15 OCTOBER 1941
AUTEURSRECHT oVOORBEHOUDEN
EconomisC
‘
h
,
-wStatistisch’e
Berichten
ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
26E JAARGANG
WOENSDAG 15 OCTOBER 1941
No. 1343
$
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Gooi (Rotterdam).
PLA ATS VER VANGEND HOOFDREDACTEUR:
J. 1-1. M. Meijerink (Rotterdam).
Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg
122,
R’dam-W
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr.
35000.
Postrekening
8408
(ten name çan
,,Economisch-Statistische Berichten”).
Abonnemenisprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f
20.85′
per jaar. Buitenland en
holoniën f
23.—
per jaar. Abonnementen hunnen met eik
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per uit imo yan
elk kalenderjaar. Losse nummers
50
cent. Donateurs en
leden Qan het Nederlandsch Economisch Instituut ontoan gen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de perdere
publicaties. Adreswijzigingen op te gecen aan de Administratie.
Adoertenties 000rpagina f
0.50
per regel. Andere pagina’s
/ 0.40
per regel. Plaatsing bij abonnement oolgens tarief.
INHOUD:
Blz
El et elfde jaarverslag van de B.I.B. door
Prof. Dr.
G. M. Verrjn Stuart ……………………
590
Wetgeving op investment trusts in de Vereenigde
Staten door B. H. A. Meijerink …………….
593
A a n t e e k e n i n g e n.
De economische beteekenis van Kaukasië ……597
B o e k b e s p r e k i n g e n.
Netto-winstpercentages en omztsnelheden in Mid-
denstandsbranches, bespr. door
M. F. J. Gool
598
Overheidsmaatregèlen
op
econo-
misch
gebied ……………………..599
S t a t i s t i e k e n
Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten 599-600
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geidmarkt
valt niet veel wijziging te constateeren.
Sedert eenigen tijd is de aanwas van de portefeuille ,,papier
op het buitenland”, rekening houdend ook met de mutaties
in den post ,,diverse rekeningen”, wel grooter dan de toe-neming van den biljettenomloop, maar desondanks is van
een no ernenswaarde verruiming van de geldmarkt, nu
de ,,saldi van anderen” op een Vrij hoog peil worden ge-
handhaafd, nauwelijks sprake. Men ziet thans met belang-
stelling de uitwerking op de geidmarkt tegemoet van de
nieuwe consolidatieleening, waarvan de aankondiging
zoo juist heeft plaats gevonden. Men zal zich herinneren,
dat, ter gelegenheid van de storting op de 4 pCt. leening
1941 in Februari van dit jaar, de saldi van anderen met
ongeveer 50 millioen bijdroegn in de financiering daarvan.
Eerst geleidelijk is dat bedrag toen weer aangevuld,
totdat nu het peil van Januari met eenige tientallen
mi]lioenen wordt overtroffen. Wanneer nu hetzèlfde zou gebeuren en ook de biljettenomloop weer wat zou terug-loopen, dan zou daarmede het direct bij de centrale bank
ondergebrachte schatkistpapier geheel kunnen worden
afgelost-. De vermindering van de circulatie kan daarvoor
zelfs belangrijk geringer zijn, dan in Februari het geval
was, en ook zou het dan niet noodig zijn, dat, zooals toen-
maals, omvangrijke bedragen als beleening en rekening-
courantvoorschot bij de Bank worden opgenomen. Zou
dat laatste wel geschieden, dan zou de schatkist voor een
omvangrijk bedrag credit komen te staan.
De
obligatiemarkt
heeft een Vrij belangrijke reactie ver-toond, die samenviel met de hernieuwde geruchten inzake
de uitgifte van een nieuwe staatsleening. Deze geruchten
zijn thans bevestigd door de aankondiging van de uit-
gifte van een 31 pCt. Staatsleening 1941, groot nominaal
f 500.000.000, tegen een koers van 971 pCt., aflosbaar
pari in ten hoogste 20 jaren. De inschrijving geschiedt
op Donderdag 23 October. De storting moet geschieden op Zaterdag 15 November.
Als belangrijke bepaling vermelden wij nog, dat, in-
dien deze ‘vrijwillige leening niet wordt volteekend, een
21 pCt. gedwongen 40-jarige annuïteitsleening
â
pari zal
worden uitgeschreven, met verplichte deelnemingvoorbe-
dragen, tweemaal zoo groot als die, waarvoor zij zich
tegen aanslag kunnen vrijwaren. Bedoelde vrijwaring zal
nl. door vrijwillige inschrijving op de 3j pGt. leening
kunnen vekregen worden door: –
binnen het Rijk wonende natuurlijke personen,
die voor het belastingjaar 1 Mei tot 31 December 1941
aangeslagen worden in de vermogensbelasting: volgens
de maatstaven in het prospectus vermeld;
Naamlooze Vennootschappen en dergelijke instel-
lingen, vallende onder het Besluit op de Winstbelasting
1940: vooi’ een bedrag gelijk aan 3 pCt. van het zuiver
vermogen volgens de fiscale balans aan het einde van
het boekjaar, waarin 31 December 1939 valt; de hier te lande gevestigde ondernemingen, die het
levensverzekeringsbedrijf uitoefenen, alsmede particuliere
pensioenfondsen: tot een bedrag gelijk aan 3 pCt.
van de gezamenlijke waarde hunner bezittingen volgens de
laatst vastgestelde balans.
De
aandeelenmarkt
heeft een vrij zware reactie onder-
gaan, die weliswaar op den laatsten beursdag der week
gevolgd werd door een scherp herstel, maar per saldo sloot
de beurs aan het eind van dé week lager.
Lang loopende deposito’s.
ratie-
l)uitsche
Franche
eiton.
regeering
regeering
0
1000
0
1000
0
Zw.frs.
Zw.frs.
‘4 8,2
77.437 4,1
68.880 3
7 24,8
76.879 12,4
44.223 7
6 23,8 76.563 11,9 29.547 4
:6 25,3 76.563 12,6 25.668
6
‘0 32,6 76.625 16,3
–
–
‘6 30,8 76.303 15,4
–
–
7 32,8 76.334 16,4
–
–
Dad. opvr.b. gelden en deposito’s t. 6 m.
Andere
Circ. banken idem v. rek. Andere passiva.
V.
eigen rek, van derden. deposanten.
/
1000
0
1000
0
1000
1000
0/
0
Zw.trs.
Zw.frs.
Zw.frs.
7wfjs
/0
.6 811,807 42,7
653.175 34,4
14.021 0,7
152.940′) 24,7
4.248 0,7
237 0,0
188.860′) 29,4
3.308 0,5
2.192 0,4
,2 153.180′) 25,3
1.823 0,3
4.438 0,7
– 44.942′) 9,6
1.645 0,4
1.140 0,2
–
79.432′) 13,7
1.679 0,3
1.181 0,2
– 40.806
1
) 8,8
1.581 0,3
2.533 0,5
17.786 0,9
40.399 6,5
42.30! 6,5
42.654 7,0
42.537 9,0
44.098 8,9
44.012 9,4
590
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 October 1941
HET ELFDE JAARVERSLAG VAN DE B.I.B.
De beteekenis van dit jaarverslag, aan hetwelk wij,
der traditie getrouw, in deze kolommen een bespreking
wijden, is niet in de eerste plaats gelegen in de beschou-
wingen, die men daarin omtrent het bedrijf van de Bazel-
sche Bank zelve aantreft. Het volumineuze rapport heeft
een omvang van niet minder dan 192 bladzijden druks,
en daarvan hebben er, goed geteld, niet meer dan ruim 7
betrekking op de eigen zaken 4,ran de B.I.B. Verwonder-
lijk is deze beknoptheid niet. Wij hebben er ten vorigen
jare ) nog eens op gewezen, dat de B.I.B. slechts tot
bloei had kunnen komen onder geheel andere omstandig-
heden dan die, welke zich in het laatste decennium hebben
voörgedaan. Een instelling, die bedoeld was als toporgaan
voor de internationale monetaire samenwerking op den grondslag van den gouden standaard, kon moeilijk suc-
cessen boeken in een wereld, waarin, als gevolg van on-
gekend heftige economische depressie en weei’galooze
deflatie, de gouden standaard vrijwel overal werd ver-
laten, en waarin jarenlang opgekropt economisch en poli-tiek antagonisme tenslotte ontlading zocht in het grootste
militaire conflict van alle tijden.
De positie pan de B.I.B.
De hieronder volgende staat van balanscijfers, aange-
vuld met de gegevens van een recenten maandstaat,
toont duidelijk, dat de zaken van de B.I.B. ook in het
laatste jaar beperkt van omvang zijn gebleven.
STAAT 1.
A,;,,,,
(«
lflCifl 1,,, ,..,1
vorige jaren reeds uiterst matige winstuitkeering op de
deposito’s van enkele staten kon na afloop van het boek-
jaar 1940/’41 in het geheel geen sprake meer zijn.
De economische toestand in de afgeloo pen jaren.
Had President McKittrick begrijpelijkerwijze weinig
te vertellen over het bedrijf van de B.I.B. zelve, zoo veel
te belangwekkender is het pverzicht, dat hij met behulp
van zijn medewerkers – van welke hier speciaal de
economische adviseur der B.I.B. Dr. P. Jacobssen ver-
meld moge worden – heeft gegeven van het economische
en financieele wereldgebeuren in het verslagjaar. Dit
wordt aan de hand van tal van statistische gegevens toe-
gelicht. Uit den hier geboden overvloed kunnen wij slechts
enkele grepen doen; de lezing van het verslag zelve zij
aan alle belangstellenden aanbevolen.
Sinds de groote crisis van 1929 staat het economisch
leven, in het eene land meer dan in het andere, maar
overal toch in zeer belangrijke mate, in het teeken eener toenemende overheidsinterventie. Deze verdringing van
de vroegere Vrije ruilverkeersmaatschappij door de in toe-
nemende mate van hooger hand geordende economie is
niet door den huidigen oorlog veroorzaakt, zij dateert
reeds van vroeger, maar wel is zij den laatsten tijd op alle
gebieden van het economisch leven ten zeerste versterkt.
In de oorlogvoerende landen en ook in de Vereenigde
Staten is de binnenlandsche productie dienstbaar gemaakt
aan de oorlogvoering. De dagelijksche consumptie der
individuen is in den oorlogvoerende en in de enkele nog
W.
. ,.
n in procenten van het balanstotaal).
1
Goud, kas
Tlerdiscontabel papIer.
Andere uitzettingen.
en tegoed
bij banken.
caligelden.
handels- en
Schatkist-
tot 3 mnd.
3-6 mnd.
6 maanden
Andere
activa.
Balans-
totaal.
Datum,
hankaccept.
papier.
en langer.
1000
1
Zw.îrs.
1000
1
,,
0
1000
o,
1000
1
°”°
1000
0
1000
0/
0
4000
0
1000
1
o
/0
1000
Zw.frs.
Zw.frs.
‘°
Zw.frs.
Zw.frs. Zw.frs.
1
Zw.frs. Zw.frs.
Zw.
Irs.
31.
III.
1931
7.239
0,4 186.281
9,8
471.42′
24,8 138.103
7,3
850.694
44,7
12.7881
0,7
222.652111,7
11.967
.0,6
1.901.149
31.
III.
1937
70.723
11,4
26.538
4,3
101.347
16,4
130.696
21,1
121.911
18,7 76.538112,4
89.663114,5
1.425 0,2
618.842
31.
III.
1938
43.081
6,7
15.795
2,5
426.779
19,7
102.832
16,0
198.122
30,8
65.575i
10,2
90.68611
4,0
1.161
0,1
644.031
31. M.
1939
62.358
10,3
32.728
5,4
142.177
23,4
74.740
12,3
159.072
26,2
63
.
897
1
1
0,
5
68
.
525
1
11
,
4
3.026
0,5
606.523
31.
III.
4940
65.384
13,9
16.258
3,5
93.511
19,9
68.412
14,6
17.371
3,7
206.639
2)
25,9
2.357
0,5
469.932
31.
III.
1941
81.081
16,4
16.168
3,3
111.630
22,5
29.622
6,0
.21.838
4,3
233.443
2
)
47,0
2.346
0,5
495.828
31. VIII.
1941
67.352
14,5
16.411
3,5
109.411
23,5
31.450
6,7
105.688
22.7 52
.
076
1
11,2
1
83.793117,91
54
0,0
466.258
‘)
Waarvan Overbeidspapier 84.809, en Spoorwegwissels, Wissels van Postbecirijven, andere wissels en uitzettingen 121.830.
‘)
Idem
rcSp. 75.753 en 157.690.
Passia (in 1000 Zn’. goud frs. en in procenten pan het balanstotaal).
Kapitaal
itese
es.
r’
(gestort).
Repa
Datum.
annuït
1000
0
1000
0
1000
Zv.îrS.
Zw.frs.
/o
Zw.frs
31. III.
1931
103.188 5,4
–
– 154.87
31. III.
4937
125.000 20,3 22.059 3,6 153.15
31. III.
1938
125.000 19,4 23.184 3,6 153.12
31. III.
1939
125.000 20,6 24.271 4,0 153.12
31. III.
1940 125.000 26,6 25.093 5,3 153.05
31. III.
1941
125.000 25,2 25.529 5,2 152.60
31. VIII. 1941
125.000 26,8 23.323 5,0 152.66
) Inclusief gouddepôts van centrale banken.
De liquiditeit heeft de B.J.B. ook nu weer bevredigend
weten te handhaven. Maar liquiditeit handhaven is
niet rendabel en drukt de winst, hetgeen vooral in een
tijdvak van stagneerend internationaal betalingsverkeer
en van een allerwege ten behoeve der overheidsfinanciën
gevolgde goed 1< oopgeld-poli tiek, als gevolg van welke facto-
rende rentestand op korten termijn in de meeste landen sterk
is gedaald, zeer voelbaar is. Wederom is een dividend
van 6 pCt. uitgekeerd, doch dit was slechts mogelijk ten
koste van aantasting der dividendreserve. Van de in
1)
Zie Economisch-Statistische Besichten van 28 Augus-
tus 1940.
neutrale Europeesche staten sterk beperkt. De export-
kracht der belligerenten neemt af, terwijl in vele ge-
vallen de invoer stijgt. Buitenlandsche monetaire reserves
zijn aangesproken. Het. internationale betalingsverkeer
is aan banden gelegd, zelfs in het eertijds op dit
punt zeer vrijheidslievende Engeland. In den interna-
tionalen handel treden groote verschuivingen in, eener-
zijds gekenmerkt door versterkten invoer van oorlogs-materiaal, anderzijds door stagnatie in de aflading van
sommige stapelproducten, die door de afsluiting van het
Europeesche Continent hun bestemming niet langer
kunnen bereiken.
Dat alles reflecteert zich in den financieelen toestand
15 October 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
591
der onderscheiden landen. Toenemende belastingen;
stijgende omvang van leeningen op langen en vooral .op
korten en middelmatigen termijn; aanzwellen van de
circulatie der centrale banken en van de deposito’s der
particuliere banken, welke laatste veelal hun bedrijfs-
credieten vervangen zien door een stijgende portefeuille
van schatkistpapier; afvoer van goud uit Europa naar de
ïereenigde Staten; groote liquiditeit van het bedrijfs-
leven; daar, waar zulks niet geheel door prijscontrôle
onmogelijk wordt gemaakt, een sterke tendens tot prijs-
stijging, inzonderheid in de landen, die nog een betrekke-
lijk groote mate van ,,vrije” economie hebben; ziedaar
enkele verschijnselen, door welke zich de groote wereld-
beroering op financieel en monetair gebied kenmerkt.
Bij wijze.van voorbeeld van de groote verschuivingen,
welke zich
01)
het gebied van den internationalen handel
hebben voltrokken, laten wij hier een tw’eetal aan het
B.I.B. verslag ontleende staatjes betreffende den handel
van de Vereenigde Staten volgen, welke een duidelijke
taal spreken:
STAA.T II.
Buitenlandsche handel nan de Vereenigde Staten.
in millioenen dollars
Uitvoer
Invoer
Saldo
1937
3,349
3084
+
265
1938
3,094
1,960
+ 1,134
1939
3,177
2,318
+
859
1940
4,021
2,625
+ 1,396
STAAT III.
Uit poer nan de Ver. Staten naar ç’erschillende gebieden.
Britsch Imperium
10
cd
cd
in milliocnen dollars:
1939
–
—
– –
ie helft
230
202
565 336 249
111
155
1,416
2e helft
276 287 714 437 320
121
169 1,761
1940
le helft
359
317 845
541
378
107 194
2,064
2e helft
651
398
1,248
84
348
120
157
1,957
in perccnlen van hel totaal:
1939
le helft
16
14
40
24
IS
8
ii
100
2e helft
16
16
41
25
18
7
10
100
1940
Ie helft
17
15
41
26
18
5
9
100
2e helft
33
20
64
4
18
6
8
100
1)
Inclusief andere deden van het Imperium.
Dat de geheele gang van zaken voor de toekomstige
economische ontwikkeling groote gevaren in zich bergt,
is duidelijk. Vooral de mogelijkheid van inflatie vormt
voor velen een schrikbeeld, en niet ten onrechte. Welis-waar kan door straffe overheidsregeling der prijzen, ge-
paard aan rantsoeneering van het verbruik van grond-
en hulpstoffen en van consumptiegoederen, veel worden
gedaan om het prijspeil voor stijging te behoeden;
Duitschiand, alwaar de groothandeisprijzen van
Augustus 1939 tot Maart 1941 opliepen in verhouding
van 100 tot niet hooger dan 104,3 en de levenskosten
van 100 tot 103,8, is daarvan het meest markante voor-
beeld. Overal echter, waar de ,,vrije sector” van het econo-
misch leven nog van eenige beteekenis is, valt daarin een
sterke prijsstijging te constateeren; zoo liepen b.v. de groot-
handelsprijzen in Groot-Brittannië in de zooeveti genoem-
de periode op van 100 tot 154, de kosten van levens-
onderhoud van 100 tot 127.
Hel inflatie-probleem.
Nu beteekent een stijging van goederenprijzen en levens-
kosten op zich zelf nog niet, dat er ook reeds van inflatie
van den geldsoniloop gesproken kan worden. Als de prijzen
slechts stijgen uit hoofde van goederenschaarschte, kan
het zeer wel zijn, dat inflatie van den geldsomloop niet
of nog niet heeft plaats gevonden. Inflatie in den eigen-
lijken zin des woords treedt in het algemeen eerst in,
wanneer door vergrooting van het beschikbare quantum
geld of door het in omloop brengen van tevoren stilliggend
geld of door een combinatie van deze beide oorzaken
de totale actieve geldcirculatie stijgt. Of, en in hoeverre, dit
laatste het geval is, laat zich niet altijd gemakkelijk bere-kenen; wel is men in de meeste landen goed georiënteerd
omtrent de
hoeneelheid
geld in den vorm van hankpapier
en als geld gebezigde giro- en banksaldi, maar over de
totale
geldcircu.lalie,
d.w.z. het product van geidhoeveel-heid en omloopssnellieid, staan niet overal voldoende ge-gevens ter beschikking.
Wel is dit echter het geval met betrekking tot de Ver-
eenigde Staten, in welk land rnn een behoorlijke statis-
tiek der omzetten op bankrekeningen (Bank Debits)
heeft
2
). Het valt te betreuren, dat in het overigens met
zooveel zorg bewerkte B.I.B.-verslag aan deze statistiek
geen aandacht is geschonken. Immers het ware zeer in-
teressant geweest na te gaan, in hoeverre de prijsstijging,
die zich thans in Amerika voltrekt, te wijten is aan
goederenschaarschte en aan rechtstreeks door de over-
heid met betrekking tot bepaalde producten getroffen
maatregelen van productie- en voorraadmanipulatie –
een en ander. niet gepaard gaande met een straffe prijs-
contrôle – en in hoeverre zich in deze prijsstijging de ver-
ruiming van de geldcirculatie manifesteert. Dat dit laatste
reeds het geval moet zijn, is wel aannemelijk; van einde
1938 tot einde 1940 steeg de index der industrieele bedrij-
vigheid in de Vereenigde Staten met circa 36 pCt.; in het land zelve kon, ondanks den vermeerderden uitvoer, van goederenschaarschte eker niet worden gesproken, eerder
op velerlei gebied van toeneming der beschikbare goederen-
quantiteiten. Niettemin steg in denzelfden tijd de index
van groothandeisprijzen van het Bureau of. Labour Sta-
tistics, gebaseerd op bijna 900 verschillende prijzen,
met 7 pCt. Deze index toonde in 1941 een belangrijke
verdere stijging. Dat geeft wel een aanwijzing in de
richting van inflatie doch wij herhalen, dat een meer
preciese analyse van de oorzaken der prijsstijging, aan
de hand van de statistiek der geldcirculatie, belarigwekkend
geweest ware. liet is te hopen, dat de B.I.B. in haar vol-
gende jaarverslag aân dit punt meer aandacht zal schenken.
Met betrekking tot het infiatiegevaar wordt in het
B.I.B. -verslag terecht de opmerking gemaakt, dat dit
zich niet zal voordoen, zoolang de staten tot het dekken
van hun budgetaire deficitten een beroep kunnen doen op ,,echte besparingen” (,,genuine savings”). Dan toch
wordt geld, waarover reeds eerder op grond van in het
ruilverkeer verrichte prestaties de beschikking was ver-
kregen, rechtstreeks of via een bemiddelingsinstituut
(b.v. een spaarbank, een verzekeringsmaatschappij of een
anderen institutioneelen belegger) aan de overheid uit-
geleend; er vindt dan niet plaats een vermeerdering van
de in geld belichaamde koopkracht door nieuwe geld-
creatie, doch slechts een verschuiving van reeds aanwezige
koopkracht. Anders wordt liet, wanneer de overheid via
de centrale bank geld in het verkeer brengt. In de meeste
landen, die aan den oorlog deelnemen, is liet beroep, dat
de overheid rechtstreeks op de centrale bank doet, be-
trekkelijk beperkt van omvang. Maar ook dan kan van dit
2)
Hierbij moet men bedenken, dat voor de Vereenigde
Staten, evenmin als elders, de totale in een bepaalde
periode met chartaalgeld uitgeoefende koopkracht be-
kend is. Voor de hier besproken aangelegenheden, waarbij
het gaat om de veranderingen, die in de totale actieve
koopkracht optreden, achten wij de beweging van de
door giraalgeld uitgeoefende koopkracht evenwel zeker
behoorlijk representatief.
592
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 October 1941
rechtstreeksche leenen bij de centrale bank een infiatori-
sche invloed uitgaan. Alleen als het door de overheid bij
de centrale bank verkregen geld door dengene, die er
in eerste instantie mede wordt betaald, wordt opgepot,
heeft de creatie van geld slechts éénmaal invloed op de
prijzen der daarmede betaalde goederen of diensten.
Wordt dit geld – hetgeen gebruikelijk is – bij een parti-
culiere bank gestort in mindering van een bestaande
schuld of ten gunste van een credietrekening, zoo zal deze
bank daarvoor een belegging zoeken en deze, bij gebrek
aan bedrijfscrediet, vinden in den vorm van schatkist-
papier. Daardoor behoeft de overheid een dienovereen-
komstig geringer beroep te doen op de centrale bank, en
zoolang degene, die bij de bank zijn schuld heeft afgelost
of aldaar een tegoed heeft verkregen, niet opnieuw crediet
gaat nemen, resp. niet over zijn deposïto beschikt, blijft
dus alles bij de éénmalige inflatorische werking, waarvan
wij spraken.
Zulk een toestand zal echter niet duurzaam zijn. Het
tegoed bij de particuliere bank zal na verloop van tijd
worden gebruikt, en wel, zoodra dit mogelijk is, voor
gewone bedrijfsdoeleinden en anders veelal voor het
verwerven van tijdelijke beleggingen (onroerende goede-ren, aandeelen, c.q. obligaties of weder nieuw uitgegeven
schatkistpapier). Geschiedt dit laatste, dan verliest het
tegoed bij de particuliere bank zijn karakter van zwevende
koopkracht; er geschieden betalingen mede, en deze be-
teekenen, dat de omvang der geldcirculatie opnieuw stijgt.
En wordt het geld aangehouden tot de krijgsverrich-
tingen bij tijd en wijle een einde zullen hebben gevonden
en een min of meer normale hervatting van het zaken-
leven weder mogelijk zal zijn, zoo zal wel niet aanstonds,
maar dan toch na verloop van tijd, de infiatorische ver-
king van de gestegen bankdeposito’s bemerkbaar worden.
Vandaar de wensch van vele staten om terstond de koop-
kracht te ,,binden” en om dus het ontstaan van ,,zwevend”
geld te vermijden. Veelal wordt de opvatting verkondigd,
dat het aantrekken van zwevend depositogeld door de
overheid, door middel van de uitgifte van lange leeningen
of door heffing van belastingen, deze zou ,,binden” en
dus inflatie zou voorkomen. Dit is slechts juist onder een
bepaalde voorwaarde; deze bestaat hierin, dat de aldus
door den Staat verkregen gelden worden besteed tot
vermindering van de tevoren gestegen vlottende schuld
en wel op zoodar’ige wijze, dat dit leidt tot inkrimping
van een overeenkomstig deel der geldcirculatie.
Bezigt de Staat de door leening of belasting tot zich
getrokken depositogelden niet voor aflossing van vlottende
schuld, doch voor het dekken van gewone uitgaven,
dan zal dit juist inflatorisch werken; dan toch zal geld,
dat althans voorloopig door den deposant der particuliere
bank was stilgelegd, gaan circuleeren en mitsdien op de
een of andere wijze invloed op het prijsniveau uitoefenen.
Tegen de prijsstijging van gebruiksgoederen, bedrijfs. benoodigdheden of beleggingswaarden, welke daaruit
zou kunnen voortvloeien, worden in dergelijke gevallen
gemeenlijk wel weer maatregelen van prijscontrôle door de
overheid getroffen, doch als de oorzaak van de inflatie
niet wordt weggenomen, is het succes daarvan niet ver-
zekerd.
De conclusie, die hieruit voor de praktische geidpolitiek
voortvloeit, bestaat hierin, dat vooreerst de overheid
zoo min mogelijk naar het middel der geldcreatie tot het
dekken van haar uitgaven dient te grijpen, en dit in be-
ginsel eigenlijk slechts mag doen, indien en voorzoover
het bdrijfsleven of de particuliere belegger geld, dat er
reeds eerder was, heeft stilgelegd en opgepot. En voorts
zal, naarmate t.z.t. stilgelegd geld weder in omloop komt –
hetzij voor bedrijfsdoeleinden of particuliere uitgaven en beleggingen, hetzij op instigatie der overheid zelve
ter betaling van belastingen of ter storting op staats-
leeningen – door de overheid een dienovereenkomstig
bedrag dienen te worden afgelost op haar
Qlottende
schuld,
die in zoo belangrijke mate den tegenpost van bankpapier
en. tegoeden bij centrale en particuliere banken is gaan
vormen.
Deze kwesties vindt men in het B.I.B.-verslag slechts
ietwat summier aangeduid. Maar toch meenen wij te
mogen aannemen, dat dergelijke overwegingen aan den
steller van het verslag voor den geest stonden, inzonder-
heid daar, waar de President er aan het einde van zijn
betoog op wijst,dat na afloop van den oorlog zoowel een
,,runaway inflation” – in onzen gedachtengang: het in
omloop komen van stilliggend geld
zonder
vermindering
van vlottende overheidsschuld – als een ,,violent contrac-
tion of credit” (d.w.z. een vermindering van vlottende
schuld
zonder
evenredige vermeerdering van de particu-
liere geldcirculatie) moet worden vermeden.
Dat alles laat zich, behoudens het kwaad, dat op het
stuk der inflatie reeds thans is geschied en dat zich moei-
lijk zonder nieuwe storing geheel ongedaan laat maken,
slechts verwezenlijken, indien de overheidsfinanciën met
ijzeren hand worden bestuurd. Of dat het geval zal zijn,
hangt in belangrijke mate af van de mentaliteit van
overheid en bevolking in de onderscheiden landen in de
naaste toekomst. Daarover thans voorspellingen te uiten,
zou wel wat gewaagd zijn. Maar niettemin kan het zijn
nut hebben, wanneer een ieder zich tijdig bezint op de
beginselen van een gezonde financieele, en daarmede van
een gezonde monetaire, politiek van den Staat.
1-let internationale beealingsQerkeer en de rol oan het goud
1-let spreekt vanzelf, datin het B.I.B.-verslag een en ander
maal de regejing van het internationale betalingsverkeer na den huidigen oorlog wordt aangeroerd. Over de toe-
komst van den gouden standaard uit de President zich
niet rechtstreeks. Wel wijst hij er op, dat het van Duitsche
zijde nagestreefde stelsel van multilaterale clearing slechts
dan tot een bevredigend resultaat zal leiden, wanneer de
huishouding der daaraan deelnemende volkeren in behoor-
lijk economisch evenwicht is, zoodat ook in de betalings-
balansen geen duurzame ontwrichtingen plaatsvinden.
Dit is geen kritiek op, maar een ondersteuning van de in
Duitschland zelf gehuldigde opvattingen, zooals o.m.
blijkt uit een desbetreffende aanhaling uit een betoog van
een der Vice-Presidenten van de Duitsche Rijksbank.
Wij vermelden een en ander met te meer genoegen, daar
het precies klopt met datgene, wat wij ten vorigen jare
in onze bespreking van het tiende B.I.B.-verslag hebben
uiteengezet.
Over het goud kan overigens weer hetzelfde gezegd
worden als ten vorigen jare: stijgende productie en vol-
komen eenzijdige ophooping in de Vereenigde Staten.
De volgende staat geeft een beeld van de voortbrenging
van het edele metaal in enkele der laatste jaren:
STAAT IV.
Wereld-goudproductie.
(jaarlijksche ramingen) in ounces fijn
,
)
‘
Cd
0
—
1929
10,412
2,208
1,928
707
3,937
19,192
672
1932
11,559
2,449
3,044
1,938
5,26/t
24,254
849
1938
12,161
5,089
4,725
4,750
10,313
37,038
1,296
1939
12,822
5,611
5,095
4,500
10,955
38,983
1,364
1940
14,047
5,920
5,302
4,000
11,431
40,700′) 1,425
‘) Inclusief .Pliilippijnefl.
‘) Geschatte cijfers.
‘) Huidige dollars: 1 ounce = $ 35.—.
Een staatje van de landen, die onderscheidenlijk goud
hebben verkregen, in positie gelijk zijn gebleven, en goud
hebben verloren, toont het volgende beeld:
15 October 1941
.
ECONOMISOH-STATISTISCHE BERICHTEN
593
STAAT V.
Goudnerplaatscng.
in millioenen dollars (Z $ 35 per ounce fins)
+
.
+
Zichtbare
monetaire
.
‘
.
goudvoorraden
Groep 1:
Ver. Staten’)
14512
17,644
+
3,132
21,995
+
4,356
Zuid-Afrika
220
249
+
29
367
+
118 728
714
–
14
734
+
20
België
………
An(lere landen’)
498
539
+
41
747
+
208
Totaal
……..
.
i,958
19,146
1
+
3,188
23,843
+
4,697
Groep 2:
*
Britscb-Indië
.
274 274
–
274
0
2,690
1
–
2,689
t
0
Engeland ‘)
…….
Andere landen
325
313
—
12
313
0
Totaal
………
3,289
588
–
2,701
588
0
Groep 3:
Duitschland
. . .
45 43
—
2 40
—
3
193
144
—
49
1377)
–
7
Zwitserland
701
549 —
152
502
–
47
Nederland
. . .
998
692
–
306
617
—
75
Argentinië
431
466
+
35
353
)
—
113
Italië
…………..
Zweden
321
308
–
13
160
—
148
Canada
……….
492
214
+
22
70)
—
207
Frankrijk
0)
2,495
…
2,714
+
279
2,222
–
492
Andere landen”)
157 156
—
1
133
—
23
Totaal
5,473
–
5,286
–
187
1
4, 171
–
1,115
Algem. totaal
“)
25,200
25,500
+
300
29,000
+
3,500
– 1)
Gedeeltelijk geraamd;
‘)
exclusief het goud in het bezit van
het stabilisatiefonds: $ 80 millioen in December 1938, $ 156 mil-
lioen in December 1939 en $ 48 millioen in December 1940;
3)
niet
inbegrepen het goud in het bezit van cle Schatkist: $ 81 millioen
in December 1937, 8 44 millioen in December 1938 en $ 17 nijl-
lioels in December 1939 en December ‘1940;
‘)
Turkije, Java, Por-
tugal, Joegoslavië, Uruguay, Mexico, Brazilië, Roemenië;
0)
niet
inbegrepen Exchange Equalisation Account: September ‘1937
$ 1,395 millioen en Sdptember 1938 $ 759 millioen. In September
1939, werd $ 1,162 millioen van de Bank van Engeland naar het Acount overgebracht;
0)
Bulgarije, Chili, Griekenland, Hongarije,
.Tapan, Nieuw Zeeland, Peru;
‘)
laatst bekende gegevens; 9sedert
1940 zijn de cijfers van verschillende goudreservert niet meer be-
schikbaar;
‘)
in Mei 1940 werd goud, behoorende aan de Bank
van Canada, overgedragen aan de Foreign Exchange Control Board;
de cijfers hebben sindsdien betrekking
01)
liet goud in het bezit
van het Ministerie van Financiën;
10)
niet inbegrepen het goud
in het bezit van cle Fonds de Stabilisation , i.’ e. $ 331 inillioen
in December 1938 en $ 477 millioen in Mei 1939 (nadien geen cijfers
gepubliceerd); “) Denemarken, Egypte, Columbia, Finland:
11)
gedeeltelijk geraamd en inclusief andere landen (maar exclusief
Rusland en Spanje).
Of bij een zoo sterk gedesequilibreerde goudverdee]ing
als thans het geval is, een redelijke kans bestaat op al-
gemeen herstel van den gouden standaard na den hui-
digen oorlog, schijnt twijfelachtig. Vele landen zijn tot
enorme prestaties in staat gebleken, zonder zich daarbij
van het goud te bedienen, en of deze genegen zullen zijn
om na den oorlog aan de Vereenigde Staten goederen te
leveren in ruil voor goud, dat hun als zoodanig geen
dienst bewijst, of wel zich door de Vereenigde Staten in
den vorm van goud credieten te laten verstrekken, terwijl
zij veeleer behoefte hebben aan Amerikaansche producten
tot herstel van eigen gehavende volkswelvaart, is’
op zijn ininst genomen niet zeer waarschijnlijk. Eerder
is het te verwachten, dat de wereld een tijdvak van geregld-
menteerd internationaal betalingsverkeer tegemoet gaat,
waarbij het goud, als gemakkelijk verhandelbare waar, wel voor het saldeeren van verschillen op de betalings-
balansen zal worden aangewend, omdat het er nu eenmaal
is, maar waarbij het edele metaal niet meer op de vroeger
gebruikelijke schaal als dekking van het fiduciaïre geld,
en nog veel minder als regulateur van den omvang der
geldcirculatie zdll worden gebruikt.
lIet ruilçrkeer na den oorlog.
Ook hierover laat zich echter’ nog niets met zekerheid
zeggen. Wel mag men aannemen, dat ook zonder een
overwegende rol van het goUd een in economisch opzicht
bevredigend functioneerende samenleving, is te verkrijgen,
mits aan zekere voorwaarden is voldaan. Op enkele dezer
voorwaarden wijst President McKittrick aan het einde
van zijn verslag. Na dezen oorlog zal de wereld dringend
behoefte hebben aan uitbreiding van. goederenvoorziening
voor de dan met volle kracht naar voren komende vredes-
behoeften. Uitbreiding van productie eischt zekerheid
van het bedrijfsleven, d.w.z. een goede verhouding tus-schen opbrengst en kosten, een gestadige aanpassing bij
wijzigingen in de behoeften en een
vlotte
afbraak van
datgene, wat verouderd is. Bescherming van het bestaan-de, omdat het nu eenmaal bestaat, geeft voor hen, die een positie in het bedrijfsleven hebben verkregen, een zekere
stabiliteit, maar zij leidt onvermijdelijk tot stagnatie der
ontwikkeling en geeft daardoor niet dien vorm van zeker-
heid, waaraan werkelijk behoefte is.
Wij zouden aan dit betoog, dat instemming verdient,
nog willen toevoegen, dat ook nog in een ander opzicht aan zekere voorwaarden moet worden voldaan. Na den
vorigen oorlog is van het internationale crediet schromelijk
misbruik gèmaakt. Overbelasting van de overwonnen
partij met ondragelijke herstellasten, credietverleening
om deze lasten weder dragelijk te maken, onwilligheid
hij de crediteuren om betaling van rente en aflossing van
dat deel der opgestapelde schulden, dat tenslotte wèl
ciragehijk scheen, te aanvaarden in den vorm van goederen
en diensten van de debiteuren, dat alles heeft de vorige
na-oorlogsche periode gekenmerkt. Het lijdt geen twijfel,
of er zal ook na dezen oorlog bij vele landen groote be-
hoefte aan crediet, d.i. aan dadelijk aanwezige goederen,
,,bona praesentia” zijn, waartegenover slechts ,,bona
futura” aangeboden zullen kunnen worden. Internationale credietverleening kan in zulke omstandigheden zeer heil-
zaam zijn, doch men loopt onherroepelijk vast, als zij, die nog ci’ediet hebben te geven, alleen maar crediteur willen
zijn en uit hun positie niet de redelijke consequentie willen trekken, dat zij op een gegeven oogenblik ook de goederen
en diensten van hun debiteur ter aflossing der schuld
zullen moeten aanvaarden, en dat daartegen niet een wal
van handelsbelemmeringen mag worden opgeworpen,
wil men niet wedelom in den chaos van het tijdvak na
den vorigen oorlog geraken.
De vaardigheid, waarmede de overwinnaars in dezen
oorlog deze en soortgelijke problemen zullen weten op te
lossen, zal beslissend zijn voor de mate van economi-
schen en socialen vooruitgang, die iji de komende jaren
het deel der menschheid zal zijn.
G. M. V. S.
WETGEVING OP INVESTMENT TRUSTS IN
DE VEREENIGDE STATEN.
j’,Ta te?c Jaar ,,a,’bed” tot stand gekomen.
Nadat er meer dan tien jaren waren verstreken, sedert
investment trusts van allerlei soort in de Vereenigde
Staten als paddenstoelen uit den grond schoten, en nadat
sindsdien jaar in jaar uit op een behoorlijke wetgeving
op deze ,,woekerplanten” was aangedrongen, is er einde-
lijk een wettélijke regeling voor deze instellingen tot
stand gekomen.
Vele ,,hearings” en andere daartoe gebruikelijke, einde-
loos schijnende procedures zijn.hieraan uiteraard vooraf-
gegaan. 1-let resultaat is tenslotte geweest de alius tot
stand gekomen ,,Wagner-Lea-bill”. In lengte laat deze
wet de desbetreffende wetgevingen in alle andere landen verre achter zich. Dat dit met de scherpe afbakening van
begrippen, definities en voorschriften ook het geval is, kunnen wij helaas niet zeggen, al wor4t de nieuwe wet
door Roosevelt gequalificeerd als ,,anothei’ milestone in
this Administration’s vigorous program to protect the
investor”.
Intusschen is de breedvoerigheid der wet, die den
omslachtigen officieelen titel draagt van ,,Act to provide
4
‘,
,
.
594
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 October 1941
for the registration and regulation of investment corn-
panies and investment advisers and for other purposes”
niet slechts een gevolg van het feit, dat de investrnent
trusts hier nu eens een grondige wettelijke regeling onder-
gaan, doch mede van de omstandigheid, dat allerlei
andere daarmede in nauw verband staande kwesties,
die anders nergens konden worden ondergebracht, thans
worden geregeld. Met name vermelden wij hier een twee-
tal in ons land vrijwel onbekende ,,instituten”, die echter
in de Vereenigde Staten zeer welig tieren, t.w. dat der
,,investment advisers” en dat der ,,face-amount certifi-
cates”, twee begrippen, die duidelijk zullen worden in
het verdere verloop dezer uiteenzetting, welke hoofdzake-
lijk ten doel heeft den inhoud der wet in het kort weer
te geven.
De nieuwe wet bestaat uit drie deden
1).
Inestment Cornpanies.
Deel 1 heeft betrekking op lnvestment Companies. Be-
leggingsinstellingen in den ruimsten zin des woords
worden verplicht om de ,,Securities and Exchange Corn-
mission” (S.E.C.) alle voorgeschreven en gewenschte informaties te geven, terwijl een investment company
geen openbare emissie mag houden, tenzij er zékerheid
bestaat, dat er minstens $ 100.000 ondershands wordt ge-
plaatst; voorts worden allerlei beperkingen opgelegd aan
den werkkring der beleggingsinstellingen. Dit laatste -is
blijkbaar niet erg naar den zin van de functionnarissen, die zich daardoor in hun bewegingsvrijheid belemmerd
achten. Uitlatingen van investment trust-leiders voor de
Banking and Currency Commission van den Senaat
spreken boekdeelen over de stemming, die in deze kringen
scheen te heerschen ten aanzien van de vVagner-Lea-bil1,
aan welks wezenlijken inhoud slechts weinig werd ver-
anderd, voordat deze bill” ,,act” was geworden.
Zoo verklaarde een der gehoorde directeuren, dat het
wetsvoorstel ,,goes far heyond anything necessary to cure
abuses in the industry, giving the S.E.C. a free hand to
regulate investment trusts in any way it chooses”, terwijl
een andere zich, -nog minder vriendelijk, als volgt uitliet:
,,might better go out of business than attempt to operate
under the proposed regulations”.
Een groot aantal instellingen is echter blijkbaar al spoe-
dig over de gesignaleerde bezwaren heengestapt. Op 19
November jI. deelde de S.E.C. nl. mede, dat tot 12 No-
vember 381 investment companies
2)
onder de Invest-
ment Company Act waren geregistreerd, waarvan er 52 ,,periodic payment plan certificates” verkochten. Over-
eenkomstig het door de wet voorgeschreven schema
is hct aantal inschrijvingen als volgt onder te verdeelen:
Totaal geregistreerd 381 waarvan:
158 closed end
72 diversified
273 management
86 non-divers.
companies
Ç
95 diversified
115 open end 20 non-divers.
56 unit investment trusts
52 face-amount certificate companies
381
–
Wij beschikken nog niet over gegevens omtrent de waar- –
de der activa, resp. der uitgegeven aandeelen etc. dezer
1)
Voor den volledigen tekst zie men de Commercial
and Financial Chronicle van 7 September 1940. Voor de
voorgeschiedenis zie men o.a. ons artikel in de E.-S.B. van 28 Februari 1940.
2)
De complete lijst met alle namen vindt men in de
Commercial Financial Chronicle van 7 September 1940.
Onder deze namen treffen wij van de hier te lande ge-
introduceerde instellingen aan:
Corporate Trust Shares (5x),
North American Trust Shares (4 x),
Diversified Trustee Shares (2x).
instellingen. Stellig beloopt dit echter enkele milliarden
dollars. Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken,
dat de wetgever telkens ,,the national public interest and
the interest of the investors”, de groote richtsnoeren
noemt, die den inhoud der wet bepalen. Voorts maken
talrijke omstandigheden het onmogelijk de wetgeving
op de investment companies, zooals tot nu toe het geval
was, aan de afzonderlijke staten over te laten. De voor-naamste dezer omstandigheden ‘zijn:
10.
de groote geografische verdeeling der door invest-
mentcompanies uitgegeven waarden over het geheele
gebied der Vereenigde Staten;
2°. het feit, dat deze waarden in het geheele land
een belangrijk deel der openbare emissies en beursomzetten
uitmaken;
3
0
. de concentratie van een groot deel der nationale
besparingen, resp. vermogens, onder het beheer der
investmentcompanies.
Al deze omstandigheden eischten reeds lang een af
–
doende
fede,ale
wet.
Wanneer in strijd met het algemeen belang -of met dat Qan
den belegger?
Deze wet nu stelt allereerst in het algemeen, wanneer
investment-companies in strijd zijn -met ,,the national
public interest” en ,,the interest of the investors”. Dit is in korte woorden het geval: – 1. indien zij geen voldoende nauwkeurige en eerlijke
gegevens verstrekken over de uitgegeven waarden, als-
mede over de beleggingspolitiek, den financieelen toestand
en het beheer;
• 2. indien het beheer slechts ten bate van bestuurders,
adviseurs, emittenten, handelaars, bepaalde groepen
van aandeelhouders of andere belanghebbenden wordt
gevoerd, in plaats van ten voordeele van alle houders van
waarden in een investment company; indien zij fondsen uitgeven met onbillijke en dis-
criminatieve bepalingen, of indien de voorrechten der
reeds uitstaande soorten stukken niet voldoende in acht
worden genomen;
indien de contrôle wordt bemoeilijkt of te inge-
wikkeld wordt gemaakt, of het beheer door onverant-
woordelijke personen geschiedt;
indien onjuiste, onbehoorlijke of misleidende me-
thoden worden gebruikt bij het opmaken der rekeningen
(winsten, reserves, boekwaarde etc.), dan wel deze op-
stellingen tot stand komen onder invloed van derden;
indien reorganisaties, liquidaties, wijzigingen in
het doel, overdracht van bestuur of contrôle plaats hebben,
zonder toestemming van aandeelhouders;
indien zij te veel (kort of lang) vreemd kapitaal
aantrekken of te veel ,,senior-securities” uitgeven, waar-
door het speculatieve karakter der ,,junior-secnrities” te groot wordt
3
);
–
indien zij zonder voldoende activa of reserves
werken.
Zooals men ziet, is het geen gering register van zonden
en ondeugden, die de eigenlijk nog betrekkelijk jeugdige
delinquenten op hun geweten hebben, en die de federale
wetgever zich tot taak heeft gesteld uit te roeien.
Te dien einde worden er in sectie 2 van de wet niet
minder dan 42 ,,general definitions” gegeven. ‘Een enkele
greep uit deze plethora: Als ,,affiiated person” wordt,
behalve de bestuurders, iemand bestempeld, die 5 pCt.
der stemgerechtigde aandeelen bezit of controleert, terwijl hij, die direct of indirect 25 pCt. der stemgerechtigde aan-
3)
,,Senior security” wordt in deze wet omschreven als
te zijn: ieder soort obligatie en ieder soort aandeel, die
voorkeursrecht hebben boven eenige andere groep t.a.v.
betaling van dividend of verdeeling van activa, zoodat
men de ,,juniors” dus achtergestelde aandeelen met meer
risico en minder zekerheid’kan noemen.
15 October 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
595
deelen bezit of controleert, geacht wordt de ,,control” uit
te oefenen.
Een merkwaardig begrip, dat wij hier te lande in dit
verband niet kennen, is dat van ,,face-amount certifi-
cates”
4).
Deze bestaan als ,,installment type”, dus op
afbetaling, en ,,fully paid”. Een ,,face-amount certi-ficate” is: een certificaat, investment-contract of elk
ander security, waarbij de uitgever de verplichting op
zich heeft genomen (een) bepaalde som(men) of althans
berekenbare som(rnen) te betalen op (een) hepaalde(n),
althans hepaalbare(n) datum(a), meer dan 24 maanden
na den datum van uitgifte, tegen betaling van een bepaald,
althans berekenbaar, bedrag, hetzij in eens, hetzij in ter-
mijnen.
Ook het begrip ,,investment-adviser” wordt breed-
voerig omschreven. Dit is iemand, die regelmatig ad-viezen geeft omtrent de wenschelijkheid om bepaalde
fondsen of andere ,,property” te koopen, te verkoo-
pen of aan te houden, of die het recht heeft daartoe
opdracht te geven, tenzij die adviezen slechts in uniforme
publicaties aan abonné’s geschieden, of indien zij zuiver
statistisch of conjunctuur-analytisch zijn, zonder aan-
bevelingen tot bepaalde aan- of verkoopen. Ook kan de
S.E.C.
de definitie op bepaalde personen niet toepasselijk
verklaren. Bestuurders, vaste employé’s, trustees e.a.
personen, werkzaam bij investmentcompanies, vallen
niet onder dit begrip.
Wat zijn ,,inpestment coiflpanies” oolgens de wet?
De investment company, waaraan de geheele sectie
3 is gewijd, is volgens deze wet:
iedere ,,issuer”
5
), die zijn hoofdbedrijf heeft of zich
voorstelt te hebben in het beleggen, herbeleggen of den
handel (trading) in fondsen;
iedere ,,issuer”, die , ,face- amount certificates”
van het ,,installment type” uitgeeft;
S. iedere persoon, die werkzaam is in het bedrijf van
het beleggen, het herbeleggen, het bezitten en houden
van, en het handelen in fondsen, en die als zoodanig
aan beleggingswaarden minstens 40 pCt. van de waarde
van de totale activavan zulk een ,,issuer” bezit, resp. er
naar streeft te bezitten.
Onder beleggingswaarden worden alle soorten fondsen
begrepen, behalve staatsfondsen, waarden uitgegeven
door personeelfondsen en waarden uitgegeven door
dochtermaatschappijen, die geen investment company
zijn.
Voor practisch gebruik is deze begripsbepaling van een
,,investmentcompany” uiteraard veel te ruim. De wet somt
dan ook niet minder dan achttien uitzonderingsgevallen
op deze regels op. Zoo zijn b.v. maatschappijen, wier
hoofdbedrijf niet is: beleggen etc., geen investment corn-
panies, en voorts kan de S.E.C. van bepaalde maatschap-
pijen verklaren, dat zij niet onder deze wet vallen.
Geen investment company in den zin der wet zijn voorts:
,,issuers”, die minder dan 100 aandeelhouders.hebben,
en die geen openbare emissies hebben gehouden of van
plan zijn te houden;
emissiehuizen (underwriters) en commissionnairs, hier
beide in de Nederlandsche beteekenis van deze woorden
genomen;
levensverzekeringsmaatschappijen, bouwkassen, spaar-
kassen, banken, spaarbanken, onderlinge credietkassen, (al bestaat een groot deel van het bedrijf van al deze in-
stellingen in beleggen);
Eenige analogie vindt men hier te lande in het spaar-
kasbedrijf en in bepaalde contracten van levensver-
zekering.
Dit is iedere persoon of maatschappij, die fondsen, ten laste van hem of haarzelf, uitgeeft, heeft uitgegeven
of van plan is uit te geven.
holding-companies, nader door de S.E.C. te om-
schrijven;
maatschappijen, waar minstens 90 pCt. van de waarde
harer beleggingen bestaat uit fondsen van één debiteur;
royalty-maatschappijen;
maatschappijen met een religieus, charitatief of
sociaal doel.
Welke soorten inQest,nent corn panies kent de wel?
Wat de classificatie betreft, waaromtrent wij reeds het
een en ander mededeelden, hiervan heeft de wetgever
zich al heel gemakkelijk afgemaakt. Zoo lezen wij na de
weinig heldere definieering, die in sectie 3 van de invest-
ment-company wordt gegeven, dat dit soort maatschap-
pijen kan worden onderverdeeld in drie hoofdgroepen.
Merkwaardigerwïjs wordt als eerste groep genoemd
,,de face-amount certificate company”, waaromtrent de
opzienbarende omschrijving wordt gegeven, dat dit een
,,investrnentcompany” is, wier bedrijf het is, resp. is
geweest, om ,,face-amount certificates of the installment
type” uit te geven, resp. die zoodanige certificaten heeft
uitstaan.
De tweede hoofdgroep is de ,,unit investment trust”,
d.i. een investrnentcompany, die
georganiseerd is onder trust-indenture, contract
of custodianship, of een soortgelijke overeenkomst;
geen raad van commissarissen heeft;
slechts aflosbare waarden uitgeeft, welke elk een
onverdeeld belang vertegenwoordigen in een eenheid van
nader aangegeven fondsen. De units hebben geen stem-
recht.
De haren zullen iederen jurist en econoom te berge rijzen,
als hij de definitie van de derde – en nog wel de belang-
rijste—hoofdgroep, t.w. de management company, denkt te gaan bestudeeren. Deze wordt nl. omschreven als ,,any investment company other than a face-arnount certificate
company or a unit investrnent trust”! Deze begripsbepaling is uiteraard een gemakkelijk.
middel om vogels van de meest diverse pluirnage onder
één hoedje te vangen, maar zij beantwoordt niet aan de
meest elementaire eischen, die de wetenschap aan een
dergelijke methodiek stelt. De onderverdeeling, die van
de managementcornpanies wordt gegeven, verandert
daar ook al niet veel aan; zij accentueert de vage en on-
wetenschappelijke begripsbepaling nog meer. Zoo worden
er twee onderverdeelingen gegeven, nl.
open-end company, close-end company, en
diversified-company, non-diversified company.
Onder open-end company verstaat de wet een manage-
ment company, die aflosbare waarden ten laste van zich
zelf verkoopt (which
is offering
for sale) of heeft uitstaan.
Iedere andere management company is een close-end
company!
Onder diversified company verstaat de wet een mana-
gement company, welker totale activa voor minstens
75 pCt. bestaan uit kas, debiteuren, staatsfondsen, f9nd-
sen in andere investment companies en andere fondsen,
met dien verstande, dat niet meer dan 5 pCt. van de
waarde der totale activa van zulk een investment company
mag bestaan uit fondsen ten laste van één debitrice, en dat deze niet meer dan 10 pCt. van de uitstaande
stemgerechtigde aandeelen ten laste dier debitrice mogen
uitmaken.,, Non-diversifiedcompany”, zoo volgt hier
weer heel simpel op ,,means any management corn-
pany other than a diversified company”. Indien het
niet in strijd is met het ,,public interest” of met de ,,pro-
tection of investors”, zal de S.E.C. deze wet
niet
toe-
passelijk verklaren op close-end investment companies,
die minder dan $ 100.000 hebben uitstaan en die geen
openbare emissie hebben gehouden. Bovendien krijgt de
S.E.C. een zeer uitgebreide bevoegdheid om uitzonderings-
gevallen te creëeren, een bevoegdheid, welke in ruimen
kring niet in goede aarde is gevallen, daar slechts zeer
596
.ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 October 1941
moeilijk in concrete maatregelen tot uitdrukking te bren-
gen begrippen als openbaar belang en bescherming van
den belegger als maatstaf voor haar bevoegdheid gelden.
Bij niet registratie tea doode opgeschreoen.
Iedere investment company dient registratie aan te vra-
gen bij de S.E.C. op een wijze, zooals deze nader zal be-
palen. De investment company, die geen registratie aan-
vraagt, is ten doode ôpgeschreven, daar haar alle be-
wegingsvrijheid wordt ontnoment Zij mag ni. niet alleen op geen enkele wijze eigen fondsen uitgeven, docli zelfs
geen andere fondsen koopen of verkoopen, of verhandelen,
in welken vorm dan ook, zij mag ook geen investment
company controleeren. En om vooral te voorkomen, dat
de niet geregistreerde investment company in een anderen
vorm den kop weer zou op steken, verbiedt sectie 7 sub.
4 en 5 haar om te ,,engage in any business in interstate
commerce”, alsmede om een maatschappij, die derge-
lijke zaken doet, te controleeren.
En alsof dit alles nog niet voldoende ware, wordt aan
alle trustees, emittenten, bewaarnemers etc. verboden om effectentransacties van welken aard dan ook voor
een niet geregistreerde investment company te doen.
Buitenlandschen invetment companies is het – als
algemeenen regel – verboden in de Vereenigde Staten
te emitteeren of haar fondsen te verkoopen. Op aan-
vraag kan de S.E.C. hun echter toestemming verleenen
om zich te laten registreeren en emissies e.a. te verrichten.
Vcreischte gegeQens.
Bij de registratie dient iedere investment company ge-
gevens over te leggen aangaande:
de groep, waarin zij wenscht te worden opgenomen;
de wijze, waarop zij vreemd kapitaal denkt aan te
trekken;
eventueele uitgifte van ,,senior” securities;
emissiebedrijvigheid voor anderen;
eventueele concentratie van de belegging in één be-
paalden tak van industrie, resp. groepen daarvan;
aan- en verkoop van roerend en onroerend goed;
het verstrekken van crediet aan anderen;
de aan- en verkoop van fondsen (gedetailleerd behatve
voor staatsfondsen) in de laatste drie jaar voor de re-
gistratie;
alle overige gegevens, die van principieele beteekenis
voor de beleggers zijn;
naam en adres van alle bi,j het bestuur betrokkenen en
hun ,,business experience” in de laatste vijf jaar;
de gegevens en documenten, welke noodig zouden zijn
om fondsen uit te geven of te hebben uitstaan onder de
Securities. Act van 1933 en de Securities Exchange Act
van 1934.
De S.E.C. kan afwijkingen van deze eischen vaststellen.
Zoo mag zij dubbel werk voorkomen, b.v. als de eene
investment company houdster is van de aandeelen van
een andere investment company, etc. Indien de inge-
diende gegevens volgens de S.E.C. onjuist of onvolledig
zijn, dan sommeert de S.E.C. de betreffende investment company bij aangeteekend schrijven tot rectificatie bin-
nen een bepaalde periode (minstens dertig dagen). Indien
hieraan niet wordt voldaan, dan kan de S.E.C. de
registratie schorsen of herroepen. De S.E.C. kan ook
zelfstandig een registratie schrappen, indien zij van
meening is, dat de betreffende maatschappij niet meer
beantwoordt aan de omschrijving eener investment com-
•
pany.
Commissarissen, adoiseurs en andere bestuurders.
Voor de bestuurders (emittenten en beleggingsadviseurs
incluis) is een groot aantal, beperkende bepalingen e-
troffen. Om te beginnen mogen zij de laatste tien jaar
geen enkel soort straf- of tuchtrechterlijke veroordeeling
achter den rug hebben. Als het vergrijp niet is gericht
geweest tegen het ,,public interest” of de ,,protection of
investors” kan de S.E.C. hierop echter uitzonderingen
toelaten!
Binnen één jaar na het in werking treden der wet
mag geen registered investment company een bestuur
(board of directors) hebben, die voor meer dan 60 pCt.
uit beleggingsadviseurs of personeel der maatschappij
bestaat. Na verloop van dit jaar mag geen investment
company zich bedienen van commissarissen, makelaars, emittenten, employé’s, etc., indien niet minstens de helft
van, het bestuur uit andere personen bestaat. Nooit mag
de meerderheid van commissarissen uit bankiers of bank-
beambten bestaan, tenzij zulks vôôr 15 Maart 1940 het
geval was.
Op al deze bepalingen zijn vrij vergaande uitzonde-
ringen toegestaan. Zoo mag het geheele bestuur, op één
man na, bestaan uit een investmentadvise’r of beambten
van de investment company, indien één der navolgende
voorwaarden is vervuld:
de investment company een open-end company is;
de investment adviser geregistreerd is onder deze
wet en hij zijn hoofdberoep maakt van het verstrekken
van ,,investment supervisory services”;
de investment company geen verkoopprovisie be-
rekent van de fondsen, die zij uitgeeft;
het agio boven de netto-actiefwaarde bij verkoop
en het disagio bij aflosbaarstelling samen niet grooter
zijn dan 2 pCt.;
geen extra emissiekosten worden berekend;
de betreffende investment adviser de eenige derge-
lijke functionaris bij de betrokken maatschappij is, en
zijn belooning niet meer bedraagt dan 1 pCt. per jaar
van de gemiddelde netto-waarde der activa;
alle onkosten, salarissen van het personeel, kantooT-
huur etc. van de investmeit company door den invest-
mentadviser worden betaald;
de betreffende investment company slechts één soort
aandeelen heeft uitstaan, die alle een evenredig stemrecht
hebben.
Ook tegen misbruiken, die bestuurders bij emissies
zouden kunnen plegen, tracht de wet op energieke wijze
te waken. Zoo mag, blijkens sectie 10 sub f, geen geregi-
streerde investment company tijdens het bestaan van een
emissie- of verkoopsyndicaat bij haar weten fondsen
koopen of op andere wijze verkrijgen, indien één der hoofd-
emittenten bestuurder, commissaris, employé, invest-
ment adviser etc. van de investment company. is, of daar
een belang van meer dan 5 pCt. bij heeft. Het is duidelijk,
dat dit voorschrift bij de, in het moderne effectenkapita-
lisme zeer ingewikkeld geworden verhoudingen, tot grove
onbillijkheden en belemmeringen zou kunnen leiden.
Daarom heeft ook hiei de S.E.C. de bevoegdheid gekregen
om, al dan niet op verzoek en al dan.niet voorwaardelijk,
voor bepaalde transacties vrijstelling van sectie 10 sub f
te verleenen, indien zulks met de ,,protection of the in-
vestor” is overeen te brengen.
Het hoopen oan effecten.
Speculeeren in den eigenlijken zin des woords, zooals
tot nu toe in Amerika door ïnvestment trusts wel geschied-
de, is de investment company verboden. Daarom mag zij
geen fondsen koopen op – wat wij zouden noemen – pro-
longatie en evenmin A la baisse verkoopen. Voorts mag de open-end company geen emittent zijn van haar eigen fond-
sen. Verder is ook het verwerven van aandeelen in andere
beleggingsmaatschappijen, verzekeringsmaatschappijen,
commissionnairshuizen, emissiehuizen en adviseerende fir-
ma’s, aan beperkende bepalingen onderworpen.
Men heeft echter blijkbaar willen voorkomen, dat de kapitaalmarkt stroever ‘werd. In verband hiermede zijn
uitzonderingsgevallen toegestaan, nl. als de te koopen
aandeelen dienen voor kapitaalverstrekking aan de in-
dustrie, voor promotorsfinanciring, voor het onderbren-
.
15 October 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
597
gen van incourante aandeelen, voor reorganisaties, etc.
Deze uitzonderingen gelden echter niet onbeperkt, doch
om de uit machts- en contrôle-accumulatie voortsprui-
tende misstanden te voorkomen, slechts onder voor-
waarde dat:
de door de betreffende maatschappij uitgegeven
aandeelen slechts uit één soort -gewone aandeelen bestaan,
welke oorspronkelijk alleen zijn uitgegeven voor belegging
door registered investment companies.
een investment company niet meer dan 5 pCt. van de
netto-waarde harer activa in het fonds van één maat-
schappij mag beleggen; gestort kapitaal en surplus van de betreffende maat-
schappij niet grooter mogen zijn dan $ 100 millioen.
Alleen van aandeelen in één verzekeringsmaatschappij
mag een investment company niet 5, doch 10 pCt. bezitten,
als de S.E.C. zulks in het algemeen belang acht en de
financieele positie der verzekeringsmaatschappij er beter
door wordt.
Omtrent een eventueele wijziging in de beleggings-
politiek worden in sectie 13 eenige min of meer vanzelf-
sprekende voorschriften gegeven. Zonder toestemming
van de meerderheid der stemgerechtigde aandeelen is het verboden wijzigingen te brengen in de beleggingspolitiek
en/of in de eens gekozen subclassificatie, terwijl voorts het
aantrekken van vreemd geld, het uitgeven van ,,senior”-
securities etc., niet is toegelaten.
Geen registered investment company mag een open-
bare emissie van haar aandeelen houden of doen houden,
tenzij de maatschappij een netto actief heeft van min-stens $ 100.000. Ook op andere wijzen wordt getracht
het oprichten of in stand houden van lilliput-bedrijven te
voorkomen.
Zoo moet er na het tot stand komen der wet voor
iedere nieuwe investment company bij de oprichting ten
minste $ 100.000 gestort zijn door ten minste 25 personen.
Wat den omvang van investment companies betreft, is de
S.E.C. ten allen tijde bevoegd een onderzoek in te stellen,
indien zij zulks in het algemeen belang of in dat van den
belegger wenschelijk acht, zoo bijv. naar de vraag, welke
invloed de toenemende grootte der investment companies
heeft op haar beleggingspolitiek en op de beleggings-
markt, alsmede op de toenemende concentratie van de
contrôle over de industrie en andere bronnen van volks-
welvaart. Ook kunnen maatschappijen, waarbij invest-
ment companies geïnteresseerd zijn, in dit onderzoek
worden betrokken. De S.E.C. zal het Congres van tijd
tot tijd van haar bevindingen ten deze op de hoogte
houden, resp. aanbevelingen doen. In een slotartikel hopen wij eenige verdere bijzonder-
heden over deze voor het financieele leven in de Vereenigde
Staten zoo belangrijke wet te geven.
B. H. A. MEIJERINK
AANTEEKENINGEN.
DE ECONOMISChE DETEEKENIS VAN KAUICASI.
Kawkaski Krai of Kaukasië
1)
omvat het gebied ter
weerszijden van het gebergte de Kaukasus, gelegen tus-
schen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. Het gebied ten Noorden van het gebergte wordt meestal Cis-Kau-
kasië of Noorcl-Kaukasië genoemd; het gebied ten Zuiden
van den Kaukasus Trans-Kaukasië (bestaande uit Azer-
beidzjan, Armenië en Georgië).
Noord- Kaukasië heeft een oppervlakte van 170.000 km
2
1) De gegevens zijn ontleend aan: ,,Soviet Geogra-
phy” door N. Mikhaylov, le en 2e druk; ,,Economic
Ilandbook of the Sovjet Union”, 1931; ,,Handbook of
the Soviet Union”, 1935; ,,A Pocket Guide to the Soviet
Union”, 1931; ,,De Ingenieur”, van 6/6/’41; ,,Europa-
Kabel” van 27/6, 11/7 en 22/8/’41; en diverse dagbladen.
l.
i!J.(Ii*
fl.k
ij]1
AZERBEIMAr
OJi4II
IRAN
(eigen teekening)
(± maal de oppervlakte van Nederland). Het centrum van het gebied vormt Pyatigorsk. Trans-Kaukasië be-
strijkt een grootere oppervlakte: 185.000 km
2
.
lIet cen-trum hiervan is Tiflis. De bevolking in déze gebieden
tezamen kan op ruim 11 millioen personen worden geschat
(resp. 4 en 7 millioen).
Noord-Kaukasië is, zooals reeds werd opgemerkt, van
Trans-Kaukasië gescheiden door den Kaukasus, en wel
door den Noordelijken keten. Over land zijn beide gebieden
slechts met elkaar verbonden door enkele bergwegen, nl.
via den Guduar-pas, den Mamisson-pas en den Kluchor-
pas. De wegen via de twee eerstgenoemde passen zijn ge-
schikt voor autoverkeer. Een directe treinverbinding door
den Kaukasus, behalve de verbinding Machach-kala-
Bakoe, langs de Kaspische Zee, bestaat niet. De belangrijke
spoorlijnen loopen in de bedoelde gebieden evénwijdig
aan den Kaukasus. In Noord-Kaukasië bijv. loopt een
spoorlijn van Rostov aan de Don naar Machach-kala
aan de Kaspische Zee, in Trans-Kaukasië een lijn van Bakoe
naar Batoem (900 km lang). Beide spoorlijnen hebben tal-rijke belangrijke aftakkingen.
Noord- Kaukasië.
Noord-Kaukasië is grootendeels een gebied, gelijkend
op de vlakten van Zuid-Rusland. Het is voornamelijk
een graangebied, dat vooral tarwe en maïs levert. De
laatste jaren maakt men echter ook veel gronden voor
den katoenbouw geschikt.
Behalve door den landbouw wordt de economisçhe
beteekenis van Noord-Kaukasië bepaald door den rijkdom
aan mineralen. Er wordt hier nl. zeer veel petroleum ge-
wonnen, waarover hieronder het een en ander wordt
medegedeeld bij de bespreking van de petroleumvelden
in Trans-Kaukasië.
Naast petroleum wordt in Cis-Kaukasië ook koper,
lood, zink en steenkool gevonden. Steenkool komt vooral
uit het Tkwibulybekken. De metalen worden hoofdzake-
lijk gedolven in de uitloopers van het gebergte. Merk-
waardig is wel, dat zich, ondanks den rijkdom aan mine-
ralen in dit gebied, geen industrieën van groote beteeke-
nis konden ontwikkelen.
Trans- Kaukasië.
Trans-Kaukasië is economisch van grootere beteekenis
dan Cis-Kaukasië, allereerst door zijn groote petroleum-
velden, welke nog steeds de belangrijkste zijn van de
Sowjet-Unie. Bakoe in Azerbeidzjan is dè petroleumstad
in Trans-Kaukasië en in de geheele Sowjet-Unie. Belang-
rijke hoeveelheden petroleum komen echter ook uit
Grozny, Maikop en Dagestan in Cis-Kaukasië, en uit
Tiflis in Georgië (Trans-Kaukasië).
‘-‘
– -‘
-.–” wr,J
-•-
–
598
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 October 1941
De petroleumvelden in -Azerbeidzjan en Geprgië (dit zijn
vnl. Bakoe en Tif.lis) leverden in 1938 21,1 millioen ton
(di. 73,5 pCt. van de totale petroleumprodictie der
Sowjet-Unie, welke in 1938 28,8 millioen ton bedroeg),
Grozny 2,7 millioen ton, Maikop 2,1 millioen ton en
Dagestan 0,2 millioen ton.
De monopolie-positie van Kaukasië als petroleum-
leverancier is wel eenigszins aangetast door het opkomen
van nieuwe petroleumvelden èlders in de Sowjet Unie
– in het bijzonder moeten wij hier de aandacht vestigen
op het zgn. ,,tweede Bakoe”, het petroleumgebied tus-
schen Wolga en Oeral -, maar de petroleurnvoorraden in
den Kaukasus worden op een’ zoodanige grootte ge-
schat, dat in de eerstvolgende jaren zeker niet van een verdringen van Kaukasië op dit terrein sprake zal zijn.
Men is nl. van meening, dat van den totalen petroleum-
voorraad der Sowjet Unie ± 40 pCt. in Kaukasië voor-
komt (3.400 millioen ton), waarvan in Azerbeidzj an (Bakoe)
29 pCt, Georgië (Tiflis) 2 pCt. en Noord-Kaukasië 8 pCt.
Teneinde de petroleumproductie in de Sowjet Unie 01)
te voeren zijn bij de wet van 20 Mei 1940 de verschillende
petroleumbedrijven in ,,Combinas” vereenigd. In Kau-
kasië werden gevormd de Asrieftcombinat (Bakoe),
Grosneftcombinat (Grozny) en Maikopneftcombinat (Mai-
kop).
De petroleum wordt i1 in Bakoe zelf verscheept, ôf
via pijpleidingen naar Batoem (aan de Zwarte Zee) ver-
voerd. Bakoe is momenteel via twee pijpleidingen met
laatstgenoemde stad verbonden. De eerste werd in 1909
aangelegd; de tweede is gereedgekomen in 1930. ®ok Grozny en Maikop bezitten pijpleidingen. De pe-
troleum kan hierdoor worden vervoerd naar Rostov aan
de Don en naar Tuapse.
Naast petroleum is Trans-Kaukasië zeer rijk aan man-
gaan. De mijnen liggen in het Chiaturidistrict in Georgië.
Oorspronkelijk werd dit metaal door buitenlanders ge-
wonnen. In 1925 verwierf nl. het Amerikaansche llarriman-
concern een concessie met een looptijd van 20 jaar.
Reeds in 1928 werd deze concessie opgezegd in overleg
met de regeering te Moskou, daar de exploitatie door
buitenlanders met groote moeilijkheden gepaard ging.
Nadien heeft de Sowjet Unie zelf de exploitatie der man-
gaanmijnen ter hand genomen. De export vindt voorna-
melijk over Poti (aan de Zwarte Zee, ten Noorden van
Batoem) plaats. liet gebied van Nikopol in cle Oekraïne
vormt een concurrent voor de mangaanmijnen in Kaukasië.
Tenslotte worden in Trans-Kaukasië nog koper, zout
(in Armenië), steenkool, zilver, wolfram en ijzer ge-
vonden. De ijzervoorraad in geheel Kaukasië wordt op
315,8 millioer ton geschat, tegenover een totalen voor-
raad van 7.131,8 millioen ton voor Europeesch Sowjet
Rusland, resp. 10.880,1 millioen ton mèt Aziatisch Sowjet
Rusland. Dit jaar zou bij Tiflis een hoogoven worden
aangelegd ter verwerking van het ijzererts uit Azer-
beidzjan. De daartoe benoodigde kolen zouden komen
uit het reeds genoemde Tkwibulyhekken. Het is niet be-
keid in hoeverre aan deze plannen, dateerend van 1940,
gevolg is gegeven.
Naast de industrieele beteekenis van rI
rans
l(
au
k
as
ië
dienen we iog te wijzen op de agrarische beteekenis van
dit gebied. 1-Jet westelijk deel van Tans-Kaukasië, in de
nabijheid van de stad Batoem, is subtropisch. Het ooste-
lijk deel van Trans-Kaukasië is droog; alleen het zuide-
lijkste deel, nabij Lenkoran, is vochtiger, waardoor hier een
subtropïsche vegetatie bestaat.
hoewel, in verhouding tot bijv. de Oekraïne, slechts een klein gedeelte der hodemoppervlakte in cultuur is
gebracht, levert
rpransKaukasië
belangrijke hoeveelheden
agrarische producten. Azerbeidzjan, evenals Noord-Kau-
kasië, is zeer geschikt voor den katoenbouw. Door
irrigatie- en drainage-werken is deze cultuur dan ook
zeer uit te breiden. In Azerbeidzjan, Armenië en Georgis
tezamen werd in 1937 11,3 pCt. (d. i. 230.000 ha) van den
totalen beschikbaren cultuurgrond voor den katoenbouw
gebruikt.
Armenië levert naast katoen ook veel graan; West-
Georgië (de Rionvallei) sinaasappelen, citroenen en andere
suhtropische gewassen.
Behalve katoen en graan wordt er in Trans-Kaukasië
ook tabak, rijst en thee verbouwd, hoewel deze laatste
producten van minder beteekenis zijn.
Resumeerend kunnen we zeggen, dat de economische
beteekenis van Kaukasië door de petroleumwinning wordt
bepaald. De industrie is echter minder ontwikkeld dan men
in een gebied, dat zeer rijk is aan mineralen, op het eerste
gezicht zou verwachten. Ten aanzien van de industrie
bestakn dan ook groote expansiemogelijkheden, evenals
bij den landbouw, welke in beteekenis zal kunnen winnen
door het in cultuur brengen van moer gronden. Vooral
voor den katoenbouw bestaat hier de mogelijkheid van
groote ontwikkeling.
BOEKBESPREKINGEN.
,,Netto-ninstpercentctges en ornzetsnelheden in Middenstands-
branches”,
publicatie No. 10 van de Nederlandsche
Middenstandsbank N.V. (16 blz., f 0.60).
l)e tiende publicatie in de serie, die de Nederlandsche
Middenstandsbank N.V. op onregelmatige tijdstippen
doet verschijnen, behandelt het interessante gebied van
het netto-winstpercentage en de omzetsnelheid: 1-let
doel der publicatie is, voor een vijftiental branches van
Middenstandsbedrijf (aardewerk en galanterieën, bakkerij,
banketbakkerij, bloemen, damesmodeartikelen, groenten
en fruit, heerenmodeartikelen, huishoudelijke artikelen
en ijzerwaren, meubelen, schoenen, sigaren, visch, levens-
middelen, manufacturen en slagerijen) gegevens ter be-
schikking te stellen, aan de hand waarvan iemand, die
een reeds gevestigde zaak in een dier branches wil over-
nemen, kan beoordeelen, of die zaak, welke mogelijk – en
zelfs waarschijnlijk!- – in de jaren, direct aan het moment
van overname voorafgaande, een bevredigend totaal-
winstcijfer heeft te zien gegeven, ten opzichté van andere
zaken in die branche een behoorlijk figuur slaat.
Aan deze overweging is ongetwijfeld toe te schrijven,
dat de Middenstandsbank zich heeft beperkt tot het
geven van ,,normaal”-cijfers en geen reeksen over een
aantal jaren heeft gepubliceerd: reeksen, die men toch
ter beschikking moet hebben gehad, wil men normaal-
cijfers kunnen vaststellen. De hoeveelheid werk, die achter
een publicatie als dale zit, is dan ook aanzienlijk grooter
dan uit den bescheiden omvang van de brochure blijkt.
Te betreuren valt, dat de schrijver van het interessante
boekje niet heeft onthuld, waar hij de grens heeft ge-
trokken tusschen een zaak, die ,,een behoorlijk bestaan”
oplevert, en één, die niet aan dien eisch voldoet. Vermoede-
lijk is voor elk der in de publicatie behandelde vier groepen
1
)
een andere grens hiervoor gesteld, en zou het te ver ge-
voerd hebben, daarop dieper in te gaan. Ook is het jammer,
dat voor de ,,representatieve zaken” niet, naast het netto-
winstpercentage, ook het bruto-winstpercentage is ge-
geven; immers voor een prospectieven kooper is het
kennen van de ,,normale” kostenmarge in de betrokken
branche van het grootste belang.
1)
1. De 3 groote steden; II. Orootere provincieplaatsen;
III. Kleinere provincieplaatsen; en IV. Platteland.
11
15 October 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
599
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERHEID.
Aardolie-Industrie. Mededeelingen inzake de organisatie
van de bedrijfsgroep aardolie-industrie. Alle in Nederland
gevestigde ondernemingen, welke zich bezighouden met
de opsporing en de winning van aardolie en aardolie-
gassen en met de directe verwerking van aardolie of âard-
olieproducten met inbegrip van de regeneratie van ge-
bruikte smeerolieën, zijn verplicht zich hij deze organisatie
aan te melden.(E. V. 10/10/’41, pag. 1524; Stct. No. 194).
Goederenverkeer met het buitenland. Bekendmaking
inzake het goederenverkeer met clearinglanden door tus-
schenkomst van tusschenhandelaren in Duitschland of
andere landen. (E. V. 10/10/’41, pag. 1519/20; Stct.
No. 193).
Hout. Nadere regelingen inzake den handel in inlandscli
hout. (E. V. 10/10/’41, pag. 1524; Stct. No. 193).
Motorbraiidstoî. Mededeelingen inzake de verscherpte benzinebeperking, waarbij een indeeling is gemaakt naar
belangrijkheid van de verschillende categorieën ver-
bruikers. (E. V. 10/10/’41, pag. 1524).
Turf. Het ligt in het voornemen van het Rijkskolen-
bureau over te gaan tot registratie van turfslijters, waarbij
in het vervolg de handel slechts aan geregistreerden zal
zijn toegestaan. (E. V. 10/10/’41, pag. 1523).
Uitgeversbedrijf. Nadere bepalingen inzake het uit-
geversbedrijf, waarbij voor verschillende bedrijfshande-
lingen niet meer de toestemming van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Justitie en Volks-voorlichting en Kunsten, maar alleen toestemming van
den Secretaris-Generaal van laatstgenoemd Departement
vereischt is. (E. V. 10/10/’41, pag. 1523; V. B. No. 41).
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.
I9ruiven. liet koelen en bewaren van druiven is verbo-
den, tenzij zulks onder zekere voorwaarden geschiedt door
georganiseerden bij de Groenten- en Fruit-Centrale.
(BV. 3/10/’41, pag. 1473; Stct. No. 189).
Gort. Thans is voor het be- en verwerken van gort – waaronder het breken en vermalen van gort – een ver-
gunning, al dan niet onder voorwaarden, van de Neder-
landsche Meelcentrale vereischt. (E.V. 3/10/’41, pag. 1477;
Stct. No. 189).
Hooi. Ontheffing is verleend van het krachtens het
Hooi- en Stroobesluit 1941 bestaande vervoerverbod voor
hooi. (BV. 3/10/’41, pag. 1472; Stet. No. 188).
Kaas. Vaststelling van een bepaald merk voor magere kaas (d.i. kaas bereid uit geheel ontroomde melk). (E.V.
3/10/’41, pag. 1474; Stct. No. 185).
Landbouwgrond.
Nadere mededeeling inzake het ver-vreemden van landbouwgrond met betrekking tot liqui-
datie van Naamlooze Vennootschappen overeenkomstig het
Liquidatiebesluit 1941. (BV. 3/10/’41, pag. 1472; Stct.
No. 189).
Pluimvee. Regelingen inzake het aanhouden en ver-
voeren van verschillende soorten pluimvee. (BV. 3/10/’41,
pg. 1473/74; Stct. No. 189).
Slachtvee. Mededeeling van het Rijksbureau voor de
Voedselvoorziening in oorlogstijd inzake getroffen maat-regelen, welke ten doel hebben een regelmatigen aanvoer
van slachtvee te waarborgen. Hierbij wordt o.a. een kor-
ting toegepast op de vergoeding voor aan de Nederlandsche
Veehouderijcentrale geleverd slachtvee bij niet tijdig vol-
doen aan de inlevering3verplichting. heeft de inlevering
binnen 14 dagen na afloop van den gestelden termijn nog
niet plaats gehad, dan kan, behalve onmiddellijke inbezit-
neming van het gevorderde, o.a. ook een bijzondere aanslag
voor één rund worden opgelegd.
Het oprichten en in gebruik hebben van een inrichting
tot bewaring van bloed en bloedplasma en de verwerking
van deze producten is afhankelijk gesteld van een ver-
gunning door den Secretaris-Generaal van het Departement
van Sociale Zaken, welke vergunning slechts onder be-
paalde voorwaarden wordt verleend. (E.V. 3/10/’41, pag.
1475; Stct. No. 186).
GELD., CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.
Bieraccijns. Ingevolge wijziging van de Bierwet 1917
wordt met ingang van 1 October 1941 de Bieraccijns,
welke sinds 10 Juni jl. f 2.60 per hectolitergraad bedroeg,
verhoogd tot f 3.—. Navordering van den verhoogden
accijns vindt plaats ten aanzien van de hoeveelheden bier
– daaronder begrepen de nog niet geheel afgewerkte
brouusels -, welke op 1 October 1941 bij de bierbrouwers in voorraad waren. Verplichte aangifte door bierbrouwers
van bedoelde hoeveelheden bij de Ontvangers der Accijn-
zen. (E.V. 3/10/’41, pag. 1477; Stct. No. 188).
Geblokkeerde Markenbelasting. Nadere mededeelingen
inzake vôôr 1 September 1941 op grond van het Geblok-
keerde Markenbelastingbesluit 1941 verrichte belasting-
plichtige handelingen. (E. V. 10/16/’41, pag. 1518; Stct.
No. 191).
Omzetbelasting. Besluit tot wijziging van de Uitvoerings-
resolutie Omzetbelasting 1941. De belangrijkste wijziging
houdt in, dat met ingang van 1 October 1941 de vrijstelling
van invoerbelasting bij invoer hier te lande van Duitsche goederen slechts van toepassing is, indien deze goederen
hun oorsprong in het Duitsche douane-gebied hebben.
Voorts zijn wijzigingen opgenomen inzake de heffing
der omzetbelasting bij den handel in visscherijproducten;
de levering door importeurs-groothandelaren in zeehaven-
plaatsen is van omzetbelasting vrijgesteld. Eenige met name
genoemde bewerkingen van deze producten sluiten deze
vrijstelling niet uit. (E.V. 3/10/’41, pag. 1472; Stct. No.
189).
Resolutie inzake de heffing van de omzetbelasting
met betrekking tot aan accijns onderworpen goederen.
(E. V. 10/10/’41, pag. 1518).
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
NT ,1(
Disc. Wlss. 2* 28 Juni ’41
Lissabon
. . . .
4
31
?,Irt.
’41
‘
Bel.131Eft. 3
28 Aug. ’39
B
Vrsch.inRC 3* 28 Aug. ’39
Londen
……..
Madrid
……
2
26 Oct. ’39
4
28 Nov. ’38
Athene
……
5
21
Juli ’41
.
N.-York F.R.B.
1
27 Aug. ’37
Batavia
……
3
14 Jan.
’37
Oslo
……….
4* 21 Sept. ’39
Belgrado
……
5
1
Febr. ’35
Parijs
……..
1117
Mrt. ’41
Berlijn
……..
3*
9 Apr.
1
40
Praag
……….
3
1 Jan. ’36
Boekarest
. . . .
3
12
Sept.’40 Pretoria
……..
3
15 Met
’33
Brussel
……
2′) 25 Jan. ’40
Rome
……….
*
18Mei
’36
Boedapest
. . . .
3
22 Oct. ’40
Stockholm
……
3*17 Mei
’40
Calcutta
……
3
28 Nov. ’35 Tokio
……..
3.5 21 Juli ’41
Helsingfors
. . . .
4
3 Dec. ’34
Warschau
……
4
18 Dec. ’37
Kopenhagen
.. 4
15 Oct. ’40
Zwits. Nat.
Bk.
1j 25 Nov.’36
‘) 3% voor
wissels,
promessen
en
leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.
ZIIXERPRIJS
OOVOPRIJS
I.ondcn ‘)
N. York
‘)
A’dam ‘)
Londen ‘)
7
Oct.
1941..
23
1
/
2
–
7 Oct.
1941 .
.
2125
168/-
8
,,
1941..
231/,
–
8
,,
1941 ..
2125
168/-
9
,,
194!..
23’/
2
–
9
1941..
2125
168/-
10
1941..
23’/
2
–
10
1941..
2125
168/-
II
1941..
23
1
f,
–
Ii
1941..
2125
168/—
13
1941..
23’/,
–
13
1941..
2125
168/—
14
1940..
23
7
1,,
34’/,
14
,,
1940..
2125
168/-
23 Aug. 1939..
18’/,,
37
1
/
4
23 Aug.
1939..
2110
148/6
1
/,
1)
In pence p. oz. stand. ‘) Forelgn silver in 8e. p. oz. line.
‘) In guldens per kg 1000/1000.
) In sh. p. oz. line.
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCHE CLEARINGINSTITUUT.
(met data van vaststelllng)
lelga’s
..
. .
30.14
7 Aug.
’40
Turksche Zw. Francs
43.56 11 Oct.
’40
Ponden
1451 29 Dec.
’39
Fr. Francs..
3.77
6 Mrt.
’41
Lewa(Bulgarije)2.30 25 Nov.
’40
Lires
……
9.91
3
Juli
’41
Pengoe (hongarije)
Deensche Kr.36.37 17 Febr.
’41
(oude schuld) 36.52 20 Dec.
’40
Noorsche
Kr.42.82 21 Dec.
’40
Pengoe
ZweedscheKr 44.85 13 Aug.
’40
(nwe. schuld)
45.89 20 Dec.
’40
Finsche Mark 3.82
2 Juli
’41
Zloty (Polen)
Dinar (Joego-Slavie)
(oude schuld) 35.00 28 Jan.
’41
(oude
schuld) 3.43 16 Aug.
’40
(nwe. schuld) 37.68 11 Febr.
’41
Dinar
Le!
1.28 24 April
’41
(nwe.
schuld) 3.77
1
Juli
’41
Slow. Kr.
6.48 10 Juni
’39
600
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 October 1941
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
I
Brussel
1
Zürlch
1 StokE
I
Helsinki
7 Oct. 1941
1.88
3
/,
30.14
43.67
44.85* 3.81*
8
,,
1941
1 .88’/,
30.14 43.67
44.85*
3.81
*
9
1941
1 .88’/,
30.14 43.67
44.85+
3.81
+
10
1941
1.88’/,
30.14
43.67
44.85*
3.81+
II
1941
1 .88’/,
30.14
43.67
44.85*
3.81*
13
,,
1941
1.888/
8
30.14 43.67
44.85*
3.81+
Laagste d.w.
1 .88’/,
30.11
43.63
44.81 3.81
Hoogste d.w.
1.88°/,,
30.17
43.71
44.90 3.82
?’luntparitelt
1.469
24.906
48.003
66.671
6.266
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
Wt
eenh.
6-11
Oct.
1
41
II
Oct.
Laagste
Hoogste
1941
29/5-4/I0’4114
LaagsteHoogste
Oct.
I
1941
Officieel:
New York
$ p. £
4.02*
4.03*
4.03
4.02*
4.03+ 4.03
Parijs
Fr.p.
–
–
–
–
–
–
Stockholm
Kr.pî
16.85 16.95
16.90 16.85
16.95 16.96
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pf
16.958 17.13
17.04*
16.958
17.13
17.04*
Niet-Officieel:
Alexandrie
P. p.
£
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50
Athene
.
Dr.p.
–
–
–
–
– –
Bangkok
Sh. pfical
–
Bombay
,
d. p. r.
17.96
17.96
17.96 17.96 17.98 17.96
Budapest
d. p.
£
–
Hongkong
P.p. 8
15.-
15.-
15.-
15.-
15.-
IS.-
Istanbul
TE p.
£
-.
–
–
–
–
–
Kobe
d.
t.
yen
–
Lissabon
Esco.p. E
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
lOO.-
Madrid
Pt.p.Z
40.50
40.50
40.50
40.50
40.50 40.50
Montevideo
d.p. p.
–
– –
–
– –
Rio de Janeiro
d. p.
mii.
–
–
–
–
–
–
Siangbal
d. p.
$
3.63
3.03
3.03
3.03
3.03
3.03
Singapore
d. p.
$
28.16
28.16
28.16
28.16
28.16
28.16
KOERSEN TE NE%V-YORK.
(Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
(8 pers)
(8
per
100
fr.)
(8
p.
100
Mk.)
(8
p.f
100)
7 Oct. 1941
4.03
1
/
2
2.30
–
–
8
,,
1941
4.03′!,
2.30
–
–
9
1941
4.03’/,
2.30
–
–
10
,,
1941
4.03’/,
2.31
–
–
11
1941
4.03’/
2.30
–
–
13
,,
1941
– –
–
–
14 Oct. 1940
4.03I
–
40.00
–
Muntpariteit
4.86
3.90’/,
23.81
1
!,
40
1
/
1
,
STAND
VAN
‘t
RIJKS KAS.
Vorderingen
1
30 Sept. 1941
1
7Oct. 1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank
f
4.523.030,81
f
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
…………..
471.645,03
,,
171.003,49
Voorschotten op ultimo Aug.
1941
aan
de
gemeenten
,,
3.224.422,66
,,
3.224.422,66
verstrekt
op
aan
haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. In de hoofd-
som der grondbel.
en
der
……
gem.fondsbel., alsmede opc.
op dle belastingen en op de
vermogensbelasting
…..
Voorschotten aan Ned.-Indi0
1
)
Idem voor Suriname ‘)
….
..
140.124.573,53
,,
162.204.878,67
Idem
aan
Curaçao
1)
7.273.872.74
,,
7.273.872,74
Kasvord.
wegens credietver-
…
,,
315.937,28
355.937,28
strekking a. ii.
buitenland
,,
60.310.710,90
,.
59.623.691,40
Daggeldieeningen tegen onder-
pand
………………
– –
78.903.173,88
,,
80.951.260,57
Saldo der postrek. van Rijks-
Vordering op het Alg. Burg.
…….
comptabelen
……………
Vordering op andere Staats-
Pensioenfonds
‘)
……………
bedr.
en
instellingen
1)
..,,
31.006.278,45
,,
36.224.181:62
Verplichtingen
Voorschot door de Ned! Bank
ingevolge art. 16 van haar
f
15.000.000,-
t
15.000.000.-
Voorschot door de Ned. Bank
In reken.-cour. verstrekt
..,,
–
,,
847.364,55
Schuld
aan
de
Bank voor
octrooi
verstrekt
……….
Ned. Gemeenten
–
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
,, 131.439.000,-
,,
123.606.000,-
Schatklstpromessen In omloop
,,1725.400.000,-
2
)
,,176 1.900.000,-‘)
Daggeldleeningen
– –
Zilverbons In omloop
……
96.673.104,50
,,
97.749.454,50
Schuld
op
ultimo
Aug.
1941 aan de gemeenten weg.
a. Is. uit te keeren hoofds. d. pers. bel.. aand. I. d. hoofds.
grondb. e. d. gem. fondsb. d.
alsm. opc. op dle bel, en op
….
Schuld
aan
het Alg.
Burg.
973.026,95
,,
113.912,34
Id. aan het Staatsbedr. der P.
de
vermogensbelasting…………
Pensioenfonds
‘)
……………
T. en T.
1)
167.557.092,83
,,
184.140.675,31
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven
‘)
………………
…
32.782.531,93
,,
32.363.746,78
Id. aan div. Instellingen
1)
•.,,
….
343.593.376,80
,, 343.639.533
2
52
1)
In rekg. crt.
met ‘s Rijks Schaikisi
‘)
Rechtstreeks bij De
Nederlandsche
Bank f 61.000.000,-
‘)
Idem
f 71.000.000,-.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 13 October 1941.
Aotiva.
Binnenl. Wissels,
(
Hfdbank.
t
83.000.000
Promessen, enz,.
Bijbank.,,
–
Agentsch.
,,
101.048
83.101.048
Papier op het Buitenland
. .
t
647.194.008
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
647.194.008
Beleeningen
mcl.
(
Hfdbank.
t
136.884.114
‘)
voorschotten In
Bijbank.,,
2.378.832
rekening-courant( Agentsch.
25.414.890
op onderpand,
164.677.836
Op Effecten enz.
……..
t
164.372.844
‘)
Op Goederen en Ceelen ….
..304.992
164.677.836
‘)
Voorschotten aan het
Rijk
…………….
15.000.000
Munt en muntmaterlaal:
Gouden munt en gouden
muntmaterlaal ……….t
1.023.539.083
Zilveren munt, enz.
……
..7.967.271
1.031.506.354
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
53.293.790
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.000.000
Diverse rekeningen
……………………….
216.294.807
2.215.067.843
Passlva.
Kapitaal
……..
……………………..
t
20.000.000
Reservefonds
………………………….,
5.368.354
Bijzondere
reserves ……………………….
16.583.835
Pensioenfonds
.
………………………….
11.729.387
Bankbiljetten
In
omloop
………………….
1.927.196.240
Bankassignatiën
in omloop
………………..
59.116
Rek.-Courant
Van het Rijk
T
–
saldo’s
Van anderen
,,
229.459.489 229.459.489
Diverse
rekeningen
……………………..
4.671.422
2.215.067,843
Beschikbaar metaalsaldo
….
……………
f
172.050.610
Minder bedrag aan bankbiljetten In omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is
…………..
430.126.520
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht
…………………………….
83.000.000
‘)
Waarvan
aan Nederlandsch-Indlë
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t
55.341.825
Voornaamste posten In duIzenden guldens.
Gouden
.
Andere
Bçscleikb.
Dek-
Data
munt en’)
I
opeisohb.
Metaal- kings- muntmater.
1
schulden
saldo
pes’c.
13
Oct. ’41
1
1.023.539
1
1.927.196
-229.518
172.051
50 ±
6
,,
’41
1.023.490
1
1.915.391
204.088
186 859
50±
29 Sept. ’41
1.023.436
1
1.893.718
190.731
200.816.
50± 8 Mei ’40
1.160.287
1
1.158.613
255.183
607.042
83
Totaal
Schatkist-
Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
1
prom.
op
het
reken.
disconto’s
rechtstr.
ningen
buitent.
(act.)
13
Oct.1
83.101
83.000
t
164.678
647.194
iïTos
6
,,
’41
82.100
1
79.000
164.218 629.937
200.356
29Sept.’41
67.652
t
61.000
1
170.818
590.222
219.081
6 Mei ’40
9.853
1
–
1
217.756
750
20.648
‘)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreclatie-percentage van 18 pCt.
DUITSCIJE RIJKSBANK.
Goud
Renien-
A
n
derewissels,
1
Betee-
Data
en
bank-.
I
chèques
en
1
ningen
deviez
en
scheine
schatkistpapier
j
7 Oct.
1941
1
77,i
266,9
17.872,2
1
14,2
30 Sept. 1941
1
77,4
272,4
18.015,8
t
25,2
23
,,
1941
1
77,6
337,8 17.264.6
1
15,9
23 Aug.
1939
1
77,0
27,2
8.140,0
1
22,2
Data
Effec-
I
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.-
Diverse
ten
1
Activa
1
tatie
1
Cr1.
i
Passiva
7
Oct. ’41
1
20.8
1
1.605,1
1
16.787,3
1
2.211,7
t
532,1
30 Sept. ’41
1
23,6
1
1.8.65,7
1
16.917,9
1
2.510,7
1
537,1
23
,,
’41
1
21.7
1
1.171,5
1
15.827,8
1
2.258,4
1
S
4.9..,
,
23 Aug. ’39
t
982,6
1
1.380,5
1
8.709,8
1
1.195,4′
1
454,8
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(In milI. fraflcs)
oa.
4)
o’S .ss
G
t»-
ts
.
1
owz
omp
0
4)0
Ç)
Icb
O.n
c38
2 Oct. ’41
Ï?Y
i’
15TTI
‘TïïsZTëï
3.65T
2.405
25Sept.’41
32.123
580
15.415
2.105 43.984
3.543
2.026
18
,,
’41
31.899
567
15.540
2.060
43.631
3.586
2.182
11
,,
’41
31.590
576
15.371
2.007 43.465
3.579
1.831
31.802
576
15.710
1.997
43.190
3.583 2.643
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806
–
909