Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1456

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 17 1944

17 MEI 1944

A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN

c
or” omisch
..
i

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT


29E
JAARGANG

WOENSDAG 17 MEI 1944

No. 1456

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);

J. Tinbergen; H. M. ‘H. A. vander Valk; F. de Vries;

M. F. J. Gooi (Redacteur-Secretaris).

H. W. Lambers – A1junct-Secretaris

Abonnements prijs oan het blad, waarin tijdelijk is op-

genomen het Economisch- Statistisch Maandbericht, franco

p. p. in Nederland / 20,85* per jaar (,,PrijsQaststelling

No. 052. IM 312″). Buitenland en koloniën / 23,— per

jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en

slechts worden beëindigd per ultimo oan elk kalenderjaar.

Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden van het Ne-

derlandsch Economisch Instituut ontQangen het blad gratis

en genieten een reductie op de oerdere publicaties. Adres-

wijzigin gen op te .geQen aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (G.).

Telefoon.38340. Giro 8408.

Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Museum-

park, Rotterdam (C.).

AdQerienties Qoorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnèment oolgens tarief.

IMIOUD:

Blz.

Structuur van den handel en prijspolitiek door
C.

D. Jongman

……………………….264

Administratievoorschriften van enkele bedrijfs-

groepen door
Mr. B. Moret ……………….. 266

De industrieele ontwikkeling van Roemenië door

L. J. M. van den Berk ……………………268

A a n te e k e n i n g en-
De kosten van levensonderhoud in een aantal lan-

den aan het einde van
1943 …………….269

Maand cij fers

Gecombineerde maandstaat van de vier Neder-

landschg groote banken en van het Nederland-

sche bedrijf der Nederlandsche Handel-Maat-

schappij ……………………………..
271

S t a t i s t i e k e n

Bankstaten

…………………………….
271

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Op de
geidmarkt
is geen wijziging van beteekenis in-getreden. De markttarieven blijven vrijwel onveranderd’
en de omzetten blijven ‘uiterst klein. Wel krijgt men den
indruk, dat hier en daar geldgevers iets minder terug-
houdend worden, maar van een duidelijke tendens is toch
geenszins sprake. De technische marktpositie wordt
weer geleidelijkaan ruimer, dmdat immers de stijging
van de buitenlandsche wisselportefeuille het accres van den
bankbiljettenomloop overtreft. Sedert begin April is het
tempo van de stijging der biljettencirculatie duidelijk ge-
ringer dan bijv. in het eerste kwartaal van dit jaar. Of
hier kan worden gesproken van een blijvenden ontwikke-
lingsgang, kan natuurlijk pas na geruimen tijd worden
geconstateerd. Voor de rente-ontwikkeling is de technische
marktpositie voor het overige in dit tijdsbestek niet van
belang, omdat in den laatsten tijd het marktverloop wordt beheerscht door een duidelijke afwijking tusschen poten-
tieele en effectieve vraag- en aanbodsverhoudingen.
De Schatkist is weliswaar niet voortdurend, maar toch
met korte intervallen afgeefster van papier, zij het natuur-
lijk – gezien het eerder groeiende dan dalende geidmarkt-excedent – lang niet in voldoende mate om aan alle vraag
te voldoen. De omvang van de vlottende schuld is in de
laatste maanden weer Vrij sterk gestegen, nadat tevoren
eenigen tijd de stijging minder snel was gegaan. Het bedrag
aan uitstaand schatkistpapier is van f
3.041
millioen aan
het -begin van het jaar opgeloopen tOt, f
3.519
millioen
op den laatst bekenden staat van ‘s Rijks kas. Men, vraagt
zich af, hoever men het voornemen heeft dit bedrag
te laten stijgen, alvorens aan uitgifte van eén consolidatie-
leening te denken. In ons Vorige overzicht wezen wij er op,
dat het kwestieus is, of, indien men al het voornemen zou
hebben om bij de consolidatie een ander systeem te volgen
dan voorheen, die opzet zal gelukken. De ervaring, in de
jongste week opgedaan ten aanzien van het verloop Van de
obligatiemarkt en de omzetten daarop, motiveert in dezen
een behoorlijke dosis scepticisme. Van verkood vao
obligatiën door Rijksfondsen kon bij de heerschende
verhoudingen nauwelijks sprake zijn.

De
obligatiemarkt
heeft een wisselvallig verloop gehad.
De
3-34
%
bl
een
i
ng
1938
heeft een hoogterecord geboekt
van
1021
en op ‘den laatsten dag der week een laagte-
record voor verscheidene weken, ni. 101
7
/
8
. Een ‘soort-
gelijk verloop toonde de
3 %
spoorwegleening, die 101
111
/
10

haalde en daarna reageerde tot 10011. Voor de abrupte
daling op den laatsten beursdag der week yalt geen dui-
delijke aanleiding aan te geven. Wel blijkt uit dezen scherpen
koersval, dat kennèlijk de markt voor deze fondsen in een
vrij labielen evenwichtstoestand is. Merkwaardig was het,
dat de
4 %
leenipg
1940 T
op het hoogste peil van de week
sloot, waarmeeJtevens een nieuw hoogterecord werd ge-registreerd, ni. op
109/
8
. Ook de andere
4
%leening rea-
geerden aan het slot van de week nauwelijks’. Hetzelfde
geldt voor de 3
%
leeningen, die de geheele week door
Vrij onbewogeh bleven. Merkwaardig is het, dat kort na
elkaar de geidmarkt zoowel als de obligatiemarkt scherpe
schommelingen vertoonen, ‘waarvan men niet de’

aan’ leiding direct duidelijk omschreven en gemotiveerd kan
aangevén. –

264

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Mei1944

STRUÇTUUR VAN DEN HANDEL

EN PRIJSPOLITIEK.

Inleiding.

De weg, welke een artikel aflegt van producent tot
consument, lijkt vaak lang en grillig. Ook hier heerschte
echter de economische wetmatigheid, waardoor niet
willekeurige tusschenpersonen werden ingeschakeld, maar
er steeds een tendenz bestond het artikel met de minste
kosten bij den uiteindelijken consument te doen belanden. Een bepaalde structuur van handeisgeledingen is hierdoor
ontstaan; een structuur, welke overigens regelmatig aan

wijzigingen onderhevig was. De toenemende rechtstreeksche
leveringen van fabrikanten aan detaillisten, met uit-
schakeling van den grossier, speciaal in de levensmiddelen-
branche bijv., hebben terecht veel aandacht getrokken.
Het is begrijpelijk, dat de huidige omstandigheden, welke
een zoo diepgaanden invloed op het economisch gebeuren
uitoefenen, ook de structuur van den handel. niet on-
beroerd laten. In dit artikel zal een beschouwing worden
gewijd aan het verband, hetwelk wellicht bestaat tusschen
prijspolitiek en handelsstructuur.

Metho4en Pan de prijspolitiek in den handel.

De prijsvorming bedient zich bij het vaststellen van
prijzen op het gebied van den handel in hoofdzaak van
bedragsprijzen, opslagen in geld en in procenten en van
kortingen. Bij bedragsprijzen wordt voor elke handels-
schakel een bepaalden maximum- of vasten prijs genoemd,
waartegen mag worden verkocht. Bij opslagen in geld,
resp. in procenten, wordt vastgesteld met welk geld-
bedrag, resp. percentage, een handelaar zijn inkoops-
prijzen mag verhoogen. Bij het kortingstelsel wordt den
uiteindelijken consumentenprijs vastgelegd, waarop gros-
siers en detaillisten een bepaalde korting genieten.
Worden voor de verschillende handelsgeiedingen be-
dragsprijzen vastgesteld – een zeer veel gebruikte me-
thode -, dan kan dit op twee manieren geschieden. Men
stelt vast den prijs bij levering door fabrikanten, door
grossier en door detaillist, dus onafhankelijk van de vraag
aan wien wordt geleverd, of wel men regelt den prijs bij
levering aan grossier, aan detaillist en aan consument,
dus onafhankelijk van de vraag door wien wordt geleverd.
In beide gevallen kunnen de leveringsvoorwaarden af
fabriek, magazijn en winkel of franco afnemer zijn. Een
cijfervoorbeeldje kan de verschillen in de genoemde
methoden verduidelijken, waarbij van de complicaties
der leveringsvoorwaarden wordt afgezien.
Stel, dat bij een bepaald artikel een fabrikant aan een
grossier levert en deze aan een detaillist. Bij de eerste
methode, die wij hier de ,,door”-methode’) zullen noemen, zal, wanneer de grossiersmarge 10 en de detaillistenmarge
20 bedraagt, het prijsvoorschrift ongeveer den volgenden
inhoud hebben:
bij levering door een fabrikant mag de prijs ten hoog-
ste bedragen 100;
hij levering door een grossier mag de prijs
4
tea hoog-

ste bedragen 110;
bij levering door een detaillist mag de prijs ten hoog-ste bedragen 130.
Bij de tweede methode, hier verder de ,,aan”-methode
genoemd, zal worden voorgeschreven, dat:
bij levering aan grossiers de prijs ten hoogste 100
mag bedrageh;
bij levering aan detaillisten de prijs ten hoogste 110
mag bedragen;
bij levering aan consumenten de prijs ten hoogste 130

mag bedragen.

Inr’loed der methode op de handelsstructuur.

Ingeval de,,,door”-methode wordt gebruikt, ontvangt

1)
WIJ prefereeren den term ,,door”-prijzen en ,,door-methode
boven het vroeger gebruikte en sindsdien veelal aanvaarde
,,aV’-prljzen, in verband met de verwarring, welke uit het gebruik
van laatstgenoemden term t.a.v. leveringsconditles kan ontstaan.

de fabrikant bij verkoop aan een detaillist of een grossier
denzelfden prijs, al. volgens het bovenstaande voor-
beeld 100. Uit hoofde van een voordeel in prijs bestaat
er dus voor den fabrikant geen voorkeur. De detaillist
daarentegen koopt voordeeliger bij een fabrikant dan bij
een grossier. Immers, uit het cijfervoorbeeld blijkt, dat
bij rechtstreeksche afname de prijs 100 is, terwijl, wanneer
van den grossier wordt gekocht, er 110 moet worden
betaald. S

Niet onder alle omstandigheden echter is het direct
bij den fabrikant koopen voor den detaillist mogelijk of
zelfs voordeelig Zekere voorwaarden moeten zijn ver-
vuld. In de eerste plaats moet de fabrikant bereid zijn
rechtstreeks te leveren. Verschillende factoren verminde-
ren de geneigdheid. Elke fabrikant toch stelt prijs op be-
houd van de bestaande afzetrelaties, vooral met het oog
op de toekomst. Voorts kunnen de bestaande: rantsoe-
neeringsvoorschriften rechtstreekschen verkoop verhin-
deren. In bepaalde branches bestaan vervolgens onderlinge
overeenkomsten, waarbij fabrikanten zich hebben ver-
bonden uitsluitend via grossiers te leveren. Tenslotte zal
levering aan detaillisten in het algemeen meer kosten
voor den fabrikant meebrengen, dan verkoop aan gros-
siers. (Kleinere, dûs een grooter aantal, zendingen, meer
kosten voor correspondentie, emballage, incasso, risico
e. d.). Deze factoren tezamen vormen een aanzienlijke
rem voor het welslagen van het streven van den detaillist
buiten den grossier om zich bij de bron zelf te voorzien.
In de tweede plaats heeft de detaillist extra-kosten te
maken. Hij moet met verschillende fabrikanten in relatie
treden, hetgeen hoogerè reis- en verblijfkosten, meer
correspondentie, enz., meebrengt. Hij ontvangt meer
partijtjes van verschillende, veelal verder weg gelegen,
fabrieken, hetgeen de vrachtkosten hooger doet zijn dan
bij de veelal gecombineerde zendingen, welke hij van één
of meer grossiers placht te ontvangen. Eerst wanneer
deze extra-kosten, dus die boven rechtstreekschen koop
van grossiers, lager zijn dan de grossiersmarge, is er voor
den detaillist een werkelijk geldelijk voordeel.

Kan in het algemeen worden ves’wacht, dat dit het
geval zal zijn? In de eerste plaats dient er op te worden
gewezen, dat de grossiers zoowel voor den fabrikant als
voor den detaillist functies verrichten.

De grossiers-
marge is bedoeld als belooning voor deze functies. De
detaillist, welke rechtstreeks bij den fabriknt zou willen
koopen, zal hierbij uitsluitend die extra-kosten maken,
welke noodig zijn om dat deel van de grossiersfunctie over
te nemen, hetwelk voor hem van belang is. Hij zal dus bijv.
wel kosten maken voor het bijeenbrengen van een assor-
timent, maar geen kosten voor pousseeren – voorzoover
dit thans nog noodig zou zijn -, aangezien de pousseer-
functie door de grossiers voornamelijk ten behoeve van
den fabrikant wordt verricht. Dit doet de mogelijkheid
ontstaan, dat’de hierboven bedoelde extra-kosten van
den detaillist geringer zijn dan de grossiersmarge. Een
andere factor is de volgende.

Gedurende den oorlog zijn in vele branches een aantal
functies van den grossier van minder belang geworden
(pousseeren, crediet verleenen bijv.). Een apparaat,
destijds opgezet voor het vervullen van de normale gros-siersfuncties, zal echter, nu een aantal dezer functies zijn
vervallen en wellicht n’ieuwe vervuld moeten worden,
in het algemeen minder efficiënt en dus duurder werken
dan een thans opgebouwd apparaat, dat zich uitsluitend met de huidige functies bezighoudt. In feite schept zich
de rechtstreeks koopende detaillist het laatstbedoelde
apparaat. Indien nu de grossiersmarge werd vastgesteld
op basis van de kosten van de vooroorlogsche apparatuur,
is het heel goed mogelijk, dat de reeds genoemde extra
kosten van den detaillist bij rechtstreekschen inkoop ook
uit dezen hoofde lager zijn dan de grossiersmarge.
Uit het bovenstaande ,kan de conclusie worden ge-
trokken, dat bij gebruik yan de ,,jçor’.’-methode er van

I’T Mei 1944

ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

265

de zijde van den detaillist een tendenz kan bestaan om den
grossier uit te schakelen.. Daar de fabrikant, welke onder
de huidige omstandigheden door het bezit van de goe-
deren de beheerschende positie inneemt, eer na- dan
voordeel van de rechtstreeksche levering heeft, is het
gevaar van uitschakeling van deh grossier echter beperkt.
Bij het gebruik van de ,,aan”-méthode heeft de detaillist
geen voordeel in prijs, bij weiken leverancier hij ook koopt.
In het gegeven cijfervoorbeeld dient hij, zoowel bij afname
van den grossier als van den fabrikant, 110 te betalen.
Het is nu echter de fabrikant,’,welke bij rechtstreeksche
levering aan detaillisten een hoogeren prijs kan toucheeren.
Bij ,levering aan grossiers immers ontvangt hij 100, bij
verkoop aan detaillisten 110. Ook hier echter zullen, eerst
wanneer bepaalde voorwaarden zijn vèrvuld, de fabri-
kanten tot uitschakeling van den grossier overgaan.
De detaillist moet ni. genegen zijn van den fabrikant te
betrekken. Dit zal eerst dan het geval zijn, wanneer de
fabrikant hem evengoed of beter bedient dan den gros,
sier en hij ‘compensaie krijgt voor eventueel extra-kosten,
die hij zal hebben te betalen en andere bezwaren, die hij
kan ondervinden (meer vrachtkosten, minder crediet-
fciliteiten bijv.). De fabrikant zelf heeft bij directe
levering ook hoogere kosten. Eerst wanneer deze extra-
kosten en de compensatie,.welke de fabrikant aan den
detaillist (eventueel in geld)’ moet verschaffen, lager zijn
dan de grossiersmarge, geniet de fabrikant een geldelijk
voordeel. Naar analogie van hetgeen bij de ,,door”-methode
is betoogd, is de mogelijkheid, dat dit het geval kan zijn,
aanwezig. Daar de fabrikant bovendien door het bezit der goederen in de sterkste positie verkeert, is het uit-
schakelingsgevaar niet denkbeeldig. Ook hier werken
remmende factoren, zooals de wensch van fabrikanten
oude relaties te behouden, overeenkomsten, de sterke
positie van den groothandel in gommige branches, welke
na den oorlog door import de binnenlandsche productie
sterke concurrentie ou’kunnen aandoen, enz.

Overziet men het bovenstaande, dan kan worden ge-
concludeerd, dat zoowel bij de ,,door”- als bijde ,,aan”-
methode tendenzen tot uitschakeling aanwezig zijn,
wejke in bepaalde gevallen krachtiger kunnen blijken
dan de remmende factoren. Dit doet de vraag 4aar voren
komen, of niet een zoodanige prijsregelingstechniek. kan
worden gevonden, waardoor het uitschakelingsgevaar
kan worden opgeheven, althans verminderd.

Wenden . wij ons’ ter beantwoording van deze vraag
eerst naar de beide andere prjsvormingsmethoden, de
opslag- en de kortingregeling. Bij de opslagregeling mag’
de handelaar zijn inkoopsprijs verhoogen met een bepaald
geldbedrag of een percentage. Afzonderlijk hiervan is de fabrikantenverkoopprijs vastgesteld. Hieruit vloeit voort,
dat ‘de fabrikant geen geldelijk voordeel kan genieten
bij rechtstreeksche levering aan detaillisten. Zou de de-
taillist den grossier uitschakelen, dan, is de fabrikanten-
verkoopprijs zijn toelaatbare inkoopsprijs, waarbij zijn
marge mag worden geteld. Vergrooting van deze marge
is niet mogelijk. Slechts de consument zou van een lageren
prijs profiteeren. Uit de vastgestelde marge zou de detaillist
nu ook eventueel extra-kosten noeten betalen, d.w.z. dat
zijn nettowinst zal dalen. Is een procentueele opslag vast-
gesteld, dan is de detaillistenmarge, bij uitschakeling van
den grossier, in geld uitgedrukt zelfs kleiner, dan bij af-
name vah den grossier, omdat het basisbedrag (inkoops-
prijs) zooveel lager is. Het gevaar van uitschakeling, voor-
zoover gevolg van de methode van prijsvorming, lijkt
onder de gëschetste omstahdigheden niet groot.

Anders is het gesteldmet de methode van kortingen.
‘Zooals opgemerkt, wordt hierbij de consumentenprijs
vastgesteld, waarop detaillisten en grossiers een bepaalde
minimumkorting genieten. Bij levering aan grossiers is
bijv. de korting 35 %, bij levering aan detaillisten 25 %.
Een grossier ontvangt dus 35 %,’ geeft bij levering ann
den detailhandel zelf 25 % en houdt dan 10 % over. Een

fabrikant, welke aan een grossier levert, moet dus ee
grootere korting geven dan bij levering aan een detaillist
‘en.ontvangt dus in het laatste geval een hoogeren prijs.
Ten aanzien van het hier gestelde probleem zijn de ge:
volgen van de kortingmethode dus gelijk aan die bij de
,aan”-methode. .

Middelen ter t.’oorkoming van uitschakeling

Bij het onderzoek naar de middelen, welke uitschake
ling opheffen dan wel verminderen, zal niet worden in-
gegaan op niet-prijspolitieke maatregelen. Betreffende de ‘prijsvormingsmethodiek kan allereerst worden, ge-
wezen op de mogelijkheid, dat ondèr de huidige om-
standigheden voornamelijk maximumprijzen worden vast-gesteld, hetgeen inhoudt, dat men ook tegen lagere prijzen
dan de maximumprijzen mag verkoopen. Hiermede wordt
den grossier een machtig verdedigingswapen’ in handen
gegeven. Is de ,,aan”-methode toegepast en biedt de
fabrikant zijn goederen bij den detaillist aan tegen gros-
siersverkoopprijs, dan kan de grossier door prijsverlaging
trachten het terrein, dat verloren dreigt te gaan, te be-
houden. De animo van den fabrikant tot rechtstieksche
levering zal hierdoor verminderen. D&grossier zal,daarbij
echter genoegen moeten nemen met een lagere belo6ning
voor zijn functies. .
Ingeval de functies onder de huidige omstandigheden
van geringen omvang zijn geworden, is de mogelijkheid
niet uitgesloten, dat de noodzakelijke prijsverlagin
dusdanige vormèn moet aannemen, dat het bestaan
van den grossier toch in gevaar komt. Men kan van mee-
ning verschillen over de vraag, in hoeverre met prijs-
olitieke dan wel met andere middelen de helpende hand
moet worden toegestoken. Bij de ,,door”-methode is in
principe hetzelfde het geval. De drang van dén detaillist
tot rechtstreekschen aankoop bij den fabrikant vermindert,
naarmate de, grossier tegen lagere prijzen aanbiedt.
Voorts kan men zich denken, dat men in het prijsvoor-
schrift een artikel opneemt, waarbij men fabrikant en
detaillist bij rechtstreeksche levering verplicht de gros-
siersmarge in een bepaalde verhouding te deelen. Bij de
,,doo’r”-methode vermindert hierdoor het prijsvoordeel
van den detaillist, waardoor.. de. uitschakelingstendenz
wordt geremd. Wanneer zijn extra-kosten hooger liggen
dan het deel van de marge, hetwelk hij verkrijgt, verdwijnt
zelfs de tendenz. Hier staat tegenover, dat de fabrikant
hij rechttreeksche levering voordeel krijgt, welke een
nieuwe uitschakelingstendenz doet ontstaan, wanneer de
extra-kosten, te maken door den fabrikant lager zijn dan
het deel van de marge, hetwelk wordt verkregen. Bij de
,,aan”-methode wordt de drang van den fabrikant ver-‘
minderd of verdwijnt deze, terwijl bij den detaillist wel-
licht een neiging tot uitschakeling ontstaat. Veel hangt er
hier van af, hoe de verdeeling der marge is geregeld. Geeft
men de partij, waarvan de sterkste aandrang uitgaat, een
zoodanig deel van de marge, dat de extra-kosten niet
worden gedekt, dan kan worden gezegd, dat het uitscha-kelingsgevaar tot de kleinste proporties is teruggebracht.
Men kan nog een stap verder gaan en bij rechtstreek-
sche levering detaillisten’ of fabrikanten verplichten de
geheele door hen genoten grossiersmarge of een deel hier-
van aân de Overheid af te staan. ‘Het is dan mogelijk alle
geldelijke voordeele’n van rechtstreeksche levering af te
roomen, waardooi het gevaar van uitschakeling vordt
opgeheven. Een dergelijke regeling stuit echter vaak af
op de groote moeilijkheden, verbonden aan het vast-
stellen van de heffingen en de contrôle.
Bij de verplichte deeling der marge zal de fabrikant
afwegen,’ welke manier van levering (rechtstreeks of via een grossier) voor hem het voordeeligst is, m.a.w. hij zal
de functie, welke de grossier voor hem verricht,’ waar-deeren en stellen tegenover zijn eigen kosten, wanneer
hij deze funties Qverneemt. Ook de detaillist zal dit doen. Eerst wanneer bij beiden de meening bestaat, dat de gros-

266 –

ECONOMISC}J-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Mei 1944

sier te duur is, zullen zij trachten dirgcte relaties met
elkaar aan te knoopen. Een zoodanige prijsvormings-
methodiek brengt dus een zekere mate van concurrentie-
mogelijkheid mede. Wil de grossier zijn positie hand-
haven, dan zal hij zijn functies zoo goed en zoo goedkoop
mogelijk moeten vervullen. Is onder de huidige omstan-»

digheden de beteekenis van verschillende grossiers-
functies sterk verminderd, hetgeen in sommige branches
zeker het geval is, dan zal, niettegenstaande er remmende
facloren zijn, de grosserspositie sterk belaagd worden.
Het •is echtèr zeer de vraag, of, men met prijspolitieke
middelen moet trachten een zoodanig handelsapparaat
in stand te houden.

Conclusie. –

In het bovenstaande is een summier overzicht gegeven

van de gevolgen voor de handelsstructuur van de ver-
schillende prijsvormingsmethoden. Uitdrukkelijk wordt
er de aandacht op gevestigd, dat, behalve prijspolitieke
er andere, dikwijls krachtige, factoren deze structuur

beïnvloeden. In een tijd van schaarschte bijv. is er een
sterke neiging zich direct bij de bron te voorzien. Bij de ,,aan”- en de ,,door”-methode en het kortingstelsel

werd geconstateerd, dat er iiitschakelingstendenzen be-
staan: Bij de opslagregeling bleek dit niet het geval. Door
middel van verplichte verdeeling of dodr afrooming bleek

het voorts mogelijk deze tendenzen in kracht te doen
verminderen, of zelfs gèheel te laten verdwijnen, waarbij
echter weer andere bezwaren bestaan. Als algemeene
conclusie kan worden gesteld, dat geen vaste regels zijn
te geven. Dit geldt ook daarom, omdat hij verschillende
artikelen •rechtstreeksche levering en levering via gros-
siers naast elkaar voorkomei. Inkoopcombinaties van
detaillisten, warenhuizen en grootwinkelbedrijven plegen
rechtstreeks bij fabrikanten in te koopen. Zelfstandige
detaillisten maken voor dezelfde soort artikelen nog
veelvuldig van den grossier gebruik. Al deze in de practijk
bestaande mogelijkheden moeten door de prijsvoor-
schriften worden opgevangen. Waar de mogelijkheden
zeer verschillend zijn, zullen ook de oplossingen in de
prijsvoorschriften wisselen.
C. D. JON&MAN.

ADMINISTRATIEVOORSCHRIFTEN VAN

ENKELE BEDRIJFSGROEPEN.

In dit artikel zullen wij tot slot van de beschouwingen in vorige nummers
1)
een tweetal regelingen bespreken,
die belangrijk verder gaan dan de aclministratievoor-
schriften van de Hoofdgroep Industrie en waai’door
inderdaad een zekere mate van ûniformiteit in de admi-
nistratie op dit bepaalde terrein is bereikt.

Graphische industrie.

In de eerste plaats noem ik dan de Boekhoudvoor-
schriften van de Bedrijfsgroep Graphische Industrie, die
de oudste in Nederland zijn en sinds 1 Januari 1942 zijn ingevoerd. Hierbij maakt men een onderscheid tusschen
kleine en grootere bedrijven, dat ook de Duitsche regeling,
zooals wij in het vorig artikel gezien hebben, kent en dt
men eveneens vindt bij het Rekeningsysteem voor de
Kleediogindustrie en bij de Administratievoorschriften
van le Hoofdgroep Industrie.’ Een dergelijke splitsing
is practisch van groot belang, omdat de kleinere bedrijven
-vaak niet in staat zijn competente administratieve krachten
te bekostigen en het feit, dat hij deze bedrijven de onder-
nemer de meeste bedrijfshandelingen èf zelf verricht ôf
hierop direct toezicht heeft,- een scherpe administratieve

contrôle uit een’ oogpunt van bedrijfsefficiency onnoodig maakt.. Dit punt.geldt niet voor de kostprijsadministratie,

1)’
Zie ,,Ilnlformltelt in liet reJeiingstelsel”, In, ,,L-S.B.” van
5- April 1944′ ren ,,Admiiilstratlev-oorsclirirten’ der bedrijfsorgani-
satles”, in ,;E.-S.B.” van

to
Mei 1244.

want deze blijft ook in de kleinste bedrijven gewenscht
en het Graphisch Bedrijf is juist een vèorbeeld er van,- hoe
foutieve calculaties van een groot aantal dwergbedrijfjes
gemaakt hebben, dat een geheele bedrijfstak gebukt ging
onder prijsbederf.

Bij het Graphisch Bedrijf wordt’onderscheid gemaakt tusschen die bedrijven, waarin minder dan zes personen

technisch werkzaam zijn, en die, welke ‘meer technische
werkkrachten hebben.

In het eerste geval worden voorgeschreven de volgende
boeken en staten volgens een bepaald model, die voor
ieder bedrijf moeten worden bijgehouden:

Kas-Giroboek.
Inkoopboek.

Register der van cliënten ontvangen orders.
Verkoopboek.
Onkostenspecificatieboék.
Kaartsysteem papiervoorraad.
Voorraadboekhouding boekbinderslinnen.

Staat van machines, inventaris en gereedschappen.
Inventaris- en balansboek.

Men ziet, dat deze opsomming reeds alles omvat wat de
Administratievoorschrjften van de Hoofdgroep alleen

voor de grootere bedrijven verplicht stellen, met uitzonde-
ring vn de bepaling van artikel 13 over de kostprijs-
administratie. Omtrent de wijze van boekhouding zijn
eenige voorschriften gegeven. Om de noodige uniormiteit
in de administratie te verkrijgen, is voor alle leden van de
Bedrijfsgroep de afslûiting van hun

boeken per vier weken
verplicht gesteld: dit is eenvoudiger in verband, met de
wekelijksché loonbetaling en voorkomt ongelijke maand-
perioden. Een vast rekeningsysteem wordt niet voor-geschreven, doch ten deele vindt men de gewenschte
grootboekrekeningen- reeds vermeld bij de liniatuur der
tabellarische boeken en verder geeft de toelichting omtrent
het onkostenspecificatieboek een opsomming der be-
langrijkste rubrieken.

Uit het bovenstaande blijkt wel, dat deze voorschriften
vrij ver gaan, indien men rekening houdt met de belang-
rijkheid der bedrijven. Immers, graphische bedrijven met
minder dn zes technische arbeiders (en hieronder val’t
iedere hulpkracht in de drukkerij of binderj) zijn nog
maar heel klein en het is dan ook regel, dat in dergelijke
bedrijven,de ondernemer zelf medewerkt en – de admini-
stratie in de avonduren verricht moet worden. De reden,
dat men in dezen bedrijfstak zoo spoedig reeds tot voor-

schriften kwam en hierbij de eischen zoo betrekkelijk hoog
kon stellen, zal, naar mijn meening, gezocht moeten
worden in het feit, dat het een van oudsher sterk georgani-
seerden bedrijfstak betrof, waarbij bovendien de aard
van het bedrijf een zeker gevoel voor administratief werk
veronderstelt. Aangezien bovendien verreweg het groot-
ste deel der graphische bedrijven met één of twee of zelfs
zonder gezellen werkt, moest men, om eenigs’zins nuttig
effect van de maatregelen te. verkrijgen, de administra-
tieve eischeil ook voor de allerkleinste bedrijven reeds
betrekkelijk hoog stellen.
Bij de boekhoudvoorschriften voor bedrijven met zes
of meer technische werkers, is het systeem van boekhou-
ding vrijgelaten: behalve van de hiervoor genoemde boeken
en staten, mag men ook een doorschrijfboekhouding ot
een gemechaniseerde administratie gebruiken. Verder is
een gedetailleerd, in acht hoofdgroepen verdeeld, rekening-
stelsel dwingend voorgeschreven, waardoor de gewenschte
uniformiteit in de rubriceering verkregen wordt. Op dit
rekeningstelsel worden uitvoeriijp toelichtingen gegeven,
waarbij een code is vermeld, die in staat stelt na te gaan,
hoe de meest voorkomende posten gerubriceerd moeten worden. Behalve de verplichte – financieele gegevens is
voorts voorgeschreven,’ dat het onderling

verband, der
arbeidsuren in de administratie wordt opgenomen. Hiertoe
moeten de arbeiders
iii
dbriefjes bijhouden, hetzij per

17 Mei 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

267

werkzaamheid of per dag. Deze briefjes moeten gereca-
pituleerd Worden op staten. Deze eisch is een uitvloeisel
van het gevolg, dat het geheele systeem der boekho,ud-,
voorschriften hoofdzakelijk er op gericht is om op den

duur tot een verplichte kostprijsadministratie te komen.
Bij de voorschriften van de Bëdrijfsgnie’p Gipliischd
Industrie spelen dus niet in eerste instantie de contrôle-
behoeften van de Overheid een rol, j.och gaat het er om
door een betere kostprijsadministratie prijsbederf tegen te

gaan en zoo de belangen van de geheele Bedrijfsgioep te
dienen.

Door den heer P. Bakker worden in zijn boek ,,Het
Rekeningstelsel”
2)
ook de boekhoudvoorschriften van de
Graphische Industrie besproken en sterk het gemis aan
voorschriften omtrent een overzicht van de bedrijfs-
resultaten betreurd. Mijns inziens is dit verwijt niet geheel
terecht. Men heeft klaarblijkelijk de ondernemingen niet
onmiddellijk te zwaar administratief willen belasten en
voor die grapliische bedrijven, die fâcultatief tot een be-
hoorlijke fabrieks- en kosprijsadministratie willen over
gaan, heeft het reeds vroger niet aan voorlichting ont-
broken: het reeds vele jaren geleden aanbevolen systeem-
Binger voor kostprijsberekening voor de graphische be-
drijven werd in 1940 vervangen door een gemoderniseerd systeem, waarin ook

de kostenverdeelingsstaat een plaats
heeft gevonden
3),
zoodat, ofschoon niet dwingend voor-geschreven, in het Graphisch Bedrijf toch reeds veel,’ook
op het gebied van uniformiteit in de kostprijsadministratie,
is bereikt.

Kleedinindustrie.
Het Rekeningsysteem voor de Kleedingindustrie, dat
dateert van October 1942, is ingevoerd, zonder dat zoo
uitdrukkelijk het doel, dat met dit uniforme schema wordt
nagestreefd, kenbaar wordt gemaakt. In het voorwoord
van den Voorzitter van de Bedrijfsgroep wordt gezegd,
dat gebleken is, dat in vele ondernemingen geen of geen
juist rekeningsysteem wordt toegepast en dat het gegeven
rekeningstelsel de invoering van calculatieschema’s gemak-
kelijker kan maken. Iedere onderneming echter, waar een
boekhouding gevoerd wordt, heeft een rekeningstelsel
en voor de toepassing van een calculatieschema in een
bedrijfstak is het niet noodig eerst een gedetailleerd uni-
form rekeningstelsel in te voeren: dit wordt bewezen
door het feit, dat het aantal bedrijfsorganisaties, dat uni-
forme calculatieschema’s kent, reeds zeer groot is. De
wensch tot vereenvoûdiging van de contrôle door de Be-
drijfsgroep zal wel de voornaamste rol bij de totstand-
koming gespeeld hebben.

Het boekhoudsysteem is vrij gelaten; bij het gebruik
van hulpboeken zijn eenige boeken verplicht gesteld.

Verder moet een voorraadadrninistratie worden bijge-houden, zooals deze door het Rijksbureau reeds eerder
was voorgeschreven. Het rekeningsysteem kent tien
klassen en komt in zijn indeeling sterk overeen met de in Duitschland bestaande ,Normalkontenrahmen”. Ook hier
wordt een uitvoerige code gegeven van de boekingsvoor-
vallen. Evenals bij de Graphische Industrie vindt afslui-
ting, per vierwekelijksche periode plaats.
In een twede publicatie worden facultatieve gedrags-
regels gegeven voor ondernemers, die een reeds voldoende
ver uitgewerkt rekeningstelsel hçbben en nu tot de invoe-
ring van een fabrieksadministratie binnen het kader van
het rekeningstelsel willen overgaan. Hier ligt dus min of
meer de scheiding tusschen de bedrijven met meer ont-
wikkelde administratie en de eenvoudige, meestal ook
kleinere, bedrijven. Hierbij wordt het systeem gevolgd
van den kostenverdeelingsstaat (in de Duitsche litteratuur

‘) P. ‘Bakker: .,,Het Rekeningstelsel”; H. E. Stenfert Kroese’s
Tiitg.-Mij., Leiden.
‘) Zie ,,Algemeene Handleiding voor de Kostprijsberekening
en de Kostprijsadministratie in het Boekdrukkersbedrijr’, door
R. K. v. d. Berg en D. Kûyper Czn., uitgave van de Federatie van Werkgeversorganisatiên in het Boekdrukkersbedrijf.

bekend als ,,Betriebsabrechnungsbogen”) in een een-
voudigen of meer gecompliceerden vorm, waarbij de
kosten verdeeld worden over de volgende zes afdeelingen:
Algemeene afdeeling.
Afdeeling beheer.

Inkoop- en magazijnafdeeling.
Productie-hulpafdeeling.
Productie-afdéeling.
Verkoopafdeeling.

Het’ doel van dezen kostenverdeelingsstaat is het ver-krijgen van betrouwbaar materiaal voor de calculatie en
prijsaanbieding en voorts kan tegenover den kosten-
verdeelingsstat een gelijk opgebouwde kostenbegrooting
gesteld worden en de vergelijking tusschen de voor- en
nagecalculeerdd kosten gedurende een bepaalde periode
kan een waardevol middel zijn tot het verkrijgen van een
beter inzicht in den gang van zaken van het bedrijf.
In Duitschland is het bij dé meeste bedrijfsorganisaties
gebruik het systeem van den extra-comptabelen kosten-
verdeelingsstaat dwingend voor te schrijven voor de
kleinere bedrijven, terwijl de grootere bedrijven dan het
systeem moeten’ volgen om de kosten over te Ioeken
naar de productiecentra en vervolgens naar de rekening
van het fabrikaat binnen het systeem van de boekhosding.
Dit laatste systeem maakt maandelijks een groot aantal
overboekingen noodig en het is dan ook begrijpelijk, dat
men hiermede de kleinere bedrijven niet heeft willen
belasten. Door. den heer P. Bakker wordt in zijn reeds
eerder genoemd boek aan het systeem van den kosten-
verdeelingsstaat de voorkeur gegeven, ook,voor de grootere
bedrijven. Bij de Kleedingindustrie wordt ook het tweede
systeem genoemd en wordt de keus geheel vrijgelaten.
Tenslotte kan men zeggen, dat de Administratievoor-
schriften bij de KIeedingindustre zich nauwkeurig bij de
overeenkomstige Duitsche voorschriften aansluiten en bij
de in Nederland bestaande bepalingen het verst gaan,
al is tot nu toe de toepassing van den kostenverdeelings-
staat facultatief.

Slotopmerking.

Een ernstig bezwaar is, dat de r
~
keningstelsels van de
Graphische Industrie en van het Kleedingbedrijf geheel verschillend van opbouw zijn: hier wreekt zich het feit,
dat de Administratievoorschriften van de Hoofdgroep

Industrie, die juist tegenstrijdigheden in de voorschriften
wilde vermijden en uniformiteit wilde brengen, een te
klein gebied omspannen en de lagere bedrijfsorganisaties
vrijheid laten naar eigen goedvinden aanvullende admi-
nistratievoorschriften uit te vaardigen (zie artikel 17 van de Verordening). Dit kan op den duur tot groote
verwarring leiden, indien een onderneming, die onder
meer bedrijfsorganisatie valt, met verschillend voor-
geschreven rekeningstelsels te doen krijgt, die niet volgens
eenzelfde schema zijn opgesteld: En, gezien de ontwikke-
ling der bedrijfsorganisaties, lijkt het mij zeer waarschijn-
lijk, dat het aantal uniform voorgeschreven rekening-
stelsels niet tot de hiervoor genoemde twee gevallen beperkt
zal blijven.
Volledigheidshalve wil ik nog vermelden, dat ook voor
de bedrijfsorganisaties zelve uniforme administratie-
voorschriften zijn uitgewerkt door den Raad van het
Bedrijfsleven. Hierbij zijn een aantal te gebruiken boeken
met aangifte van liniatuur aanbevolen, waarbij echter afwijkingen zijn toegestaan, terwijl voorts een model
gegeven is van het jaarlijksch verslag, dat de bedrijfs-
organisaties erplicht zijn aan den Accountantsdienst van
den Raad van het Bedrijfsleven in te zenden.

Mr. S. MORET.

268

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Mei 1944

DE INDUSTRIEELE ONTWIKKELING

VAN ROEMENIË.

Roemenië is een land met een jonge, zich snel ont-
wikkelende industrie. Toen in 1881 de eerste wet ter
bevordering der nationale industrie werd afgekondigd,
telde Roemenië in het geheel twee industrieele bedrijven,
nl. de suikerfabrieken van Chitila en Sascut, die door
bijzondere wetten iwerden beschermd. De overige 234
ondernemingen, waasvan de statistieken uit dien tijd
melding maken, waren Mets meer dan groote werkplaatsen,
die nog geheel buiten het industrieel productieproces

stondén.

Deze toestand bleef vrijwel onveranderd tot na den
oorlog 1914-1918. Groot-Roemenië, dat bij den vrede van
Versailles werd geboren, had een groote behoefte aan alle
soorten verbruiksartikelen. Zevenburgèn was rijk aan
grondstoffen. Met uitzondering van de textielnijverheid,
kon de productie van alle basis-industrieën gegrondvest

worden op de grondstoffenvoorraden, die het land bezat.
Daarenboven was Roemenië, zoowel wat oppervlakte
als bevolking betreft, plotseling de grootste Staat van
het geheele Zuid-Oosten van Europa geworden. Het
werd een belangrijke economische factor. Het behoeft
dan ook geen verwondering te baren, dat Roemenië,
zooals alle landbouwstaten van het Zuid-Oosten, alle
middelen mobiliseerde om in den kortst mogelijken tijd
een nationale industrie in het leven te roepen. Industriali-
satie immers beteekende vermindering van de afhan-
kelijkheid van het buitenland en werkgelegenheid voor
het agrarisch proletariaat, weiks bestaan in het na-oorlog-
sche Roemenië een ernstig sociaal probleem dreigde te

worden.

Het uitgangspunt voor de tot iederen prijs nagestreefde
industrialisatie vormde de bestaande industrie in Zeven-
burgen. Als randindustrie had zij in het kader der Oosten-
rijksch-Hongaarsche monarchie een Vrij kwijnend be-
staan geleid, zoodat zij met in de millioenen loopende
subsidies in het leven moest worden gehouden. Het in-
dustrieele zwaartepunt der monarchie lag immers in
Boedapest, Weenen, Bohemen en Galicië. Alleen de Hongaarsche Staat had er belang bij Zevenburgen te
industrialiseeren. Bijna 10 millioen goudkronen stelde
Hongarije jaarlijks ter beschikking om de bestaande
industrieele bedrijven in Zevenburgen te ondersteunen.
De inlijving van Zevenhurgen bij Roemenië bevrijdde
de Zevenburgsche nijverheid van de concurrentie der goed
ontwikkelde industrie in Boedapest, Weenen, Bohemen en Galicië. Doch dit niet alleen. Zij plaatste haar tevens
voor de taak de Roemeensche markt met industrieele
producten te vooriiert, waarbij niet het vraagstuk der
concurrentie, doch dat van het productievermogen door-
slaggevend was. De productie zoo snel mogelijk uit-
breiden, was de eenige wet, waaraan de Roemeensche industrie gehoorzaamde. Ondersteuningen van staats-
wege werden niet meer verleend. De eenige tegemoet-
koming bestond voortaan uit zekere tol- en transport-

begunstigingen.

e industrialisatie voltrok zich in een zeer snel tempo,
vooral als men hierbij in aanmerking neemt, dat Roemenië
een kapitaal-arm land was met een nijpend tekort aan geschoold personeel. In 1927 was in de Roemeensche
industrie een kapitaal geïnvesteerd van 39.482 millioen
lei, verdeeld over 4.094 bedrijven. De productie vertegen-woordigde een waarde van 60 mill!ard lei, terwijl 189.669
arbeiders in de industrie werkzaam warep. De installaties
beschikten over een vermogen van 463.436 P.K. Tien jaar
later was het geïnvesteerde kapitaal gestegen tot 51.758
millioen lei, het aantal arbeiders tot 240.000, de voortge-
brachte waarde tot 65 milliard lei en het krachtverbruik
tot 723.000 P.K. Het aantal ondernemingen was echter ge-
daald tot 3.512, een bewijs, dat de Roemeensche industrie

een gezond schiftingsproces had doorgemaakt en naar
een geleidelijke concentratie was geschreden. In 1939
bezat de Roemeensche industrie het volgende karakter ):

Geïnvesteerd
Bedrijtsgroep
kapitaal
P.K.
Arbeiders
In millioenen lei)

textielindustrle

……….
8.300
80.200
71.000
metaalnijverheid

……..
9.500

1
162.000 52.000
houtlndustrie

…………
2.300
65.000
44.000
voedingsmlddelenindustlde
11.000
140.000
32.600
chemische Industrie
……..
12.400
110.000
28.900
bouwnijverheid

………..
2.500
58.000
1.400
lederindustrie

……….
1.840 14.059
14.080
papiernhjverheld

……….
3.700
55.000
13.500
glasnijverheid

……….
491
2.338
5.500
electrotechnische Industrie
200
3.000 3.000

Tezamen
…………….
52.231

689.597

279.980

In enkele jaren tijd waren bepaalde dwergbedrijven
tot groote industrieele ondernemingen uitgegroeid. Dit
was o.a. het geval met de textielfabrieken: de Industria
Lanei te Timisoara met 1.488 arbeiders, Scherg te Bra-
sov met 1.560 arbeiders, de Soc. Pentru Industria Tex-
tila te Buhusi met 4.761 arbeiders, de Filatura Roma-
neasca de Bumbac te Boekarest met 1.255 arbeiders, de
Industria Textila Aradana te Arad met 3.800 arbeiders,
met de choenfabrieken: Carmen S.A. te Oradea met
673 arbeiders en de Prima Fabrica de Incaltaminte din
Banat te Timisoara met 773 arbeiders; met de vliegtuig-
fabriek I.A.R. S.A. te Brasov met 2.145 arbeiders en
met talrijke chemische en metaalfabrieken. In vijf en
twintig jaar werd Roemenië een land, dat zijn behoefte
aan textielproducten vrijwel volledig door
,
zijn eigen
industrie..kon dekken, dat een stevig gegrondveste metaal-
nijverheid bezat met de Malaxa-bedrijven en de Resitsa
fabrieken als grondpeilers en dat zich voor de meeste
chemische producten als lakken en verfstoffen geheel
van het buitenland onafhankelijk had gemaakt. Roemenië
voerde ook vÔôr den oorlog textiel en chemische producten
in. Doch deze invoer vond zijn oorzaak in den aard der
handelsverdragen, waarin bepaalde contingenten waren opgenomen, zonder dat er een rechtstreeksche behoefte
aan bestond. De sterk naar voren gekomen conserven-
industrie werkte grootendeels voor den uitvoer (Amerika en later Duitschiand).
De territoriale wijzigingen c’an
1940.

De territoriale wijzigingen, die zich in 1940 ten koste
van Roemenië voltrokken, vernietigden het vrij gesloten
beeld, dat de Roemeensche industrie bood. Een belangrijk
gçdeelte van de reserves aan methaangas, koper, lood,
zink, goud en zout gingen verloren. De op één na grootste
schoenfabriek te Oradea werd voor de voorziening van
het land uitgeschakeld. De zwaarste slag trof echter de
chemische industrie, die de Roemeensche behoQfte aan loodaarde, zinkwit, natriumsulfaat, loodstof, loodoxyde,
zoutzuren, zinksulfaat, verschillende aluinen, zinkchloraat,
zwavelzuren, aluminiumsulfaat, ijzersulfaat, zinkconcen-
traat en chroomaluin vÔôr den gebiedsafstand volkomen
dekte. Indirect ondergingen ook de ijzer-, celstof-, papier-,
glas- en lederindustrie den ongunstigen invloed van het verlies van een groot gedeelte der chemische industrie.
Welke industriewaarden in 1940 verloren gingen, toont

de tabel
2)
bevenaan blg. 269.
De textielnijverheid heeft door den gebiedsafstand
wel het minst geleden. Van de leidende bedrijven ging
alleen de Henry Klinger S.A. te Sfantiil Gheorghe ver-
loren, die aan 1.118 arbeiders werk verschaft. Het ver-
mogen der overgebleven bedrijven overtreft echter nog
de behoeften der Roemeensche textielmarkt, waarvan
de afzetmogelijkheden sterk werden beïnvloed door het verlies van 6.821.000 zielen. Ernstige verliezen werden
geleden in de houtnijverheid, grootendeels geconcentreerd

1)
,,Economlsche Berichten van het Roemeensche Ministerie van Economische Zaken”, December 1940.
) ,,Das neue Rumnlen tin Werden”, door Dr. Barbu Solacolu,
Bukarest 1942, blz. 62.

17 Mei 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

269

Geïnvesteerd
Industrie

kapitaal

P.K. % ‘)
Arbeiders
%’)
in 1.000
id

voedingsmiddelen

2.150.526 32.219 23,-

8.133 24,9
hout

………..
755.268

21.653

33,-

16.207

36,8
textiel

……….
393.108

4.799

5,9

6.691

9,4
metaal
……….
326.464

3.931

2,43

5.097

9,8
electrotechniek . . . . ‘

7.715

30

1,-

85

2,8
Ieder
…………
262.000

1.961

14,-

2.652

18,8
bouwstoffen

. . .

178.324

4.508

7,77

2.238 14,5
glas en aardewerk.

78.561

559 24,- • 1.099 48,-
chemische producten

575.665

4.599

4,18

5.614 19,4
papier
…………
131.752

2.487

4,52

1.296

9.6

Tezamen
……..
4.859.383

76.746

49.112

1)
Van het geheele vermogen der betreffende 1ndtstriegroep
in 1939.
) Van het totale aantal arbeiders in de betreffende industrie-
groep in 1939.
.1
in het zgn. Szeklergebied ten Noord-Oosten van Brasov,
en de glas- en aardewerkindustrie. Hoewel Roemenië
véér den oorlog 1.800 ton porcelein per jaar invoerde,
was’de Roeméensche nijverheid in staat het binrienlandsch
verbruik va& 250 wagon keramische huishoudelijke arti-
kelen en 70 wagon sanitaire artikelen volkomen te dekken.
De hoofdproducenten wareii de Manufactura Nationala
de: Portelan te Turda met 159 arbeiders, de Uzinele Cera-
mice te Ploesti met 250 arbeiders en de Iris te Cluj met
253 arbeiders. Sinds September 1940 bevindt dit laatste
bedrijf zich in Hongaarsch Zevenburgen. Dit verlies werd
in 1941 echter gecompenseerd door het in bedrijf stellen
van de nieuwe porcelein- en fayence-afdeeling der Ni-
trogén S.A. Wat de voedingsmiddelennijverheid betreft,
deze werd het zwaarst getroffen in de ondergroepen:
maalderijproducten, spiritus, bier en suiIçer De suiker-
fabrieken van Lujani, Jucica en Crisciatic gingen in Rus-
sische, die van Targul-Mures in Hongaarsche handen over. De capaciteit der overgebleven bedrijven is niet voldoende
om de binnenlandsche behoefte te dekken, zoodat groote
hoe’eelheden moeten worden ingevoerd. In verband met
de chemische industrie is het nuttig er op te wijzen, dat
het verlies in vorenstaandetabel onvoldoende tot uit-
d,.rukking komt, daar de Roemeensche statistieken de
petroleumnijverheid tot de chemische industrie rekenen.
De petroleumnijverheid is volledig in Roemeensche han-
den gebleven, zoodat het verlies uitsluitend betrekking
heeft op de chemische industrie in engeren zin.

De ijzer- en staalnijQerheid.

Van geen beteekenis waren de verliezen in ‘de ijzer-
en staalnijverheid. De grootste producenten: de Malaxa
S.A., de Resitsa S.A. en de Titan-Nadrag-Calan S.A. be-
vinden zich nog op Roemeensch gebied. De Malaxa S.A.
en de Resitsa S.A. werden in September .1941 door de ,,Duitsch-Roemeensche IJzerindustrie en Handelmaat-
schappij” overgenonwn, waarin het Hermann Goering-
concern een overwegenden invloed uitoefent. Het Malaxa-
concern beschikt over een staalfabriek in Boekarest, een
buizenfabriek in Halta Titan, een bedrijf in Tohanul
Vechiu en een locomotieffabriek in Boekarest. Zijn pro-ductieprogram omvat: locomotieven, wagons, machines,
alle, soorten buizen, staal en munitie. In 1935 werd een
speciale afdeeling in gebruik .genomen voor de vervaar-
diging van naadlooze buizen met een voortbrengings-
vermogen van 85.000 ton. Bij gebrek aan grondstoffen.
bedroeg de productie echter tot nu toe slechts 10-20 ton
per dag, hetgeen nauwelijks voldoende is om dé binnen-
landsche behoefte te dekken.

Het Resitsa-concern, met een kapitaal van 1 milliard
lei, is in 1940 eveneens eigenaar geworden van de Astra-
wagonfabrieken. Hçt beschikt over eigen ij zerertsreserves,
die echter vrij arm zijn. De productie wordt op 5.000 ton
per maand geschat, hetgeeh lang niet toereikend is
om de normale behoefte van ruim 160.000 ton ‘s jaait te dekken. Sinds het wegvallen van den ertsinvoer uit
Zuid-Slavië leveren de Uzinele de Fier de Statului din
Hunedoara en de Titan-Nadrag-Calan S.A. de Resitsa

4.000 ton per maand. De Roemeensche ijzer- en staal-
industrie heeft nu de beschikking over 13 hoogovens en
verschillende electro-ovens met een gezamenlijk vermogen
van 500.000 ton. Bij gebrek aan cokes kan deze capaciteit
ehter slechts gedeeltelijk worden uitgebuit. Normaal
voert Roemenië 60.000 ton cokes per jaar in. De binnen-
landsche kolenvoortbrenging bedraagt slechts 256.000
ton per jaar, alhoewel de voorraden op 35 tot 40 millioen
ton worden geschat. Hetzelfde geldt voor de ijzererts-reserves. Zij bedragen 38 millioen ton, waartegenover
een jaarproductie staat van 220.000 ton.
Waar de ijzer- en staalindustrie bij een volledige uit-
buiting der capaciteit echter een behoefte heeft aan 1
millioen ton ijzererts en de Roè’meensche ijzererts-
reserves van mindere kwaliteit zijn, is het vraagstuk der
grondstoffenvoorziening niet gemakkelijk op te lossen.
Een ander probleem, dat vooral na den oorlog scherpe
vormen zal aannemen, bestaat in het . prijspeil der
Roemeensche ijzer- en staalproducten. Een kg gieterij-
ruwijzer, eerste klasse, kost normaal 8,90 lei, in Roemenië
echter 9,60 lei: Een kg walsijzer kost 6,50 lei. De Roe-
meensche industrie berekent hiervoor 24 lei
1
). In het alge-
meen liggen de Roemeensche prijzen 30 % boven den
prijs; dien men in Duitschland of Engeland voor het-
zelfde product berekent. Deze toestand is op den duur
onhoudbaar.
De belastingen drukken zeer zwaar op de jonge Roe-
meensche industrie. Daarenboven wordt haar concur-
rentievermogen ongunstig ‘bïnvloed door de hooge
invoerrechten, die zij voor onderdeelen en grondstoffen
uit het buitenlan4 moet betalen. Voegt men hieraan nog toe
de uitzonderlijk hooge salarissen en tantièmes, die direc-
teuren en commissarissen van Roemeënsche bedrijven
genieten, dan begrijpt men, dat er nog heel witt water
door den Donau zal moeten vloeien, voordat de Roemeen-
sche industrie ,,konkurrenzfahig” is. De Roemeensche
industrieelen zijn te zeer verwnd. Vodral de zware
industrie, die grootendeels voor staatsopdrachten werkte,
heeft bij haar ontwikkeling te zeer begunstigde omstandig-
heden gekend. De Staat verleende haar credieten, garan-
deerde door groote opdrachten de rentabiliteit der onder-
neming en betaalde prijzen, die het drie- tot tienvoudige
van de wereldmarktprijzen uitmaakten. De Staat heeft de industrie als een kind beschermd en zelfs verwend. Daarom is zij nit opgewassentegen de eischen, die het
economische leven normaal aan een bdrijf stelt. De fout
schuilt niet zoozeer in de organisatie da’n wel in den geest.
Dat men zich hiervan ook in regeeringskringen bewust
is geworden, blijkt wel uit de omstandigheid, dat sinds
1941 iedere aanvrage tot het stichten van een industrieel
bedrijf vergezeld moet gaan van een rapport, vermeldende
de afzetmogelijkheden, de grondstoffenvoorraden in de
streek, waar zij zal worden gevestigd, het voortbrengings-
vermogen en de te verwachten rentabiliteit. Het is nu niet’
meer mogelijk in het wilde weg industrieele bedrijven te
stichten zonder met de elementairste economische fac-
toren rekening te houden, uitsluitend vertrouwend op de
bescherming, die van regeeringswege werd verwacht.
De Roemeensche industrie moet er zich aan wennen op
eigen beenen te staan; anders is een industrieele ineen-
storting, vroeg of laat, niet te vermijden.

L. J.
M.
VAN DEN BERK.

‘) Gegevens ontleend aan ,,Economia Româna” van 24 Novem-
ber 1943. Een omrekeningskoers wordt in de bron niet genoemd

AANTEEKENINGEN

DE KOSTEN
VAN
LEVENSONDERHOUD IN EEN AANTAL
LANDN AAN HET EINDE VAN
1943.

Het Maart-nummer van 1944′ van ,,Wirtschaft ind
Statistik” bevat een aantal gegevens betreffende de
kosten van levensonderhoud in de belangrijkste landen

270

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Mei 1944

der wereld aan het einde van 1943, waaraan wij het vol-
gende ontieenen.

Inleiding.

Op een valledig en in alle opzichten betrouwbaar inter-
nationaal overzicht van de ontwikkeling der kosten van
levensonderhoud in 1943 kan, uit hoofde van de door den
oorlog nog verscherpte onvolmaaktheid van het statis-
tisch materiaal, geen aanspraak worden gemaakt. Uit
de ter beschikking staande gegevens blijkt echter duide-lijk, dat de, sinds het uitbreken van den oorlog stijgende,
tendentie der kosten van levensonderhoud in de wereld,
globaal genomen, ook in 1943 heeft aangehduden, hoewel
het verloop in de afzonderlijke landen nogal verschillend
is. Eenerzijds zijn er een aantal landen, waar de prijzen
van de goederen ter bevrediging der dagelijksche be-
hoeften eind 1943 relatief slechts weinig hooger zijn dan
eind 1942, zoodat van een vèrgaande stabiliseering kan
worden gesproken. Deze is hoofdzakelijk het gevolg van
de prijspolitiek der Overheid in deze landen en, voor-
zoover het voedingsmiddelen betreft, mede van de gun-
stige oogstresultaten. Anderzijds is in een reeks landen
de prijsstijging verder voortgeschreden. Bij vergelijking
met de ontwikkeling in de voorafgaande jaren zien we
echter, dat de stijging van de kosten van levensonderhoud
veelal langzamer is geworden.

Het verloop in het vierde kwartaal
1943.

Voor de maanden OctQber tot December 1943 ver-
toonen de officieele indexcijfers der kosten van levens-
onderhoud over het algemeen slechts geringe veranderin-gen. Zoo zijn de prijzen van de goederén en diensten voor
de dagelijksche levensbehoeften in IJsland zelfs gemid-
deld met 1,1 % gelaald, in Engeland en Canada onver-
anderd gebleven, in de Unie van Zuid-Afrika, Zweden,
Duitschland en Noorwegen met minder dan 1 %, in Fin-
land, Turkije, Mexico, Japan, Argentinië en Spanje met
1
It
2 % gestegen. Een eenigszins sterkere stijging vertoo-
nen alleen Portugal (3,3 %) en Roemenië (4,7 %). Verder
schijnen vooral in Kroatië en Albanië aanzienlijke prijs-
stijgingen voor te komen. Exacte cijfers hierover zijn
echter niet bekend. Ook voor de afzonderlijke groepen
artikelen vallen in het algemeen slechts matige gemid-
delde prijsstijgingen waar te nemen. Prijsverhoogingen van meer dan 3 % komen voor in Argentinië op het
1
ge-
bied der voeding (3,5 %), in Turkije voor verwarming

en verlichting (5,8 %), in Finland voor kleeding (4,1 %)
en voor de aldaar in de berekening opgenomen directe belastingen (6,1 %). Een achteruitgang van beteekenis vertoont alleen IJsland met 5,0 % voor de kosten voor
voeding als gevolg van de subsidieeringspolitiek der Over-
heid.

De veranderingen in
1943.

De kosten vn levensonderhoud op het Eurçpeesche
Continent in 1943 worden in de eerste plaats gekenmerkt
door de voortdurende stabiliteit der prijzen in Duitsch-
land. Slechts de kosten voor voeding en kleeding zijn
sinds einde 1942 eenigszins gestegen. Opk in eenige andere
landen, bijv. in Denemarken, Zweden, Turkije, Noor-
wegen, Spanje en Zwitserland was de .opwaartsche be-
weging der prijzen van de goederen voor de dagelijksche
behoeftenbevrediging in 1943 zoo gering, dat bijna van een
stilstand kan worden gesproken. De ontwikkeling in
België en Nederland kan een overeenkomstig gematigd
verloop hebben vertoond. Tegenover deze groep landen in
•Midden- en Noord-Europa met constante prijsverhou-
dingen zijn in de randgebieden van het Continent de
sterke prijsstijgingen nog niet tot stilstand gekomen.
In het Zuid-Oosten zijn de kosten van levensonderhoud in Kroatië en Albanië gedurende 1943 ten deele meer dan
verdubbeld; in Griekenland zelfs verveelvoudigd. Ook
in Servië, Hongarije en Roemenië zijn de indexcijfers aanzienlijk gestegen. Tusschen de landen met een be-
trekkelijk stabiel niveau van de kosten van levensonder-
houd en de landen, waar zich nog sterke prijsstijgingen
voordoen, nemen Finland, Portugal en vermoedelijk
ook Frankrijk en Slowakije een tusschenpositie in. De
stijging van de kosten van levensonderhoud bedraagt in
deze landen sinds einde 1942 ongeveer 5 It 10 %.
Voor een beoordeeling van den toestand buiten het
Continent zijn slechts weinig gegevens beschikbaar. Wel
is bekend, dat’-de kosten van levensonderhoud in Oost-
Azië nog verder gestegen ijn, al. in Japan met 8 % en
in Mantsjoekwo met ongeveer 10 %. De indexcijfers
voor Ëngeland wijzen einde 1943 denzeifden stand aan
als einde 1942; voor de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika neemt men een stijging van ongeveer 3 It 4 %
aan. In beide laatstgenoemde landen werd een politiek
van subsidieverleening toegepast, teneinde de stijging
van de levensmiddelenprijzen te drukken. Relatief gering

Ontwikkeling der totale kosten van levensonderhoud *)

Augustus 1939 = 100
1939
1

1940
1

1941
1

1962
1943

December
Juni
Sept.
Dec.

Dûitschland

…………………………….
99,3
102,7
104,5
106,7
109,5 108,3 108,8
Bulgarije

………………………………
102,3 121,3 165,7 179,8
Denemarken

……………………………..
‘i

110,8
‘)

141,1

‘)

161,4
4)

156,1
1)

154,2
•)

156,1

‘)

156,1
Finland

…………………………………
‘)

109,9 129,7 148,5
179,2
185,1 193,1
195,0
9
)

121,4
156,0
227,8
446,3 865,5
903,4
9)

1177,4
Noorwegen

………………………. . …….
106,0
129,5
142,6 147,6
149,4 149,4
)

149,9
Portugal

(Lissabon)

………………………
104,8
118,1
135,6 147,6
154,2
159,5 164,3
Roemenie

(Bukarest)

………………….. …
112,4 150,9
234,0 346,8 425,5 454,6
476,1
Zweden
10)
105,3 120,7 134,3 141,4 141,4 141,4
142,0 103,5 116,5
134,3
145,5 148,2
-.

148,8
149,6

….

108,1
135,9 166,7
165,8
163,9
166,1
169,0
Turkije (Istanboel)

……………. . ………..

…..
…..

106,4
120,1
147,1 285,1
282,5 286,3
289,2
100,0 114,9
138,
150,5
154,1
195,
196,0 112,3

…..
….

126,5
129,0 128,4 129,0 128,4 128,4
)

111,0

.
.

‘)

124,3

•)

137,0

‘)

1 57,8V
159,0
“)

164,2
11)

164,2

Kroati8

(Agram)

………………………….

1
)

112,0
142,0 177,0 272,0 246,0
262,0
259,0
100,8
101,0
111,7 121,9
126,3
“)

124,7
11
)

124,7

Zwitserland

…………………………………

Canada

…………………………

. …….

…..

.103,8
107,7
115,4
116,9
119,2
119,2
119,2

Spanje

…………………………………….

Argentiniê

……. . ……… . ……………….
105,6

…..

101,2
112,4 112,4 116,7 107,7 109,7

Hongarije

(Budapest)

…………………………..
Engeland

………………………………….

105,6
116,0 146,8 178,7 199,0 199,0
IT)

199,0

lersche

Vrijstaat

…………………………..
IJsland

(Reykjavik)

………………………

Peru

…………………..
………………..
102,5 111,7
123,7
&)

133,3
140,7 144,6
9)

145,4
Ver.

Staten van Amerika

…………………….

107,0
122,7
153,9 193,8
197,8 199,8

Chili

…………………………………..

119,5

.

163,1
“)

210,5
Egypte

…………………………………

101,1

.

105,4
111,1
121,6
125,8
126,2
126,5
Palestina

………………………………..

102,0 106,0
110,6 112,7
Unie van

Zuid-Afrika

………………………
Nieuw-Zeeland

….
…………………………
Japan

(Tokio)

….
……………………….
107,9
.116,1
117,2
120,2
122,7 129,0
.
130,5 132,8
Mantsjoekwo (Hsingking)

…………………..
146,5
169,8
184,7
194,0
198,1
“)

198,1

) In de totale kosten zijn begrepen: voeding, wonlnghuur, verwarming en verlichting, kleeding en een restgroep. Voor Denemarken,
Finland en Zweden inclusief belastingen; Japan zonder woninghuur; Zwitserland, Hongarije zonder restgroep; Roemenle zonder wo-ninghuur, verwarming en verlichting; Portugal slechts voeding, verwarming en verlichting.
1) Januari 1940. – ‘) Januari 1941. – •) Januari 1942. _’) Januari 1943.

) Juli. – ‘) October. – ‘) Januari 1944. – ‘) October. –
‘) November. – 11) Juni 1939 = 100. – ‘) Mei. – ‘) Augustus. – 19) September.

17 Mei T944

ECONOMISCH-STATISTISCHE

waren ook de prijsveranderingen in Canada en in de Unie
van Zuid-Afrika (kleine stijgingen), evenals in Argentinië
en IJsland (geringe dalingen).
Sterker gestegen daarentegen zijn de kosten van levens-
onderhoud in eenige kleinere Zuid-Amerikaansche Staten.,
Voor enkele gebieden, waar de kosten van levensonder-
houd vermoedelijk zeer sterk zijn gestegen (Irak, Iran,

Tsjungking-China, N.-Afrika), zijn geen cijfers bekend.

De oeranderingen sedert het uitbreken pan den oorlog.

In sterkere mate dan voor 1943 zijn voor de geheele
tijdruimte sedet het begin van den oorlog verschillen
in de ontwikkeling der kosten van levensonderhoud te
constateeren. Alleen Duitschland heft den stand van
voor den oorlog met slechts 9 % overschreden. Dan vol-
gen Zweden (42 %), Zwitserland (50 %), Noorwegen
(50 %) en Denemarken (56 %), terwijl de stijging in Por-

tugal en Spanje ongeveer twee-derde bedraagt. Ongeveer
verdubbeld zijn de kosten van levensonderhoud gedu-
rende den oorlog in Finland en Hongarije. In Turkije,
Roemenië, Kroatië, Servië en in het bijzonder Grieken-

land heeft het levensonderhoud een zeer sterke prijsstij-
ging ondergaan. Buiten Europa schijnt Argentinië het
eenige land te zijn waar de prijzen slechts weinig zijn
gestegen. Met één-kwart tot één-derde zijn de kosten
van levensonderhoud in Canada, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Engeland en Japan gestegen; met
ongeveer de helft in Peru en met ongeveer twee-derde in
Ierland. Eén en ander toont het overzicht op blz. 270
over de ontwikkeling der totale kosten van levensonder-

houd in de belangrijkste landen aan.
Bij vergelijking der indexcijfers voor verschillende
landen diènt men er rekening mede te houden, dat de
hoogte en de beweging der indexcijfers beïnvloed zijn
door de verschillende berekeningsmethoden (basisperiode,
aard en hoeveelheid der betrokken’ artikelen, weging en

prijzen).

Slotopmerking.

Het blijkt, dat de niveaux, waarop zich de kosten van
levensonderhoud in de verschillende landen bevonden,
in 1943 nog verder uiteen kwamen te liggen. Een zekere
reserve is echter vereischt, in.hoeverre men op de gege-
vens kan afgaan. Nog afgezien ‘van den storenden in-
vloed van den handel tegen niet-officieel toegelaten prij-
zen in sommige landen, geldt in het algemeen, dat de
indices door de wijzigingen in het verbruik in vele gevallen
aanzienlijk minder representatif zijn geworden. –

STATISTIËKEN
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
Binnent. wissels,
Munt,
open marktpa pier,
Totaal
Data
muntniate-
beteeningen, voor-
Totaal
opeischb.
s-iatsl

en
schotten a/h Rijk
activa schutden
deviezen ‘)
en diverse
rekeningen_’)

15Mei

’44
4.938.925
147.970
5.158.165 4.977.685
8

’44
4.884.966
f47.366
5.103.760
4.925.178
1

’44
4.852.144
148.98
5.072.895 4.895.053
24 April ’44
4.841.656
147.019
5.059.572
4.883.246
18

’44
4.791.360
151.455
5.014.100 4.839.174
11

’44
4.744.015
154.519
4.970.015 4.798.034
3

’44
4.723.395
171.224
4.966.246 4.795.728
6 Mei

’40
1.173.319
248.256
1.474.306 1.424.016

Bankassig-
.
Schatkist-

Data
ankbit
B

jet-
ten in om- 1
Saldi
in
natiën en
Saldo

Rijk
papier
rechtstr.
loop
R/C
diverse
R/C (DIC)
ondor-
rekeningen
gebracht

15Mei

’44
4.097.240
880.35
111.636
0. 106.563

8

,,

’44
4.083.022
842.113
109.719
C. 109.399

1

’44
4.072.480
822.550
108.952
C. 127.754

24 April ’44
4.020.694 862.487
107.495
C. 108.353

18

,,

’44
3.999.642
839.509 106.055
C. 137.897

11

,

’44
4.007.026

1791.003
103.090
C. 128.690

3

,,

’44
3.994.760

1800.938
101.613
C.

131.477

6 Mei

’40
1.158.613

1255.174
10.230
C.

22.962

‘) Ingevolge de verordening 811943 (d.d. 26 Juni) zijn de postn
,,Corrcspondenten in het buitenland” en ,,Buitenlandsche betaal-
middelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de Diverse
rekeningen”, van 5 Juli af opgenomen ouder de buitenlandsche
portefeuille, int onzen staat samengevat als ,,deviezen”.

MAANDCIJFERS

GECOMBINEERDE JIIAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER-
LANDSCHE GROOTE BANKEN EN VAN HET NEDER-
LANDSCHE BEDRIJF DER NEDEELANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.

Naden.
Nedeni.
Banken Banken
en Ned.

(In millioenen guldens)
Handel-Mij.

31
30
31
30
Mrt. April
Mrt.
April
1944 1944 1944 1944

Activa:
Kas, kassiers en daggeldleeningen
Ned. schatkistpapier

………….
359
1051
384
1072
412
1254
436
1279

1410
1456 1666 1715

Ander overheidspapier ………..
Wissels …………………….
Bankiers in binnen- en buitenland

23
2
65

24
2
66

29
8
87

30
8
88
Prolong. en voorsch. op. effecten.
27
27
38
39

117 119 162
165

131
126
1,68
160
Debiteuren

…………………
Effecten en syndicaten ………..
Deelnemingen

(mcl.
voorschotten)
1 2
II
12
11
18
23
19
23

154 149
209
202

13
13
17
16
Diverse reken.
(mcl.
oven, posten)
1

1
Belegde bestemmingsreserven
1
13
1
13
t
13
1
13

1709
1751
2069
2112

Gebouwen

…………………

Passiva:
1291
1332
1565
1608

Effecten leendepôt …………….





130
130
160
159

Crediteuren

………………….
Wissels ……………………
Deposito’s op termijn …………..
Kassiersen genom. daggeldleeningen
. –
31

32

35

36
Diverse rekeningen

…………..
Bestemmingsreserven
Effecten leendepôt ……………..
1.
13
1
13
1
13
1
13

1466 1508
1774
1817

170 170
210
210
73 73
85
85
Aandeelenkapitaal

…………….
Reserve

…………………….

1709
1751
2069
2112

GEZAMENLIJKE STATEN
VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in miii. Francs)

)
C
*
a
,
.
bs.
uc
Q)
.t
.Cd

oo)o
Q
,
a
o,
Q
0

27April’44
99918
95
L8?81
9’6
59188
019L.
0889
20

’44
83.130
941
17.22.1
1.958
89.033
7.764 5.609
13

’44
82.579
481
18:783
1.828
89.540
7.194
6.060
5

,,

’44
82.222
428
19.176
1.791.
89.172
7.791
5.883
30 Mrt. ’44
82.006
508
84.668
1.749 88.609
7.576 5.922
8Mei

’40
23.609
5.394
595
1.480
29.806

990

DTJITSCHE RIJJCSBANK.’
(in milI. R.M.)

Goud1
Renlen
Andere wissels,
1
Betee-
Data
en

1
bank.
1

c!sèques en
deviezen
scheine
schathistpapier
nsnfJen

29 April

1944
1

77
1

590
40.909
1

38
2.2

,,

1944
77
1

621
39.715
1

19 15

,,

1944
77
1

621
40.125
1

30
6

1944
77
1

593
40.379
1

46
23 Aug.

1939
77
1

27
8.140
1

22

Data’
Eflec-
1 Andere
Circu-
Rek g.-
Andere
ten
1

Activa

1
tatie

1
Crt.
1

Passiva
29 April
‘l
0,6
1

1.900

1
3/t.569
1

7.179
1

724
22

.,
‘l
0,6
1

1.271

t
33.317
6.705
1

642
15
‘441
0,6
1

1.305

1
33.680
,

6.785
1

655
6

,,
‘441
615
1.651

1
33.792

1

7.237

1

680
23Aug. ….’391
982

1

6.380

1
8.709

1

1.195

1

64


7
Mï’ :1944

A?fabetische Index Overheidsmaatregelen op economisch gebied

(Zie voor den alfibêtischen index Overheidsmaatregelen in 6943 het Jaarregister 1943, laatste bladzijde)

Blz.
t
Blz
B!z.
Administratleplicht

………..27,

55,

123
Landbouw

…………..
41,

97,

125, 237
Veevoeder

………………..
41,

97
Afval

…………………………123
Monopolieproducten

…………
55,

123
Vereveningshefîing

………………
125
Algemeen Vestigingsverbod

……….55
Motorbrandstof

………………..
163
Verpakkingsvoorscliiften
…………96
Ambacht

………………27,

161,

251
Non-ferrometalen

………………
123
Vervoer

………………..
111,

163
Arbeidszaken

……….27,

55,

123,

161
Omzetbelasting

…………….
41,

97
Verzekering

……………….
96, 125
Bank- en Credietwezen

…………..41
Opheffing

Centrales………………
40
Vestigingswet Kleinbedrijf
41, 125,

177, 236
Belastingzaken

……..41,

111,

163, 237
Organisatie Bedrijfsleven
27, 83, 123, 163
Visscherij

……………………..
41
Betalingsverkeer met het buitenland
.

27
Pluimvee

………………
41,

135, 237
V]as

……………………
41,

97,

163
Bouwnijverheid

…………….123,

251
Prijsregelingen

……….
40,

83,

125,

163
Voedselvoorziening

…………..
97,

135
Buitenlandsche Handel

…………..123
Scheidsgerecht Voedselvoorziening
. . . .

41
S,Tolkstuinen

…………………
125, 237
Groenten

en

fruit………………..96
Sierteelt

…………….
41,

97,

135, 237
IJzer

en

Staal ………………
125, 177
Grondkamers……………………237
Sociale voorzieningen

……….
125, 177
Zaden

……………………..
41,

97
Grondstoffenbesparing en

bedrijfsratio-
Steunverleening aan stilgelegde
bedrij-
Zuivel

………………….
41,

97, 163 nalisatie

……………………161
ven

………………..
40, 55, 125
Handel

…………27,

55,

123,

162, 236
Suikerbieten

e. d……………
41,

97
Huurprijzen van nieuwbouw ……….162
Surrogaten

………………..
97, 237
Heffingen ………..41,

55,

123,

162,

236
Tabak

………………
40, 96, 135, 237
In-

en

Uitvoer …………….. …..

26
Textiel

………………..
40,

96, 177
Industrie

…………..27,

55,

123,

163
Toegepast Natuurweten9chappelijk
0fl-
Inlevering puntdraad en gladde draad

135
derzoek

………………………
41

Kamers van Koophandel

………

40
Tuinbouw

……………………..
41
Kinderbijslagwet

…………………123
Turf

………………………….
96
Kleinhandel

……………………251
Vee

………………..
41,

97,

135,

237

De Scheepsbouwnijverheid in Nederland

door
Ir.

W. Bonebakker

Publicatie no. 16 van het Nederlandsch Economisch Instituut

Prijs f
145*

Donateurs en leden
f 1.10
; bestellen bij het N. E. t.

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave van De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem

g
en aajse

VAN DE ARBEIDSPRODUCTIVITEIT

IN NEDERLAND

door Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK

24ste Publicatie van het Ned. Economisch Instituut

PRIJS f 2.60
*

(Prijs voor donateurs en leden van het N.E.I.
fl.75;
bestellen bij het N.E.I.).

erkrijgbaar ‘in den boekhandel

Uitgave: DE ERVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: drukwerk voor contrôle en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in groote vérscheidenheid van werk-
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300

Onze terzake-kundige staf is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)

advies te Uwer beschikking.

De betrekkingen tusschen

banken en industrie

in ZwitserIand

door

Dr. J. C. M. VAN RHEE

Publicatie No. 11 van het
Nederl. Economisch Instituut

Prijs
f 3.65*

(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. f2.75;
bestellen bij het N.E.l.)

Uitgave:
DE ERVEN

F. BOHN N.V., Haarlem

Openbare werken en

Con junctuurbeweging

door
Dr. lr.A. Baars

PRIJS f 1.10*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I. fl.50; te be-
stellen bij het N.E.I.).
In den
boekhandel verkrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM

De betrekkingen tusschen

banken en industrie
in België

door

Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK

Publicatie No. 2 van het
Nederl. Economisch Instituut

Prijs
f 4.20*

(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. f3.-;
bestellen bij het N.E.I.)

Uitgave:
DE ERVEN

F. BOHN N.V., Haarlem

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te otterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Jlerschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f
20.85*
per jaar
(,,Prijsvaststelling No. 052. IM 312″). Prijs per nummer 50 ct. P 1299/1.

K 2193.

Auteur