Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1464

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 12 1944

12 JULI 1944

A C!TEURSRECHT VOORBEHOUDEN

c
onornischStatistische

Ber

i*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

29E
JAARGANG

WOENSDAG 12 JULI .1944

No. 1464

1.

ri

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. P. ten Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; P. de Vries;

M. F. J. Cool (Redacteur-Secretaris).

H. W. Lanbers – Adjunct -Secretaris

Abonnementsprijs an het blad, waarin tijdelijkis op

genomen het Econonzisch-Statistisc)z Maandbericht, franco

p. p. in Nederland / 20,85* per jaar’ (,,Prjsaststelling

Nö. 052. IM 312″). Buitenland.en koloniën /23,— per

jaar. Abonnementen Runnen met elk nummer ingaan en

slechts worden beëindigd per ultimo pan elk kalenderjaar.

Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden pan het Ne-

derlandsch Economisch Instituut onwan gen het blad gratis

en genieten een reductie op de verdere publicaties. Adres-

wijzigin gen op te .geQen aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg uSa, Rotterdam (C.).

Telefoon 38340. Giro 8408.

Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor’ Museum-

park, Rotterdam (C.)..

Advertenties voorpagina f 0,28 per mm. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

Blz

Structuur van den detailhandel in ‘Nederland in
1943

door
Z. M. A. Gulden ……………………364

De vlasindu8trje der Zuid-Hollandsche eilanden door

A. A. C. Reedijk ……………………….366

A a n t e e k e n i n g e n

De geidmarkt …………………………..
368

B o e k b e s p r e k i n g e n

A. P. Pcitjer en Drs.
L.
S. Schuyleman: Vestigings-

wet en Vestigingsverbod. Een wegwijzer voor mid-

denstand en opleiding, bespr. door
F. W. Botzen 370

S t a t i s t i e k e n

Stand van ‘s Rijks kas – Bankstaten ……….
371
GELD,- EN KAPITAALMARKT.

De situatie op de
geldmarkt
is reeds wat meer uitgeba-
lanceerd. De markttarieven weerspiegelen een toestand
van volledige absorptie van het geldaanbod ter markt.
De tarieven liggen voor de meeste termijnen op de agents-
prijzen, voor de middentermijnen van
8
tot 10 maanden
een fractie daarboven en voor jaarspapier een fractie
eronder. Er zijn deze week flinke omzetten gehaald,
zoodat ook in dat opzicht gesproken kan worden van
een meer evenwichtige marktpositie. Men verwacht
– hij handhaving van de huidige afgiftepolitiek van de
Schatkist – geen groote wijzigingen meer in de disconto-
tarieven, zoodat er noch voor vragers noch voor aanbie-
ders van papier nog reden is voor terughoudendheid om
het verdere marktverloop aan te zien, een situatie, zoo-
als die kenmerkend was voor de laatste wekeo.
Sedert de saldi van anderen hun hoogtepunt bereikten
op f
787
millioen, is tot en met den jongsten week-
staat van De Nederlandsche Bank een daling geregis-
treerd met f
450
millioen. Het cijfer van de buiten-
landsche wisselportefeuille is in hetzelfde tijdvak gedaald
met f
270
millioen.
De
obligatiemarkt
heeft over het algemeen een vaste
tendens getoond met voortdurend inkrimpende omzet-
ten. Vooral de beide meest geliefde vooroorlogsche lee-
ningen, de
138
en
1937,
werden gevraag. Ook de
3 %
.leeningen echter waren naar verhouding vast gestemd,
zoodat het koerspeil weer boven de 1003/8
%
kon mon-
teeren, een peil, waarop over het algemeen aanbod van
speciale zijde loskomt. Opvallend is de reeds eenige
weken achterblijvende koers der beide Indische leeningen. Ook de
3 %
,,
oude schulil” wist ”an de vaste stemming
ter markt niet te profiteeren.
De ,,feature” van de markt was deze week het in be-
weging komen van de binnenlandsche aandeelenmarkt.
Meer dan
50
aandeelensoorten geraakten deze week van
den stopkoers af en verscheidene aandeelen leden zeer
gevoelige koersverliezen. Het sein voor den ommekeer
der stemming op de aandeelenmarkt werd eenige weken
geledei gegeven door de koersdaling van ,,Amerikanen”,
waarvan aanbod op ruime schaal loskwam’, toen het
Deviezeninstituut zijn afwijzende houding ‘tegen het
‘verleenen van vergunningen prijsgaf.
Blijkbaar heeft zich’ in de laatste maanden geleidelijk
een wijziging voltrokken in de publieke opinie terzake
van de mogelijkheid tot handhaving van de muntwaarde.
Immers, zoowel het koerspeil der Amerikaansche aandee-
len te Amsterdam, als dat der binnenlandsche aandeelen
was uitgesproken gebaseerd op de verwachting van
een noemenswaarde geldswaardedaling, hetzij interna-
tionaal dan wel in het bijzonder een daling van den gul-
den. Is men terzake van de kansen tot vermijding van
prijsstijging niet sceptisch, dan noet daaruit de con-
clusie worden getrokken, dat een groot d,,el der beurs-
koersen te hoog is. Die consequentie heeft men dan ook
getrokken, waarbij de markt in’ Amerikanen als start-
punt heeft gefungeerd om ook het peil der inheemsche
fondsen in beweging te brengen. Zoodra ‘eenmaal de
eerste koersdalingen een feit waren, trad de bekende zelf-
induceerende werking van de beurstendens in, waardoor
het aanbod hand over hand toenam, terwijl loopende
kooporders op groote schaal werden ingetrokken.

364

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1944

STRUCTUUR VAN DEN DETAILHANDEL
IN NEDERLAND IN 1943.

Inleiding.

Alvorens de structuur van den detailhandel in 1943
aan een nader onderzoek te onderwerpen, dient er met
nadruk op te worden gewezen, dat deze structuur natuur
r

lijk in hooge mate beïnvloed is door de bijzondere tijds-
omstandigheden; met het trekken van conclusies met
betrekking tot véÔr- of naoorlogsche verhoudingqn moet
daarom een zekere reserve in acht worden genomen.
Toch is het, dank zij het materiaal, waarover het Cen-
tral Distributiekantoor beschikt, mogelijkgebleken een
zoo diep inzicht te verkrijgen in de structuur van den
detailhandel, dat daaraan wellicht richtlijnen voor andere
tijden ontleend kunnen worden.

In het artikel ,,Statistische mogelijkheden der distri-
butie-ddministratie”, verschenen in ,,E.-S.B.” van 10
Februari 1943, schreef ik: ,,Naast de vergelijking van de
omzetten per artikel en de omzetten per detaillist is het
mogelijk, een vergelijking te maken tusschen de omzetten
der verschillende soorten detaillisten: kleinwinkelbedrijf,
winkelmaatschappijen, coöperaties, warenhuizen. Dat
zulk een onderzoek voor de
ordening
van den distribu-
tieven middenstand van het grootste belang kan zijn,
is duidelijk”.

Deze analyse van de structuur van den detailhandel
is een eerste poging tot zulk een onderzoek. Het is niet
het doel van dit onderzoek om ,te komen tot opstelling
van een ordeningsschema, wel eôhter om de bouwstoffen
daartoe aan te dragen.

Hoe is ifet te verklaren, dat een onderzoek naar de bij-
zondere structuur van den detailhandel in oorlogstijd toch in menig opzicht algemeene conclusies wettigt?
Dit komt,, omdat, alhoewel de abnormale omstandig-
heden storend werkten op den- detailhandel in zijn geheel, de verhoudingscijfers tusschen grootwinkelbedrijf, coöpe-
raties en kleinwinkelbedrijf tamelijk onveranderd zijn
gebleven, zoodat, gezien i,n het kader der groote struc-
tuurverscl3uivingen, wellicht zelfs van een zekere fixee-
ring der onderlinge verhoudingen kan worden gesproken.
Terwijl eenerzijds een zekere kooptraditie van het Neder-
landsche volk hierbij een rol heeft gespeeld, heeft ander-
zijds het Centraal Distributiekantoor door het systeem,
dat.bij het verleenen van toewijzingen aan detaillisten
werd gevolgd, een zekere verstarring in de hand gewerkt.
In dit verband is het vân belank mede te deelen, dat het
C.D.K. zeer onlangs, en dan hij wijze van proef is over-
gegaan tot een ander stelsel – dat der evenredige bevoor-
rading -, waardoor de elasticiteit in den detailhandel
althans grootendeels wordt hersteld.

Deze structuuranalyse strekt zich in hoofdzaak uit
over den detailhandel in kruidenierswaren, terwijl daar-
naast ook de detailhandel in tabakswaren zal worden
bezien.

In overleg met de Vakgroep Detailhandel in Kruide-
nierswaren werd als criterium voor een kruidenierswinkel aanvaard de verkoop van suiker, gort, havermout, en mal-
zena, ongeacht de grootte van den omzet dezer artikelen.
Detaillisten, die niet ten minste .deze vier artikelen ver-
kochten,ePden buiten beschouwing gelaten; dit was
bijvoorbeeld het geval met de meeste boter- en kaashan-
delaren.

Tot het grootwinkelbedrijf zijn een dertiental onder-
nemingen gerekend, die het typische karakteit van het
grootwinkelbedrijf
,
vertoonen en die zijn aangesloten
1
bij
de Vereeniging voor Grootbedrijven in den Detailhandel,
onderafdeeling ICruidenierswaren; de vrijwillige filiaal-
bedrijven en de inkoopvéreenigingen zijn hiertoe dus niet
gerekend, evenmin als die filiaalzaken, die niet het stem-
pel dragen van het grootbedrijf.
Tot de coöperaties zijn gerekend alle coöperaties, aan-
gesloten bij den Centralen Bond van Nederlandsche Ver-

bruikscoöperaties, benevens eenige coöperaties, die niet hierbij zijn aangesloten, en één onderneming, die, zij het
niet juridisch, dan toch in wezen een coöperatie is.

Alle niet tot het grootwinkelbedrijf en de coöperaties
gerekende detaillisten in kruidenierswaren werden onder-
gebracht in het kleinwinkelbedrijf.

Winkel frequentie.

In Juni 1943 telde Nederland 33.958 kruideniers-
winkels, als volgt verdeeld over de verschillende bedrijfs-
vormen:

Grootwinkelbedrijf
………………….
Coöperatles
Kleinwinkelbedrljf
…………………..

Detailhandel In kruidenIerswaren
……..

Volgens de Bedrijfstelling 1930 bedroeg het aantal

kruidenierswinkels 37.979, dus 4.000 meer dan in 1943.
Naast het feit, dat de Bedrijfstelling. 1930 een iets rui-
mere interpretatie gaf, van het begrip kruidenierswinkel
dan het C.D.K., is dit verschil in hoofdzaak van structuree-
len aard. Ook andere factoren, meerendeels het gevolg
van de oorlogsomstandigheden, zijn hierop echter van
invloed, geweest: distributiemoeilijkheden, tekort aan ar-
beidskrachten en sluiting van bedrijven.
De Bedrijfstelling 1930 maakte een indeeling naar het
aantal winkels per onderneming en niet naar den bedrijfs-
vorm. Indien uit deze telling wordt samengenomen het
aantal winkels, behoorende tot ondernemingen met 6
winkels en minder, dan is dit aantal vergelijkbaar met het kleinwinkelbedrijf uit dit onderzoek, vermeerderd
met de coöperaties, die in den regel minder dan 7 winkels
exploiteeren.

Het blijkt dan, dat in 1930 van de 37.979 kruideniers-
winkels 36.687 of 96,6 % tot het kleinwinkelbedrijf be-hooren, terwijl dit in 1943 met 32.591 of 96,0 % van de
33.958 kruidenierswinkels het geval was; de coöperaties zijn hierbij opgenomen in het cijfer van het kleinwinkel-
bedrijf.
Deze daling is ten deele het gevolg van de oorlogsom-
standigheden, die het zwaarst drukten op het kleinwin-
kelbedrijf, terwijl daarnaast structuurverschuivingen ten
gunste van het grootwinkelbedrijf zich deden gevoelen.
Teneinde dieper inzicht te verkrijgen in tal van ver-
schij nselen, werden de distributiekringen samengevoegd
tot gemeentegroepen volgens het inwonertal van de tot
die kringen behoorende gemeenten.
De berekening yan de
ninkeldichtheid
– het aantal
kruidenierswinkels per 1.000 inwoners -, uitgevoerd
voor de afzonderlijke gemeentegroepen en gesplitst naar
den bedrijfsvorm, toont aan, dat het kleinwinkelbedrijf
met het grooter worden der gemeenten afneemt in winkel-
dichthèid, terwijl dit verschijnsel wordt weerspiegeld in de cijfers van den geheelen detailhandel in kruideniers-
waren, waarvan het kleinwinkelbedrijf immers ruim 94 %
uitmaakt.

AANTAL KRtJIDENIERSWINKELS
PER 1000 INWONERS.
INWONER TAL
‘1.000

2000

5.00o

5000 – 0.000

10.000 – 20.000

20.000 – 50.000

50.000 – 000O

ELK 5l0I(JE
STELT

‘00.000 – ‘200.000

— —

VINIEL
VOOR.

900.000

G500TWINXEI8EORF.

QOÖPERATIES.
W
KLEINWINREL5EOR,,

‘De winkeldichtheid van het grootwinkelbedrijf vertoont
een tegengestelde tendenz en neemt toe met het grooter

abs.

%

.367

4,03

661

1,94

31.930

94,03.

33.958

100,00

n

12 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

365

worden der gemeenten, terwijl de winkeldichtheid van de
coöperaties een vrij onregelmatig beeld vertoont met een
duidelijken top in de gemeenten van 20.000-50.000 in-
woners.

De winkeldichtheid der verschillende bedrijfsvormen,
uitgedrukt in rocenten van de winkeldichtheid van defi
geheelen detailhandel in kruidenierswaren, volgt hier-
onder:

Winkeldichtheid

&rootwinkelbedrijf …………………..
Coöperaties
Kleinwinkelbedrijf ………………….

Detailhandel in Ikruldenlerswaren

De aan elkaar tegengestelde tendenz van het groot- en
kleinwinkelbedrijf moet in de procentueele winkeldicht-heid nog duidelijker tot uiting komen dan’ in de absolute winkeldichtheid. Het blijkt dan ook, dat de procentueele
winkeldichtheid van het kleinwinkelbedrijf regelmatig
daalt van 98,3 tot 87,8, terwijl die van het grootwinkel-bedrijf even regelmatig stijgt vn 0,7 tot 9,7.
De absolute en procentueele winkeldichtheid .der ver-
schille’nde bedrijfsvormen, verdeeld naar genieentegroepen,
volgt hieronder:

Winkeldichtheid

Inwonertal
labs.

gr.
W.
cop.

1
kI. w.
[detailh. kr
.w.

%
labs.
%
labs.
.

%
1

abs.

%
minder
dan 2.000
0,04

0,7
0,06

1,0
6,25

98,3 6,35

100,0
2.000-

5.000 0,07

1,4
0,08

1,6
5,17

97,0
5,32

100,0
5.000- 10.000
0,12

2,6
0,16

1,3
4,48

96,1
4,66

100,0
10.000′- 20.000
0,12

3,2
0,07

1,7
3,93

95,1
4,13

100,0
20.000- 50.000
0,17

4,9
0,11

3,0
3,24

92,1
3,52

100,0
50.000-100.000
0,17

5,5
0,09

3,1
2,75

91,4
3,01

100,0
100.000-200.000
0,21

7,5
0,06

2,2
2,58

90,3
2,85

100,0
200.000
en
meer
0,22

9,7
0,06

2,5
1,99

87,8 2,27

100,0

Nederland
0,15

4,0
0,07

1,8
3,55

94,21
3,77

100.0

Uit de cijfers omtrent de winkeldichtheid in de stad
en op het platteland mag niet direct de conclusie worden
getrokken, dat de verhoudingen hier nu zooveel ongun-
stiger zijn dan ginds; dit zou pas het geval zijn, indien de
kruidenierswinkels op het platteland evenals in de stad
zuivere kruidenierswinkels waren, waarin uitsluitend
kruidenierswaren werden omgezet.
Daar echter de meeste kruideniers op het platteland
een gemengd bedrijf bezitten, liggen ‘de vrhoudingen
voor den geheelen winkelstand hier in werkelijkheid veel
gunstiger dan de hierboven vermelde cijfers van de
winkeldichtheid in de kruideniersbranche zouden doen
vermoeden.
Als voorbeeld diene hier de detailhandel in tabaks-
waren.
Hiertoe werden de tabaksdetaillisten, die medio 1943
ingeschreven stonden bij het C.D.K., verdeeld in vijf
groepen, te weten: zuivere tabaksdetaillisten (1), tabaks-winkels annex kapperszaak (II), annex kruideniersbedrijf
(III), annex een ander bedrijf (ly) en tahaksdetaillisten,
die dit bedrijf in een café of cantine uitoefenden (V);
bij deze verdeeling is dus uitsluitend gelet op het neven-
bedrijf en niet op liet nevenberoep. De verdeeling van de
tabaksdetalffisten over deze groepen was als volgt:

Tabaksdetaillisgen in Nederland

abs.
%
1

.

……………
9.889
24,0
II

……………..
2.835
6,9
III

…………….
22.196
53,8
IV

……………..
3.551
8,6
V

…………….
2.76!
6,7

Totaal.
…………
41.232

100,0

Uit deze cijfers blijkt, dat van alle tabaksdetaillisten
in ons land meer dan de helft tevens kruidenier is. Zooals
Uit onderstaande cijfers zal blijken, is dit verschijnsel
echter geenszins gelijkmatig over het land verdeeld.
Terwijl op het platteland slechts 8,0 % der tabaksdetail-

listen een zuiver bedrijf heeft, waar tegenover staat dat

71,6 % tevens kruidenier is, bedragen deze percentages
in de drie grootste steden van ons land resp. 73,5 en 13,7. Hier vcilgen thans de groepen 1 en III in procenten van
het totaal aantal tabaksdetaillisten, benevens de winkel-
dichtheid van deze groepen, berekend voor. de gemeente-
groepen.

1

Inwon
ertal

aantal
winkel-

aantal
III
winkel- –
in % dichtheld
1
In % dichtheici

mulaer aan
z.uuu
5,0 5,6
71,6 5,18
2.000-

5.000
10,3
7,1
65,7 4,59
5.000- 10.000
13,1
7,9
62,9
3,79
10.000- 20.000
14,8
7,9
60,9
3,26
20.000- 50.000
32,2
13,9

.
45,5
1,97
50.000-100.000
37,8 13,8
44,2
1,61
100.000-200.000
37,1
13,4 36,3
1,31
200.000 en
meer
73,5
15,1
13,7
0,28

Nederland

1

24,0

11,0

1

53,8

2,47

In hoeverre hebben de gemengde bedrijven invloed op
de winkeldichtheid van den winkelstand in zijn geheel?
Indien de winkeldichtheid van den detailhandel in

kruidenierswaren en in tabaksartikelen afzonderlijk wordt
berekend, dan worden die detaillisten, die een gemengd
bedrijf bezitten en zoowel kruidenier als tabakshandelaar
zijn, dubbel gerekend, waardoor de verhoudingen op het
platteland worden gedeflatteerd.

Teneinde een overzicht te verkrijgen van de winkel-
dichtheid op, het platteland van die branches, die veel-

vuldig gecombineerd voorkomen – kruidenierswaren,
tabak, drogerijen, boter en kaas e.a. -, moet dus voor de
gemengde bedrijven een correctie worden toegepast.
Indien deze correctie wordt aangebracht bij de kruide-
niers- en tabaksbranche, dan blijkt de winkèldichtheid
op. het platteland niet te zijn 6,35 + 6,92 = 13,27 (de
som van ge winkeldichthejd der branches afzonderlijk),
maar8,09, terwijl die in de groote steden in plaats van
2,27 + 2,05 = 4,32, dan 4,04 wordt.
Terwijl de winkeldichtheid op het platteland voor de

som

KNIE
WINKELPICMTHEID
DETAiLMANDEL

REEKS

me
En

MUIUSUui

abs.

%
0,15

4,03 0,07

1,94
3,55

94,03

3,77

100,00

366

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1944

branches afzondeTlijk resp. 2,8 en 3,4 x de winkeldichtheid
in de groote steden bedraagt, blijkt deze factor vor de
gezamenlijke branches 2 te zijn geworden. Op bla. 365
staat een grafiek van de winkeldichtheid, op twee wijzen
berekend; de onderste lijn geeft de gecorrigeerde winkel-
dichtheid aan, de stippellijn de som van de winkeldichtheid
van den detailhandel in krûidenierswaren en in tabak

afzonderlijk.
Hieruit volgt, dat bij het opstellen yan een ordenings-
schbma nooit uitsluitend de winkeldichtheid van de
afzonderlijke branthes tot grondslag mag worden ge-
nomen, maar dat daaruit steeds de gezamenlijke winkel-

dichtheid moet worden berekend van die branches, die
veelvuldig gecombineerd voorkomen; een nauwkeurige
kennis van soort en frequentie van deze combinaties
– een branche-onderzoek dus i— is daarvoor ten zeerste

gewenscht.
Bôyenstaande conclusies beteekenen, dat ordening op een
te bepérkt gebied ook hierom reeds in het algemeen on ge-

wenscht is.
Indien de reciprocal van de winkeldichtheid wordt

berekend, spreekt men van het
consumentengemiddelde;

het consumentengemiddelde geeft dan aan het aantal
inwoners per ‘winkel.
Hieronder volgt het consumentengemiddelde van den
detailhandel in kruidenierswaren voor de gemeente.

groepen.

Inwonertal
Cons.gem
minder dan

2.000

…………..
157
2.000—

5.000
…………
188
5.000— 10.000

………
214
40.000— 20.000
…………
247
20.000— 50.000
…………
284
50.000-100.000
…………
333
100.000-200.000
…………
351
200.000 en meer
………….
442

Nederland

………………
265

In Winkelier en Verbruiker” (uitgeeven door de
Nederlandsche Stichting voor Statistiek in 1942) geeft
Dr. J. B. D. Derksen het consumentengeniddelde van

kruidenierswinkels voor groepen van
gemêUenten
in 1930.

Ter vergelijking volgen hier de cijfers voor 1930 en

voor 1943.

Consumentèngemiddelde

Inwonertal

1930

1943 verschil In %
minder dan 5.000

…………..
137

180

+31,4
5.000— 10.000

…………..
164

214

+
30,5
10.000-1 00.000

…………..
221

281

+
27,1
100.000 en meer

…………..
412

413

+
0,2

Nederland

………………..
209

265

+ 26,8

De stijging van het consumentengemiddelde over vrijwel de geheele linie wijst op een toenemende saneering van den
detailhandel: minder winkels met meer klanten.
Het is begrijpelijk, ‘dat de stijging van het consumenten-
gemiddelde toeneemt, naarmate de gemeenten geringer
inwonertal bezitten; in de groote gemeenten, waar reeds
v66r 1930 een zekere natuurlijke ordening bestond –
gewezen kan worden op de selecteerende werking der
vrje concurrentie en op den invloed van grootwinkelbedrijf
en coöperaties -‘ is de mogelijkheid tot verdere saneering niet groot meer. Daarentegen hebben de betere verkeers-
middelen – autobus, bestelauto’s -, die het platteland
uit zijn isolement verlosten, daar zeer stimuleerend ge-
werkt op desaneering van den winkelstand.
Hoe interessant de winkeifrequentie op zichzelf ook
moge zijn, een juist inzicht in de structuur van den detail-
handel kan pas worden verkregen, indien tevens de om-
zet wordt bezien. Daarover in een volgend artikel.

Z. M. A. GULDEN.

DE VLASINDUSTRIE
DER ZUID-HOLLANDSCHE EILANDEN.

Inleiding.

Het Linum usitatissimum L. of vlas wordt in Neder-
land verbouwd, .zoowel om de vezel als om het zaad.
In de aride en semi-aride gebieden, dus in de streken
met een droog en warm,klimaat, is de stengel van het
vlas kort en sterk verhout, de zaadknop is daarentegen
groot, zoodat het vlas voornamelijk om het oliehoudende
zaad wordt geteeld, zooals bijv. in Argentinië het zgn.
la
Plata zaad. In de koelere en vochtige streken, zooals

West-Europa, vindt de verbouw hoofdzakelijk plaats
voor het verkrijgen van de vezel. Ook het zaad wordt
echter een nuttig voortbrengsel geacht. Nadt uit het
zaad de olie is geslagen, wordt het restant verwerkt tot
lijnkoeken, welke als veevoeder worden gebruikt.
De vlasteelt en vlasindustrie komen oorspronkelijk niet
gescheiden, doch gezamenlijk als ne.venbedrijf van
andere landbouwwerkzaamheden voor. Het afzonderlijk
voorkomen van teelt en bewerking vindbn we na de
industrialisatie omstreeks ,1790. Frost
1)
vermeldt hier-omtrent: ,,die Trennung ‘von Flachsbad und Flachs-
industrie datiert im groszen Ganzen erst aus dem letzten
Viertel des vergangenen Jahrhunderts; sie vlzog sich
fast ebenso rasch wie am Anfang des Jahrhunderts die
Trennung zwischen Flachsproduktion und Textilindustrie”.
De vlasindustrie is fie nijverheid, welke zich bezighoudt
met de bewerkingen van het vlas, nadat het door den teler
is afgeleverd en voordat het aan de spinnerij ter verdere
bewerking wordt doorgegeven. De vraag heeft zich voor-
gedaan, of de werkzaamheden van de repelarij, ni. het
scheiden van vlasstengel en zaadbol, tot de industrie nioeten
worden gerekend. In Groningen en Friesland geschiedt
het repelen over het algemeen door den teler van, het vlas.
Het is daar een werkzaamheid, waarmede de arbeiders
in de wintermaanden aan het werk worden gehouden.
Op de Zuid-Hollandsche eilanden echter wordt het vlas
door den vlasser ongerepeld opgekQcht en in zijn bedrijf
bewerkt. Bij het beschouwen van de vlasindustrie der
Zuid-Hollandsche eilanden dient derhalve ook aan het
repelen aandacht te worden besteed.

‘De vestigingsplaatsfactoren voor deze industrie zijn
hoofdzakelijk de nabijheid van grondstoffen en van ge-
schikt rootwater en de aanwezigheid van een voldoend
aantal voor die industrie bruikbare arbeidskrachten.
Op de Zuid-Hollandsche eilanden werd reeds lang een
belangrijke vjsteelt aangetroffen. Voor het roten waren
slooten en binnenwater aanwezig, terwijl in de winter-
maanden, als de andere landbouwwerkzaamheden minder
tijd vereischten, in ruime mate arbeidskrachten aanwezig
*aren, die na eenige scholing in de vlasindustrie te ‘werk
konden worden gesteld. Tevens legden vele boerenzoons,
welke geen landbouwbedrijf erfden of in pacht konden
krijgen, zich op de vlasteelt en -bewerking toe; terwijl ook
vele ondernemende arbeiders in het vlas een zelfstandig
bestaan trachtten te veroveren
2).
Voorts werd de industrie
op deze eilanden begunstigd door de gemakkelijke ver-
binding, zoowel te land als te water, met de havens Rot-
terdan’i en aanvankelijk ook Dordrecht, waardoor export
der artikelen, o.a. naar Engeland_ zonder al te hooge
transportkosten kon plaatsvinden.

De vlasindustrie der Zuid- Hollandsche eilanden is thans
belangrijker dan de vlasteelt – welke in 1938 10,5 %
van de met vlas bebouwde oppervlakte in Nederland
innam —; zij bewerkte in 1937-1938 30,5 % van de
totale hoeveelheid gerepeld vlas in kg in het geheele land
3)

‘) Dr. J. Frost, ,,Flachsbau und Flachsindustrie”, 1909.
‘) ,,Verslagen en mededeelingen van de Directie van dn Land-bouw”, ,,Beschri.jving der vlascultuur en vlasindustrie in Neder-
land”, 1913, pag. 96.
‘) Ir. L. 1. A. de Jonge, ,,Vlasteelt en vlasbewerking in Nedér

land”, 1941, pag. 38 en 76..

12 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

367
Geschiedehis.

Volgens de Jonge
4)
zijn het waarschijnlijk de Saksische
staiimnen geweest, die deze n’ijverheid in ons land hebben gebracht. Oorspronkelijk bloeiden de vlasteelt en de vlas-
bewerking’ vooral op de zandgronden in het Oosten des
lands. In het laatst van de 18e eeuw had evenwel een ver-
schuiving van de vlasteelt naar de betere gronden in
het Westen des lands en in het Noorden des lands plaats? Het vlas, dat de lichte gronden vootbrachten, was slecht,
kort en schraal, terwijl op de betere gronden de oogst
grooter en de kwaliteit beter was.
Everwijn zegt hinromtrent, dat slechts in die streken,
welke door haar natuurlijke gesteldheid en haar econo-
mische toestanden nog de gunstigste voorwaarden boden
voor. de cultuur van veredelde vlassoorten van superieure
kwaliteit, de vlasteelt en -bewerking bleef gehandhaafd
6).

Dit was o.a. het geval op de Zuid-Hollandsche eilanden.
In de streken, waar de omstandigheden minder gunstig
waren, was noch de teelt, noch de bewerking loonend.
In ,,Beschrijving der vlascultuur en vlasnijverheid in
Nederland”
6)
wordt medegedeeld, dat de vlasindustrie
in het gedeelte van Zuid-Holland ten Zuiden van Rotter-
dam reeds van ouden datum is en in tegenstelling met
andere streken van ons land reeds vkeg minder het ka-
rakter van huisnijverheid had, doordat al vanouds het
vlas voor den handel werd bewerkt. In het laatst der 18e
eeuw had zich in de streek tusschen Rotterdam en Dordrecht
een aanzienlijk centrum van vlasindustrie gevormd. De
bloeitijd dezer industrie valt in de periode 1860-1870.
Invloeden van de cultuur en Ue bewerking van het vlas
in het Oosten des lands op de ontwikkeling van de vlas-
industrie der Zuid-Hollandsche eilanden vallen niet waar
te nemen.
Na 1870 komt evenwel de groote concurrentie van de
Amerikaansche katoen, waardoor het linnen, hoewel in kwaliteit de meerdere, voor vele doeleinden wordt ver-
dreven door de goedkoopere katoen. Vele vlassersbedrijven,
ook op de Zuid-Hollandsche eilanden, zijn in dien tijd

verdwenen.
Sedert 1900 valt eenige verbetering waar te nemen,
terwijl na den wereldoorlog door de hoogè prijzen der’pro–
ducten goede jaren door deze industrie werden gemaakt.
Omstreeks 1930 evenwel vond een sterke verlaging der
prijzen plaats, waardoor in 1932 steun noodzakelijk werd.
In 1935/’36 werden de genoemde steunmaatregelen in
verband met de betere omstandigheden ingetrokken.
In de jaren na 1940 is ook bij de vlasindustrie op de
Zuid-Hollandsche eilanden de gunstige invloed van de
vermindering van de concurrentie van de katoen merk-
baar en kan van een – naar de tijdsomstandigheden –
goeden bedrijfstoestand worden gesproken.

Omgang.

De vlasindustrie vormt een belangrijke schakel in het
ontwikkelingsproces van vlas tot linnen. Alvorens het
geoogste vms door de spinnerij tot, garens kan worden
verwerkt, heeft het verschillende bewerkingen te onder-
gaan. Allereerst wordt het vlas gerepeld, d.w.z. de vlas-
stengels worden van den zaadbol gescheiden. Deze be-
werking geschiedt, zooals reeds in de inleiding werd op-
gemerkt, op de Zuid-Hollandsche eilanden door den vlas-
bewerker. Uit de gegevens, welke mij hieromtrent door
eenige vlassers werden verstrekt, blijkt, dat in 1938
gemiddeld 85 % van het bewerkte vlas ongerepeld werd
opgekocht; in 1939 was dit percentage gemiddeld ruim 80.
Thans moet de verhouding gerepeld ‘en ongerepeld inge-
kocht vlas ongeveer op gelijke deelen worden geschat.

‘)r. L. J. A. de Jonge, ,,Vlasteelt en vlasbewerking in Neder-
land”, 1941, pag.
14.
‘) Mr. J. C. A. Everwijn, ,,Beschrijving van handel pn nijver-
heid in Nederland”, 1912, deel 1.
S)
,,Verslagen en mededeeingen van de Directie van den Land-
bouw”, 1913.

Hieruit mag evenwel niet worden afgeleid, dat door de

industrie der Zuid-Hollandsche eilanden minder wordt
gerepeld dan in de vôôroorlogsche jaren. De oorzaak
van deze gewijzigde verhouding is te zoeken in ddn aan-
koop van vlas uit het NoQrden ,ds lands, waar men ge-
woon is het vlas gerepeld af te leveren. De industrie der Zuid-Hollandsche eilanden heeft er steeds den voorkeur
aan gegeven om het vlas ongerepeld op te koopen, ten-
einde er van verzekerd te zijn, dat het repelen op des-
kundige wijze geschiedt. Voor de verdere, bewerking van
het vlas is het namelijk van groot belang, dat het repelen met de noodige zorg en kunde wordt verricht. Voorheen
werd het vlas uit Groningen geëxporteerd naar België.
Thans blijft dit product in eigen land, tengevolge waarvan,
o.a. de capaciteit der Zuid-Hollandche vlasindustrie kon

worden uitgebreid.
De Zuid-Hollahdsche vlasindustrie betrekt de grondstof hoofdzakelijk uit Zeeland, Groningen ‘en Noord-Holland.
De bewerkingen, welke de vlasstengel. na
het repelen
heeft te ondergaan, zijn achtereeirvolgens het roten,
drogen, braken en zwingelen, terwijl tenslotte nog een
eindbewerking, ni. het opmaken aan het ‘vlaslint wordt
verricht. Het roten kan op verschillende wijzen geschie-
den, nI. dauwroten, roten in koud water, in warm water of
met behulp van chemische stoffen. Het dauyroten ge-
schiedt in voor- of najaar op het veld. Deze methode
wordt op de Zuid-Hollandsche eilanden thans nog slechts
weinig toegepast en wordt alleen voor de mindere stroo-
vlaskwaliteit gebezigd. In Zeeland daarentegen wordt
van deze jnethode nog veelvuldig gebruik gemaakt. De
roting in koud water vindt plaats in stroomend of in stil-
staand water. Op de Zuid-Hollandsche eilanden vond het
roten tot voor kort – voorzoover niet van de warmwater-roterij gebruik werd gemaakt – plaats in stilstaand water, in de Waal bij Rijsoord, H.-I.-Ambacht en Heerjansdam
en in de Maas bij Maasdam en Puttershoek. Thans ge-
schiedt dit nog,op kleine schaal in de Maas bij Maasdam.
V66r de droogmaking van de Devel tusschen Zijndrecht en Heerjansdam vond ook daar het roten in binnenwater
plaats. Het roten in sloten, het zgn. blauwroten, komt
thans nog slechts weinig voor. Het roten in stroomend
water komt op de Zuid-Hollandsche eilanden niet ‘voor.
De warmwaterroterijen nemen bij de Zuid-Hollandsche
vlasbewerkingsbedrijven een belangrijke plaats in. Bij
18 van de 58 vlasbewerkingsbedrijven werd in 1939 een
warmwaterroterij aangetroffen, terwijl de ‘bedrijven zonder
roterij veelal bij de warmwaterroterijen in loon laten roten.
Een warmwaterroterij bestaat uit betonien rootbakken,

waarin water van ca.
350
C wordt gebracht. In onderstaan-
den staat is een overzichf vermeld van de aantallen warm-
waterroterijen per vestigingsplaats met het aantal bakken
en de capaciteit per roterij.

Warmwaterroterjen op de Zuid-Hollandsche eilanden in
19391).

Aantal
Aantal bedrijven bedrijven met
met capaciteit per
rootseizoen van

Vestigings-


plaats
Qbe
G)C.
Q0

Barendrecht
T
T
1

‘s-Gravendeel
10
5
4
t
2
3 5
H.-I.-Ambacht
1

.
1



1

Maasdam
1

t



1
Mookhoek
1
1

– –
t

Rhoon
1

1



1
Rijsoord

. . .
2
1′

1
1

1
Zuidland
1

1



t
Totaal

1

9

1

7
1

2
3
1

6

1
9

1)
Bron: Centraal Instituut voor landbouwkundig onderzoek,
Wageningen.
‘)
In eén m’ van den rootbak wordt 80 kg gerepeld vlas geroot.
In één rootseizoen vinden gemiddeld 40 rotingen plaats.

Uit bovenstaanden staat blijkt, dat het aantal warm-

868

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1944

waterroterijen het grootst is te ‘s-Gravendeel en dat
zoowel het aantal bakken als de capaciteit daar ook’het
grootst is. Het kleinste aantal bakken is 2, welk aantal
bij één roterij wordt aangetroffen, het hoogste aantal 10
treft men bij 2 bedrijven, aan. De capaciteit varieert van
820.000 kg tot 1.800.000 kg per rootseizoen per jaar; deze hoogste capaciteit werd door één bedrijf in 1939
bereikt.

Het totale aantal warmwaterroterijen in Nederland
bedroeg in 1939: 36. In 1942 télde Nederland 44 warm-
waterroterijen, waarvan 23 in Zuid-Holland
1).
Nadien
is dit aantal nog uitgebreid.

Tenslotte kan nog worden aangewend de methode van
het chemisch roten. Dit kan geschieden door het stroovlas
al of niet onder druk te koken en tevens chemicaliën toe
te voegen, zooals: zouten, basen, zuren, boraten, phos-
phaten en silicaten
8).
Reeds een ontelbaar aantal werk-
wijzen werd van deze methode toegepast, doch over de
resultaten loopen de meeningen sterk uiteen. In de meeste
gevallen bleken de chemicaliën te sterk op de vlasvezel
te hpbben ingewerkt, zoodat deze zwak en weinig elastisch
werd. Bij de indutrieën der Zuid-Hollandsche eilanden werd deze methode tot nu toe vrijwel niet toegepast.
De maximüm hoeveelheid gerepeld stroovlas, welke in
1939 per jaar kon worden geroot, moet voor Zuid-Holland
op ongeveer 20.000 ton ‘orden geschat, waarvan 90 %
werd geroot door de warmwaterroterijen, 2 % door middel
van koud water, 4 % met de zgn. blauwrootmethode,ter-

wijl 4 % werd gedauwroot. De totale rootcapaciteit per
jaar. voor het geheele land kan worden geschat op 80.000
ton in 1939.

Het drögen van het vlas, nadat het is geroot, geschiedt
in vrijwel geheel Nederland. nog op natuurlijke wijze.
In Italië en Duitschland werd het kunstmatig drogen
ingevçerd. De . coöperatieve vlasfabriek ,,Dinteloord”
heeft proeven met machinaal drogen genomen; bij de
vlasfabriek te Etten en Leur wordt thans kunstmatig
gedroogd: Op de Zuid-Hollandsche eilanden heeft men zich
tot nu toe evenwel, niet aan deze methode gewaagd.
Andere belangrijke werkzaamheden, welke aan het ‘vlas
moeten worden verricht, zijn het braken en zwingelen,
waarbij de vezel van het houtachtige omhulsel wordt
ontdaan. Vooral het zwingelen vereisçht zeer deskundige
arbeidérs. Het zwingelen geschiedde oorspronkelijk met
de hand. Thans wordt dit handzwingelen op de Zuid-
Hollandsche eilanden niet meer aangetroffen, doch ge-
schiedt het in deif zwingelmolen of met de zwingelturbine.

In 1939 bedroeg de totale zwingelcapaciteit in Zuid-
Holland naar schatting 21.000 ton, waarvan 80 % met

de turbine en 20 % met den zwingelmolen werd gezwin-
geld. Het aantal zwingelturbines in 1939 in Zuid-Holland
bedroeg 20, terwijl er ongeveer 180 zwingelmolens werden
aangetroffen. De verdeeling der turbines over de verschil-
lende gemeenten is vrijwel gelijk aan de verdeeling, welke
voor de warmwaterroterijen is vermeld. In 1941 verwerkten
de turbines in Zuid-Holland pèr jaar en per stuk 576.621 kg,
de zwingelmolens 14.582kg stroovlas
9).
De totale maximum
zwingelcapaciteit voor het geheele land moet in 1939 wor-
den geschat. op 75.000 ton gerepeld vlas per jaar.

Tenslotte wordt het vlas opgemaakt, waarbij de laatste
houtdeeltjes uit het lint worden verwijderd. Na het zwingelen van de vJasvezel wordt de daarbij
verkregen afval nogmaals gezwingeld, -waardoor de zgn.
gezwingelde lokken ontstaan, die eveneens voor spin-
doeleindeü worden gebruikt.
De vlasindustrieele bedrijven der. Zuid-Hollandsche
eilanden zijn hoofdzakelijk middelgroote bedrijven. Van
de ’58 bedrijven, welke er begin 1939 werden aangetroffen,
waren’ er sledhts 4,die tot het grootbedrijf konden worden
gerekend.

‘)
,,Economische Voorlichting”, no. 25, van
17
September 1943.
‘)
M. van Poll, ,,Linnen, het aloude lijnwaad”, pag. 517.
‘)
,,De Vlasbode” van 13 Februari 1943.

Besluit.

• De vlasindustrie der Zuid-Hollandsche eilanden verkeert
nog geheel in de agrarische sfeer. Het industrieele karakter
is slechts gering ontwikkeld. Toch maken de bedrijven der Zuid-Hollandsche eilanden een goede uitzondering
op die iï andere deelen van ons land. Wat mechanisatie
en het toepassen van moderne wijzen van vlasbewerking ‘betreft, slaat de industrie der Zuid-Hollandsche eilanden
geen slecht figuur. Hierbij mag,00k niet worden vergeten,
dat deze in’dustrie zich bëzighoudt met kwaliteits- en
niet met massa-productie. In België was de vlasindustrie
in vôôroorlogsche jaren op moderner leest geschoeid,
speciaal wat betreft de roterijen, dan bij de industrie der
Zuid-Hollandsche eilanden het geval was. Sedert 1939
is de industrie der Zuid-Hollandsche eilanden evenwel
belangrijk gerationaliseerd en gemechaniseerd. Wat betreft
het zwingelen kan zelfs worden gezegd, dat de outillage

moderner is dan in België. De Belgische industrie heeft
voor haar kwaliteitsproducten zoo lang mogelijk vast-gehouden aan de methode der zwingelmolens.

Wil de luid-Hollandsche vlasindustrie evenwel haar – dank zij den oorlogstoestand – verbeterde positie hand-

haven, dan zullen na den oorlog verdere verbeteringen
aan deze industrie dienen te worden aangebracht. Er zal
moeten worden voortgegaan op den weg der rationalisatie.
en der mechanisatie. Grootere kapitaalinvestatie zal
moeten worden toegepast. Op dit laatste werd trouwens
reeds véÔr 1910 door één der pioniers van de vlasindustrie,
den heer Cornelis van Nes te Rijsoord, gewezen.
Voorts zijn de ‘productiekosten der Zuid-Hollandsche
vlasindustrie steeds hooger geweest dan die der Belgische
nijverheid. Ook hieraan zal speciale aandacht moeten
worden besteed. Indien de vlassers der Zuid-Hollandsche
eilanden er in zullen slagen de productie van vlaslint
zoo efficiënt te organiseeren, dat met de Belgische in-

dustrie zal kunnen worden geconcurreerd, zal het mogelijk
zijn, dat zij hun plaats als industrieelen van beteekenis
voor ons land zullen kunnen handhaven.

A. A. C. REEDIJK.

AANTEEKENINGEN

DE GELDMARKT.

De situatie op de geldinarkt tot de recente wijziging

Nadat van Mei 1940 af tot Mei 1943, derhalve gedurende
rond drie jaar na het moment, waarop ons land in den
oorlog werd betrokken, de geldmarkt vrijwel permanent
den steun van de tentrale bank had behoefd, werd in die
situatie een radicale wijziging gebracht door de intrekking
der bankbiljetten van f1.000 en f500. Nadat de afrekening
van het gros der ingeleverde groote coupures bankpapier
een feit was geworden, is er zonder onderbreking een
omvangrijk geldmarktexcedent geweest, een surplus van
aatÇbod boven vraag dtis, dat duidelijk kon worden af-
gelezen uit den post ,,andere saldi” op de weekstaten van
De Nederlandsche Bank, een post, die maandenlang
om de f 700 millioen heeft geschommeld. Houdt men er
rekening mee, dat circaf 200 millioen als ,,ijzeren minimum”
voor dezen post geldt—een bedrag, dat als niet effectief ter
dispositie van de’ geldmarkt beschouwd moet worden -,
dan kan men concludeeren, dat al dien tijd een geldmarkt-
excedent aanwezigwas van rond een half milliard gulden.
Dat aanbodsurplus op de geldmarkt is, zooals gezegd,
vrijwel gèheel in het vorige jaar ontstaan als direct uit-
vloeisel van de intrekking der groote coupures bank-
biljetten. In de eerste helft van het loopende jaar is wel-
iswaar het totale volume van de geldmarkt – vraag en
aanbod – belangrijk verder toegenomen als gevolg van
de overheidsfinanciering met vlottende schuld (waarvan,
het cijfer, met rond f 1 milliard ‘steeg), doch het geld-
marktexcedent
onderging slechts een geriige wijziging,
t.w. een stijging met om en nabij f 100 millioen. Dit surplus

12 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

369

immers kon slechts verandering ondergaan door een di-
vergentie in het stijgingstempo van eenerzijds de buiten-
landsche wisselportefeuille’ en anderzijds de biljetten-
circulatie. Beide factoren stegen in het eerste halfjaar
uitzonderlijk snel in verhouding tot vorige jaren, maar
in bijna gelijkmatig versneld tempo. De buitenlandsche
wisselportefeuille vertoont een accres met f 1 milliard, de biljettenomloop met f 900 miljoen, zoodat het geld-
marktexcedent slechts met f 100 millioen toenam.
De aanwezigheid van het genoemde geldmarktoverschot
heeft zich uitsluitend kunnen manifesteeren op de tweede-
handsdiscontomarkt (althans, nadat medio Mei de andere
,,vrije marktsector”, die voor onderhandsche kasge,ld-
leeningen aan overheidslicharnen, betrokken was in de
renteordening). De eerstehandsdiscontomarkt was sedert
het ontstaan van het geldmarktexcedent volkomen ver-
stard, doordat in het kader van de rentehandhavings-
politiek de afgifteprijzen voor schatkistpapier ongewijzigd
waren gehandbaafd, ook nadat de markt zich had ,,los-gemaakt” van den voorheen permanenten steun van de
centrale bank. Het gevolg was een in den loop van het
vorige jaar steeds ruimer gewoiden klove tusschen ,,agents-
prijzen” en markttarieven voor schatkistpapier, een direct
uitvloeisel van de rantsoeneeringspolitiek’ van het Agent-
schap van Finncien, waartoe het bestaan van het geld-
marktexoedent, gegeven den wensch tot handhaving van den bestaanden rentevoet op de eerstehandsmarkt, moest’
nopen. Maandenlang noteerde jaarspapier op de open
markt circa
/8
11/16
%, bij een afgifteprijs van de Schat-
kist van 2h
1
/
io
%. Driemaandspapier (afgifteprijs 1 %)
noteerde in dien tijd
1/
â
3
/ %;
zesmaandspapier (afgifte-
prijs 2 %) noteerde in de markt
/16 %
Eind April kwam er op de geldmarkt een zekere wij-
ziging in de stemming, die echter nog niet het gevolg was
van een verandering in de quantitatieve vraag- en aan-
bodsverhoudingen, doch van het ontstaan van een klove
tusschen effectief en potentieel geldmarktaanbod. Des-
tijds gingen ni. voor het eerst ernstige geruchten cle ronde
doen omtrent een op banden zijnde wijzigingin het toe-
wijzingssysteem van schatkistpapier, hetgeen de aan-
bieders terughoudend maakte. Eind April ,,deed” jaars..
papier circa
1/8,
zesmaandspapier en driemaands-
papier
/8
%. Die situatie bleef vrijwel een maand lang ongewijzigd gehandhaafd, waarna een verdere stijging
van het rentepeil intrad, toen de op handen zijnde maat-
regelen in steeds breeder kring tot de reeele verwach-
tingen werden gerekend. Op het moment, dat de wijziging
in het afgiftesysteem van schatkistpapier werd . aange-
kondigd, deed jaarspapier 2
1
/
8
,
zesmaandspapier
11/4
en
driemaandsppier
/8 %

De ,,openmarktpolitiek” cian de Schatkist.

In het Verordeningenblad van 17 Juni ji. verscheen
een aanvulling op de Verordening nr. 178/1940, behelzen-

de het voorschrift, dat de Secretaris-Generaal van het
Departement van Financiën gerechtigd is om, indien
De Nederlandsche Bank zulks, in verband mèt den toe-
stand van de geldmarkt wenschelijk acht, schatkist-
papier af te geven boven en behalve het quantum, dat
ter dekking van de schatkistbehoefte noodig is. In feite
komt dit neer op een machtiging om door de Schatkist
openmarktpolitiek te doen bedrijven, nu De Neder-
landsche Bank, die in het geldende en het vorige bank-
octrooi die machtiging reeds bezat, niet in staat is de-
zelve effectief te maken bij gebrek aan een portefeuille
geldmarktmateriaal.

Onder de huidige omstandigheden kon dit voorschrift
geen andere bedoeling hebben dn het geldmarktexcedent
geheel of gedeeltelijk te absorbeeren. Bij een algeheele
absorptie, gepaard aan de afgif4e van papier aan een
onbeperkt marktpersoneel, zou dit in elk geval beteeke-
nen de verdwijning van de negatieve marge tusschen
agentstarieven en marktrente en vrij zeker het weer

ontstaan van een positieve marge voor andere termijnen
dan jaarspapier, zulks in verband met het herleven van
de ruilpolltiek van

kortere in langere termijnen door,
de groote geldmarktinstellingen. ‘Gaat een volledige ab-
sorptie van het geldmarktoverschot gepaard met een
restrictie van het eerstehandsmarktpersoneel, dan blijft
een negatieve afwijking tusschen markt- en agentsprijzen
mogelijk. Alles hangt dan af van de verhouding tusschen
het geldaanbod ter markt van de zijde van gegadigden
voor schatkistpapier, die op de eerstehandsmarkt niet
worden bevredigd, en de geldvraag van de zijde der ruil-
politiek bedrijvende geldmarktinstituten. Een negatieve
afwijking lijkt in dit geval, gezien de te verwachten
vraag- en aanbodsverhoudingen, ‘niet waarschijnlijk en
het herstel van een positieve marge blijft alleszins bin-
nen het
raam
van de mogelijkheden. Blijft de afgifte
van papier binnen grenzen, die geen volledige absorptie van het ge,ldmarktexcedent waarborgen, dan blijft zoo-
wel met als zonder restrictie van het marktpersoneel op
de eerstehandsmarkt de handhaving van een negatieve
marge tusschen agents- en marktprijzen denkbaar, hoe-
wel in het laatste geval natuurlijk de kans grooter is.
In beide gevallen echter zal de verhouding van vraag en
aanbod op. de’ tweedehandsmarkt bepalend zijn voor
het al of niet bestaan van die marge en den omvang daar-
van, terwijl ook dan nog het ontstaan van een positieve marge binnen de mogelijkheden ligt.
Tot zoover het mogelijke effect van de nieuwe maat-
regel in zijns onderscheiden uitvoeringskansen. Hoe is
nu de practische tenuitvoerlegging geweest? Reeds zeer
kort na de verschijning van de verordeningsaanvulling
is met de afgifte van papier onder de vigueur daarvan
begonnen, aanvankelijk op bescheiden schaal, later op
meer omvangrijke. De berichtgeving in de pers terzake
is nogal verwarrend geweest, in het bijzorder t. a. v. tech-
nische details, die overigens voor het marktverloop van groote beteekenis konden zijn. De volgende punten die-nen te worden gememoreerd:

De rente is over de geheele linie verlaagd, voor jaars-
papier met

%; voor alle andere termijien met
1/ 0/
f8/O
De afgifte van papier aan andere gegadigden, dan’
geidmarktinstellingen” (met inbegrip van gemengde
kapitaal- en geidmarktinstellingen) is grooten-
deels stopgezet. Het is in verband daarmee den
bedoelden instellingen verboden papier door te ver-
koopen aan ,,outsiders”.
Reeds werd onder de vigueur van de nieuwe regeling
een omvangrijk bedrag aan papier afgegeven’. Het
schijnt in het voornemen, te liggen vooralsnog de
afgifte te beperken tot circa een half milliard gulden.

Met dit laatste bedrag zou, gezien den huidigen omvang
der saldi van derden, het geidmarktoverschot vrijwel
geabsorbeerd zijn. •Men moet trouwens aannemen,” dat
het inderdaad de bedoeling is het ,,afroomen” van de
geidmarkt niet half maar afdoend te doen geschieden,
dusdanig, dat inderdaad de markt aansluiting vindt aan
het rentepeil, dat de monetaire autoriteiten voor de geld-markt gewenscht achten: Het jongste jaarverslag van De
Nederlandsche i3ank vermeldt uitdrukkelijk: ,,De be-
hoefte aan een doelmatige openmarktpolitiek deed zich
hier gevoelen…. Een verordening, die…. uitvoering
moet geven, is aanhangig gemaakt, welke de Bank in de
gelegenheid. zal stellen met haar tot dit doel door het
Departement van Financiën beschikbaar gesteld schat-
kistpapier
de geldinarict af te roomen.”
De directe en indirecte beperking van het markt-
personeel, waaraan de afgifte plaatsvindt (het verbod
van doorverkoop door de banken heeft aanvankelijk ten on-
rechte van een ,,blokkade” van dit papier doen spreken), is
een factor, die voorzoover het effect van den maatregel op de markttarieven betreft, zooals bovengesteld, voor-

370

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Juli 1944

namelijk pas dan van beteekenis zou zijn, wanneer het
marktexcedent slechts voor een gedeelte zou worden
geabsorbeerd; bij volledige absorbeering zal, om de ho-
vengeschetste reden, het marktrentepeil meer afdoende
worden opgetrokken, al moet in dat verband natuurlijk worden bedacht, dat, nu de toewijing aan particulieren
wegvalt, de vraag op de tweedehandsmarkt veel grooter
kan worden dan voorheen, zoodat de opwaartsehe druk op de marktrente door de ruilpolitiek uitgeoefend daar-
door kan worden opgevangen.
De ratio yan de nieuwe regeling.

Openmarktpolitiek, met het doel om de marktrente
op te trekken tot het door de monetaire autoriteiten ge-
wenschte peil, kan onder normale omstandigheden de
bedoeling hebben om een rem aan te leggen aan de corn-
mercieele credietverleening, hetzij met uitsluitend mone-
taire bedoeling hetzij met conjunctuurpolitieken opzet. Onder de huidige omstandigheden kan aan deze laatste
strekking van het plan nauwelijks worden gedacht.
Een tweede punt, waaraan men in dit verband en spe-
ciaal in het licht van de- huidige tijdsomstandigheden
zou kunnen denken, is: het ,,binden” van zwevende koop-
kracht. De ‘mededeeling in het verslag van De Neder-
landsche Bank inzake den opzet tot het voeren der open-
marktpolitiek volgt direct in aansluiting op een pas-
sage inzake de. zwevende koopkracht en de gevaren daar-
va. Toch is nauwelijks aan te nemen, dat hier inderdaad
de ratio van den maatregel zou liggen. In de eerste plaats
is absorbeering van zwevende koôpkracht in een zoo
liquide object als schatkistpapier nauwelijks te vereen-
zelvigen met het begrip ,,binding”, maar bovendien zou,
indien men aan zulk een zwakken bindingsvorm. waarde
hechtte, het papier veeleer beschikbaar gesteld moeten worden voor de bezitters dier zwevende koopkracht en
niet aan de beheerders daarvan, die de geldmarktin-
stituten zijn, welker creditgelden zwevende koopkracht
blijven, onafhankelijk van de vraag, of zij daarvoor al
dan niet emplooi op de geldmarkt kunnen vinden. En
waar de afgifte van papier aan particulieren juist ver-
minderd wordt in plaats van verruimd, zou veeleer een
,,ontbinding” dan een ,,binding” van zwevende koop-
kracht plaatsvinden. Wanneer inderdaad de afgifte
van papier aan particulieren wordt verminderd en die
lacune niet geheel wordt aangevuld via afzet van papier
aan deze categorie via de tweedehandsmarkt, dan moet
het gevolg onvermijdelijk zijn toeneming van de onbe-
legde zwevende koopkracht bij het publiek. Alleen in-
dien men aan de te kweeken rente eenig bindingseffect
zou toekennen, zou de maatregel ook in de huidige toe-
passing in dit verband zin kunnen hebben, omdat al-thans vooi de termijndeposito’s, de nieuw geschapen
toestand voor je houders van zwevende koopkracht
zelfsj een hooger rendement zal beteekenen dan recht-
streeksche uitzetting op de geidmarkt onder de oude
verhoudingen.
Het meest waarschijnlijk lijkt het .intusschen, dat men
de ratio moet zoeken in het door het geheele stelsel van
overheidsmaatregelen op het gebied van prijs- en inko-
mensbeheersching als een roode draad loopende streven
om te groote verschuivingen in de inkômensverdeeling
te vermijden. De rentebeheersching op’ de kapitaal-
markt is daarvan een typisch voorbeeld en zoo lijkt ook
de beteekenis van de geldrentebeheersching in eerste
instantie distributioneele beteekenis te hebben. Aan-
vankelijk heeft men zich daarbij beperkt tot de eerste-
handsmarkt van schatkistpapier, maar naarmate er een
wijdere kloof tusschen deze en de tweedehandsmarkt
kwam, daalde de waarde van de contrôle op de eerste,
zoodat men de consequentie heeft getrokken om de vrang
op de eerstehandsmarkt dermate te vergrooten, dat de
kloof tusschen beide markten moest verdwijnen. Dat
men van die gelegenheid tevens gebruik heeft gemaakt

om het mark(personeel van de eerstehandsmarkt in te
perken, doet aan dien opzetniets af. Dit feit leidt 6f tot
een vergrooting van het geldaanbod op de tweedehands-
markt, hetgeen de aanpassing aan de eerstehandsmarkt
dan vertraagd, dan wel tot een – op zichzelf volkomen
logische – concentratie van liquide middelen bij het
bankwezen.

De aanwending van het provenu der vergroote ajgi/te
van schat lcistpap ier.

Doel van de uitgifte onder de vigueur van deze rege-
ling is het afroomen van het geldmarktexcedent. Dit
beteekent, dat de middelen niet weer mogen worden
uitgegeven, hetgeen immers zou beteekenen, dat zij weer
ter geldmarkt verschijnen. Het provenu moet dus wor-
den gesteriliseerd. Dit is mogelijk op verschillende wijzen,
waarvan er slechts twee practische beteekenis hebben,
t. w.: a. plaatsing op een speciale rekening bij De Neder-
landsche Bank, en b. overneming van actief van De
Nederlandsche Bank door de Schatkist, waarvoor na-
tuurlijk in de eerste plaats, in aanmerking komt de bui-
tenlandsche wisselportëfeuille. Welke van beide alter-
natieven wordt gekozen, lijkt irrelevant. Hoofdzaak is,
dat de middelen aan de geldrnarkt worden onttrokken;
of dat nu gebeurt door interne blokkade dan wel door geld-
vernietiging, is in dit geval onbelangrijk. Uit hetgeen,
tot nu toe uit de weekstaten van De Necterlandsche Bank
valt op te naken, is men geneigd te concludeeren, dat
reeds overheveling van markenwissels heeft plaatsge-
vonden. Dit beteekent, dat de Schatkist als compensatie
voor den rentelast op het speciaal uitgegeven schatkist-
papier de revenuën op Duitsch schatkistpapier ontvangt.
Die compensatie is echter ook niet van belang, omdat
ook thans de Schatkist die revenuën reeds tenvolle ont-
vangt, wijl immers de winst van de centrale bank boven
5 % dividend geheel aan het Rijk vervalt.

BOEKBESPREKINGEN

A. P. Potjer en Drs. L. S. Schuyleman:
Vestigingswet en
Vestigingsverbod. Een wegwijzer voor middenstand en
opleiding.
(Groningen-Batavia; P. Noordhoff N.V.).

In dit geschriftje laten de schrijvers de Vestigingswet
Kleinbedrijf 1937, het Besluit Algemeen Vestigingsverbod Kleinbedrijf 1941 en artikel 2 van het Besluit tot wijziging
van het Besluit Algemeen Vestigingsverbod Kleinbedrijf
1941 en tot afwijking van de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937, d.d. 1 December 1943, de revue passeeren.
In het eerste hoofdstuk (Oorz?.ken en Gevolgen) sommen
zij, na een korte historische schets, de moeilijkheden op,
waarmede de middenstand te kampen heeft, nl. eener-
zijds externe bedreigingen (concurrentie grootbedrijf,
nadeelbrengende reclame, gedaalde koopkracht, enz.) en
anderzijds gevaren, die in den boezem van den midden-
stand zelf zijn ontstaan, i.c. de vooral in de depressie-
periode na 1931 overmatige vestiging van ondeskundige,
niet over voldoende kapitaal beschikkende ,,winkeliers”,
die voornamelijk voortkwamen ilit het groote leger der
werkloozen.
Tegen deze ontwikkeling trachtte de Vestigingswet
Kleinbedrijf 1937 een dam op te werpen, door aan hen,
die zich in bepaalde aangewezen bedrijfstakken wenschen
te vestigen, bepaalde eischen van handelskennis, vak-
bekwaamheid en credietwaardigheid te stellen.
In de twee volgende hoofdstukken worden resp. de
V.K. en het B.A.V.K: aan een nadere beschouwing onder-worpen. Nauwkeurig wordt aangegeven in welke gevallen
tijdens den spertijd uit ehoofde van de V.K. en krachtens
het B.A.V.K. al dan niet een vergunning noodig is, terwijl
t.a.v. de practijk der indiening van de verzoekschriften
den middenstanders menigen behartenswaardigen wenk

12 Juli 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

371

wordt gegeven. Ook op de drie vestigingseischen ex art. 3 van de V:K. wordt diepgaand nader ingegaan. Van belang
is in dit verband het schema op, pag. 40-41 voor kosten-
begrooting en’vöor het benoodigd kapitaal.
Ook wordt een korte beschouwing gewijd aan den
achtergrond van het B.A.V.K., alsmede aan de verschil-
punten hiervan met de V.K., waarbij duidelijk wordt
uiteengezet, dat de V.K. geen cplossing kon bieden voor
de typische problemen der schaarschte-economie.
Ongeveer een derde van het boekje wordt in beslag
genomen door de bijlagen: teksten der wet en der besluiten,
gebruikelijke formulieren, exameneischen en welke dipl.o-
ma’s hiervan vrijstelling verleenen, alsmede een opsom-
ming van de organisaties.

Het wil ons voorkomen, dat de schiijvers erin geslaagd
zijn de materie op duidelijke en dverzichtelijke wijze te
behandelen. 1-let boekje is systematisch van opzet en in
eenvoudige taal geschreven. Toch mogen enkele critiek-
punten niet onvermeld blijven. Zoo missen wij in de
eerste plaats een duidelijke definitie van wat moet worden
verstaan onder de begrippen ambacht, kleine nijverheid
en detailhandel. Verder blijkt uit den opzet van het
geschriftje, dat de schrijvers onder handeidrijvenden
middenstand uitsluitend de groep der detailliaten verstaan.
Deze interpretatie is o.i. te eng. Ook een zeer groot deel
van de groothandelaren kan – qua economische be-
teekenis — tot den middenstand worden gerekend. 1-Jet
zou derhalve naar onze meening het onderhavige werkje
ten goede zijn gekomen, indien het Bedrijfsvergunningen-
besluit 1941; in ieder geval die bepalingen hiervan, die
op den handel betrekking hebben, een korte bespreking
zou hebben gevonden. Immers, een groot deel der aan-
vragen, die hij de Rijksbureaux voor Handel en Nijverheid worden ingediend, om een bedrijfsvergunning tot vestiging
van een groothandelsbedrijf, betreffen de zgn. éénmans-
bedrijfjes, waarbij de aanvragers in den regel noch over voldoende kapitaal, noch over voldoende vakbekwaam-
heid beschikken.
Zoo is ons een geval bekend van iemand, die een ,,groot-
handelsbedrijf” wilde beginnen met een aanvangskapitaal
van…. f 150,-. Anders staat het uiteraard met aan-
vragen tot vestiging van industrieele bedrijven. Deze
toch komen in den regel boven de typische middenstands-
sfeer uit. Het vestigingsverbod voor makelaars ware wellicht
eveneens te memoreeren geweest.
Ook een zakenregister zou het nut van het boekje
zeker hebben vergroot.
Al met al blijft het echter een handig en handzaam
geschrift, dat zijn weg naar
dtn
middenstand zeker zal
vinden ,en door deze met vrucht geraadpleegd zal kunnen
worden.
Drs. ‘F. W. BOTZEN.

STATISTIEKEN

oui’rscrns
RIJKSBANX.
(in miH. R.M.)
Goud
Renten
Andere wissels,
1
Belee-
Data

f
en
bank-
.chêques en
1
det’iezen
scheine
schaUeislpaper
nirlgen

30 Juni

1944
I

77
598
42.150
1

27
23

,,

1944
1

77
625
41.272
1

20
15

1944
1

77
603
41.500
1

29
8

,,

1944
t

77
608
42.292
1

23
23 Aug. 6939
1

77 27
8.140
22

Data
Effec- t
1

ten

1
Andere
Acliva

t

Circu-

1
1

latie

1
Rek g.-

1
Cr1.
Andere
Passiva
30

Juni

‘441
0,6
1

1.765 35.920
1

6.754
1

897
23

,,

‘441
0,6
1

1.526
1

34.702
1

6.931
833
15

,,

‘441
0,6
1

1.366
i

35.037
6.682
1

807
8

,,
‘I
1
1

1.201
t

35.190
1

7.102
858
23 Aug.

’39
982
1

6.380

1

8.709

1

1.195

1

64

DE NEDER.LANDSCHE BAKK.
‘Voornaamste posten lii duizenden guldens)

Binnenl. wissels,
Munt, open marktpapier,
Tblaal
Totaal
Data
muntmate-
beleeningen, voor-
oieischb.
riaal en
schollen a/h Rijk
activa
schulden
deviezen
9
en diverse
rekeningen’)

10

Juli ’44
4.786..079
147.726
5.006.844
4.829.087
3

,,

’44
4.977.961
147.211
5.498.374
5.020.692
26 Juni ’44
5.144.418
154.128
5.370.3.45
5.174.919
19

,,

’44
5.136.350
147.585
5.355.737 5.160.945
12

,,

’44
5.092.442
159.674
1
5.323.810 5.133.486
5

,,

’64
5.027.549 162.932 5.262.184 5.193.227
30 Mei

’44
5.042.932
147.626
5.262.745
5.028.021 6 Mei

’40
1.173.319
248.256
1.474.306
1.424.016
Data
Bankbiijel-
len

in om-
loop

Saldi
in-
I

1
R/C

J

Bardeassig-
1
natiën en
1
diverse

J
rekeningen

Saldo Rijhl
BIG (D/C)

Schatkist-
papier
recht str.
I
onder-
gebracht

10

Juli

’44

4.376.123

1
452.7951
55.038
1 G.
115.5951


3

,,

’44

4.377.913

1
642.6421
54.896
C.
118.8731


26 Juni ’44

4.334.680
1
840.1731
126.518
1 C.

97.7571


19

’44
.
4.31.645

1
848.3181
125.824
C.
107.1961


12

,,

’44

4.286.853

1846.6071
124.381
C.
100.8721


5

,,

’44

4.211.293

1
863.9191
148.014
1 C.

93.2751


30Mei

’44

4.185.543 1891.6891
116.571
C.
103.8811


6Mei’40

1.158.613

1255.1741
10.230
C.

22.9621


*
9
Ingevolge de verordening 5811943 (dcl.
26 Juni) zijn de posten
‘,Corréspondenten in het buitenland” en ,,Buitenlandsche
betaal-
middelen

(excl.

pasmun;t)”,

voorheen

begrepen
ifi

de

,,Diverse
rekeningen”, van 5 Juli af opgenomen
onder de buitenlandsche
portefeuille, in onzen staat samen’gevat
als ,,deviezen”.

STAN1) VAN ‘s RIJKS KAS.

V 0 r d er i n ge ‘1

2 Juni 1944

30 Juni 1944

Saldo van ‘s Rijks Schatkist

in guldens

in guldens

Saldo b. cl. Ban.k voor Ned.

Kasvord. wegens credietver-

bij De Nederlanclsche Bank

Gemeenten

18.928.174,81

45.767.944,77

1.159.336,27

” 585.726,46

strekking a. h. buitenland

16.012.028,-.

142.914.816,24
Daggeldleeningen tegen onder-
pand
Saldd der postrek. van Rijks-
comptabelen

188.552.1 53,72

172.818.053,84
Voorschotten op ultimo Mei
1944 aan de gem. verstrekt
op aan haar uit te keeren
hoofdsom der pers.- bel.,
aanci. in de hoofclsom der
grondbel. en der gem.- fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbeiasting
Voorschotten aan Ncd.-Indid’)

353.90.914,92

353.940.91492
Idem voor Suriname ‘) .

9.071.033,88

9.071.033,88
Idem voor Curaçao ‘) ……

148.703,11

148.703,11
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds 9
Id. op het Staatsbedr. der P. T. en T.
9
……….
Id. op andere Staatsbedr. en
instellingen ‘)

173.370.99963

175.779.579.61
Verplichtingen
Voorschot door De Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
Octrooi verstrekt …….
Voorschot door De Ned. Bank
in rekg.-crt. verstrekt .
Schuld aan de Bank voor Ned.
Gemeenten
Schatkistbiljetten in omloop
Schatkistpromessen in omloop
Daggeldleeningen
Zilverbons in omloop ……
Schuld op ultimo Mei 1944
aan de gem. wegens a. h. uit
te keeren hoofds. d. pers.
bel., aand. in d. hoofds. d.
grondbel. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting .
Schuld aan het Alg. Burg.
Pensioenfonds’)
Id. aan .het Staatsbedr. der

,’) In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist. 9 Rechtstreeks onder-
gebracht bij De Nederlandsche Bank nihil.

6.666.000,-

6.666.000,-

3.849.600.000,-
2
)

4.024.000.000,-‘)

235.975.631,-

236.711.481,-

7.361.740,37

7.361.740,37

784.078,98

14.928.722,76

P. T. en T. 9 ………..5
1
0.034.184,79

456.295.004,61
Id. aan andere Staatsbeclrij-
ven
9

…………….
……434.363,71

434.363,71
.Id. aan div. instellingen ‘) .

629.461.899,43

698.830.215,90

372

12 JULI 1944

A?fabetiscbe Index Ovërheidsmaatregelen op economisch gebied

(Zie voor den alfabetischen Index Overbeldsmaatregelen In
1943
het Jaarreg!ster
1943,
laatste bladzijde)

Blz.
Administratleplicht ……….27, 55, 123
Advertenties ……………………283
Afval …………………………123
Algemeen Vestigingsverbod ……….55
Ambacht ………………27, 161, 251
Arbeldszaken ………27, 55, 123, 16!, 298
Bank- en Credietwezen ………..41, 313
Belastingzaken 41, 111, 163, 237, 285, 337
Betalingsverkeer met het buitenland ..
27
Bouwnijverheid …………123, 251, 283
Buitenlandsche handel …………..123
Duitsche orders ………………..283
Geneesmiddelen ………………..299
Groenten en fruit ……………..96, 313
Grondkamers …………..237, 284, 313
Grondstoffenbsparing en bedrijfsratio-
nalisatie ……………………161
Handel ……..27, 55, 123, 162, 236, 283
Heffingen …..’. 41, 55, 123, 162, 236, 283
Hooi en stroo ………………284, 299
Huurprijzen van nieuwbouw ……….162
In- en Uitvoer ……
…………….
26
Industrie ……27, 55, 123, 163, 283, 299
Inlevering puntdraad en gladde draad..
135′
Kamers van Koophandel …………40
Kinderbijslagwct …………….123, 299
Kleinhandel ……………………251
Kweekersbesluit ………………..299
Landbouw 41, 97, 125, 237, 284, 299, 313
Merken …………………….283, 299
Monopolieproducten ………55, 123, 285

Blz.
Motorbrandstof

…………….
163,
285
Non-ferrometalen

………..
.

.
123,
299
Omzetbelasting

…………..
41,
97,
313
Opheffing

Centrales………………
40
Organisatie Bedrijfsle’ven.
.

27,

83,
123,
163,

299
Persgas

……………………….337
Pluimvee

…………..
41,

135,
237,
285,
Prljsregelingen. .

40, 83,
125,

163,

337
Rentepeil

………………………
337
Scheldsgerecbt Voedselvoorziening
..

.

.
41
Sierteelt

……………
41,

97,
135,
237
Sociale voorzieningen

……….125,
177
Stcunverleenlng aan stilgelegde
bedrij
.
……………..
ven
Suikerbieten

e. d……………
40, 55,
41,
125
97
Surrogaten

…………….
97,
237,
285
Tabak

………………
40, 96,
135,
237
Telefoonverbindingen

…………….
284
Textiel

……………….
40, 96,
177
Toegepast Natuurwetenschappelijk
On-
derzoek

………………………
41
Tuinbouw

………………….
41,
.
313
Turf…………………………
96
Vee ………

…41,

97,
135, 237,
285,
313
Veevoeder

……………….
41,
97
Vereveningsbeffing

………………
125
Verpakkingsvoorschriften
…………
96
Vervoer

………………
111,
163,
285
Verzekering

…………….
96,
125,
284

Blz.
Vestigingswet Kleinbedrijf 41, 125, 177, 236,
284
Vlsscberij ………………41, 285, 313
Vlas ………………..41, 97. 163, 313
Voedselvoorziening ……97, 135, 285. 299
Volkstuinen …………………125, 237
IJzer en Staal ……..125, 177, 284, 337
Zaden…………………….41, 97
Zuivel ………………….41, 97, 163

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS ~
SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: drukwerk voor ‘contrôle en
administratie levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
– Uitgifte-apparaten in groote verscheidenheid van werk-
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300

Onze terzake-kundige staf is, t# allen tijde vaor gratis
(3 lijnen)

advies te Uwer beschikking.

Ter vervanging van haar door
brand
verloren geganen voorraad nummers van

Economisch-Statistische Berichten en Economisch-Statistisch Maandbericht

van den
jaargang
1940, zou de
redactie het
zeer
op prijs stellen, indien de

lezers
die hun
exemplaren kunnen missen. dezeaan
haarzouden
willen afstaan.

De betrekkingen tussehen

banken en industrie

in Zwitserland

door

Dr. J. C. M. VAN RHEE

Publicatie No. 11 van het
Nederl. Economisch Instituut

Prijs f
3.65
*,

(Prijs voor’donateurs en
leden van het N.E.I. f275;
esteIlen bij het N.E.l.)

Uitgave:
DE ERVEN

F. BOHN N.V., Haarlem

DE TWENTSCHE BANK-
N.V.

MAANDSTAAT OP 30 JUNI 1944

Kas, Kassiers en Daggeldleeningen

…. . …. f
54.676.142,44

Nederlandsch

Schatkistpapier

………….

..
366.700.000,-
Ander

Overheidspapier

………. . ……..

..
3.514.212,87
Wissels

……………………………

..
881.215,84
Bankiers in

Binnen- en

Buitenland

.
……….
13.255.283,42
Effecten

en

Syndicoten

………… ……..

..
587.663,60

Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ,,
6.299.405,55

Debiteuren

…………………………

..
17.218.557,24
Deelnemingen

(mci.

Voorschotten)

………

..
1.420.074,55
Gebauwen

……………………………’
4.000.000,-
Belegde

Reserve voor Verleende

Pensioenen ,,
1.246.214,47.

Effecten van Aandeelhouders in Leendepôt ..,,
12.916.250,-

482.715.019,98

Kapitaal

…………………………..f

40.000.000,-

Reserve

…………………………… .. 11.200.000,-

Bouwreserve

………………………. ..1.500.000,-

Deposito’s op Termijn ………………. .. 47.946.413,26

Crediteuren ……………………….. .. 357.275.415,26

Overloopende Saldi en Andere Rekeningen ..,, 10.630.726,99

Reserve voor Verleende Pensioenen … . …. .. 1.246.214,47

Aandeeihoudrs voor Effecten in Leendepôt..,, 12.916.250,-

t 482.715.019,98

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M.aRoelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs
f
20.85*
per jaar
(,,Prijsvaststellin No.
052.
IM 312″I. Prijs oer nummer 50 ct. P 129911.

K 219.

Auteur