24 MEI 1944
A (JTE URSRECHT
U
VOORBEHOUDEN
conomisCh~Statistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
29E
JAARGANG
WOENSDAG 24 MEI 1944
No. 1457
COMMISSIE VAI,t REDACTIE:
J. F. t,n Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);
J. Tinbergen; H. M. H. A. oan der Valk; F. de Vries;
M. F. J. Cool (Redacteur-Secretaris).
H. W. Lambers – Adjunct-Secretaris
Abonnementsprjs van het blad, waarin tijdelijk is op-t
genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p. p. in Nederland f 20,85 per jaar (,,Prijsaststelling
No. 052. IM 312″). Buitenland en koloniën / 28,— per
jaar. Abonnementen hunnen met elk nummer ingaan en
slechts worden beëindigd per uit imo tan eik kalenderjaar.
Losse nummers 50 cent. Donateurs
en
leden oan het Ne-
derlandsch Economisch Instituut ont’angen het blad gratis
en genieten een reductie op de Qerdere publicaties. Adree-
wijzigin gen op te geven aan de ad,ninistratie.
Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.).
Telefoon 38340. Giro 8408.
BERICHT.
In verband met de a.s. feestdagen ‘zal het eerstvolgende
nummer een dag later verschijnen.
INHOUD:
Blz
In- en uitschakeling van den groothandel in in-
dustrieele producten onder het huidige sys.teem
van beheerschte prijzen 1 door
A. Kraal ……..
274
Vennootschapsbelasting, vermogensbelasting II en
de progressie door
J. P. H. Smits …………..276
De grens tusschen de Bedrijfsgroep Groothandel
en de Bedrijfsgroep Detailhandel door
J. A. J. M. Erens ……………………..279
Ongewenschte ontwikkeling van het verschijnsel
der verkeersongevallen door
H. C. Kuiler ……281
Aanteekeningen
Uittreksel uit het jaarverslag van het Nederlandsch
Economisch Instituut over de periode 1 Ja-
nuari-31
December
1943
……… . ……
282
Overheidsmaatregelen
op
econ –
–
misch
gebied
……………………..
288
Maandcijfers
Eissies in Maart
1944
………………….284
S t a t i s t i e k e n
Stand van ‘s Rijks kas – Bankstaten ……….
285
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
discontomarkt
blijft de situatie nog steeds nagenoe onveranderd, d.w.z. mininale omzetten en tarieven, die blij-
ven hangen op het niveau, waar ze onlangs na een abrupte
stijging zijn aangeland. Jaarspapier doet ongeveer 1
5
/
%.
Zoowel vraag als aanbbd zijn uitermate klein. Van aller-
lei concrete aanleidingen tot den ommekeer op de disconto-
markt, die destijds werden vermeld, is in de practijk tot
nu toe nog niets gebleken. Erg gefundeerd waren deze
punten, zooals wij destijds reeds schreven, trouwens ook
niet. Maar desondanks blijven de geldgevers terughoudend,
ten deele omdat men paraat” wil blijven voor mogelijke reëele wijzigingen in de marktverhoudingen, andérzijds
op psychologische gronden.
De quantitatieve geldmarktverhoudingen zijn in den laatsten tijd intusschen weer aanzienlijk verbeterd.. De
saldi van anderen zijn sedert begin April met rond f 200
millioen gestegen. Opvallend is het, dat de stijging van
den biljettenomloop sinds genoemden datum duidelijk
in langzamer tempo is gegaan dan bijv. in het eerste
kwartaal van dit jaar. Het accres daarentegen van de
buitenlandsche wisselportefeuille is, ondanks de verschil-
‘lende als rem bedoelde maatregelen, vrijwel in gelijk tempo
voortgegaan. Met het gevolg, dat het geldmarktexcedent
vrij aanzienlijk is toegenomen. Merkwaardig is het, dat
juist in dit tijdvak de spanning tusschen effectief en po-
tentieel geidmarktaanbod zoozeer is toegenomen, dat het
stijgend marktoverschot gepaard ging met een aantrekken
van de discontokoersen.
De Agent van de Schatkist heeft voortdurenl papier
afgegeven, zij het dan ook op kleiner schaal dan op ultimo
en medio. Reeds in ons vorige overzicht konden wij melding
maken van de opvallende recente stijging in het totaal
aan uitstaand schatkistpapier, waardoor de vlottende
schuld een nieuw hoogterecord heeft bereikt. Een om-
standigheid, die de vraag doet rijzen, waarom consolidatie
nog langer wordt uitgesteld.
• Van de
obligatiemarkt
konden wij de vorige week melding
maken van een scherpe reactie, speciaal voor de leeningen
1938
en
1937,
tegen het einde van de beursweek. Zooals
wel te verwachten was, volgde op deze abrupte inzinking
op den eersten beursdag der verslagweek een herstel.
Maar sedertdien is toch weer een daling ingetreden. De
markt voor de beide bedoelde leeningen is opvallend labiel
gebleven met koersfluctuaties, zooals die in tijden niet op
de staatsfondsenmarkt waren voorgekomen. De gestaffelde
leening, die de vorige week was ingezakt tot 101
7
/
8,
liep
Maandag weer op tot 102/
8
,
zakte’ Woensdag in tot 101/,
en haalde Vrijdag zelfs 101k. Het slot was Vrijdag op
101
1
j, dus beneden het laagterecord van de vorige week.
De leening
1937
vertoonde het volgende verloop: vorige
week laagste punt op Vrijdag: 100
7
/
8
; Maandag herstel
tot 1011
8
(met toevoeging g.l.); Dinsdag reactie tot 100/
8
;
Woensdag verder daling, waardoor een oogenblik een
koers van wordt gemaakt; Vrijdag laagste punt
100/ en slot op 100/. Zooals uit deze koersen blijkt,
derhalve een zeer bewogen verloop. De
3 %
leeningen
waren’ weinig veranderd. Hetzelfde geldt voor de rest
van de markt. De
4 %
leening 1940 1
boekte Vrijdag een
hoogterecord van 110. De
4 %
leening
1941
daarentegen
was op
103/
8
lager dan geruimen tijd het geval was.
274
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTÉN
24
Mei
1944
IN- EN UITSCHAKELING VAN DEN GROOT-
HANDEL IN INDUSTRIEELE PRODUCTEN
ONDER HET HUIDIGE SYSTEEM VAN
BEHEERSCHTE PRIJZEN.
I
.
‘1. Naarmate de producent voor een steeds grootere
markt ging produceeren, namen de werkzaamheden, om
het product bij den consument en den consument bij het
product te brengen, in omvang toe. Met het toenemen
van het aantal handelingen, dat moest worden verricht
om het gefabriceerde product tot den ge- of verbruiker
te brengen, groeide de mogelijkheid tot differentiatie.
In hoeverre inderdaad afzonderlijke ondernemingen
voor de vervulling van bepaalde functies ontstonden, werd voornamelijk bepaald door de verhouding tusschen kosten
en opbrengsten bij de betrokken ondernemingen. Waar de
fabrikant het voordeelig achtte bepaalde werkzaamheden
ten behoeve van den afzet van zijn productie aan den
handel over te laten, bleef deze ingeschakeld. Polak
heeft in 1924 er op gewezen, dat, naarmate bepaalde te
verrichten functies hij den handel een grootere gelijk-
matigheid vertoonen dan hij de individueele fabrikanten of afnemers de tendenz tot inschakeling van zelfstatdige
handelsondernemingen sterker wordt
1).
Hij brengt deze
tendenz in nauw verband met de voordeelen van de ,,pro-
ductie in het groot”, waarbij het mogelijk is
roet
voordeel
van duurzame productiemiddelen (i.c. van een duurzame
verkooporganisktie) gebruik te maken. Wel moet in ge-
dachten worden gehouden, dat deze voordeelen slechts
gerealiseerd kunnen worden, indien men er in slaagt een
bezettingsgraad van voldoende hoogte en gelijkmatig-
heid te behalen. Ook in den handel zelf kon zich weer
een specialisatie voordoen, indien bepaalde functies met
geringere gelijkmatigheid voor de enkele handelsinder-
neming dan voor de massa te vervullen zijn. Zoo kan
het gebeuren, dat een goed verschillende handen moet
passeeren, alvorens het den verbruiker bereikt. Omgekeerd
zal zich onder bepaalde omstandigheden een uitschake-lingstendenz voordoen, indien de geljkmatigheid van de
behoefte bij een bepaalde schakel van de keten toeneemt.
Hoewel het dus in de eerste plaats prijs- en kosten-
verschillen zijn, die de in- en uitschakeling beïnvloeden,
moet rekening worden gehouden met de tusschen partijen
bestaande machtsverhoudingen (contractueele bindingen,
credietverhoudingen, monopolieposities e.d.).
Tenslotte werkt nog de wet van de traagheid, terwijl
eveneens niet-economische overwegingen een rol spelen,
waarvan de beteekenis, vooral op korten termijn gezien,
niet mag worden onderschat.
II. Nadat het teclnische productieproces beëindigd is,
moeten normaliter nog een aantal werkzaamheden worden
verricht om tot den afzet van het gereede product te
geraken.
Ons aansluitende bij de in de litteratuur gebruikelijke
onderscheiding, noemen wij het voorraad houden, het
vormen van een assortiment, het verzamelen van orders,
het pousseeren van nieuwe artikelen en het stimuleeren
van den verkoop van reeds ingevoerde artikelen (in ver-
band waarmede afzonderlijk kunnen worden genoemd
het geven van adviezen en het verleenen van service),
het distribueeren van de artikelen, de credietverleening, de incasso en het dragen van het delcredere-risico.
Al naar den aard van het artikel, de categorie van uit-
eindelijke ge- of verbruikers, de verschillen in plaats en
tijd tusschen productie en consumptie, komt deze of gene
functie meer op den voorgrond. Van de schattingen van
de betrokken partijen inzake kosten en opbrengsten en
van de heerschende machtsverhoudingen hangt af, op
welke wijze en door wie de genoemde werkzaamheden
1)
N. J. Polak: ,,De taak van den tusschenhandel”. Opgenomen
in ,,Bedrijfs-Economische Studiën”.
zullen worden verricht. In de op een bepaald moment
bestaande arbeidsverdeeling tusschen industrie en handel
kan dan een wijziging ontstaan, als gevolg van een ver-
andering in:
de te vervullen functies;
de kosten en prijzen;
de machtsverhoudingen; de inzichten.
Dit wil <er niet zeggen, dat bij elke verandering in
één dezer factoren ook onmiddellijk in- of uitschakeling
zal optreden. Zulks zal eerst het geval zijn, nadat het
tusschen de schakels bestaande verschil in de kosten der functieverrichtingen en cie machtsverhoudingen is over-
wonnen.
Zou het bijv. voor’ Nn fabrikant, die normaal via gros-
siers levert, op een bepaald moment voordeeliger zijn, zijn
producten rechtstreeks aan’ den detailhandel te leveren,
dan beteekent zulks niet, dat hij hiertoe ook onmiddellijk
zal overgaan. hij zal zich nI. realiseeren, dat bij het orga-
niseeren van een daartoê geschikt verkoopapparaat kosten
moeten worden gemaakt, die niet onmiddellijk wegvallen,
als hij het verkoopapparaat weer zou willen liquideeren.
Slechts indien hij er van overtuigd is, dat het voordeel,
met rechtstreekschen verkoop te behalen, voldoende lang
zal kunnen worden genoten, zal hij daartoe overgaan.
Het hangt dus vooral van den geschatten duur en den
omvang van de verandering en van de aanpassings-
snelheid der verschillende factoren af, of inderdaad bij
een verandering in de factoren, welke de arbeidsverdee-
ling bepalen, een wijziging in deze laatste zal optreden.
Het is goed in dit verband er nog eens aan te herinneren,
dat J. M. Clark- in hét IXe Hoofdstuk van zijn ,,Studies
in the economics of overhead costs” heeft aangetoond,
dat voor den ondernemer het verschil tusschen
differentieele opbrengsten en differentieele kosten van
beslissende beteekenis is. Wel moet men daarbij bedenken,
dat, indien de vergelijking dezer opbrengsten en kosten
betrekking heeft op een kortere periode dan die, welke de
onderneiuer in zijn beschouwingen betrekt, een uitspraak
over de vermoedelijke beslissing van den ondernemer
slechts een beperkte geldigheid heeft, daar van te voren
niet te zeggen is, hoe de uitkomst nog gewijzigd wordt
door omstandigheden, waarmede eerst na de beschouwde
periode rekening behoeft te worden gehouden.
III. V66r den oorlog stond men vooral in industrieele
kringen op het standpunt, dat de Overheid niet zou mogen
ingrijpen met het doel de tusschen industr
k
e en handel
gegroeide arbeidsverdeeling te beïnvloeden. In het
vrije spel van krachten immers, zou de industrie slechts
dan den handel voorbijgaan, als zij zelf goedkooper of
beter de werkzaamheden kon verrichten. Omgekeerd zou de handel haar positie kunnen handhaven en ver-
sterken, indien zij met lagere kosten per eenheid hetzelfde
kon doen als de fabrikant.
De zoo gemotiveerde stelling, die misschien wel houd-
baar is in een vrije ruilverkeersmaatschappij en geheel
past in de klassieke theorie,kan echter niet onder alle
omstandigheden worden verdedigd. Het is denkbaar,
dat onder de huidige omstandigheden, nu het economisch
leven in zoo vele opzichten afwijkt van de veronderstel-
lingen, waarvan de klassieke leer uitgaat, een doelbewust
ingrijpen van de Overheid in de steeds aan veranderingen
onderhevige arbeidsverdeeling tusschen handel en in-
dustrie verantwoord zou zijn. Het zou immers kunnen
gebeuren, dat thans verschuivingen plaatsvinden, die tijdens of nâ den oorlog sociaal of economisch onge-
wenschte gevolgen met zich brengen. Daar de verhouding tusschen handel – in het bijzonder
den groothandel – en de industrie normaliter reéds een
dynamisch karakter vertoont, kan uit het enkel consta-
teeren van verschuivingen tijdens den oorlog nog niet
worden geconcludeerd, of zij al dan niet een nadeeligen
24 Mei 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
275
invloed uitoefenen op het algemeen belang en nog minder,
of de eventueele schadelijke werking van een zoodanigen
omvang is, dat speciale maatregelen van overheidswege moeten worden genomen. Nu treden de zich thans voor-
doende verschuivingen voor een belangrijk deel op als
begeleidingsverschijnselen van maatregelen op het gebied
der prjsbeheersching.
Daarbij rijst de vraag, of en in hoeverre in het bijzonder
deze – zij het ook als begeleidingsverschijnselen door
de Overheid opgeroepen verschuivingen kunnen worden
aanvaard.
In het algemeen staat men op het standpunt, dat er
naar gestreefd moet worden den op 9 Mei bestaanden
status quo te handhaven, daarbij overwegende, dat, ook
al mocht den op 9 Mei bestaanden toestand niet passen
in de na-oorlogsche situatie, de mogelijke veranderingen
nog te onbepaald zijn om een wijziging in de bestaande verhouding te laten optreden.
Hoewel tegen het handhaven van den bestaanden
toestand naar voren kan worden gebracht, dat daardoor
de veranderingen, die sedert het uitbreken van den oorlog
in het economisch leven hebben plaatsgevonden, zouden
worden miskend, terwijl onvoldoende ruimte zou worden
gegeven aan de reeds vôôr den oorlog bestaande tendenties,
heeft deze opvatting wel aanleiding gegeven tot het
beramen van maatregelen, welke er toe zouden kunnen
bijdragen in- en uitschakelingstendenties, door prijs-
voorschriften ontstaan, te neutr&liseeren.
Ook is, naar ons bekend is, bij den Dienst van den
Gemachtigde voor de Prijzen – althans theoretisch
rekening gehouden met de mogelijkheid bij het regelen
van prijzen een zoodanigen vorm te kiezen, dat andere. met de oorlogsomstandigheden samenhangende in- en
uitschakelingsten denties worden tegengewerkt.
Voor het bepalen van een standpunt in dezen en ten
behoeve van de eventuéel in verband daarmede te nemen
maatregelen, ishetnoodig een volledig inzicht te verkrijgen
in den aard en den omvang van het in- en uitschakelings-
vraagstuk.
Wij willen ons beperken tot een bestudeering van de
in- en uitschakelingstendenties, welke zich met betrekking
tot den groothandel in industrieele producten voordoen, en daarbij in het bijzonder onze aandacht wijden aan de
gevolgen van maatregelen op het gebied der prijsbeheer-
sching.
Daar het aantal van belang zijnde factoren vrij groot
is, kunnen vele combinaties worden gemaakt. Wij zullen
ons in het kader van dit artikel moeten beperken tot
eenige typische gevallen:
Opgemerkt zij nog, dat wij niet meer doen dan enkele
tendenties aangeven; in de quantitatieve zijde van de
vraagstukken verdiepen wij ons dus niet. Het onderzoek
zal niet leiden tot een uitspraak over de mate, waarin
de geconstateerde tendenties in de practijk tot uitdrukking
zijn gekomen.
IV. In deze afdeeling zullen wij bespreken de in- en
uitschakelingstendenties, als een gevolg van een ver-
andering in, de te vervullen functies en prijzen onder
invloed van de na Mei 1940 optredende schaarschte aan
goederen en de daarmede nauw verband houdende maat-
regelen op het gebied der prijsvorming. Voorloopig laten
wij buiten beschouwing den invloed, welke yan de ver-
schillende rantsoeneeringsmaatregelen is uitgegaan.
a. In- en uitschakelingstendenties van de zijde van den
fabrikant.
1. Na de oorlogsdagen van Mei ontstond er al vrij
spoedig een koopdrang, die aanvankelijk leidde tot een
snelle vermindering der voorraden en na de Prijzenbe-
schikking 1940 no. 1 een bij de bevroren prijzen on-
bevredigde vraag overliet.
Voor verschillende branches beteekende de groote
vraag bij het beperkte aanbod een vergemakkelijking
van afzet, hetgeen gedeeltelijk in dalende verkoopkosten
werd weerspiegeld.
Het is denkbaar, dat daardoor de marge, welke de
fabrikant aan den grossier normaliter toekende, meer
bedroeg dan de kosten, welke de fabrikant zelf zou moeten
maken om den grossiersafzet te verzorgen, zoodat het
voor hem van belang werd den grossier uit te schakelen.
Omgekeerd ontstond er een inschakelingstendenz in
die gevallen, waarin, bijv. tengevolge van gestegen vracht-
kosten en verzekeringspremiën, de marge, welke de fa-brikant aan den grossier zou moeten toekennen, kleiner
werd dan de kosten, welke voor den fabrikant zouden
wegvallen bij inschakeling van den tusschenhandel.
Hoe*el deze mogelijke veranderingen, uit verschuivingen
in het niveau der kosten voortspruitende, niet onbelangrijk
zijn, moet men niet in deze veranderingen in de handels-
technische kosten de eenige aan de kostenzijde optredende oorzaak zien.
Evenzeer van belang is de uitschakelingstendenz,
welke optreedt als gevolg van den wensch de onderbezet-
tingsverliezen op het verkoopapparaat te beperken.
Deze onderbezetting doet zich vooral voor in die be-
drijfstakken, waar, tengevolge van het ontbreken van
onontbeerlijke grondstoffen, verwerkings- of vervaar-
digingsverboden, het aantal verschillende producten, dat
normaliter wordt geproduceerd, sterk is- ingekrompen.
Daardoor behoeven dan de rzigers bepaalde klanten-
groepen, die uitsluitend in aanmerking komen voor toch
niet leverbare producten, practisch niet meer te bezoeken,
terwijl zij bij andere afnemers in korteren tijd hun zaken
kunnen afdoen.
Ook de werkzaamheden op de expeditie-afdeeling en
in het kantoor zullen na het uitvallen van een aantal
artikelen verminderen, terwijl magazijnruimten vrijkomen.
Ondèr dergelijke omstandigheden zal de fabrikant
met relatief geringe additioneele kosten vele werkzaam-
heden van den grossier kunnen overnemen.
Hoe grooter de starheid in de kostenstructuur van het
verkoopapparaat vn den fabrikant is, des te geringer
zullen de differentiéele kosten zijn, welke, gegeven de te
verrichten werkzaamheden, door de onderbezette commer-
cieele afdeeling moeten worden gemakkt om een addi-
tioneele hoeveelheid goederen af te zetten en des te sterker
wordt de prikkel om tot uitschakeling van den grossier
over te gaan.
De Prijzenbechikking 1940 no. 1 moet in de eerste
plaats worden gezien als de basis voor de prijspolitiek. Het
spreekt vanzelf, dat bij de groote wijzigingen, welke zich tij-dens den oorlog op ecoliomisch en technisch gebied voorde-
den, het handhaven van de op 9Mei1940 bestaande prijzen
en marges niet doelmatig is. De aanpassing aan de gewijzig-
de omstandigheden – die in het algemeen de neiging hadden
het prijspeil omhoog te drukken – kon aanvankelijk
voornamelijk geschieden, doordat fabrikanten, wier kosten
zoodanig waren gestegen, dat de volgens de Richtlijnen voor de Prijsvaststelling no. 1
2
berekende prijs hooger
uitkwam dan de door hen gevraagde prijs, toestemming
tot prjsverhooing vroegen. Naarmate de 9 Mei-datum
verder in het verleden kwam te liggen, voldeed deze pro-
cedure minder
8
)
en ging men, mede ten behoeve van de
contrôle, er meer en meer toe over de prijzen van be-
paalde producten voor alle fabrikanten tegelijk te regelen of een voor den geheeleh bedrijfstak geldende calculatie-
methode vast te stellen.
Een bijzondere moeilijkheid vormden de margeregelingen.
Daar de capaciteit van een handelsapparaat een zeer
rekbaar begrip is, was het vaak niet doenlijk om een ,,nor-
male marge” te vinden, aansluitende op den ,,normalen
kostprijs”, zooals die volgens de ,,Richtlijnen voor de
Prijsvaststelling – no. 1″ kon worden berekend.
3)
Zie ,,Nederlandsche Staatscourant” It April 1942.
3)
Vgl. Brochure ,,Prljspolitiek”. Uitgave van den Dienst van
den Gemachtigde
voor
de prijzen.
276
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Mei 1944
In het algemeen heeft men de bestaande marges als
gegeven aangenomen, eventueel gecorrigeerd met op-
vallende kostenverschuivingen.
Bij de behandeling van individueele gevallen is het
gemakkelijker aansluiting te vinden bij de in de onder-
neming bestaande practijk dan bij eenprijsregeling voor
meer ondernemingen, waarin de uniformiteit der prijzen op den voorgrond staat.
Nauw met de margeregeling hangen de leverings- en
betalingscondities samen. Soms zijn deze gedeeltelijk
geregeld, bijv. franco huis, af fabriek, enz., veelal wordt
bepaald, dat de verkooper ,,overigens zijn op 9 Mei be-
staande leverings- en betalingscondities niet in het nadeèl
van dén kooper mag veranderen”. Uiteraard, kunnen,
zoowel door het vasthouden aan de 9 Mei-usances als
door het voorschrijven van nieuwe leverings- en betalings-
condities ,in – en uitschakelingstendenties optreden. De
vele mogelijkheden, die zich hierin kunnen voordoen,
zijn echter alle varianten op de kostenverschuiving, die
wij reeds onder a sub 1 bespraken.
Veel belangrijker is de wijze, waarop in de prijsregeling
rekening is gehouden met de quantiteitskortingen en de
functione’ele kostenverschillen.
Bij bestudeering van de prijsregelingen blijkt’nu, dat
soms een prijsvaststelling heeft plaatsgevonden met het
oog op den leverancier, soms met het oog op den afnemer.
In het eerste geval valt de nadruk op dengene,
door
wien
geleverd wordt. Eén maximum-prijs geldt voor hem, on-
geacht den afnemer.
In het tweede geval ligt het zwaartepunt bij dengene,
aan
wien geleverd wordt. Eén maximum-prijs is voor hem
vastgesteld, ongeacht van wien hij het goed betrekt. Kort-
heidshalve spreekt. men van ,,door-” resp. ,,aan-prijzen”.
In het algemeen zijn er dus ,,door-prijzen” vastgesteld of te
berekenen bij levering door den fabrikant, den grossier
en den detailhandelaar en ,,aan-prijzen” bij levering aan
den groothandelaar, detaillist of consument ).
Bij het systeem van ,,door-prijzen” wordt veelal bepaald,
dat de groothandel zijn verkoopprijs met hetzelfde bedrag
mag vérhoogen als de inkoopprijs is gestegen, waartde
de kleinhandel in het algemeen reeds de toestemming
heeft op grond van de ,,Detailprijzenbeschikking 1940
No. 1″.
De eenvoud van de ,,door-prijzen”-methode heeft uit
een oogpunt van . prijzencontrôle wel eenige aantrekke-
lijkheid; of zij, vooral in de mate, waarin de Gemachtigde
haar heeft gebruikt, ook uit een oogpunt van prijsvorming
het kenmerk van het ware is, moet worden betwijfeld. Het
is immers in vele gevallen den ondernemer lang niet on-
verschillig aan wien en hoeveel hij levert. Niet alleen stijgen
de kosten minder dan evenredig bij een toenemende grootte
der orders van eenzeifden afnemer, doch boyendien kan het voor, hem een groot verschil uitmaken, of de kooper
tot den groothandel of den kleinhandel behoort, tot de
productie- of de consumptiehuishouding.
De verkbop aan elk dezer categorieën stelt haar eigen
eïschen, waarmede kostenverschillen en normaliter ook
prijsverschillen gepaard gaan.
Doordat het goed schaarsch is, zijn de prijsverschillen
verdwenen en blijven alleen de kostenverschillen over.
Bij den fabrikant zal de neiging ontstaan te verkoopen
aan die koopers. die hem de geringste kosten veroor-
zaken, in verband waarmede een tendenz tot inschakeling van den groothandel verwacht mag worden. Deze koopen
immers in het algemeen èn in grootere hoeveelheden dan
de detailhandel èn verrichten mogelijk nog functies, die
anders door den fabrikant zouden moeten worden vervuld.
Bij een ,,aan-prijzen”-regeling is er wel verschil tusschen den prijs, waartegen den fabrikant aan zijn tot verschillende
groepen behoorende afnemers mag verkoopen, doch ix
‘) Blj’de individueele prljzenbeschlkklngeri schijnt het systeem
van , door-prijzen’ vooral gevolgd te zijn.
het algemeen rijn er evenmin prijsverschillen opgenomen,
verband houdende met de groo’tte der orders.
Is de fabriek volbezet, dan’ zal een vergelijking van de
in de .prijsregeling toegestane marges met de voorheen
bestaande marges (eventueel na correctie met de ver-
schuivingen iji de handelstechnische kosten) een inzicht
kunnen geven in de in- en uitschakelingstendenties,
welke uit dezen hoofde ontstaan.
-Indien er sprake is van een onderbezet verkoopapparaat,
kan – zooals hiervoor reeds werd uiteengezet voor een
onderneming, welke nog op 9 Mei-basis werkte — een uit-
schakelingstendenz worden verwacht.
Terwijl de ondernemiiig, voor welke nog geen andere
maxima dan de 9 Mei-prijzen en -marges gelden, verplicht
is dezelfde kortingen te geven als de voorheen gebruikelijke,
is naar onze meening de onderneming, waarvoor ,,aan-
prijzen” zijn vastgesteld, normaliter niet verplicht de
vroeger gebruikelijke rabatten te gçven op orders, die een bepaalden omvang overschrijden.
Hieruit kan dan de inschakelingstendentie voortvloeien,
welke wij reeds onder het ,,door-prijzen”-systeem be-
spraken.
In een volgend artikel beschouwen wij resp. de in- en
uitschakelingstendenties van de zijde van den detail-
handelaar en de verdedigingsmogelijkheden, welke den
groothandelaar tegen de uitschakeling open staan.
1.
A. KRAAL.
VENNOOTSCHAPSBELASTING,
VERMOGENSBELASTING II EN DE
PROGRESSIE.
Inleiding.
Het probleem, dat ons in deze beschouwing zal bezig
houden, heeft betrekking op de progressie in de Vennoot-
schapsbelasting. Het mag bekend worden verondersteld,
dat het tarief voor de Vennootschapsbelasting uniform
is, zij het ook opklimmend met toeneming van het absolute
bedrag der belastbare winst. Als zoodanig is er sprake
van progressie—het tarief is, wat wij in ons vorig artikel
1)
,,intermitteerend proportioneel” hebben genoemd. De wet-
gever heeft voorts gemeend,. dat de draagkracht, die met
het progressiebegrip in nauw verband staat, bij onder-
nemingen met een grooter vermogen grooter is dan bij
die met een kleiner. Om deze reden heeft hij de Vermogens-
belasting 1942 als verderen progressiefactor ingeschakeld.
Wij vragen ons nu af, of de combinatie van Vennootschaps-
belasting en Vermogensbelasting, in verband met deze
doelstelling, &ls geslâagd kan worden beschouwd.
Achtereenvolgens zullen wij hiertoe behandelen:.
Den aard der Vennootschapsbelasting en haar relatie
tot de Inkomstenbelasting.
Denaard der Vermogensbelasting 1942 en haar relatie
tot de Vermogensbelasting 1892, zooals deze in 1914 en
1941 is gewijzigd.
De progressie in de Vennootschapsbelasting, resp.
in deze, gecombineerd rflet de Vermogensbelasting 1942,
zooals de practijk deze meent waar te nemen.
De progressie, zooals deze o. i. bedrijfseconomisch
gezien in werkelijkheid is.
De positie der grensonderneming met betrekking
tot de Vennootschaps- en Vermogensbelasting 1942.
De vraag, of er aanleiding bestaat, de kapitaal-
extensieve
2)
bedrijven zwaarder te belasten dan de
arbeids-extensieve.
‘) Zie ,E.-S.13.” d.d. 29 Maart 1944.
‘) Deze door Prof. Limperg ingevoerde termen bevredigen ons meer dan de meer gebruikelijke uitdrukkingen: kapitaal-intensief
en arbeids-intenslef.
24 Mei 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
277
1.
De aard van de Vennootschapsbelasting en haar relatie
tot de Inkomstenbelasting.
De Vennootschapsbelasting is bedoeld als een inkomsten-
belasting voor die lichamen, welke zijn opgesomd in art. 2
van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942. Zij
wordt geheven volgens dezelfde normen als de Inkomsten-
belasting. De grondgedachte bij de invoering van de Ven-
nootschapsbelasting is geweest, dat deze lichamen t.a.v.
de heffing der belasting in dezelfde positie dienen te ver-
keeren als natuurlijke personen. Deze veelal kapitaal-
extensieve bedrijven hebben tot 1939 in een bevoorrechte
positie verkeerd, die in strijd is met het draagkracht-
principe, aldus de leidraad. Ook de in 1940 (met terug-
werkende kracht over 1939) ingevoerde Winstbelasting
gaf, naar de meening van den fiscus, onvoldoende gelijk-schakeling van natuurlijke personen en belastingplichtige
lichamen, wat d9 reden is geweest voor de vervanging van
deze belasting door de Vennootschapsbelasting.
De uniformiteit van Vennootschaps- en Inkomsten-
belasting komt vooral tot uitdrukking in art. 6, 2e lid,
van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942:
,,Winst wordt berekend op den voet van de artt.8t.e.m. 12
en 22 van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941,
tenzij bij of krachtens dit besluit anders is bepaald of
tenzij uit het verschil in wezen tusschen den belasting-
plichtige en een natuurlijk persoon het tegendeel voort-
vloeit”.
In art. 27 van het Besluit op de Vennootschapsbelasting
1942 is het tarief opgenomen ):
Belastingpercentage
Bela.stbaar bedrag
(=
fiscale winst)
1 1
1 1
1
a)
1
c””
o
.0
30
–
Niet meer dan
t
37.500,—
……….
….
meer dan
t
37.500,—, doch niet meer
30
en bovendien over het gedeelte boven
37.500,—
50,
meer dan f44.110,—, doch niet meer
dan
f75.000,—
………………
37fr
meer dan f73.000—, doch niet meer
37
dan
f44.110,—
…………………….
en bovendien over het gedeelte boven
t 75.000,—
..
50
dan
fl00.000,—
……………….
meer dan
f100.000,—,
doch niet meer
50
–
meer dan f375.000,—, doch niet meer
dail’f 3
7
5.009,
—
……………….
50
dan
f441.170,—
……………….
en bovendfen over het gedeelte boven
375.000,
—
…………………..
..
.
33’/,
meer dan
f441.170,—
…………..
.
55
–
Het tarief wordt onveranderd toegepast, indien het
(boek)jaar korter of langer dan twaalf maanden heeft
geduurd.
Uit bovenstaande opstelling blijkt, dat het tarief inder-daad intermit.teerend proportioneel, doch tevens, dat het
zeer weinig gedifferentiderd is. Verder ziet rneii eruit,
dat’ de marginale belastingpercentages in sommige ge-
deelten van het tarief exorbitant ho9g zijn (zie de tweede
kolom). Over de bedragen tusschen f87.500,— en f44.110,-
bijv. wordt over het marginale winstdeel niet minder dan
30 + 50 = 80% belasting geheven en tusschen f 75.000,-
en f 100.000,— stijgt het marginale percentage zelfs tot
87,5, om daarna weer tot 50 te dalen. De eigenaardige
consequenties, waartoe dit leidt, blijken het duidelijkst,
wanneer men nagaat, hoeveel netto-winst overblijft,
indien de bruto-winst telkens met bijv. f 5.000,— stijgt.
Wij vinden dan bij een veronderstelde bruto-winst van
f 60.000,—, f 65.000,— enz. de volgende cijfers (zie
bovenaan volgende kolom).
(.a.w. van de f 25.000,— winsttoeneming tusschen de
t 75.000,— en
f
100.000,— blijft voor de onderneming
‘) Voor het jaar 1941 heeft, krachtens art. 15 van het Invoe-
ringsbeslult, een lager tarief gegolden.
Bruto-winst
Vennootschapsbelasting
blijvende
Toeneming
netto-
hiervan winst
1)
60.000,—
t
22.500,—
t 37.500,—
–
65.000,—
,,24.375,—
,, 40.625,—
f 3.125,-
70.000,—
,, 26.250,— ,, 43.750,—
,, 3.125,-
75.000,—
,, 28.125,—
,,46.875,—
,, 3.125,-
80.000,—
,, 32.500,— ,, 47.500,—
,,
.
625,-
(f 30.000,—
+
t
2.500,—)
85.000,—
t
36.875,—
.
,,48.125,—
,,
625,-
(,, 31.875,—
+
t
5.000,—)
90.000,—
t 41.250,—
,, 48.750,—
,,
625,-
(,
33.750,—
+
t
7.500,—)
95.000,—
f 45.625,—
,, 49.375,—
,,
625,-
35.625,—
+
f10.000,—)
100.000,—
1
f 50.000,—
50.000,—
,,
625,-
37.500,—
+
f12.500,—) 105.000—
f 52.500,—
,, 52.500,—
,, 2.500,-
110.000,—
,, 55.000,— ,, 55.000,—
,,2.500,-
115.000,—
,, 57.500,—
,, 57.500,–
,, 2500,
–
‘) Ongeacht de Vermogensbelasting
II,
zie beneden.
netto niet meer dan f 3.125,— (=. 12,50%) over. Of, van
een anderen kant bekeken: om boven de f46.875,-
netto-winst f 5.000,— netto meer over te houden, moet
de onderneming haar bruto-winst van t 75.000,-
tot f 105.000,—, dus met bijna f 30.000,— op-vöeren,
terwijl voor de volgende f 5.000,— netto overschot slechts
f 10.000,— meer aan bruto-winst behoeft te worden
behaald!
Deze cijfers geven op zichzelf reeds een merkwaardigen
indruk van de progressie in het tarief dezer belasting.
Toch is dit niet het belangrijkste punt, waarop wij in dit
artikel de aandacht willen vestigen. Ons onderzoek betreft
namelijk niet zoozeer de mate van progressie, welke
optreedt bij. stijging van de
winst,
als wel die bij stijging
van het
zuiyer e’ernsogen
der onderneming.
Wil men een inzicht krijgen in de grondslagen en de
werking van de Inkomsten- en Vennootschapsbelasting, dan moet men die zien in hun relatie tot de Vermogens-
belasting 1892, resp. Vermogensbelasting 1942
4).
De eerste
geldt voor natuurlijke personen, de tweede voor lichamen.
Het inkomen yan de in art. 2 van het Besluit op de Ven-nootschapsbelasting 1942 opgesomde lichamen ontstaat
uit een samengestelde bron, nl. kapitaal en arbeid, welke
beide elementen echter niet in alle ondernemingen in
dezelfde verhouding aanwezig zijn. Bij de invoering eener
inkomstenbelasting voor lichamen heeft men, in verband
hiermede, gezocht naar een maatstaf, waarbij met deze
beide componenten rekening werd gehouden.Het uniforme
tarief van art. 27 van het Besluit belast de winst, ongeacht
of deze met een groot of met een klein vermogen is be-
haald.
Door de combinatie van de Vennootschapsbelasting
met de Vermogensbelasting II heeft de wetgever echter
gemeend, een sluitend geheel te hebben gemaakt, waarin
met beide componenten rekening is gehouden.
2. De aard der Vermogensbelasting
1942
en haar relatie
tot de Vermogensbelasting
1892,
zooals deze in
1914
en
1941
is gewijzigd.
De fiscus heeft de Vermogensbelasting 1 blijkbaar
steeds als een aanvulling beschouwd op de Inkomsten-
belasting
5).
Volgens den leidraad geldt dit ook voor de
Vermogensbelasting II; die dan op overeenkomstige wijze
de Vennootschapsbelasting zou completeeren. Deze
laatste immers heeft, zooals reeds is gezegd, een uniforme
heffingsschaal, ongeacht de grootte van het geïnvesteerde
vermogen. Een onderneming met een vermogen van
‘) Ook wel genoemd Vermogensbelasting
T
en Vermogeisbe-
lasting
H.
‘) Vgl. Prof. Mr. Dr.
H. W. C.
Bordewijk: ,,De theorie der Be-
lastingen en het Nederlandsche Belastingwezen’, 2e druk blz.
400 e.
v.,
en Prof. Dr.
P. J.
A. Adriani: ,,De wetten op de Vermogens-
belasting en Verdedigingsbelasting
T”,
4e druk, blz. 40 e.
v.;
deze
beide auteurs zijn van meening, dat het karakter van de Vermogens-
belasting
T
in 1914
is
veranderd van een vermogensinkomsten-
belasting in een vermogensheffing; volgens Adriani terecht, volgens
Bordewijk tea onrechte.
278
ECONOMISCH-STA.TISTIS CHE BERICHTEN
24 Mei 1944
f 100.000,-, die kans ziet dezelfde belastbare winst te
maken als een onderneming met een vermogen van
f 1.000.000,-, betaalt evenveel Vennootschapsbelasting.
De fiscus stelt zich echter op het standpunt, dat de eerste
onderneming veel meer risieu heeft moeten loopen dan
de tweede. Een bewijs voor dom stelling, zoowel als een
omschrijving van den aard van deze grootere risico’s,
ontbreken. (Hierop komen wij bij
de
bespreking van het
6e punt terug). Deze fiscale hypotheee leidt tot de con-
clusie, dat het grootere gemk, waai,mede de laatste
onderneming dezelfde winst heeft behaald, moet worden
uitgedrukt in een fiscaal offer en dit is dan de Vermogens-
belasting II. Zoo gezien wordt deze een, aanvulling op de
Vennootschapsbelasting, welke hoogere heffing nopdzake-
lijk is wegens de grootere draagkracht. Kleinere risico’s
worden door den fiscus derhalve gelijkgesteld met grootere
draagkracht.
Voor onze verdere analyse is het van beteekenis, dat de
wetgever de Vermogensbelasting II als een aanvulling op
de Vennootschapsbelasting (en dus als een vermogens-
le geval
Bruto-winst
V
e
nnootschapsbelasting 30 % …………………………….
inkomstenbelasting)
beschouwt. Wij zullen hier niet
–
treden in een beschouwing over de vraag, of deze fiscale
opvatting al of niét juist is.
3. De progressie in de Vennootschapsbelasting, resp. in
deze, gecombineerd met de Vermogensbelasting
1942,
zooals
de practijk die meent ivaar te nemen.
Voorloopig zullen wij de fiscale stelling, dat de Inkom-
stenbelasting voor lichamen met een grooter vermogen
hooger dient te zijn dan voor die met een kleiner, als een
gegeven beschouwen en wij zullen onderzoeken, wat er
nu in de practijk van deze progressie terecht komt. Wij
zullen dit onderzoek-instellen aan de hand van drie cijfer-
voorbeelden voor vier ondernemingen, waarvan het
zuiver vermogen resp. f 100.000,-, f 250.000,-,
f 500.000,- en f1.000.000,- bedraagt. De belastbare
winst wordt voor alle ondernemingen achtereenvolgens
gesteld op t 35.000,-, f 50.000,- en t 80.000,-. Zonder
grove fouten te maken mogen wij wel aannemen, dat de waardeering van het zuiver vermogen voor de Vennoot-
1
II III
IV
t
35.000,–
t
35.000,-
t
35.000,-
t
35.000,-
11
10.500,-
,,
10.500,-
,,
10.500,-
,,
10.500,-
t
24.500,-
t
24.500,-
t
24.500,-
t
24.500,-
11
500,-
,,
1.250,-
,,
2.500,-
,,
5.000,-
Vermogensbelasting II
……………………………………
Netto-winst
……………………………………………
t
24.000,-
t
23.250,-
t
22.000,-
,,
19.500,-
Totale
belasting in
%
van
de
bruto-winst
…………………..
31,43
33,57
37,14
44,29
Vennootse
p
apsbelaSting In
%
van de bruto-Winst
……………..
30
30
30
30
Progressie
door
Vermogensbelasting
II
‘)
……. . …………….
.1,43%
3,57% 7,14%
14,29%
Vennootschapsbelasting In
%
van het zuiver vermogen
……….
10,5 4,2
2,1
1,05
Vermogensbelasting
II
in
%
van het zuiver yermogen
0,5
–
0,5 0,5
0,5
Totale belasting in
%
van het
zuiver vermogen
…………….
11
4,7 2,6
1,55
Bruto-winst in
%
van
het
zuiver vermogen
………………..
35
14
7
3,5
Totale belasting in
%
van het zuiver vermogen
………………
11
4,7
2,6
1,55
Netto-winstpercentage’)
…………… . …………………….
.24%
9,3%
4,4%
1,95%
1)
Men kan deze percentages uiteraard ook op kortere wijze berekenen. Voor onderneming 1 is de Vermogensbelasting
II
t
500,-
de bruto-winst,is f35.000,-, dus de Vermogensbelasting maakt 1,43% van de bruto-winst uit. Voor de analyse van
de
progressie
leken ons de opgenomen opstellingen doelmatiger.
‘) Inclusief de refite over het eigen vermogen, zie beneden par. 6.
Ce
geval
.
IV
Bruto-winst
…………………………………. …………
t
50.000,-
t
50.000,
t
50.000,
t
50.000
Vennootschapsbelasting
37,5
%
……………………… . ……
..
18.750,-
,,
18.750,-
,,
18.750,-
,,
–
18.750:-
t
31.250,-
t
31.250,-
t
31.250,-
t
31.250-
Vermogensbelasting
II
……………………………………
..
500,-
,,
1.250,-
,,
2.500,-
,,
5.000,-
Netto-winst
……. . ………… . …………………………..
.
t
0.750,-
t
30.000,-
t
28.750,-
t
26.250,-
Totale belasting in
%
van de bruto-winst
……………………
38,50
40
42,50 47,50
Vennootschapsbelasting in
%
van de bruto-winst
………………
37,50
37,50
37,50
37,50
Progressie doör Verwogensbelasting
II
……………………..
1
%
2,50
%
5% 10%
Vennootschapsbelasting in
%
van het zuiver vermogen
…………
18,75
7,5
3,75 1,88
Vermogensbelasting
II
in
%
van het zuiver vermogen
…………
0,5
0,5 0,5
0,5
Totale belasting in
%
van het zuiver vermogen
………………
19,25
–
8
4,25
2,38
Bruto-winst in
%
van het zuivei vermogen
………………….
50
20 10
5
Totale belasting in
%
van het zuiver vermogen
………………
19,25
8
4,25 2,38
Netto-winstpercentage
…………………………………….
30,75
12
5,75
2,62
3e geval
.
T
II
III
iv
Bruto-winst
……………………………………………
t
80.000,
t
80.000,
t
80.000,
t
80.000
–
Vennootschapsbelasting 37,5% over
t
75.000,-
+
87,5% over
t
5.000,-
,,
32.500,-
,,
32.500,-
,,
32.500,-
,,
32.500,-
t
47.500,-
f
47.500,-
t
47.500,-
t
47.500,-
Vermogensbelasting
II
………………………………….
..
500,-
,,
1.250,-
,,
2.500,-
,,
5.000,-
Netto-winst
.. …………………………………………
t
47.000,-
t
46.250.-
t
45.000,-.
t
42.500,-
Totale belasting in
%
van de bruto-winst
……………………
41,25 42,19
43,75
46,88
Venwotschapsbelastiflg in
%
van de bruto-winst
…………….
40,63
40,63
40,63
–
40,63
Progressie
door
Vermogensbelasting
II ……………………..
0,62%
1,56%
3,12%
6,25%
Vennootschapsbelasting in
%
van het zuiver vermogen
……….
32,5
13
6,50
3,25
Vermogensbelasting
II
In
%
van het zuiver vermogen
0,5 0,5 0,5
.
0,5
Totale belasting in
%
van het zuiver vermogen
…………….
33
13.5
7
3,75
–
Bruto-winst
in
%
van
het
zuiver vermogen
…………………
80
32
16
8
………
………
Totale belasting in
%
van het zuiver vermogen
33
43,5
7
3,75
Netto-winstpercentage
…………………………………….
47
18,5
9
–
4,25
24 Mei 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
279
schapsbelasting gelijk is aan die voor de Vermogens-
belasting II.
Daar de Vermogensbelasting II 5
0
/
00
van het zuiver
vermogen bedraagt, kunnen wij de volgende opstelling
maken. (Zier het staatje ,,le geval”).
1e Conclusie.
Uit dit voorbeeld kunnen wij reeds de conclusie trekken,
dat door de invoering van de Vermogensbelasting II de
rentabiliteitscapaciteit van de groote ondernemingen
aanzienlijk is verminderd. In dit voorbeeld is loor deze
belasting het totale belastingpercentage voor de vier
ondernemingen gestegen, resp. met 1,43%, 3,57%, 7,14%
en 14,29%. De werking van dezen factor wordt bovendien
vérsterkt door art. 14, 3e lid, van het Besluit op de Ven-
nootschapsbelasting 1942, waarbij is bepaald, dat noch
de Vennootschapsbelasting, noch de Vermogensbelasting II
als een bedrijfslast wordt erkend; voor de Vennootschaps-
belasting is dit – althans voorzoover de belasting uit-
sluitend de winst betreft (zie het vervolgartikel) – wel
logisch, doch t.a.v. de Vermogensbelasting II is dat o.i.
niet het geval. »
2e Conclusie.
Bezien wij vervolgens het staatje voor het tweede ge-
val. Bij vergelijking met het voorafgaande geval zien wij,.
dat, naarmate de winst stijgt en dus de draagkracht
grooter wordt, de relatieve invloed van de Vermogens-
belasting II, welke is bedoeld als progressiefactor, af-
neemt. Deze progressie drukt overigens ook hier weer het
zwaarst op de minst rendabele onderneming.
Terwille van.de
volledigheid geven wij tenslotte ook het
derde geval. Over de eerste f 75.000,— is 87,5 % Vennoot-
schapsbelasting verschuldigd, derhalve f 28.125,—. Over
het restant ad f5.000,— wordt geheven 87,5% off 4.875
1
—,
dus in totaal f 32.500,— =
4
01 % van de bruto-winst.
Wij zien hier dus een voortzetting van dezelfde tendens,
die ook reeds in het tweede geval tot uiting kwam; met
name blijkt ook hier weer, dat de druk van de progressie,
als gevolg van de ,,corrigeerende” vermogensbelasting II,
afneemt naarmate de winst toeneemt. Dit spreekt in
zekeren zin vanzelf. Immers, het bedrag van de Vermogens-
belasting II is bij de gegeven» vermogens constant en wel
50/ daarvan: uitgedrukt in procenten van
»
de winst is
derhalve de druk van deze extra heffing bij stijgende
winst en gelijk vermogen
degressief.
Als zoodanig faalt o.i. de Vermogensbelasting II 9olkomen
in haar doelstelling.
De drie volgende, in den aanhef vermelde, punten
zullen in een vervolgartikel ter sprake worden gebracht.
J.
P. H. SM’ITS.
DE GRENS TtJSSCHEN DE BEDRIJFSGROEP
GROOTHANDEL EN DE BEDRIJFSGROEP
DETAILHANDEL.
De Organisatie-Commissie voor het Bedrijfsleven heeft
bij de organisatie van de Hoofdgroep Handel de terreinen
van den groothandel en den detailhandel moeten omlijnen.
Daarbij is niet uitgegaan van de norm, die, afgaande op
de termen zelve, zou liggen in het koopen en verkoopen
in het groot, resp. in het klein. Door de onbepaaidheid van
wat hieronder in concreto moet worden verstaan bij de
zoo sterk uiteenloopende verhoudingen in den handel,
kon dit criterhm (alleen) geen goede basis geven. De
onderscheiding, tusschen wie tot de Bedrijfsgroep Groot-
handel en wie tot de Bedrijfsgroep Detailhandelbehoort,
is tenslotte gevonden in de plaats, welke hun afnemers
in de,maatschappij innemen. In het onderstaande willen
wij aan de hand van de beschikkingen nagaan, waar de
Organisatie-Commissie de scheidingslijn heeft getrokken.
Bij de organisatie van den handel is afgezien van een
definieering van het begrip handel zelf. In de ,,Beschikking
van de Organisatie-Commissie betreffende de vrplichte
aanmelding door den handel en het ambacht”
1)
wordt
de handel direct ingedeeld in een viertal soorten, waarvan dan de definities gegeven worden.
Onderscheiden worden: a.’ Groothandel, b. Koloniale
Producenten, c. Tusschenhandel, d. Kleinhandel. In het
kader van het onderhavige artikel zal een bespreking
van de groepen onder b en c achterwege moeten blijven.
Stellen wij naast elkaar de omschrijvingen van den groot-
en kleinhandel, zooals deze zijn gegeven’ in de genoemde
aanmeldingsbeschikking, dan blijkt, dat in beide gevallen
de natuurlijke of rechtspersonen er hun ,,beroep” van
moeten maken nader omschreven handelingen te ver-
richten. Wanneer derhalve transacties, welke onder het
begrip groot- of kleinhandel vallen, éénmaal worden
verricht, kan er moeilijk sprake zijn van de uitoefening
vai een beroep en is derhalve aanmelding niet nood-
zakelijk. Voor de uitoefening van een beroep is het regel-
matig, of althans gewoonlijk, verrichten van de beroeps-
daad of -bezigheid vereischt. Het eerste verschil tusschen de groot- en kleinhandéls-
omschrijving komt naar voren, wanneer bij den groothandel
gesproken wordt van het koopen en verkoopen van goe-
deren, terwijl bij den kleinhandel
»
slechts sprake is van
het laatste alleen. De wijze van verkrijging doet bij den
detailhandel derhalve niet ter zake. Dit is geschied om ook
het detailhandelsapparaat, dat de industrie heeft opge-
bouwd ter verzekering van haar eigen afzet, onder den
kleinhandel te doen vallen. Door dit laatste heeft men een
uitzondering gemaakt op den algemeenen regel, dat als
handl in den zin van deze beschikking niet worden aan-
gemerkt de aankoopen van goederen ten behoeve van het
eigen bedrijf en de verkoop van eigen producten. Om aan-
sluiting bij meer Hoofdgroepen te voorkomen, heeft men dezen handel ondergebracht bij de Hoofdgroep Industrie,
indien de productie in het bedrijf fabriekmatig geschiedt
of een industrieel karakter bezit, en bij de Hoofdgroep
Ambacht, indien de voortbrenging niet fabriekmatig
geschiedt.
Bij den groothandel mogen de goederen een be- of ver-
werking ondergaan, die in den handel gebruikelijk is.
Hieronder wordt verstaan het verpakken in kleinhandels-
verpakking, het aftappen van vloeistoffen, het mengen
van vloeibare en vaste stoffen, het drogen en bewaren
van producten, enz., allés voorzoover deze handelingen
geen aanleiding geven tot organisatie bij andere Hoofd-
groepen (bijv. het verpakken van thee, hetwelk noopt tot
aansluiting bij de Vakgroep Koffiebranders en Thee-
pakkers, ressorteerende onder de Hoofdgroep Industrie,
indien dit verpakken machinaal geschiedt). In den kleinhandel zullen de producten dergelijke ver-
anderingen meestentijds niet ondergaan, want de detaillist
verkoopt zijn goederen in denzeifden vorm, waarin hij
ze heeft verkregen. »
Voorts wordt bij de omschrijving van den detailhandel
gesproken over den vorm, waarin deze wordt uitgeciefend.
In de beschikking staat aangegeven, dat deze in den regel
door de uitoefening van een winkelbedrijf of in den markt-
1)
Beschikking van de Organisatie-Commissie betreffende de ver-
plichte aanmelding door den handel en het ambacht.
Zie ,,Nederlands’che Staatscourant” no. 19811941; het betrokken
tekstgedeelte luidt:
»
Art. 1. Tot den handel in den zin van deze beschikking behooren:
de proothandet,
omvattende alle in Nederland gevestigde
natuurlijke of rechtspersonen, die er hun beroep van maken, voor
eigen rekening en risico goederen te koopen en, zonder dat deze
goederen een be- of verwerking ondergaan, anders dan in den handel
gebruikelijk, deze te verkoopen aan wederverkoopers, alsmede
aan koopers, die deze goederen In hun onderneming aanwenden;
de koloniale producenten;
de tusschenpersonen; de kleinhandet,
omvattende alle in Nederland gevestigde
natuurlijke of rechtspersonen, die er hun beroep van maken, goede-
ren te verkoopen – in den regel door uitoefening van een winkel-
bedrijf of in den markt- of straathandel – aan verbruikers, niet
vallende onder de koopers, bedoeld sub: a.
280
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Mei 1944
of traathandel zal plaatsvinden. Over den vorm, waarin
de groothandel wordt uitgeoefend, wordt echter niets
vermeld.
Het eigenlijke onderscheid tusschen beide soorten
handel wordt echter pas gevonden in het feit, aan wie
wordt verkocht. Worden de goederen verkocht aan weder-
verkoopers en aan koopers, die de goederen in hun onder-
neming aanwenden, dan wordt. groothandel gedreven.
Verkoopt men echter aan den uiteindelijken consument,
dan is men detailhandelaar. De conclusie hieruit is,dat
in den detailhandel alleen handelaren in eindproducten kunnen worden georganiseerd, terwijl groothandelaren
zoowel in eindproducten als in grondstoffen en half
–
fabrikaten kunnen handelen.
Vergelijken wij nu de redactie van de aanmeldings-
beschikking met die van de Beschikking van de Organisatie-
Commissie, houdende instelling van de Bedrijfsgroep
,,Groothandel”
2)
en de Beschikking van de Organisatie-
Commissie, houdende instelling van de Bedrijfsgroep ,,De-
tailhandel”
3),
dan blijkt, dat de beide instellingsbeschik-
kingen spreken van: ,,De Bedrijfsgroep omvat de onder-
nemingen (natuurlijke en rechtspersonen), welke haar
bedrijf maken”, terwijl de aanmeldingsbeschikking spreekt
van: ,,De natuurlijke en rechtspersonen, die er hun beroep
van maken”. Zonder in te willen gaan op de juridische
kwestie van het verschil tusschen beroep en bedrijf, kunnen
wij toch zeggen, dat de aanmeldingbeschikking de func-
tioneele bepaling geeft van groot- en kleinhandel, terwijl
de instellingsbeschikkingen de grens trekken van wat
materieel, dus in feite, bij de Bedrijfsgroep ,,Detailhandel”,
resp. ,,Groothandel”, moet worden georganiseerd.
De instellingsbeschikkingen geven de scheidingelijn
scherp aan. Zoowel in de Beschikking Groothandel als
in de Beschikking Detailhandel is in art. 2 in de leden 1 en 2
aangegeven, welke ondernemingen onder de Bedrijfs-
groepen vallen, terwijl bij het 3e lid wordt bepaald, wat buiten het terrein der organisatie ligt.
Onder de Bedrijfsgroep Groothandel worden dan mede
georganiseerd de commissionnair en de rechtspersoonlijk
heid bezittende in- en verkooporganisaties, welke groot-
handel drijven in den zin van de aanmeldingsbeschikking
‘)
Beschikking van de Organisatie-Commissie, houdende Instel-
ling van de Bedrijfsgrocp ,,Groothandel’.
Zie ,,Nederlandsche Staatscourant” no. 3611942; het betrokken
tekstgedeelte luidt:
Artikel 2.
1. De Bedrijfsgroep ,,Groothandel” omvat alle In Nederland
gevestigde ondernemingen (natuurlijke en rechtspersonen), welke:
haar bedrijf maken van het voor eigen rekening koopen van
goederen en het verkoopen daarvan – zonder ze vooraf een be- of
verwerking te doen ondergaan, anders dan in den handel gebruike-
lijk – aan wederverkoopers, aan koopers, die ze in hun bedrijf
aanwenden, dan wel aan openbare en overheidsdiensten als groot-
verbruikers;
als commissionnair haar bedrijf maken van het sluiten van
onder a. bedoelde overeenkomsten.
2. Onder ondernemingen, als bedoeld In het eerste lid, onder
a., worden mede verstaan rechtspersoonlijkheid bezittende in- of
verkooporganisaties, welke haar bedrijf maken van het voor twee
of meer, niet bij de hoofdgroep Industrie” aangesloten, onder-
nemingen verzorgen van den gemeenschappelijken in- of verkoop.
3. Van groothandel is geen sprake, indien een kleinhandels-
onderneming goederen verkoopt aan koopers, die ze in hun bedrijf
aanwenden, of aan openbare en overheidsdiensten als groot-
verbruikers, maar niet aan wederverkoopers.
‘) Beschikking van de Organisatie-Commissie, houdende in-
stellifig van de l3edrijfsgroep ,,Detailhandel”. Zie ,,Nederlanclsclie Staatscourant” no. 5211942; het betrokken
tekstgedeelte luidt: Artikel 2.
1. De Bedrijfsgroep ,,Detailhandel” omvat alle in Nederland
gevestigde ondernemingen (natuurlijke en rechtspersonen), welke:
haar bedrijf maken van het in het klein verkoopen van goede
ren aan verbruikers of mede aan koopers, die de goederenin hun
bedrijf aanwenden, dan wel aan Openbare en overheidsdiensten;
het garagebedrijf uitoefenen,
alsmede andere bij nadere beschikking door de Organisatie-
Commissie aan te wijzen ondernemingen.
2. Onder ondernemingen, als bedoeld in het eerste lid, worden
mede verstaan rechtspersoonlijkheid bezittende verkooporganisa-
ties, welke haar bedrijf maken van den verkoop van goederen in
het klein, als bedoeld in het vorige lid.
3. Als detailhandel in den zin van het eerste lid wordt niet be-
schouwd:
de verkoop in het klein door den ambachtsman van producten,
in zijn bedrijf vervaardigd of bewerkt;
de uitoefening van het hotel-, café-, restaurant- of pension-
bedrijf, dan wel van aanverwante bedrijven.
(dus niet ten behoeve van den in- en verkoop der industrie) –
Wanneer een kleinhandelsonderneming goederen verkoopt aan koopers, die ze in hun bedrijf aanwenden, of aan open-
bare en overheidsdiensten als grootverbruikers, maar niet
aan wederverkoopers (lid 3), dan vallen deze transacties
niet onder groothandel. Of de onderneming een klein-
handelsonderneming is, dan wel een groothandelsonder-
nemirig, kan veelal uitgemaakt worden aan den vorm,
waarin de onderneming wordt gedreven. De detailhandel
wordt immers in den regel uitgeoefend in een winkel-
bedrijf of in den markt- of straathandel. Biedt dit echter
niet voldoende zekerheid, dan is de beslissende norm,
of verkocht wordt aan den consument of aan weder-
verkoopers. In het laatste geval behoort de onderneming
tot den groothandel.
Tot de Bedrijfsgroep Detailhandel behooren niet alleen
de eigenlijke detailhandelaren, maar ook zij, die het
garagebedrijf uitoefenen volgens lid 1 sub b (het repareeren
van auto’s en motoren dwingt tot aansluiting bij de
Hoofdgroep Ambacht) en de rechtspersoonlijkheid bezit-
tende verkooporganisaties, die goedereil in het klein
verkoopen (lid 2). In het 3e lid wordt bepaald, dat de
verkoop van ambachtsproducten door den ambachtsman
niet tot den kleinhandèl wordt gerekend, maar, zooals wij
hierboven reeds mededeelden, tot het ambacht. Eveneens
wordt hier aangegeven, dat het hotel-, café-, restaurant-
ofensionbedrijf en aanverwante bedrijven niet onder de
Bedrijfsgroep Detailhandel ressorteeren; dead zijn echter
onder de Hoofdgroep Verkeer ondergebracht.
Samenvattend kan worden geconstateerd, dat uit de
beschikkingen blijkt, dat beslissend voor het onderscheid
tu’sschen groot- en kleinhandel echter is de vraag
aan
wie
de
goederen worden perkocht.
Een 4-tal categorieën koopers
wordt onderscheiden en wel:
le wederverkoopers,
2e koopers, die de gcYederen in hun bedrijf aanwenden,
3e openbare en overheidsdiensten, al of niet als groot-
verbruikers,
4e verbruikers.
De aanmeldingsbeschikking kent er slechts drie, ni. de
eerste, tweede en vierde categorie, waarbij dus de openbare
en overheidsdiensten niet worden genoemd. Eerst in de
beide instellingsbeschikkingen wordt deze categorie ver-
meld. De groothandelaar is degene, die verkoopt aan de
wederverkoopers en aan de koopers, die de goederen in
hun bedrijf aanwenden; daartegenover staat dan de detail-
list, die in hetklein aan den uiteindelijken consument ver-
koopt. De detailhandelaar kan nu de grens van zijn terrein
verleggen door tevens te verkoopen aan openbare en
overheidsdiensten en aan koopers, die de goederen in hun
bedrijf aanwenden, zonder dat hij daardoor bij de Bedrijfs-groep Groothandel moet worden georganiseerd. Andersom
kan de groothandelaar, die aan de categorieën 1 en 2
verkoopt, ook zijn werkingssfeer uitbreiden door verkoop
aan de 3e categorie. In dit geval blijft hij toch alleen be-hooren tot de Bedrijfsgroep Groothandel. Wordt echter,
onafhankelijk van den vorm der onderneming (winkel-
bedrijf, enz. of niet) aan alle vier de categorieën verkocht,
dan noopt dit tot aansluiting bij beide Bedrijfsgroepen van
Groothandel en Detailhandel. Voorzoover de leveringen
aan den uiteindelijken verbruiker plaatsvinden, ressorteert
de onderneming dan onder de Bedrijfsgroep Detailhandel
en voor de leveringen aan wederverkoopers, aan koopers,
die de goederen in hun bedrijf aanwenden, en aan openbare
en overheidsdiensten onder de Bedrijfsgroep Groothandel.
Deze norm is onafhankelijk van het antwoord op de vraag,
of de onderneming gegroeid is van detailzaak naar groot-
handel of van groothandel naar detailverkoop.
Theoretisch bestaat de mogelijkheid nog, dat alleen
verkocht wordt aan de categorie 2 of 3 of aan beiden,
zonder dat eenige aflevering plaatsvindt aan weder-
verkoopers of aan uiteindelijke verbruikers.
24 Mei 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
281
Volgens de Groothandelsbeschikking art. 2, lid la,
wordt levering aan koopers, die de goederen in hun bedrijf
aanwenden, gerekend te behooren tot de Bedrijfsgroep
Groothandel. Het bedoelde onder het 3e lid is hier dan
niet van toepassing, daar er geen aanwijzing is, dat de
onderneming een kleinhandelsonderneming zou zijn.
Wordt door de onderneming uitsluitend aan openbare
en overheidsdiensten verkocht, dan leidt dit tot aan-
sluiting bij de Bedrijfsgroep Groothandel, indien deze
afnemers als grootverbruikers zijn aan te merkèn. In het
geval, dat deze diensten slechts kleinverbruikers zijn,
behoort de handelaar tot de Bedrijfsgroep Detailhandel.
Wanneer aan de categorieën 2 en 3 samen wordt verkocht,
met uitsluiting van de categorieën 1 en 4, dan ressorteert
de onderneming onder de Bedrijfsgroep Groothandel,
behalve wanneer de afleveringen niet kunnen vallen onder
de openbare en overheidsdiensten als grootverbruikers;
in dit laatste geval, waarbij dus wordt geleverd aan koopers,
die de goederen in hun bedrijf aanwenden, en aan openbare
en overheidsdiensten, niet vallende onder de grootver-
bruikers, geven de instellingsbeschikkingen geen duidelijke
beslissing. Hier zal o.i. de vraag, in welken vorm de onder-
neming wordt gedreven, de beslissing kunnen geven bij
welke der beide bedrijfsgroepen de onderneming behoort.
Overigens is deze kwestie slechts van theoretisch belang,
daar in de practijk toch steeds ook de categorieën 1 of 4
zullen zijn ingeschakeld.
Drs. J. A. J. M. ERENS.
ONGEWENSCHTE ONTWIKKELING VAN HET
VERSCHIJNSEL DER VERKEERS-
ONGEVALLEN.
V66r mij ligt Mededeeling 52 van Afdeeling 6 van het
Centraal Bureau voor de Statistiek over de verkeers-
ongevallen op den weg in het vierde kwartaal van 1943,
waaraan tevens enkele gegevens over het geheele af-
geloopen jaar zijn toegevoegd.
Nu het verkeer zoo zeer beperkt is, heeft het zin enkel&
van deze gegevens in ruimer kring bekend te doen wor-
den, want er kan niet worden ontkend, dat de ontwik-
keling van het verkeersongevallenverschijnsel, ondanks de sterke vermindering van het totale aantal ongevallen,
reden tot ongerustheid geeft.
In het laatsten
ale jaar vÔér dezen oorlog(1988) werden
in ons land 46.66 ongevallen tengevolge van het verkeer
op de openbare wegen geregistreerd. In het eerste voor
Nederland volle oorlogsjaar daalde dat aantal tot 15.089
en in 1943 tot 8.800. Wanneer men 1938 gelijk 100 stelt,
dan wordt het indexcijfer voor 1943 slechts 19! Inder-
daad dus een bijzonder groote vermindering, zooals ook
was te verwachten. Doch de gevolgen der nog plaats-
vindende ongevallen dragen een aanzienlijk ernstiger
karakter. Bovengenoemde Mededeeling werpt daarop
een goed licht. Zij geeft ni. in staat 3 de verhouding tus-
schen het totale aantal en het aantal doodelijke verkeers-
ongevallen. Daarbij is het totale aantal ongevallen ge-
deeld door het aantal doodelijke ongevallen. Komen
op het totale aantal ongevallen weinig met doodelijken
afloop voor, dan krijgt men een hoog verhoudingscijfer
en omgekeerd. De uitkomsten zijn dan:
1939
1941
0
1943
iste kwartaal
….
182
65
28
2de
….
267
58
34
Sde
.
..
219
57
48
4de
….
186
53
24
Kwam in het 4de kwartaal van 1939 op iedere 186
aangegeven ongevallen één ongeval met doodelijken
afloop voor,
in
het 4de kwartaal van 1943 kwam op
iedere 24 aangegeven ongevallen er één met noodiottigen
afloop voor. Men kan derhalve zeggen, dat kwantitatief
het verkeersongevallenverschijnsel tot pl.m. een vijfde is
gereduceerd, kwalitatief is dit deel echter acht maal
ernstiger dan voorheen. Reden tot ongerusthéid is er dus
zeker. Daarbij is er echter reden te bedenken, dat de ernst der tijden de mogelijkheid met zich brengt, dat over kleine ongevallen minder berering ontstaat dan
in rustiger tijden, zoodat deze thans wellicht soms niet
worden aangegeven.
Wat zijn nu echter de oorzaken van deze in elk geval
ongunstige ontwikkeling? Ten deele zal dit ongetwijfeld
een gevolg zijn van het feit, dat de verkeersintensiteit
zeer aanzienlijk is verminderd. Wanneer bijv. voorheen
op een weg’ als die tusschen Den Haag en, Rotterdam
per minuut meer personenauto’s een bepaald punt pas-
seerden, dan zal thans bijv. nog maar elke 6 minuten een auto passeeren. De vele kleine botsinkjes, welke
voorheen van de groote verkeersintensiteit het gevolg waren, blijven thans uit. Het aantal ongevallen, dat ter
kennis van het C.B.S. komt, neemt dus af. Een weg-
gebruiker, hetzij automobilist of voetganger, heeft thans
den weg veel mer tot zijn eigen beschikking dan voor-
heen. Het ligt derhalve voor de hand, dat hij er een non-
chalanter gebruik van zal maken. 1-let gevolg is, dat,
wanneer, er een ongeluk dreigt te gebeuren, zijn aandacht
minder ge,spannen is om het nog te voorkomen of de
gevolgen te verminderen.
In 1938 was 77 % van het aantal ongevallen het gevolg
van fouten van bestuurders van vervoermiddelen; thans
is dit percentage nog maar 61. Ongevallen tengevolge van fouten van voetgangers stegen van 8 tot 20 %, die
van gebreken aan vervoermiddelen van 2,5 tot 3,3 %,
terwijl die van den toestand van den weg daalden van 7
tot 5 %. Dus daling van het aantal ongevallen ten-
gevolge van fouten van bestuurders en den toestand
van den weg, stijging van het aantal door fouten van
voetgangers en de gebreken aan vervoèrmiddelen.
Hoewel Mededeeling 52 geen uitsluitsel geeft over de werkelijke oorzaken van het ongunstiger worden van de
ongevallen – daarvoor zal de jaarstatistiek afgewacht
moeten worden -‘ ligt toch het vermoeden voor de hand,
dat de voetganger in vele gevallçn de schuld zal zijn
van de ongunstige ontwikkeling, terwijl wellicht ook de
slechte toestand, waarin vele voertuigen verkeeren,
daaraan debet is. Dit blijkt ook wel als men let op de
botsingsobjecten in het vierde kwartaal. In 10 % van de
gevallen waren voetgangers als botsingsobject bij een
verkeersongeval betrokken, tegen nog maar 8 % in 1941.
Ook het aandeel der tram- of buspassagiers (het gevaarlijk
op- en afspringen!) steeg van 0,5 tot 3 %. Van alle rijdende
vervoermiddelen steeg alleen het aandeel van de tram
(7 tot 11 %) en van de bespannen voertuigen (8 tot
9 %), waarbij in het oog moet worden gehouden, dat deze
categorieën voertuigen een relatief grooter deel van het
vervoer zijn gaan vormen.
Ook in de veranderde verkeersconstellatie moet derhalve
één der oorzaken voor de weiniggewenschte ontwikkeling
van het verkeersongevallenverschijnsel worden gezocht.
Inzonderheid is daarbij te denken aan de voetgangers,
die thans vaker oversteken zonder op het verkeer te
letten en aan het op- of afspringen van rijdende trams,
benevens aan het hangen aan overvolle trambalcoiis.
Verreweg het grootste deel der aangegeven verkeers-
ongevallen op den weg komt voor in de groote steden (gemeenten met 100.000 of meer inwoners), nl. in het
vierde kwartaal van 1943 1.523 van de 2.480 ongevallen.
In deze groep vhn gemeenten namen Amsterdam, Rot-
terdam en Den Haag met 1.310 ongevallen de eerste plaats in. Dit ‘beteekent, dat in drie maanden tijds in
geheel Nederland, behalve de drie groote steden, slechts
1.170 ongevallen of pl.m. 13 per dag voorkomen, of althans
worden aangegèven. De verhouding der cijfers is echtef
een zoodanige, dat men gerechtigd blijft hieruit bepaalde
282
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Mei 1944
conclusies te trekken. En dan beteekent dit verschijnsel,
dat de bestrijding van het verkeersongevallenverschijnsel
in den tegenwoordigen tijd in de eerste plaats in de groote
steden dient’ plaats te vinden. Hier ligt derhalve een
belangrijke taak voor de politie in deze steden. In de
de plattelandsgemeenten (minder dan 20.000 inwoners) kwamen slechts 471 ongevallen voor. De overige onge-
vallen gebeurden i9 gemeenten met 20.000 tot minder
dan 100.000 inwoners.
Opmerkelijk is echter wel, dat het aantal dooden, dat
bij de ongevallen in de groote steden valt te betreuren,
betrekkelijk gering is, ni. slechts 56 van in totaal 168
dooden.ln de plattelandsgemeenten komen naar verhouding
de meeste dooden tengevolge van verkeersongevallen voor,
nl. 68. Preventief toezicht, zooals door het optreden
van de politie in de groote steden vaak mogelijk is, zal
hier als regel weinig baten. Slechts de opvoeding van
den weggebruiker, om niet roekeloos te rijden e. d., kan
in deze gevallen uitkomst bieden.
Wij hebben in het bovenstaande den lezer
0
een korte
beschouwing gegeven, welke geweven is rond de cijfers, welke de laatste verkeersongevallenmededeeling van het
C.B.S. den lezer biedt. Zoo men ziet, bieden deze cijfers voldoende stof tot nadenken en zijn zij een dringend beroep op Overheid
en weggebruikers om die maatregelen te nemen, welke
paal en perk kunnen stellen aan een ontwikkeling, welke
kwantitatief nog niet zoo kwaad lijkt, maar welke kwa-
litatief bezien een ernstig karakter draagt.
H. C. KUILER.
AANTEEKENINGEN
VITTREICSEL UIT HET JAARVERSLAG VAN HET NEDER.
LANDSCR ECONOMISCH INSTITCUT OVER DE PERIODE 1 JANUARI-31 DECEMBER1943.
Besturende colleges.
In het afgeloopen jaar kwamen van de Curatoren voor
periodieke aftreding in aanmerking de heeren Ir. G. A.
Kessler en Mr. Dr. L. F. H. Regout. Door de vergadering
van Curatoren, Stichters en Beschermers, gehouden te
Rotterdam d.d. 13 April 1943, werden in de plaats van
deze heeren tot Curator benoemd de heeren Dr. E. Hel-
dring en Ir. S. L. Louwes. Het Dagelijksch Bestuur bleef
gedurende het verslagjaar ongewijzigd samengesteld:
E. D. van Walree, voorzitter;’Mr. K. P. van der Mandele,
onder-voorzitter; Mr. R. Mees, penningmeester; Prof. Mr.
P. Lieftinck, secretaris van Curatoren; Prof. Dr. J. Tin-
bergen, waarnemend secretaris van Curatoren.
Het Directorium van het Instituut onderging geen
wijziging.
Huis Qesting.
0p Vrijdagmiddag, 5 Maart 1943, ontving het Instituut
bericht, dat het gebouw van de Nederlandsche Econo-
mische Hoogeschool, waarin het sinds de oprichting
gratis gehuisvest is geweest, door de Duitsche autoriteiten
was gevorderd. Met medewerking van een aantal auto-
riteiten werd het Instituut door het Centraal Evacuatie-
bureau te Rotterdam een nieuwe werkruimte aangewezen
in het bovenhuis Nieuwe Binnenweg 175a, in welk pand
op 16 Maart 1943 de werkzaamheden weder werden
hervat. Hoewel voor ons doel wat te klein, is het als
evacuatieverblijf zeer wel bruikbaar. Het bureau van het
Economisch Archief der Nederlandsche Economische
Hoogeschool, van weiks verzameling dQor het Instituut
veel gebruik wordt gemaakt, werd mede in dit pand
gevestigd, wat de samenwerking zeer ten goede komt.
Ajdeeling Economisch Onderzoekingswerk.
I.
Algemeen.
Het Instituut ondervond uit den aard
der zaak in groote mate den druk der omstandigheden.
Verschillende juniormedewerkers verlieten om redenen
van arbeidsinzet of om andere redenen onzen dienst;
het verbreken van het contact met de studenten in den
loop van het jaar maakte het vinden van geschikte nieuwe
juniormedewerkers uiterst moeilijk.
II. Studies. a.
De
studie
over den
Nederlandschen
landbouw
kwam in verslagjaar gereed.
De
hahdelsstudie
is tegen het eind van 1943 in eerste
concept gereed gekomen; zij wordt nu critisch bezien
door enkele deskundigen.
De
industriestudie
vordert thans naar wensch.
De
c’er.’oerseconomische studie
is nog in voorbereidend
stadium; zij is thans opgedragen aan de vervoersecono-
mische afdeeling.
Van de
studie
over de ontwikkeling en de structuur
van den uitooer van Nederlandsch-Indië
werd de histori-sche inleiding afgesloten; deze studierust op het oogen-
blik, totdat daarvoor weer en geschikte medewerker in
dienst kan worden genomen. /. Het zgn.
verbruiksonderzoek
heeft mede door verschil-
lende omstandigheden stagnatie vertoond; thans wordt
evenwel hieraan weer doorgewerkt.
g. Monogra/ieën industrietakken.
Van deze in het vorig
verslag genoemde studies kon nog geen enkele tot af-
sluiting worden gebracht. De bewerker van de studie
over de suiker- en suikerverwerkende industrie moest
deze studie tijdelijk onderbreken. De beide andere studies
(betreffende de halffabrikaten in de metaalnijverheid en
betreffende de plaatvèrwerkende industrie) zijn nog in
.bewerking; met de beide auteurs wordt contact gehouden,
zij zijn – waar noodig – gesteund bij het verzamelen
van statistische gegevens. Met verschillende anderen
werden besprekingen gevoerd, met het doel tot het aan-
zetten van andere studies te komen, echter tot nu toe
zonder positief resultaat.
III. Opdrachten. Nadat door Curatoren besloten was
tot het verrichten van werkzaamheden op liet specifieke
terrein van het Instituut in opdracht van en tegen be-
taling door derden, werd deze tak van werkzaamheden
langzaam tot ontwikkeling gebracht. Het blijkt, dat over
het algemeen aan dergelijk werk veel behoefte bestaat;
de situatie is thans zoo, dat wij geen opdrachten meer
kunnen aanvaarden, zonder af ons personeel uit te breiden
ôf dit werk te doen verrichten ten detrimente van den
tijd, benoodigd voor niet-betalende studies. Hiertegen
wordt evenwel zorgvuldig gewaakt. t* immers zou het
doel voorbijschieten; het Nederlandsch Economisch In-
stituut aanvaardt dergelijke opdrachten, teneinde daar-
door andere studies, die nuttig zijn en het wetenschappe-
lijk inzicht kunnen vooruitbrengen, te kunnen verrichten;
niet winststreven tout-court is het doel van de aanvaar-
ding van betalende opdrachten, maar het scheppen van
een financieringsbron voor de eigenlijke taak van het
Instituut.
In het verslagjaar zijn een dertiental opdrachten aan-
vaard en twee aanvragen afgewezen. Van deze dertien
opdrachten zijn in verslagjaar zes opdrachten afgeleverd
en zijn er dus nog zeven in behandeling op het eind van het
verslagj aar.
De medewerking van het Instituut aan den opzet
van afdeelingen voor economisch onderzoek bij derden
beperkt zich tot nu toe tot een tweetal gevallen, waar
de werkzaamhedeä en de samenwerking zich zeer be-
vredigend ontwikkelen.
J V. Vervoerseconomische afdeeling.
Na lange voorbe-
reidingen kwam in October 1943 de vervoerseconomische
afdeeling in vol bedrijf. Het eerste werk van deze aîdeeling
is geweest het ontwerpen en op gang brengen van een
vervoerseconomische documentatie. Deze documentatie,
die in samenwerking met verschillende bedri!fs- en vak-
groepen tot uitvoering wordt gebracht, kreeg den naam
24 Mei 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
283
D(ocumentatie) V(ervoerseconomische) L(iteratuur); zij
bevindt zich in een voorspoedige ontwikkeling.
De afdeeling heeft verder de vervoerseconomische
studie in het kader der structuurstudies op zich genomen
en kreeg bovendien nog een tweetal opdrachten toe-
gewezen.
Afdeeling Publicaties.
Economisch-Statistische Berichten.
In het verslagjaar is
het weekblad, in opdracht van de Overheid, van 1 April
af omgezet in een maandblad van den omvang van een
wekelijksch nummer (16 blz.). Vervolgens, op grond van
de erkenning van het blad als een wetenschappelijk
periodiek, werd medio Augustus 1948 ons blad omgezet
in een periodiek van twee nummers van 16 blz. per maand
Tenslotte werd door de betrokken Överheidsinstanties
per 1 November 1943 wederom vergunning verleend als
weekblad te verschijnen in den omvang van 16 blz. per
week.
Als gevolg van deze mutaties verschenen in 1943 in
totaal 29 nummers + een register, in totaal 488 pagina’s.
Sedert 10 Maart 1943 verschijnt het blad op slecht,
niet goed houdbaar, papier.
In overeenstemming met den Dienst van den Gemach-
tigde voor de Prijzen werd, ter compensatie van de mindere
prestaties door de te •weinig geleverde nummers in den
jaargang 1943,aan de lezers aangeboden de gratis nalevering
van de op slecht papier verschenen nummers, dus te
beginnen met dat van 10 Maart. Van dit compensatie-
aanbod is den lezers mededeeling gedaan in de bladen
van 15 en 22 December 1943.
Als speciale nummers verschenen resp. een nummer
over ,,Economisch Onderzoekingswerk”, over ,,Sociale
voorzieningen en economische zekerheid” en over ,,Or-ganisatievraagstukken in den detailhandel”.
Publicaties.
Gedurendehet verslagjaar zijn verschenen:
Brochure Economisch Onderzoelcingswerk.
Daar naar
het nummer van April (economisch onderzoekingswerk)
een groote vraag bestond, maar er slechts een beperkt
aantal nummers voor den lossen verkoop beschikbaar was,
is toestemming aangevraagd en verkregen voor het doen
verschijnen van dit nummer – aangevuld met een artikel
van Prof. Dr. J. F. tea Doesschate – in brochurevorm,
in een oplaag van 500. ex. Na ruim een maand was deze
reeds uitverkocht;
en in de reeks van het Instituut:
Haiidelsuitgave van de dissertatie van Dr. P. J. Ver-
doorn: ,,De verstarring der productiekosten”
Verkorte uitgave van bovenbedoeld boek van
Dr. P.
J. Verdoorn,
onder den titel:
,,De ontwikkeling en druk
der constante kosten”.
Naast de handelsuitgave van de
dissertatie van Dr. P. J. Verdoorn is verschenen een uit-
gave, ten behoeve van niet-mathematisch geschoolde
lezers. Beide boeken hadden in vakkringen over het
algemeen een goede ontvangst.
Dissertatie van
Dr., R. M. Soemitro Djojohadikoe-
soemo,
waarin wordt behandeld:
,,Het volkscredietwezen
in de depressie”.
e Randelsuitgave van de dissertatie van
Dr. R. M.
Soemitro Djojohadikoesoemo: ,,Het volkscredietwezen in de
depressie”.
j. Dissertatie van
Dr. P. S. Pels
betreffende:
,,Een
economisch-statistisch ‘onderzoek naar de chemische in-dustrie in Nederland”.
Over de verschijning van een handelsuitgave van deze dissertatie waren wij bij de jaarswisseling nog in bespre-
king met de autoriteiten.
Publicatie
Dr. A. de Graaff: ,,De kolenvoorziening
van Nederland”.
Deze publicatie is aan het eind van het
jaar in proef gereed gekomen en verscheen in Februari 1944.
Publicatie
Ir. D. J. Maltha: ,,De landbouw als’ bron
van volksbestaan in Nederland”.
De zeer bijzondere moei-
lijkheden, die momenteel optreden bij het uitgeven en
drukken van een boekwerk, hebben met zich gebracht,
dat het boek (publicatie no. 36 van ons Instituut), hoewel
in 1943 ten volle gezet en geciorrigeerd, eerst in April
1944 ter tafel kon komen.
De publicatie van
Ir. H. Vos
betreffende den
invloed
van de overheidshuishouding op de inkomens- en vermogens-
vorming in ons land,
waarover in ons vorig verslag werd
bericht, was, bij, het einde van het ‘verslagjaar, nog
bij den auteur in bewerking.
Verder zijn nog in voorbereiding de uitgave van een
studie van
Dr. Mr. L. P. van der Does
over de
economische
beteekenis der sociale verzekering in Nederland,
en
H. W. J. Vredegoor, ec.drs.,
over
,,Interne monetaire
problemen van de gebonden ruilverkeersmaatschappij tijdens
en na den porlog”.
Contact met Nederlandsche en buitenlandsche instituten.
Met de binnenlandsche instellingen werd ook dit jaar
weer op aangename wijze samengéwerkt. Wij noemen
hier, behalve de Werkgemeenschap van Wetenschappelijke
Organisaties in Nederland, het Centraal Bureau voor de
Statistiek, de researchafdeeling van het Departement
van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en den Eco-
nomischen Voorlichtingsdienst, speciaal de Vereeniging
Nederlandsch Fabrikaat, het’Nederlandsch Instituut voor Efficiency, het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het
Nederlandsche volk, het Economisch Instituut voor de Txtielindustrie en tenslotte de Bibliotheek en het Eco-
nomisch-Geografisch Instituut der Nederlandsche Eco-
nomische Hoogeschool.
Met de )uitenlandsche instituten is uiteraard weinig
contact geweest. Met het Institut für Weltwirtschaft und Seeverkehr an der Universitat Kiel werd eenige
correspondentie gevoerd.
J. TINBERGEN.
Rotterdam, April 1944.
Wnd. Secretaris van Curatoren.
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED
HANDEL EN NIJVERHEID.
Advertenties,
Verbod inzake plaatsing van zgn. raam-
advertenties e. d. (E. V. 1944, No. 13; blz. 828).
Bouwnijverheid.
Vaststelling van richtlijnen door den
Algemeen Gemachtigde voor de Bouwnijverheid met be-
trekking tot het Toelatingsbesluit Bouwnijverheid 1943.
(E. V. 1944, No. 11; blz. 282).
I9uitsehe orders.
Beschikking van den Rijkscommissaris
inzake het ontvangen en uitvoeren van Duitsche orders
door Nederlandsche ondernemingen. (E. V. 1944, No. 12;
blz. 303).
Handel.
Regeling van den verkoop van rijshout. Ver-
koop- en afleveringsverbod voor gips. Regeling inzake
het verstrekken van vervoervergunningen voor bollen
en knollen van bloemgewassen. (E. V. 1944, Nos. 11 en 12;
blz. 288, 303 en 309).
Heffingen.
Verhooging van de zgn. margarineheffing
(met uitzondering voor zgn. volksmargarine) van f 56,60
tot f 56,75 per 100 kg afgeleverde margarine. (E. V.
1944, No. 13; blz. 330).
Industrie.
Vervaardigingsregelingen ten aanzien van
gloeilampen voor 240 volt. Regeling en beperking van de
aflevering van verwarmings- en kookapparaten. (E. V.
1944, No. 29; blz. 224).
Nadere regeling van de vervaardiging van staal-
draadhevels, vervaardigingsverbod voor electrische koel-kasten. (E. V. 1944, Nos. 12 en 13; blz. 806 en 330)’.
Merken. Bepalingen inzake het voeren van merken
voor margarine. Verordening inzake het merken van
belegen kaas. (E. V. 144, No. 8; blz. 198 en 199),
Organisatie van het Bedrijlsleven.
Wijziging van de
284
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHtEN
24 Mei 1944
instellingsbeschikking van de vakgroep Groothandel in
Vaste Brandstoffen. Instelling van een sectie Groothandel
in Voeraardappelen, van gewestelijke en plaatselijke af-
deelingen van de Bedrijfsgroep Hotel-, café-, restaurant-,
pension- en aanverwante bedrijven. Wijziging van de in-stellingsbeschikking van de vakgroep Groothandel in ge-droogde zuidvruchten. Opheffing van’ de sectie kurk van
de ondervakgroep groothandel in diverse houtsoorten.
Besluiten inzake verôrdenende bevoegdheden van de
hoofdgroep Verkeer en van de ondervakgroepen der hoofd-
groep Industrie. Wijziging van de organisatie der hout-
industrie met betrekking tot ondernemingen, welke zich
bezighouden met het hakken van griendhout. Instelling van een sectie Tusschenpersonen in spiritus, moutwijn en aan-
verwante artikelen. (E.V. 1944, Nos. 8, 9 en 10; blz. 199,
203, 227, 231, 250 en 253).
Instelling van een sectie Groothandel in puin en sin-
tels. Wijziging van de instellingsbeschikking van de vak-
groep Kermisinrichtingen; wijziging van de normen van
een tweetal secties van de ondervakgroep Groothandel
in grind en zand. Instelling van de vakgroep Groot-
handel in meubelen. (E. V. 1944, Nos. 11 en 12; blz.
285 en 308).
Prijsregelingen. Nadere prijsvoorschriften van den Ge-
machtigde voor de Prijzen met betrekking tot wijziging
van het calculatieschema II 1-cylindergarens celvezel,
samenstelling van de prijzencommissie voor de turfpro-
ductie 1944, prijsvaststellingen voor zaailijnzaad van den oogst 1943, zaaipeulvruchten oogst 1943 en zaaihaver en
zaaiboekweit oogst 1943, voor afvallen van levensmiddelen
en voor kalvermagen, vaststelling van prijskortingen vo6′
levering van versche visch aan de Duitsche weermacht en van maximum-prijzen voor ansjovis, hernieuwde verorde-
ning inzake huurprijzen voor bouwwerktuigen, maximum-
prijsregeling voor den meubelhandel, nadere vaststelling
van de prijzen van pot- en perkplanten, tweede uitvoerings-voorschrift van het Administratievoorschrift 19.43 beroeps-
goederenvervoer langs den weg ten aanzien van den be-
waarplicht inzake de bescheiden en het bijhouden van
de bedrijfsboeken, prijsaanduidingsvoorschrift voor schoen-
reparatiebedrij ven, prijsvaststellingen voor diverse zaai-
zaden en zaaigranen, nadere vaststelling van maximum-
prijzen voor consumptie-aardappelen van den oogst 1943
bij verkoop door telers, prijsvoorschrift 1944 ten aanzien
van geïmporteerde rubber, maximum-verkoopprijzen voör
bewerkte voederaardappelen, nadere prijsregeling voor
den handel in biggen, prijsbepalingen voor het verbouwen
van vaartuigen voor het gebruik van generatoren, maxi-
mum-prijzen voor den verkoop van gesneden hennep door
telers. (E. V. 1944, Nos. 8, 9 en 10; blz. 198, 199, 200,
222, 227, 228, 231, 232, 234, 253, 258 en 261).
Nadere beschikkingen van den Gemachtigde voor de
Prijzen met betrekking tot het verplicht verstrekken, van
inlichtingen door fabrikanten van kunstnijverheidsvoor-
werpen en aanverwante artikelen, nieuwe prijsvaststelling
voor Il-cylindergarens No. 1, wijziging’ van calculatie-
schema’s voor gelijmde en ongelijmde watten, prijs-
aanduiding van étalagegoederen, intrekking van de
prijzenbeschikking zaaizaden 1942, prijsverordening voor
natuurlijke meststoffen, prijs’oorschriften 1944 afvalga-
rens no. 1, weefsels uit afvalgarens no. 1 en calculatie
linnen zwaardoekweefsels, prijsregelingen voor boom-
kweekerijproducten, zuigflesschen, rietmeubelen en aan –
verwante artikelen, en gemengd meel. (E. V. 1944, Nos.
11, 12 en 13; blz. 283, 285, 306, 309, 312 en 330).
Telefoonverbindingen. Mededeeling van het Rijks-
commissariaat inzake het afsluiten van telefoonverbindin-
,gen. (E. V. 1944, No. 10; blz. 249).
Vestiglngswet. Afkondiging van vestigingseischen voor
het smids-, loodgieters-, fitters- en het meubileerings-
bedrijf met betrekking tot de vereischte diploma’s. Aan-
wijzing van een vakdiploma voor het kruideniersbedrijf.
Wijziging van het Besluit Algemeen Vestigingsverbod
Kleinbedrijf 1941 met betrekking tot het aanwijzen van
bedrijfstakken, welke onder de werking van het Besluit vallen. (E. V. 1944, Nos.,11, 12 en 13; blz. 282, 309 en
327).
Verzekeringswezen. Afkondiging van een aantal uit-
voeringsbesluiten inzake het verzekeringswezen met be-
trekking tot den omslag der kosten van de Verzekerings-
kamer en bepaalde bevoegdheden van de Verzekerings-
kamer. esluit inzake verzekering van bepaalde nijver-
heidsbedrijven. Verlenging, van den aanmeldingstermijn
v’or tusschenpersonen in assurantiën. (E. V. 1944, Nos.
11, 12 en 13; blz. 282, 304 en 327).
IJzer en
staal. Bekendmaking inzake regeling van de
bestelling van staalplaten. Aanvillende regelingen inzake
de distributie van ijzer en staal. (E.V. 1944, Nos. 9 en 10;
blz. 224, 249 en 250). –
Regelingen inzake de opgave van het gewicht van
ijzer en staal op bewijzen van overdracht, het betrekken
van geblokkeerde voorrâden ijzer en staal en de ijzer-
en staalvoorziening voor Duitsche behoefte. (E. V. 1944,
Nos. 12 en 13; blz. 303, 327 en 330).
LANDBOUW- EN VOEDSELVOORZIEMNO.
Grondkamors. Goedkeuring van, de richtlijnen van de grondkamers voor Gelderland en Noord-Brabant inzake
den verkoop van gras e. d., alsmede voor de grondkamers
voor Friesla.nd en Drenthe inzake gras- of hooiverkoo-
pingen en verpachting van naweide. (E.V. 1944, Nos.
8 en 9; blz. 205 en 234).
Hooi en
Stroo. Mededeeling inzake aankoopvergunningen
voor schoofstroo. Regeling inzake toekenning van een
zgn. bewaarvergoeding voor hooi. (E.V. 1944, No. 5; blz.
116 en 127).
Landbouw. Mededeeling inzake het verkrijgen van
bindtouw voor graanmaaiers-zeifbinders, welke, evenals
vorige jaren, op basis van de ingeleverde hoeveelheden
gebruikt bindtouw plaatsvindt. Besluit inzake eventueele
verplichte inlevering van vee en veevoeder in ontruimings-
gebieden. Nadere gegevens inzake den vorm van verstrek-
MAANDCIJFERS
EMISSIES IN MAART 1944 (CENTRAAL, BUREAU VOOR DE STATISTIEK)
Aand.
001.
Naam
Groep
Emlttent
Rente
Koers Nom. bedrag Reëel bedrag
conv.
Aand.
Onr. Goed. Mij. Onderling Belang
Diversen
R. Mees
&
Zoonen
–
125
63.000
t
78.750
001.
Idem
,,
Idem
34
100
t
40.000
t
40.000 Conv.
R.K. Herst.00rden v.zw.kinddren
,,
Ned. Landbouwbank
34
1004
t
350.000
t
351.750
Aanci.
N.V. Vergina
–
160
t
200.000.
t
320.000
Coflv.
Ver. v. Chr. Onderwijs, ‘s-Grav.
Afl’Ist. Eftectenkantoor
34
100
t
90.000
t
90.000
Aand.
R. S. Stokvi
&
Zn.
Handel
Rott. Bankvereeniging
–
165
t
1.200.000
t
1.980.000
001.
Ver, t. b. v. Ger. Ziekenverz.
Diversen
Ingwersen
&
Co. 34
100
t
250.000
t
250.000
Aand.
Simons’ Emballagefabriek
Industrie
Heidring
&
Co.
–
125
t’
480.000
f
.
600.000
Aand.
Totaal
,
t
1.943.000
t
2.978.750
Obi.
.
t
290.000
t
1
290.000 Conv.
,,
.
t
440.000
t
441.750
Totaal
1
1
t 2.673.000
1
t 3.710.500
24 Mej 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
285
king van de zgn. linnenpremie 1943 voor ingeleverde hoe-
DE NEDERLÂNDSCHE BANIC.
veelheden vlas. (E.V. 1944, Nos 4 en 6; blz
99 en 154).
(Voornaamste
posten
In duizenden guldens)
Binneni.
wissels, Pluimvee.
Regeling inzake
de
vernieuwing van
het
pluimvee op landbouwbedrijven door middel van een
Munt, muntmate-
open mar/et papier,
beleeningen, voor-
Totaal
Totaal
beperkte aflevering van
kuikens door vermeerderings-
Data
.
riaat en
schotten a/h Rijk
activa
opeischb.
schulden
bedrijven.
(E. V.
1944,
No
10; blz.
261).
•
.
deviezen
en diverse
rekeningen’)
Surrogaten. Regeling inzak’e het verpakken en bereiden
n
Mei
’44
4.986.038
150.992
5.207.064
5.023.021
van vervangingsmiddelen
voor specerijen.
(E. V.
1944,
15
«
‘”
4938.925
147.970
5.158.165
4.977685
No. 9
;
blz
224).
.
’44
8
•
,,
j
,,
’44
‘4.884.966
4.852.144
147.366 148.908
5.103.769 5.072.895
4.925.178
4.895.053
Vee.
Nadere regeling van het vervoer van rundvee en
24 April’44
4.841.056
14.7.019
5.059.572
4.883.246
schapen en van den handel in rundvee. (E. V. 1944, Nos.
’44
18,,
ii
,,
‘
4.791.360 4.744.015
151.455 154.519
5.014.100
4.970.015 4.839.174 4.789.034 8 en 9; •blz. 205 en 233).
.
6 Mei
’40 1.173.319
248.256
‘
1.474.306 1.424.016
Visscherij. Vaststelling van de bijdragen tot verbetering
der. binnenvisscherij. Isitrekking van de regeling in zake
Bankbiljet-‘ Saldi
Bankassig-
Schatkist-
papier
kostenbijdrage
‘voor’ het
toezicht
op
de
zeevisscherij,
Data
ten
in
om-1
in
natiën en
dB,erse
Saldo RijkI
RIC (D/C)
recht str.
I
i.v.m.
een
nieuwe,
regeling
van deze materie, waarbij
loop
RIC
,
rekeningen
onder-
l
gebracht
over November 1942 tot December 1943 een bepaald
22 Mei
’44
4.138.438
1
884.552
115.132
1
C. 104.944
–
,,
’44
4.097.240
1
880352
111.636
1
0.
106.5631
–
percentage van de bruto-besommingen moet worden be-
taald aan de Nederlandsche Visscherij Centrale ten be-
8
,,
’44
4.083.022
8421.113
109.719
C. 109.3991
–
hoeve
van
het
Landbouwcrisisfonds.
Besluit’ inzake
t
’44
4.072.480
1
822.550
108.952
1 C.
127.7541
–
24 Aril’44
4.020.694
862.487
107.495
C. 108.3531
—
regeling
van
den
vischaivoer
door
binnenvissehers.
18
,,
’44
3.999.642 1839.509
106.055
C. 137.8971
–
Beperkende bepalingen inzake be- en
verwerking van’
11’44
4.007.026
1
791.003
103.090
C.
128.6901
–
6 ii’i
’40
1.158.613
1
255.174
10.230
1
C.
22.9621
–
visscherijproducten
en
vischafval.
(E.V.
1944,
Nos.
8, 9’en 10; blz. 205, 234, 250 en 261).
‘)
Ingevolge de verordening 5811943 (d.d. 26 Juni) zijn de posten
Voetlselvoorziening. Voorschriften inzake de bereiding
,,Correspondenten in het buiteniand’ en ,,Buitenlandsche betaal-
van
vruchtenwijn
van
,,tijdelijke samenstelling”.
(E.V.
middelen
(excl.
pasmunt)”,
voorheen
begrepen
in
dë
,,Diverse
1944, No. 5; blz. 116).
rekeningen”, van 5 Juli af opgenomen onder de buitenlandsche
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.
VERKEER.
Motorbrandstof.
Wijziging van de motorbrandstofbe-
schikking 1944 No. 1 met betrekking tot het aanhouden
STAND
VAN
‘8
RIJKS
KAS.
V o r d e r i n g e n
1
6 Met 1944
1
15 Mei 1944
van voorraden. (E. V. 1944 No. 9, blz. 231).
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
in guldens n guldens
i
Bepalingen inzake het maximum-vochtgehalte van ge-
neratorblokjes. (Ei. V. 1944, No. 12; blz.
312).
hij De Nederlandsche Bank
3.932.997,93
3.893.829,45
Vervoer
bij
evacuatie.
Bepalingen inzake het evacuatie-
Saldo
b.
d. Bank voor Ned.
Gemeenten
……………
989.569,29
114.957,16
vervoer voor de Zeeuwsehe en Zuid-Hollandsche eilanden.
Kasvord.
wegens
credietver-
(Ei. V. 1944, No. 8; blz. 203).
.
,
strekking a. h.
buitenland
Daggeldleeningen tegen onder-
16.012.028,- 16.012.028,-
Vervoerwezen.
Mededeelingen
aangaande
beperking
–
–
van het stukgoederenvervoer per spoorweg en van de
Saldo der postrek. van Rijks-
203.237.667,61
212.467.709,-
beperkte mogelijkheden
van vervoer in het spoorweg-
pand
………………….
Voorschotten op uit. Mrt. resp.,
verkeer met het buitenland. (Ei. V. 1944, No. 13; blz. 336),
’44
April
a. d, gem. verstrekt
op aan haar uit te keeren
GELD., CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.
‘hoofdsom
der
pers.
bel.,
aand. in de hoofdsom der
Belastingen. Uitvoeringsbeschikking van de loonbelas-
grondbel. en der gem. fonds-
ting 1940 met betrekking tot zgn. deelvisschers. (Ei. V.
comptabelen
………….
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de verrno-
1944, No. 9; blz. 236).
.
gensbelasting
…………
–
–
Voorschotten aan Ned.-Incli0′)
Idem voor Suriname ‘)
..
.
Idem voor Curaçao
‘)
352.817.507,15
9.011.03388
124.021,60
352.887.557,58
9.011.033,88.
124.021,00
STATISTIEKEN
.
‘Vordering op het Alg. Burg.
……
Pensioenfonds
‘)
–
GEZAMENLIJ{E STATEN VAN DE NATIONALE
BANK VAN
Id.
op
het
Staatsbedr.
der
BELGIP, EN
VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
P.
T.
en
T.’)
…………
–
–
(In miH. Francs)
‘
Id. op andere Staatsbedr. en
……
instellingen
‘)
62.433.164,62 163.480.075,32
Verplichtingen
Voorschot door iie
Necl.
Bank
i)
‘
c
‘
wwto
0
irigevolge art. 16 van haar
octrooi
verstrekt
2.
.’-:
°
0
‘
0
Voorschot door De Ned. Bank
0
ud
0
in rekg.-crt. verstrekt
Schuld aan de Bank voor Ned.
Schatkistbiljetten
in
omloop
6.666.000,-
6.666.000,-
20 April ’44
iTo
1ZT’
iTi
iT’
89.033
T7t’
‘j’9
13
,,
’44
82.579
481
18.783
1.828
‘89.540
7.194
6.060
Schatkistpromessen in omloop
3.518.600.000,-‘)
3.515.100.000,-‘)
5
,,
’44
82.222
428
19.176
1.791
89.172
7.791
5.883
30 Mrt.
’44
82.006
508
84.668
1.749
88.609
757$
5.922
Gemeenten
…………
..,
–
–
Zilverhons in omloop
228.034.1 88,50
228.295.111,-
23
,,
’44
81.555
545
18.287
1.622
88.164
7.610
5.404
Schuld op uit. Mrt. resp. April
8 Mei
’40
23.609
5.394
595
1.480
29.806
–
990
Daggeldieeningen ……………..-
–
’44 a. d. gem. weg. a. h. uit
te keeren
hoofds. d.
pers.
DUITSCHE RIJKSBA.NK.
bel.,
aand.
i.
d.
hoofds.
d.
(in
milI.
R.M.)
grondbel. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de ‘vermogensbelasting
.
., 8.61 5.327,89 10.691.936,15
Goud
Renten
Andere wissels,
Belee-
,
Data
en
deviezen
bank-
1
I
1
chèques en
ning en
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
scheine
.
schatieistpapier
Pensioenfonds’)
……….1.449.423,05
298.161,30
Id.
aan het
Staatsbedr.
der
1
29 April 1944
1
77
590
,
40.909
38 22
,,
1944
77
621
39.715
19
P. T.
en
T.
…………I
624.267.623,57
642.112.954.89
15
,,
1944
77 621
40.125
30
Id.
aan
andere Staatsbedrij-
1944
77
593
40.379
46
ven’)
………………t
926.453,07
930.982,43′
23 Aug.
1939
77
27
8.140
22
Id. aan div. instellingen
‘)
. .
t
537.302.540,37
546.984.545,77
–
Data
ec
EIII
Tnd
u-
1
Rekg.-
1
Andere
1
ten
1
Activa
‘
latie
1
Cr1.
1
Passiva
‘)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
‘)
Rechtstreeks onder-
gebracht hij De Nederlandsche Bank nihil.
29 April ’44
0,6
1.900
1
34.569
7.179
1
724
’22
,,
44
0,6
1.271
1
33.317
i
6.705
1′
642
15
’44
0,6
1.305
1
33.680
1
.
6.785
1
655
6
,,
’44
615
1.651
I
33.792
‘ 1
7.237
‘ I
680
23 Aug.
’39
982
6.380
t
8.709
1
1395
1
64
.
‘
2R,S
24 MEI 1944
A/fabetische Index Overheidsmaatregelen op economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in 1943 het Jaarregister 1943, laatste bladzijde)
Blz.
Administratleplicht ……….27, 55, 123
Advertenties ……………………283
Afval …………………………123
Algemeen Vestigingsverbod ……….55
Ambacht ………………27,
161,
251
Arbeldszaken ………..27 55, 123, 161
Bank- en Credietwezen …………..41
Belastingzaken . . . . 41, .111, 463, 237, 285
Betalingsverkeer met het buitenland . . 27
Bouwnijverheid …………123, 251, 283
Buitenlandsche Handel …………..123
Duitsche orders ………………..283
Groenten en fruit… …………….. 96
Grondkamers ………………237, 284
Grondstoffenbesparing en bedrijfsratio-
nalisatie ……………………161
Handel ……..27, 55, 123, 162, 236, 283
Heffingen ……41, 55, 123, 162, 236, 283
Hooi en stroo ………………….284
Huurprijzen van nieuwbouw ……….162
In- en Uitvoer. ………………… 26
Industrie ……….27, 55, 123, 163, 283
Inlevering puntdraad en gladde draad.. 135
Blz.
Kamers van Koophandel …………40
Kinderbijslagwet ………………..123
Klelnhalidel ……………………251
Landbouw ……….41, 97, 125, 237, 284
Merken ……………………….283
Monopolieproducten ………55, 123, 285
Motorbrandstof …………….163, 285
Non-ferrometalen ………………123
Omzetbelasting
……………..41,
97
Opheffing Centrales ………………40
Organisatie Bedrijfsleven. . 27, 83, 123, 463,
283
Pluimvee …………..41, 135, 237, 285
Prijsregelingen ……40, 83, 125, 163, 284
Scbeidsgerecht Voedselvoorziening . . . . 41
Sierteelt …………….41, 97, 135, 237
Sociale voorzieningen ……….125, 177
Steunverleening aan stilgelegde bedrij-
ven
………………..40, 55, 125
Suikerbieten e. d……………41,
97
Surrogaten …………….97, 237, 285
Tabak ………………40, 96, 135, 237
Telefoonverbindingen …………….284
Blz.
Textiel ………………..40, 96, 177
ToegepastNatuurwetenscilappeljk On-
derzoek……………………..41
Tuinbouw ……………………..41
Turf …………………………96
Vee …………….41, 97, 135, 237, 285
Veevoeder, ………………..41, 97
Verevenlngsheffing ………………125
Verpakkingsvoorschriften …………96
Vervoer ………………111, 163, 285
Verzekering …………….96, 125, 284
Vestigingswet Kleinbedrijf 41, 125, 177, 236,
284
Visscherij : ……… … ……… 41, 285
Vlas ……………………41, 97, 163
Voedselvoorziening ……….97, 135, 285
Volkstuinen ………………..125, 237
IJzer en Staal …………… 125, 177, 284
Zaden ……………………..41, 97
Zuivel ………………….41, 97, 163
De Scheepsbouwnijverheid in Nederland
door Ir. J. W. Bonebakker
Publicatie no.
16
van het Nderlandsch Economisch Instituut
Prijs f
1.55*
Donateurs en leden
f
1.10;
bestellen bij het N. E. 1.
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave van De Erven F. Bohn NV. – Haarlem
&ii
aiiajse
VAN DE ARBEIDSPRODUCTIVITEIT
IN NEDERLAND
door Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
24ste Publicatie van het Ned. Economisch Instituut
PRIJS t 2.60 *
(Prijs voor donateurs en leden van het N.E.I.
fl.75;
bestellen bij het N.E.l.).
Verkrijgbaar in dn boekhandel
Uitgave: DE ERVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ
H. A. M. ROELANT$ – SCHIEDAM
Onze speciale afdeeling: drukwerk voor contrôle
en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in groote verscheidenheid van werk-
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300
Onze terzake-kundige stof is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)
advies te Uwer beschikking.
De betrekkingen tusschen
banken en industrie
in Zwitserland
door
Dr. J. C. M. VAN RHEE
Publicatie No.
II
van het
Nederl. Economisch Instituut
Prijs f
3.65
*
(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. f2.75; bestellen bij het N.E.l.)
Uitgave:
DE ERVEN
F. BOHN N.V., Haarlem
Openbare werken en
Conjunctuurbeweging
door
Dr. lr.A. Baars
PRIJS
f 2.10*
(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I. fl.50; te be.
stellen bij het N.E.I.).
In den boekhandel verkrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM
De betrekkingen tusschen
banken en industrie
in België
door
Dr. H. M. H. A.VAN DER VALK
Publicatie No. 2 van het
Nederl. Economisch Instituut
– , Prijs f 4.20*
(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. f3.-;
bestellen bij het N.E.I.)
Uitgave:
DE ERVEN
F. BOHN N..V., Haarlem
Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f 20.85* per jaar
1
T
…_.Ii:…
WT^ (‘
T1
21t
n..::..
..
fl
.t
D
120o11
K 2193.