘s-Gravenhage
1944).

Onderzoek naar de rentabiliteit Qan, het pensionbedrijf.
Uitgave van de Stichting Economisch Instituut voor
den Middenstand. (‘s-Gravenhage 1944).

Kieler Vortriige gehalten im Institut für Weltwirtschaft
an der Universitat Kiel, herausgegeben von Prof. Dr. Andreas Predöhl. No. 73:
Die Aufgaben der Thünen-
Forschung
von Prof. Dr. A. Petersen. (Jena 1944;
Gustav Fischer Verlag).

Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland;
Centrale Taalcommissie voer de Techniek.
• Ter critiek verschenen de
ontwerp woordenljsten;
V 5007 Posterijen, Telegrafie en Telefonie;
V 5008 Hout;
V 5010 Vervoermiddelen over den weg.
(‘s-Gravenhage 1944).

STATISTIEK.

Statistische Berichten der Gemeente Utrecht.
27ste j aargang
Januari—December 1943. Uitgave van de Afdeeling
voor Maatschappelijke Aangelegenheden en Statistiek.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED

ALGEMEEN, HANDEL EN NIJVERHEID.

Axbeldszaken.
Wijzigingen in de regeling van bonen
en andere arbeidsvoorwaarden voor werknemers in het veenbedrijf in de provincie Drenthe, waarbij de hoofd-
tarieven, enkele neventarieven en de uurloonen worden
verhoogd en een toeslag wordt ingesteld voor het met
laadtarieveü verdiende. boonbedrâg. (E.V. 1944, No. 21;
blz. 538).
Deviezenbeseherming.
Bij wijziging van de Verordening
inzake bescherming van deviezen, belasting en douane-
rechten worden de ambtenaren van het Duitsche Deviezen-
beschermingscommando, naast de bevoegde Nederlandsche
ambtenaren, ook belast met de medewerking hij de uit-

voering van het Prijsbeheerschingsbësluit, het Voedsel-
voorzieningsbesluit, het Economisch sanctiebesluit 1941
en de Beschikking inzake het ontvangen van Duitsche
orders door Nederlandsche ondernemingen. (E.V. 1944, No. 21; blz. 538).

Financiering Rijksbureaux. Besluit inzake nadere rege-,
ling van de financiering der Rijksbureaux. (E.V. 1944,
No: 20; blz. 511).
Handel.
Nadere regeling van de distribueering van
inmaakglazen voor kleinhandelaren. Regeling van den
handel in visch en in natuurlijke meststoffen. Sorteer-
voorschriften voor den kleinhandel in lompen. Afschaffing
van het zgn. consentgeld van den handel voor de Distex.
(E.V. 1944, Nos. 20, 21 en 22; blz. 517, 544 en 568).

Heffingen. Wijziging in de heffing op korstlooze kaas.
Vaststelling van telersheffingen voor zaaikoolzaad en
zaaipeulvruchten. (E.V. 1944, No. 21; blz. 541 en 549).
Hout.
Wijziging in de uitvoeringsregelingen van de
Houtbeschikking 1941 no. 1. (E.V. 1944, No. 22; blz. 565).
Industrie.
Regeling inzake het ter beschikking stellen
van gebruikte machines. Vervaardigingsbeperking ten
aanzien van zuigercompressors, niet-metalen verbindings- en
aftakdoozen, lamphouders, zuurpompen en hydraulische
en mechanische persen voor plastische massa’s. Wijziging
der beschikking inzake voorschriften voor .materiaalkeuze.
(E.V. 1944, Nos. 21 en 22; blz. 538, 540 en 565).
Monopolie producten.
Het offerteverbod ten aanzien
van monopolieproducten voor Duitschland, dat sinds
1 December 1942 was opgeheven, is weer van kracht ge-
worden. Wijzigingen in het in- en uitvoermonopolie voor
akkerbouw- en tuinbouÇvproducten. (E.V. 1944, Nos. 21
21 en 22; blz. 544 en 567).
Organisatie van het Bedrijfsleven.
Wijzigingen in de sta-
tuten van de verticale bedrijfsorganisaties voor het Heeren-
hoedenbedrijf E.B.O. en van den Electrobond E.B.O.
Instelling van een vakgroep Groothandel in ertsen. (E.V.-
1944, Nos. 20, 21 en 22; blz. 510, 548 en 567).

Papier.
Nadere voorschriften ten aanzien van het
gebruik van papier en carton voor verpakkingsdoeleinden.
(E.V. 1944, No. 22; blz. 564).

Prijsregelingen. Nadere besluiten van den Gemachtigde
voor de prijzen met betrekking tot verplichte prijsaan-
duiding van uitgestalde goederen, prijsvoorschriften voor
klompenherstelling, prijzen ‘voor geïmporteerde chemische
en aanverwante producten, voor groenvoedergewassen
en suikerbietenzaad oogst 1943, prijscalculatie van ge-
vlochten band en borduurwerk voor damesbovenkleeding,
wijziging en aanvulling der prijzenverordening 1942 vleesch, vleeschwaren en slachtafvallen. (E.V. 1944,
Nos. 20, 21 en 22; blz. 517, 520, 544, 565 en 568).

Steunverleening aan stilgelegde bedrijven. Nadere richt-
lijnen met betrekking tot de indiening van steunaanvragen
voor stilgelegde bedrijven, steunverleening aan gesloten
bedrijven en wijziging van de heffingsregeling steun-
verleening no. 1. (E.V. 1944, No. 20; blz. 514 en 515).

IJzer en
staal. Nadere regelingen inzake maatregelen
ter besparing van ijzer en staal. (E.V. 1944, No. 21;
blz. 58).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Grondkamers.
Publicatie van de goedgekeurde richt-
lijnen krachtens het Pachtbesluit van de Grondkamers voor
Noord-Holland. (E.V. 1944, No. 18; blz. 467).

Landbouw.
Wijzigingen van het ontruimingsbesluit
V.V.O. 1944. Aanwijzingen ten aanzien van overneming
van paarden uit inundatiegebieden. Afkondiging van de
verordening bodemproductie 1944, waarin o.m. bepalingen
inzake de teelt van diverse akkerbouwproducten voor den
oogst 1944 zijn vervat. Nadere regeling inzake inlevering
van granen, zaden en peulvruchten. Bekendmaking
inzake de verstrekking van smeeroliën en vetten voor
mechanische werktuigen in land- en tuinbou. (E.V. 1944, Nos. 20 en 21; blz. 523 en 549). –

26 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

399

Vee. Regeling van den aanslag van schapen en lam-

meren over 1944. Nadere bepalingen inzake den handel
in biggen. (E.V. 1944, Nos. 20 en 22; blz. 523 en 568).
Vlsscherj. Aanvullende mededeeling op de bepalingen
inzake de uitoefening van de zee- en kustvisscherij. (E.V. 1944, No. 19; blz. 493).
Voedselvoorziening.
Bepalingen inzake den invoer van

levensmiddelen per postpakket of als reisbagage. Wijziging
van de bepalingen ten aanzien van verpakking en vervoer
van margarine. (E.V. 1944, Nos 18 en 19; blz. 456 en 481).
Nadere bepalingen inzake het bereiden, vervoeren, af-
leveren, ontvangen en verwerken van volkorenmeel en
het afleveren van volkorenbrood. Mededeeling inzake
het gebruik van grondstoffen als gerst, veidboonen,
erwten, cichorei en/of witlof-peekoffie, tulpenbol, rogge,
eikels en suikerbieten voor de bereiding van koffiesurro-
gaat. (E.V. 1944, No. 21; blz. 538 en 541).

MAANDCIJFERS

GECOMBINEERDE
MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER- LANDSCHE GROOTE BANKEN EN VAN
HET NEDER-
LANDSCHE BEDRIJF DER NEDERLAJ’JDSCRE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.

Nederi.
Nederl.

Banken Banken

en Ned.
(In millioenen guldens)

1

Handel-Mij.

DE NEDERLMWSCHE BANX.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)

Binnenl. wissels,
Munt, open marktpapier, Totaal Totaal
Data
muntmate-
beleeningen, voor-
opeischb.
riaal en
schotten a/h Rijk
activa
schulden
deviezen
1)

en diverse

rekeningen
1)

24 Juli

’44
4.720.753
155.024
4.960.842
4.780.228
17

,,

’44
4.758.109
159.191
5.002.364 4.821.741
10

,,

’44
4.786.079
147.726
5.006.844
4.829.087
3

,,

’44
4.977.961
147.211
5.198374
5.020.692
26 Juni ’44
5.144.418 154.128
5.370.345 5.174.919
19,,

’44
5.136.350 147.585 5.355.737 5.160.945
12

’44
,,
5.092.442
159.674

.
5.323.810 5.133.486
6 Mei

’40
1.173.319 248.256
1.474.306 1.424.016

Bankassig-
Schatkist-
Bankbil jet-
Saldi
natiën en
Saldo RijkI
papier
Data
ten in
om-
iii
diverse
RIO
(DIC)I
rechtstr.
loop
Ria
rekeningen
onder-
gebracht

24 Juli

’44
4.386.988
1
393.083
57.828
C. 114.
7
131

17

,,

’44
4.375.133
1 446.538
57.817
C. 144.3181
10

,,

’44
4.376.123
452.795 55.038
C. 115.5951

3

,,

’44
4.377.913
1 642.642
54.896
C. 118.873i

26 Juni
1
44
4.334.680
1 840.173
126.518
C.

97.7571

19,,

’44
4.312.615
1 848.318
125.824
C. 107.1961

12

,,

’44
4.286.853
1 846.607
121.381
G. 100.8721

6Mei

’40
1.158.613
1 255.174
10.230
1 C.

22.9621

1) Ingevolge de verordening 5811943 (cld. 26 Juni) zijn de posten
,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buitenlandsche betaal-
middelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de ,,Diverse
rekeningen”, van 5 Juli af opgenomen onder de buitenlandsche
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,devlezen”.

31

30

31

30
Mei Juni Mei Juni
1944

1944

1944

1944

Activa:
Kas, kassiers en daggeldleeningei3
379
1092
237 1275
434
1300
284 1503

1471
1512
1734
1787
Ned. schatkistpapler

…………..

18
17
24
22
2
8 8
Ander overheidspapier

………..
Wissels

…………………..1
Bankiers in binnen- en buitenland
65
66
87
88
Prolong. en voorsch. op effecten
25
26
36 37

109
1
1111 155 155

130
122
165
156
Effecten en syndicaten
11
11
19 18
Debiteuren

…………………

DeelnemliJgen

(md. voorschotten)
11
11
23
23

j52
144
207
197

Gebouwen

…………………
Diverse reken. (md. oven, posten)
Belegde bestemmingsreserven . . . .
Effecten leeridepôt ………….
‘.

13
1 1
13

13
1
1
.13

16
1 1
13

16
1 1
13

1760
1795
2127 2170
Passlva:
1337
1372
1618 1660

. 31


Crediteuren

………………..
Wissels

…………………..-
Deposito’s

op

termijn

……….
Kassiers en genom. daggeldleeningen

129

161

159

35 37
39
42
Bestemmingsreserven
1
13

..

t
13
1
13
1
13

Diverse

rekeningen

…………..

1517
1552
1832
1875
Effecten leendepôt

…………….

170
170
210
210
Aandeelenkapitaal

…………..
Reserve

……………………
73
73
85
85

1760
1795
2127
2170

STATISTIEKEN

DUITSCHE RIJKSBANK.
(in milI. R.M.)

Goud
t

Renten
Andere wissels,

1
Belee
Data
en
bank-

1
chèques en

1
ningen
deviezen
scheine

1
schatkistpapier

1
7 Juli

1944
1

77
1

591
42.221
1

25
30 Juni 1944
1

77
1

598
42.150
1

27 23

1944
,,
1

77
625
41.272
1

20 15

,,

1944
1

77
603
41.500
1

29
23. Aug.

1939
1

77
1

27
8.140
1

22

Data
1

Elf
ec-

1
1

ten

Andere
1
Activa

Circu-
1

latie

1

Rek g.

1

Crt.

1

Andere
1

Passiva
7

Juli

’44
0,6
1

1.714
35.947
1

6,718
1

912
30 Juni ’44
0,6
1

1.765
35.920
1

6.754
1

897
23

,,

’44
0,6
1.526
84.702
6.931 833
15

,,

’44
0,6
t

1.366
35.037
i

6.682
1

807
23 Aug.

’39
982
1

6.380 8.709
1

1.195
1

64

STAND VAN
‘S
RIJKS
KAS.

V o r d e r i n g e n
7

Juli 1944

1
15 Juli 1944
in guldens in guldens
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederlandsche Bank
2.322.484,38 29.301.226,93
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
127.383,09 407.032,50
Kasvord. wegens credietver-
strekking a. h. buitenland
412.997.709,97
501.995.449,24
Daggeldleenlngen tegen onder-
pand

…………

Saldo per postrek. van Rijks-
– –

comptabelen

…………
178.652.482,78
198.377.051,82
Voorschotten op ult. Mei resp.

……….

Juni ’44 a. d. gem. verstrekt
op aan haar uit te keeren
hoofdsom

der

pers.

bel.,
aand. in de hoofdsom der
grondbel. en der gem. fonds-

bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-

..

gensbelasting

………………


Voorschotten aan Ned.-IndiO
1
)
357.377.557,29 357.423.277,10
Idem voor Suriname 1)
9.085.111,38 9.085.111,38
Idem voor Curaçao
1)

150.703,11
150.703,11
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)

314.023,03

Id.

op

het

Staatsbedr.

der


P.T.enT.’)

………………
Id. op andere Staatsbedr, en
instellingen i)
177.509.258,79 181.618.586,03
V e r p11 chti n g e n
Voorschot door De Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar


octrooi verstrekt

– –
Voorschot door De Ned. Bank
in rekg.-crt. verstrekt . . .

– –
Schuld aan de Bank voor Ned.

Schatkistbiljetten

in

omloop

6.666.000,- 6.666.000,-
Gemeenten……………..

Schatkistpromessen In omloop

4.337.800.000,-‘) 4.481.600.000,-‘)
Daggeldieeningen

– –
Zilverbons in omloop

237.440.543,50
238.838.591,-
Schuld op uit. Mei resp. Juni
’44 a. d. gem. weg. a. h. uit
te keeren hoofds.

d.

pers.
bel.,

aand. 1. d. hoofds. d.
grondbel. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de

vermogensbelasting

.

7.361.740,37 9.854.009,68
Schuld

aan het Alg.

Burg. Pensioenfonds
1)


4.607.508,38
Id. aan het Staatsbedr. der
492.004.312,69
Id. aan andere Staatsbedrij-
P. T. en T. ‘)

………….463.092.260,08

ven ‘)

…………………..419.595,72
428.522,20
Id. aan div. instellingen 1)

.

730.017.443,99
757.647.494,54

‘) In rekg.-crt. met ‘s Rijks
Schatkist.
‘) Rechtstreeks
onder-
gebracht hij De Nedenlandsche Bank nihil.

400

26 JULI 1944

Alfa betische Index Overheidsmaatregelen op economisch gebied

(Zie voor den alfabetisehen index Overheldsmaatregelen in 1943 het Jaarregister 1943, laatste bladzijde)

Blz.
Administratiepllcht ……27, 55, 123, 383
Advertenties ……………………283
Afval …………………………123
Algemeen Vestigingsverbod ……….55
Ambacht ………………27, 161, 251
Arbeldszaken 27, 55, 123, 161, 298, 383, 398
Bank- en Credietwezen ……….41, 313
Belastingzaken 41, 111, 163, 237, 285, 337
Betalingsverkeer met het buitenland .. 27
Bouwnijverheid …………123, 251, 283!
Buitenlandsche handel …………..123
Deviezenbescherming …………….398
Duitsche orders …………………283
Financiering Rijksbureaux ……….398
Geneesmiddelen ………………..299
Groenten en fruit…………….96, 313
Grondkamers ……….237, 284, 313, 398
Grondstoffenbesparing en bedrijfsratio-
nalisatie ……………………161
Handel 27, 55, 123, 162, 236, 283, 383, 398
Heffingen 41, 55, 123, 162, 236, 283, 383, 398
Hooi en stroo ………………284, 299
Hout …………………………398
Huurprijzen van nieuwbouw ……….162
In- en Uitvoer ………………26, 383
Industrie 27, 55, 123, 163, 283, 299, 383, 398
Inlevering puntdraad en gladde draad.. 135
Kamers van Koophandel …………40
Kinderbijslagwet …………….123, 299
Kleinhandel ……………………251
Kweekersbesluit ………………..299

Blz.
Landbouw 41, 97, 125, 237, 284, 299, 313,
385, 398
Merken .. ………………….. 283; 299
Monopolieproducten …. 55, 123, 285, 398
Motorbrandstof . ……………. 163, 285
Non-ferrometalen …………..123, 299
Omzetbelasting …………..41, 97, 313
Opheffiiig Centrales………………40
Organisatie Bedrijfsleven. . 27, 83, 123, 163,

283, 299, 383, 398
Papier

……………………….398
Persgas ……………………….337
Pluimvee …………..41, 135, 237. 285
Prijsregelingen 40, 83, 125, 163, 284, 337,
383, 398
Rentepeil ……………………..337
Scheldsgerecht Voedselvoorziening . . .. 41.
Sierteelt …………….41, 97, 135, 237
Sociale voorzieningen ……….125, 177
Steunverleening aan stilgelegde bedrij-
ven …………..40, 55, 125, 385, 398
Suikerbieten e. d . ………….. 41, 97
Surrogaten …………….97, 237, 285
Tabak………….. 40, 96, 135, 237, 385 Telefoonverbindingen …………….284
Textiel ………………..40, 96, 177
Toegepast Natuurwetenschappelijk On-
derzoek ………………………41
Tuinbouw ………………61, 313, 385
Turf…………………………96
Vee .. 41, 97, 135,237, 285, 313, 385, 399

Bis.
Veevoeder ………………..61, 97
Vereveningshef!ing ………………125
Verpakkingsvoorschriften ………….96
Vervoer ………………111, 163, 285
Verzekering …………….96, 125, 284
Vestigingswet Kleinbedrijf 41, 125, 177, 236
284, 385
Visscherij ………. 41, 285, 313, 385, 399
Vlas………………..41, 97. 163, 313
Voedselvoorziening 97, 135, 285, 299, 385, 399
Volkstuinen ………………..125, 237
IJzer en Staal 125, 177, 284, 337, 385, 898
Zaden ……………………..41, 97
Zuivel ………………….41, 97, 163

9
m
atuz4jse

VAN DE ARBEIDSPRODUCTIVITEIT

IN NEDERLAND

door Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
24ste Publicatie van het Ned. Economisch Instituut

PRIJS t 2.60 *

(Prijs voor donateurs en Iedenvan hetN.E.I.
fl.75; bestellen bij het N.E.l.).

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave: DE ERVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM

Dr. P. J. Verdoorn:

De ontwikkeling en druk
der constante kosten

Publicatie No. 33 A

van het Nederlczndsch Economisch Instituut

Prijs f2.50*

(Prijs voor donateurs en leden vs het N.E.I. fl.85;
bestelien bij het N.EJ.).

Verkrijgbaar
in den boekhandel

UITGAVE: DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

De betrekkingen tusschen

banken en industrie

in Zwitserland

door

Dr:
J
. C.
M. VAN RHEE

Publicatie No.
11
van het
Nederl. Economisch Instituut

Prijs f
3.65
*

(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. f2.75;
bestellen bij het N.E.l.)

Uitgave:
DE ERVEN

F. BOHN N.V., Haarlem
Beschouwingen over een

tolunie tusschen Nederland

en België-Luxemburg

door

D. C. Renooij

3de Publicatie van hef
Nederlandsch Econo.
misch Instituut

Prijs f 8.40*

(Prijs
voor
donateurs en

leden van het N.E.l f6.-;

bestellen bij het N. E. 1.)

Verkrijgbaar In den boekhandel

Uitgave:
De Erven

F. BOHN N.V.-Ilaariem

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Sch.iedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs
f
20.85*
per jaar
,,Prijsvaststelling No, 052. IM 312″). Prijs per nummer 50 ct. P 129911.

–__
K 2193.

Auteur