6 JANUARI 1943
A UTE UR.SRECI-IT VOORBEHOUDEN
conomisch~
*
Statistische
B’erl*c
‘
hten
ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
28E
JAARGANG
WOENSDAG 6 JANUARI 1943
No. 1407
HOOFDREDACTEUR:
M. F.
J. Gooi (Rotterdam).
PLAATS VERVANGEND HOOFDREDACTEUR:
H. W. -La,nbers (Rotterdam).
Redactie en ad’ninistratïe: Pieter de Hoochweg 122, R’dam-W.
A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000.
Post rekening 8408.
Abonnenentsprijs yoor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franpo p. p. in Nederland f 20,5* per jaar. Buitenland en
koloniën f 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
numn?er ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo ean
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontoangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de oerdere
publicaties. A dreswijzigingen op te geoen aan de adn in ist rat ie.
BE.RIOHT.
Aan de abonné’s van ons wèekblad wordt beleefd ver-
zocht hun abonnementsgeld voor het jaar
1943,
ten be-
drage van f
20,85
voor het binnenland en f
23,—
voor het
buitenland (voor boekhandelaren resp. f
16,35
en f
19,—),
vôôr 1 Februari a.s. te voldoen op girorekening no.
8408
of op onze rekening hij de heeren R. Mees & Zoonen, alhier.
Na dien datum zullen wij over het betreffende bedrag,.
verhoogd met incassokosten, per kwitantie disponeeren.
INTIOU1:
Bz
liet vijftigjarig jubileum der Cen’trnle Commissie voor
de Statistiek
(1892-1942)
door
Prof. Mr. ii. TV.
Met borst ………………………………2
Marktanalyse door
Prof. Dr. J. F. ten Doesschate
5
Oorlog en kapitaalgoederenvoorraad door
Prof. Dr.
J.
Tinbergen……………………………..7
Het reederijbedrijf door
C. JTernzeij
…………9
l3oe kb es p r e ki,n gen.
Prof. ])r. II. M. .11. A. van der Valk: ,,De Geld- en
Kapitaalmarkt”, hespr. door S.
Posthuna
11
Overheid smaatregelen
0
1)
econo-
misch
gebied ……….. . …………….
12
S t a t
i S
t i e k e n.
Bankstaten
…………………………….13
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geidmarki
is het ook in de laatste week van het
jaar uitermate stil gebleven. Transacties in langer loopend
papier behooren tot de hooge uitzonderingen en van eenigen
‘regelmatigen hândel is dan ook geen sprake. Vrijwel alle
geidgevers hebben nog steeds zorg voor hun liquiditeit, en
de ,,windowdressing”, waarmee men toch hij verscheidene
leden van het geldmarktpersoneel nog te maken heeft,
kwam in dat opzicht op een heel ongelukkig moment, nu
de invloed van de jongste consolidtie.:operatie nog geens-
zins uitgewerkt” is. Vraag naar discontornateriaal was
er dan ook practisch niet te bespeuren. hoewel natuut’lijk
na de jaarswisseling wel een lichte verhetering zal zijn
waar te nemen, —nu de liquide.middelenweer ,,uitde etala-
ges” kunnen worden gehaald – moet toch vooralsnog
rek2ning worden gehouden met een betrekkelijk geringe
vraag naar papiër. Onder die omstandigheden is het niet
te verwonderen, dat de tarieven voor het weinige disconto-
materiaal, ‘dat nog verhandeld wordt, zeer hoog blijven.
Iletzelfde gold voor callgeldleeningen ten aanzien waarvan
de positie ook zeer krap was. –
De stemming op de
obligatiemarkt
was in de verslagw’eek
gunstig. De koersbewegingen waren niet omvangrijk, maar
over het algemeen waren toch licite koersstijgingen waar
te nGmen. De 3• pCt. leening
1941,
die de vorige week
VoQrtdurend om en nabij de
99
pCt. bleef, sloot op
99116.
De
3•
pCt. leening
1942
sloot op
9931.
De vQrige week
waren de leeningen
1941 en
1942
vrijwel steeds ongeveer
gelijk, terwijl toch de nieuwste leening in verband met haar
een jaar langeren looptijd circa
3/
pCt. lager moet staan.
Deze week bracht dus een meer logische verhouding tus-
schen beide leeningen. De 3-3k pCt. leening
1938
sloot op
96
11
/16
,
zoodat ook dit fonds een stijging kon boeken. De
rest van de markt was naar rato. De Indische leeningen
waren op den laatsten beursdag niet genoteerd, maar te-
voren was de stemming gunstig, de marge met de Neder-
landsche staatsleeningen is in de laatste maanden belang-
rijk ingekrompen. De omzetten op de obligatiemarkt waren overigens niet groot, de nieuwe leening staat in dat opzicht
nog altijd aan de spits. In het midden van deze maand
zal een kleine f
50
millioen uitgeloot worden van de
4
pCt.
leening
1941.
Verleden jaar was het uitlotingsbedi’ag zeer
aanmerkelijk kleiner, omdat toen immers gedurende den
1001) van het jaar omvangrijke bedragen waren aange-
wend tot betaling van successierechten. Dit jaar werden
slechts enkele millioenen op die wijze gebruikt, zoodat het
jaarlijsclie aflossingsbedrag vrijwel geheel door loting zal
moeten worden gedelgd. De herhelegging van dit omvang-
rijke bedrag zal waarschijnlijk stimuleerend werken op
het koersverloop.
De
aandealenmarla
sloot het jaar yoor verscheidene fond-sen op 0f bijna op het hoogste peil, dat in den loop daarvan
werd bereikt. Vooral minder çourante i ndust rieelen als
Gist, Hollandsche Beton, Kondor e.d. waren zeer vast. Aan-
deelen uit de metaalindustrie daarentegen lagen den laat-
sten tijd hij voortduring minder gunstig in de
nlarkt.
Stork hijv. ligt tientallen punten beneden de hoogst genoteerde
koers, en in mindere mate geldt hetzelfde voor Nederl.
Staal en Werkspoor. Wel daarentegen stonden bijv. aan-
deelen Ubbink bijna op het hoogste peil. Van de hoofdfond-
seri staat ook Leverbros vrijwel op topniveau; van de hij
Philips gevolgde reactie is al weer een groot deel inge-
loopen.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
6 Januari 1948
HET VIJFTIGJARIG JUBILEUM
DER CENTRALE COMMISSIE VOOR DE
STATISTIEK (1892-1942)
Bij gelegenheid van bovenstaand jubileum zal ik gaarne
iets mededeelen omtrent de ontwikkeling der ambtelijke
statistiek in ons land.
Doel en wezen van de statistiek.
Wat is statistiek?
In het getal is iets goddelijks, heeft Cicero reeds gezegd.
1)
Het Heelal, en daarmede ook onze samenleving,, ver-
andert vooitdurend en regelmatig; geen minuut, geen
seconde is gelijk aan de vorige. In ruimsten zin beoogt
de statistiek inzicht te geven in het rhythme der Schep-
ping, voorzoover de verschijnselen door menschen waar-
neembaar en in getallen vast te leggen zijn. In engeren
zin streeft.zij er naar een beeld te geven van het rhythme
in de menschelij’ke samenleving. De statistiek is als een antenne geplaatst in het midden
onzer maatschappij. Zooals een antenne de aether-trillin-
gen opvangt, die het radiotoestel weergeeft, zoo regis.reett
de statistiek de trillingen op biologisch, economisch,
sociaal en cultureel gebied. haar taak is de waarneembare
verschijnselen, volgens de haar eigen methode, te ver-
zamelen, te groepeeren, te verwerken en ter algemeenè
kennis te brengen. Wil men ietwat spottend zeggen
statistiek is de kunst de cijfers te rangschikken, dan is
daar geen bezwaar tegen, mits dat rangschikken in den
goeden zin wordt opgevat, want de statistiek mag niet
anders dan waarheid brengen. Zij is cle spiegel der wa’ar-
heid in cijfers.
Elke cultuurstaat moet, als grondslag voor te nemen
maatregelen op sociaal-economisch gebied, kunnen heshik-
ken over onaanvechtbare statistische gegevens en daarom
in het bezit zijn van een statistisch apparaat, waarin alle
waarnemingen samenkomen en van waaruit de voorlich-
ting uitstraalt.
l)oor de statistiek moet in elk ‘land een zoo volledig
mogelijk beeld verkregen worden van den werkehijken
toestand (Ier bevolking in al haar geledingen en in
al
haar
uitingen, terwijl door internationale samenwerking de
verschillende nationale statistieken zooveel mogelijk naar
dezelfde beginselen moeten worden ingericht, waardoor
de biologische, economische, sociale en cultureele om-
standigheden over en weer bekend en vergelijkbaar worden.
In de eerste plaats moet men weten, hoeveel men-
schen er zijn, van welk geslacht, van welken godsdienst,
van welk beroep, welk soort ondernemingen er zijn, zoo-
wel wat de industrie en den handel, als wat den landbouw
betreft, hoe de geboorte- en sterfteverhoudingen zijn,
hoe de emigratie en immigratie, de gezondheidstoestand,
de criminaliteit, de voortbrenging en het verbruik, de
bonen, de kosten van het levensonderhoud, de woning-
toestanden, de door den handel bereikte omzetten, het
verkeer, de openbare financiën, de conjunctuur, om in
bonte rij slechts een aantal wetenswaardige statistische
gegevens op te sommen. Daardoor leert men tevens den
rnensch kennen en krijgt men een overzicht van zijnzede-
lijke en verstandelijke eigenschappen en van de wijze,
waarop hij in zijn behoefte voorziet.
Als er één terrein is, waar het denkbeeld van centrahisa-
tie, van het brengen van een eenheid in de verscheiden-
heid der dingen, moet worden nagestreefd, dan is dit wel
hier. Deze centralisatiegedachte is in Nederland in hooge
mate verwezenlijkt
2).
Nadat ook de landbouwstatistiek
en de visscherijstatistiek daarheen zijn overgegaan, zijn
alle belangrijke statistische werkzaamheden gecentrali-
seerd-bij het Centraal Bureau voor de Statistiek te ‘s-Gra-
venhage, onder auspiciën van de Centrale Commissie voor
‘)
,,Est in nuinero quiddam divinuni”
‘) Men vgl. ook H. W. Lambers: ,, De onwikkelingsgang der
economische stacistiek in Nederland” in ,,E.-S. 13.” van 4 Nov. 1942.
de Statistiek, waarin de verschillende kringen uit ons
maatschappelijk en economisch leven zijn vertegenwoor-
digd.
De geschiedenis der ambtelijke statistiek in J”Jederland.
in de geschiedenis der ambtelijke statistiek in ons land
zijn 8 merkwaardige jaren te noemen, jai’en, die niet alleen
op zichzelf gewichtig voor de statistiek waren, maar die,
behalve het rampjaar 1878, tevens kortere of langere
bloeiperioden openden. 1-Jet zijn de jaren 1825, 1826,
1848, 1878, 1884, 1892, 1899 en 1941.
In het eerste kwartaal van de 19e eeuw kan men nog
niet van een organisatie der ambtelijke statistiek spreken,
al was in 1795 reeds een soort voikstelhing gehouden en
werden sedert 1816 gegevens betreffende het armwezen
verzameld en gepubliceerd.
In 1825 zien wij, als eerste symptoom eener Organisatie
der ambtelijke statistiek, de oprichting aan het Departe-
ment van Financiën van een Centraal Bureau voor de
Statistiek voor de In’-, Uit- en Doorvoer. Tevens werd in
dit jaar R. Lobatto, ambtenaar bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, op zijn verzoek, belast tnet het
samenstellen van een voor ‘s lands rekening uit te geven
Jaarboekje, de voorlooper in zekeren zin van onze tegen-
woordige Jaarcijfers. Aan twee Departementen werden
aldus, in hetzelfde jaar, twee kleine stekjes geplant, die,
uitgi’oeiende, later voor de statistiek belangrijke resultaten
zouden opleveren.
Bij Kon. Besluit van 1826 besloot voorts de Kroon ,,in
aanmerking genomen hebbende het behang dat er voor
den dienst van het Rijk in het algemeen ën voor de weten-
schappen in het bijzonder gelegen is in de bearbeiding
eener uitvoerige statistiek – dezer landen” tot oprichting
van een bureau voor de bewerking eener ,,Statistiek ‘des
Rijks” bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, het
tegenwoordige Centraal Bureau voor de Statistiek in em-
bryonalen toestand! Er kwam daarbij ook een ambtelijke Commissie voor de Statistiek, onder voorzitterschap van
den Minister, welks taak was aan dit Bureau ,,leiding te
geven bij het nasporen van toen bestaande en vroegere
statistieken”. De Commissie heeft verscheidene verzame-
lingen van statistisch materiaal gepubliceerd. De werkzaam-
heden dezer eerste Commissie voor de Statistiek werden
in 1830 door destaatkundige gebeurtenissen van dat jaar
helaas afgebroken. Lobatto bleef intusschen zijn Jaarboekje
uitgeven tot 1849. Daarop volgde in 1848 een afzonderlijk
Bui’eau voor de Statistiek aan het Departement van Bin-
nenlanclsche Zaken, dat in 1851 een Statistisch Jaarboekje
uitgaf, welk bureau in 1857 werd uitgebreid tot een af-
S
zonde’rlijke Afdeeling voor de Statistiek onder leiding van
Mr. M. M. von Baumhauer. De Regeering toonde verder
haar belangstelling door in 1859 een Rijkscommissie voor
de Statistiek te benoemen, waarvan mr. J. Ackersdijk,
hoogleeraar te Utrecht, voorzitter werd en Jhr. Mr. W.
Six, de latere minister van Binnenlandsche Zaken, secre-taris. Dat deze organisatie van Bureau en Commissie niet
in alle opzichten voldeed, bleek uit het feit, dat de Tweede
Kamer in 1861 den post, voor deze Commissie op de be-grooting uitgetrokken, verwierp, waarop in hetzelfde jaar
de Commissie werd ontbonden.
1-Jet jaar 1848 was, uit het oogpunt der statistiekbeoefe-
ning, ook nog hierom belangrijk, omdat in dit jaar, op
initiatief van Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, het bekende
,,Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje” tot
stand kwam. Dit boekje, waarin tal van statistische gege-
vens gepubliceerd werden, zag in 1849 voor het eerst en
in 1884 voor het laatst het licht; vermeldenswaard is hier-
bij nog, dat, toen de kringvan mede-arbeiders aan het Jaar-
boekje zich tot 30 had uitgebreid, dit aanleiding gaf tot
oprichting van’de ,,Vereenigiiig voor de Statistiek”, welke
Tereeniging in’1892, na de instelling van de Centrale Com-
missie voor de Statistiek, herdoopt werd in de thans nog bestaande ,,Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en
de Statistiek”.
6 Januari 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
Het Statistisch Bureau aan het Departement van Bin-
nenlandsche Zaken, hoewel gepromoveerd tot een afzon-
derlijke Afdeeling, scheen ook niet voldoende levenskracht
te bezitten om ouder te worden dan 30 jaar. De minister
van Binnenlancische Zaken, l(appeyne van de Coppello,
bereidde het een niet-eervolle begrafenis, door de Afdeeling
in 1878 op te heffen en tevens twee posten, die op de be-
grooting van 1878 waren gebracht, in te trekken: f7.000
als bijdrage bedoeld voor de gemeenten Amsterdam en
Rotterdam in de kosten der op te richten gemeentebureaux
voor Statistiek en f2.000 ter verbetering van de bevolkings-
statistiek. Terecht laakte Prof. Vissering, voorzitter der
Vereeniging voor de Statistiek, deze daden door openlijk
ter vergadering te verkondigen, dat deze opheffing ons
bracht in een toestand, ,,die erger is dan wij in vele jaren
gehad hebban”. Flij voegde daaraan deze woorden toe: ,,De
Regeering schijnt niet het geringste besef te hebben van hetgeen de Statistiek is, noch hoe zij behoort bewerkt te
worden. Voor haar is de Statistiek, naar het schijnt, een
artikel van weelde; waarvan men zich in dure tijden ont-
doet. FIet is een schande voor Nederland, dat daar zoo iets
heeft kunnen gebeuren. Onze Regeering schijnt niet te be-‘ vroeden, dat het belang des Volks, het belang der Regee-
ring zelve (om nu niet van het recht der wetenschap te
gewagen) hun gebiedend den
plicht
oplegt om te ‘zorgen
voor een goede officieele Statistiek.”
,,Wat zal thans het gevolg zijn van de afschaffing van het
Bureau voor de Statistiek bij Binnnelandsche Zaken? Men zal de Statistiek in alle takkenvan den publieken dienst op-
dragen aan ambtenaren, die er ncich de kunde, hocli den
lust voor hebben en maar al te geredelijk het vervelende werk aan klerken zullen overdragen. Men beseft niet dat
de Statistiek, de wetenschap der feiten van het maat-
schappelijk leven, een studie is, die met belangstelling
moet worden beoefend, waarvoor men moet worden ge-
vormd, waarvoor men bovenal ,,hart” moet hebben. Ik
herhaal, het iseen schande vodr ons land, dat hij zijn Re-geering dit besef ontbreekt.” Tevergeefs deed de Vereeniging voor de Statistiek po-
gingen om van de toenmalige Regeering de oprichting
van een Bureau voor de Statistiek te verkrijgen. Deze
opvatting der Regeering veranderde echter, toen Mr, S. Vissering optrad als minister van Financiën en Jhr. Mr.
W. Six als minister van Binnenlandsche Zaken. De Tweede
Kamer bleef daarentegen haar afwijzend standpunt hand-
haven. Een post van f 10.000 voor de oprichting van een
Centraal Bureau voor de Statistiek, voorgesteld op de be-
grooting van 1881, werd verworpen met 41 tegen 21 stem-
men.
Toen besloot de Tereeniging voor de Statistiek zelf de
hand aan de ploeg te slaan. In ‘1884 werd, op initiatief
van Mr. N. G. Pierson, na langdurige voorbereiding, het
,,Statistisch Instituut” dezer vereeniging in het leven
geroepen, waarvan Mr. A. Beaujon, tevens buitengewoon hoogleeraar in, de Statistiek aan de gemeente-Universiteit
te Amsterdam, Directeur werd en Mr. J. C. Naber, Mr. W.
P. J. Bok en Dr. C. A. Verrijn Stuart achtereenvolgens
als secretarissen fungeerden. Na den dood van Beaujon
in 1890 trad de laatste tevens op als waarn. Directeur.
Eerst tegen het einde der 19e eeuw kwam er een einde aan
de lijdensgeschiedenis der Nederlandsche Ambtelijke
Statistiek door de instelling in 1892, op initiatief van Minis-
ter Tak van Poortvliet, van een Centrale Commissie voor
de Statistiek, die uit minstens 12 lëden zou bestaan en
die in 1942, gereorganiseerd, haar 50-jarig bestaan kon
herdenken. Bij K.B. van 24 October 1892 werden 28 leden
der Commissie benoemd, benevens Mr. W. A. Baron van
Verschuer tot voorzitter, Mr. H. Goeman Borgesius tot
ondervoorzitter en Dr. C. A. Verrijn Stuart tot secretaris.
De Centrale Commissie
000r
de Statistiek. Opzet en orga-
ni.satie.
Haar instelling beteekende het aanbreken van een nieuw
en vruchtbaar tijdperk op statistisch gebied. Bij den tot
dusver door verschillende bestuurso’rganen ‘ verrichten
statistischen arbeid toch, hadden leiding en onderling
verband zoo goed als steeds ontbroken; het gemis aan
eenvormigheid, aan methodische bewerking was ernstig
gevoeld; bovendien eischten wetenschap en bestuur veel-
zijdiger feiten en dieper kennis dan voorheen.
De taak der Commissie, zooals deze omschreven werd
in het Kon. Besluit van 6 October 1892 S. 23, was tw’ee-ledig. Ten eerste had zij advies te geven en ontwerpen te
maken betreffende (le statistiek ten behoeve van de De-
partementen van Algemeen Bestuur en, op verzoek van een
Departement, ten behoeve van andere Qpenbare besturen en autoriteiten. Voorts werd de Commissie belast met het
verzamelen, bewerken en publiceeren van statistische op-
gaven, die zij voor practijk en wetenschap nuttig achtte,
voorzoover de te harer beschikking gestelde middelen
toelieten.
Op wetenschappelijk gebied werd aan de Commissie
derhalve een vrij groote mate van zelfstandigheid toege-
kend, wijl zij geen machtiging van de Regeering behoefde om een door haar wenschelijk geacht onderzoek in te stel-
len. Administratief kreeg zij de bevoegdheid om recht-
streeks, dus zonder tusschenkomst van het Departement van Binnenlandsche Zaken, w’aaronder zij ressorteerde,
te correspondeeren met openbare besturen, autoriteiten,
bijzondere vereenigingen en personen. Verder was bepaald,
dat, behalve in spoedeischende gevallen, van Regeerings-
wege omtrent een nieuw onderwerp van statistiek geen
onderzoek ingesteld zou worden, noch in een onderzoek,
dat reeds placht te geschieden, verandering zou gebracht
worden, dan nadat de Commissie gehoord was.
Niet heel lang is de Commissie met hare dubbele functie
van adviseerend en uitvoerend orgaan belast geweest.
Nadat over een aantal statistieken advies uitgebracht was,
werd verwacht, dat de adviseerende taak zich in omvang
zou gaan beperken en het zwaartepunt overgaan op het
verzamelen, bewerken en publiceeren van statistieken.
Hiervoor leek een goed toegerust Centraal Bureau onder
één hoofd meer geschikt dan een Commissie, die zich niet
voortdurend met statitischen arbeid kan bezig houden.
Dit leidde, na den dood van haar eersten voorzitter, Baron
van Verschuer, tot een nieuw IConinklijk Besluit, dat van
9 Januari 1899, Sthl. 99, waarbij ingesteld werden een
Centraal Bureau voor de samenstelling van de statistieken
en een Centrale Commissie als adviseerend lichaam, tevens
belast met het toezicht op het Bureau
2).
Er is een periode geweest, waarin de groote zelfstandig-
heid, welke de Centrale Commissie hij haar instelling had
(Yekregen, aan de Nederlandsche Regeering minder welge-
vallig was, blijkbaar als gevolg van haren vensch om de
ontwikkeling van den Statistischen Dienst, wegens de
daaraan verbonden directe en indirecte kosten, binnen
zekere grenzen te houden. In 1910 werd, zonder voorkennis
van de Commissie, maar nadat zij in 1909 een poging van
den minister van Binnenlandsche Zaken om invloed op de inrichting van haar jaarveihlag te oefenen, had afge-
wezen, het desbetreffend artikel van het Koninklijke Besluit
in dien zin gewijzigd, dat dit verslag zou worden ingericht
met inachtneming« van de aanwijzingen door den Minister
gegeven en dat het alleen voorzoover de Minister het noo-
dig oordeelde in de Staatscourant zou worden gepubliceerd.
Hierin nu zag de Commissie een principieele wijziging van haar wetenschappelijk zelfstandige positie; zij achtte
het wenschelijk, dat ook adviezen, waaraan door de Re-
geering geen gevolg gegeven was, konden worden gepubli-
ceerd. Voorzitter, ondervoorzitter en eenige leden vroegen
ontslag en dit leidde tot overleg en tot een nieuwe redactie,
volgens welke de Commissie in de inrichting van haar
verslag werd vrijgelaten en dit ook ongewijzigd zou worden
‘)
Dit Burëau, in 1 900 nog uit 4 ambtenaren bestaande, die onder
den Directeur welkzaam waren, telde in 1939 ± 500 ambtenaren
en in 1942, na het overnemen van de landbouw- en de visscherij-
statistiek; ± 1.000 ambtenaren.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
6 Januari 1943
gepubliceerd, tenzij de Minister tegen volledige publicatie
bezwaar had en dat bezwaar, na raadpleging van de Com-
missie, voor opheffing niet vatbaar bleek. In dit geva] zou
alleeii de korte inhoud in de Staatscourant verschijnen.
Later is het vers]ag niet meer in de Staatscourant, waarop moest worden bezuinigd, verschenen, maar
zag
het als af
–
zonderlijke publicatie het licht.
De tweede stap in diezelfde richting werd gezet in 1918.
De Ministei’ deelde aan de Commissie mede, dat naar zijn
inzicht, zoowel om principieele als om practische redenen,
uitsluitend aan hem de bevoegdheid behoorde te worden
toegekend om aan het Centraal Bureau opdracht te geven
gegevens te verzamelen, bewerken en publiceeren of zoo-
danige werkzaamheden te staken. De Commissie had er
geen bezwaar tegen, dat haar bevoegdheid om op verzoek
van het hoofd van een Departement van Algemeen Be-
stuur het samenstellen van de statistiek op te dragen, werd vervangen dooi een verplichting om-aan zulk een verzoek
gevolg te geven, maar zij meende, dat toch ook aan haar
de bevoegdheid moest gelaten worden op eigen initiatief opdrachten aan het Bureau te geven. Een zekere vrijheid
achtte zij noodzakelijk, met het oog op de wetenschappe-lijke waarde van het statistisch werk, terwijl haars inziens
de samenstelling der Commissie uit personen van verschil-lenden werkkring en verschillende levensopvatting de beste
en onmisbare waarborg bood tegen eenzijdigheid en poli-
tieken invloed. Het Koninklijk Besluit werd in dezen zin gewijzigd, zoodat de Commissie in dit opzicht hare zelf-
standigheid behield.
Ook in de samenstelling der Commissie kwam in den
loop der jaren eenige wijziging. Aanvankelijk kende het
Koninklijk 13sluit naast. de gewone leden slechts éôn
ambtshalve
lid:
den Directeur van het Centraal Bureau.
De behoefte aan permaner e vertegenwoordiging van be-
paalde hestuurstakken heeft er echter toe geleid, dat sedert
1910 liet aantal ambtshalve leden werd uitgebreid en dat
sedert 1931 ook voor elk Departement van Algemeen 13e-
stuur één of enkele ambtenaren in de Commissie zitting
hebben, wat uiteraard de behartiging van de belangen der
statistiek ten goede moet komen. lIet minimum-aantal
leden, oorspronkelijk op 12 gesteld, werd in verband hicr-
mede verhoogd tot 25.
Publicaties en adeiezen.
Als resultaat van den statistischen arbeid der Centrale
Commissie v66r de oprichting van het Centraal Bureau in
1899, zagen, behalve de Jaarcijfers van het Rijk in Europa,
de Jaarcijfers van de Kolonien en de Maandcijfers, het licht
een Statistiek der Arbeidersvereenigingen (1894), de uit-
komsten van een onderzoek naar de geschiedenis en werk-
zaamheid der Vakvei-eenigingen (1896), van een onder-
zoek naar de bonen en den arbeidsduur bij Rijkswerken
in 1894, en van een onderzoek naar het verbruik van
sommige voedings- en genotmiddelen (1895), verder een
overzicht van den loop der koop- en pachtprijzen van lan-
derijen in de jaren 1882 tot en met 1896 en een statistiek
der sterfte in de jaren 1891-1895 van mannen van 18
tot en met 50 jaar, met onderscheiding naar beroep, leef: tijd en doodsoorzaken.
Ook verschenen nog eenig’ publicaties als aanliangsels
bij de Maandcijfers, als lioedanig vermelding verdienen een
overzicht-van het aantal kiezers voor de Tw’eede Kamer
der Staten-Generaal, de Provinciale Staten en de Gemeente-
raden in 1850-1896, uitkomsten van onderzoekingen naar
het verband tusschen welstand, nataliteit en kindersterfte,
een statistisch overzicht van het betrekkelijk beerverzuim
op de lagere scholen in een 3-tal arrondissementen in 1896
en een overzicht van de opbrengst dergewonerijksmiddelen
van 1831 tot 1897.
De adviseerende taak der Commissie is er na de oprichting
van het Centraal Bureau niet minder omvangrijk op ge-
worden. Het is niet mogelijk in eenkort bestek een over-
zicht te geven van de tal van adviezen in den loop dor
jaren, hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van de
Regeering of het Centraal Bureau, door de gereorganiseerde
Commissie uitgebracht. Zij betroffen in hoofdzaak het
arbeidsveld van het Centraal Bureau, dat zich voortdurend
uitbreidde als gevolg van de geleidelijke, in 1941 met de overneming van de landbouwstatistiek voltooide, centra-
lisatïe van le ambtelijke statistiek, van de instelling van
vele en belangrijke nieuwe statistieken en van de ver-
breeding en verdieping van bestaande. Maar bovendien
werd het advies der Commissie ingewonnen over de sta-
tistieken van andere instellingen, als Rijksverzekerings-
bank, de Rijkspostspaarbank, den Postchèque- en giro-
dienst, den Statistischen Dienst van den Volkenbond, enz.
Verder werd geregeld geadviseerd over de hegrootingen
en verslagen van het Centraal Bureau en verscheidene
malen over door de Regeering gewenschte bezuinigingen
op den Statistischen Dienst e.d. Terloops zij opgemerkt,
dat de Commissie reeds in 1904 adviseerde tot opriôhting
van een Centralen Statistischen Dienst in Nederbandsch-
Indië, waartoe in 1914 werd overgegaan door de instelling
van een Centraal Kantoor voor de Statistiek te Weltevre-
den (later Batavia).
liet aantal verschillende onderwerpen in den loop der
jaren, vaak bij herhaling in behandeling geweest, bedraagt
bijna 300, wel een aanwijzing voor de uitgebreidheid van
het terrein, waarop de statistiek zich beweegt, en de
veelzijdigheid van den arbeid der Commissie. Feitelijk is tegen woordig vrijwel het geheele maatschappelijk levçn
aan statistisch waarneming onderworpen.
**
Tenslotte nog de volgende personalia.
Na de reorganisatie in 1899 trad Mr. A. Kerdijk, die reeds van 1897 af ondervoorzitter en na het overlijden
van den heer Van Verschuer in 1898 waarnemend voor-
zitter was, op als voorzitter der Centrale Commissie. Dr.
C. A. Verrijn Stuart werd Directeur van liet niuw opge-
riclite Bureau, Mr. II. W. Methorst diens plaatsvervanger
en tevens secretaris der Commissie. Na Kerdijk’s overlijden
in 1905 werd Pierson voorzitter; om gezondheidsredenen
bleef hij dit slechts tot 1907, in welk jaar Verrijn Stuart,
die kort te voren wegens zijn benoeming tot hoogleeraar
te Delft afgetreden was als Directeur van het Centraal
Bureau, tot het voorzitterschap geroepen werd. Toen
Verrijn Stuart in 1925 ontslag vroeg als voorzitter, werd
Prof. Mr. P. J. M. Aalherse tot deze functie benOemd,
die hij thans nog bekleedt. Het was onder het voorzitter-
schap van Aalberse, dat, in 1932, de Statistische Dienst
overging naar h,et Departement var Economische Zaken
en Arbeid, dat steeds getbond heeft een open oog tehebben
voor de beteekenis der statistiek.
Ook onder (le vroegere en tegenwoordige ondervoorzit- –
ters Prof. Mr. H. B. Oreven, Mr. Dr. A. van Gijn, C. J.
Th. Zaalberg, T. Schouten en Mr. P. J. Oud en onder de
leden der Commissie – zij telt thans 33 gewone, 4 ambts-
halve leden en 12 vertegenwoordigers der Departementen
van Algemeen Bestuur – zijn er verscheidene wier verdien-
ste en toewijding tot de statistiek hoog moet worden aan-
geslagen. In dit verband mag niet onvermeld blijven
ir. J. II. B. de Roos, die bijna dertig jaar – van 1906 tot
zijn dood in 1934 – zijn bijzondere gaven aan het Secre-
t.ariaat der Commissiewijdde.
De Centrale Commissie voor de Statistiek vindt voor
haren stillen, maar helangrijken arbeid voldoening in de
vaardeering, welke de met hare medewerking ontworpen
NederlandscheStatistiek zoowel in ons land als ook daar
buiten heeft ondervonden.
Prof. Mr. H. W. METHORST.
Ii Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
•
MARKTANALYSE.
Er bestaat geen antithese tusschen cle algemeene of
sociale economie en de bedrijfseconomie. De arbeidver-
deeling, welke de beoefenaren dezer beide takken van
wetenschap zich hebben opgelegd, wordt niet door een
prin ‘:ipieeie tegenstelling, doch
(100F
zuivére doelmatigheid
bepaald: voor de algemeene economie gaat het om een in-
zicht in de causalteit van het geheel der economische
samenleving, terwijl de bedrij fseconom ie liet economisch
handelen van het gezichtspunt der bedrijfshuishouding
uit beschouwt. Door de algemeene economie worden de
bedrijven dus in de eerste plaats gezierr als deelen van een
grootôr geheel en hij haaa gaat het erom den economischen
samenhang van dit geheel vast te stellen; door de beclrijfs-
economie daarentegen wordt het geheel gezien als omgeving van de daarin haar taak vervuIlende bedrij fshuishouclingen,
terwijl het er hier om gaat de economische wetrnatigheden
dezer laatsten op te sporen.
Zoo gezien is het duidelijk, dat men vrijwel ieder econo-
misch vraagstuk zoowl aan een algemeen-economisch als
aan een hedrijfseconomisch onderzoek kan onderwerpen
en dat daarbij dan een verplaatsing van het zwaartepunt
der beschouwingswijze in hovenhedoelden zin te consta-
teeren valt.’ Toegepast op het onderwerp der marktanalyse
moet
0.1.
worden vastgesteld, (lat dit zich nog grootendeels
in de sfeer der bedrijfseconomische beschouwing. bdvindt
en (lat de algemeene economie aan het onderwerp tot dus-
verre relatief weinig aan dacht lieef t geschonken. 1 loewel
ook in het onderstaande gepoogd zal worden een bedrijfs-
ecmornischen gedachtengang te ontwikkelen, moge toh
niet enkele woorden op de sociaal-economische heteekenis
dr marktaaal-se worden ingegaan, al ware het slechts
om tot uitvoeiger heschouwing van meer hevoegden aan-leiding te geven.
1)’ sociaal-econo ii isclie beteekenis ler ,nakiano1jsc
In de algemeene economie legt menaan hef markthegrip in cle eerste plaats Prijsvoriningscriteria ten grondslag. De
nato van concurrentie bij vragers en aanbieders staat in
het centrum der belangstelling en leidt tot marktopvat-
iingen,welkeuitsluitend op deze meerdere of mindere mate
van concurrentie gebaseerd zijn. Zoo plaatst hij’. Walter
Eucken in den jongsten druk van zijn ,,Gruncllagen der
Nationahikonomie” tusschen de beide uitersten vri de
volledige mededinging en het volledige monopolie de 3
tuscheavormen yan het gedeeltelijk oligopolie, het oligo-
polie en het gedeeltelijk monopolie, waaruit dan— aange-
zien deze ii gradeeringen der mededinging zich zoowe]
aan (le zijde der vragers als aan die van de aanbieders
kunnen voordoen – in eersten aanleg 5
x
5 = 25 markt-
vormen resulteeren. Zonder het nut eener dergelijke in-
deeling uit een oogpunt van algemeen-economische syste-matiek te willen beoordeelen, moet toch worden geconsta-
teerd, dat men hier met een indeeling der marktvormen
te maken heeft, waarvan de waarde yoor marktanalyti-
sche doelein(1en niet ingezien kan worden. Immers, gegeven
cle soort van prijsvorming ter markt, rest oogde belangrijke
vraag te beantwoorden, welke hoeveelheden eii qualiteiten
op deze markt zullen kunnen w’orden verruild en het is
deze vraag, welke de heoefenaren’der algemeene economie
tot dusverre aan hun collega’s van de becirijfseconomie
– hebben overgelaten. Ildewel men kan aanvoeren, dat het
dan toch ook de bedrijfsliuishouclingen zijn, welke belang
hebben hij liet aldus qualitatief en vooral ook quantitatief
meten vaii de markt, zoodat het de bedrijfshuishoudkunde
is, welke dit vraagstuk moet aanpakken, mag toch7 niet
over liet hoofd worden gezien, dat ook de gemeenschap
als geheel bij een zoo juist mogelijke marktkennis der af-
zonderhij ke productiehuishoudingen gebaat is. 7oowel in
de conjunctuur- als in de kostenleerstellingen der algemeene
economie pleg allerlei frictieverschijnselen een groote
plaats in te nemen. Hij verondersteld volmaakt fungeeren
van het m arktarialytisch apparakt der• productiehuish ou –
dingen zou de voornaamste frictiebron verdwij nen ; immers,
de bedrijven zouden dan den omvang van hun anticipee-
rende producti volkomen
01)
de rnarkt – d.i. de effectieve vraag – kunnen instellen en de maatschappelijke kosten,
verbonden aan overinvesteering en onderbezetting, zouden
komen tevervallen
1).
hoezeer voorloopig utopie, dat het
belang eener goede marktanalyse ver uitgaat hoven het
enkele belang der bedrijfshuishoudingen moge hiermede
voldoende zijn aangetoond.
De bedlrijfsecono.’n ische beteakeriis der in arktanalyse
Vil men de marktanalvse haar plaats in de hedrijfshuis-
houdkunde geven, dan dient men te onderzoeken, welke
rol zij speelt in de beheersvraagstukken, welke ziel) in den
cirkelgang van het kapitaal door de bedrijven voordoen.
In de bedrijfshuishoudingen immers, wordt kapitaal aan-
getrokken, geïn vesteerd in vermogensbestan ddeelen, via
cle productie omgezet in-goederen of diensten en -tenslote,
via verruihing dezer
01)
de verkoopmarkt, weer vrijgemaakt
in de ophrengstprijzen, waarne een nieuw rouleeringsproces
zijn aanvang kan nemen. Daarbij komen de bdrijven dus
met drieërlei markten in aanraking, nI. ten eerste iie
geld- en kapitaalmarkt (voor de aantrekking van het kapi-
taal), teri tweede de inkoopmarkt (voor de investeering
in vermogensbestanddeelen), ten derde de verkoopmarkt
(voor het verruilen der )roortgebrah te producteiT). hoewel
er niets op tegen is, de wetenschappelijke ontleding van
alle 3 (respectievelijk dezer markten onder het begrip
marktanalyse te doen vallen, bleef tot dusverre in het
spraakgebruik liet begrip, tenzij liet tegendeel uitdrukkelijk
werd vermeld, beperkt tot cle analyse van cle verkoop-
mirkt der bedrijven. Dit spraakgebruik volgend kan dus
gezegd worden: de marktanaiyse is in wezen een afzet-
probleem. Aangézien echtet
–
de geschatte verkoopen be-
palend behooren te zijn voor de inkoop- en pr9ductieplan-
ning, •is in eet) modern geleid bedrijf de m-arktanaiyse
tevens basis voor deze heide, vaarmede zij een veel grôoter
belang gaat vertegenwoordigen clan uit de enkele aan-
duicling als afzetvraagstuk zou blijken. Marktanaiyse en
hedrijfshegrooting hangen, zooals nog nader zal worden uiteengezet, ten nauwste samen.
1
–
let rouleeri ngsproces, waarvan li erboven s pralce w’as
dient, in een ondernemingsgewijze productie-organisatie althans, lot liet verkrijgere van hoogere opbrengsten dan
met de voor (le productie gebrachte offers oyereenlcornt.
Vandaar dat van oudsher, in wat toen nog veelalbedrijfs-
leer
genoemd werd, de verhouding tusschen kosten en
opbrengsten het centrale vraagstuk was. In de wetenschap-
pelijke onderzoekingen heeft men zicht daarbij echter zeer
eenzijdig op de kosten gericht – de bestudeering van liet
lcostenblacl van de schaar (om met vlarshaI1 te spreken) is zoo oud als de bedri.jfsleer zelve — waai’tegenover be-
langstelling voor het opbrengstenbiad eerst uit het he-ti’ekkelijk jonge verleden stamt. in den regel volstond
men met een bepaalde productie te projectenren,
–
op grond
waarvan (lan wel een redelijk juiste gcliattiiig der icoten
mogelijk was, doch de huipniddelen om eeneelf de redelijk
juiste schatting oan de opbrengsten te maken, ontbraken
langen kjd en ontbreken ook thans nog in grootere mate
dan n’enschelijk geacht moet worden.
Eigenlijk is het in cle meeste bedrijven toch z66, dat men
cle heoordeeling van w’at zoo – juist het opbrengstenhiad
van de schaar werd genoemd – de vraagzijcle dus – over-
laat aan den man van de commercieele afdeehing, die met
meer of minder juiste ,,feeling” een schatting geeft van
de te verwachten vraag, van de prestaties van het vericoop-
personeel, van de diensten der distribueereide handelal-en.
zonder dat deze factoren object van ernstige studie zijn
geweest. Wat hier in werlceli
.
jkheid dus geschiedt, noemen-
de Amerikanen treffend ,,hlind marlceting”, hetgeen men
‘)
VgL
Erich Sehbfel
–
, ,,Grundlagen der Marktiorschung”, Nürn-
berg 1940.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
6 Januari 1943
zou kunnen vertalen mei: ,,vertrouwen op goed geluk bij den verkoop”, vertrouwen op de ,,Fingerspitzengefiihlig
–
keit” van de commercieele afdeeling. FIet was de terugsiag
op de na-oorlogsche hausse van 1920/’21, die in de
Ver
–
eenigde Staten voor het eerst tot systematische bestudee-
ring der afzetmarkten leidde
2)
en daarmede geleidelijk-
aan het besef deed baan breken, dat ook structuur en ont-
wikkeling van, de afzetmarkt wel degelijk voor weten-
schappelijke hesfudeering in aanmerking komen. In plaats
van irrationeel, gevoelsmatig, kan de afzetmarkt ook
rationeel, d.w. z. wetenschappelijk gefundeerd bewerkt
worden. Wellicht zullen in het vak vergrijsde kooplieden
hierover hun hoofd schudden; de toekomst zal zonder twijfel bewijzen, dat ook marktvraagstukken door ge-
schoolde specialisten beter kunnen worden opgelost dan
door geroutineerde verkoopers-zon der-meer.
liet doel der inarktanalyse.
Het algemeene doel der marktanalyse is dus uiterst
practisch, nI. den bedrijfsleider in staat te stellen, zich
een niet op intuïtie, maar op feitelijk onderzoek gebaseerde
quantitatieve en qualitatieve voorstelling, van de afzet-
markt te maken.
Het feitelijk onderzoek, d.i. de marktanalyse, valt dus
uiteen in twee deelen, de
civantitatieve
en de qualitatieve
analyse. Scherp te scheiden zijn deze twee weliswaar niet
– de quantitatieve analyse zal ook begrippen van markt-
structuur, distributie-apparaat e.d. van noode hebben, de qualitatieve analyse daarentegen zal het veer niet geheel
zonder cijfers en berekeningen kunnen stellen -, maar
zoowel hij de auteurs als bij het practisch marktonderzoek
valt een sterk gradueel onderscheid toch in ieder geval te
constateeren. Wat Nederland betreft, overheers.chte hij
de auteurs tot dusverre de quantitatieve analyse; boeken
als die van Percival White
3)
en Kropîf en Randoiph
4),
welke – hoewel nog geen eenheid vormend – voornamelijk
quaiitatief zijn, ontbreken bij ons weten in de Nederland-
sche taal. Wij zijn zelfs geneigd, ons af te vragen, of niet
het marktonderzoek hier te lande tot dusverre te veel in
de sfeer van het mathematische getrokken is en of niet
daardoor kringen van onderzoekers en belangstellenden
(wo. voornamelijk de leiders der bedrijven) zijn afgestoo-
ten, die zich anders reeds lang met het onderverp hadden
moeten bezig houden. 1-liermede wil geenszins gezegd zijn,
dat hetgeen Nederlandche befenaren van de quantita-
tieve analyse geboden hebben, qualitatief niet op hoog peil
zou staan – de publicaties van o.a. Tinbergen en Stridiron bewijzen het tegendeel -, maar dat zij van nature een.he-
perkten lezerskring hebben en dus niet het aangewezen
middel lijken om
bij het bedrijfsleoen
voldoende belangstel-
ling voor het onderwerp te kweeken. Ware dit niet zoo,
dan zou er, bijv. na
de verschijning van het onder redactie
van prof. Th. Limperg Jr. en anderen tot stand gekomen
Marktanalytisch Ilandboek voor Nederland, dat overigens
materiaal doch geen tekst bevat, wel een Bureau of In-
stituutontstaan zijn, dat een analogie met het ,,lnstitut für
Wirtschaftsbeobachtu ng der deutschen Fertigware” (Neu-
renberg) of de ,,Gesellschaft für Konsumforschung E.V.”
(Berlijn—Neurenberg) zou vertoonen. Wil de marktanalyse
in Nederland tot verdere ontwikkeling komen en in het
bijzonder meer de belangstelling van het bedrijfsleven trek-
ken, dan zal zij eerst o.i. – in den gunstigen zin van het
woord – moeten worden gepopulariseerd.
Naast het aldus geformuleerde algemeene doel der
marktanalyse kan men meer speciale doeleinden onder-
scheiden. Het is daarbij een betwist punt, of de term
marktanalyse voldoehde is om het geheele gebied te be-
strijken. Schiifei hijv. onderscheidt de ,,einmalige”, stati-
sche ,,marktanalyse” van de regelmatig herhaalde, dyna-
‘)
Vgl. Dr. J. Kurt Herzfeld, ,,Marktanalyse unci inclustrielle
Absatzorganisation”, Hamburg
1930.
‘)
Percival White, ,,Market Analysis”.
4)
Kropff en Randolph, ,,Marktanalyse”, München-Berlin
1928.
mische, , ,marktwaarneming”
5
). Duitsche critici van dezen
schrijver en hier te lande ook Stridiron
6),
achten dit onder-
scheici kunstmatig en meenen, dat men in de practijk beide
tegelijk zal doen. Hoewel het als regel niet zeer vrucht-
dragend is, over terminologische kwesties diepgaande de-
batten te ontketenen, behoeft o.i. de gedachtengang van
Schiifer op dit punt toch niet te worden verworpen. Er zijn immers inderdaad ‘twee dingen, die men voor een
hanteerbaar marktbegrip noodig heeft, nI. eenerzijds een inzicht in de structuur, anderzijds in de ontwikkeling (en
zbo mogelijk waarschijnlijk verdere ontwikkeling) van de
markt. Maar die twee zijn zeker niet hetzelfde en voor
een hegripmatig onderscheid tusschen de zuivere markt-
analyse (structuuronderzoek) en het onderzoek naar de
ontwikkeling in den tijd valt o.i. veel te zeggen. Een zuivere
marktanalyse is, naar het woord reeds zegt, niet meer dan
een ontleding van de markt, van een complex relaties dus, dat in die markt aanwezig blijkt te zijn
5
Zoo zal de handen-
fabrikant bijv. beredeneeren, dat het verbruik van banden
afhankelijk is van het aantal automobielen, het aantal
afgelegde kilometers en den tostand der wegen
7).
Aange-
zien de eerste en derde dezer factoren uit de voorhanden
statistieken wèl, de tweede daarentegen niet, blijkt, neemt
hij als indicator voor deze tweede factor het eveneens
uit de statistieken blijkende benzineverbruik’ en kan nu
zijn verschillende markten op grond van deze gegevens
gaan indeelen. De bier- en gedistilleerd-industrie daaren-
tegen constateert
8),
dat er correlatie bestaat tusschen
den hieromzet en cle factoren bedrijvigheid, koopkracht, temperatuur en hoeveelheid neerslag, voortsusschen den
omzet van gedistilleerd en bedrijvigheid, koopkracht, prijs
en temperatuur. Dit nu zijn typische structuurontledingen,
die o.i. de marktanalyse in engeren zin uitmaken, waarbij men volstaat met te vragen,
hoe
de oorzakelijkeamenstel-
ling van de markt is. Gaat men daarnaast de gevonden
factoren permanent in hun ontwikkeling gadeslaan en
zelfs prognoses opstellen ten aan zien van de waarschijnlijke
ontwikkeling, dan komt men onvermijdelijk tot een niet
alleen structureel maar mede conjuncureel onderzoek en
doet de behoefte zich gevoelen, een andere term dan
het enkele woord marktanalyse ter beschikking te
hebben.
Uit het voorgaande moge reeds gebleken zijn, dat het
hier een ingewikkelde en zeer gevarieerde materie betreft.
hieruit valt waarschijnlijk te verklaren, dat nog zoovele
bedrijven er voor terugschrikken zich op het gebied van ijstematisch marktonderzoek te begeven. Men heeft hier
nl. met een handelsfunct.ie. te maken, die o.i. niet gemak-
kelijk voor integratie in aanmerking komt, maar in de
meeste gevallen beter aan zelfstandige specialisten kan
w-orden overgelaten, die dan door opdrachten van een veelheid van bedrijven een bedrijfsoptimum voor deze
functieverrichting kunnen bereiken. Voor een daartoe door
combinaties uit het bedrijfsleven in het leven te roepen
Bureau – een zeer wel denkbare vorm – geldt uit den
aard der zaak hetzelfde. Slechts de zeer groote bedrijven,
die over vele artikelen en vele regionale markten beschik-
ken (in ons kleine land veelal exportmarkten, in grootere
landen, zooals de Vereenigde Staten en Duitschland, de
deelmarkten van de binnenlandsche markt) kunnen, op
rationeele basis een eigen marktanalytische staf in dienst
nemen. Maar integratie of specialisatie, er valt in Nederland,
zoowel wat de opleiding als het systematische onderzoek
ten behoeve van de bedrijven betreft, zonder twijfel nog
veel te doen.
5)
,,Marktbeobachtung”.
‘)
Dr. J. G. Stridiron, ,,Ilandboek der bedrijfseconomische sta-
tistiek”, Utrecht
1941,
blz.
90.
‘)
Voorbeeld ontleend aan
C. E.
Griffin, ,,Sales Quota Systems”,
,,Michigan Business Studies”,
1928.
‘) Onderzoek van Derksen en van Lottum in de ,,Nederland-
sche Conjunctuur” van Mei
1938,
0.
m. besproken in de (Amstes’-damsche) dissertatie vân A. Mey, ,,De bedrijfbegrooting als grond-
slag voor de conjunctuurpolitiek van het bedrijf”,
1940.
Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
Enkele toépassingsrnogeijRheden der Inarktanalyse
Vraagt
men als bedrijfsman naar de meer concIete doel-
einden van het marktanalytisch onderzoek, dan gaat een
eenigermate volledig antwoord het bestek van een tijd-
schriftartikel verre te buiten. Teneinde niéttemin een glo-
baal inzicht te geven, mogen hier enkele der voornaamste
toepassingsmogelij kheden worden vermeld.
De oudste
–
en nog steeds voorname
–
toepassing is
op het gebied der
reclame
gelegen. Beschikt het bedrijf
eenmaal over een beredeneerde schatting van het absorbtie-
vermogen v&n bepaalde markten, dan kan men trachten
de in die markten aanwezig geachte latente behoefte te
effectueeren door een reclamecampage, die in omvang en
intensiteit met de gevonden schattingen verband houdt.
Vooral in de Vereenigde Staten van N.-Amerika gaat de
stimulans tot marktanalytisch onderzoek dan ook dikwijls
uit van advertentiebureax, die den adverteerders een
inzicht in de markt, voor hun producten willen geven.
Wij noemen bijv. de ,,Curtis Publishing Company”, de
,Crowell Publishing Company”, de
,
,International Maga-
zine Company” en een’ samenwerkende groep van meer
dan 100 dagbladen, de ,,Major Market Newspapers Inc.”.
Hoewel het reclamewezen ongetwijfeld op het gebied der
inarktanalyse pioniersarbeid heeft, verricht, lijkt ons een
bezwaar van marktanalytische onderzoekingen door recla-
mebureaux, dat de instelling gémakkelijk eenzijdig op het reclamedoel der marktanalyse kan worden gericht,
terwijl voorts uit Amerika dé klacht vernomen is, dat
marktanaly’se, zonder kennis van het bedrijf en het artikel
waar het om gaat,
g
emakkelijk tot generalisaties n de
redeneering kan leiden
Een tweede’toe
~
assiii
,
& vindt de marktanalyse op het
gebied van le keuze van het meest doelmatige distributie-appâraat. Verschillende artikelen zoeken geheel verschil-
lende afzetwegen., Voor het eene artikel is de klasieke
keten grossier-winkelier de aangegewezen distributieweg,
vooi het andére noet aan een kleiner aantal op
.
zichzelf
geôoncentreerde distributievormen .de voorkeur worden
gegeven, voor &en derde ligt integratie van de distribuee-
reiide functie door het fabriceerende bedrijf in de i’edd.
Bij het gebruikmaken van de ,,klasieke keten” komt voorts
de vraag op,
jf
men als fabrikant de overbezetting van het
distributie-aparaat moet aanvaarden dan wel zelfstandig
een selectie uit dit overbezette apparaat moet doen
9).
Ging het bij de eerstgenoeiide toepassing der marktanalyse voornamelijk om een onderzoek naar de totale hoeveelheid
koopk’racht, die voor een product schattenderwijs ter be-
schikking staat, zoowél in effectieven als in latenten vorm,
in dit tweede geval gaat het meer om een kostenheoordee-
ling van den totalen distributieweg, diende artikelen hëbben
af te leggen, doch het is duidelijk, dat deze vraagstukken
tenslotte weer samenhangen.
Een derde toepassingsmogelijkheid, die meer en meer
tot de practijk van het bedrijfsleven begint door te dringen,
is gelegen op het gebied, der begrooting (budgeteering)
van verkoop en productie. Wij zagen reeds eerder, dat daar-
bij de schatting van den verkoop aan de planning van de
productie behoort vooraf te gaan. 1-leeft nu de quantitatieve
marktanalyse als resultaat een schatting gegeven van de
totale te verwachten vraag en, belangrijk onderdeel, van
de verdeeling van dievraag over de regionale markten, dan
kan men daaruit consequenties trekken door bepaalde
verkoopcijfers aan bepaalde verantwoordelijke leden van den verkoopstaf taakstellerid op te leggen. Eventueel kan men ook het honoreeringssysteem van den verkoopenden
staf op de uit de marktanalyse voortvhieiende gegevens
baseeren, al vinden vele Nederlandsche bedrijfsleiders dit
in strijd met wat men de bedrijfsehiek zou kunnen noemen
en al moet toegegevn worden, dat het zeker on-Neder-
landsch zou zijn Amerikaansche voorbeelden ten deze
zonder zorgvuldige afweging der sociale rechtvaardighêid
‘)
Vgl. 3laurice Hoornaerk ,,La politiluc des prix imposés”,
Brussel 1939, waarvan in het bijzonder ,,Première Partie, Titre II”.
over te nemen. Wil men het belooningssysteem erbuiten
laten, dan zal toch in ieder geval markUi.nalyse den grond-
slag kunnen bieden voor een rationeelen opbouw var het
reizigersapparaat, de rayonindeeling e.d. meer.
Ten slotte moge
–
om een keuze uit vele mogelijkheden
te doen
–
nog de sanTenstelling, vormen verpakking van
het product genoemd worden, waarvoor, als
.
typisch
marktanalytisch hulpmiddel, .de lang niet eenvoudig te
hanteeren enquête ter beschikking staat. Flierbij kan
psychologisch inzicht, in het bijzonder in de gedragingen
van het vrouwelijke kooperselement, te stade komen. Zoo
vermelden bijv. Riggleman en Frisbee
10)
het geval van
een zeepfabrikant, die ionder succes poogde een qualita-
tief uitstekende zeep in önberispelijke verpakking tegen
een concurreerenden prijsin den handel te brengen, tot een
speciaal voor dit doel ingestelde enquête aan het licht
bracht, dat het parfum van de zeep niet in de smaak van
de gemiddelde koopster viel. De eenige fout in den opzet
der campagne bleek te zijn geweest, dat dit parfum in
het laboratorium door louter
mannen
was beoordeeld.
_*
*
*
Uit dit alles blijkt wel, dat de mérktanalyst, indien hij niet uit hoofde van een permanente dienstbetrekking op
de hoogte is van de details van het bedrijf en de producten
waar het om gaat, goed zal doen zich daarin op meer dan
globale wijze in té werken. Op voorraad geproduceerde en
kant en klaar verkochte confectie-marktanalyses zijn eerder
misleidend dan in staat het inzicht te verhelderen. Juist
daarom is het zoo gewenscht, dat er aan de opleiding meer
aandacht wordt besteed, tot het initiatief nemen waartoe o.i. in de eerste plaats enkele belangrijke groepen merk-
artikelfabrikanten in aannierking zouden komen.
in een volgend artikel stellen wij ons voor, enkele speciale
aspecten van de markten voor duurzame gebruiksgoederen
en van het biidgeteeringsvraagstuk nader te bezien.
t.D.
10)
Riggleman and Frisbee, Business Statistics”, New-York 1932.
OORLOG, EN KAPITAALGOEDEREN-
VOORRAAD.
–
De ingrijpende gevolgen die de oorlog ook op eco-nimisch gebied heeft, laten zich onderscheiden in ge-
volgen in de zuivere goederensfeer en gevolgen in de fi-
nanciëlë sfeer. Beide soorten gevolgen laten zich nog veer onderscheiden in degene, die zich gedurende de
oorlog zelf doen gevoelen en degene, die zich na de oorlog
manifesteren. Het meest ingrijpend zijn naar alle waar-
schijnlijkheid de gevolgen die reeds gedurende de oorlog
zelf optreden. De opofferirigen die de oorlogvoerende vol-
keren zich moeten getroosten vallen voor een, zeer groot
deel in die oorlogstijd zelf en nemen de vorm aan van be-
perking van consumptie in velerlei opzicht tegenover
vergroting van inspanning en ongemak, om nog rnar te
zwijgen van het leed, dat cle oorlogshandelingen zelf
medebrengen voor wie er door. nordt getroffen. Zoals
reeds door verschillende auteurs naar voren is gebracht,
is eenverschuiving van het merendeel dezèr lasten ,,naar
de toekomst” slechts in schijn, niet in werkelijkheid moge-
lijk. Zonder gevolgen blijft echtei’ ook de toekomst niet.
Waar in de tegenwoordige tijd het particuliere econo-
misch initiatief zich
-.-
mede als gevolg van het overheids-
ingrijpen op bijna elk gebied
–
weinig kan doen gelden,
is het begrijpelijk, dat men zich verdiept i1i de economische
mogelijkheden van na de oorlog. Voor de Overheid zelf
is het eveneens nodig, dat zij zich met deze mogelijkheden
bezighoudt. Bij de overweging daarvan is de studie van de gevolgen van de oorlog van 1914-1918 van veel nut,
daar deze de dichtstbijzijnde ervaringsfeiten op dit terrein
levert. In dit artikel zal nadei’ aandacht worden geschon-
ken aan een der fundamentele gevolgen van die oorlog
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
Ja’nuari 1943
voor cle goederensfeer en wel aan cle gevolgen voor (le
kapztaalgoederenQooriaacl.
Inderdaad mag men zeggen, dat de fundamenten van
de welvaart gelegen zijn in de hoeveelheden der productie-
factoren waarover de mensheid beschikt, di. dus in de
hoeveelheid personen in de productieve leëftij dsklassen,
in de hoeveelheid der hatuurgaven en in de hoeveelheid
der kapitaalgoederen. Deoorlog treedt ten opzichte van
alle drie verwoestend
01),
doch wel in het hijzondër ten
aanzien van de kapitaalgoederenvoorraaci. Deze laatste is,
voor de welvaart var de technisch ontwikkelde hevol-
kingen van
–
bijzonder belang en het antwoord op de vraag,
in welke mate op een verarming moet worden gerekend,
zl dus ook in belangrijke mate afhangen van het ant-
woord op de andere vraag: welk deel van de kapitaal-
goederenvoorraad is door de oorlog verloren gegaan.
In dit verband zijn een aantal cijfers van belang,’ die
onlangs in een drietal artikelen in het ,,Maandschrift van
het Centraal Bureau voor de Statistiek” zijn gepubliceerd.
Zij hebben betrèkking op de ontwikkeling van de voor-raad van zes categoiieën kapitaalgoederen in een zestal
landen, sinds 1870. Bedoelde categorieën zijn: de vee-
stapel, het vermogen derkrachtwérktuigen in de industrie,
-de spoorwegen, de koopvaardijvloot, de wegverkeers-
middelen en de huizen. De gekozen landen zijn, in alfa-
betisclie volgorde: Duitslan d, Frankrijk, ‘Groot-Bri-
tannid en Ierland, Nederland, cle- Verenigde Staten en
Zweden. De cijfers zijn gege.ven voor de periode 1870-1914,
voor 1914-1918 en vôor 1919-1939. Het is dus mogelijk
om een vergelijking te maken tussen de veranderingen
gedurende de Eerste Wereldoorlog en die in liet tijdperk
van rustige ontwikkeling dat daaraan voorafging, ls-.
mede die in ht onrustige tijdperk 1919-1939.
Alvorens wij ons daaraan begeven, dient echter over
het karakter der cijfers het een en ander te worden mde-
gedeeld. De cijfers zijn, zoals ook in het artikel wordt
uiteengezet, gebrekkig, omdat het niet zeer eenvoudig is
een goede maatstaf vbor de omvang van de kapitaal-
goederenvoorraad te vinden zonder een veel grotere
‘detaillering dan beschikbaar is. Zo moet men zich, wat het
spoorwegmaterieel betreft, bijv. behelpen met cij fers
over het aantallocomotieven, het
aantal
goederenwagens,
enz. Dit is een zeei’ ruwe maatstaf. Met het woord loco-
motief geven w’ij thans een productiemiddelaan dat enigs-
zins afwijkt van wat men er in 1870 mee aanduidde!
Soms beschikt men oier cijfers die een iets nauwkeuriger
besdhrijving toelaten. Zo wordt bij schepen de tonnage
vermeld, alsmede de voortbewegingsivij ze. Ten aanzien
van de huizen is het in sommige lahden aldus gesteld, dat
men zoowel éen kleine boerenivoning als een huurkazerne
als één huis telt; in andere landen geeft men daarentegen
het aantal, kamers op, hetgeen een veel nauwkeuriger
maatstaf betekent. -,
Wanneer men over geen andere dan deze gegevens be-
schik’t — en cle bedoeling van liet Maandschrif t-artikel
is slechts, het bestaande materiaal overzichtelijk samen
te vatten -, kan men slechts tot’ zeer globale conclusies
komen. Men kan nl trachten om zo goed mogelijk ver-
gelijkbare cijfers voor de verschillende landen en perio-den te berekenen en daarnaast enig denkbeeld geven van
de onzekerheidsmarge in de cijfers tengevolge van de
primitieve wijze vn meten. Ten aanzien van deze laatste
-worden in het artikel nog enkele voorbeelden gegeven.
De cijfers van de gemiddelde procentuele – groei per jaar
zijn bijv. voor ,de huizen te laag, omdat geen rekening is
gehouden met de grootte van de huizen.
Voor Nederland, waal’ men cijfers over het aantal ver-trekken heeft, kan men berekenen dat daardoor het cijfer
van de gemiddelde procentuele groei van alle beschouwde
kapitaalgoederen tezamen 0,6 pCt. te laag uitvalt. Voor
Duitsland kan aannemelijk worden gemaakt, dat dit
verschil zeker 0,2 pCt. bedraagt.
De treklcracht der locomotieven en de
1
capaciteit der
goederen wagens is in de Verenigde Staten zodanig toe-
genomen, dat ht cijfer van de procentuele jaarlijlcse toe-
neming van alle genoemde kapitaalgoederen tezamen
0,8 hoger zou zijn, w’anneer men met de trekkracht van
de locomotieven en ‘de capaciteit der wagens rekening
zou hebben gehouden. Daar men niet weet, o,f deze cijfers
voor de andere landen in even sterke mate gelden, komen
er dus onzekerheden van deze orde van grootte hij een
vergelijking van de cijfers van het ene land met die van
het andere. liet is overigens natuurlijk wel ‘aannemelijk,
dat ook in de hnclere landen enige vergroting van de huizen
en van de capaciteit van ht spoorivegmateriaal heeft plaats’
gevonden, zodat de corrcties voor de verschillende landen
aanmerkelijk minder zullen uiteenlopen dan zij zelf
bedragen ]). –
Voor het doel, dat wij bier nastreven, nl. een vergelijking
tussen de jaren van oorlog en die van vrede, is het weer
minder ernstig, dat de cijfers eventueel te laag zijn en in
verschillende mate voor de verschillende landen. Want
hetgaat dan in de eerste plaats om het vergelijkën van
cijfers voor verschillende perioden en hetzelfde land. I)e
vraag waarvoor men dan komt te staan, is, of de technische
ontvikkeling gedurende de oorlog een andere
ij
dan daar-
voor of daarna. Er zijn zowel voor dè zienswijze, dat de
ontwikkeling dan langzamer is, als dat zij sneller is enige argumenten aan te voeren. Aan de ene kant verivaarloost
men de productiemiddelen gedurende de oorlog enigszins,
aan de andere.kant ëchter schrijdt de techniek vaakonder
de druk van de oorlogsomstandigheden sneller voort.
Overigeng is het vooral van belang, dat het bij onze cijfers
gaat om hiji’. de capaciteitsvergroting van het gehele
spoorwematerieel, d.w.z. van een verzameling obj ecten
van zee,’ uiteenlopende leeftijd. Daardoor is’ het waar-
schijnlijk, dat deze vergroting zeer geleidelijk geschiedt
en dat reeds.uit dien hoofde het verschil tussen verschil-
lende perioden niet groot,kan zijn.
De betekenis van een individueel kapitaalgoed is ook
afhankelijk van het aantal jaren, dat ‘dat goed nog aan
cle productie zal kunnen deelnemen, dus in tegen-
gestelde zin — van de
leeftijd.
Wîanneer nu de leettijds-
verdeling hijv. na de oorlog aanzienlijk zou afwijken van die vôôr, de oorlog, zou men daarvoor evënee.ns moeten
corrigeren. Het is echter niet zeker, dat de inv16ed van
de oorlog op de leeftijd zo_groot is. Voorzovem’ de achter-
uitgang in de kapitaalgoederenvoorraad gedurende de
oorlog liet gevolg is van verwoestingen, k’urdnen wij aanne-
men, dat deze evenzeer plaats hebben hij nieuwe als bij
oude kapitaalgoederen en dat daardoor cle leeftijdsopb’ouv
niet systematisch zal worden beïnvloed. Voorzover cle
achtei’ûitgang is toe te schrijven aan verwaai’lozing liggen
cle zaken natuurlijk anders. Dit is hijv. bij de huizenvoor-
raad liet geval. Daarbij zijn echte,’ de leeftijden veelal zo groot in vem’ge]ijking tot de duur van cle oorlog, dat ook
hier dit verschijnsel
–
geel) ernstige gevolgen kan hebben
voor de bruikbaarheid de,’ cijfers.
Wei dienen wij ons er van bewust te zijn, dLmt onze
Cijfers alleen betrekking hebben op een aantal van (Ie
langlevencle kapitaalgoederen en niet op de belangrijke
component van het kapitaal van een natie dat de voorraden
grondstoffen, ii alfiabrikaten en verbru iksgoederen vor-men. Wij zullen daarover nog spreken. Wij willen thans enige de,’ cijfers vermelden, die. zich
uit het ilaandschrift-artilcel laten afleiden. Daar de
oorlog 1914-1918 vier jaar heel’t geduurd, hebbén wij
gemakshalve,alle cijfers berekend voor perioden van vier
jaar. In nevenstaande tabel zijn nu de gemiddelde pro-
centuele stijgingspercentages voor alld beschouwde ka-
pitaalgoederen tezamen weergegeven en w’el afzonderlijk
voor elk der landen en voor de drie beschouwde perioden..
‘) Voor irilimkrijk, het enige ïanL waarvoor wij eveneens ge-
gevens hebben gevonden, is dc trekkracht der locomotieven
inderdaad even sterk toegenomen als jij de Verenigde Staten.
6 Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
Procentuele n’i/iging per vier ina?’ in de voorraad con enige
Soorten kap taalgoederen teza ‘nen
5:
Vôôr 1914
14,8
12,4
11,2
13,6
152
18,4
Na
1918
………
16,4
17,2
11,2 13,2 9,2
10,4
Gemiddeld
15,6
14,8
II ,2
13,4
12,2 14,4
Van
1914-1918
.
-0,2
-5,8
1,5
6,1
9,2
8,8
Nadelig verschil
.
15,8
20,6
9,8 7,3
.
3,0
5,6
Idem in ,,jaren”
.
4
6
31
2
1
l
In de laatste regel van deze, tabel is het aantal jaren
van vredesontwikkeling vermeld, dat overeenkomt met
het berekende nadelige verschil tussen de periode 191-1918
en het gemiddelde dei- vredesjaren. Zoals men ziet, is
dit aantal jaren het grootst voor Frankrijk, waaj’ de
vorige oorlog dan ook de grootste verwoestingen heeft
aangericht. Dan volgen de beide andere oorlogvoerencle
Europese landen. De neutrale landen Nederland en. Zwe-
den hebben een nog geringer achterstand, terwijl de Ver-
enigde Staten, die slechts kort in de oorlog waren en ook
geen last van blokkadé e.d. hadden, een nog lager cijfer
te zien geven. Bij de Duitse cijfers is te bedenken dat geen
rekening is gehouden met de door het verdrag van Ver-
sailles geëiste uitlevering van kapitaalgoederen. Zou
men dit wel doen, dan zou men voor Duitsland een ach-
terstand van ongeveer 5 jaar verkrijgen.
De verkregen cijfers zijn in verschillende opzichten
mïnimum-cijfei’s. Er werd reeds op gewezen, dat met de
achteruitgang in kwaliteit geen rekening kon worden
gehouden, evenmin als met een verhoging van de ge-
middelde leeftijd, welke een soortgelijk effect heeft.
Bovendien moet worden aangenomen, dat de gevolgen
van de oorlog voor de handelsvoorraden aan grondstoffen,
halffabrikaten en verbruiksgoederen ernstiger zijn. Daar-
over staan in het geheel geen cijfers ter beschikking.
Teneinde cle orde van grootte te schatten van de bete-
kenis dezer vermogensi’ntering kunnen wij s]echts uitgaan
van de cijfers betreffende de samenstelling van het Ame-
rikaanse volksvermogen. Daarbij nemen wij dus maar
aan, dat de verhoudingen tussen de waarde der vaste
kapitaalgoederen hierboven beschouwd en de handels-
voorraden voor de verschillende landen van ongeveer
dezelfde orde van grootte zijn. Voor 1912 (het laatst-
bekende èijfer vôôr 1914) worden de volgende cijfers
vermeld. De waarde, in milliarden $, van de hieronder
vermelde componenten bedroeg:
Veestapel
…………..6,2
Spoorwegen .
………… 16,1
‘Handelsvoori-aden ……..21,5
De overige componenten zijn op andere wijze inge-
deeld’ dan in.het I
1
,laandschriftartilcel en daarom voor ons doel onbruikbaar.
Indien wij aannemen, dat de zoëven bedoelde voorraden
tot op de helft zijn ingeteerd, zouden wij uit dien hoofde
een achteruitgang van het nationale vermogen vinden
van 6
pCt., terwijl een achteruitgang in de veestapel,
de fabrieksinstallaties, de verkeersmddelen e’n de huizen
van 15 pCt. het cijfer, dat wij voor cle oorlogvoerende
Europese landen vonden – zou corresponderen met
een achteFuitgang van 4 pCt. in het gehele nationale ver
mogen
2). Daaruit ziet men, dat de intering op de voor-
raden grondstoffen, halffabrikaten enz. van groot be-
lang is.
Intussen zijn de cijfers hierboven voor de langlevende
kapitaalgoederen gevon den, waarschijnlijk toch lager
dan menigeën zou hebben vermoed. In overeenstem-
ming daarmee kan men vaststellen, -dat de hoeveelheid arbeid, die nodig is geweest voor de w’ederopbouw van
‘)
Deze percentages zijn zo laag, oniclat in het totale nationale
vermogen der Verenigde Staten de waarde van dc grond een be-
langrijk aandeel heeft, li(t komt ons echter slechts op
de
‘er-
houding aan.
Frankrijk na 1918, overeenkomt met 34 pCt. van de jaar-
lijks aangewende arbeid in het gehele productieproces;
gemiddeld is in de ongeveer
7
jaai-, die met de weder-
opbouw vi-en gemoeid, dus beslag gelegd op 5 pCt. van
de productiove kfachten
3).
De vraag kan clan verder worden gesteld, of na de
huidige oorlog eveneens met zulke betrekkelijk gunstige” cijfers kan woi’den gerekend (men vergeve mij deze zon-
derlinge uitdi-ukkingswijze).
Daartoe zou men moeten zijn ingelicht over de schade
aan langlevende goederen, die in dcze oorlog is aange-
bracht. Over dit onderwerp, zijn natuurlijk niet anders
dan zeer grove speculatie’s mogelijk. Bij gehrelc aan beter
willen wij er een w’agen. De oorlogsuitgaven van 1)uits-
land, Oroot-J3ritannië en de Verenigde Staten bedroe-gen in de eerste drie oorlogsjaren ze.r globaal het dub-
bele van wat ze, nominaal, ‘in de vorige oorlog als ge-
heel waren. De nationale inkomens bedroegen echter
ook ongeveer het dubbele van Wat ze gemiddeld in de
vorige oorlog wai-en. in verhouding tot de productieve
lcrachten van deze landen, zo Ican men dus zeggen, werd
in de drie eerste jaren van de huidige oorlog dus evenveel
aan de oorlog ten koste gelegd als in de vorige oorlog
in vier jaar. Wanneer de ,,productiviteit” van het ver-
nielen en van liet opbouwen in dezelfde verhouding zijn
gestegen sinds de vorige oorlog, zou men kunnen ver-
wachten dat cle opbouw ook 4/3 x zo lang zou duren
als voorheen, voor de schade van de eerste vier jaren
en naar rato voor de verdere duur van deze oorlog, liet
spreekt we] vanzelf, dat dergelijke speculaties slechts de orde van grootte van tle verschijnselen enigermate Icun-
nen benaderen.
I’iet verband tussen ‘de verliezen aan kapitaalgoederen
en de daaruit volgende achteruitgang
von
het welvaarts-
peil is een vraagstuk van zodanige aard, dat de behande-
ling daarvan een afzonderlijk artikel zou vergen.
.1. TINBEROE,’Ç.
i) Ik onlieen deze cijfers aan een iii ij Ier bescliikk ing staande
berekening van Ing.
A. L. G. M.
lionibouls.
HET REEDE1IJBEDRIJF.
Inleiding
Is het, in wat w’ij gewend zijn ,,normale tijden?’ te
noemen, al vrij riskant zich te wagen op het gladde ijs
eerier prognose ten aanzien van de vermoedelijke toekom-
stige ontwikkeling van bepaalde onderdeelen van het
bedrijfsleven – de werkelijlcheid speelt maar al te vaak
een even grillig als onberekenbaat’ spel met welhaast
onaantastbaar lijkende theoretitche stellingen -, het
doen van voorspellingen omtrent den te verwachten
,,gang van zaken” na den oorlog is op dit oogenblik even
voorbarig als onvruchtbaar. Voorbarig en onvruchtbaai’,
omdat niemand ook maar hij benadering kan gissen
hije wij, d.w.z. de menschheid in haai geheel, ei’ aan toe
zullen zijn, wanneer eenmaal het ooi-logsgeheuren tot het
verleden behoort. En toch geven de meesten onzei- zich
aan dergelijke ijdele, immers in wezen nuttelooze, bespie-
gelingen, hewust, maar vaker nog onhewust, over. Wij
Icoesteren allen bepaalde verwachtingen ten aanzien van de
toekomst. De meesten verwachten nu wel niet de spreek-
woordelijk ‘ette jaren, die immers stëeds op dè magere
volgen, maar dan toch een tijdperk, waarin men zich zal kunnen herstellen van allerlei ontbering, die nu eenmaal
inhaerent is aan oorlogstijd en waaronder men in de
achterliggende jaren heef t geleden. Men maakt toekomst-
plannen – wanneer doet de mensch dit niet – en gaat
uit van cle vooronderstelling, dat allerlei weer mogelijk
zal zijn, indien eerst de oorlog maai- vooi-bij is. Dit geldt
voor het particuliere, zoo goed als vooi
–
het bedi-ijfsleven.
De ondernemers zitten niet hij de pakken neer, het ini-tiatief is allerminst geschokt dooi- de huidige gebeurte-nissen en de ondernemingszin, d.w.z. het vertrouwen in
10
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
6 Januari 1943
de toekomst, zou nog sterker tot uitdrukking komen,
indien de gevolgen van den oorlog zich niet zoo tastbaar
deden gevoelen en veel onmogelijk hebben gemaakt.
En dit vertrouwen in de toekomst is goed, wait ook deze oorlog zal eenmaal tot het verleden behooren en men zal
opnieuw de hand aan den ploeg kunnen slaan en op-bouwen wat vernield werd eii verloren ging. Gezond
initiatief vindt vroeger of latei zijn belooning. De voor-
waarden voor welslagen zijn in wezen steeds dezelfde en
slechts zij, die deze voorwaarden verwaarloozen, lomen,
sneller dan zij, misleid door wat niet was dan schijn,
verwachtten, bedrogen uit.
Wanneer wij na deze korte inleiding
–
tot ons onderwerp
komen,’ dan is het duidelijk, dat wij geen profetische
gaven pretendeeren. De werkelijkheid is trouwens in al
haar nuchterheid steeds romantischer dan de rijkste ver:
beélding en het is ons dan ôok niet te doen om een toe-
komstbeeld te ontwerpen, maar veeleer om éen oogenblik
stil te taan bij enkele concrete feiten en de aandacht te vestigen op bepaalde tendenze en verschijnselen,
waardoor eenig inzicht in de ontwikkeling gedurende het
jongste verleden en – naar analogie – wellicht ook in
de naaste toekomst kan worden verkregen. –
De toekomst oanhet i’eederijbedrijf.
Hoe denkt men zich de toekomst van het reederij-
bedrijf? Voor den buitenstaander klinkt deze vraag
welhaast naïef. Hij weet; dat de voorraden allerwegen;
voorzoover niet reeds uitgeput, in snel témpo vermin-
deren. Aan dit interingsproces ontkomt geen land ter wereld, om het even of hetdirect of middellijk bij het
.krijgsbedrijf betrokken is. En wat
1
ligt nu meer voor de
hand dan dat deze voorraden,’na den oorlog, weer zoo
snel mogelijk op peil worden gebracht. Voor den aanvoer
van overzee zijn schepen noodig.. Veel ruimte is ver-
loren gegaan; naar hetgeen straks, als de vijandelijk-
heden gestaakt worden, over i gebleven, zal groote vraag
zijn. En groote vraag impliceert loonend, om niet te
zeggenlucratief, emplooi. Hoe denkt men zich de toekomst
van het reederijbedrijf? De buiténstaander heeft zijn ant-
woord gereed —ziet ii maar eens étn oogenblik naar de
beurs —: het gaat een goeden tijd tegemoet.
Natuurlijk séét men wel, dat ditmaal alles anders gaat
dan tijdens den vorigen wereldoorlog, dat ook de feitelijke
omstandigheden hier te lande en elders fundamenteel ver-
schillen, maar men herinnert zich de gouden jaren van
weleer en redeneert ietwat simplistisch, dat een schip
alt
den oorlog een z66 waardevol bezit is, dat den reeder
weinig – anders dan goeds – kan passeeren.
Met welke feiten dient men, bij de beoordeeling der toe-
komstige perspectieven voor liet reederijbedrïjf, rekening
te houden? Allereerst hiermede, dat na den oorlog de
resteerende riiïmte in overleg met en overeenkomstig de
aanwijzingen der Regeering zal moeten worden gebruikt
om
–
de voorraden wederom op peil’ te brengen. Het zal
dus niet zoo zijn, dat de reeder Vrij is, zijn schepen daar-
heen te dirigeeren, waar zij het voordeeligst emplooi
vinden. De Regeering – en dit is, wil,het bedrijf in stand
worden gehouden, een onafwijsbare eisch – zal zoo-
danige vergoeding moeten geven, dat rente op kapitaal
en afschrijving op de vloot worden verdiend. Van een
lz2cratieoe’
exploitatie, zooals tijdens en onmiddellijk na
den vorigen oorlog mogelijk was, zal ditmaal echter geen
sprake zijn. Alle gedachten aan gouden tijden en winsten
dient men – en dit ‘geldt al weder in het bijzonder ,den
buitenstaander – uit het hoofd te zetten, want afgezien
van het niveau, waarop het yrachtenpeil door de Regee-
ring – in, overleg met de reederijen – zal worden vast-
gelegd, en dat zeer zeker geen overmatige overschotten zal laten, zal ook de fiscus zijn waarlijk niet gering deel
van hetgeen’ overschiet opeischen.
Wat er tenslotte van onze koopvaaMijvloot bij het he-
eindigen der oorlogshandelingen rest, valt nog niet te zeg-
gen. Is dit een voorshands onbekende factor, maar al te
goed bekend zijn de moeilijkheden om thans schepen te
hou wen. ])eze moeilijkheden, zullen aileriiiinst onmiddellijk
na den oorlog tot het verleden behooren. Eér de wereldhan-
delsvloot.wederom op het vôôroorlogsch peil is gebracht,
gaat na den oorlog nog wel eenigen tijd heen. En dan
zijn er 66k de sterk gestegen bouwkosten, die zich weliswaar
niet blijvend op het huidig niveau zullen bewegen, maar
toch minder snel zullen dalen dan’ zij in de achterliggende
oorlogsjaren, zijn gestegen. Men zal voorts goed doen,
zich geen overdreven voorstellingen te maken van de,-
na den oorlog, te ontvangen vergoedingen voor het ge-bruik van schepen gedurende de oorlogsjaren.
Wel
zal
straks blijken, dat, voorzoover niet verloren gegaan, cle
schepen door een zeer ‘intensieve exploitatie eenerzijds, gebrekkig onderhoud en tot het allernoodzakelijkste be-
perkte reparaties anderzijds, er niet op vooruit zijn ge:
gaan en dat in vele gevallen een omvangrijke ,,overhaul” noodig zal zijn om de schepen wederom terug te brengen
in den staat, waarin de Nederlandsche reeder gewend is
zijn schépen te onderhouden.
Zoo zien wij dus een dooi’ oorlogsgeweld verminderde
vloot, die, voor een grooter gedeelte dan
–
weleer, zal be-
staan uit oudere, meer ,,uitgevaren” schepen dan’ waar-
over het Nederlandsche reêderijbedrijf bij het betrekken
van
alis
land in den oorlog, welhaast drie jaar geleden, de
beschikking had. Ook den eersten tijd na den oorlog
moet men, zooals gezegd, rekenen met hooger ‘bouw-
kosten en een sterke bezetting der werven, d.w.z. een
langer levertijd dan waaraan men v66r den oorlog ge-
veud was. De reeder ziet zich dus geplaatst voor de
noodzaak van krachtiger afschrijvingen in de
–
toekomst,
terwijl de vervanging zelve in vele gevallen slechts mo-
gelijk zal zijn, indien ‘den reederijen de daartoe benoo-
digde middelen via’ de kapitaalmarkt dan wel van re-
geeringswege ter beschikking worden gesteld. De fiscale
eischen zullen nog jaren lang hun invloed doen gelden.
In hoeverre subsidies elders den strijd om het betaan
der niet-gesubsidieerde bedrijven zullen verzwaren, ont-
trekt zich aan de beoordeeling. Dat het subsidiestelsel na den oorlog geheel zou verdwijnen, lijkt nauwelijks
waarschij nlijk. –
Men zal overigens goed doen, ôôk terdege rekening te
houden met de algemeene verarming, ‘die zich na den
oorlog onvermijdelijk zal openbaren en die zich, nadat de
meest dringende behoeften zijn bevredigd, zal weérspiegelen
in een achteruitgang van den wereldhandel met alle
daaruit voor de wereldscheepvaart voortvloeiende ge-
volgen. 1-let is psychologischverklaarbaar, datvelen zich
gouden bergen voorstellen van de opleving” na den
oorlog, maar, wij vreezen, dat deie optimisten door de
harde feiten, spoediger dan zij vermoeden, ontnuchterd
zullen worden. Wij zullen goed -doen ons te’ vereenzel-vigen friet de gedachte, dat jarenlange noeste arbeid ge-
paard aan groote soberheid noodig zullen zijn, teneinde
de geleden verliezen goed te.maken. Dit geldt natuurlijk
niet slechts voor ons land, maar voor de geheele wereld-
huishouding.
En deze laatste ziiisneden bevatten tevens onze prog-
nose! Er is o. i. geen aanleiding om ten aanzien van de
toekomst van het reederijbedrijf al te hooggespannen ver-
wachtingen te koesteren. Er zullen vele en groôte moei-
lijkheden te overwinnen zijn. Reden tot pessimisme is
er evenmin. Nederland is een land van zeevaarders ,,par
droit de naissance” en hetgeen in het verleden gepresteerd
werd, is een waarborg voor de toekomst. Zoo zal het
Nederlandsche reederijbedrijf ook in de toekomst zijn be-
langrijk’e rol in het economisch bestel vervullen. Hieraan
twijfelen wij geen oogenblik, maar wij meenden goed te
doen een waarschuwend woord te doen hooren tegen al
te lichtvaardig optimisme, dat in’ de kringen der ,,on-
ingewijden” veelvuldig kan worden beluisterd. –
C. VRMEY.
–‘
•:’-
-,-‘•– .-•-
—
6 Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11
BOEKBESPREKINGEN,
De Geld- en Kapitaalmarkt, door Dr. H. M. H. A. van der
Valk, Iloogleeraar aan de Rijks-Universiteit te
Utrecht. (Arnhem 1942; G. W. van der ‘Wiel & Co.).
De economische literatuur in ons land vertoonde, nog
tot voor korten tijd, een, aantal merkwaardige hiaten.
Voor tal van onderwerpen van eenigszins algemeenen aard,
waarvan men kon verwachten, dat in een land als het
onze met zijn levendige belangstelling voor economische
vraagstukken een goede handleiding beschikbaar zou zijn,
waren de student en de belangstellende leek op buiten-landsche literatuur aangewezen. Dit was zeker niet toe
te schrijven aan de omstandigheid, .dat er in ons land
geen economisten waren, die niet tot het schrijven van een
dergelijk boek in staat zouden zijn. Integendeel, ik kan
mij eerder voorstellen, dat het verschijnsel moet worden
toegeschreven aan de groote talenkennis en de belezenheid
van den kring onzer vak-economisten. Ik stel mij voor, dat
menigeen zich heeft laten weerhouden van het schrijven
vn een boek over algemeene economische vraagtukken
juist door een zekeren schroom, dat een dergelijk boek zich
voor een gedeelte zou kunnen beperken’tot een hergroepee-
ring en een samenvatting van hetgeen de schrijver reeds
verspreid in de Duitsche, Engelsche, Amerikaanche en
misschien ook Zweedsche. en Italiaansche literatuur was
tegengekomen. Met dat al was deze toestand zeer te be-treuren. De student was nu ook zijnerzijds verplicht die-zelfde buitenjandsche literatuur voor een groot gedeelte
door te werken om zich een kennis eigen te maken, die in
een saamgevatten vorm veel moeite had kunnen besparen,
terwijl de ontwikkelde leek, die uiteraard den weg in de
buitenlandsche vak-literatuur niet zoo gemakkelijk kan
vinden, bleef aangewezen op een enkel boek, dat op grond
van een recensie of prospectus toevallig op zijn tafel ver-
zeild geraakte en dat dikwijls een zeer eenzijdigen kijk op
het bestudeerde vraagstuk gaf. Juist waar het problemen
geldt, die weliswaar- Seen groote mate van theoretische
kennis verondertel1en, maar daarbij tevens licht willen
werpen
–
op bepaalde institutioneele verhoudingen, heeft
de buitenlandsche literatuur bovendien vaak dit bezwaar,
dat zij zich voornamelijk beperkt tot bechouwingen over
de toestanden in het eigen land, waardoor allicht de indruk
ontstaat, dat deze op zichzelf toch altijd min of meer wille-
keurige verhoudingen, die in ieder geval sterk historisch
gebonden zijn, een algemeen karakter zouden bezitten.
liet is derhalve een verheugend verschijnsel, dat in de
laatste jaren verschillende geschriften in ons land zijn
verschenen, die ieder op hun teri’ein dit tekort aan goede
vak-literatuur aanvullen. Ik denk daârbij voorJ aan een
aantal belangrijke dissertaties en voorts ook aan de reeks
van publicaties, die onder toezicht van het Nederlandsch
Economisch Instituut het licht hebben-gezien.
Prof. Van der Valk, die zich in dit opzicht reed ver-
dienstelijk heeft gemaakt door zijn boek over de werking
van de egalisatiefondsen, heeft thans opnieuw de rij der
moderne goede Nederlandsche economische vak-literatuur
verrijkt met een geschrift over de geld- en kaitaalmarkt..
an een doublure van de reeds bestaande literatuur –
waarbij ik in het bijzonder denk aan de bekende handboe.- ken van Prof. Mr. Dr.-G. M. Verrijn Stuart over ,,Geld- en
Crediet”en,,Bankpolitiek”,waarvan nog onlangs een 5e en
een6e druk zijn verschenen – is geen sprake. Daarvoor is de opzet te zeer verschillend, liet doel, dat Prof. Van der
Vaik voor oogen had, was niet zoozeer het geven van een
uiteenzetting van de verschillende geld- en bankstelsels
en evenmin het geven van een dogmen-historisch overzicht
der geld- en crediettheorieën dan wel het toetsen van een
aantal moderne theoretische beschouwingen op dit gebied
aan de feitelijke toestanden en het beantwoorden van de,
vraag, in hoeverre institutioneele omstandigheden het
vaak zeer abstracte beeld van deze theorieën aantasten.
Daarbij is de schrijver er in geslaagd de vraagstukken
zoo helderen eenvoudig voor te stellen, dat zijn boek niet alleen voor studenten in de economie maar ook voor ont-
wikkelde leeken, die niet geheel vreemd staan tegenover
deze zijde van het economische leven, volkomen begrijpelijk
kan worden geacht. Zeer zeker geldt dat voor de, eerste
acht hoofdstukkn, waarin achtereenvolgens worden
behandeld het proces vah sparen tot investeeren, de
crdiet-bemiddelende en de geldscheppende functie der
banken, het centrale bankwezen, het vraagstuk der kas-
verhoudingen en de regeling van het credietvolurne door
de zoogenaamde open marktpolitiek, gevolgd door een beschrijving en een karakteristiek van ‘de geldmarkt en
een uiteenzetting van de financiering van het bedrijfsleven
door banken en participatieniaatschappijen.
Bij dit alles is in het bijzonder aandacht besteed aan
het verband tusschen inkomen, verbruik en besparingen
in dynamische volkshuishoudingen. Schrijvei’ geeft daarbij
‘een uiteenzetting van het vraagstuk van de zoogenaamde
gelijkheid van besparinen en investeeringen, waarbij hij
de ex-arite en ex-post analyse van de Zweedsche econo-
misten volgt. Besproken worden:, de vergrooting van het
aanbod van kapitaal door credietschepping, het verschijn-
sel van oppotten en ontpotten en de beteekenis van het
onderscheid van netto- en bruto-investeeringen voor de
kapitaalmarkt. -Aandacht wordt gewijd aan den invloed,
die de particuliere banken en achter deze de centrale
bank op het proces van toeneming en afneming van de
totale effectieve geldhoeveelheid hebben. Schrijver wijst
erop, hoe de mogelijkheden van geldcreatie afhanke]ïjk zijn
van verschillende institutioneele onistandigheden, die lang
niet voor alle landen en hankstelsels hetzelfde zijn en hoe
ook de beperkingen, waaraan de centrale banken zijn
gebonden, in de verschillende landen uiteenloopen. Voor het verloop van de conjunctuur zijn deze verschillen her-
haaldelijk van beslissende heteekenis gebleken. Wat de particuliere banken betreft, zijn-uiteraard van groot be-
lang de wettelijke en feitelijke verhoudinger, die tusschen
de deposito’s en de kasvoorraden in acht moeten worden
genomen of plegen te worden genomen, terwijl voor de
centrale banken de ontwikkeling van de open marktpoli-
tiek tot een zelfstandige factor bij de beïnvloeding van de totale effectieve geidhoeveelheid, van de grootste betee-
kenis moet worden geacht.
Schrijver toont steeds een open oog te hebben voor het
organische verband, dat bestaat tusschen de ontwikkelings-verschijnselen op onderling dikwijls schijnbaar onafhanke-
lijke gebieden van het economische leven. Het verschil-
lende karakter van de geld- en kapitaalmarkt in landen
als Duitschland en Engeland, de ontwikke]ing in deze
landen gedurende den loop der jaren, zijn nooit op zichzelf
beschouwd, maar steeds is, zij het vluchtig, de algemeene
economische achtergrond aangeduid. Deze eerste acht
hoofdstukken vormen een zeer evenwichtige en syntheti-
sche inleiding tot het geheele complex van vraagstukken
van geld- en credietwezen.
In liet negende hoofdstuk over de kapitaalmarkt en de
economische orde gaat de schrijver een stap verdei. Ter-
wijl in de vôorafgaande hoofdstukken getracht wordt ook
den niet-deskundigen lezer een inzicht te geven in den
samenhang der verschijnselen, richt de schrijver in het 9e
hoofdstuk zich meer direct tot degenen, die reds een niet
onbelangijke kennis van de v’etenschappelijke literatuur
over dit onderwerp bezitten. Ik vrees, dat bij sommige
lezers hier nog wel eens de wensch naar een uitvoeriger ver-
klaring van technische termen en een iets wijdloopiger
uiteenzetting van de besproken economische theorieën zal
opkomen. –
– Overigens is dit hoofdstuk daardoor zeker niet het minst
belangrijk. De schrijver behandelt hierin de vraag, in hoe-
verre het geidealiseerde beeld van de maatschappij, dat
von Boehm-Bawerk ons geeft, afwijkt van de werkelijk-
heid. Is het waar, dat er een algemeene markt is,waar het
kapitaal wordt aangeboden? Zeer zeker is dat .niet het
1 12
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
6 Januari 1943
geval en de gevolgen daarvan zijn van het grootste belang voor tal van problemen, zooals over-investeering in tijden
van opgaande conrunctuur en machtsconcentratie van het
economische leven in handen van enkelen, zooals deze niet
alleen ,in de Vereenigde Staten maar ook, in België en
Duitschland heeft plaatsgevonden. Daartegenover staat
dan w’eer het toenemend ingrijpen van den Staat met de
daaruit wet voortvloeiende gevolgen: minder kapitaal-‘
intensieve productie, meer economische differentiatie, af-
sluiting van het buitenland. Ook de uitbreiding van
maatregelen van socialen aard in den ruimsten zin van
het woord en de steeds zwaarder wegende helastingpolitiek
hebben hun invloed
01)
de. kapitaalmarkt doen gelden.
Eerst wanneer men het crediet-apparaat in de vei’schil-
lencle landen projecteert tegen dezen feitelijken achter-
grond is men in staat zich een oordeel te vormen over tal
van vraagstukken van conjunctureelen en structureelen
aard. Op deze wijze ontstaat tevens een wisselwerking’
tusschen theorieën, die van bepaalde ahstracties uitgaan
– zooals die van Hawtrey en llayek, maar ook clie van
Haberler en Keynes -, en de werkelijkheid, waardoor
niet alleen een beter begrip van deze werkelijkheid ontstaat
maar ook de theorie kan worden aangevuld en ontwikkeld.
In het laatste hoofdstuk, dat als afronding ‘van de
voorafgaande beschouwing kan gelden, gaat de schrijver
de beteekenis na van de combinatievorming op de Neder-
landsche kapitaalmarkt voor den omvang en de aanwending
der besparingen. Typeerend is de relatief steeds toenemende
invloed van i nstitutioneele beleggers, waardoor niet alléen
een sterke machtsconçentratie op de kapitaalmarkt Ont-
staat maar, wat niet minder belangrijk is, ook de richting
van de beleggingen sterk wordt beïnvloed. De afkeer van
zoogenaamde riskante objecten en de zucht naar veiligheid
leidt tot tweeërlei conclusies: in de eerste plaats de nood-
zakelijkheid van een formeele herziening van de beleggings-
politiek der institutioneel. beleggers en in de tweede plaats
erkenning van het sociaal-economische verschijnsel; dat
een meer dan proportioncele toeneming van de vaste rente dragende beleggingen deze hoe langer hoe meer maakt tot
een ,,gemeenschappelijk dragen” van risico’s, die nu een-
maal inhaerent zijn aan het economische leven en die der-
halve des te sterker op de gemeenschap zullen moeten
gaan drukken naarmate de kring van personen en instel-
lingen, die deze privaat-huishoudkundig voor hun rekening
willen nemen, kleiner wordt.
Afgezien van de waarde, die het boek, zooals het daar
voor ons ligt, heef t om den leergierigen lezer inzicht te
verschaffen in een bepaald onderdeel van het economische
leven, heef t het voor mij nog een andere aantrekkelijke
kant. Ik stel mij voor, dat dit boek zich uitstekend leent
voor hoogleeraren om als uitgangspunt te dienen voor een verdere analyse van een aantal meer gedetailleerde vraag-
stukken en voor een meer uitvoerige uitwerking van de
historische ontwikkeling in de verschillende landen. Wan-
neer men dit boek beschouwt als een propaecleuse, lokt
het als het ware vanzelf om onderwerpen, die door den
schrijver slechts even zijn gesuggereerd, dieper te behan-
delen ‘en om tegenstellingen tusschen de ontwikkeling
in de verschillende landen aan de hand van uitvoerig
cijfermateriaal en bestaande monografi&ën verder uit te
werken. Dat de schrijver blijkens zijn voorwoord door de
noodzaak van. papierbesparing de verleiding heeft moeten
weerstaan om zelf tot zulke uitijdingen over te gaan acht
ik slechts een voordeel. Het boek was dan te lijvig gewor-den voor een breede lezerskring. En voor alles is het wen-
schelijk, dat juist na de zeer wezenlijke veranderingen in
de feitelijke toestanden gedurende de laatste decennia en
na de snelle ontwikkeling van de theorie, de diepere he-teekenis van deze verschijnselen en de grondslagen van
deze theorieën in zoo groot mogelijken kring duidelijk
worden, een doel, dat met dit boek volkomen is bereikt.
S. POSTI-IUMA.
OVERHE1DSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
IIANI)EL EN NIJVERHEID.
Betalingsverkeer met het buitenland. Nadere regelingen
inzake liet betalingsverkeer met liet Gouvernement:
Generaal Po]en en Roemenië. (E. V. 18/12/’42, pag. 1519;
Stet. No. 240).
handel. Verplichte inschrijving bij het Bureau voor
de Metalenverwerkende Industrie van handelaren in
gebruikte electrotechnische artikelen. Beperking van de
aflevering door fabrikanten van electrische gloeilampen.
(E.
V
. 18/12/’42, pag. 1518; Stct. No. 243).
Industrie. 1-let repareeren van zekeringen is thans aan
vergu na ing, waarbij bepaalde eischen inzake deugdelijk-
heid der reparatie worden gesteld, gebonden. Goedkeuring
van een steunregeling voor de draad- en aanverwante
industrie . Aanvullende bepalingen inzake toepassings-
verboden voor non-ferrometalen. Besluit, waarbij het
vestigen, overdragen of uitbreiden van filmbedrijven aan
vergu nn ing van het Departement voor Volksvoor]ichti ng
en Kunsten is gebonden. (E. V. 18/12/’42, pag. 1519 en
1520; Stct. Nos. 242 en 243).
Nederlandselie Coöperatieve Raad. Besluit inzake aan-
vulling van de Statuten van den N’ederlandschen Coöpe-
ratieven Raad met betrekking tot een overgangsregeling inzake de bijdragen dei’ leden in de kosten over de jaren
1942 en 1948. (E. V. 18/12/’42, pag. 1518; Stct. No. 244).
Organisatie BedrkjsIcveii. Wijziging in de onderver-deeling van de vakgroep Woninginrichting, ‘waarbij de ondervakgroep Detailhandel in Schilderijen wordt ver-vangen door een ondervakgroep Detailhandel in Platen
en Lijsten en een nieuwe ondervakgroep Detailhandel
in Antiquiteiten vordt ingesteld. De ondervakgroep
Detailhandel in Muziek en Muziekinstrumenten heet
voortaan Detailhandel in Muziekinstrumenten, waarbij
de hierbij georganiseerde handel in muziek niet meer
onder deze ondervakgroep valt. Wijzigiiig in de organi-
satie van de houtindustrie Naamsverandering bij de
vakgroep Detailhandel in Boeken, Kantoorbenoodigd-
heden en Postzegels tot Detailhandel in Kantoorbenoo-
digdheclen en Postzegels, waarbij derhalve de detail-
handel in boeken of tijdschriften, alsmede het uitleenhedrijf
van deze artikelen niet langer aa deze vakgroep georga-
niseerd is. (E. V. 18/12/’42, pag. 1518, 1519 en 1520;
Stet. Nos. 242 en 244).
Prjsregeliiigeii. Nadere prijsvoorschriften met be-
trekking got gebruikte botervaten, verplichte prijsaan-
duiding bij detailverkoop van bloemen, maximum-
verkoopprijzen voor kwark, aanvulling van de prijsregeling
voor ruwe vellen, prijsregeling voor de fabrikanten van’
kerftbak, vaststelling van verkoopprijzen voor prent-
briefkaarten, besluit inzake maximum-huurprijzen vor
locom
–
ohielen. (E. V. 8/12/42, pag. 1518, 1519 en 1520;
Stct. Nos. 242, 243 en 244; Voedselvoorzieningsblad
No. 45, d.d. 10/12/’42).
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENO.
Sierteelt. Instelling van een stookverbod voor de sier-
teelt, behoudens door de Rijkstuinhouwconsulenten in
bepaalde gevallen verleende vergunning (E. V. 18/12/’42,
pag. 1520; Stct. No. 241). –
Zuivel. Intrekking van een aantal zuivplhesluiten
i .v.m. de verordenende bevoegdheden der verschillende
Bedrijfschappen op dit gebied. (E. V. 18/121’42, pag.
1518; Stct. No. 242).
VEItIdEE EE.
Omzetbelasting. Resolutie inzake de heffing der omzet-
belasting hij’zgn. statiegeld, waarbij dit deel uitmaakt
van den verkoopprijs, waarover omzetbelasting is ver-
schuldigd. (E.
V
. 118/12/’42, pag. 1518).
6 Jarniari 1943
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
13
STATISTIEKEN.
DE NEDEBLANI)SCJIE
BANK.
Verkorte balans op 21 December 1942
Acties.
Binnen!,
wissels,
Çllfdbank.
t
181.100.000
promeeseii,
enz.
Bijbank
,,
8.600.000
(Âgentsch.
,,
2.601.000 192.301.000.
Papier op
het buitenland
..
t 1.087.401 .763
f:
Verkocht,
maar
voor
de
bank
nog
niet
afgeloopen
1.187.401.713
Beleeningen
iiie!.
1,1 Efdbank.
f
138.746.039 ‘)
voorschot! en
in
Bijban k..,
2.696.849
rekening-courant (.Ageiilscli.,,
15.21 8.405
op onclerpand
56.661 .292
Op
effecten,
ene
.
.
……….
f
156.545.264
)
op
goederen en ceelen
116.028
–
—–
,,
!
56.661.292
1
3
Vooi’schotte,n
aan
liet
Rijk
………………..
10.529.368
3itint en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
nluntniateriaa!
…………
f
902.6)2.! II
Zilveren
munt,
ei…
……….
‘.835.030
9G7.437.351
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
60.773.936
Gebouwen cii
meubelen der Bank
…………
/.000.000
!)irerse
rekeningen
……………………
,,173.360.475
f3.192.465.185
Pass’iva.
Kapitaal
…………………………….
f
20.000.000
–
lteservefonc!s
…………………………..
8.050.923
llijzonc!ere
reserves
……………………..
..
19.564.87
1
Pensioenfonds
…………………………..
.
13.205.186
l!ankljilje!tcn
til
00)1001)
……………….
.. 2.990.182.580
Jlankassignatit3n
in
omloop
………………..
49.753
Rek-Courant S Van liet. Rijk
t
–
saldo’s
Van anderen
.,
133.576.453 133.576.453
Diverse
rekeningen
……… .
…………..
..,
7.835.416
3.192.469.185
I1cchikbaai’ dekkingssaldo
………………f 1.447.643.00)
Minder bedrag aan bankbiljetten in
0111100!)
dan
waartoe de bank gerechtigd is
………….. 3.619.) 07.500
Se!iatkistpapier, rechtstreeks hij de bank Onder-
Cebracht
……………………………
i115.000.00ó
‘) Waarvan aan Necicrlandscli-Ind iü (Wet van
15 Maart ‘1938, StaatsMan! No. 99) ……….52.706.500
Verkorte balans op 28 December ‘1942.
Aetiva.
Binncnl. wissels, (Tlfdbank. f 199.800.000
proniessen, enz. ‘Bijbank
,,
6.800.000
(Agentsch. ,,
1.701.000
208.301.000
Papier op het buitenland .. f ‘1.741.584.130
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
c
1′ 1
‘
‘
1
,,i.741.584.130
eefltngefl
Iflc.
Yba1. 6 137.694.801 ‘)
rekenhg-courant
up vi.uerpa.iu
‘
–
156.221.009
Op
effecten
enz.
………..t
156.109.981
‘)
Op goederen en ceelen
……..
111.028
11
‘156.221.009 ‘)
Voorschotten
aan
het
Rijk
…………………
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntinateriaaj …………f
902.602.264
Zilveren
munt,
enz .
……….
4.829.796 907.432.060
Belegging van’3napitaal, reserves en
pensioenl’onds ,,
60.765.29:3
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………..
‘151.056.497
— f 3.244,359.989
Pnssiva.
Kapitaal
….
………………………….
t
20.000.000
Reservefonds
……………………………
8.050.923
Bijzondere
reserves
……………………..
19.56/1.874
Pensioenfonds
., ………………………….
13.207.1)7
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
3.034.444.265 J3.ankassignatiën
in
omloop
………………..
89.718
Rek-Courant
Van liet Rijk t
–
saldo’s
Van anderen ,,
141.086.951
141.086.951
Diverse
rekeningen
……………………..
7.916.141
3.244.359.989
Beschikbaar dekkingssaldo
………………
f1.447.071.610
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de
bank gerechtigd
is
…………..
3.6 17.679.024
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht
……………………………..
161.000.000
‘) Waarvah
aan
Nedei’landsch-Indië (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad
No.
99)
………..
52.706.500
Verkorte balans op 4 Januari 1943.
Activa.
Einnenl. wissels,
Ç
Hfdbank. t 277.500.000
Bijbank
1
.800.000
promessen, enz. Agentsch.
,,
200.000
Voornaamste posten In duizenden guldens.
1
Gouden
.
1
Andere
rl3eschikb.
“bek-
Data
muis! en
opeischb.
dekkings-
k?ngs-
Imunlmater.
schulden
1
saldo
perc.
4
Jan. ’43
895.080
3.057.111
1
179,285
‘1.407.658
28
28 Dec. ’42
902.602
3.034.444
t
141.176
1.447.072
28,6
21
,.
’42 902.602 2.990.183
1
133.625
1.447.643
29,5
6 Mei ’40
1.1 60.282
1.158.613
1
255.183
607.042
83
Totaal
Scho’ kist-
1
J3elee-
J’apier
Div.
Data
bedrag
prom.
1
op
hel
reken.
disconto’8
rechtst.r,
1nt7e’
buiiesil.
(act.)
‘i.l
282.500
1
272.000 148.965
1.757.861
‘136.901
28 Dec. ‘/,21
208.301
I
16′!
.000
156.221
1.741.584
151.056
21
,,
’42i
192.301
t
145:000
156.661
1.687.402
173.360
6 Mei
‘401
9.853
1
–
217.726
750
150.648
DUITSCRE RIJKSBANK.
(in mill. R.M.)
Goud
Renten-
–
4dere wissels,
1
1
Belee-
Data
1
en
bank-
chèques
1
deviezen
scheine
schatkistpapier
1
ningen
1
14,2
7 Dec.
1942
1
76,4
L”89
25454,2
14 Nov. 1942
76,6
l
254,0
24.452,8
1
11,3
7
,,
1942
1
76,5 259,7
24.738,5
1
11,6
23 Aug. 1939
t
77,0
i
27,2
8.140.0
t
22,2
Dal El/ee-
TbTverse
Ci”
Rekg.-
1
Diverse
ten
Activa
i
latie
1
Crt.
1
T’assiva
7 Dec. ’42
1
64,2
1
iT9l,3
1
23.108,7
1
3.068,1
1
763,8
’14
Nov.
’42
1
51,8
1.454,9
22.031,3
1
2.997,2
1
732,4
7
,,
’42
1
58,8
1
1.078,9
i
22.140,7
1
2,800,2
1
738,0
23 Aug. ’39
1
982,6
1
6.380,5
1
8.709,8
t
1.195,4
1
94,2
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in’ milI. 1i’ranen0
,dv
w+
l”93
4
,
0
iS
‘
°a
”
u
0
ç)
0
Gr oo
1
0
Dec. ’42
1
51.572
6
1.863
67,190
3.966
4.264
3
’42
1
50.836
603
23.059 1.630 66.976
4.047 4.310
26Nov.’42
1
50.191
549
23.009 1.505
66.222 4.032
4.203
19
’42
1
49.841
533
23.212
1.457
65.885
3.991
4.3139
12
,,
’42
t
49.188
546
23.007
1.446
65.547 3.969 3.877
8 Mei ’40
1
23.606
5.394 695
1.480 29.806.
–
909
11
282.500.000
Papier
op
liet
buitenland
. .
t 1.757.861.447
Af: Verkocht maar voor de
bank
nog
niet
afgeloopen
–
flfdbank.
t’
f32.230.787
1
)
1.757.861 .447
rekeffing-couran t
t
148.965.438
Op
effecten,
enz .
……….
f
‘148.854.997 ‘)
.Op goederen en ceelen
110.441
148.965.438
1
3
Voorschotten
aan het
Rijk
………………..
15.000.000
Munt en muntmatei’iaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntmateriaal …………t
895.079.774
Zilveren munt,
enz.
……..
..
4.830.374 11
199.910.149
Belegging van kapitaal, reserves en
pensIoenfonds
,,
60.731.823
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………..
136.900.736
3.305.869.592
Passiva.
Kapitaal
…………..
………………..
f
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
8.050.923
Bijzondere
reserves
………………………
19.564.874
Pensioenfonds
…………………………..
13.178.777
BankbIljetten
in
omloop
………………..
3.057.110.780
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
212.523
Rek-Courant
f
Van het Rijk
t
–
saldo’s
1. Van anderen
,,
179.072.934
11
179.072.934
Diverse
rekeningen
……………………..
8.678.78! 3.305.869.592
Beschikbaar dekklngssaldo
………………
t 1.407.658.031
Minder bedrag aan bankbiljetten
in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is
…………..
3.519.1/5.075
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de
bank onder-
gebracht
…………………………….
272.000.000
1)
‘Taarvan aan
Nederlandsch-Indi8
(Vet van 15 Maart 1933, Staatsblad No.
99)
……….
52.706.500
14
6 JANUARI 1943
Alfahetische Index Oerheidsrnaatrege1en op economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overheiclsmaatregelen in 142 het Jaarregister 1 92, laatste bladzijde)
Blz
Blz.
BIz.
Belastingen
……………………
12
Prijsregelingen
………………….
12
Betalingsverkeer m. Ii. buitenland
. .
.
12
Sierteelt
……………………….
12
Coöperatie
……………………..
12
Zuivel
………………………….
12
Handel
………………………..
12
Industrie
……………………..
12
Omzetbelasting
………………….
12
Organisatie
bedrijfsleven
…………
12
Publiccities van het Nederlandsch Economisch Instituut:
•
6.
Dr. G. Z. JOL
Ontwikkeling en organisatie der Nederlandsche brouwindustrie
………………..
(f
4,20)’
Dr. A. J. VERHAGE
De
handel
in
bloembollen
……………………………………….. . ……
(f
3,15)
Dr. A. TREEP
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Frankrijk
………………….
(f
4,20)
Mej. Dr. ROSA PHILIPS
De invloed van de Braziliaansche koffieverdedigingspolitiek
op
de koffie-importen der
hoofdconsumptielanden
…
. …………………………………………….
(t
2,10)”
Ir. A. BAARS en Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Seizoensbewegingen in het economisch leven van Nederland
………………….
(t
1,55)”‘
Dr. J. C. M. VAN RHEE
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Zwitserland
………………..
(f
3,65)
HENRI REUCI-ILIN M. A.
Werkverruiming en haar gevolgen voor volkshuishouding en overheidsfinanciën ……
(t
1,05)”‘
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Economische
politiek
in
België
in
de
depressie
…………………………….
(f
1,05)
Dr. W. L. VALK
Conjunctuurdiagnose.
………. . ………………………..
(f
6.30
gèb.,
/
5,25e
gekart.)
CH. GLASZ
Hypotheekbanken en Woningmarkt in Nederland
……………………………
(1
1,55)”‘
Ir. J. W. BONEBAKKER
De
Scheepsbouwnijverheid
in
Nederland
………………………………….
(j 1,55)
F. WEINREB
Statistische bepaling van de vraagcurve. Toepassing op de Nederlandsche vraag naar
suiker………………………………………
.
…..
…………………
(t
3,15)
Dr. E. VAN DER WIEL
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Zweden
……………………
(/2,60)*
Dr. J. J. J. DALMULDER
On
econometrics
……………………………………..
(t
2,65*
geb.,
/
1.55*
ingen.)
Dr. T. KOOPMANS
Linear regression analysis of economic time series
…………..
(f
8,15*
geb., /
2,10
ingen.)
Dr. W. L. VALK
Production, pricing. and unemployment in the static state
……
(t
3,15*
geb.,
/
2,10*
ingen.)
Dr. H. J. FRIETEMA
Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
niale
boter
………………………………………………………….
(/3,15)*
Dr. Ir. A. BAARS
Openbare werken
en
conjunctuurbeweging
………………………………..
(1
2,10)
Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
Een analyse van de arbeidsproductiviteit in Nederland
……………………..
(/
2,60)”
Dr. L. R. W. SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen
………………..
(/ 2,60)*
J. VAN DER WIJK
Inkomens-
en
Vermogensverdeeling
……………………………. . ………
(/
2,60)
Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building
………………..
(1
8,15e
geb.,
/
2,10*
ingen.)
Overzicht
van
de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van
1923
tot en met
1938,
samengesteld door
een
groep medewerkers van het N.E.I.,
onder
leiding
van
Prof.
Mr.
P.
Lieftinck
………………………………..
(f
2,10)
Dr. A. WINSEMIUS
Ecnnmische aspecten der internationale
migratie
…………………………..
(t
2,10)
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
(derde
gewijzigde
druk)
………………………………………………..
(/
2,10)
M. J.
SCHUT
Tinrestrictie
en
tinprijs
………………………………………………..
(1
1,55)
Dr. J. R. A. BUNING
De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland ……………………..
(f
8,65)”‘
Uitgoc’e: De Eroen
F.
Bohn N. V. Haarlem
Verkrijgbaar in den boekhandel
Verantwoordelijk voor het Red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de Advertenties: H. A. M. Roelants te Schie-
dam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs
f20,85
*) per jaar. Prijs
per nummer 50 Cts: P. 1299/3.
K 2193