1 MAART 1944
AUTEURSRECHT ‘VOORBEHOUDEN
E
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTLTUUT
29E
JAARGANG
WOENSDAG 1 MAART 1944
No. 1445
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. P. ten Doesschate; P. Lie/tinck (tijdel. afwezig);
J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
M. F. J. Gooi (Redacteur-Secretaris).
H. W. Lambers – Adjunct-Secretaris
Abonnementsprijs oan het blad, waarin tijdelijk is op-
genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland / 20,85* per jaar (,,Prijsaststelling
No. 052. Iil’f. 312″). Buitenland en koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en
slechts worden beëindigd per ultimo 9an elk kalenderjaar.
Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden oan het Ne-
derlandsch Economisch Instituut onwan gen het blad gratis
en genieten een reductie op de oerdere publicaties. Adres-‘
wijzigingen op te geven aan de administratie.
Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (G.).
Telefoon 38340. Giro 8408.
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Museum-
park, Rotterdam (C.).
Adoertenties 000rpagina.
/
0,28 per mm. Andere pagina’s
/
0,22 per mm.
Plaatsing bij abonnement oolgens tarief.
INIIIOUD:
Blz.
De toepassing van het bedrijfsvergunningenbesluit
1941
door
C.
A.
Gannegieter
………………
114
De tarieven voor het ongergeld goederenvervoer per
auto
(II),
door S.
Blokland ………………..
116
Boekbesprekingen
Nationaal Plan en Streekplan, bespr. door
Dr. W.
SleumerTzn.
…………………………
119
Ingezonden stukken
De bijzondere benaming van nieuwe rassen (over-
eenkomstig
het
Kweekersbesluit
1941)
door
Mr M. M. Schim oan der. Loef/,
met naschrift
•
van .Mr J. W. oan der Zanden …………….
120
Aan te e k e ni n ge n
Turkije als landbouwstaat
………………..
121
Ontvan-gen
boeken
en
statistieken
123
Oveiheidsmaatregelen
op
econo-
mich
gebied
……………………..
123
M a a n d cij f e r s
Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen
……
124
Stati.tieken
Stand van ‘s Rijks kas
–
Bankstaten ……….
125
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geldmarkt
is van eenige wijziging der quantitatieve
verhoudingen geen sprake. De geldruimte houdt onver-
minderd aan. Op den voorlaatsten weekstaat was zelfs
het totale bedrag aan saldi van anderen op een hogte-
record gekomen, als gevolg van een ruime dispositie van
het Rijk, waardoor het creditsaldo van de Schatkist opge-
teerd was en zelfs een klein debetsaldo was ontstaan.
De afgifte van papier door de Schatkist is onverminderd
voortgegaan; ookin de komende maanden mag men aan-
nemen, dat op zeer ruime schaal papier zal worden afge-
geven, omdat zeer omvangrijke bedragen promessen komen
te vervallen. Om de reeds in onze vorige overzichten ge-
schetste motieven is van die afgiften geen invloed op de
eldmarkt te verwachten, hoe omvangrijk ze ook zijn.
In de laatste dagen van de week was er op de disconto-
markt een lichte terughoudendheid onder de geidgevers
waar te nemen, met het gevolg, dat voor het eerst sedert
geruimen tijd de markttarieven de neiging vertoonden
eenigszins aan te trekken. Hët gaat nog slechts om 1/16
%
en van een duidelijke beweging was nog allerminst sprake.
In hoeverre de genoemde tendens zich zal handhaven of
accentueeren, moet worden afgewacht.
De
obligatienarkt
heeft in de verslagweek Vrij omvang-
rijke omzetten vertoond. De koersen hebben uitermate
weinig
gefluctueerd.
De
Si
%
leeningen hebben een oogen-
blik een fractie boven
,
pari genoteerd, maar het meerendeel
der affaires kwam toch tot stand op tusschen de
991/j6
en 100. De
3-3
+ %
leening
1938
is op enkele dagen weer
bijzonder ‘vast geweest met goede Vraag. Een ruim aanbod
bestond er in
3
+
%
Nederland
1941
van speciale zijde.
114
4
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 Maart 1944
DE TOEPASSING VAN HET
EDRIJFSVERGUNNINGENBESLUIT 1941.
Op 24 Juni1941 hebben de Secretarissen-Generaal van
de Departementen van Handel,’Nijverheid en Scheepvaart
en van Landbouw en Visseherij het besluit, houdende be-
palingen betreffende het vestigen, uitbreiden en verande-
ren van bedrijven, kortweg , ,Bedrij fsvergunningenbesluit
1941″ genoemd, vastgesteld, waardoor het verboden werd
zonder vergunning van één van bovengenoemde Secreta-
rissen-Generaal of van een door hen aangewezen gemach-
tigde:
een industrieel bedrijf te vestigen;
een dergelijk bedrijf uit te breiden;
daarin andere goederen te gaan fabriceeren dan tot
18 Juni 1941 gebruikelijk was;
een groothandelsbédrijf te’ vestigen;
daarin andere goederen te gaan verhandelen dan di,e
tot dusver in s9’ortgelij,ke bedrijven werden verhandeld
Daarmee werd dus een vijftal zeer belangrijke hande-
lingen op economisch gebied aan een vergunning gebonden.
Ondernemrs, welke reeds vèrstrekkende voorbereidingen hadden getroffen voor één van deze handelingen, werden
daardoor onverwachts onaangenaam getroffen. Met de
getroffen voorbereidingen werd echter in het algemeen bij
het verleenen van de vergunningen rekening gehouden,
doordat tegenover dergelijke ond?rnemers, een tegemoet-
komende houding werd aangenomen.
De procedure bij het aanvragen van een vergunning.
Wij zullen de procedure, welke bij het behandelen van
aanvragen van een vergunning wordt gevolgd, nagaan.
De aanvrage moet worden ingediend bij het Rijksbureau
van Handel en Nijverheid, waaronder de desbetreffende
grondstoffen ressorteeren. Wil bijv..iemand zijn chemische
fabriek vergrooten, dan l4lDet de da*toe benoodigde ver-
gunning, Welke.geleidelijk den naam van ,,bedrijfsvergun-
ning” verkreeg, worden aangevraagd bij het Rijksbureau
voor Chemische Producten. Het, Rijksbureau beziet de aanvrage technisch en economisch en legt haar ter be-
oordeeling voor aan verschillende andere instanties, waar-
onder de betrokken bedrijfsorganisatie en de Kamer van
Koophandel van het betrokken rayon, indien er plaatselijke
•
of regionale belangen met de aanvrage verband houden.
Aan de hand van de door deze instânties verstrekte advie-
zen en beoordeelingen en in overeenstemming met het
eigen onder4oek, stelt het Rijkslureau een gemotiveerd
en toegelicht advies op voor den Secretaris-Generaal, die
uiteindelijk de beslissing op de aanvragen neemt. Welke Secre,taris-Generaal de beslissing neemt, hangt
er van af, of de aanvrage al dan niet verband houdt met
producten, die de voedelvoorziening betreffen. Is dit
niet het geval, dan beslist de Secretaris-Ceneraal van
Handel, Nijverheid en Scheepvaart of een door hem ge-
machtigde.
Betreft de aanvrage producten, welke met de voedsel-
voorziening verband houden, dan moet, in afwijking van
het bovenvermelde, de aanvrage in plaats van bij het des-
betreffende Rijksbureau van het Departement van Han-
1
4e1, Nijverheid en Scheepvaart, in het algemeen bij de
verticale bedrijfsorganisatie, waar de producten onder
ressorteeren, worden ingediend.
Voorzoover de aanvragen betrekking hebben op het
gaan verhandelendoor reeds gevestigde handelsbedrijven
van andere goederen dan in de betrokken branche normaal
worden verhandeld, heeft• de Secretaris-Generaal van Handel, Nijverheid en Scheepvaart de directeuren van
de onder hem ressorteerende Rijksbureaux gemachtigd,
zelfstandig op ‘de aanvragen een beslissing te nemen,
onder voorwaarde, dat den betrokkene uitdrukkelijk op
de mogelijkheid van beroep bij den Secretaris-Generaal
word.t gewezen.
De toepassing ç’an het besluit.
Men zal zich vragen, of de vergunningen gemakkelijk.
worden verkregen, dan wel of deze slechts in uitzonderings-
gevallen worden verleend.
Dit hangt geheel van de betrokken branche en van het
speciale geval af. De bedoeling van tet besluit is over-
bodige of voor het algemeen belang schadelijke investee-
ringen
tegen
te gaan en ongewefischte ,,branche-verva-
ging” in industrie en groothandel te voorkomen. Betreft
de aanvrage een bedrijfstak, waar de reeds gevestigde be-
drijven dus in de bestaande behoeften volledig kunnen
voorzien, dan zal als regel de aanvrage worden afgewezen.
Bij zeer bijzondere omstandigheden zal hierop éen uit-
zondering kunnen worden gemaakt.
Uiteraard is het niet gemakkelijk vast te stellen, of de
reed gevestigde bedrijven in de behoefteïi kunnen voor-
zien. De behoeften laten zich evenwel vaak uit bestaande
statistieken dan wel door ramingen in cijfers vastleggen,
welke cijfers met die der voortbrenging kunnen worden
vergeleken. Bovendien zal in gevallen van werkelijk groote
overcapaciteit in een bepaalden bedrijfstak dit in het alge-‘
meen moeten worden erkend.
Een andere moeilijkheid is de vraag, in hoeverre thans
te vestigen industrieën, welke voor binnenlandsche behoef-
ten zullen werken, na den oorlog met den dan te verwach-
ten import zullen kunnen concurreeren. De naoorlogsche
toestanden zijn vooralsnog uitermate duister en bij het
verleenen van bedrijfsvergunningert zal men in dergelijke
gevallen vaak het risico, of de investeering overbodig of
schadelijk zal blijken te zijn, aan den betrokken onder-
nemer moeten laten. Wegens gebrek aan grond- en hulp-
stoffen kunnen evenwel grootsch opgezette plannen tot
uitbouw van het Nederlandsche bedrijfsapparaat onder de
li1idige omstandigheden veelal moeilijk tot uitvoering
worden gebracht.
Omtrent de interpretatie van het besluit valt het vol-
gende op te merken. Onder industrieel bedrijf wordt ver-
staan een bedrijf, waar goederen industrieel of overwegend
machinaal worden voortgebracht. Zeer kleine bedrijven,
als chemische fabriekjes, welke qp een étage van een
woonhuis zijn ondergebracht en die met weinig machines
en weinig personeel werken en een zeer geringen omzet.
hebben, vallen niet onder het besluit, daar hierbij van
ihdustrieel bedrijf niet kan worden gesproken. Dergelijke
bedrijven vallen evenwel onder de middenstandsregelingen,
evenals handwerksbedrijven.
Onder vestiging van een industrieel bedrijf wordt ver-
staan het beginnen met de eigenlijke productie. Zoolang
de ondernemer zijn fabriek bouwt, de machines plaatst en
bedrijfsklaar maakt, heeft hij derhalve geen vergunning
op grond van het Bedrijfsvergunningenbesluit noodig; wél
zoodra hij de eerste grondstoffen gaat bewerken, daar hij
dan met de eigenlijke productie begint. De voorberei-
dingswerkzaamheclen geschieaen. uiteraard geheel’ voor
risico vn den ondernemer en geven hem geenerlei aan-
spraak op het verkrijgen van een vergunning.
Met>uitbreiding van een industrieel bedrijf wordt be-
doeld de vergrooting”van de productiecapaciteit van het bedrijf. Ujtbreidingen, welke de productiecapaciteit niet
beïnvloeden, zooals bijorbeeld het uitbreiden van een
fabriekIÇ’iet een c}iaftlokaa1 voor de arbeiders, met een
opslagplaats of kantoorruimte, mogen zonder bedrijfsver-
gunnirg geschieden.
Bij het uitbreiden van een industrieel bedrijf is het
plaatsen
van de daartoé benoodigde machines reeds ver-
boden; dit is in afwijking van wat hij vestiging geldt,
daarbij mag immers het plaatsen van de benoodigde ma-
chines zond er vergunning geschieden.
Bij het gaan fabriceeren van andere dan tot dusverre
gebruikelijke goederen, wordt gelet op wat in het
betrokken
bedrijf op 28 Juni 1941 werd geproduceerd. Bij de handels-
bedrijven, welke andere dan tot dusverre verhandelde
goederen willen gaan verhandelen, wordt gelet op wat er
1 Maart 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
115
in
soortgelijke
handelsbedrjven op 28 Juni1941 werd ver-
handeld. Daarbij mag dus een bepaald bedrijf zonder
bedrijfsvergunning goederen gaan verhandelen, welke op
28 Jûni 1941 nog niet in dat bedrijf werden verhandeld,
mits die goèderen op dien datum maar in soortgelijke be-
drijven werden verhandeld. De handelsbedrijven hebben
dus t.a.v. de andere dan tot dusver gebruike]ijke artikelen
meer speelruimte dan de industrie,le bedrijven.:
Ter bepaling, of een bedrijf tot den groothandel behoort,
wordt er op gelet, of-er verkocht wordt aan den uitein-
delijken consument. Een handel in bouwmaterialen levert
aan den uiteiridelijken consument, maar niet in den zin
vân den ,,laatsten verbruiker” en wordt derhalve -tot
den groothandel gerekend. -,
Bij vestiging van een groothandel is de voorbereiding,
het aankoopen en inrichten van gebouw, opslagplaats,
kantoor, enz., weer vrij, evenals bij vestiging van een in-
dustrieel bedrijf, daar onder vestiging van een groothandel het gaan verhandelen van de betrokken goederen, het aan-
en verkoopen ervan dus, wordt verstaan. De voorbereiding zal uiteraardbij vestiging van een groothandel niet zoo om-
vangrijk zijn als bij vestiging van een industrieel bedrijf
Uitbreiding van een groothandel in den zin van ver-
grboting van den omzet kan zonder bedrijfsvergunning
geschieden, mits het handelsbedrijf zich maar beperkt tot
de goederen, Welke op 28 Juni 1941 in soortgelijke be-
drijven werden verhadeld. Het ligt immers niet in de
bedoeling van het bea
,
uit de bestande verhoudingen te
bevriezen, maar slechts om tav. den groothandel branche-
vervaging te voorkomen.
Evenmin is er een bedrijfsvergunning noodig voor over
plaatsing van een industrieel- of van een grôothandels-
bedrijf, of voor het voortzetten van een industriee’l- of van
een groothandelsbedrijf in een anderen juridischen vorm.
Wèl daarentegen is d’en bedrijfsvergunning noodig voor
het weder in bedrijf stellen van een stilgelegd groothardels-
of industrieel bedrijf door een anderen ondernemer. Dit
geldt; indien het bedrijf langer dan een jaar buiten wrking
is geweest, ook voor het geval, dat het bedrijf door den-
zelfden ondernemer weder in bedrijf wordt gesteld. De
bedrijven, welke door ôvermacht, als verplichte bedrijfs-
concentr
1
atie, gebrek aan grond- erihulpstoffen, zijn stil-
gelegd, hebben, indien de stillegging langer dan een jaar
heeft geduurd, eveneens bij de weder in werking brenging
van het bedrijf een bedrijfsvergunning noodig.
Het ,,Bedrijfsvergunningenbesluit 1941″ lag in ‘de lijn
der ontwikkeling. Reeds in 1938 kwam hier te lande de
zgn. Bedrijfsvergunningenwet tot stand. Deze wet opendé
de mogelijkheid, dat de Minister van Handel, Nijverheid
en Scheepvaart bepaalde takken van nijverheid of onder-
deelen daarvan aanwees, met het gevolg, dat uitbreiding
of vestiging van industrieele bedrijven in een dergelijke
branche niet anders dan met speciale vergunning zou mo-gen geschieden. Het verzoek om op een bepaalde branche
het vergunningsstelsel van toepassing te verklaren, moest
daarbij uitgaan van de desbetreffende ondernemers. De
wet werd van toepassing verklaard op dé aluminium-
industrie en op een deel’an de kousenindutrie. Bij deze
vet, welke in het algemeen in de Kamers met instemming
werd begroet en behandeld, zat de gedachte voor, dat,
indien in een bepaalden bedrijfstak hier te lande een over-
capaciteit bestond, uitbreiding van het productie-apparaat
moest kunnen worden tegengegaan, ten einde onnoodige
kapitaalverspilling te voorkomen. Ook dacht men bij het
tot stand komen der wet aan steunmaatregelen van de
Overheid voor bepaalde takken va,n industrie, welke, in.
dien men bedrijfsvestiging en -uitbreiding vrij zou toelaten,
tot een ongewenschte vergrooting van het productie-appa-
raat zouden kunnen leiden, het’geenmen wilde voorkcmen.
Het Bedrijfsvergunningenbesluit is als een verlengstuk
van de Bedrijfsvergunningenwet te zien. ‘Het besluit
gaat i’l. veel verder dan de wet. Lag bij de wet het initia-
tief, om het vergunningsstelsel ‘oor een bepaalden bedrijfs-
tak van toepasing te verklaren, in handn van de onder-
nemers, dit.is
bij het besluit geheeg vervangen door de
invoering van het vergunningsstelsel voor alle takken van
nijverheid; bovendien werd door het besluit naast de
nijierheid ook de groothandel onder het vergunningsstelsel
gebracht; de wet opende de mogelijkheid een vergun-
ningsstelsel ‘oor vestiging en uitbreiding van bedrijven
in te voeren, het besluit daarntegeii- maakte, behalve
vestiging en uitbreiding van bedrijven, ook het gaan ver-
vaardigen van een
s
voor het betrokken bedrijf nieuw
artikel en het gaan verhandelen van een artikel, dat in
soortgelijke bedrijven bij de invoering van het besluit
niet werd verhandeld, vafi vergunningen afhankelijk; het
besluit is nl. ‘behalve tegen overbodige of schadelijke
iniesteeringen, ook gericht tegen ongewenschte ,,branche-
vervaging” in industrie en groothandel. Wij zien, dat het
besluit is gebouwd op ongeveer dezelfde gronden als de
wet, maar dat het besluit ingrijpender is dan de wet.
Tenslotte moet nog gewezen worden op de. beteekenis
van het besluit als maatregel van ordeningspolitiek. Bij
deze ordeningspolitiek moeten wij een onderscheid maken
tusschen ordening onder de huidige omstandigheden en
ordening in vredestijd.
Onder de huidige omstandigheden moeten de zeer be-
perkt aanwezige grond- en huipstoffen zoo goed mogelijk
worden aangewend en deze mogen niet worden verspild
bij overbodige vestiging en uitbreiding van bedrijven.
De branchvervaging moet worden tegengegaan, daar
andere ondernemers, die thans moeite hebben hun bedrijf
in stand te houden, gaan grasduinen in andere branches,
waardoor çle moeilijkheden dââr door de toegenomen con-
currentie weer zullen worden vergroot, ten nadeele van de daarbij betrokken ondernemers. Het besluit wordt in
dezen geest ook officieel toegelicht door liet Departement
van Handel, Nijverheid en Scheepvaart in de ,,Economi-
sche Voorlichting” van 4 Juli 1941.
Bezien wij evenwel het besluit en de wet tezamen in
een ruimer verband, los van de huidige omstandigheden,
dan moeten wij tot de conclusie komen, dat dergelijke
maatregelen gewenscht zijn, ten einde’de kapitaalsinves-
teering in handel en industrie in handen te houden. De
economische wetenschap is het er thans wel over eens,
dat gepoogd moet worden te komen tot conjunctuurregu-
leering en dat daarbij de ,lepressie geduren’de de hoog-
conjuuctuur moet worden bestreden, mede door de over-
dreven vergrooting van het productie-apparaat tegen te
gaan. Na afloop van den huidigen oorlog kan worden ge-
rekend op een periode van hoogconjunctuur, daar er dan
een geweldige vraag naar productiemiddelen en naar con-
sumptiegoederen zal ontstaan, welke den groei van het
produatie-apparaat in hooge’ mate zal stimuleeren. Deze groei zal, indien niet op de één of andere wijze regelend
wordt opgetreden, spoedig kunnen leiden tot een over-
capaciteit voor de behoeften op langeren termijn, welker ontstaan moet worden voorkomen.
De Overheid zal ‘hierbij echter in elk geval een sterke
zeggingemachtl hebben. Zij zal echter een dergelijk ver-
gunningsstelsel soepel, niet te strak, moeten hanteeYen
om v
rstarring van het bedrijfsleven te voorkcmen.
Ondernemers met nieuwe vindingen, welke den materieelen
vooruitgang kunnen bevorderen, moeten de kans krijgen
hun uitvinding te exploiteeren. De exploitatie van een
dergelijke uitvinding zal veelal tot gevolg hebben, dat de
technische installatie van’-de ‘reeds gevestigde bedrijven,
welke in dezelfde branche of in aanverwante branches
werken, verouderen; dit beteekent, dat dezë installaties in
waarde zullen dalen, kapitaalverlies dus, welke verliezen
men juist door de toepassing van het vergunningsstelsel
wilde voorkomen.
– Hiermede is wel duidelijk geworden, dat het op de
juiste wijze hanteeren van h
e
et vergunningestelsel aan de
Overheid of de daarvoor verantwoordelijke instanties zeer
hooge eischen stelt; daarbij zullen tegenover elkaar gesteld
1
-,
116
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 Maart 1944
moeten worden’ eenerzijds de nadeelen van ongepropor-
tioneerde vergrooting van het productie-apparaat en ander-
zijds de voordeelen van een vermindering der maatschap-
pelijke productiekosten door toelating van meer efficiènte
en technisch beter uitgeruste bedrijven tot de productie.
De vaststelling, wanneer de vergrooting van het pro-
ductie-apparaat ongeproportioneerd wordt,. leidt boven-
dien tot s’chier onoplosbare vragen als ,,wat is de normale
vraag?” en t.a.v. goederen, waarvan het gewenschtis, dat
iedereen zich van er voorziet, ,,hoe groot zijn de behoeften?”
Een ieder, die bij deze vragen wel eens heeft stilgestaan,
zal de moeilijkheid van hun beantwoording moeten toe-
geven. De ,,vraag” naar een bepaald product hangt ni. niet
alleen af van den omvang der bevolking en den prijs
van het goed, welke weer afhankelijk is van den productie-
omvang, maar ook van levensgewoonten, van de mode,
in wezen van het prijspeil van andere producten.
De Overheid zal derhalve, bij het hanteeren van het
vergunningsstelsel, een zeer ruime marge van het risico,
verbonden aan het uitbreiden van het productie-apparaat,
aan de ondernemers moeten laten en alleen vergrooting
van het industrieele apparaat, welke kennelijk naar een
overcapaciteit voert en welke niet een belangrijke daling
van.de
maatschappelijke productiekosten tengevolge heeft,
moeten tegengaan. Zij zal zich daarbij, zooals dit thans
ook gebeurt, op ruime schaal moeten laten voorlichten,
ten einde zich omtrent deze moeilijke problemen zoo goed mogelijk te kunnen oriënteeren.
He’t in de hand houden van’de vestiging en de uitbrei-
ding van groothandelsbedrijven is in dit verband niet zoo
urgent als het beheerschen van de vergrooting van het
industrieele apparaat, daar groothandelsbedrijven,wan-
neer de desbetreffende branche zich te veel heeft tijtge-
breid, gemakkel!Jker en met minder bezwaren verdwijnen
dan industrieele bedrijven. Bij de handelsbedrijven spelen
de vaste kosten, welke dus onafhankelijk zijn van den
omzet en welke het mogelijke kapitaalverlies bij een over-
capaciteit voor een groot gedeelte bepalen, nI. lang niet
zoo’n belangrijke rol als bij de grootindustrie.
Tegen het boven behandelde vergunningsstelsel zou men
als bezwaar kunnen aanvoeren, dat het te veel bureau-cratie met zich zal brengen. Bij beperking van het ver-guningsstelsel tot de industrie zal dit bezwaar niet zoo
groot zijn, daar uitbreiding van het industrieele apparaat
en de vestiging daarvan niet een handeling is, die voor
ieder bedrijf dagelijks voorkomt. Een dergelijk vergun-
ningsstelsêl heeft in dit opzicht minder bezwaren dan een s)steem, waarbij, ook in vredestijd, yergunningen worden
verlangd voor dagelijksche of steeds voorkomende hande-
lingen.
Door het bovenstaande is, naar ik hoop, voldoende
duidelijk geworden, dat een maatregel als het Bedrijfs-
vergunningenbesluit 1941 niet alleen beteekenis heeft als oorlogsmaatregel, maar ook als maatregel van algemeene
ordeningspolitiek..
C. A. CANNEGIETER.
DE TARIEVEN VOOR HET ONGEREGELD
GOEDERENVERVOER PER AUTO.
II.
De grondslagen c’an het A.B.D.-tarief
1
).
Bij de samenstelling van het A.B.D.-tarief is men uit-gegaan van de. aan het vervoer verbonden kosten. Voor
1)
Het eerste deel van dit artikel verscheen in de ,,E.-S.B.” van
23 Febr, 19
1
14.
Men zie voor het volgende ook ,,Beroepsvervoer” dcl. 12 J’uli
1941:
,,De opbouw der A.J3.D.-tarlevn”, (Verslag van
een lezing van den heer J. P. van Calsteren, hootd van de Prijzen-
afdeehng van het Departement van Waterstaat) en ,,De vracht-
prijsberekening voor het A.13.D.-vervoer” (Verslag van een lezing
van den beer M. van Pelt, chet van de Centrale Administratie
van den A.B.D.). Verder: ,,Het A.]3.D.-tarief in beeld”, ,,Beroeps-
vervoer”, 2 Aug. 1941.
auto’s van verschillend laadvermogen zijn eerst bepaald
de vaste kosten per jaar en de variable kosten per kilometer.
Verder is aan de hand der vervoersstatistiek nagegaan,
hoeveel gewicht gemiddeld per beladen rit werd vervoerd
door een vrachtauto van zeker laadvermogen. Hierbij
bleek, dat de zgn. relatieve beladingsgraad (lading bij
beladen ritten: laadvermogen bij beladen ritten) afnam,
naarmate het laadvermogen steeg. Wij meenen dit te
kunnen verklaren.uit hetgeen wij opmerkten t. a. v. de frequentie der zendingen van een gegeven grootte nl.,
dat groote zendingen mipder vaak voorkomen dan kleine,
en uit het feit, dat een groote wagen, per tonkilometer
-berekend, goedicooper is dan een kleinere. Door dit laât-
ste heeft de vervoerder de neiging een wagen te kiezen,
die groote zendingen kan vervoeren, doch die, om een behoorlijke jaarprestatie te kunnen bereiken, ook voor
zendingen van minder dan zijn laadvermogen moet wor-
den gebruikt. Het resultaat’ hiervan is, dat grootere zen-
dingen niet zoo veel goedkooper kunnen worden vervoerd
als men uit de kostprijsverhoudingen van wagens met
overeenkomstig laadvermogen zou willen concludeeren.
De kostprijs van eèn rit met een wagen van 5 ton zal bijv.
f30 bedragen, per ton f6; van een rit met een wagen
van 10 ton f 45, per ton dus f4,50, zoodat men hieruit
de gevolgtrekking zou kunnen maken, dat de prijzen
per ton zich zouden verhouden als 100: 75.
Een zending van 5 ton zal echter worden vervoerd met een wagen van 5,5 ton, kostprijs f 31,50, per ton
vervoerd goed
f
6,30; een zending van 10 ton met een
wagen van 12 ton, kostprijs f 51, per ton vervoerd goed
f 5,10, zoodat de verhouding tusschen de vrachtprijzen
per ton vervoerd gewicht dus 100: 81 wordt. De moei-lijkheid, voor het vervoermateriaal voldoende emplooi
te vinden, stelt dus een economische grens aan de grootte der wagens.
Bovendien leidde de analyse van de rittenstatistiek tot
het resultaat, dat de zgn. productieve kilometrage (de
verhouding tusschen de beladen gereden kms en de totaal
gereden kilometers) toenam, naarmate langere ritten
werden gemaakt. Bij langere ritten bestaat er namelijk
meer kans, dat ergens op den terugweg een lading voor
het punt van
vertrek&f
de omgeving daarvan kan worden
gevonden. Desnoods ‘kan de vervoerder een aantal kilo-
meters van den koltsten weg afwijken, om deze lading
mede te nemen, en eventueel een zekeren tijd op de retour-
lading wachten.
Rekening houdend metdeze gegevens, werd het tarief, van den A.B.D. in den vorm van een prestatietarief op-
gesteld. Het bevat dus uitsluitend vrachtprijzen voor
het vervoer van zendingen van bepaalde grootte, ni.
2 tot 20 ton (boven 20 ton geldt een prijs per ton gelijk
aan 1/20 van den prijs van 20 ton) over afstanden van
16 t./m. 450 km. (voor afstanden boven de 450 km wordt
de’ prijs voor elke 5 km vermeerderd met 5/450 van het
tarief van 450 km). Later zijn ook tarieven vastgesteld
voor vervoer over kortere afstanden dan 15 km, nl. voor
1-6 km 75 %, 7-8 km 80 %, 9-10km 85 %, 11-12km
90 % en 13-14 1cm 95 % van het tarief voor 15-20 km.
De berekening van het tarief vond nu aldus plaats, dat men er van uitging, dat de auto’s, in verband met de toe-
wijzingen van vloeibare brandstof, slechts een beperkt
aantal kilometers per jaar konden presteeren. Deze jaar-
prestatie werd voor wagens van alle grootten op een gelijk
aantal kilometers vastgesteld. De vaste kosten konden
nu zeer eenvoudig worden omgeslagen per kilometer door
het bedrag per jaar te deelen door het aantal kilometers
per jaar. De variabale kosten waren reeds per kilometer
berekend, zoodat men voor wagens van alle grootten een
kostprijs per kilometer kon vaststellen door optelling
van deze beide bedragen. Het gevolg hiervan is, dat de
vrachtprijs voor het transport van een zending van ge-
geven gewicht over verschillende afstanden recht even-
redig is met het aantal in totaal af te leggen kilometers.
1 Maart 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
117
Doordat de productieve kilometrage gunstiger wordt,
naarmate de afstand toeneemt, d.w.z., dat bij langere
ritten naar verhouding mind onbeladen kms moeten
worden gemaakt, vertoont het tarief per kilometer een
dalend verloop.
Als de kostprijs 30 cent per km bedraagt en voor een be-
laden rit van 80km in totaal 50 km moeten worden afgelegd
(productieve kilometrage 60 %), moet de vrachtprijs
50
x
f 0,30 = f 15 zijn. Een beladen rit van 70 km, wadr-
voor 100 km moeten worden gemaakt (productieve kilo-
metrage 70 %), moet opbrengen 100
x
f 0,80 = f 30.
Per beladen km berekend zijn dan de vrachtprijzen: voor
30 km f0,50, voor 70 km f 0,43.
De uitwerking an het tarief.
De aldus berekende vrachtprijzen vormen het normale
tarief. Hiervan werd echter een gedifferentieerd tarief
afgeleid
;
doordat een viertal klassen werd onderscheiden,
nI. A. t./m. D. De vrachtprijzen hiervoor werden gesteld
op: A 115 %, C 90 % en D 80 % van het normale tarief
van klasse B (100 %). Bovendien kent het A.B.D.-tarief
nog de klasse A extra, waarvoor de vrachtprijs 25 % boven
dien van klasse A ligt. In deze laatste zijn ingedeeld waarde-
zendingen en ontplofbare stoffen. Een beschouwing van
de goederenklassificatie leert, dat klasse A de waarde-
volle afgewerkteproducten bevat, B de minder dure eind-
producten, C de halffabrikaten en daarmee gelijk te stellen
artikelen, terwijl dè goedkoope rnassagoederen in klasse D
zijn ondergebracht. Er is dus rekening gehouden met de
zgn. vervoerwaarde.
Ook uit het oogpunt van de kosten is er echter wel
iets voor de invoering van een goederenklassificatie te
zeggen. De duurdere goederen eischen bijv. in den regel
meer zorg bij het vervoer en stellen bovendien veelal
hoogere eischen aan het materiaal. Sommige artikelen
moeten in gesloten wagens worden vervoerd, welker
kostprijs hooger ligt dan die van open wagens, o. a., omdat
de carrosserie duurder is en bovendien, omdat het ge-
wicht daarvan het nuttig draagvermogen vermindert.
Veelal zullen de betrokken goederen zijn ingedeeld in
klasse A, waardoor de vervoerder een compensatie ont-
vangt voor de hoogere kosten. In de tariefvoorwaarden
is bepaald, dat, indien een gesloten voertuig is aange-
vraagd, de. vrachtprijs tenminste volgens klasse A wordt
berekend; indien een half gesloten (overhuifd) voertuig
is aangevraagd wordt de vracht tenminste volgens klasse B berekend.
Bij andere goederen, en met name bij het vervoer van
massagoederen, liggen vaak de omstandigheden voor den
vervoerder wat gunstiger. De lâad- en lostijden zijn meestal
1
wat korter, zooda meer ritten per dag kunnen worden
uitgevoerd, terwijl dèze artikelen, bijv. kunstmest, vooral
ten vervoer worden aangeboden op het platteland, waar
verschillende kosten, zooals bonen, garagehuur, enz.,
lager zijn dan in de stad. –
liet rekening houden met den bijzonderen aard van
het vervoer, dat bij het Prijsvoorschrift geschiedt door
het toestaan van toeslagen of het voorschrijven van kor-
tingen, gebeurt dus bij ht A.B.D.-tarief vooral door
middel van de goederenklassificatie.
Voor transporten, waarbij de omstandigheden te veel
van de normale afwijken, zijn veelal speciale tarieven
vastgesteld
2).
hoewel het A.B.D.-tarief is gebaseerd op den kostprijs
van wagens met vloeibare brandstof, geldt het ook voor
transporten, die worden verricht met auto’s, voorzien
van installaties voor vervangende brandstof. Men rea-
liseerde zich zeer goed, dat de kostenstructuur voor deze warçens heel anders was dan voor de benzine- en diesel-
‘)
Dit is buy, geschied voor het vervoer van, melk van fabriek
naar fabriek, zgn. ,,aanvullingsmelk” (C. H. de Groot: ,,Het nieuwe
melktarief”, ,,Beroepsyervoer”13 Dec. 1941, pag. 795 e. v.) en
voor het campagneyervoer van beetwortelen en pulp.
wagens (verlies van laad- en/of trekvrmogen, afschrijving
en rente op de installaties voor vervangingsbrandstoffen,
hoogere wegenbelasting en verzekeringspremies, meèr
personeels- en rearatiekosten), doch ging uit ‘pan de
veronderstelling, dat de boogere kosten zouden worden
gecompenseerd, doordat met deze wagens meer transpor-
ten per jaar zouden kunnen worden uitgevoerd.
De critiek op het A.B.D.-tarie/.
Reeds spoedig na de invoering van het A.B.Df
werden hiertegen verschillende bezwaren geuit. Van
vervoerderszijde formuleerde men deze, dat het tarief
voor den korten afstand en voor de grootè wagens te
laag zou zijn; van verladerszAjde vernam men de ‘opmer-
king, dat de vrachtprijzen voor de lange afstanden en
voor de kleine zendingen relatief te hoog waren
3).
Hoewel
ten aanzien van het peil der vrachtprijzen dus verschil
van meening bestond, was men het ten aanzien van de
onderlinge verhouding geheel eens.
De Melverda meent, dat de fout van het A.B.D.-tarief
is, dat het verloop ten opzichte van den afstand niet
logarithmisch is, zooals dit bij het tarief der Nederland-
sche Spoorwegen wel het geval is. Daar ziet men na-
melijk bij het toenemen van den afstand een procentueele
daling van het tarief per kilometer. Deze eisch van een
logarithmisch verloop der tarieven voeï’t hij terug op psy-
chologische factoren.
Deze zienswijze is zer interessant, doch wij meenen,
dat andere factoren, en met name de kosten,voor het ver-loop van een tarief, van wel zoo veel gewicht zijn
4).
Het
eenvoudigst formuleeren wij dit wellicht, dat de ver-
voerder in zijn bedrijf gevoeliger,is in zijn portemonnaie
dan in zijn psyche. Voor den vervoerder is het niet het
belangrijkst, dat een tarief ,,logarithmisch verantwoord”
is, doch wel, dat de vrachtprijzen zoodanig zijn vast-
gesteld, dat de kosten van het vervoer worden goed-.
gemaakt. Het is in deze richting, dat, naar wij meenen,
de diepste grond van de bezwaren tegen het A.B.D.-tarief
moet worden gezocht.
Wij ‘noeten ons daartoe realiseeren, op welke wijze het
aantal per jaar te produceeren kilometers afhankelijk is
van de lengte der ritte m
n en van het laadverogen. Men
kan er daarbij van uitgan, dat er per jaar een zeker
aantal bedrijfsuren kunnen worden gemaakt. Dit aantal
is afhankelijk van de tijden,gedurende welke men bij de
verladers terecht kan om te laden en te lossen, en van
vele beperkende factoren in het bedrijf van den yervoer-
der als werktijdregeling van het personeel, verlies van
bedrijfsuren door noodzakelijke reparaties, enz. Aan-
genomen kan worden, dat het aantal bedrijfsuren per jaar
voor wagQns van verschillend laadvermogen wel ongeveer
gelijk zal zijn
5
).
‘) A. J. D. Rozema: ,,De begrenzing van het goedcrenvervoer
langs den weg”, ,,De Economist”, Maart 1942, pag. 173, en H. A. A.
de Ielverda, ,,Tarieven in het vervoerwezen”, ,,De Economist”,
Dec. 1942, pag. 656 e. v.
Opmerkelijk is, dat precies dezelfde bezvaren rezen tegen een
op 1 Jan. 1939 door het Reichskraftwagen Betriebsverband inge-
voerd verrekeningssysteem op tonkmbasis, aan welke bezwaren
werd tegemoetgekomen door een verhooging der vergoedingen voor
het vervoer van groote zendingen en een differentiatie der vergoe-
dingen naar de afstanden. (E. Merkert: ,,Das,Wesen des Reichs-
kraftwagentarifs”, in Heft 3 ,,Schriftenieihe der Industrie- und
Handeiskammer Mannheim”, pag. 33).
‘) Indien men, zooals De Molverda, den eisch stelt, dat
V = a – b log A
(waarin V = vrachtprijs per km en A. = afstand in kms),
blijft nog de vraag, hoe a en b moeten worden bepaald. Hiervoor
zijn, n.o.m., de kosten van belang. Op den duur kunnen de vracht-
prijzen immers niet lager zijn dan de kosten. Wij meenen, dat de
kostprijs ten aanzien van afstand en zendinggrootte in vele gevallen
een degressief verloop zal vertoonen. De logaritlimische functie,
die het voordeel heeft, dat zij eenvoudig te hanteeren eis, geeft dik-
wijls een bevredigende benadering vai’t dit degressieve verloop.
‘) In de practijk zal een grootere wagen iets minder bedrijfsuren
maken dan een kleinere. Een fabriek, die om 6 uur,bet werk staakt,
zal om 5 uur nog wel een 3-tonswagen laden, doch een 12-tonner den volgenden morgen laten voorkomen.
118
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 Maart 1944
Voor het uitvoeren van een rit is een zekere tijd nood-
zakelijk. Deze valt uiteen in d,n voor laden, lossen en
wachten, en dien voor het rijden. De laad-, los- en wacht-
tijd is afhankelijk van de grootte der ending, doch niet
van de te rijden afstand. Voor het uitvoeren van ritten
over een gegeven afstand zal een grootere wagen meer
laad- en lostijd qoodig hebben dan een kleinere, met als
gevolg, dat hij per jaar minder yan deze ritten kan maken.
Naarmat’e ritten over korteren afstand worden uitgevoerd,
zal bij alle wagens de laad- en lostijd een belangrijker
gedeelte van den totalen bedrijfstijd in beslag gaan nemen,
de rijtijd een kleiner, met als gevolg, dat het aantal kilo-
neters per jaar bij het verrichten van korte ritten lager
zal liggen dan bij het uitvoeren van lange ritten.
Wij lichten dit toe in onderstaande tabel, waarin is
uitgegaan van 2.000 bedrijfsuren per jaar
8),
een laad-,
los- en wachttijd van- 2 uur per 5 ton en een gemiddelde
rijsnelheid van 25 kilometer per uur.
vermindering ondergaat; in verband met het meerdere
onderhoud en frequenter reparatie. Bij de ritten over
langere trajecten bestaat er een mogelijkheid, daar de
beperkende invloed van de brandstoftoewijzing geringer
is dan bij wagens met vlpeibare brandstof. Bij ritten over
korten afstand, waar de tijdsfactor de rootste belem-
mering vormt, kan dc jaarproductie niet belangrijk wor-
den verhoogd, zoodat, de kostenstijging zicj2[ hier sterk
doet gevoelen. Al deze bezwaren pleiten voor een her-
ziening van het A.B.D.-tarief, waaraan dan ook reeds
geruimen tijd wordt gewerkt.
Men kan zich afvragen, in welke richting deze her-
ziening moet worden gezocht en of het wellicht wenschelijk
en mogelijk is, dat de twee thans geldende onderling nogal verschillende prijsregelingen tot één uniforme
regeling worden samengevat. Wij meenen goed te doen,
ter beantwoordingxan deze vraag tot slot een vergelijking
tusschen de beide rijsvoorschriften te maken.
5 ton
1
10 ton
A?lfl,,Il
afgel.krns
Afstand
in kms
Laad-, los-
Rijtijd
Totale
Aantal
1
Aantal
Laad-, los-
Rijtijd
1
Totale Aantal
Aantal
10
ton in
en wachtt.
in
tijd
ritten
1
kms
en wachtt.
in
tijd
1
ritten
kms
%
van
in uren
uren
i
in
uren
p.
jaar
p.
jaar
J
in
uren
uren
in uren
P.
jaar
P.
jaar
fgel.kms
5
ton
5
2
0,2 2,2
910
4.550
4
0,2 4,2
476
2.380 52.5
10 2
0,4
2,4
833
,
8.330
4
0,4 4,4
455
4.550
54.5
15
2
0,6 2,6
770
11.550
4
0,6 4,6
435
6.520 56.5
20 2
0,8
2,8
715
14.300
4
0,8
4,8
416
8.320
59.5
30 2
1,2
3,2
625
18.750
4
1,2
5,2
385
11.550
61.5
40_
2
1,6
3,6
556
22.200
4
1,6 5,6
357
14.280
64.0
50 2
2,0
4,0
500
25.000
.
4
2,0 6,0
333
16.650
66.5
–
75
2
3,0
5,0
400
30.000
4
3,0
7,0
286
21.400
71.,
100
2
4,0
6,0
333
33.333
.4
4,0 8,0
250
25.000 75.0
Indien nu bij de berekening, van het tarief wordt uit-
gegaan van een jaarprestatie van 20.000 kin, is het dui-
delijk, dat voor ritten over korten afstand (voor 5 ton
tot
.J
40 km, koor 10 ton tot ± 75 km) geen voldoende
vergoeding wordt verkregen voor de vaste kosten, daar in
deze gevallen een lagere jaarprestatie dan 20.000 km
wordt bereikt. Niet de hoeveelheid brandstof, doch de
beschikbare tijd beperkt hier dus de prestatie per jaar
7
).
Voor ritten over langeren afstand is de brandstoftoewijzing
weer de beperkende factor, zoodat hier overschrijding der
aangenômen jaarproductie en overdekking der vaste
kosten. niet mogelijk is. In dezen stand van zaken ligt
dan ook de verklaring, dat het tarief voor den korten
afstand te laag kan zijn, zonder dat daaruit volgt, dat het
voor de langere trajecten te hoog is
8).
Toen de toewïjzigingen van vloeibare brandstof steeds geringer werden en meer en meer gebruik moest worden
gemaakt van vervangingsbrandstoffen, werden de boven-
genoemde bezwaren steeds luider. De installaties voor
vervangingsbrandstoffen veroorzaken immers ,de hier-
voren reeds aangeduide verhooging der vaste kosten, die.
slechts gecompenseerd kan worden door lagere variabele
kosten of vergrooting van de kilometerprestatie per jaar.
Van een verlaging der variabele kosten is in den regel
geen sprake. Het eenig€ kostenelement, dat gunstiger
zou kunnen worden, zijn de brandstofkosten, doch dit is
meestal niet het geval. Enkele andere kostensoorten, bijv.
reparatie en ondqrhoud, worden echter door het gebruik
van vervangingsbrandstoffen nadeelig beïnvloed. De stij-
ging der vaste kosten moet dus voornamelijk worden
opgewogen door, een vermeerdering van de kilometer-
prestatie per jaar. Ook dit is niet eenvoudig, daar het
aantal productieve uren door dç montage van een instal-
latie voor het gebruik van vervangingsbrandstoffn een
S)
Dit aantal is willekeurig: generatorwagens maken onder de
huidige omstandigheden over het algemeen veel minder dan
2.000
hedrijfsuren per jaar.
‘) Bij de vaststelling van tarieven voor fstanden van minder
dan
15
km werd met deze situatie rekening gehouden, doordat hier
de evenredigheid tusschen vrachtprijs en afstand niet werd ge-
handhaafd.
Zoo
werd bijv het tarief voor 10 km niet op
50
%, doch op
85 %
van dat voor
20 km bepaald.
,’) Eenige compensatie kan optreden, doordat de brandstof, die
a. h.
w.
bij het verrichten van korte ritten overblijft, aan cle lange
ten goede kan komen.
.4.B.D.-tari.ef en Prjscoorschrif t Huur c’an en Verc’oer
met Motorrijtuigen.
Hierbij zien wij af van een vergelijking van de hoogte
der tarieven. Door de zoo verschillende geaardheid van de beide prijsregelingen is dit niet wel doenlijk. Zooals uit het voorgaande gebleken zal zijn, moet liet A.B.D.-
tarief niet worden vergeleken met het p
s
testati
e
t
ar
i
e
f van
het Prijsvoorschrift, doch met de volgens het Prijsvoor-
schrift btrekende vergoeding, die voor den vervoerder
het gunstigst is, hetgeen echfer van zeer veel omstandig-
heden afhankelijk is. Ook een vergelijking der grond-
slagen van de beide prijsregelingen is niet mogelijk, daâr
de basis van het Prijsvoorschrift wel bekend is, nl. het
dag- en kilometertarief, doch die van het A.’B.D.-tarief
niet is gepubliceerd.
Wij mdeten ons dus beperken tot.een algemeene karak-
eriseering van de beide prijsregelingen. Dan moet worden
geconstateerd, dat het Prij’svoorschrift een zeer soepele
regeling is, die volkomen rekening houdt met de bijzondere
omstandigheden ,waaronder het motorwegvervoer geschiedt,
en die gebaseerd is op den kostprijs daarvan, zij het ook,
dat de er aan ten grondslag liggende calculatiegegevens.
niet geheel in overeenstemming zijn met de Nederlandsche
toestanden. Een bezwaar van het Prjsvoorschrift ligt echter juist in zijn soepelheid. Door de verschillende
‘berekeningswijzen heeft de verlader slechts zeer weinig
zekerheid tea aanzien van den vrachtprijs, dien hij zal
moeten betalen. 1-let A.B.D.-tarief daarentegen is een
werkelijk tarief in dozen zin, dat noch hoogere, noch
lagere vervoerprijzen mogen worden berekend. Dooi-dat
de vervoerder verplicht is de hem door den A.B.D. op-
gedragen transporten uit te voeren, kan het tarief worden
beschouwd als een bindend aanbod namens het geheele
beroepsautovervoer, zoodat de verlader weet met welke
vrachtprijzen hij rekening moet houden. Ook het A.B.D-
tarief is op den kostprijs va het autovervoer gebaseerd,
zij het dan, dat deze kostprijs onder zeer bijzondere ver-
onderstellingen is berekend, doch het kent bovendien een goederenklassifioatie, zoodat het kan worden aangemerkt
als een ,,arteigenerTarif” in den zin, die Dr. Merkert daar-
aan geeft
9).
(Zie voor noot volgende pagina).
Wij meenen, dat het voordeel van zekerheid voor den
1 Maart 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
119
verlader zoo groot is, dat het aanbeveling verdient het
A.B.D.-tarief verder te ontwikkelen, rekening houdend
met de tijdens de afgeloopen jaren aan het licht getreden
bezwaren.
Wel zal men daarbij niet kunnen volstaan met het
huidige algemeene tarief. Voor transporten, waarbij de
omstandigheden zeer van de normale afwijken, zullen speciale tarieven, eveneens in den vorm van prestatie-
tarieven, moeten worden vastgesteld, zooals reeds thans
in verschillende gevallen is geschied. Voor vervoerwerkzaamheden, die bezwaarlijk volgens
vervoerd gewicht en afstand kunnen worden afger,ekend,
zal het noodzakelijk zijn een uurtarief vast te stellen, terwijl ook wellicht een dag- en kilometertarief moet
worden ontworpen. Toch zal het dan mdgelijk blijken
voor veel meer vervoersprestaties een tonkmtarlef toe-
passelijk te verklaren dan bij hdt Prijsvoorschrift. Zoowel
vervoerder als, verlader en gemeenschap zullen daarbij
gebaat zijn.
S. BLOKLAND.
‘)
Tap., pag.
14.
Ten aanzien van de wenschelijkheid en mogelijkheid van spe
cifieke autovervoertarieven .loopen in- Duitschland de meeningen
sterk uiteen. Het A.B.D.-tarief is daarom als proefneming zeer
interessant.
BOEKBESPREKINGEN
Nationaal Plan
en
Streekplan.
Verzameling voorschriften
van een toelichting voorzien voör Dr. Ir. F. Bakker
Schut, Directeur van het Bureau van den Rijks-
dienst voor het Nationale Plan, met een inleiding
van Dr. J. P. Fockema Andreae, Oud-Commissaris
der provincie Groningen. (‘s-Gravenhage 1943; Uit-
gave van de Vereeniging van Nederlandsche Ge-
msenten). *
Dr. W. B. Kloos, de schrijver van het werk ,,Het natio-
nale plan” (Alphen aan den Rijn, 1939), liet den geeste-
lijken achtergrond van het op te stellen nationale plan
zien. Hij schreef: ,,her-oriënteering van de geheele men-
schelijke gedachten- en dadensfeer rondom een nieuw tijds-
ideaal” daar gaat het om. De overwinning op het libera-lisme en ontvankelijkheid- voor saamhoorighed en soli-
dariteit. is het essentieele lichtpunt in den ommekeer der
geesten. Het gaat om een drastische ,,revaluation of
standards ánd wholesale re-orientation of soce1 and eco-
nomic policies” (Zimmmann). En wanneer dan later
één der onderdeelen va
ej
het plan nader wordt bekeken,
nl. het verkeer en de verkeersnogelijkheden dan klinkt
het: ,,Het allesheheerschende element hierbij is en .blijft
evenwel de mensch, nI. de levenshouding, welke de Inensch
op een bepaald tijdstip tegençver dit probleem inneemt,
en niet de techniek, hoe groot de invloed, welke-hiervan
op de verkeersontwikkeling is uitgegaan, ook geweest
moge zijn; deze draagt er slechts op materieele wijze toe
bij” (resp. •p. 128 e.v., 185).
Bij. de drie plannen, in den titel vermeld, gaat het om ruimtelijke ordening. Dat dit geen zuiver technisch pro-bleem is en dus ook niet alleen maar door technici op te
lossen, bleek ook wel duidelijk in de omschrijving van de
doelstelling, die de heerenF. Bakker Schut en G.H. L.
Zeegers indertijd gaven in dit tijdschiift. In het Bevol-
kirigsnummer van 25 Maart 1942 schreven zij: ,,De nlim-
telijke ordening heeft ten doel het in sociaaleconomisch
en cultureel opzicht scheppen van de gunstigste voorwaar-
den voor een doeltreffende ontwikkeling van de Neder-
landsche gemeenschap. Harmonie moet het kenmerk zijn
van deze ordening, harmonisch moeten de hoofdfuncties
van het maatschappelijk leven: het werken, het wonen,
de recreatie en het verkeer, haar plaats krijgen”. De
materieele, ruimtelijke ordening is dus geen doel in zich-
zelf, maar een middel. Zij bevordert de nationale eenheid,
maar vooroiiderstelt die tevens door den eisch van op-
offeringsgezindheid in dienst van het hoogere ideaal.
Wanneer nu in de uitgave van de Vereeniging van Neder-
landsche gemeenten ,,Nationaal plan en Streekplan”
vrij zakelijk en nuchter over de genoemde plannen wordt
gehandeld, dan diene men den geestelijken en maatschap-
pelijken achtergrond niet te vergeten. Zelfs houde men
voor oogen, dat alleen een precies uitgewerkt stel van voor-
schriften en besluiten een goeden gang van de bntwikke-
ling der plannen waarborgt.
De Directeur van het Bureau van den Rijksdienst voor
het Nationale plan, Dr. Ir. Bakker Schut, geeft op de ver-
schillende voorschriften en besluiten, die omtrent Natio-
naal plan en Streekplan verschenen zijn, een uitvoerige
toelichting. Zoowel het basisbesluit (15 Mei 1941) als de drie uitvoeringsbesluiten (22 Januari 1942, 5/6 Juni 1942
en 1 Juli 1942) worden in extenso afgedrukt. Men ziet in
de toelichting den groei. Terwijl de inleider, Dr. J. P.
Fockema Andreae, de ontwikkeling van uitbreidingsplan
tot streekplan en van ‘streekplan tot nationaal plan kort
aandûidt, schetst Dr. Bakker Schut de historischè ont-
wikkeling, aangehaakt aan vier jaartallen: 1901, 1921,
1931, 1941. Dat hij alleen handelt – ook de titelduidt
daar op – over streekplan en nationaal plan komt, door-
dat het uitbreidingsplan niet in de wetgeving van 19411
1942 is opgenomen, maar geregeld bleef in de Woningwet.
Ware dit wel het geval geweest, nI. het opnemen van de
trias: nationaal plan, streekplan en uitbreidingsplan in
één wetgeving, dan zou een nauw aaneensluitend geheel
zijn verkregen; nu ontbréekt de harmonie in het geheel
der voorschriften, ook naar de meening van den Fleer
Bakker Schut. Waar het nationale plan en de beide andere
genoemde plannen voortdurend in elkaar grijpen en het
eene niet uit te voeren is zonder het andere, moest in dit
geschrift toch wel steeds ook de noodige aandacht aan
het uitbreidingsplan geschonken worden. Het gaat bij het
nationale plan immers voortdurend om coördinatie, om
afstemmen op elkaar, om centraal verzamelen en uniform
rangschikken der gegevens.
Het is goed, dat duidelijk verklaard wordt, dat –
hoewel er natuurlijk een hiërarchisch verband tusschen
de drie plannen bestaat in dien zin, dat uitbreidings-
plannen zich moeten voegen naar streekplannen en streek-
plannen naar het nationale plan (p. 18), – wisselwerking
en wederzijdsche bevruchting erkend en gewenscht wordt
(p. 19 en 29). Toepassing van het subsidiariteitsbeginsel
– van essentieel belang genoemd – is een waarborg
daarvoor, dat niet gestreefd wordt naar te sterke centrali-
satie, dat men de detailuitwerking terecht zal overlaten
aan de streekdeskundigen, die ook verder de plaatselijke
belangen beter kunnen afwegen. Het klinkt wel autoritair
als er staat, dat de Commissarissen der provincie de in de
provincie geldende streekplannen met het nationale plan
in overeenstemming moeten brengen, maar tevens zien
wij, dat er voortdurend persoonlijk contact is tusschen de
instanties, die zich bezighouden met het nationale plan,
en die, welke streekpiannen opzetten, zoodat natuurlijke
groei meer zal voorkomen dan dwingend buigen.
Het gaat hier in dit artikeltje er niet om de inérites van
het basisbesluit en de uitvoeringsbesluiten te beoordeelen.
Dat deed Dr. Bakker Schut grondig en deskundig in de genoemde publicatie. Hij aarzelt niet om desnoods ook
critiek uit te brengen en aanwijzingen te geven voor nadre
uitwerkingen of aanvullingen, waar de bestaande beslui-
ten tekort schieten in de practijk (p. 55/56). Mi. had ook
nog kunnen worden gewezen op de vaagheid van de uit-
drukkingen ,,tijdig”, ,,behoorlijk” en ,,werken” in art. 5,
sub 2, van het basisbesluit en vooral op het ontbreken
van een aanduiding van een termijn, binnen wèlken de autoriteiten den aanïrager moeten hebben beantwoord.
Er moet in de verhouding van hem, die kennis geeft van
een voorgenomen werk, en de autoriteit, die al of niet een
verklaring-van-geen-bezwaar afgeeft, een zekere weder-
keerigheid in de behandeling, die geëischt wordt, zijn.
Liever dan op de details in te gaan, willen we enkele
120
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 Maart 1944
zeer belangrijke opmerkingen, die de schfijver maakt en
die misschien in dit zoo technische en juridische werkje niet verwacht worden, naar voren brengen en belichten.
Allereerst dan, dat de sociale en economische ,,survey”
aan het plannen maken vooraf moet gaan. En dat deze
survey door
vakmensclien,
in dit geval sociografen, so-
ciaal-geografen en economische geografen, moet worden
verricht. Teveel wordt nog bij het maken van plannen
voor uitbreiding geliefhebberd. Dit is niet het geval bij
de grootere gemeenten, maar wel bij de kleine. Men draagt
aan een architect o.a. op een plan te maken en die doet
dat, echter zonder ir staat te zijn het sociale vooronder-zoek te verrichten. Zijn plan komt dientengevolge in de
lucht te hangen. Kloos had er op gewezen, dat noodig is
een nationale sur
–
1ey, waarin voorop staat het bevolkings-
vraagstuk. De demografische analyse ontbreekt echter
nog maar al te veel, terwijl ook de sociaal-economische
structuur der gemeente te weinig als basis voor de plannen
geldt, doordat men die niet kent en niet kan onderzoeken. Prof. Boerman stelde onlangs in de ,,Mededeelingen” van
het Instituut voor sociaal onderzoek van het Nederland-
sche volk de vraag, of het niet onjuist was, dat archi-
tectenbureaux, die een opdracht tot het vervaardigen van
uitbreidingsplannen aanvaarden, de sociale vooronder-zoekingen financieel dragen of te hunnen laste hebbex.
Hij meent, dt deze onderzoekingen vooraf plaats moeten hebben in opdracht van en ten bate van de betrokken ge-
meente of groep van gemeenten. Zooals de toestand thans
is, laat men het vooronderzoek achterwege af verricht het
dilettantistisch ôf trekt er een bedrag voor uit, dat belache-
lijk laag is. Ook de sociale survey kost tijd, werkkracht
en dus geld. Er wordt nog te vaak verondersteld, dat de so-
ciale onderzoeker wel even in zijn vrijen tijd dit werk kan
en wil verrichten. Hij
kan
het niet, doordat het v000nder-
zoek, waarvoor diepgaand demografisch werk vereischt
wordt, zeer tijdroovend is en de tijd zal.komen, dat hij
het ook niet meer wil,’ omdat hij de sociale onrechtvaardig-
heid; dat de architect en de ingenieur voor hun diensten
wel gehonoreerd worden en dé sociale onderzoeker niet,
niet langer wil laten voortbestaan. Ook al zijn straks voor
alle gemeenten van ons land de demografische cijfer-
documentaties verschenen, die door het Centraal Bureau
voor de Statistiek in opdracht van den Rijksdienst worden
vervaardigd, dan zijn nog nadere onderzoekingen ook op
dat gebied – bijv. over gezinsgrootte, huwelijksvrucht-
baarheid e.d. – noodig, afgezien van de survey naar de
sociaal-economische structuur en de daarbij aansluitende
researéhverkzaamheden. Of dit onderzoek, gelijk Dr.
Bakker Schut wil, onder leiding van een geschoold piano-
loog moet plaats vinden, zou nader in discussie kunnen
worden gebracht. Dat er nauwe samenwerking tusschen
sociaal onderzoeker en planoloog moet zijn, spreekt van-
zelf. Voor objectieve uitkomsten is een elfstandig staan
van den socialen onderzoeker of van de instituten, die zich
met sociaal onderzoek bezig houden, wel zeer gewenscht.
Glukkig, dat de schrijver kan melden, dat particuliere
bureaux op dit gebied niet bestaan, maar wel instellingen, die werken in. het algemeen belang.
.De stelling wordt ook geponeerd, dat de meeste archi-
tectenbureaux de bekwaamheden en ervaring missen, die
noodig ‘zijn voor het opstellen van planologische ont-
werpen. Dat is specialistenwerk (p. 30). Hier wordt niet
alleen gedoeld op het gevaar van het werken zonder gron-
dig sociaal vooronderzoek, e gevaar, dat ‘dc planoloog
éven goed loipt, als hij iich niet van de diensten en mede-
werking van een sociaal onderzoeker verzekert, maar op
het gevaar van amateurisme. Stedebouw en ontxveren
van plannen voor ruimtelijke ordening zijn werkzaam-
heden, waarvoor wetenschappelijke hestudeering der be-
tréffende onderwerpen nôodig is. Zooals op zoovele ter-
reinen, hebben wij hier te maken ,met de differentiatie
der wetenschappen, met de steeds verdergaande speciali-seering, die bijzondere opleidingseischen met zich brengt.
Onder leiding van personen als Ir. Van Lohuizen en De
Casseres is hier een afzonderlijk terrein van onderzoek
afgebakend, waarop de doorsnee-architect niet thuis is.
Hier is één der vele terreinen, waarop een zekere ordening,
die’ bestaat in het weren van niet-deskundigen, ge-
wenacht is.
Dr. Bakker Schut noemt de punten, die zeker ondeir-zocht moeten worden, vôôr men tot den planologischen
arbeid kan overan. Uit dien inhoud van het onderzoek
blijkt, dat niet de .technisch-opgeleide en georiënteerde
architect of ingenieur dit werk kan verrichten. Ongezopht
heeft de schrijver een pleidooi gehouden voor de erken-
ning en inschakeling van sociaal-economische on’der-
zoekers in het werk van de uitbreidingsplannen, de streek-
ontwerpen en het nationale plan, waarvoor wij hem
dankbaar ,kunnen zijn
Dr. W. SLEUMER Tzn.
INGEZONDEN STUKKEN
DE BIJZONDERE BENAMING VAN NIEUWE RASSEN (OVER.
EENKOMSTIG HET KWEEKERSBESLUIT 1941).
De heer Mr M. M. Schim van der Loeff schrijft ons:
Het artikel van Mr v. d. Zanden in het nummer van
19 Januari van dezen jaargang doet een principiëele
bedenking bij mij opkomen, die misschien waard is om
onder de aandacht van belanghebbenden te worden ge-
,bracht.
Schrijver geeft in overweging om de bijzondere bena-
mingen, die in het Centrale
i
Rassenregister worden ver-
m’ld, tevens – en liefst tevbren – bij het Merkenbureau
als merk te doen inschrijven. Zulks zou inderdaad com-
plicaties kunnen vermijden, indien het mogelijk is. Maar
is het wel mogelijk?
Een merk is volgens art. 3 lid 1 der Merkenwet een
teeken (één of meer woorden, afbeelding), dienende en
dus geschikt om daarmede de waar te onderscheiden van
dézelfde of gelijksoortige waar van een, ander. Een mrk ‘moet dus de waar (kunner) individualiseeren ten aanzien’
‘van de hèrkomst uit een bepaald bedrijf (al is het geenszins
noodig, dat het publiek ook weet welk bedrijf). Met name
individualiseert een merk de waar
niet
ten aanzien van
bepaalde hoedanigheden der waar; integendeel: aandui-
dingen, omtrent qualiteit of andere hoedanigheden der
waar, zijn als merk juist ondeugdejk. Naar mijn bescheiden
mee’ning heeft schrijver dit niet voldoende in het oog ge-
houden en is dit ook de reden, waarom zijn eigen betoog
hem in moeilijkheden. brengt.. Wat is immers het geval? Art. 5 Kweekersbesluit 1941 bepaalt, dat een ras, enz.,
om als nieuw te worden beschouwd (en dus onder een
bijzondere benaming te kunnen worden ines’chreven) bepaalde eigenschappen moet hebbn (onderscheiding t. o. v. reeds bekende rassen; raszuiverheid), die niets
te maken hebben met de herkomst van het ras uit eenig,
bedrijf, doch inhaerent zijn aan het ras zelf. Daarmede
is de bijzondere benaming gestempeld tot een soortnaam
en dus als merk ondeugdelijk.
En dat is maar goed ook, want anders zou inderdaad
art. 45 Kweekersbesluit .1941 merkenrechtelijke moeilijk-
heden in het leven hebben geroepén, die Mr v. d. Zanden
kennelijk heeft aangevoeld en – naar mijn smaak vruchte-
loos – heeft getracht op te lossen. De ook – en juist –
aan derden opgelegde verplichting om voortkweekings-.
materiaal van een op de rassenlijst geplaatst ras uitsluitend
onder de bijzondere benaming in het verkeer te brengen,
is niet te rijmen met het
uitsluitend
recht op een merk,
hetwelk art. ‘3 Merkenwet aan den eersten gebruiker
geeft, indien, tenminste de kweeker eerste gebruiker
‘an een merk
zou zijn..
J.
Ook de moeilij1cheid, dat art. 47 Kweekersbesluit 1941
nu eenmaal andere voorschriften voor overdracht geeft
dan art.
20
Merkenwet en de eerste bepaling zich tot de
1 Maart 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
121
laatste toch werkelijk niet verhoudt als een speciale tot
een algemeene regeling, treedt in mijn systeem niet op.
Het bovenstaande wil uiteraard geenszins suggereeren, dat het artikel van Mr. v. d. Zanden niet vele interessante
en practische suggesties bevat. Inderdaad verdient het
aanbeveling, dat de Raad voor het Kweekersrecht het
Merkenbureau raadpleegt, alvorens een bijzondere bena-
ming in te schrijvèn. De Raad zal daarmee kunnen be-
reiken, dat de bijzondere benamingen niet verwarrend
veel gelijken op reeds bestaande merken, en dat verdient
aanbeveling, omdat het toch niet redelijk schijnt het recht
op een merk te beknotten of te niet te doen door een latere
bijzondere benaming. Dat omgekeerd het gebruik van een merk, dat teveel gelijkt op een reeds ingeschreven bijzon-
dere aanduiding, in strijd met de openbare orde zal worden
geacht, schijnt mij, gezien de wijze, waarop het Merken-
bureau het voorlaatste lid van art. 4 Merkenwet pleegt
te hanteeren, vrij waarschijnlijk. De voordeelen, die de
schrijver hoopt te
bereiken,
kunnen op die manier toch
worden gerealiseerd en bovendien kan de Raad desge-
wenscht deskundige. voorlichting krijgen over de vraag,
of de gekozen benaming inderdaad wel zoo ,,bijzonder” is.
Tenslotte wijst de juiste opmerking van den schrijver,
dat men bij het verhandelen van voortkweekingsmateriaal
naast de bijzondere benaming ook zijn eigen merk mag
gebruiken, toch ook reeds sterk in de richting, dat de
bijzondere benaming niet bedoeld is als herkomstaandui-
ding, maar als soortnaam. Het is toch bepaald ongebrui-
kelijk voor één en dezelfde waar tegelijkertijd twee mer-
ken te gebruiken en dat zal ook niet gebeuren. De ver-
melding van de bijzondere benaming zal den kooper
vertellen,welke soort van waar. (welk ras) hij verkrijgt, en
aan het merk zal hij kunnen zien uit welk bedrijf die waar
afkomstig. is; beide informaties zullen voor hem van
belang kunnèn zijn.
Naschrift.
Men moet onderscheiden tusschen inschrijving van
een ras in het Centrale Rassenregister en plaatsing op de
rassenlijst. De bijzondere benaming van een ras, dat alleen
in het Centrale Register is ingeschreven, is geen soort-
naam, al dadelijk niet, omdat de kweeker dan het uit-
sluitende
•
recht heeft voortkweekingsmateriaal van dat
ras onder debijzondere benaming in het verkeer te bren-
gen. Daarover kan moeilijk verschil van meening bestaan.
De bijzondere benaming van een ras, dat tevens op een
rassenlijst is geplaatst, is echter naar mijn gevoelen ook een merk. Daaraan doet de verplichting van derden, om voortkweekingsmateriaal van bijv. Concurrent-vlas aan te duiden als nabouw-Concurrent, niet af. Ook de klein-
handelaar verkoopt bijv. Bi-anita-lampen, maar daarmee
maakt hij toch geen inbreuk op het merk van Philips,
als de .lamp werkelijk uit Eindhoven komt?
Dat art. 47 van het Kweekersbesluit als de bijzondere
regeling dé algemeene bepaling van art. 20 der Merken-
wet ter zijde stelt, is bezwaarlijk als een moeilijkheid te zien. Indien men de bijzondere benaming niet als merk,
maar als soortnaam zou moeten bekchouwen, kan het
gebruik van een merk, dat er verwarrend veel op gelijkt,
nimmer in strijd zijn met de openbare orde. Verder: heeft
mijn geachte opponent nooit gehoord van Karel 1 Remo,
Philips Arga, Osram-Nitra of Aspirin Bayer?
Tenslotte: het buitenland kent geen Kweekerrecht.
Onze kweekers, die ook veel voor export werken en werk-
ten, kunnen zich in het buitenland tegen onbehoorlijke
concurrentie alleen -beschermen met een beroep op de ook daar bestaande merkenwetten. Wie bestrijdt, dat rasnamen
merken zijn, berooft
bnze
kweekers van een onmisbaar
schild tegen ontoelaatbare mededinging in, den vreemde.
Een practisch economisch argument, maar daarom niet
minder belangrijk.
Mr J. W. VAN DER ZANDEN.
AANTEEKENINGEN.
TURKIJE
ALS
LANOBOUWSTAAT.
De moderniseering van Purkije is gepaard gegaan met een snelle economische ontwikkeling. De landbouw was
en is nog steeds het hoofdmiddel van bestaan in dit land.
1-let is dan ook begrijpelijk, dat met den opbouw van
industrie, handel en verkeer, ook de ontwikkeling en ver-
betering van den hoofdtak van bestaan, de landbouw, is
ter hand genomen.
In één der laatste maandbladen van het internationale
landbouwinstituut te Rome treffen wij een opstel aan van
Dr. Kâzim Köylü uit Ankara, waarin deze ,een overzicht
geeft van de structuur en recente ontwikkeling van den
Turkschen landbouw
1
). Wij ontleenen aan dit, hoofd-
zakelijk statistische, overzicht het volgende. –
Grond en arbeid.
De verdeeling van den bodem was in 1935 als volgt:
Inl.000ha
%
Grnd voor akkerbouw
………..
13.155
17,1
Weideland……………………
38.519
49,6
Weidevlakten
………………..
3.421
4,4
Olijftuinen
347
Wijngaarden
345……………
1.133
1,5
Boomgaarden
285
Groentetuinen
156
Opgaand hout
‘l$59
9.255
11,9
Hakhout
2.196
–
Woeste grond, moeras e.d.
……..
12.5
15,5
Totaal …………………77.708
100
Daar de veeteelt nog vrij extensief bedreven wordt,
staat het aandeel van het weid eland in het totaal geenszins
in evenredige verhouding tot de beteekenis van de vee-
houderij in de Turksche landbouwproductie. Akkerbouw
en ooftbouw leveren, zooals wij uit de opbrengstcijfers nog
-zullen zien, een veelgrootere bijdragè in de totale productie-
opbrengst van het lanj. Het weideland heeft bovendien,
behalve de mogelijkheden van een veel intensiever benut-
ting voor de veehouderij, nog uitgestrekte oppervlakten
ter beschikking voor omzetting in grond voor akker- of
ooftbouw. Ook de akkerbouw op zichzelf biedt nog ruime
kansen voor productie-uitbreiding, daar in de afwisseling
der cultures nog veelal het primitieve twe of drieslag-
stelsel woi’dt gevolgd, zoodat in dit opzicht een overgang
naar mod&rner bebouwingswijzen een aanzienlijke op-
brengstvergrooting ten gevolge zou kunnen hebben.
De ooft- en tuinbouw zijn de laatste jaren aanzienlijk
uitgebreid. Begunstigd door klimaat en bodem levert
Turkije op dit gebied tal van producten, die ook in het
buitenland kunnen worden afgezet.
De boschbouw is, gezien den houtrijkdom van het land,
nog betrekkelijk weinig ontwikkeld.
Het grondgebruik in Turkije’ staat nog onder invloed
van oudere grondrechten. Men treft er zoowel communaal
als particulier bezit aan. Het communale bezit omvat
voornamelijk weiden en bossche!l en het gebruik hiervan
is meestal onder zekere regelen voor iedereen vrij. De
bodem, die voor akker- of ooftbouw wordt gebruikt, is meer particulier bezit, waarmede a.h.w. het intensieve,.
en rendabeler gebruik van deze grond duidelijk wordt
aangegeven. Over de regelen, inzake overgang van corn-
munaal tot particulier bezit, doet Dr. Köylü geen mede-
deeling. – (
Het grootste deel, 97 %, van het aantal der landbouw-
bedrijven is kleinbedrijf, met een gemiddelde grootte van
16 ha. De middelgoote bedrijven van 50-500 ha, 2,3 %
‘van het totaal, en de gxootbedrjven, totaal ruim 400
Bu1etin Mensuel des Renseignements economiques et
So-
claux”, Mei 1943: ,,Situation et possibilités dvo1utiOfl de l’agri-
culture en Turqui”, door Dr. Kzim KÔylü.
122
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 Maart 1944
met een gemiddelde grootte van 1.500 ha, zijn hier nog
lietrekkelijk weinig vertegenwoordigd
2).
De telling van 1935 stelde de werkzame bevolking op
7,9 millioen personen, waarvan 6,5 millioen menschen
(3,4 millioen mannen en 3,1 millioen vrouwen) in den
landbouw werkzaam waren. De verdeeling der beroeps-
bevolking, in 1935, blijkt uit onderstaand staatje:
Lancl»ouw 81,6 % Ambtenaren en Vrije beroepen 2,0 %
Industrie .. 5,6 % Leger
………………..
3,1 %
Handel
.. 4,8 % Diverse beroepen
………..
2,2 %
Uit het feit, dat de agrarische bevolking in dat jaar
ongeveer van de totale bevolking uitmaakt, blijkt, dat
zij in groote mate in den landbouwarbeid. is betrokken,
hetgeen trouwens ook reeds blijkt uit het groote aantal
vrouwen, dat in den landbouw werkzaam is.
De akkerboiuv.
De producten. van den akkerbouw in Turkije zijn hoofd-
zakelijk granen, 90 %, handels- en industriegewassen,
6 %, en peulvruchten. 4 %. Door het verstrekkeffan
goed zaad en plantgoed, de bestrijding van plantenziekten
en het propageeren van mqderner landbouwmethoden
(mechaniseering) is de Turksche Regeering er in geslaagd,
de landbouwproductie sterk op te voeren.
De graanbouwis in de laatste 15 jaar enorm uitgebreid,
zooals onderstaande tabel duidelijk laat zien. Weliswaar
biedt de vergelijking van 2 jaren voor de ndbouwopbreng-
sten het nadeel, dat de oogstfluctuatie7 hier een groobe
rol kunnen spen, en dit geldt zeker vor een nog betrek-
kelijk weinig ontwikkelden landbouw, maar de toeneming is in vele gevallen zoo groot, dat hier duidelijk uitbreiding
of iiitensiveering van den verbouw van een bepaald ge-
was naar voren treedt.
Graanproductie, in millioenen quintalen
(100 kg)
1927
1940
1927
Tarwe
13,3
40,7
Haver
…………
0,6
Gerst
6,3
22,5
Rijst
…………
0,2
Maïs
1,3
7,6
Overige graansoorten 1,6
Rogge
1,0
4,8
De huidige graanproductie dekt geheel de binnenland-
sche behoeît, (in 1927 was er nog invoer van granen
noodig) en laat zelfs een uitvoer van 4 â 5 millioen quin-
talen toe.
De met handels- en industrieele gewassen’bebouwde
oppervlakte wordt grootendeels ingenômen door katoen
(35 á 40
0/s),
tabak (25 â 30 %), sesamcultuur (15 â 20 %)
en suikerbieten, aardappelen en uien.
Ook hier is de productie sterk uitgebreid en tevens ge-
paard gegaan met de ontwikkeling van de binnenlandsche
verwerkende industrie: textielindustrie voor de katoen-,
vlas- en hennefteelt, suikerfabrieken voor verwerking,
van de enorm gestegen hoeveelheid geproduceerde suiker-
bieten (in 1927 0,3 mill. quintalen, in 1940 5,5 mill. quin-
talen). De toeneming van den aardappelverbouw wijst
op het toenemend gobruik vn dit gewas in Turkije. Ook
als uitvoerproduct nemen ‘deze handelsgewassen een be-
langrijke plaats in. Bij een doorsnee totalen uitvoer van
100 á 150 miflioen Turksche £, die voor 80 á 85 % uit
agrarische producten bestaat, leveren deze producten een
uitvoerbedrag van ong&veer 20 â 25.millioen Turksche £ op.
De eveneens sterk uitgebreide peulvruchtenproductie wordt voornamelijk als gedroogd product gebruikt voor
veevoeder. (ongeveer de helft), menschelijke voeding en
uitvoer. /
‘)
Ter vergelijking geven wij de verdeeling voor Nederland
<
1 ha.
5
%
20- 50
ha 13
%
1- 5 ha
33%
50-100
ha
1
%
5-10ha
25%
>100
ha0,07
%
10-20 ha
23
%
Ooftbouu.
–
De klimatologische omstandigheden maken Turkije
bijzonder geschikt voor den verbouw van een groot aantal
verschillende ooftgewassen. De verbouw hiervan is, vooral
ook met het oog. op den uitvoer, sterk uitgebreid. In het
bijzonder blijkt de toeneming van de productie der drie
voornaamste uitvoerpioducten, rozijnen, olijven en vijgen het belangrijkst.te zijn. Hieruit blijkt ook, dat de Turksche
Regeering een oriëntatie van den landbouw op de buiten-
landsche markt bevordert. –
Oofiproductie, in millioenen quintalen.
–
1933 1940
1933 1940
Rozijnen
….
5,0
9,2 Pruimen
……
0,37
0,48
Olijven
……
1,6
2,9 Abrikozen wild . 0,64
0,26
•Vijgen
……
0,5
1,5
,,
cultuur 0,12
0,21
Appelen en
Kweeperen
….
0,20 0,23
peren
. . . . 1,0
1,4
Kersen
……
0,18
0,19
Nooten
….
0,9
1,1
Kastanjes
….
0,10
0,19
Moerbeien
…
0,48 0,56
In millioenen stuks.
Sinaasappelen 210. 225 Citroenen
……
15
36
Mandarijnen .. 40
54 Grape-fruit
….
19
Begrijpelijkerwijze is de toeneming van de opbrengst
van de meerjarige ooftcultures over deze periode van 7
jaar niet zoo sterk ènka
1
n,00k het oogstresultaat bij deze vergelijking van 2 jaren van invloed zijn.
Veeteelt.
Behalve v9or de binnenlandsche voedselpositie is de vee-
-houderij nog van veel belang voor den Turkschen uitvoer
en voor de staatsfinanciën. Immers, de zgn. veebelasting levert in doorsnee 10
t
20 % van de Turksche staatsin-
komsten. Deze belasting heeft echter een uitbreiding
van den veestapel geenszins verhinderd, al is het opvallend,
4at vooral het kleinvee in dit opzicht een belangrijke
plaats inneemt.
Veestapel, in millioenen stuks.
1927 . 1939
1927 1939
Schapen
10,2 25,3
Koeien
……..
6,9
9,4
Geiten (gewone) 6,9 11,2 Paarden en ezels 1,6
2,3
Mohair- en .
Buffels
……..
0,8
0,9
angorageiten
2,6
5,2
Zooals reeds opgemerkt, wordt de veehouderij in Turkije
nog tamelijk extensief gedreven. De reden hiervan acht
Dr. Köylü, dat zij nog voornamelijk op de vleeschproductie
is ingesteld en dat in dit opzicht de opnemingscapaciteit
van de binnenlandsche markt, alsmede de mogelijkheden
van uitvoer nog zoo beperkt zijn, dat hierdoor een verdere
uitbreiding wordt tegengegaan.
De nog naar verhouding Vrij geringe melkproductie
wordt grootendeels verwerkt tot boter, 84.000 ton, kaas,
10.100 ton, en yoghurt, 3.700 ton.
Als belangrijke uitvoerproducten levert de veeteelt nog
wol, huiden, vachten en mohair.
De pluimveeteelt geeft per jaar ongeveer 210 millioen
eieren, die voor een groot deel worden uitgevoerd.
Tenslotte levert de bijenteelt nog ruim 5 millioen kg
honing en bijna 600.000 kg was.
Waarde oan de agrarische productie.
Tenslotte geeft .het overzicht van Dr. Köylü een opsom-
ming van de waarde van de landbouwproductie, waarbij
hij tot een totaal van ruim 1 milliard Turksche Ponden
voor 1940 komt, als volgt over de verschillende producten
verdeeld.
De akkerbouw blijkt de belangrijkse opbrengst te leve-
ren. Het.zou nog wel mogelijk zijn op de bebouwde opper-
vlakte bijna te verdubbelen en raede door een intensievere
bebouwingswijze de productie sterk op te voeren. Ook de
1940
3,3
1,1
3,4
Totaal
….
24,3
83,4
1 Maart 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
123
In nillioqnen Tirksche
£
(1940).
%
Akkerbouw
655,4
62,7
waarvan:
Tarwe………….
278,7
”
26,6
Gerst
…………..
‘
R,4
11,7
Mais
……………
37,4
3,6
Rogge
…………
24,4
2,3
Rijst …………….
23,1
2,2
Katoen, vezel en zaad
47,1
4,5
Tabak
…………..
29,7 2,8
Aardappelen
……..
23,3
2,2
Ooft- en tuinbouw
127,8
12,2
waarvan:
Rozijnen
…………
45,1
4,3
Olijvent …………..
27,1
2,6
Veeteelt
263,2
25,1
waarvan:
Vleesch
…………
118,5
•
11,4
Zuivel
…………
104,1
10,0
Wol, huiden, vachten
35,5
3,4
Totaal
1.046,4
100
opbrengst van veeteelt zou, volgens dezen Turkschen des-
kundige, nog zeer aanzienlijk kunnen worden uitgebréid,
o.a. door de uitbreiding van den verbouw van veevoeder
en door betere methoden van teelt en huisvesting
3).
Hoewel dus de Turksche Regeering reeds opmerkelijke
resultaten mocht boeken bij haar streven, om bij de econo-
mische ontwikkeling van het land ook den voornaamsten
bedrijfstak uit te breiden, zijn er nog uitgebreide mogelijk-
heden, voor de intensiveering en uitbreiding van den
landbouw in dit land.
‘) Ter vergelijking gtven wij de opbrengsteijters per ha grond,’
resp. voor akkerbouw of veeteelt gebruikt, omgerekend In guldens
voor Ziederland en Turkije. De opbrengst van den akkerbouw komt
voor Turkije op ongeveer t 72 per ha bouwland, voor Nederland
bedraagt dit bedrag f 251 per ha. Voor de veeteelt zijn de ver-
houdingen wel zeer uiteenloopend, per ha gras- of weideland be-
draagt de opbrengst in Turkijé ongeveer f9, voor Nederland t 519
(1939140).
Hoewel een dergelijke vergelijking uiteraard zeer opper-
vlakkig is, spreekt zij toch duidelijk genoeg om een indruk te geven
van den stand van en de ontwikkelingsmogelijkheden voor den Turk-schen landbouw.
ONTVANGEN BOEKEN EN STATISTIEKEN
BÖEKEN
De organisatie oan de Nederlandsche industrie.
Uitgave
van de Hoofdgroep Industrie. Tweede, bijgewerkte
druk. (Rotterdam 1943; Van Waesberge, Hooge-werff & Richards N.V.).
Ik
Sociaal-economische problern’en der Groninger Veenkoloniën,
door Dr. E. W. 1-lofstee. Practische onderzoekingen
op sociaal-economisch gebied. (Assen 1943; Van
Gorcum & Comp. NV.).
De ge’neenten en de organisatie yan het bedrijf slen.
Ver-
zameling voorschriften van een toelichting voorzien door Dr. Chr. Plomp. (‘s-Gravenhage 1943; Ver. van
Nederlandsche Gemeenten). –
De kleine zelfstandigen en de o’erplichte sociale oerzekering.
Besohouwingen naar aanleiding van het rapport van
30 September 1942 der ,,Staatscommissie inzake uit-breiding der verplichte sociale verzekering tot kleine
zelfstandigen” door de Studiecommissie uit de Vak-
groep , ,Variaverzekerin
g
“. (‘s-Gravenhage 1943).
STATISTIEK
Ongeallenstatistiek betreffende het kalenderjaar
1941. Sa-
men
g
esteld ter voldoening aan de bepaling van art
10 der Wet op de Rijksverzekeringsbank en de Raden
van Arbeid. (Amsterdan 1943; de Bussy).
OVERHEIDSMA’ATREGELEN OP
‘ECONOMISCH GEBIED
HANDEL EN NIJVERHEID.
Administratievoorschriften. Afkondiging van voorchrif
–
ten voor fabrikanten van en groothande1arn in borstels
en kwasten betreffepde de inrichting van hun administra-
tie. Intrekking van het administratievoorschrift 1943
leder- en lederverwerkende fabrikanten, daar deze materie
inriuidde]s geregeld is bij het besluit ,,Algemeene Admini-.
stratieplicht Industrie”. (E.V. 1943 No. 39 en 1944 No.
3; blz. 108 en 58).
Afval. Wijziging van het Afvallenbesluit 1940 1 ten aan-
zien van de inschakeling van grossiers. (E.V. 1944 No. 2;
blz. 38).
Arbeidszaken. Nadere regeling inzake de verplichte
tewerkstelling ten aanzien van’ de vergoeding van bepaalde
reis- en verlofsonkosten door werkgevers. (E.V. 1944 No.
2; blz. 32)’.
Bouwnijverheid. Publicatie van het Toelatingsbesluit
bouwnijverhid 1943, waarbij zekere eischen betreffende
vakkennis, ervaring en credietwaardigheid worden ge-
steld aan hen, die inle bouwnijverheid werkzaam willen
zijn en vestiging van nieuwe ondernemingen op dit gebied
aan vergunning van de Kamers van Koophandel en Fa-
brieken is onderworpen. Mededeeling van den Algemeen Gemachtigde voor den Wederopbouw en de Bouwnijver-
heid inzake het bestaande bouwverbod. (E.V. 1944 Nos..
1, 2 en 3; blz. 9, 34 en 55).
Buitenlandscho Handel. ,Regeling van het handelsver-
keer tusschen Nederland en Hongarije, waarbij invoer- en
uitvoercontingenten voor bepaalde artikelen zijn vast-
gesteld. (E.V. 1914 No. 3; blz. 53).
Handel.
Nadere bepalingen inzake het koopen van rub-
berbanden. Verbod tot verkoop en aflevering van kogel-
en rollagers egeling van den handel in gedragen klee-
ding. Afkondiging van het erkenningsreglemént voor den
hooi- en stroohandel. Besluit inzake rayonneering van den
margarinehandel. (E.V. 1943 No. 39, 1944 Nos. 1 en 2;
blz. 1061, 7, 37 en 38).
Heffingen. Vaststelling van de margarineheffing van
21 November 1943 af op f 56,60 (voordien f 56,0) per
100 kg. Verlaging van de crisis-suikerheffing van 30 %
van de hoofdsom tot 10 % van het genoemde bedrag.
(E.V. 1914 Nos. 2pn 3; blz. 34 en 69).
Industrie. RegelIng inzake het voorhanden hebben van
drijfriemen. Vervaardigingsverbod ten aanzien van petro-
leumkooktoestellen en petroleumkachels en muntgas-
meters. Regeling inzake het vervaardigen, gebruiken of
verhandelen van slijpsçhijven, slijps’teènen, schuurlinnen
en schuurpapier. Beperking of stopzetten van de ver-
vaardiging van stalen spijkers voor pijpbeugels, sigaren
en sigarettenanstekers, bureau- en teekenartikelen en
schrijfgereedschap. Regeling inzake bijlevering van spijkers
door fabrikanten van rubberhakken. (E.V. 1943 No. 39,
1944 Nos. 1 en 2; blz. 1058, 7, 9, 10 en 34).
Kinderlijslagwet. Mededeeling van de Kamers van Koop-
handel inzake de toepassing voor haar personeel van de
sinds Juni 1943 verruimde Kinderbijsiagwet. (E.V. 1944 No. 1; biz. 20).
Monopolieproducten. Afkondiging van bepalingen en
prijsvoorschrifteri ten aanzien van den uitvoer van boom-kweekerij producten. (Besluit Uitvoermon opolie B.V.S.)
(E.V. 1943 No. 39; blz. .1061).
Non-ferrometalen. Wijziging van de distributieregeling
voor non-ferrometalen voor Duitsche opdrachten. Regeling
inzake het gebruik van koper en koperlegeeringen. (E.V.
1944 Nos. 1 en 3; blz. 8 en 57).
Organisatie bedrijfsleven. Nadere publicatie inzake in-
stelling van de sectie Groothandel in gebruikte boter-
vaten in waaiervorm. Instelling
van
een sectie Verhuur-
bedrijven van kleinmateriaal, als onderdeel van de vak-groep Goederenvervoer. Opheffing van de Organisatie-
124
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1Maart 1944
commissie ‘Woltersom. Reorganisatie van de bestaande
(Bedrijfshoreca) is overgenomen:
Wijziging van
de in-
kartelvereeniging voor den ijzerhandel door de ondervak-
stellingsbeschikking
van
de
bèdrijfsgroep Tusschenper-
groep Groothandel in walserij-ijzer, walserij-staal eri
edel-
sonen. Instelling van een
sectie Groothandel in
niet uit
staal tot dè Algemeene Vereeniging voor’den IJzerhandel.
granen bereid zetmeel, als onderdeel van een ondervakgroep
(A.V.IJ.
–
E.B.O.). Instelling van ondervakgroep Onder-
van de vakgroep Groothandel in granen.
Naamswijziging
linge molestverzekering. Opheffing van het Rijksbureau
van de sectie Detailhandel
in schoonmaakartikelen
en
voor het Hotel-, café-, restaurant- en pensionbedrijf, daar
borstelwaren
in
Detailhandel
in
schoonmaakartikelen,
deze organisatie door een bedrijfsgroep voor dit gebied
daar de handelaren in borstelwaren in de
ondervakgroep
MAANDCIJFERS
IN»EXCIJFERS ‘Wt.N NEDERLANDSCJIE AANDEELEN (Centraal Bureau voor do
Statistiek)
(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S.
van Maart 1925,
blz. 355 e.v. en
30 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers
worden
berekend,
ligt ter
inzage op het Centraal Bureau voor de Statistiek).
De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven het aanta’ fondsen aan, waaruit het indexcijfer is berekend.
E
. cd
5
1930=100
u
.J..L…_..
(22)
(5))
(6)
(6)’
(1)
(5) (5)
(7)
(6) (5)
(29)
(100)
1930
100
100
100
100
100
10Q
100 100 100
100 100 100
100
1931
72
76 74
86
55
57
51
63
51
68 65
66
70
1932
44
55
49
64
30
37
32
36
29
39
46
41
46
1933
51
59
54 72
26
44
34
35
45
38 59
49 52
1934
50 66 57 68
21
42
34
28 73
41
69 58
55
1935
46 67
55
75
21
47 38
34
80
48
65
60
55
1936 52 76 64
80 38
79
44 42
109
70
73 79
66
1937
85
,,, .108
95
103 113 108
70
64
209
92
107
120
104
1938
84
105
93 99 98
90
57 56
145
81
94 98
96
1939
86
100
92
801
94
79
45
63
132
53 84 86
90
1941
4)
140 154
146
91
139
72
74
75 192 75
101
110
129
1942
164 174
168 102
131
81
93
50
122 48 72
71
132
1943 197
207
201
104
_5) _5)
117
_5)
__.5)
_5) _5) _5)
151
Jan
1942
160,4
174,5
166,4
103,6
127,2
65,8 89,5 53,7
127,1
49,0 78,0 76,2 131,6
Febr.
157,5 170,5
16,1
107,1
118,5
60,9
85,4 46,2
101,5
41,4
70,3
63,1
125,5
Maart
154,4
168,5 160,5 104,9
112,7
62,8
84,2 48,9
106,1
41,8
61,3
62,3
123,1
April
167,1
176,9 171,4 107,9 133,2
79,0
93,5 50,5 126,3
49,7
73,7
73,6 134,6
Mei
159,0
169,3
163,4 101,4
133,3 79,5
90,3
48,0
12.2,6
47,8.
72,0
70,7
128,3
Juni
164,6 175,5
169,3
99,5 138,9
88,4 94,4 51,4
130,6 50,6
75,2
75,1
133,4
Juli
,Ç
167,6
178,5 172,3 99,9 136,0
90,G
95,8
49,6
125,2
47,7
71,7
71,7
134,1
Aug
176,6 187,8
181,5
102,1
146,5
103,0 103,3 52,5 131,8
51,4
73,5
75,8.
141,4
Sept
170,8
178,0
178,9
98,6
136,0
88,7
95,9
52,3
130,8
52,1
754
75,9
136,0
Oct
158,7
161,7
160,0 95,5 126,9
80,9
89,2
47,8
118,0
46,6
69,6
68,7
125,3
Nov
..
163,2
166,1
164,5
98,1
128,9
95,1.
94,8 51,3
123,1
47,6
70,5 70,8 128,8
Dec
170,9 177,7 173,9
103,0
132,9
_6)
99,3
……6)
_6) _6)
……8)
_6)
135,9
Jan.
1943
179 7
190,1
184,2
107,1
_6)
__6)
104,2
_._.6)
_6)
…….6)
_6)
……6)
141,3
196 2
2088
201,6
105
,
1
_6) _6)
1155
_6)
…….6)
_6) _6) _6)
151,4
Febr.
”
Maart
196,6
205,7
200,5
101,1
_6)
_6)
115,3
_6)
_B)
_6)
6)
_6)
150,4
April
198 6
208 0 202,7
103,3
_6) _6)
1180
_..6)
_6)
…….6)
_6)
….6)
151,8
Mei
199,8 208,7 203,6 103,6
_6)
_6)
118,8
._.._6)
_6)
_6)
_6)
……6)
152,5
Juni
119,2 208,8
203,3 103,7
132,7
97,3
118,9 56,9 126,7
50,1
72,0 74,8 152,4
Juli
198,3
208,2 202,6 103,2
132,7
97,3
117,7 57,0
126,3
49,7
72,0 74,7
151,9
Aug. 197,6
208,0
202,1
103,4
132,7
97,3
117,5
57,0
126,3 49,8
72,0 74,7
151,7
Sept.
,,
198,8
208,0 202,8
130,6
132,7
97,3
118,5 57,0 126,3
49,6 72,0
.
74,7
152,1
Oct.
198,8
208,0
202,8 103,5
132,7
97,3
118,3
57,0 126,3
49,6 72,0
74,7
152,1
Nov.
199,1
20,3
203,0
103,4 132,7
197,3
118,6
57,0
126,3 49,6
72,0 74,7 152,2
Dec.
,,
199,0
208,0
203,0
103,7 132,7
97,3
119,1
57,6 126,3 49,6
72,0 74,7 162,2
Jan.
1944
199,4 208,2 203,2 104,0
132,7
97,3
119,1
57,0 126,3
49,6 72,0 74,7 152,3
Fondsen, die zoowel internation&a1 verhandelbaar zijn, als geacht kunnen worden sterk den invloed van den bui-
tenlandschen conjunctureelen toestand te ondervinden.
Hieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrppen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen.
Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen,
die niet in
de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.
Daar over de maanden Mei t.e.m. Augustus 1940 geen indexcijfers werden berekend,
is het niet
mogelijk
een
gemiddelde voor 1940 te geven.
Daar over eenige maanden geen indexcijfers’bekend zijn, is het niet mogelijk een gemiddelde
over 1943 te gevei.
Niet bekend, weinig of geen noteering.
1 Maart 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE – BERICHTEN
125
Detailhandel in huishoudelijke ai’tikelen zijn georganiseerd.
(E.V. 1943 No. 39, 1944 Nos. 1, 2 en 3; blz. 1061, 1065,
7, 11, 18, 19, 36 en 59).
Prijsregelingen. Nadere voorschriften van den Ge-
machtigde voor de Prijzen met betrekking tot de calcula-tievoorschriften voor handelsdrukwerk, maximumprijzen
voor jam, nieuwe maximumprijzen voor klompen, prijs-
regeling voor plantsjalotten van den oogst 1943, calculatie-
voorschriften ten aanzien van wollen stoffen, geweven
band en katoenen-, kunstaijden- en celvezel-pluche, maxi-mumprijs voor ruwe afvalhop voor bereiding tot surrogaat
• voor tabak, nieuwe en gewijzigde pr’svoorschriften voor
hotels, café’s, restaurants e.d., wijziging en herplaatsing
• van resp. prijsvoorschriften voor huur van of vervoer met
motorrijtuigen en prijsvoorschrift 1943, besteldiensten
met driewielige bakfietsen, transportrijwielen en hand-
wagens, nieuwe maximum-prijzen voor valserijproducten,
maximum-huurprijzen voor landbouwtractoren, vaststel-
ling van de prijzen voor bloembollen en -knollen voor den
oogst 1943, prijzenverordeningen voor graszaden en voor
versche en gerookte zoetwatervlsch, prijsvaststelling voor vuuraanmakers vervaardigd uit turf. (E.V. 1943
/ No. 39, 1944 Nos. 1, 2 en 3; blz. 1058, 1061, 10, 19, 32,
87, 38, 55, 58 en 60).
Sociale voorzieningen. Besluit inzake verlenging van de
verhooging van de onderscheidene iiivaliditeits-, ouder-
doms-, weduwen- en weezenrenten over 1944. Tevens is
bepaald, dat de uitkeeringén van kraamgeld door den
Raad van Arbeid en de erkende hedrijfsvereenigingen over 1944 door het Rijk zullen worden terugbetaald. (E.V. 1944
No. 1; blz. 8).
Steunverleening stilgelegde bedrijven. Wijziging in de
STATISTIEKEN
STAND
VAN ‘s
RIJKS
KAS.
IT
0
r d e r i n g e n
7 Febr. 1944
15 Febr. 1944
in guldens in guldens
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij pe Nederlandsche Bank
21.775.244,89
63.849.359,64
Saldo b. d. Bank voor NecI.
Gemeenten
377.270,68 702.045,34
Voorschotten op uit. Jan. ’44
resp. Dec. ’43 a.cl. gem. ver-
strekt op aan haar uit te kee-
ren hoofdsom der pers. bel.,
aand. in de hoofdsom der
groncibel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
26.1 80.957,41
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
329.297.765,93 329.390.345,62
Idem voor Suriname ‘)
. . .
8.739.340,08 8.739.340,08
Idem voor Curaçao
1)
.107.986,55 107.986,55
gensbelasting
………..26.048.415,97
Kasvord.
wegens credietver-
strekking a. h.
buitenland
1.012.028,-
56.012.028,-
Daggeldleeningen tegen onder-
pand
…… …………
–
–
Saldo der postrek. van Rijks-
214.525.892,39 193.104.411,16
Vordering op het Alg. Burg.
……
comptabelen
………….
–
1.643.727,83
Pensioenfonds
‘)……………
Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen ‘)
. . .
154.824.546,02
158.648.942,33
V_ep_1_i_c_t_t_i_n_ge_n
Voorschot door De Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
octrooi
verstrekt
–
–
Voorschot door De NOU. Bank
in
rekg.-crt.
verstrekt
Schuld aan de Bank voor Ned.
Gemeenten
–
–
Schatkistbiljetten in omloop.
6.666.000,-
6.666.000,-
Schatkisipromessen in omloop
3.114.400.000,-
3.156.300.000,-‘)
Daggelclleeningen
–
–
Zilverbons in omloop
217.859.381,-
217.900.547,50
Schuld op uIt. Jan. ’44 resp.
Dec.’43 a.d. gem. wegens a.h.
uit te keeren hooîds. d. pers.
bel.,
aand.
i.
d. hoofds.
0.
grondb. e. (l. gem. fondsb.
dsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting
. . .
– –
Scbuld
aan
het
Alg.
Burg.
Pensioenfonds ‘)
5.640.917,54
–
Id.
aan liet
Staatsbedr.
der
558.088.178,32 575.917.704,34
Id.
aan
andere Staatsbedrij-
P.
T. en T.
‘)
.. …….
…..
ven
‘)
………………
861.280,09
866.298,99
Id. aan (liv. instellingen ‘)
.
…..
451.680.810,51
462.701.269,16
‘) In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist
‘) Rechtstreeks onder-
gebracht hij De Nederlandsche Bank nihil.
Tweede Uitvoeringsbeschikking steunverleening gesloten
bedrijven ten aanzien van de bevoegdheden van de Cen-
trale Commissie voor Financieele Aangelegenheden inzake
de Bedrijfssluiting. (E.V. 1944 No. 1; blz. 19).
Vereveningsheffing. Verlenging van de verevenings-
heffing voor onbepaalden tijd, waarmede deze heffing
permanent is geworden. (E.V. 1944 No. 1; blz. 7).
Verzekering. Van het verbod van assurantiebemiddeling
door niet bij de bedrijfsorganisatie aangemelde tusschen-
personen is tot 1 April 1944 algemeene ontheffing ver-leend. (E.V. 1944 No. 1; blz. 18).
IJzer en staal. Afkondiging van nadere regeling inzake
de toewijzing van ijzer en staal met betrekking tot uit
sloop verkrogen materiaal. (E.V, 1944 No. 2; blz. 32).
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZNING.
Landbouw. Publicatie van het Teeltplan 1944 voor den
Akkerbouw. Afkondiging van de Verordening Registratie-
plicht 1944 ten aan zien van aanmelding van landbouw-
producenten bij de Bureaux van de Provinciale Voedsel-
commissarissen. Bepalingen inzake den teelt van’ tabak
en hop. Regeling met betrekking tot het dorschen van
tuinbouwzaaipeulvruchten. Publicaties van een regeling
inzake bestrijding van kruisbestuiving voor het eiland
Tholen, waarbij gebieden zijn aangewezen voor den teelt
van bepaalde zgn. voorrangsgewassen. (EV. 1943 No. 39,
1914 Nos. 1 en 2; blz. 1068, 21, 22 en 43).
Volkstuinen. Wijziging in de Bodemproductiebeschik-
king 1942 Volkstuinen, waarbij het beschikbaarstellen
van grond voor volkstuinen sinds 15 December 1943 is•
verboden, behoudens verleende vergunning. (E.V. 1943
No. 39; blz. 1068).
DE NEDERLANDSCHE
BANK.
(Voornaamste postan
In
duIzenden guldens)
1
Binnenl. wissels,
Munt,
lopen marktpapier,
Totaal
Data muntmate-
lbeteçningen,
voor-
Totaal
opeischb.
riaat en
schotten a/h
Rijk
activa
schulden
deviezen ‘)
1
en diverse
rekeningen_’)
21 Febr.’44
4.459.22
1
167.036
4.696.474
4.537.841
14
’44
4.405.825
1
146.046
4.620.999
4.463.971
7
’44
1
148.422 4.564.741
4.410.601
31 Jan.
’44
4.336.262
1
144.988
4.553.193 4.400.802
24
’44
4.277.620
1
145.646
4.492.726
4.431.668
17
’44
4.223.864
1
.
151.469
4.447.407
4.298.622
10
,,
’44
4.280.231
1
143.678
4.396.066
4.250.078
6Mei
’40
1.173.319
1
248.256
1.474.306
1.424.016
Bankbit jet-
atdt
Bankassig-
1
Schatkist-
papier
Data
ten in om-
in
natiën en
diverse
Saldo
Rijk
IR/C
(D/C)
recht str.
loop
RIC
rekeningen
onder-
gebracht
21 Febr.’44
3.732.416
805.391
89.709
C.
94.181
–
14
’44
3.682.381
781.546 88.124
C. 123.044
–
7
’44
3.649.463
761.134 85.207
C. 124.480
–
31 Jan. ’44
3.620.1(0
780.585 83.573
1
C.
112.384
–
24
,,
’44
3.552.668 788.952
82.181
1
C.
153.609
–
17
,,
’44
3.527.932
770.647 79.903
1
C.
178.425
–
10
,,
’44
3.514.600
735.167 77.396
C.
192.228
–
6Mei
’40
1158.6l3
255.174
10.230
C.
22.962
–
‘) Inge/olge de verordening 5811943 (dd. 26 Juni) zijn de posten
,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buitenlandscbe betaal-
middelen (xcl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de ,,Diverse
rekeningen”, vanaf 5 Juli opgenomen onder de buitenlandsche
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.
OEZAMENLUKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGI2 EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
•
(in mlii. Francs)
4.
.’
..,
.e
‘n
,..
‘-
‘n ..,
0
•
0
o5
B
Q.e
O’
0
17 Febr.’44
79.388
896 17.047
1.650
86.401
7.193 4.560
10
,,
’44
79.1(8
916
17.212
1.686
86.i36
7.182 4.786
3
,,
’44
78.653 1.008
17.414
1.798
85.195
7.334
4.916
27 Jan. ’14
78.464
903
16.747
1.864
84.963
7.052
5.138
20
,,
’44
77.915
936
16.40.2
1.879
84.616
6.987
4.700
8 Mei
’40
23.609
5.394
595
1.480
29.806
–
990
126
.
1 MAART 1944
Ajfabetische index OverheidsmaatregeIen op economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in
1943
het Jaarregister
1943,
laatste bladzijde)
Administratieplicht
……….
Blz
27, 55, 123
Non-ferrometalen ………………..
BIz
123
Blz.
Vee
……………………….41,
97 Afval
………………………….
123
Omzetbelasting
………………
41,
97
Veevoeder
………………….
41,
97
Algemeen Vcstigingsverbod
……….55
Opheffing
Centrales
……………
40
Vereveningshefflng
……………….
125
Ambacht
…………………….
27
Organisatie Bedrijfsleven
……27,
83,
123
Verpakkingsvoorschriften
…………
96
Arbeidszaken …………….
Bank-
en
Credietwezen
…………..
27, 55,
123
Pluimvee
……………………..
41
Vervoer
……………………….
111
41
Prijsregelingen
…………..
40, 83, 125
Verzekering
…………………
96, 125
Belastingzaken
……………..
41,
Itt
Scheidsgerecht Voedselvoorziening
41
Vestigingswet Kleinbedrijf ……..
41, 125
Betalingsverkeer met het
buitenland
.
27
Sierteelt
……………………
41,
97 Visseherij
……………………..41
Bouwnijverheid ………………….
123
Sociale
voorzieningen
…………….125
Vlas
……………………….
41, 97
Buitenldndsche
Jlandel
…………..
123
Steunverieening a. Stilgelegde
Bedrijven
40,
Voedselvoorziening
………………
97 Groenten
en
fruit
………………
96
55
125
Volkstuinen
……………………
125
Handel………………….
27, 55, 123
Suikerbieten
e.
d……………..
..
41,
97
IJzer
en
Staal
………………….
125
Heffingen ………………..
41, 55, 123
Surrogaten
……………………..
97
Zaden
………………………….
41,
97
In- en
Uitvoer
………………….
26
Tabak
……………………..
40, 96
Zuivel
……………………..
41,
97
Industrie………………..
27,
55, 123
Textiel
……………………..
40, 96
Kamers van Koophandel
…………40
Toegepast Natuurwetenschappelijk On-
Kindeibijslagwet
………………..
123
derzoek
………………………..
41
Landbouw
………………
41,
97,
125
Tuinbouw
……………………..
41
Monopolieproducten …………
.-55,
123
Turf
…………………………
96
Zoojuist verschenen:
DE KOLINVOORZIENING VAN REDERLAND
door
Dr. A. DE GRAAFF
Publicatie No. 35 van het Nederlandsch Economisch Instituut
PRIJS -f 5.50
*
(Prijs voor donateurs en leden van het N.E.I. f 4.10; be-
stellen bij het N.E.l,)
Verkrijgbaar in den Boekhandel
Uitgave van De Erven F. BOHN N.V. – Haarlem
g
eit .aadjse
VAN DE ARBEIDSPRODUCTIVITEIT
IN NEDERLAND
door Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
/
24ste Publicatie van het Ned. Economich Instituut
PRIJS t 2.60k
(Prijs voor donateurs en leden van het N.E.I. fl.75;
bestellen bij het N.E.l.).
(
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave: DE ERVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDR.UKKERIJ
H. A. M.
ROELANTS
–
SCHIEDAM
Onze speciale afdeeling: drukwerk voor contrôle en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in groote verscheidenheid van werk-
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300
Onze terzake-kundige staf is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)
advies te Uwer beschikking.
Het.
volks credietwezen
in de depressie
door
R. M.Dr. Soemitro.
Djoj ohadikoesoemo
Publicatie No. 34 van hef
Nederlandsch Economisch
Instituut
Prijs
f 5.50*
(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I.
f
4.10;
bestellen bij het N. E. 1.).
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave: De Erven
F. BOHN N.V.-Haarlem
Binnenkort verschijnt:
DE LANDBOUW
ALS BRON VAN
VOLKSBESTAAN
IN NEDERLAND
samengesteld
door Ir. D. J. MALTHA
met medewerking von
anderen
Publicatie No. 36 van
h,t Nederlandsch Eco-
nomisch Instituut –
Uitgave:
DE ERVEN
F. BOHN N.V., Haarlem
Verantwoordelijk voor het rèd. gedeelte: Drs.
M.
F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs
f
20.85*
per jaar.
(,,Prijsvaststelling No.
052.
IM 312″). Prijs per nummer 50 ct. P 129911.
K
2193.