12 NOVEMBER 1941
A UTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch
,
-v$tatistische
Berichten
ALGEMEËN WEËKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
26E JAARGANG
WOENSDAG 12 NOVEMBER 1941
No. 1347
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Gooi (Rotterdam).
Redactie en Administratie: Pieter de I-Ioochweg 122,R’darn-W.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.
Telefoon J.Vr. 35000. Postrekening 8408.
Abonnementsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 20.85* per jaar. Buitenland en
koloniën f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beindigd per ultimo van
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch InsUtuit ontvangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties. Adreswijzig.ingen op te geven aan de Administratie.
Advertenties voorpagina / 0.50 per regel. Andere pagina’s
/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
INHOUD:
Blz
Van prijsstop naar calculatiestop in Duitschiand
door E. FViegand ……………………….638
1-Jet geboortecijfer in Nederland sedert
1920
door
Jhr. Mr. J. Schuurbeque Boeye …………….642
A a n t e e k e n i n g e n.
De kleine A.G. en de G.m.b.H. in Duitschiand
645
M a a n d cij f e r s.
Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……
647
Ontvangen
boeken
………………..
647
S t a t i s t i e k e n.
Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten
647-648
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
wissel’narht
blij ven de omzetten uitermate gering.
De meeste geidgevers hebben blijkbaar reeds geruimen
tijd tevoren gezorgd voor de noodige liquide middelen
voor de storting op de staatsleening, terwijl zij geleidelijk
voortgaan met de verbetering hunner liquiditeit door be-
schikbaar komende middelen on cail aan de schatkist te
verstrekken. Overigens is de agent geenszins onafgebroken
in de markt, doch neemt hij vanzelfsprekend slechts cali-
geld op naar rato van zijn kasbehoefte. Dat er eenige
spanning op de geidmarkt is, valt feitelijk alleen te mer-
ken aan de aantrekkende noteering voor het schatkist-
papier met uiterst’korten looptijd, bijv. het begin-Decem-
ber-papier.
De
obligatiemarkt
heeft zich ditmaal zeer aanzienlijk
beter gehouden dan na de uitgifte van de
4
pCt.-leening
1941.
In de eerste plaats is de reactie van het koerspeil
veel geringer geweest, maar nog opvallender is de korte
termijn waarna reeds weer een herstel is ingetreden. Reeds
meer dan een week v66r den stortingsdatum op de nieuwe
leening hebben de koersen der voornaamste leeningeri
zich hersteld tot een niveau, dat gelijk is aan of hooger dan het peil, dat vlak voor de aankondiging van de uit-
gifte der nieuwe leening gold. Zoowel de beperkte omvang
der reactie als de zeer korte duur daarvan en het snelle,
en vrij krachtige herstel vormen een opvallend verschijn-
sel. Ook de nieuwe leening is spoedig boven het diepte-plint van
957/
uitgekomen, zoodat deze leening de week
sloot op
96/,
derhalve nog slechts
5/
pCt. onder den prijs
van uitgifte. Men mag aannemen, dat het aanbod van
deze stukken van de zijde van inschrijvers, die inteeken-
den in verband met den stok achter de deur, maar die
geen geld beschikbaar hadden, voor een deel is opgenomen
door de Rijksfondsen, hoewel daarnaast ook andere
institutioneele beleggers op een peil van ongeveer
96
pCt.
aan de markt waren. Maar het zoo spoedige koersherstel
is niettemin een zeer bevredigend verschijnsel.
De
aandeelen,narkt
was gunstig van ondertoon, en de
meeste fondsen konden in koers monteeren. De omzetten
waren over het geheel genomen klein, maar aangezien
het aanbod binnen zeer enge grenzen bleef, bracht reeds
een weinig omvangrijke vraag het koerspeil omhoog.
Enkele ,,zware” industrieele aandeelen vertoonden een
bijzonder krachtige stijging. Vij noemen bijv. Kon. Ned.
Zout, die in enkele dagen tijds van
12
tot een biedkoers
van
550
opliepen, en aandeelen Ned. Kabel, die van
415
tot
460
bieden stegen. Beide genoemde aandeelen
hadden sinds geruimen tijd weinig van de algemeen
gunstige tendens geprofiteerd, waarschijnlijk mede in
verband met de superdividendbelasting. Nu meer en
meer de indruk gaat overheerschen, dat heel wat meer
ondernemingen tot herkapitalisatie zullen overgaan dan
men aanvankelijk verwachtte, is plotseling de belang-
stelling voor die fondsen teruggekeerd en ging de koers bij sprongen omhoog, zooals dat tevoren bijv. reeds het
geval was geweest met aandeelen Meelfabrieken der Ned.
Bakkerij.
638
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 November 1941
VAN PRIJSSTOP NAAR CALCULATIESTOP
IN DUITSCHLAND.
In een vorig artikel
1)
hebben wij de toepassing van
den prijsstop in de Duitsche prijspolitiek beschouwd.
ij hebben naar aanleiding van de met betrekking tot
zgn. ,nieuwe goedeien” getroffen maatregelen aange-
toond, hoe de calculatiestop een noodzakelijke aanvulling
van den prijsstop moet worden geacht. Tevens hebben
wij er hierbij op gewezen, dat de calculatiestop meer en
meer wordt toegepast; afgezien van de ,,nieuwe goederen”
vindt deze methode eveneens toepassing bij de regeling van
de prijzen bij levering aan de overheid, alsmede, na liet
begin van• den oorlog, hij de uitwerking van de , , Kriegs-
wirtschaftsverordnung”. Aan deze beide hoofdstukken van
de Duitsche prijspolitiek zullen wij hieronder een nadere
beschouwing wijden.
Nieuiee prijs’oorschriften in November
1938.
Op 15 November 1938 is een tweetal nieuwe prijs-
voorschriften uitgevaardigd, nl. de ,,Leitsatze für die
Preisermittiung auf Grund der Selhstkosten bei Leistungen
für öîfentliche Auftraggeber” en de ,,Richtlinien für
die Preisbildung bei öffentlichen Auftrïge”, bekend
onder de afkortingen ,,L.S.O.” en R.P.Ö.”. Gezien den
grooten omvang van de orders van den openbaren sector,
hebben deze prijsvoorschriften in belangrijke mate hun
stempel gedrukt op de hoogte van het prijsniveau, zij het
ook, dat de uiteindelijke consumenten slechts op indirecte
wijze, nl. via hun belastingbiljet, de voordeelen van de
aldus uitgeoefende prijscontrôle genoten.
De L.S.Ö. en R.P.Ö.
De ,,R.P.Ö.” hebben betrekking op de openbare opdracht-
gevers en geven aan, welke wegen bij de totstandkoming
van de prijzen bij levering aan den openbaren sector
moeten worden bewandeld. De bestaande prijsvoorschrif-
ten dienen, behoudens de hieronder volgende richtlijnen,
te worden aangehouden. De openbare opdrachtgever
moet derhalve nagaan, of de overeen te komen prijs niet
met deze prijsvoorschriften in strijd is; daartoe kan van
den leverancier een desbetreffende verklaring worden
verlangd. De prijs, welke volgens de,, Preisstopverordnung”
toelaatbaar is, is de maximaal geoorloofde prijs. Deze
wettelijk ten hoogste geoorloofde prijs is echter niet gelijk aan den economisch gerechtvaardigder’ prijs. De openbare
opdrachtgever dient dus na te gaan, of de gevraagde prijs
rechtvaardig is, dan wel of eventueel redenen aanwezig zijn,
welke een lageren prijs gewenscht maken. Dit kan bij-
voorbeeld het geval zijn, wanneer de door den openbaren
sector gegeven opdracht een kostenverlaging teweeg zou
brengen, waardoor prijsverlaging mogelijk zou worden.
De omstandigheid, dat de economisch rechtvaardige
prijs moet worden betaald, sluit voor den openbaren op-
drachtgever tevens den plicht in, de prijzen niet onder
een voor den leverancier noodzakelijk minimum te doen
dalen. ,,Die Preissenkung soli sich in dem Rahmen halten,
der dem Auftragnehmer wirtschaftlich zumutbar ist”.
De door de karteis, syndicaten enz. gebonden prijzen
worden niet door de bovenstaande bepaling getroffen;
indien deze te hoog zouden zijn, is de beslissing van den
Reichskommissar für die Preisbiidung noodzakelijk.
Indien langs den weg van onderhandeling geen reëele in-
schakeling van de bijzondere, met de levering samen-
hangende, omstandigheden in den prijs kan worden be-
reikt, of indien de op grond van voormelde bepalingen
vast te stellen prijs onbillijk hoog wordt geacht, dan wei
beneden een ,,gebonden prijs” zou komen, heeft de prijs-
berekening plaats volgens de voorschriften van de L.S.Ö.
Bij bouwwerken met gunning uit de Vrije hand vindt de
prijsvaststeiling plaats volgens de ,,LeitsLitze für die
Preisermittiung auf Grund der Selbstkosten bei Bau-
‘) ,,De Duitsche prijspolitiek”, in E.-S.B. van 29 Oct. ’41.
leistungen für öffentliche Auftraggeber” (L.S.B.Ö.) van
25 Mei 1940, Afdeeling 1 en II. In zooverre de L.S.B.Ö. in acht moeten worden genomen, is de prijsstop niet van kracht. Deze prijsvaststelling op grond van den kostprijs
kan slechts in uitzonderingsgevallen worden toegepast.
De Reichskommissar für die Preisbildung heeft zelf op-
gemerkt, ,,dass dieser für .die algemeine Preispolitik nicht
unbedenkliche Weg nur dann beschritten werden .darf,
wenn eine andere Art der Preisermittlung unmöglich ist”.
Indien aan verschillende ondernemers gelijksoortige op-drachten worden gegeven (gelijksoortig volgens uitvoe-
ring, hoeveelheid, tijdsduur, leverings-en betalings-
voorwaarden),moet eenzelfde prijs worden vergoed. De
berekening van dezen prijs dient dan plaats te vinden
op basis van de gemiddelde kostprijzen van de ondérne-mingen, welke aan de opdracht deelnemen. Ook bij her-
haling van een opdracht op korten termijn moet eenzelfde
prijs als tevoren worden betaald.
Richtlijnen voor de prijscalculaeie.
Met betrekking tot de calculatie van den te vergoeden
prijs dienen de volgende richtlijnen in acht te worden ge-
nomen.
Voor grondstoffen en die halffabrikaten, welke in eigen
nevenbedrijf plegen te worden vervaardigd, moet de
ondernemer de aanschaffingskosten (inclusief de gebruike-
lijke toeslagen voor administratieve en extra-kosten)
berekenen. Het is ook mogelijk, dat een ondernemer in
zijn nevenbedrijf de grondstoffen (eigenlijk haiffabrikaten) ter fabricage van het desbetreffende artikel zelf produceert.
In dit geval mogen de ondernemingen, indien in den des-
betreffenden bedrijfstak de productie van het artikel
in kwestie in eigen nevenbedrijf gebruikelijk is, den in-ternen berekeningsprijs voor het halffabrikaat inzetten,
mits deze op bovenvermelde en na te noemen kostprijs-
factoren is gebaseerd. Indien de fabricage in eigen neven-
bedrijf in den desbetreffenden bedrijfstak daarentegen
niet gebruikelijk is en de onderhavige onderneming dus
een uitzonderingspositie bekleedt, mag de marktprijs
voor het betreffende artikel in rekening worden gebracht,
mits daarbij het boven de fabricage-kosten uitgaande
bedrag afzonderlijk wordt vermeld.
De prijzen mogen slechts met een afschrijvingsquotum,
overeenkomstig de ,,verbrauchsbedingte” slijtage van het productie-apparaat, worden belast. Voor afschrijving van
installaties voor bijzondere doeleinden kan toestemming worden gegeven. De kosten, bij nieuwe constructies aan
proefnemingen verbonden, kunnen als kostprijsfactor
worden opgenomen. Het verdient echter aanbeveling, deze
kosten door een vergoeding in één keer en niet door een
opslag op den kostprijs te berekenen. Kosten van licenties
mogen als kostenfactor worden opgenomen, terwijl pro-
visie en dergelijke vergoedingen aan vertegenwoordigers
in redelijke hoogte in den kostprijs kunnen worden ver-
werkt. Met betrekking tot de bonen is voorgeschreven,
dat ,,übertarifliche Löhne” slechts in aanmerking mogen
wörden genomen, indien de betaling er van verplicht is.
Calculatie aan den (vinstopslag.
Bij de calculatie van den winstopslag moet men met de
volgende uitgaven rekening houden:
een redelijke rente van het in de onderneming werk-
zame, noodzakelijke bedrijfskapitaal, alsmede een ver-
goeding voor het ondernemersrisico, welke per bedrijfstak en ondern eming kan .wisselen;
de op het bovengenoemde bedrijfskapitaal vallende directe belastingen, met uitzondering van de inkomsten-
en bedrijfsbelasting
2);
, ,Ausfuhrförderungszahlungen”, d .w.z. betalingen ter
bevordering van den export;
2)
Deze laatste moet echter wel onder de bedrijfskosten worden gerekend.
12 November 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
639
4. openbare giften tot een redelijk bedrag.
Daar de rente voor het vreemde kapitaal in post 1 is
opgenomen (weliswaar niet berekend op grondslag van de in feite betaalde rente, maar uitsluitend volgens een rente-
voet, welke gelijk is aan de rente van staatsleeningen op
langen termijn), wordt deze categorie niet onder de kosten
opgenomen. Dit geldt wel voor de bedrijfsbelasting (de
inkomstenbelasting mag in liet geheel geen element van
den verkoopprijs vormen).
Onder de algemeene kosten vallen de ,,Fertigungs-
gerneinkosten” en de ,,Verwaltungs- und Betriebsgemein-
kosten”. Voor elke kostencategorie worden nadere richt-
lijnen inzake de bepaling gegeven. Hiervoor moge echter naar de L.S.O. worden verwezen. 1-let zij voldoende hier
op te merken, dat de algemeene kosten moeten worden
gesplitst naar ,,Kosténarten” en ,,Kostenstellen” (kosten-
soorten en kostenplaatsen), waarbij als grondslag geldt,
dat de kosten aan die plaatsen moeten worden toegekend,
waartoe zij behooren. Verrekeningssleutels mogen hiertoe
slechts worden gebruikt, indien zij ,,den betrieblichen
Terlijltnissen und insbesondere der tatsÊichlichen Kosten-
beanspruchung der Kostenstelle durch die nachgelagerten
Kostenstellen oder die Kostentriiger entsprechen.”
De ,, Kriegsnirtscha/tsoerordnung”.
Aldus was de situatie op het gebied der prijspolitiek
in Duitschland, toen het uitbreken van den oorlog een
scherpere wending in de te voeren politiek tot dringenden
eisch maakte. De Preisstopverordnung vormde den grond-
slag voor de prijspolitiek. Zij was op verschillende gebieden
ingeperkt door bijzondere verordeningen, zooals de
,Auslandswarenpreisverordnung”, de , ,Preisbindungsver-
ordnung”, welke de verkoopprijzen van kartels e.d. regelde,
de ,,R.P.Ö.”, ,,L.S.Ö.”, enz. Voorts ivaren voor bijzondere
bedrijfstakken speciale prijsregelingen afgekondigd, zooals
de , ,Spinnstoffverordnung”, ,, Lederverordnung”, , ,Metail-
preisverordnung”, evenals op het geheele gebied der agra-
rische voortbrenging, en tenslotte een groot aantal meer
incidenteele regelingen met betrekking tot bepaalde pro-
ducten, haiffabrikaten of grondstoffen of ten aanzien van
bepaalde producenten.
De oorlog bracht den eisch naar voren, dat
elke
oorlogs-
winst moest worden vermeden. In zijn rede op 3 September
1939 sprak Hitler de bekende woorden: ;,Wenn der Soldat
an der Front kiimpft, soli niemand am Kriege verdienen”.
En dan verder: ,,Wer daher giaubt, sich in diesen schicksal-
haften Monaten oder Jahren bereichern zu können,
erwirbt kein Vermögen, sondern holt sich den Tod”.
De doeleinden der prijspolitiek treden duidelijk naar
voren in de woorden van Reichsvirtschaftsminister Funk:
,,’Wenn der Kriegsbedarf gewaltig steigt, muss der Privat-
bedarf entsprechend eingeschrhnkt werden. Im anderen
Flille leben wir von der Substanz des Volksvermögens
und iverden Lirmer….Der Schlüssel hierzu liegt in der
Art, wie der Krieg finanziert wird”. Na de nadeelen van
inflatie en deflatie te hebben uiteengezet, merkt hij op,
dat deze gevaren niet behoeven te dreigen. ,,Wir haben
Preise und Löhne fest in der hand, und können die
Auftrige sow’ohl wie den Geld- und Kreditstrom so diri-
gieren, wie wir es für notiveidig halten”
3).
Door de ,, Kriegswirtschaftsverordnung” van 4September
1939 (K.W.V.O.) worden de bonen en salarissen op ver-
schillende wijzen belangrijk gekort, zoowel door het na-laten van bijsiagen en dergelijke – sedertdien echter weer
hersteld – alsook door verhooging van de directe en in-
directe belastingen. A1dis wordt de koopkrachtige vraag
van de zijde der consumenten in overeenstemming met de
behoeften der oorlogvoering verminderd. Indien het gelukt,
de koopkrachtige vraag aan te passen aan het vermin-derde aanbod van goederen voor den civielen sector, is
het doel, ni. de stabiliteit van het prijsniveau, zoo al niet
3)
Conform redevoering van Dr. Funk op de Weensche
jaarbeurs van 14 October 1939.
bereikt, dan toch aanmerkelijk nader gebracht. De
11
K.W.V.O.” regelt dan ook de oorlogsbelastingen, de bonen
in oorlogstijd, alsmede de prijzen in oorlogstijd. Op dit
laatste hoofdstuk zullen wij in het bijzonder onze aan-
dacht vestigen.
Het richtsnoer r’oor de vorming der prijzen.
Richtsnoer voor de vorming der prijzen is § 22 van de
,,K.W.V.O.”: het beginsel van de ,,kriegsverpflichtete
Volkswirtschaft”. Hiervan wordt in Runderlasz No. 135/40
van 6 November 1940 gezegd: ,,Nach dieser Vorschrift,
dem Preisgrundgesetz des Krieges, hat jeder Wirtschaftler
im Deutschen Reich die gesetzliche Pflicht, sein Preis-
gebaren von sich aus mit der durch den Krieg für die
Gesamtheit des Deutschen Volkes geschaffenen Lage im
Einklang zu bringen und zu halLen; er hat fortlaufend
und in jedem Einzelfail zu prüfen, nicht nur ob seine
Preisstellung den erlassenen Preisregelungen entspricht,
sondern darüber hinaus ferner, ob der nach diesen Vor-schriften gebildete Preis angesichts der Pflichte, die der
Krieg jedem einzelnen auferlegt, gerechtfertigt ist”. De verhouding van § 22 der ,K.W.V.O.” tot de andere
prijsverordeningen is hiermede duidelijk aangegeven.
Indien een prijs in overeenstemming is met bijvoorbeeld
de ,,Spinnstoffverordnung”, ,,Lederverordnung” of andere
bijzondere regelingen, zal hij in het algemeen aan den
eisch van een ,,kriegsverpflichteten Preis” beantwoorden, waarmede echter niet is gezegd, dat de aanwezigheid van
bijzondere regelingen ontheft van den plicht, vermeld in
§22 van de,,K.W.V.O.”
4).
Hetzelfde geldt ten aanzien van
de Preisstopverordnung: is een prijs op een onbillijk hoog
peil ,,gestopt” of treden er tengevolgevan kosten dcgressie
overmatig hooge winsten op, dan moet op grond van
§ 22 van ,,K.W.V.O.” de prijs dienovereenkomstig worden
verlaagd
5
). Fixe-prij zen worden echter niet door den plicht
tot prijsverlaging aangetast, terwijl men ook niet beneden
de minimumprijzen mag gaan. –
De prijzen en vergoedingen voor goederen en diensten
van eiken aard moeten worden verminderd, in zooverre
als gevolg van maatregelen van den Staat besparingen
optreden; zulke mogelijkheden van besparing zijn: loon-
kortingen, vermindering van buitengewoon hooge sociale
lasten ten bate van de arbeiders, besparing op kosten van inkoop van grond- en hulpstoffen (bijvoorbeeld door een
oneconomisch. geworden tusschenhandel uit te schakelen)
en prijsverlaging van halffabrikaten.
Traagheid in de toepassing van deze richtlijnen wordt
als overtreding beschouwd. Evenzeer geldt als o’vertre-
ding. indien men de door den oorlog noodzakelijk geworden
wijzigingen in productie of in samenstelling der producten
benut ter verkrijging van hen hoogere winst, of indien
men de goederenschaarschte gebruikt om waardebooze of
onnutte goederen te produceeren of te verhandelen. In
het bijzonder is het overgaan naar slechtere kwaliteiten
of kleinere hoeveelheden bij handhaving van den prijs
ongeoorloofd.
Ter vermijding van twijfel is voorts bepaald, dat risico-
marges voor algemeene oorbogsrisico’s niet in de kostprijs-
calculatie mogen worden opgenomen. Zulke risicomarges
zouden bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op het
gevaar van bedrijfsstoring door oorlogshandelingen en
op de latere omschakeling van het bedrijf op vredespro-
ductie. Hetzelfde geldt voor de verrekening van werkelijk
geleden verliezen en kosten van vervanging als gevolg
van de vernietiging van productiemiddelen en voorraden
grondstoffen en haiffabrikaten. 1-lierbij is overwogen,
dat in den oorlog een ieder op eigen aansprakelijkheid het
gevaar van verliezen aan privaat-eigendom en bedrijfs-
vermogen draagt. Uit dit standpunt volgt, dat ook ver-
zekeringspremies, opslagen voor assurantie voor eigen
rekening of bijzondere afschrijvingen inzake oorbogshande-
Cfm. Erlasz dd. 9 September 1939, § 6.
Cfm. Runderlasz Nr. 135/40, dd. 6 November 1940.
640
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 November 1941
lingen niet toelaatbaar zijn
6).
Zooals reeds bij de ,,Preisstopverordnung” is opgemerkt,
is het sinds de invoering der ,,K.W.V.O.” niet meer toege-
staan, een eenmaal beneden den stopprijs gedaalden prijs
automatisch wederom tot den stopprijs van 17 October
1936 te verhoogen. Zulk een wederverhooging is slechts
geoorloofd tot het niveau van 1 September 1939, indien
dat niveau lager was dan in October 1936. Een verhooging
van een prijs, wèlke sinds 1 September 1939 is gedaald, is uiteraard slechts dan toegestaan, indien zij het gevolg
is van een geoorloofde kostenvermeerdering. De situatie
is derhalve aldus, dat een nieuwe datum van prijsstop,
nl. 1 September 1939, is ingelascht.
Gebonden en inonopoheprijzen.
Het voorschrift van § 22 geldt ook voor gebonden prijzen
en de prijzen van bedrijven met monopolistische positie.
In zooverre zulke bedrijven winsten ontvangen, welke
volgens § 22 niet toelaatbaar zijn, dienen zij alles in het
werk te stellen om zulke winsten te vermijden. Voor prijs-
verlaging, welke door het kartel dient plaats te vinden,
is echter toestemming van den Reichskommissar nood-
zakelijk. In het bijzonder bestaat de plicht tot prijsver-
laging, indieii de desbetreffende bedrijven slechts kunnen
worden in stand gehouden door de prijsbinding of als
gevolg van een bijzondere werkzaamheiI van den
desbetreffenden bedrijfstak. liet gaat hier derhalve om
de grensbedrijven en de extrq-marginale bedrijven, welke
tengevolge van overbezetting van den bedrijfstak hun pro-ductie kunnen voortzetten.
De kartels dienen hun prijzen te baseeren niet op het
ongunstigst werkende bedrijf, maar op het middelgoede
bedrijf, waarbij bovenbedoelde categorie van extra-margi-
nale ondernemingen buiten beschouwing dient te blijven
(conform Erlasz dd. 9September 1939). Welke maatregelen
in dit verband tegenover deze extra-marginale bedrijven
dienen te worden genomen (stillegging, omschakeling, over-
name of subsidieering noor het kartel), zal in elk afzon-
delijk voorkomend geval door den Prijzencommissaris
worden beoordeeld.
Verlaging der nerkoopprijzen of af ooering der (vinse.
Indien een verkoopprijs strijdig met de desbetreffende
voorschriften der,,K.W.V.O.” moet worden geacht, kan de
ondernemer op tweeërlei wijze optreden: hij kan de ver-
koopprijzen verlagen of ook de overtollige winst afvoeren
7).
Hierover zijn nadere voorschriften gegeven in eenige
,,Anweisungen zur Durchführung des §§ 22ff. ,,K.W.V.O.”,
welke in den loop van 1941 zijn gegeven. Deze ,,Anwei-
sungen” zijn voorafgegaan door den Runderlasz No. 135/40
dd: 6 November 1940, welke reeds eerder is genoemd en
waaruit de belangrijkste gedeelten reeds zijn overge-nomen. De aanleiding tot de uitvaardiging van dezen
Runderlasz, alsmede van de ,,Anweisungen” is gelegen
in de omstandigheid, dat de prijsdiscipline in den loop van
het eerste oorlogsjaar eenigszins was verslapt. In deze
,,Anweisungen” treedt in het bijzonder de toepassing van den calculatiestop naar voren. Het volgende is in dit ver-band uit deze ,,Anweisungen” voor ons van belang.
,,Anweisungen”.
In de ,,Anweisungzur Durchführung der §§ 22 ff. der
,,K.VT.V.O.” im Bereich der Reichsgruppe Industrie”, als
,,Anlage 1″ gepubliceerd bij den Runderlasz No. 28/41 dd.
6
Cfm. Erlasz dd. 9 September 1939 betreffende Kriegs-
preise Abschnitt IV der K.W.V.O.
7)
Onder het afvoeren, afroomen of afstaan van de over-
winst, wordt verstaan .de verplichte afdracht van de over-
winst door de onderneming aan de staatskas. Op grond
van Runderlasz no. 67/41 dd. 20 Aug. 1941 § 16, dienen
de betreffende bedragen te worden afgedragen aan den
ontvanger, in wiens ressort de onderneming is gevestigd,
voorzoover niet uitdrukkelijk is voorgeschreven, dat de
woonplaats van den ondernemer hier beslissend is.
11 Maart 1941, zijn de navolgende richtlijnei voor de
industrie ten aanzien van prijsdaling en winstafvoering
voorgeschreven.
1-looge winsten wijzen er in het algemeen op, dat een
onderneming in het verleden haar prijzen had moeten
verlagen en voor de toekomst dient te verlagen. De prijs-
verlaging moet eigener beweging en zoo snel mogelijk
plaats vinden. Zij kan echter worden beperkt tot een ge-
deelte der gevoerde artikelen; de keuze hierbij dient
plaats te vinden onder inachtneming van de speciale
eischen van den oorlogstoestand, zoodat in de eerste plaats
verbruiksgoederen, bestemd voor de bevrediging van
dringende behoeften, voor prijsverlaging in aanmerking
moeten worden gebracht. Aan een onderneming kan, indien
hiertoe termen aanwezig zijn, worden toegestaan de ver-
laging der verkoopprijzen na te laten en in plaats hiervan de winst af te voeren. Eenmaal verlaagde prijzen kunnen
wederom tot het vorige niveau worden verhoogd, indien
dit op grond van de ,,kriegsverpflichtete Volkswïrtschaft”
kan worden verantwoord. Voor de verlaging van die prij-
zen, welke ingevolge ondernemersafspraken zijn vastge-
steld (,,gebundenen Preise”), zijn afzonderlijke richtlijnen
opgesteld, waarop wij in dit verband niet nader zullen
ingaan.
Een onderneming moet winsten afstaan, indien zij prijs-
verlagingen, tot welke zij is verplicht, heeft nagelaten.
De plicht tot winstafvoering strekt zich uit tot de winsten,
welke na 1 September 1939 zijn behaald. Slechts over de overblijvende winst behoeft belasting te worden betaald.
Van beteekenis is voorts nog de bepaling, dat men toe-
stemming kan verkrijgen de winsten niet af te voeren,
wanneer dientengevolge prijsverhoogingen kunnen worden
vermeden, welke anders als gevolg van te voorziene kosten-
stijgingen in de toekomst zouden moeten worden toege-
past.
Met betrekking tot het begrip winst is het volgende
bepaald. In de eerste plaats is uitsluitend de totaalwinst
van de onderneming hierbij van beteekenis en niet de winst,
welke per artikel is behaald. Ten aanzien van economisch
verbonden bedrijven is voorgeschreven, dat men slechts
dan de totaalwinst dezer bedrijven als maatstaf mag
aanvaarden, indien de verbondenheid een noodzakelijke
voorwaarde voor de bedrijfsuitoefening moet worden
geacht. Voorts wordt onder winst verstaan het bedrag,
dat aan belasting is onderworpen. Deze mag niet door
uitgaven, welke niet aan de bedrijfsvoering inhaerent
zijn of vroeger niet in aanmerking werden genomen of
werden verricht, worden verminderd; in het bijzonder is
het verboden de winst te verminderen door het hooger
opvoeren van research-kosten, van de vrijwillige sociale
lasten, alsmede van de loonkosten als gevolg van het
toekennen eener loonsverhooging boven de wettelijke
grenzen. Evenmin is aftrek toegestaan wegens investee-
ringen welke boven het normale uitgaan.
Daarentegen is het wel geoorloofd, van de aan belasting
onderworpen winst in mindering te bi’engen de afschrij-
vingen voor reparaties, inzooverre zij dienen ter compen-
sering van een bestaanden achterstand in de bestellingen,
of ter reserveering voor te verrichten opdrachten, welke
op het oogenblik niet kunnen worden uitgevoerd.
Opvallend is, dat het behalen van een differentieele
rente (ondernemerspremie) implicite is toegestaan, doordat
is voorgeschreven, .dat aan bedrijven met hooge kosten
geringere winsten worden toegestaan dan aan onder-
nemingen, welke met lage kosten werken. Het voor on-
dernemerspremie uit te trekken bedrag mag echter niet
even hoog worden vastgesteld als in de jaren van vrede;
slechts zeer bijzondere prestaties van een bedrijf billijken
het behalen van een differentieele rente.
Als aanknoopingspunt voor de beoordeeling, of de aldus
berekende winst boven de normale moet worden geacht
te zijn, kan de bedrijfswinst in een vredesjaar of de gemid-
delde bedrijfswinst in een aantal vredesjaren, waarin het
12 November 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
641
desbetreffende bedrijf nog onder den invloed van de vrije
concurrentie heeft gestaan, dienen. Hierbij moet men
echter rekening houden met de mogelijkheid, dat deze
bedrijfswinst ook in vredestijd als gevolg van verschillende
omstandigheden boven de normale kan worden geacht. Bij deze toetsing mag men met sindsdien plaatsgevonden om-zetvermeerdering slechts in zooverre rekening houden, als
dientengevolge het geïnvesteerde vermogen en het risico
zijn gestegen of een andere hoogere prestatie kan worden
aangewezen. De winst per eenheid product mag niet
stijgen, zij het dan, dat in uitzonderingsgevallen door het
optreden van bijzondere omstandigheden zulk een stijging
kan worden toegestaan. Het ligt in het voornemen, zooals uit een mededeeling
in het ,,Mitteilungsblatt des Reichskommissars für die
Preisbildung” blijkt
8),
richtlijnen voor debepalingvan een
redelijke winst geleidelijk voor alle takken van industrie
samen te stellen. Daar deze richtlijnen slechts als hulp-
middel bij de beoordeeling zijn bedoeld, ontheft de publi-
catie dezer richtlijnen de ondernemingen niet van de
verantwoordelijkheid, verbonden aan de zelfstandige be-
oordeeling.
Het hierboven toegepaste stelsel van vinstafrooming
is individualistisch; men gaat voor elk bedrijf afzonderlijk
uit van de winst, behaald in een of meer normale vredes-
jaren, of berekend op grond van de richtlijnen voor de
bepaling der geoorloofde winst. Dit stelsel noemt men wel
het ,,Vergleichszeitsystem”; het zal in het algemeen
toepassing verdienen in die bedrijfsgroepen, welke zeer
heterogeen zijn samengesteld, zooals bijvoorbeeld de
chemische industrie en de bedrijfsgroep van fijne mechani-
sche en optische instrumenten
9).
Een ander stelsel is nog
mogelijk en is in de boven uiteengezette ,,Anweisungen”
ook toegepast: het , ,Richtpunktsystem”, hieruit bestaande,
dat men, uitgaande van de winst in een of moer vredes-
jaren, de gemiddelde winst in den geheelen bedrijfstak
berekent; de aldus ten aanzien van het kapitaal en in
verband met den omzet berekende procentueele winst
dient dan voor de afzonderlijke ondernemingen als maat-
staf te worden aanvaard voor de noodzakelijke mate van
winstafrooming, welke zij in het eigen bedrijf moeten door-
voeren. Uitdrukkelijk is bij het in uitzicht stellen van een
dergelijke regeling opgemerkt, dat dit ,,Richtpunkt-
system” slecht een richtsnoer geeft en den ondernemer
niet van de aansprakelijkheid ten aanzien van eventueel
noodzakelijke, verdere afrooming der winsten ontheft.
Practische toepassing der richtlijnen.
Passen wij bovengegeven richtlijnen toe in een practisch
geval, dan komen wij tot de volgende berekening ten aan-
zien van het bedrag, dat een onderneming met een voor belasting in aanperking komende winst ten bedrage van
5 millioen RM moet afvoeren
10)
De navolgende bedragen mogen allereerst van de ,,steuer-
pflichtige Gewinn” worden afgetrokken:
Körperschaftssteuer ………………2.000.000 R!vI
Rückstellung für unterlassene Reparatu-
ren
…………………………75.000 EM
Buchgewinne durch Verkauf von Lager-
vorrhten
……………………..25.000 EM
Unterlassene Entwicklungsarbeiten
50.000 EM
Vermögens- und Gewerbesteuern
50.000 RM
2.200.000 RM
De overblijvende winst ad 2,8 millioen moet worden getoetst aan de hand van de richtlijnen voor de bereke-
Cfm. ,,M.RP.”, No. 20, dd. 19 Mei 1941, blz. 281:
,,Bedeutung von Gewinnrichtpunkten für die Ermlttlung
des angemessenen Gewinns”.
Cfm. Deutsche Volkswirt, dd. 30Mei 1941,blz.1245/6.
Dit geval is ontleend aan een artikel in ,,Der Deutsche
Volkswirt”, dd. 21 Maart 1941, blz. 932-933.
ning der geoorloofde winst. Voor rente mag in rekening worden gebracht een bedrag, gelijk aan 4,6 pCt. van het
voor de bedrijfsvoering noodige vermogen, vermeerderd
met de belastingen, welke hierop rusten. Bovendien
wordt nog rekening gehouden met een ,,Wagniszuschlag”
en een vergoeding voor ondernemerswerkzaamheid (onder.-
nemersloon), resp. te waardeeren. op 1-31 en op 1-21
pCt., afhankelijk van den aard van productie. Teneinde
de basis van het geïnvesteerde vermogen te vervangen
door die van den kostprijs, moet rekening worden ge-
houden met het aantal malen, dat het vermogen per jaar
wordt omgezet. Bij een eenmaligen vermogensomsiag
wordt het geoorloofde rendement op ca. 8 pCt. gesteld,
bij een tweemaligen omzet op ca. 4 pCt. enz. Indien wordt
verondersteld, dat de bedoelde onderneming een jaar-
omzet van 12 millioen RM heeft, dat de vermogensomzet
eenmaal per jaar plaats vindt en dat voor risico en onder-
nemersloon 5 pCt. van den omzet wordt toegestaan, dan
is de toelaatbare winst te berekenen op 13 pCt. van 12
millioen RM of 1,56 millioen RM. Afgevoerd dient dus te
worden 2,8 – 1,56 = 1,24 millioen RM.
Voorschriften voor handel en handwerk.
Na de voorgaande uitgebreide behandeling van het ten
aanzien van de industrie toegepaste systeem van prijsver-
laging, subsidiair winstafvoering, kunnen de beschouwingen
ten aanzien van het bij den handel en voor het handwerk
toegepaste systeem kort zijn, daar de richtlijnen, welke
voor elk der categorieën zijn aangegeven, in het algemeen
gelijkluidend zijn. Op de eerste plaats is er een afwijking tusschen de voor
de industrie en den handel getroffen regelingen ten aanzien
van de toelaatbaar gestelde winst bij de efficient en de
minder efficient werkende ondernemingen. Terwijl in de
industrie rekening moet worden gehouden met de efficiency
van het bedrijf, zoodat de efficient werkende bedrijven,
door middel van een differentieele premie een extra-w’inst
kunnen genieten en de inefficiente ondernemingen met een
lagere winst genoegen dienen te nemen, wordt de handel
minder streng behandeld.
Belangrijk is voorts nog de volgende afwijking. Terwijl
voor de industrie is voorgeschreven, dat de omzetstijging
slechts een hoogere totaalwinst der onderneming recht-
vaardigl, indien het risico of het geïnvesteerde vermogen
is gestegen en in vrijwel geen enkel geval de winstmarge
per eenheid product mag toenemen, is met betrekking
tot den handel bepaald, dat bij een omzetvermeerdering
ten beloope van 25 pCt. ook de winstsom dienovereen-
komstig procentueel (derhalve ten hoogste met 25 pCt.)
mag stijgen. Bij een grootere stijging van den omzet wordt
de meer behaalde winst afgeroomd. Indien de winst
daarentegen gelijk blijft aan of minder is dan per 1 S.eptem-
ber 1939, dient slechts dat winstbedrag te worden af
gestaan, waarmede de behaalde winst de winst in de basis-
periode overschrijdt; de winst per eenheid product kan
dientengevolge dus stijgen.
Van een bespreking van eenige andere afwijkingen,
welke overigens minder belangrijk zijn, zullen wij in dit
bestek afzien. De vergelijkingsj aren voor de onderscheidene
takken van handel zijn aangegeven in de ,,Anweisung zur
Durchführung des §§ 22 der K.W.V.O. im Bereich des
1-landels dd. 15 Juli 1941.”
Tenslotte is het nog van belang te wijzen op de met
betrekking tot het handwerk gegeven richtlijnen. Deze
zijn in den Erlasz dd. 17 Juli 1941 vereenigd en zijn on-
geveer gelijkluidend aan de voor de industrie gegeven
richtlijnen. Als afwijkingen moeten in het bijzonder de
navolgende bepalingen worden vermeld. Grondslag voor
de beoordeeling inzake de toelaatbaarheid van de winst is
de in het jaar 1938 behaalde winst, tenzij deze bijzonder hoog was. Indien de eventueel af te voeren winst minder
dan 1000 EM bedraagt, behoeft dit bedrag niet’ te .worden
afgestaan, maar moet het voor prijsdaling worden aange-
642
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 November 1941
wend. Ondernemingen, waarvan de omzet in 1939 en 1940
minder dan 50.000 RM heeft bedragen, behoeven eveneens
de gemaakte overwinst niet af té voeren; zij zijn echter
ook verplicht de prijzen dienovereenkomstig te verlagen. Ook banken en assurantie-ondernemingen zullen bij de
5
,winst-afrooming” worden betrokken. Details zijn te
dezer zake echter nog niët vastgesteld, daar de winst-
berekening voor deze ondernemingen in het algemeen
gecompliceerdel is dan bij de bovengenoemde branches.
Voor de vrije beroepen met een sterk zakelij ken inslag
zullen eveneens richtlijnen voor de winstafrooming worden
uitgevaardigd. Tot deze beroepen zullen o.m. worden ge-
rekend: bouwkundige ingenieurs, architecten, boekhande-
laren en uitgevers. De omstandigheden bij de handels-
vertegenwoordigers en reizigers op provisie-basis zullen
nader worden bezien. Doktoren en tandartsen zullen
waarschijnlijk buiten beschouwing worden gelaten, daar
voor hen reeds eerder op grond van het oorlogsrecht
richtlijnen zijn vastgesteld.
Sainenoauing.
In bovenstaande beschouwing over de ontwikkeling
van de Duitsche prijspolitiek gedurende de laatste jaren
moesten verschillende aspecten buiten beschouwing wrden
gelaten. Hierbij is in het bijzonder te denken aan de rege-
ling, welke voor import-artikelen en export-goederen is
getroffen, aan de regeling van de prijzen, welke ingevolge
ondernemersafspraken zijn vastgelegd (de zgn. ,,gebonden
prijzen”), aan de voorschriften ten aanzien van vervoer-
tarieven en de overige aan de expeditie verbonden ver-
goedingen. Voorts is geen aandacht geschonken aan
de voorschriften, welke in het bijzonder op de prijscontrôle
betrekking hebben, zooals de regeling van het, ,prij zen” van
goederen, de plicht om inlichtingen inzake de prijsvorming
te geven en de vereischten voor een deugdelijke admi-
nistratie. Ook de regeling inzake de verdeeling van de kos-
ten, welke de overheid voor de prijsvorming en prijs.
contrôle moet maken, zou van beteekenis kunnen zijn.
Bovenstaande uiteenzettingen- beoogen, aan de hand van de belangrijkste voorschriften de ontwikkeling van
prijsstop naar calculatiemethode te onderstrepen. De
eischen van den oorlog hebben deze ontwikkeling slechts
gestimuleerd. De hiaten, welke een regeling, die uitsluitend
op de vaststelling van maximum-prijzen is gebaseerd, bezit, hebben echter in eerste instantie tot die evolutie
geleid. Wij zagen reeds, dat één dezer hiaten werd ge-
vormd door de mogelijkheid, de prijsvoorschrïften te ont-
duiken door de fabricage van goederen, welke van de op
den stopdatum voortgebrachte of verkochte goederen
afwijken. Een ander bezwaar is echter gelegen in de veel-heid van de voortbrengselen – in het bijzonder in bedrijfs-
takken, waar een groot aantal variaties en dessins op-
treedt, komt dit bezwaar naar voin – maar bovendien
moet men in dit verband nog denken aan de productie
van enkele stuks, welke als regel op bestelling plaats vindt.
Ook de regeling van de marges van den tusschen- en detail-
handel geeft moeilijkheden tengevolge van de groote
verscheidenheid der usanties (kortingen, leverings- en
betalingsvoorwaarden), de voorraadvorming, etc. Met deze
moeilijkheden voor oogen is de overgang naar de calcu-
latie-methode begrijpelijk. Slechts één schrede verder be-
hoeft te worden gedaan om uiteindelijk de contrôle op de
in een boekjaar behaalde winst in het centrum te plaatsen.
Dezen stap heeft men in Duitschland met de uitvoerings-
voorschriften van de ,, K.W.V.O . “gedaan. In dit licht bezien,
kan men slechts tot de conclusie komen, dat de prijs-
stopbepalingen, welke eertijds het raam van de geheele
prijspolitiek vormden, thans nog slechts een secundaire
functie vervullen. Hun voornaamste beteekenis schuilt
nu nog in de garantie, dat de verkoopprijzen van onder-
scheidene gevoerde artikelen, mede gezien hun reeëlen
kostprijs, niet te ver zullen uiteenloopen.
E. WIE
,
GAND.
HET GEBOORTECIJFER IN NEDERLÂND
SEDERT
1920 ‘),
Wanneer men het geboortecijfer, zooals dit zich ge-
durende de laatste 20 jaren in Nederland heeft ontwik-
keld, volgt, dan ziet men dit van een nog betrekkelijk
hoog peil in 1920 regelmatig inzinken tot het niveau van
heden ten dage.
Het jaar 1920, waarin tengevolge van een zeer hooge
huwelijksfrequentie in 1919 en ten deele ook in 1920
niet minder dan ruim 195.000 kinderen levend ter wereld
kwamen – een aantal, dat tevoren nimmer was bereikt
en ook later niet meer is voorgekomen – gaf als gemid-
deld geboortecijfer 28.4 per mille. Ook 1921 vertoonde met 191.440 levendgeboren kinderen, overeenkomend met 27.7
p. m., nog een hoog cijfer, doch daarna zette een geregelde
daling in, om in 1933 aan te landen op 20.8 p. m., een
geboortecijfer, dat zich in de volgende jaren tusschen
20 en 21 p. m. zou gaan voortbewegen. In 1937 was dit
cijfer met 19.7 p. m. voor het eerst lager dan 20 p. m.
Het geboortecijfer is het totaal van twee waarden en
wel van het aantal voor het eerst uit een huwelijk geboren
kinderen (,,eerstgeborenen”) en van het aantal tweede,
derde, enz., kinderen, die uit een huwelijk worden geboren
(,,latergeborenen”). Elk van deze rubrieken heeft, gelijk
uit het onderstaande staatje blijkt, op eigen.wijze aan het
verloop van het totaal-cijfer bijgedragen.
–
Aantal levendgeboren
Idem per1000 pers.
,
kinderen
dergem.bev.
.,
Gemiddeld
Van wie:
Van wie:
Totaal
Totaa]
Edrst-
Later-
Eerst- Later-
geboren
geboren
gebor.
gebor.
1
1920-23)
187523
TT9
138764 26.9
7.0
19.9
T
1924-28
178517
44674
133843 23.9
6.0 17.9
7.6
1929-33
177348
47429
129919
22.2
5.9
16.3
7.5
1934-38
172591
49022
123569
20.3
5.8
14.5
7.5
1939….
180917
53220
127697
20.6
6.1
14.5
9.2
1940..
. .
184541
57696
126845
20.8
6.5 14.3
7.6
) Levend
aangegeven
kinderen.
Het totaal aantal levendgeboren kinderen heeft van
1920—’23 tot 1934—’38 een daling ondergaan, waarvah
men een getrouwe weerspiegeling ziet in de verhoudings-
cijfers per 1000 personen der gemiddelde bevolking.
Daartegenover staat, dat de aantallen resp. de percentages
der eerstgeboren kinderen na een inzinking weer gingen
stijgen; de aantallen ‘latergeboren kinderen vertoonden
echter bijna steeds lager wordende cijfers.
Berekent men nu index-cijfers, welke deze beweging
illustreeren, dan dient, ter wille van de vergelijkbaarheid,
als uitgangspunt te worden genomen de periode 1924-’28.
Immers de getallen over de jaren 1920—’23 hebben be-
trekking op de
leendaangegeven
kinderen en niet, gelijk
dat na 1924 het geval is, op de
leeendgeborenen.
Zonder
meer zijn deze cijfers dus niet met elkander vergelijkbaar,
omdat onder de levendgeboren kinderen ook begrepen
zijn de kinderen, die wel levend ter wereld kwamen, doch
ten tijde van de aangifte niet meer in leven waren.
Vergeleken met 1924—’28 is voor de eerstgeboren kin-
deren het index-cijfer in de periode 1934—’38 en de
jarén 1939 en 1940 resp. 110, 119 en 127, en voor de later-
geboren kinderen 92, 95 en 94.
Rekent men vervolgens de aantallen uit de periode
1920 —’23 om op basis van de levendgeboren kinderen,
dan stijgen de cijfers voor de eerst- en latergeboren kin-
deren tot respectievelijk 49.813 en 139.618 en worden,
op deze basis berekend, de indexcijfers over de bovenge-
noemde tijdvakken (1934—’38, 1939 en 1940) voor , de
eerstgeborenen: 98, 107 en 116, terwijl deze voor de
latergeboren kinderen komen te luiden: 88, 92 en 91.
Uit de per 1000 personen der gemiddelde bevolking
1)
Ontleend aan gegevens van het Centraal Bureau voor
de Statistiek.
12 November 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
643
berekende verhoudingscijfers van
•
het aantal geborenen
blijkt duidelijk, hoezeer de daling van het aantal later
uit een huwelijk geboren kinderen uiteindelijk van invloed
is geweest op de inzinking van het totaal-cijfer van de
levend ter wereld gekomen kinderen.
In elk der beide jaren 1920 en 1921 staat het geboorte-
cijfer der eerstgeboren kinderen met 7.3 p. m. op een
zeer hoog niveau, terwijl men in dezelfde jaren voor de latergeboren kinderen als gemiddelde 21 en 20.1 vindt.
Beide groepen slaan nadien een dalende richting in. Het
cijfer van de eersteborenen bereikt in 1927 met 5.8 p. m.
eendieptepunt, om vervolgens veer te stijgen tot 6.2 p. m.
in 1930. In 1933 wordt met 5.5 p. m. het laagste punt bereikt,
waarop echter geleidelijk weer een stijging volgt tot, het
peil van 1940 (6.5), dat sterk onder den invloed staat van de zeer hooge huwelijksfrequentie in 1939, toen per 1000
inwoners gemiddeld 9.2 huwelijken tot stand kwamen,
tegen 7.7 in het jaar daarvoor.
Geheel anders is het verloop geweest van het pro-mille-
cijfer van de latergeboren kinderen, dat, grafisch in beeld
gebracht, vrijwel recht toe recht aan- een enkele maal
stagneerde deze beweging even – inzakt tot het peil
van ruim 14 pro mille in 1940.
Vergelijkt men het aantal huwelijken en het aantal
eerstgeboren kinderen, dan ziet men telkenj are een pa-rallel-beweging, waarvan de voornaamste trekken hier-
boven werden samengevat.
De onutikkeling in de perschillende provincies.
Bij splitsing van het geboortecijfer naar de verschil-
lende gedeelten van het land en naar groepen van ge-
meenten verkrijgt men zeer uiteenloopende cijfers, welke,
zoowel vergeleken met het verleden als in onderling ver-
band bezien, hier en daar belangrijke verschillen vertoonen.
In de behandelde periode – vroeger waren de verhou-
dingen anders – blijken de hoogste geboortecijfers ge-
vonden te worden in Drenthe, Noord-Brabant en Limburg,
en, al zijn de verschillen met het uitgangspunt van dit
onderzoek soms groot, deze gewesten bleven aan de spits.
De laagste gemiddelden in 1920-’23 werden in Fries-
land, Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland aange-
troffen. Dit bleef voor Noord-Holland, Zuid-Holland
en Zeeland ook later het geval, terwijl bovendien
Groningen tot deze groep is gaan behooren; Friesland
daarentegen begon in den loop der jaren een in verhouding
iets gunstiger gemiddelde te vertoonen. Deze combinatie
is te merkvaardiger, omdat Noord- en Zuid-I
–
Iolland
beide provincies zijn met zeer aanzienlijke groote-stads-bevolkingen, wat van zeer veel invloed is geweest op het
geboortecijfer, terwijl daarentegen de beide andere pro-
vincies typische landbouwgebieden zijn, met een zeer
geringe concentratie van bevolking in groote gemeenten.
In deze laatste gevallen spelt voornamelijk de leeftijds-
opbouw van de bevolking een niet te onderschatten rol.
Naar de verschillende gemeente-groepen verdeeld,
geven de beide rubrieken met minder dan 20.000 inwoners
de hoogste, en de drie met meer dan 100.000 inwoners
de laagste geboortecijfers.
In het algemeen genomen waren de geboortecijfers
in de periode 1934-’38 het laagst en volgde er in de
beide jaren nadien een lichte verbetering. In 1940 is
het gevolg van de zeer belangrijke huwelijksfrequentie
gedurende 1939 te herkennen, maar voor de toekomst
zal het de vraag blijven, welken invloed de thans heer-
schende omstandigheden in dit opzicht zullen hebben op de huwelijks- en geboortecijfers. Hoewel ten deze
voorspellingen zeer moeilijk zijn, staat reeds vast, dat over de eerste zeven maanden van 1941 het geboorte-
cijfer (21.1 p. .m.) hooger was dan het overeenkomstige
in 1940 (20.9 p. m.), terwijl de huwelijkscijfers over de-
zelfde periodes resp. 7.5 en 7.9 p.m. bedroegen.
Bepaalt men zich tot een vergelijking tusschen de pe-
rioden 1924-’28 en 1934-’38, dan zijn de verschillen
in de totaal-cijfers het grootst in Drenthe en Limburg
en vervolgens in Noord-Brabant, Overijsel, Zuid-Holland,
Groningen en Utrecht. Verder blijkt, dat het geboorte-
cijfer in de gemeenten met 50.000-100.000 inwoners
het minst achteruit liep.
Splitst men vervolgens deze cijfers naar eerst- en later-geboren kinderen, dan verkrijgt men de’ opstelling zooals
in onderstaande tabel is weergegeven.
Uit deze tabel blijkt, dat in de verschillende provincies,
waar het om de zuivere aantallen gaat, de variaties in
de percentages bij de eerstgeborenen en die bij de later-
Eersigeboren kinderen
Latergeboren kinderen
Levend geboren
kinderen
Indexcijfers
der
Per 1000 personen der
Tnd x ifer
der
?t1je5n
Per 1000 personen der
per
1000
personen
dtr
gemiddelde bevolking
1924-28=100
gemiddelde bevolking
1924-28=600
gemiddelde bevolking
00 00
00
00
00
00
00
0)
Provincies
26.4
22.8
‘19.1
19.0
‘19.8
109
til
117
7.6
6.1
6.2 6.2
6.5
91
100
91
19.0
16.7
12.9
12.8
13.3
25.1
22.9
20.7
21.5
20.5
103
99
107
6.7
6.0
5.9
5.9
6.1
83
83
83
18.4 16.9
14.8
15.6
14.4
Drenthe
………
33.5
28.7
23.1
22.4
22.4
104
117
-121
7.8 6.0
5.8
6.4 6.5
84
80
79
25.7
22.2
17.3
46.0
15.9
Overijsel
………
27.5 24.9
21.0
21.3
21.5.
110
120
128
7.2
8.2
5.8
6.2
6.4
93
96
97
20.3
18.7
15.2
15.1
15.1
27.4
24.5
21.0
21.2
21.5
110
120
126
6.9 5.8 5.7 6.0
6.2
93
95
96
20.5
18.7
15.5
15.2
15.3
28.5
23.2
19.6
20.7
20.8
127
‘135
165
8.9 5.8
5.9
8.2
6.6
96
104 103
19.6
17.4
13.7
14.5
14.2
Noord-Holland
.
23.0 20.6 17.2
18.2
18.4
108
121
133
7.0
6.2 5.8 8.2
6.8
II
98
97
16.0
14.4
11.4
11.6
11.6
Zuid-Holland
. . .
25.6
22.2
18.4
19.0
19.4
108
120
134
7.0 6.0 5.7
6.6
6.9
89
93
73
18.6
16.2
12.7
12.8
12.5
Groningen
…….
Gelderland
…….
24.4
20.6
17.6
18.1
18.1 99
103
108
6.6
5.6 5.4 5.6
5.9
83
85
83
17.8
15.0 12.2
12.5
12.2
Friesland
………
Utrecht
………
32.5
29.8
25.9 25.5 25.9
116
126
137
6.8
5.7 5.5 5.7
6.2
‘102
404 104
25.7
24.1
20.4
19.8
19.7
32.5 29.8
24.7
24.5 24.6
113
‘118
131
7.4
5.9
5.7 5.8
6.4
94
95
94
25.5
23.9
19.0
18.7
18.2
Gemeenten
Zeeland
………
beneden 5.000 mw.
29.0
26.4
22.8
23.0
22.8
88
96
101
6.7
5.7
-5.4
5.8 5.9
80
81
80
22.3
20.7
17.4
17.2
16.9
N.-Braban
…….
Limburg
………
5.000-20.000
,,
29.0 25.9
22.4
22.5 22.6
117
125
134
6.9 5.9 5.7
5.9
6.2
102
105 103
22.1
20.0
16.7
16.6
16.4
20.000-50.000
,,
27.5
24.2
20.1
21.2
21.1
90
lOO
109
7.5 6.2 6.0 6.5 7.0
72
78
76
20.0
18.0 14.1
14.7
14.1
50.000-100.000,,
24.4
21.6
20.7
20.4
21.3
162
172 195
7.2
5.9
6.2
6.3
7.0
140
141
149
17.2 15.5
14.0
14.1
14.3
boven 100.000
,,
22.6
19.5
15.9
16.5
17.1
115 127 140
7.1
6.2
5.8 6.3 6.9
94
97
98
15.5
13.5
10.1
10.2
10.2
644
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 November 1941
geborenen hier en daar nogal uiteenloopen. Wat de
eerst-
geboren kinderen
betreft, komen de verschillen tusschen
de perioden 1924-’28 en 1934-’38 het sterkst tot uiting
in Utrecht (+ 27 pCt.), Noord-Brabant (+ 16 pCt.),
Limburg (+ 13 pCt.) en in Overijsel ets Gelderland (elk
+ 10 pCt.). (In 1939 en 1940 accentueert deze beweging
zich nog verder en is bv. het verschil voor de provincie
Utrecht vergroot tot 45 pCt.). Alleen Zeeland heeft aan
deze stijging niet medegedaan.
In deze provincie, evenals in Friesland, is bij vergelijking
van 1924-’28 met 1934-’38) de daling van het aantal
latergeboren hinderen
het sterkst (- 17 pCt.), terwijl verder
Drenthe (- 16 pCt.) en Zuid-Flolland (- 11 pCt.) in dit
opzicht elk een daling met meer dan. 10 pCt. achter den
rug hebben. In alle andere provincies, behalve in Noord-
Brabant, dat een stijging kon registreeren, zijn de ab-
solute getallen in 1934-’38 wel lager dan in 1924-’28
en a fortiori lager dan in de vier jaren tusschen 1920
en 1923, maar nergens is in de behandelde periode het
verschil grooter geweest dan 10 pCt. Behalve in Noord-
Brabant, Utrecht en deels ook Groningen, ziet men verder,
dat het aantal latergeboren kinderen in 1939 en 1940
ten achter blijft bij 1924-’28. Dit is vooral liet geval
g
.
eweest in Drenthe, Zuid-Holland, Zeeland en Friesland.
De index-cijfers betreffende de gemeenten werden vol-
ledigheidshalve opgenomen, maar hebben in zooverre minder beteekenis dan die •betreffende de provincies,
omdat de gemeentelijke gegevens, als gevolg van de wij-
zigingen in de samenstelling van de groepen door bevol-
kingstoeneming en overgang naar een hoogere groep,
vooral van 1920 op 1921 en verder van 1930 op 1931 –
bij ge]egenheid van de volkstellingen worden nI. de groepen
opnieuw ingedeeld -, groote afwijkingen te zien geven.
Komende tot de eigenlijke geboortecijfers, resp. van
de eerstgeboren en de latergeboren kinderen, dan blijkt ook
in dit opzicht groote variëteit en verschil met vroegere
perioden te bestaan.
Het gebooitecij/er der eerstgeboren kinderen.
Wat de
eerstgeboren
kinderen betreft, vallen in de jaren
1920-’23 in welhaast alle gewesten de zeer hooge ge-
middelden op, hetgeen een gevolg is van de in 1919 en
1920 allerwegen gestegen huwelijksfrequentie. Het record
slaan hier wel Groningen, Drenthe en Limburg, een ove-
rigens merkwaardige combinatie.
Wanneer men de cijfers der afzonderlijke jaren bekijkt,
dan ziet men gerhiddelden, welke thans bij lange na niet
meer worden bereikt. Zoo hebben in 1920 alleen Utrecht
en Noord-Brabant gemiddelden, welke lager dan 7.0
p. m. zijn en Drenthe spant in dat jaar de kroon met niet
minder dan 9.0 p. m.! Ook 1921 gaf nog hooge cijfers
te zien, zoo bv. Groningen en Drenthe résp. met 8.2 en
8.1 p. m., maar daarna daalden deze cijfers al spoedig,
en, evenals het rijksgemiddelde, daalden ook de geweste-
lijke cijfers tot andere proporties. Duidelijk ziet men de
weerspiegeling daarvan in de periode 1924-’28.
Verhoudingsgewijs vindt men over de geheele periode
(1920 tot 1940) het grootste aantal eerstgeboren kinderen
in Drenthe, Groningen, Zuid-Holland en Noord-Holland.
Met het voortgaan van den tijd worden de verschillen
tusschen maxima en minima geringer. Zoo is in 1920-’23
Drenthe het hoogst met een gemiddelde van 7.8 p. m.
en Zeeland liet laagst met 6.6 p. m., terwijl de getallen
uit de periode 1934-’38 zich binnen engere grenzen
bewegen, nl. 6.2 p. m. voor Groningen en 5.4 p. m. voor
Zeeland. Al ligt het peil van de uitersten in 1939 iets
anders, uiteindelijk zijn de onderlinge verschillen niet
grooter. In 1940 is Zuid-Holland met 6.9 p. m. het hoogst
en wederom Zeeland met 5.9 p. m. het laagst.
Ten aanzien van de vijf groepen van gemeenten blijkt,
dat er een grens loopt bij een inwonertal van minder of meer dan 20.000 zielen; bij gemeenten van minder dan
20.000 zielen is, behoudens een enkele uitzonderinJi
L
e
geboortecijfer steeds het laagst. De onderlinge verschillen
tusschen de vijf groepen zijn echter niet •zoo groot als
die, welke tusschen de gewesten worden gevonden.
IIoevel de gemiddelden van de gemeenten met meer
dan 100.000 zielen op zichzelf en onderling sterk wisselen,
valt als algemeene lijn op te merken, dat de cijfers per mille
van Amsterdam (1940 : 7.1), Rotterdam (7.2) en Eind-
hoven (7.8) in het algemeen hooger zijn dan die van
Den Haag (6.4), Utrecht (6.7), Haarlem (6.7) en Gro-
ningen (6.3).
liet geboortecij/er der laeigebo ren hinderen.
Het geboortecijfer van de
lategeboren
kinderen heeft
algemeen een dalende lijn gevolgd. Alen kan gedurende
de verschillende perioden drie goepen onderscheiden,
nl. met de hoogste, middelmatige en laagste gemiddelden.
Tot de eerste groep behooren Noord-Brabant, Limburg
en Drenthe. Een cijfer, dat zich om en nabij het rijks-
gemiddelde beweegt, vindt men in Gelderland, Overijsel,
Utrecht, Friesland en Groningen, terwijl de laagste ge-
middelden aangetroffen worden in Noord-Holland, Zuid-
Holland en Zeeland. hoezeer de gemiddelden gedurende
de laatste 20 jaren ook daalden, steeds herkent men deze
drie groepen. In slechts enkele gevallen neemt men van
1939 op 1940 een verbetering der gemiddelden waar,
in het algemeen zijn de voor 1940 gevonden waarden lager
dan die van 1939. Hetzelfde ziet men in de verschillende
groepen van gemeenten, waar van 1939 op 1940 het ge-
middelde der grootste gemeenten gelijk bleef, in de ge-
meenten met 50.000-.100.000 zielen in lichte mate steeg,
maar voor het overige daalde.
Zeer laag blijven de gemiddelden van Noord-Holland,
Zuid-holland en Zeeland, waarvan de beide eerste sterk
onder den invloed staan van de vier daarin gelegen groote
gemeenten, elk met meer dan 100.000 inwoners, waarvan, blijkens onderstaand overzicht, Amsterdam wel de laagste cijfers vertoont.
1034-38
1939
1940
Anistenlarn
………………
9.0
9.2
0.1
p.m.
Haarlem
………………..
11.5
11.0
11.2
pia.
Den haag ………………..
9.9
9.3
10.1
p.in.
Rotterdam
………………
10.7
10.5
10.2
pia.
Eindhoven, dat steeds een hoog geboortecijfer geeft,
bleef, wat de latergeboren kinderen betreft, steeds ver
boven de hier weergegeven gemiddelden: in de jaren 1935 en
vlg. bedroegen deze achtereenvolgens: 19.7, 19.6, 19.4,
18.8 en 18.3 p. m.
Er bestaan dus ten aanzien van de nataliteit van later-
geborenen vrij groote veischillen, hetgeen de mogelijkheid
van een verdere daling van de gemiddelden, voorzoover
zij thans nog aan den hoogen kant zijn, allerminst uitsluit.
Wat de provincies betreft, waren de verschillen
in 1934-’38, vergeleken met 1924-’28, het grootst in
Groningen, Drenthe en Limburg, terwijl de daling in
Noord- en . Zuid-holland, al waren de gemiddelden op
zichzelf laag, matig te noemen was.
Aantal eeistgeborenen per 1000 leaendgeboren kinderen
Bij het voorgaande is uitgegaan van de verhouling
van ieder der beide rubrieken ten opzichte van de totale
gemiddelde bevolking. Een ander, niet minder belangrijk
cijfer is dat, waarbij uitdrukking gegeven wordt aan
her
aantal eerstgebo ren kinderen per 1000 leoendgeboren kin-
deren.
Maakt men deze berekening voor Nederland
in zijn geheel, dan komt men tot het resultaat, dat in
1920-’23 per 1000 levendgeboren kinderen de verhouding tusschen de eerst- en latergeborenen 260: 740 was, terwijl
hiervoor, na een inzinking in 1924-’28, in 1934-’38
als verhoudingscijfer in de plaats komt 286: 714 en in
1940 313: 687. De stijging van het aantal eerstgeboren
kinderen is dus ten koste van de latergeborenen gegaan,
die hierdoor veel aan beteekenis hebben verloren.
12 November 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
645
Aantal eerstgeboren kinderen per 1000
levendgeboren kintieren.
‘1939
1
1940
260
251
267 286
294
313 266
262
263 285
262
293
Groningen
285
269 290
325
331
340
Het
Rijk
………
229 213
240
256
284
292
Friesland
………
260 245
261
276 280 296
Drenthe
………
Gelderla0d
251
236
255 268
281
290
Overijsel
………
260
249 277
298
300 317
N.H011and
304
301
316 333 349 273
Z.-Flolland
272
271
292 310
326
350 269
272
296 308
312
323
Utrecht
………
210
193 213 213 223
238
Lim
‘.
223
198
210 230 236 258
Geni centen
Zeeland
………
N.-Brabant
…….
beneden 5.000 mw.
229
218 228
236
248 260
burg……..
5.000-20.000
,
239 227 240
254
261
.
276
20-000-50.000
272
256
288
301
306
331
50.000-.-_100.000,,
295 275
291
304
310
331
boven 100.000
,,
312
313 335 366
382
403
Zeer sterk loopen de gemiddelden van de afzonderlijke
provincies en van de vijf groepen van gemeenten uiteen.
Ook hier teekenen zich verschillende groepen af. Relatief
het hoogste aantal eerstgeboren kinderen ten opzichte
van het totaal aantal levendgeboren kinderen geven
Noord-Holland, Groningen, Zuid-Holland en Zeeland;
de tweede groep, waarvan de gemiddelden zich om en
nabij het rijkscijfer bewegen, bestaat uit Friesland, Over-
ijsel, Gelderland en Utrecht, terwijl de derde groep,
met relatief het laagste aantal eerstgeboren kinderen en
dus met de grootste frequentie van latergeboren kinderen,
uit Drenthe, Limburg en Noord-Brabant bestaat.
Wanneer men de aan deze samenvatting ten grondslag
liggende cijfers in een grafiek veergaf, dan zou blijken,
dat voor de provincies de uitersten regelmatig te vinden
zijn in Noord-Holland met relatief het hoogste en Noord-
Brabant met relatief het laagste aantal eerstgeboren
kinderen, terwijl voorts de gemeenten met meer dan
100.000 zielen de hoogste en die met minder dan 5000
zielen de laagste frequentie voor eerstgeboren kinderen
geven.
Van de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners
had Amsterdam in dit opzicht verreweg de hoogste ge-
middelden. Per 1000 levendgeboren kinderen werden daar
de onderstaande aantallen eerstgeboren kinderen geteld:
1933:
368
1937: 402
1934:
385
1938:
415
1935:
388
1939: 412
1936:
390
1940:
440
Behalve een kleine daling in 1939 hebben deze gemid-
deldei dus een sterke stijgirg achter den rug. De Am-
sterdamsche cijfers steken ver boven die van de andere
grootste gemeenten van ons land uit; vooral die van Eind-
hoven vormen hiermede een scherp contrast. Voor deze
gemeente vindt men als gemiddelde in de jaren 1937
e.v. achtereenvolgens: 251, 271, 269 en 300.
Geboortedaling grootendeels op rekening nan latergeborenen
Uit het bovenstaande is gebleken, datde daling van het
geboortecijfer in Nederland grootendeels op rekening
komt van den achteruitgang van het aantal latergeboren
kinderen. Het aantal eerstgeboren kinderen moge dan
al heen en weer schommelen, de grenzen, waarbinnen dit
geschiedt, zijn vrij beperkt en wijzen, althans aan de.
hand van recente ervaring, voorloopig niet op een regel-matig dalende tendens. Hun aantal wordt in niet geringe
mate beïnvloed door de huwelijksfrequentie. Bij de later-
geboren kinderen is dit anders; daarbij spelen meer en
andere factoren een rol. Hier neemt men juist een regel-matig dalende curve waar. Bedroeg, over geheel Neder-land gerekend, in 1920 het aantal latergeboren kinderen
nog 21.0. p. m., in 1940 was dit cijfer, gedaald tot 14.3
p. m. Zeer groot var,en de verschillen in Drenthe, waar
men voor deze rubriek kinderen een inzinking waarnam
van 27.2 p. m. tot 16.0 p. m., terwijl verder in Noord-
Holland de grens naar beneden reeds op 11.6 p. m. ligt
en men te Amsterdam reeds is aangeland beneden de 10
p. m. en wel op 9.1 in 1940.
Waar op den duur de grenzen zullen liggen, is een
vraag, waarop thans wel zeei bezwaarlijk een antwoord is te geven.
Algemeen word,t in de toekomst een verdere daling van
het geboortecijfer verwacht. Het is echter niet uit-
gesloten, dat er regelingen tot stand kunnen w’orden ge-
bracht, waarbij aan het bezit van kinderen in een huwe-
lijk bepaalde faciliteiten worden verleend, gelijk de
Kinderbijslagwet deze kent, of zooals dit reeds het geval
is bij de loonbelasting en de inkomstenbelasting 1941,
waarvan het ‘bedrag afneemt naarmate er meer kinde-
ren uit een huwelijk geboren zijn. Ook kunnen recht-
streeks maatregelen worden getroffen om. de nataliteit
te prikkelen dan wel het sluiten van huwelijken te be-
vorderen. Hiermede is echter het terrein van de zuivere
speculatie betreden.
Houdt men voorloopig voor de eerstgeboren kinderen
een geboortecijfer aan, zooals dat gedurende de laatste
20 jaren gemiddeld is komen vast te staan en waarin dus
goede en kwade jaren zijn verdisconteerd, dan kan
men aannemen, dat dit gemiddelde zich zal blijven bewegen
om en nabij een peil van 6 p. m. Ten aanzien van de later-
geboren kinderen moet, wanneer er zich geen omstandig-
heden voordoen, welke een verhooging van het gemiddeld
aantal kinderen
itt
een gezin aannemelijk en mogelijk maken, met eën verdere daling worden gerekend. V’aar hier de grens naar beneden zal liggen, valt niet met zekerheid te zeggen. Legt men als maatstaf aan de
minst gunstige cijfers, nl. die van de grootste gemeenten, dan
kan dit gemiddelde tot circa 10 p. m., en, wanneer
men uitgaat van het Amsterdamsche cijfer van tegen-
woordig, tot en om nabij 9 p. m. dalen. Men zou aldus
als ongunstigste maatstaf met een geboortecijfer van onge-
veer 15
it
16 p. m. kunnen rekenen.
Daarnevens valt i’ekening te houden. met een sterfte-
cijfer, dat in een stijgende richting zal gaan. Reeds thans
neemt het aantal sterfgevallen onder de oudere gene-
raties van ons volk sterk toe. Het gevolg van een en ander
zal dan uiteraard een vertraging van het natuurlijke
accres van onze bevolking zijn.
SCHUURBEQUE BOEYE.
AANTEEKENINGEN.
DE KLEINE
A.G.
EN DE G.m.b.ii. IS DUITSCHLANO.
Door de invoering van bepaalde belastingmaatregelen,
die zwaarder dan voorheen op de winst van een naamlooze
vennootschap drukken, door de mededeeling, dat men in
de toekomst mogelijk zal overgaan tot het belasten van
de vermogens van rechtspersonen en door de afkondiging
van het liquidatie-besluit op de
N.T.’s,
heeft men thans
in Nederland niet alleen paal en perk willen stellen aan de
oprichting van nieuwe N.V.’s
j
maar bovendien invloed
willen uitoefenen om het groote aantal N.V.’s, gedurende
de laatste decennia opgericht, aanmerkelijk in te krimpen.
Reeds in de laatste jaren vôÔr den oorlog was een steeds
sterker wordend streven in die richting waar te nemen.
Zoo nam de fiscale practijk, en met name de hanteéring van de ,,Wet op de richtige heffing”, al zeer veel van de
fiscale voordeelen van den NV. -vorm voor de kleinere
zaken. weg. Desalniettemin bleef de NV-plant zich verder
vertakken.
In Duitschland heeft men, wat opkomst en bestrijding
der A.G. betreft, een soortgelijke ontwikkeling gekend als in Nederland; tal van kleine A.G.’s waren ook dââr in den
loop der
jaren
ontstaan. Reeds verscheidene jaren geleden
is men in Duitshland begonnen met het nemen van
maatregelen, die tot doel hadden dit aantal sterk in te
krimpen. De Frankfurter Zeitung heeft nagegaan, tot
646
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 November 1941
TABEL T.
Veranderingen in den bedrij/soornz in Duitschi and.
Akticngeseilschattcn
Geselischaften m. b. H.
Totaal
Waarvan in 1940
In 1937-1940
Waarvan in 1940
Aantal 1 Kap.
fl
Aantal
Kap.
Aantal 1 Kap. in
Aantal
Kap. in
1 miii. EM.
miii. MM. 1
1 miii. RM. 1
miii. EM.
Omzettingen en vermogens-
overdrachten krachtens de
wat van 5/7/1934
2167
1768,0
64
155,1
10888
1038,5
452
39,4
Liquidaties krachtens de wet
van 9/10/1934 ………..316
54,2
15
.
2,0
2395
62,7
216
6,7
welk resultaat deze maatregelen in Duitschiand hebben geleid. Vanwege het actueele belang, dat dit onderwerp
thans ook voor Nederland heeft, laten wij onderstaand de
belangrijkste passages uit de bijdrage in dit dagblad –
gepubliceerd op 21 October jl. – volgen.
De groote stimulans voor de kleine A.G.’s in Duitsch-
land om dezen juridischen vorm vaarwel te zeggen, was het
,,Umwandlungs”-Gesetz van 5 Juli 1934, waardoor de over-
gang van den A.G.-vorm naar een anderen ondernemings-
vorm werd bevorderd, voornamelijk naar dien van ,,Perso-
nalgeseilschaften” en dien met onbeperkte aansprakelijk-
heid voor de ondernemers.
Deze hier bedoelde overgang werd bovendien in de hand
gewerkt door bepaalde belastingmaatregelen ten gunste van
de laatste soorten van ondernemingen en ten nadeele van
de A.G.’s. Het zwaartepunt lag dus hierin, dat de beperkte
aansprakelijkheid werd vervangen door een onbeperkte
aansprakelijkheid; derhalve in het aanvaarden van het
geheele bedrijfsrisico door hen, die eigenaar zijn en de
dagelijksche leiding hebben.
Door de herziening van het Duitsche vennootschaps-
recht in 1937 werd. de oprichting van nieuwe A.G.’s in
sterke mate belemmerd. Krachtens deze wet werd namelijk
voor nieuwe A.G.’s bij oprichting een minimum-kapitaal
vereischt van RM. 500.000, tegen . voorheen slechts
RM. 5.000. Men ging van het beginsel uit, de oprichting van een A.G. slechts dan toe te staan, wanneer hiermede
grootere bedragen zijn gemoeid, zoodat voor de financiering
een beroep moet worden gedaan op een grooter gedeelte
van de bevolking.
Ook voor de G.m.b.H. heeft het ,,Umwandlungs”-Gesetz
van 5 Juli ’34 een drastische uitwerking gehad, vooral hij
de kleine G.m.b.H.’s. Een zeer groot aantal van deze
maatschappijen is in een anderen ondernemingsvorm om-
gezet, hetgeen uit bovenstaande tabel 1 blijkt. In de jaren
1937-1940 werden 10.888 G.m.b.l-I.’s opgeheven. Flier-
van namen er niet minder dan 4276 den vorm aan van
,Einzelfirmen”, 3156 van commanditaire vennootschap-
pen, 2318 werden omgezet in ,,offene Handelsgesellschaf-
ten”, terwijl er slechts 622 overgingen naar een andere
G.m.b. iL of A.G. (concernvereenvoudiging).
Ook de liquidatie en de afwikkeling op grond van de wet van 9 October 1934 hebben een groote Ôpruiming
gehouden onder de G.m.b.FI.’s, en in mindere mate ook
onder de A.G.’s.
Uit de tabel II blijkt, hoe sterk het aantal en het kapi-
taal van de kleine maatschappijen van 1931 t/m 1940 zijn
verminderd, niet alleen in absoluten zin, maar vooral in
verhouding tot het totale aantal maatschappijen.
Zeer sterk was de vermindering bij de dwerg-A.G.’s
met een aandeelenkapitaal van minder dan RM. 100.000
en bij de dwerg-G.m.b.H.’s met een kapitaal van minder
dan RM. 20.000. De opruiming is echter nog niet vol-
tooid, om. als gevolg van het feit, dat door den oorlog
de termijn, binnen welken de uitvoering van de wettelijke bepalingen op het nieuwe vennootschapsrecht moest heb-
ben plaats gehad, voorloopig is opgeschort. Volgens de
aanvankelijke bepalingen moesten A.G.’s met een aandeelen-
kapitaal van minder dan RM. 100.000 dit uiterlijk einde
1940 hebben verhoogd tot minstens RN. 100.000, ôf
voordien een anderen rechtsvorm kiezen, dan wel per
einde 1940 geliquideerd zijn. Het huidige uitstel beteekent
evenwel geen afstel. De Frf. Ztg. dringt er op aan, dat
thans reeds zooveel mogelijk N.V.’s ook zonder wette-
lijken dwang, dus vrijwillig, den hun door de wet aan-
gewezen weg kiezen.
De omschakeling van de G.m.b.H.’s eischt misschien
langerei tijd. Deze categorie dient echter – aldus de schrij-
ver in de Frankfurter Zeitung – evenmin een wette-lijken dwang af te wachten om een anderen rechts-
vorm te kiezen. Het blad is van meening, dat het aantal
G.m.b.lI.’s met een kapitaal van minder dan RM. 20.000
nog steeds veel te groot is in vergelijking met het totale aantal. Bovendien is het niet zeker, dat latere wettelijke
bepalingen het minimum-kapitaal van RM. 20.000 niet
nog verder zullen verhoogen.
TABEL II.
Aantal en kapitaal der kleine A. G.’s en G. ni. b. H.’s in Duitschiand.
Aktiengeselischaften
Geselischaften m. h. II.
Met kap. beneden
Met kap. van
ESI.
100.000 tot
Met kap. beneden
Met kap. van
itz. oo.000 tot
Met kap. van
EM. IOo.000 tot
EM. 100.000
RM. 500.000
RM.20.000
EM. 100.000 EM. 500.000
Aaptal
un
pCt van
totaal ‘)
Aintal
PCt van
totaal
1)
Aantal
‘in
pOt van
totaal ‘)
Aantal
‘in
pOt van
totaal ‘)
Aantal
in pOt van
totaal
‘)
Eind 1931
….
2720
3340
–
–
–
Eind 1936
….
1445
20,1
2418
33,6 8875
22,6 23179
59,1 5563
14,2
Eind 1939
….
526
1687
4027
13846
4114
Eind 1940
….
447
8,3
1681
31,1 3661
16,0 13346 58,3 4266
18,6
Kap. in
Kap. in Kap. in Kap. in
Kap. in
mili. EM.
mili. RM.
mijl. MM.
mill. RM.
miii. RM.
98,6
762,3
–
–
–
Eind 1931
..:.
.
Eind 1936
….
62,1
0,3
579,1
3,0
53,0
1,0 699,0
13,8
1060,9 20,9
Eind 1939
.. . .
1
21,6
402,4
24,6
436,2
795,1
Eind 1940
….
1
18,3
0,1
400,7
1,9
23,0
0,4
1
424,8
8,2 824,8 6,0
‘)
Resp. procenten
van totale
aantal en
totale kapitaal
van alle
A. G.’s.
‘)
Resp. procenten
van totale aantal en
totale kapitaal van alle
G. m. b.
TO’s.
12 November
1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
647
MAANDCIJFERS,
INDEXCIJFERS VAN NEDERLANDSC}IE AANDEELEN (Centraal
Bureau
voor do Statistiek).
(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, blz. 355 e.v. en
30 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage op
het Centraal Bureau voor de Statistiek).
Deti.isschen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer berekend is.
1930
=
100
”
0
(22)
‘
!
(50
U
0Ø.>
(6)
–
–
0,51)
.’
.0 .0
(7)
.0
.0
15
.21
00
°o
100 100 100 100 100 100
100
100
100
100 100 100 100
100
1931
72
76
74
86 55 57
51
63
51
68
65 66
70
59
1930
…….
1923
44
55 49
64
30 37 32
36
29
39
46
41
46
39
1933
51
59
54 72
26
44
34
35
45
38 59 49
52
36
1934
50
66
57 68
21
42 34
28
73
41
69 58
55
34
1935
46
.67
55
75
21
47
–
38
34
80 48
65
60
55
37
1936
52
76 64
80
38 79
44
42
109
70
73 79
66
62
1937
85
108
95
103 113 108
70
64
209
92
107
120
104
76
1938
84
105
93 99 98
90
57 56
145
81
94 98
96
54
1939
86
100
92 80
94
79 45
63
132
53
84
86
90
56
Jan.
’40
80.4
92.7 85.7
65.4.
106.6
69.8
38.2
67.3 141.7
46.6
80.2
86.0
85.4
54.3
Febr.
81.0
92.6 86.0
65.1
106.3
66.3
36.4
64.9
135.3
48.1
79.2
83.6
84.7
52.5
Mrt.
82.0
96.7
88.3
64.1
110.1
64.2
35.9
.
64.3
1320
46.7 78.0
82.3
85.7
52.6
April
82.3
94.5 87.6 63.8
111.1
58.8
34.7
61.8
126.2
47.5
72.6
77.7
83.9
53.5
Sept.
,,
4)
99.3
111.6 104.6 68.4 110.8 60.4
50.3
61.2
131.7
52.2
74.5 79.5
94.3 56.1
Oct.
109.6
123.6 115.6 80.2 117.5 63.9
63.1 64.1
144.0
55.1
82.8
85.8 104.1
57.
Nov.
113.1
180.6 120.7
84.3
127.8
75.7
65.9
74.3
170.4
65.7 103.7
102.6
112.7
69.8
Dec.
,
118.0
134.5
125.1 85.1
134.2
71.4 62.3
77.9 182.4
69.7 93.9
105.4
116.1
69.7
Jan.
’41
126.2
189.2 131.8 85.9
134.1
70.8
61.8 77.6
186.2
70.6 93.4
106.4 120.0
69.7
Febr.
,,
120.8
133.4 126.2
84.1
125.3
62.0
.
56.7
69.6 169.9
64.9
89.4
97.6
113.4
63,4
Mrt.
123.0 135.8 128.5
82.1
125.6
60.0
56.8
69.9
174.0
64.9
90.7
99.0
115.1
63.8
April
134.3
151.7
141.8
87.1
133.7
70.6
68.8
78.9
189.3
75.3
100.7 109.5 126.5
57.1
Mei
130.2 146.2
137.1
88.3
128.6
64.7
67.6
74.5
181.3
72.4
100.1
105.2
121.6
–
Juni
127.1
141.1 138.1
85.5 124.8
–
66.9
68.1
169.4 70.4
97.3
09.0 117.1
–
Juli
136.9
150.2
142.8
87.7
133,7
65.8 74.8 72.5
186.2 76.0
99.1
106.4
125.6
–
Aug.
147.0 160.8 152.7
92.2
144.9
71.2 79.2 75.4
195.2
77.9
100.2
110.9
133.6
–
Sept.
,
154.1
170.7
161.8
96.8
156.3
84.1
89.1
81.4
218.2
85.2
106.0
122.1
148.0
–
Oct.
1150.2
1 166.8
1157.4
1
96.3
1 154.7
1
84.1
1
84.5
1
82.0
1 218.2
1
58.1
1112.0
1123.5
1
141.1
1
–
Fondsen, die zoowel internationaal verhandelbaar zijn, als geacht kunnen worden sterk den invloed van den
buitenlandschen conjunctureelen toestand te ondervinden.
Hieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen.
Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.
Over de maanden Mei t/m. Augustus ’40 werden geen indexcijfers berekend.
ONTVANGEN BOEKEN.
Sparen, beleggen en inQesteren in de economische literatuur
door Dr. L. J. Zimmerman. (‘s-Gravenhage 1941;
Martinus
Nijhoff..Prijs f 2.20, 91 blz.).
J’T’andlun gen der Weubewc,bsoerhiiltnisse in der Ostseeschif-
fahrt door Dr. Hugo I-leeckt. Probleme der Welt-
wirtschaft No. 69. Uitgave van het Institut für
Weltwirtschaft an der Universitat Kiel (Jena 1941;
Verlag von Gustav Fischer. Prijs R.M. 7.50, 144 blz.).
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO
‘S.
Ned
. Disc. Wiss.2j 28 Juni ’41
Lissabon
.
.
. .
4
31
MrL.
’41
Bel. Bi.Eff.3j 28Aug. ’39
~
Vrsch.WRC3J28Aug.
Londen
……
2
26 Oct. ’39
’39
Madrid
……
4
28 Nov. ’38
Athene
……5
21 Juli
’41
N.-York F.R.B.
1
27Aug. ’37 Batavia
……3
14 Jan.
’37
Oslo
……..
4j 21 Sept. ’39 Belgrado
. . . .
5
1 Febr. ’35
Parijs
………
17 Mrt. ’41
Berlijn
……
3j
9 Apr.
’40
Praag
……..
3
1 Jan.’36
Boekarest
. . . .
3
12Sept.’40
Pretoria
……
31 15
Mei
’33
Brussel
……2′) 25 Jan.
’40
Rome
……..
4
18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
3
22 Oct.
’40
Stockholm
..
3j 17 Mei
’40
Calcutta
. . . .
3
28 Nov. ’35
Tokio
……..
3.521 Juli
’41
Heisingfors
. .
4
3 Dec. ’34 Warschau
..
4t 18 Dec. ’37
Kopenhagen
. .
4
15 Oct. ’40
Zwits. Nat. Bk.
1
25 Nov. ’36
‘)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met
een looptijd
van
meer dan 120 dagen.
ZILVERPRIJS.
GOTJDPIUJS.
Londen
‘)
N. York’)
A’dam’)
Londen
‘)
4 Nov. 1941.
.
23
1
!,
–
4 Nov. 1941.
.
2125
1681-
5
,,
1941
23’/,
–
5
,,
1941..
2125
168/-
6
,,
1941
23’/,
–
6
,,
1941..
2125
168/-
7
1941..
23
1
/,
–
7
,.
1941..
2125
1681-
8
,,
1941..
231/,
–
8
,,
1941..
2125
168/-
10
,,.
1941..
23
1
/,
–
10
,,
1941..
2125
168/-
11 Nov. 1940.
.
23’/,,
34/
4
11
Nov. 1940.
.
2125
168/-
23 Aug. 1939.
.
18
1
!,.
37
1
/, 23 Aug. 1939.
.
2110
148/6′!,
1)
In pence p. oz. stand.
‘)
Foreign silver id Sc. p.
oz. line.
‘)
In guldens per kg 1000/1000.
‘)
In sh. p. oz. line.
KOERSEN VASTGESTELD DOOR
HET
NEDERLANDSCH
CLEAIUNGSINSTITUTJT.
(met data van vaststelling)
Belga’s
. .
.
.30.14
7Aug.
’40
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40
Zw.
Francs. .43.56 11 Oct.
’40
Pengoe (Hongarije)
Fr.Francs
..
3.77
6 Mrt.
’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.
’40
Lires
……9.91
3 Juli
’41
Pengoe
Deensche Kr.36.37 17 Febr. ’41
(nwe. schuld)45.89 20Dec.
’40
Noorscbe Kr.42.82 21 Dec.
40
Zloty (Polen)
ZweedscheKr.44.85 13Aug. ’40 (oude schuld)35.00 28 Jan.
’41
FinscheMark
3.82
2 Juli
’41
Dinar (Joego-Slaviê)
(nve. schuld)37.68 11 Febr. ’41
(oude schuld)
3.43 16Aug. ’40
Lei
……..1.28
24 April ’41
Dinar
Slow. Kr.
• .
6.48 10 Juni
’39
(nwe. schuld)
3.77
1 Juli
’41
Drachmen
Turksche
(Grieltsnland)
1.26
8 Oct. ’41
Ponden
• . .
.1.459 29Dec.
’39
Kuna
3.77 29 Oct. ’41
648
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 November 1941
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCIIE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
1
N.-York
I
Brussel
1
Zürich
I
Stockh.
I
Helsinki
4
Nov.1941
1.88
3
/
8
30.14 43.67
–
44.85*
3.84
5
,,
1941
1.88/,
30.14
43.67
44.85*
3.81*
6
,,
1941
1.88
3
h
30.14
43.67
44.85*
3.81*
7
,.
1941
1.88
1
/
30.14
43.67
44.85*
3.81*
8
,,
1941
.88
3
!,
30.14
43.67
44.84
3.84
10
,,
1941
883/,
30.14
43.67
4485*
3.81*
Laagste
d.w…88’/,,
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste cl.w.
1.88
0
/,,
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469
24.9013
48.003
66.671
6.266
KOERSEN ‘IE LONDEN.
Plaatsen en
landen
Not.
eenh.
3-8
Nov.
’41
8Nov.
LaagsfeI Hoogste
1941
27f1 0-1/11 ’41
LaagstoHvogse
1 Nov.
1941
Officieel:
New York …..
$
p.
£
4.02* 4.03*
4.03
402*
4.03*
4.03
Fr.p.
–
–
–
–
–
–
Parijs
…….
Stockholm
.
Kr.p.I
16.85
16.95 16.90 16.85
16.95
16.90
Montreal
. . .
$
p.
£
4.43 4.47 4.45 4.43
4.47
4,45
Buenos Aires.
.
Pes.pE
16.95*
17.13
17.04*
16.95*
17.13
47.041
Niet
–
Officieel:
Alexandrië
.
P. p.
£
97.50 97.50
97.50
97.50 97.50 97.50
.-
–
– – – –
Bangkok
….
Sh. p.tical
–
– –
–
– –
Athene
…….Dr.p.
Bornbay
d. p. r.
17.96
17.90
17.90 17.96
17.96
17.96
Budapest
. . .
d. p.
£
Hongkong
.
P.p.
15.-
15.-
IS.-
15.- 15.- 15.-
Istanbul
. . .
TZp.I
–
–
–
–
–
–
d. p. yen
–
– –
–
–
–
Lissabon
. . .
Escu.p, E
99.80
100.20
lOO.-
99.80
100.20
lOO.-
Madrid
……
Pt.p.0
40.50 40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
Kobe ………
Montevideo
.
d.p.p.
–
Rio de Janeiro
d.
p.
mii.
.
– –
–
–
–
Sjanghai
. . .
(1. p.
$
3.03
3.03
3.03
3.03
3.03
3,03
Singapoi’e
…..
d. p. $
28.16
28.16 28.16
28.16.
28.16 28.16
KOERSEN TE NEW-YORK. (Cablo).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
(S perl)
(8 per 100 Ir.)
($ p. 100 Mb.)
($ p.f 100)
4Nov.1941
4.03
1
!.
2.29
–
–
5
,,
1941
4.03/4
2.29
–
–
6
,,
1941
4.031/
4
2.29
–
–
7
,,
1941
4.031/,
2.29
–
–
8
,,
1941
4.03f4
2.29
10
,,
1941
4.031/.
2.29
–
–
11 Nov.1940
–
–
1,0.05
–
Muntpariteit
4.80
3.90’/
23.811/
4
40’/,,
STAND
VAN ‘s
RIJKS
KAS.
Vorderinen
t
23
Oct. 1941
31
Oct. 1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandscije Bank
f
—
t
–
Saldo b. 8. Bank voor Ned.
Gemeenten
…………..
2.219.312,32
,,
192.899.08
Voorschotten op ultimo Sept.
1941
aan
de
gemeenten
,,
2.715.794,63
,,
2.715.791,63
verstrekt
op
aan
haar Uit te keeren hoofdsorn der
pers. bel., aand. mde hoofd-
som
der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
…….
op die belastingen en op de
vermogensbelasting
……
Voorschotten aan Ned.-Indi0′)
Idem voor Suriname 1)
163.598.824,05
,,
164.203.824,05
Idem
aan
Curaçao
1)
7.273.872,74
,,
7.293.872,74
Kasvord.
wegens credietver-
,,
355.937,28
355.937,28
strekking
a.
Ii.
buitenland
….
…
59.277.347,75
,,
59.186.441,02
Daggeldleeningen tegen onder-
pand
………………
.
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen
……………
97.208.264,44
85.021.911,85 Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
–
Vordering op andere Staats
….-
bedr. en instellingen
1)
40.375.007,67
,,
40.711.011
07
Ve ru heb t in g e n
Voorscoot OOor 0e Ned. .liank
ingevolge art. 16 van haar
f
4.060.418.24
f
15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
..,,
–
,,
021.129,73
Schuld
aan
de
Bank
voor
Ned.
Gemeenten
……..
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
,,
123.298.000,-
,,
123.293.000,-
Schatkistprornesscn in omloop
,,171 9.060.000,-‘) ,,.1693.900.000,-‘)
Daggeldleeningen
……….
91.750.000,-
,,
138.450.000,-
1 00.7234 38,50
,,
101.904.551,-
Schuld
op
ultimo
Sept.
1941 aan de gemeenten weg.
octrooi
verstrekt
……….
a. h. Uit te keeren hoofds. 8.
pers.bel., aand. I. d. hoofds.
grondb. e. d. gem. fondsb. d.
………..
alsm. opc. op die bel, en op
…..
Zilverbons
in
omloop
……….
Schuld
aan
het Alg.
Burg.
Pensioenfonds’)
……..
942.172,27
,,
1.138.99 1,88
Id.
aan het
Staatsbedr.
der
de vermogensbelasting ………….
194,90j.,10l,27
181.022617,91
P. T. en T.
1)
………..
Id.
aan andere Staatsbedrij-
………
ven
‘)
………………
32,037,083,83
,,
22.094.884,87
Id. aan div. instellIngen ‘)
..,,
….
343,077.965,25
,,
343.059.709,05
1)
In rekg. cr1. met ‘s Rijks Schatkist
‘) Rechtstreeks bij De
Nederlandsche
Bank
f
5.000.000,-
‘)
Idem
f 58.000.000,-.
DE NEDERLANDSC[IE
BANK.
Verkorte
balans op 10 November 1941
Activa.
Binnenl.
Wissels,
I13fdbank.
f
61.000.00e
Promessen, enz.
,,
3.000.000
(Agçntsch.
,,
94.049
Papier op
het
Buitenland
. .
t
740.791.128
Af: Verkocht maar voor de
bank
nog
niet
afgeloopen
Belecningen
mcl.
voorschotten in
(Ilfdbank
t
134830482 ‘)
11
.
.
.
i’ekening-couiant
1.394.417
op onderpand
Agentscb.
,,
18.449.333
t
Op
Effecten
enz.
……….
t
154.272.578
‘)
Op
goederen en Ceelen
401.653
11
154.674.231
‘3
Voorschotten
aan
het
Rijk
………………..
9.333,/37
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntmateriaal …………
fl.023.614.065
Zilveren munt,
enz .
……….
7.882.980
1.031.4
97.045
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,
52.909.085
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………….
215.593.046
02.272.892.021
Payslva.
Kapitaal
…………………………….
t
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
5.368.354
Bijzondere
reserves
……………………..
16.583.835
Pensioenfonds
…………………………..
11.746.132
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
1.994.011.670
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
18.775
Rek-Courant
Van het Rijk
t
–
saldo’s
Van anderen
,,
220.132.429 220.132.429
Diverse
rekeningen
……………………..
11
5.030.835
2.272.892.021
Bschikbaar metaalsaldo
………………
t
149.066.572
,
incler bedrag aan bankbiljetten in omloop dan waartoe de bank gerechtigd
is
…………..
372.060.640
chatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht
.
……………………………..
61
.000.000
)
Waarvan aan Nederlandsch-Jndië (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad
No.
99)
……….
55.341.825
Voornaamste posten
in
duIzenden guldens.
1
Goud
en
‘
.
n’u-
Andere
1
Beschikb.
T’
Data munt en
‘)
C1t
opeischb.
Metaal-
hings-
_______
_ Imunlmater.
_____
1
schulden
L
saldo
perc.
10 Nov71
1,023,014
1.994.012
1
220.151
149.067
1
46+
3
,,
141
1.023.572
1.998.807
1
225.401
145.011
1
50±
27 Oct. ’41
1.023.512
1.947.293
1
214.108
170.080
150
6
Mei ’40
1.100.282
1.158.613
255.183
607.042
83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
Divn.
Data
bedrag
prom.
op
het
reke.
disconto’s
rechtslr.
ningen
buitenl.
(act.)
10 Nov’1
64.094
61.000
154.674
740.791
‘215.593
3
,,
‘4!
92.091
92.000 155.052 706.352
1226.976
27
Oct. ’41
54.103
54.000
159.750
070.932
1231.334
0
Mei ’40
9.853
–
217.756
750
20.648
‘) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
DUITSORJI RIJKSJIANK.
Goud
Renlen- Andere wissels,
1
Belee-
Data
en
bank-
I
c.’sêques en
1
ningen
deviezen
scheine
schatkist papIer
31
Oct.
1941
1
77,3
260,3
18.455,8
1
26,1
23
,,
1941
1
77,6
323,4
17.334,4
1
12,4
15
,,
1941
1
77,2
288,5
17.279,2
1
19,0
23 Aug.
1939
1
77,0
_
27,2
8.140.0
1
22.2
Data
Effec-
Dierse
1
Circu-
1
Rehg.-
1
Diverse
t
en
Acliva
t
latie Crt.
Passiva
31
Oct.
’41
20,3
1.986,6
1
17.431,8
1
2.470,3
1
557,5
23
,,
’41
21,7
1.794,0
1
16.365,7
1
2.318,9
1
536,0
15
,,
’41
21,5
2.060,3
t
10.572,6
t
2.299,9
t
528,4
23 Aug. ’39
982,6
1.380,9
1
8.709,8
1
1.195,4
1
454,’8
GEZAMENLITKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGII13 EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in milI. francs)
ii
3″
n
,..
0
socs
5)
•.
‘
3,
‘O,..
5)0
0
0
c,
0
0
0
CJ).0
29 Oct.
’41
‘i’
1:5
iTT
1
2
T6′
”
53
23
,,
’41 2.9
374
593
16.206 2.136 45.707 3.609
1.920
16,,
’41
32.800
600
10.007
2.147
45.383
3.663
1.835
9
’41
32.649
594
16.448
2.161
45.193
3.629
2.358
2
,,
’41
32.753
985 15.811
2.145
44.566
3.651
2.409
8 Mei ’40
23.606 5.394
695 1.480
29.806
–
909
64.094.049
740.791.128
Alfabetische Index Overheidsmaatregelen op Economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in 1940 het Jaarregister 1940, laatste bladzijde.)
Aardappelen (1304) 57, (’14) 216, (49) 287
(’20) 299, (’23) 345, (’28)
411,
(’30) 436
(’35)
497,
(’38) 535, (’39) 548, (’40) 560
(’42) 585, (’46) 631
Aardolieproclucten (zie ook Brandstoffen
Motor) (1302)31, (’14)215, (‘1 9)287, (’20) 299
(’22) 328, (’23) 34
Afval (1304) 56, (’06) 92, (’11) 174,
(
1
13) 205
(’14) 215, (’16) 248, (’19) 287, (’21) 311
(’23) 345, (’27) 398, (’32) 461, (’38) 535
(’40) 559/61,
(
1
42) 581
Alcoholhoudende dranken( 1 308)128,(‘l 2)191
(’19) 287, (’28) 411, (’38) 535, (’40) 560 (’43) 599, (’44) II
Arbeid (1303) 46, (’06) 92, (’08) 128,
(
1
09) 147
(11) 173 (’13) 205, (’16) 248, (’25) 372
(’29) 423, (’30) 436, (’40) 559/6 1, (’41) 573
(’46) 634
Bakkerij .. (1314) 216, (’28) 410, (’38 535
(’43) 599, (’44) 61
Belasting (1304) 57, (’05) 75/76, (’07) 108/09
(’12) 191, (’14) 216, (’17) 263, (’25) 372
(’28) 411,
(
1
40) 561, (’43) 59
Betalingsverkeer
iii.
Is. buitenland (1305) 75
(’07) 108, (’34) 485, (’39) 549, (’45) 6L
Bincitouw. . (1314) 216, (’23) 345, (’35) 497
(’39). 541
Binnenvaart (1316) 249, (’18) 273,
(
1
25) 373
(’35) 497, (’39) 549, (’40) 561
Bloembollen (1303) 46, (’38) 535,
(
1
42) 581
floomkweekerij (1305) 75, (‘IS) 233,
(
1
24) 357
(’40) 560, (’46) 631
Bosehbouw (1311) 174, (’24) 357,
(
1
40) 560
(’44) 61
Boter . . . . (1303) 46, (’04) 57, (’06) 92/93
(’14) 216, (’16) 249, (’18) 273, (’30) 431
Bouwmaterialen (1303) 46, (’05) 74, (’07) 107
(’12) 189, (’14) 215, (’16) 249, (’24) 357
(’38) 535, (’40) 551. (’44) 61
Brandbluschapparaten ……….(1346) 63′
Brandstoffen, Motor- . . (1302) 31, (
1
03) 46
(’05) 74/75, (’07) 107, (’08) 127, (’09) 147
(’16)249,(’25)372,(’40) 560, (’43) 599, (’46)631
Brandstoffen, Vaste . . (1304) 56. (’12) 191
205, (’40) 560, “42) 581
Buitenlandsche handel (1311)173, (i 2)189 215, (’15) 233, (’38) 535
(’44) 611
Cacao . . . . (1314) 216, (
1
17) 262, (’35) 49′
Carbolineum …………….(1311) 174
Canon …………(1321) 311, (’34) 481
Chemische producten (1307) 107, (’24) 357
(’25) 372, (’28) 41(
Cichorei………….
‘
. (1306) 94. (’45) 62
Commlssarissenbelasting . . . .
(1325) 37′
Conserven
………………(1323) 341
Crisisinvoerwet
…………..(1305) 7′
Cnisisproducten (1302) 30, (’03) 46, (’04) 57
(’05) 7′
Cyclostyle ………………..(1334) 481
Deviezenverkeer …… (1304) 57, (’07) 109 (’12) 191, (’14) 216, (’16) 249, (’17) 263
(’18) 273, (’25) 372,(’28) 411, (’30) 436
(’40) 561, (’41) 573
Diamant …………(1308) 410,
(
1
41) 57)
Distributiebescheiden (1306) 93,
(
1
40) 551
Dividend ……….(1330) 436, (’40) 561
Economische rechtspraak . . . . (1324) 357
(’40) 56(
Effecten . . (1312) 191, (’28) 411, (’30), 436
(’39) 549, (’40) 561
Eieren (1306) 92, (’08) 129, (’14) 216, (’19) 287
(’28) 141
Electrotechniek . . . . (1312) 189, (’13) 205
:
(’14) 215, (’18) 273, (’39) 548, (’45) 62)
Fotografisch bedrijf ……….(1311) 172
Gas en Electriciteit . . (1304) 57, (’08) 121
Gasgeneratoren (1303) 46, (’05) 74,
(
1
08) 127,
(’09) 147, (’11) 173, (’16) 249, (’19) 287,
(’25) 372, (’40) 560
Geblokkeerde illarkenbelasting .. (1340) 561,
(’43) 599
Gevogelte …………(1304) 57, (’40) 560
Goederen voor Duitsche instanties (1302) 31,
(’06) 93, (’07) 109, (’08) 129, (’14) 216,
(’15) 233, (’38) 535, (’45) 623
Goederenbeurzen …………..(1311) 173
Goederenverkeer m.h. buitenland (1300) 31,
(’07) 109, (‘1,9) 287, (’22) 328, (’23) 345, (’28) 411, (’34) 485, (’35) 497, ‘(40), 561,
(’43) 598
Goud …………(1334) 485, (
1
39) 548
Grafische Industrie . . (1303) 46, (’05) 74,
(’13) 205, (’35) 496
Granen . . . . (1319) 287, (’38) 535, (’40) 560,
(’43) 599, (’45) 623
Griendhout
………………(1338) 535
Grit
. ……………………(1316) 248
Groenten …………(1330) 436, (’39) 549
Grondbelasting …………..(1304) 57
Harsen e.d. ……………… (1325) 372
Honing ………………..(1338) 535
Cijfers tusschen haakjes verwijzen naar
nummer E.-S.B., tweede cijfers naar de
bladzijde, waar het bericht voorkomt.
Hooi . . . . (1307) 107. (
1
14) 216. (’30) 436,
(’35) 497, (’42) 585, (’43) 599, (’45) 623
Hotels, restaurants enz. (1308)128, (’16) 248,
(’39) 549, (’40) 560, (’46) 634
Hout (1304) 56, (’11) 173, (’14) 215, (’19) 287,
(’24) 357, (’28) 410. (’38)535, (’40) 560, (’41)
573, (’42) 585, (’43) 599
Huurprijzen ……..(1303) 46, (’21) 311
Hypotheekwezen …………(1304) 57
Inkomstenbelasting . . . . (1327) 398, (’40) 561
Invoerrechten (1304) 56, (’05) 74/75, (’08) 128
IJkwet ………………..(1314) 215
IJzer en staal (1304) 56, (’07) 107,
(
1
08) 128,
(’09) 147, (’13) 205, (’18) 273, (’22) 328,
(’23) 345, (’24) 357, (’28) 411, (’32) 461,
(’35) 496, (’40) 560, (’42) 585, (’46) 634
Jachtwezen …………….(1324) 357
Joodsch vermogen (1339) 549, (’40) 560
Jute …………….(1305) 74, (’11) 173
Kaas (1305) 75, (’06) 93, (’12) 191 (’42) 585,
(’43)599
Keramische Industrie (1307) 107, (’13) 205,
(’45) 623
Klompen ………………..(1312) 189
Koffie (1306) 92, (’08) 129,
(
1
14) 216,
(
1
15) 233
Kunstmest (1312) 189/91,
(
1
18) 273,
(
1
28) 411
Kunstzijde ……….(1311) 173, (’40) 560
Kurk ………(1324) 357, (’28) 410
Landbouw .-. (1302) 31, (’04) 57, (’05) 75,
(’06) 92/93, (’07) 107/08, (’11) 175, (’12) 189,
(’14) 216, (’17) 262, (’18) 273, (’19) 287, (’20) 299, (’22) 328, (’23) 345, (’24) 357, (’25) 372, (’28) 441, (’30) 436, (’32) 461,
(’35) 496/497, (’38) 535, (’39) 549, (’40) 560,
(’42) 585, (’45) 623, (’46) 635
Landbouwgrond (1302) 31, t’09) 147, (’22) 328,
(’28) 411, (’40) 660, (’43) 599
Lederindustrie (1314) 215. (’22) 328 (’39) 548
Linoleum . . (1303) 46, (’14) 215, (
1
16) 248
Liquidatiebesluit . . . . (1340) 561, (’45) 623
Looistoffen ………………(1319) 287
Loonbelasting (1304) 57, (’07) 108, (’12) 191,
(’35) 497
Marganine .. (1306) 92, (’14) 216, (’30) 436,
(’35) 496
Melk en -producten (1307)107/08, (’12) 190,
(’17) 262, (’19) 287, (’23) 345, (’35) 497,
(’38) 535, (’39) 549, (’40) 560, (’44) 611
Metalen (non-ferro) .. (1304) 56, (’09) 147,
(’11) 173, (12) 189, (’18) 273, (’19) 287,
(’25) 372, (’28) 410, (’29) 423, (’30) 436,
(’32) 461, (’35) 496, (’40) 560. (’42) 585,
(’44) 611
Motorrijtuigenbelasting (1304) 57, (’16) 249
Munl.wezen ……..(1324) 357, (’25) 372
Nederlandsche Lanclstand ……(1366) 6$5
Oesters …………(1340) 561, (’46) 635
Olien en vetten (1304) 56, (’05) 75, (’06) 93,
(’09) 147, (14) 215/16, (’16) 249, (’19) 287,
(23) 345, (’30) 436, (’32) 461, (’35) 496,
(’40) 561
Omzetbelasting(1305) 75, (’12) 191, (’14) 216,
(’16) 249, (’18) 273, (’20) 299, (’22) 328, (’24) 357, (’25) 373, (’28) 411, (’30) 437; (’34) 485, (’35) 496, (’39) 549, (’40) 561.
(’41) 573. (’43) 599, (’45) 623
Ondernemersovereenkomsten . . (1302) 31,
(’45) 623
Oorlogsschade ……(1302) 31,
(
1
98) 128,
(’11) 173/74, (’19) 287, (’42) 585
Openbare nutsbedrijven ……(1316) 249
Organisatie bedrijfsleven (1305) 74, (‘ii) 173,
(’14) 215, (’15) 233, (’24) 357, (’40) 561,
(’43) 599, (’44) 611, (’45) 623
Paarden .. (1302) 31, (’06) 93, (’11)175,
(’14) 216. (’21) 311, (’35) 497, (’38) 535,
(’40) 561
Pachten . . (1314) 216, (’17) 262, (’25) 372,
(’39) 549, (’40) 560, (’65) 623
Papier(1302) 31, (’13) 205, (’16) 249, (’21) 311,
(’25) 372, (’27) 398, (’34) 485, (’38) 535,
(’45) 623, (’46) 634
Pelterijen ………………..(1318) 273
Penslonbedrijf . . . (1329) 423, (’40) 560
Pluimveehouderij .. (1312) 190, (’17) 262,
(’28) 411, (’39) 549, (43) 599, (’44) 611
Prijsregeling (1302) 31, (’03) 46, (’04) 56/57,
(’05) 75, (’06) 92, (’07) 107108, (’08) 128,
(’11) 173/74175, (’12) 189, (’13) 205,
(’14) 215/16, (’16) 248/49, (’18) 273, (’19) 287
(’20) 299, (’21) 311, (’23) 345, (’25) 372, (’28) 410, (’30) 436, (’32) 461, (’35) 496,
(’38) 535, (’40) 560 (’41), 573. (’42) 585,
(’44) 611, (’45) 623, (’46) 634
Radiobandel
…………….(1305) 74
Rantsoeneening materialen
. (1325) 372
Rechtspraak ………………(1345) 623
Riet …………………….(1338) 535
Rijst . ………… (1 342) 585
Rubber .. (1335) 496, (’38) 535, (’41) 573
Rundvee ……….(1304) 57, (’06) 93
Rijwielbanden .. (1312) 190/91, (’16) 249
Saffraan ………………..(1340) 560
Schapen… (1306) 33, (’11) 175, (’16) 249,
(’42) 585
Scheepvaart (1311) 173, (’16) 249, (’19) 287,
(’44) 611
Schoenen.. (1308) 128, (’16) 249,(’20) 299
Schuldbrieven aan toonder . . . . (1314) 216
Schuldenanen Bescherming . . . . (1306) 92
Slachtgevogelte . . . . (1316) 249, (’19) 287,
S
(’40) 561
Slachtvee (1304) 56, (’07) 108, (’11) 174/75,
(’12) 190, (’14) 216, (’22) 328,
(
1
23) 345,
(’25) 372, (’30) 436, (’32) 461, ’35) 497,
(’39) 549, (’42) 585, (’43) 599, (’46) 635
Sleepvaart ……………..(1314) 215
Specerijen . (1304) 56, (’06) 92, (
1
12) 189,
(’16) 249
Spertijden …………(1316) 249, (’40) 560
Steengroeven (1311) 173, (’24) 357
Stroo (1307) 107, (’14) 216, (’30) 436, (’32) 461,
(’35) 497, (’40) 561, (’42) 585, (’46) 635
Suikerindustrie …………..(1322) 328
Surrogaten (1306) 92, (’14) 216, (’15) 233,
(’30) 436
Tabaksproducten (1304) 56,(’14) 216, (’16) 249,
(’17) 262, (’19) 287, (’25) 372, (’32) 461
Textiel (1304)56, (’06)93, (‘Id) 189, (’13).205, (’14) 215/16, (’30) 299, (’44) 611
Thee …………….(1308) 128, (’14) 216
Tuinbouw (1302) 30/31, (’05) 75, (’06) 92,
(‘II) 174/75, (’12) 189/90, (’14) 216, (’16) 249,
(’18) 273, (’19) 287, (’20) 299, (’23) 345,
(’30) 436, (’43) 599, (’45) 623, (’46) 635
Turf . . . . (1311) 174, (’16) 249, (’35) 496.
(’38) 535, (’43) 599
Varkens . . (1304) 57, (’06) 93, (’12) 190,
(’16) 249, (’23) 345, (’25) 372, (’40) 561
Veevoeder . . (1304) 53, (’17) 262, (’21) 311,
357, (’38) 535, (’39) 549, (’42) 585,
(’45) 623, (’46) 635
Vereffeningscertificaten ……..(1305) 77
Terf (1312) 184, (’19) 287, (’21) 311, (’23) 345,
(’28) 410, (’38) 535
Vernsogensbelasting .. (1314) 219, (’40) 561
Tervoersvezen (1305) 75, (’06) 93, (’07) 109,
(’09) 147, (’11) 173, (’19) 287, (’20) 299,
373, (’28) 411, (’30) 436/37, (’43) 599,
(’44) 611, (’45) 623
Verwarmingsbedrijf (Centraal) .. (1329) 423
Verwerkende Industrieën (1303) 46, (’07) 107,
(’13) 205, (’14) 215, (’16) 248/49, (’28) 410,
(’40) 560, (’44) 611 Verzekering (1304) 57,
(
1
25) 372, (’46) 634
VeIsmelters ………………(1304) 57
‘ezels ………………….(1311) 173
Vijandelijk vermogen (1335) 497, (’38) 535,
(‘4 1),5 73
Visschenij (1316) 249, (’18) 273, (’20) 299,
(’23) 345, (’30) 436, (’40) 560/61, (’42) 585
Vlas . . . . (1311) 175, (’12) 190, (’13) 205
Vleesch(1304) 57, (’05) 75, (’07) 108, (’08) 128,
(’12) 190, (’14) 216, (’42) 585, (’46) 635
Voedselvoorziening .. (1305) 75, (’12) 190, (’14), 216, (’17) 262, (’24) 357, (’39) 549,
(’40) 560, (’42) 585, (’45) 623, (’46) 634/35
Togelzaad ………………..(1330) 436
Volkstuinen ………………(1346) 635
Waardevermeerdeningsbelasting .. (1304) 57,
(’05) 76 Vederopbouw (1305) 74, (’07) 107, (’11) 174,
(’16) 249, (’19) 287
Wijnbelasting …………..(1307) 109
Wild ………………(1304) 57, (’05) 74
Winstbelasting ……..(1304) 58, (’40) 561
Woningbouw …………….(1340) 560
Wol . . . . (1322) 328, (’30) 436, (’38) 535
Zaden .. (1314) 16, (’17) 262, (’18) 273,
(’19) 287, (’22) 328, (’35) 497, (’40) 561,
(’44) 611
Zakken .. (1304) 56,
(
1
05) 74, (’09) 147,
(’11) 174
Zeep (1305) 75, (’07) 108, (’08) 129, (
1
34) 485
Ziekenfondsen …………….(1346) 634 Zilver …………..(1334) 485, (’39) 548
Zoutindustrie ……….(1302) 31, (’17) 263
Zuidvruchten ……(1330) 436, (’35) 496
Zuivelindustrie (1305) 75, (’25) 372, (
1
45) 623,
(’46)
635
Zwavel ………………….(1340) 560
650
12 NOVEMBER 1941
DETWENTSCHEBANKN
–
.
V.
GEVESTIGD TE AMSTERDAM
Maandstaat op 31 October 1941
Kas, Kassiers en Daggeldieeningen
……………………….
f
31.857.288,68
Nederlandsch Schatkistpapier ………………………………….,, 255.154.869,78
Ander Overheidspapier
………….. . …………………………..
,,
6.566.124,25
Wissels……………………………………………………..;,
102.621,80
Bankiers in Binnen- en Buitenland ……………. ……………….. .,
12.418.809,37
Effecten en Syndicaten
……………………………………..
4.675.925,92
Prolongatiën en Voorschotten tegen
.
Effecten ……………………
…
14.002.308,08
Debiteuren …………………………………. . ……………..
,,
36.150.051,63
Deelnemingen – (
mcl.
Voorschotten) …………………………..,,
1.552.834,79
Gebouwen…………………………………………………
Reserve voor Verleende Pensioenen ……………………..,,
1.630.661,85
Effecten van Aandeelhouders in Leendepot ………………. …….
12.982.650,-
f 381.094.146,15
Kapitaal ………………………………….
f
40.000.000,-
Reserve…………………. . ………………….
……………..
,,
10.750.000
1
–
Deposito’s op Termijn
……………………. ……………….. ,,
35.899.729,37
Crediteuren
……………………………………………….,, 271.946.516,41
Overloopende Saldi en Andere Rekeningen ………………………,,
7.88.588,52
Reserve voor Verleende Pensioenen
……………………………,,
1.630.661,85
Aandeelhouders .voor Effecten in Leendepot ………………………,, 12.982.650,-
f 381.094.14645
DRUK H. A. M. ROELANTS
SCH1EDAM