241SEPTEMBER 1941,
 UTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch,-rStatistische
Berichten
ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
26E JAARGANG
WOENSDAG 24 SEPTEMBER 1941
No. 1340
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Gooi (Rotterdam).
PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:
J. H. M. Meijerink (Rotterdam).
Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dam-W
Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.
Telefoon lVr. 35000. Postrekening 8408 (ten name van
,,Eco.nomisch-Statistische Berichten”).
Abonnements prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 21′. per jaar. Buitenland en
holoniën f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de Administratie.
Advertenties voorpagina / 0.50 per regel. Andere pagina’s
f 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement. volgens tarief.
INHOUD:
Blz
Een moderne documentatiedienst door
Dr. Ii.
A. W. Joh. Mayer ……………………..552
De rubberpositie door
Dr. J. F. Haccoû. ……….554
Woningvoorraad en woningbehoefte door
Dr. Ir.
H. G. van Beusekom ……………………556
A a n t e e k e n i n g e n.
De buitenlandsche handel van Argentinië ……
558
Overheidsmaatregelen
op
econo-
misch gebied
……………………..
559
S t a.t is t i e k e n.
Bankdisconto’s – Baukstaten – Wisselkoersen
561-562
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De in ons vorige overzicht reeds gereleveerde bedrijvig-
heid van de arbitrage in Duitsche fondsen met Berlijn
heeft zich in de verslagweek gehandhaafd. Zoowel in de
courante als in de minder courante papieren vond regel-
matig handel plaats. Anderzijds echter is de activiteit van
Duitsche koopers op de markt voor Nederlandsche obliga-
tiën sedert eenigen tijd uiterst gering, terwijl ook op de
aandeelenmarkt de aankoopen binnen betrekkelijk enge
grenzen schijnen te blijven.
De stijging van den post ,,papier op het buitenland”
houdt aan, en is natuurlijk versterkt door de genoemde
activiteit van de arbitrage, die zich sedert de opheffing
van de geblokkeerde markenbelasting heeft ontplooid.
De toeneming van het accres der buitenlandsche wissel-
portefeuille zou waarschijnlijk nog krachtiger zijn geweest,
wanneer de belangstelling van Duitsche beleggers voor
Nederlandsche obligatiën en aandeelen op hetzelfde peil
was blijven staan als eenigen tijd geleden.
De aldus ontstane verruiming van de
geldinarkt
is in ae
laatste weken maar voor een gering gedeelte geabsorbeerd
door de stijging van den biljettenomloop. Tot goed begrip
willen wij er nog eens de aandacht op vestigen, dat de
behoefte aan chartaalgeld een zelfstandige factor is, die
de geldmarkt kan verruimen (bij terugvloeiing van bank-
papier) of kan verkrappen (bij toeneming van de circulatie).
Die factor kan den invloed op de markt van de stijging
der buitenlandsche wisselportefeuille dus versterken of
verzwakken, maar staat steeds op zichzelf, afgezien van
denindirecten samenhang, die natuurlijk wèl kan bestaan.
De
obligatieinaikt
vertoonde over het geheel genomen
weinig wijziging. De omzetten waren in de meeste fondsen
beperkt, en noemenswaarde koersfluctuaties kwamen niet
voor. De ondertoon was intusschen niet ongunstig, hetgeen
wellicht mede toegeschreven kan worden aan de vraag naar
beleggingsmateriaal van de zijde van hen, die winst namen
op Duitsche obligatiën.
De
aandeelenmarkt
heeft een lichte reactie ondergaan,
nadat de week weer pitermate vast was geopend. 1-let ge-
rucht d6eed de ronde, dat tegen het einde van de week
Rijksminister Funk een rede zou houden, waarbij maat-
regelen tot beperking van de koersopdrijiing van aandee-
len zouden worden aangekondigd. 1-let is bekend, dat de
autoriteiten de stijging van de laatste maanden ongaarne
hebben gezien, en dat ook in Duitschland herhaaldelijk
van hooger hand tegen deze beweging is gewaarschuwd.
Intusschen schijnt het, dat de besprekingen over dit onder-
werp nog gaande zijn, en dat men nog niet toe is aan de
afkondiging van concrete voorschriften. Toen officieel
nieuws in dit opzicht uitbleef, trad dan ook weer een her-
stel in, dat echter het koerspeil van de hoofdfondsen niet
meer op het hoogste niveau van de eelc kon brengen.
vv
1
552
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 September 1941
EEN MODERNE DOCUMENTATIEDIENST.
Economische literatuur’ in
oorlogstijd…,
en daarna.
Wij leven in een tijd van groote gebeurtenissen, ook op
economisch terrein. Tengevolge van den oorlog zien onze
nationale handel en industrie een aantal afzetmogelijk-
heden verlQren gaan, waardoor verscheidene bedrijfs-
groepen naar andere bestaansmogelijkheden moeten zoe-
ken.
Ook dwingt het tekort aan bepaalde grondstoffen om
te zien naar vervangingsmaterialen, terwijl men in som-
mige gevallen zelfs zal gaan zoelen naar de vervaardiging
van of handel in andere pioducten. Veel van wat thans
tengevolge van de oorlogsomstandigheden wordt opge-
bouwd, zal na het einde van den oorlog niet levensvatbaar
meer zijn. lntusschen zullen zich in alle landen zulke
groote veranderingen hebben vQorgedaan, dat het – ook
al zou men dit willen – onmogelijk zal blijken, de
toestanden van 1939 te reconstrueeren. Voor een verge-
lijking denke men slechts aan de industrieën, die in en
buiten Europa zijn ontstaan gedurende de vorige oorlogs-
periode (1914-1918), toen de overzeesche verbindingen
op vele punten verbroken waren.
Er is ook nu beroering in de structuur van het bedrijfs-
leven, overal en gelijktijdig.
De zakenman – dit woord in den wijdsten zin genomen
-, die ‘zijn bronnen van bestaan niet langzaam of plotse-
ling wil zien opdrogen, is genoodzaakt zich voortdurend
rekenschap te geven van de veranderde omstandigheden,
zooals deze zich binnen en buiten de nationale grenzen wij-
zigen.
Bedenkt men, dat bovendien iedere landsregeering voor
de belangen van het eigen volk waakt door het uitvaar-
digen van verordeningen op elk gebied, dan dient de
actieve zakenman vooi’alin dezen tijd, en ook straks na
den oorlog, te kunnen beschikken over vlugge en betrouw-
bare inlichtingen.
Bestaat er een economische ‘informatiedienst?
Van oudsher zijn onze groote dagbladen goede infor-
matiebronnen gebleken op het gebied der toegepaste
economie. Wat zich evenwel op het oogenblik voor onze
blikken ontrolt, kunnen deze bladen onmogelijk tot in
alle details verwerken zonder het karakter van
algemeene
informatiebron, i.c. dagblad, te verliezen.
Hij, die zich van het economisch gebeuren voortdurend
op de hoogte wil houden, dient derhalve naar andere
bronnen om te zien. Daarbij zal hij, indierk hij consciëntieus
te werk gaat, zeer snel bemerken, dat hij aan een abonne-ment op een enkel vaktijdschrift niet genoeg heeft, omdat
artikelen, die voor hem van interesse zijn, voor het meeren-
deel in andere bladen verschijnen. Aan den anderen kant
zal hij bemerken, dat het vakblad, waarop hij zich geabon-
neerd heeft, artikelen brengt, die hem eigenlijk niet zeer
ter harte gaan. Hij staat dus voor de keuze zich op meer
dan één tijdschrift te abonneeren, met daarmede gepaard
gaande grootere kosten, of zich in de keuze van het door
hem gelezen materiaal te beperken en daarbij steeds
gehinderd te worden door de gedachte, dat iets belangrijks
hem mogelijk zal ontglippen.
Welke methoden çan documentatie staan ons ten dienste?
Fliermede zijn wij aangeland bij de kern van het vraag-
stuk, dat ons interesseert, nl. de techniek der documen-
tatie. Een verkenning van het domein der documentatie
werkt ir dit opzicht verhelerend. Op dit gebied blijkt
zich nu bij nadere beschouwing de laatste jaren een geheel
nieuwe tak van wetenschap te hebben ontwikkeld.
Wenden wij ons eerst tot één der meest documentatie-
behoeftige groepen van onderzoekers, de chemici.
Sedert vele tientallen jaren zijn de chemici van alle
landen bezig nieuwe verbindingen te maken en nieuwe
chemische werkwijzen of verbeterirgen daarop te be-denken. Hierbij moet de eene auteur noodgedwongen
voortbouwen op datgene, wat zijn voorganger gepresteerd
en daarover gepubli-
lijk van de omstandig-
cnnae
d,oeoiange
Duitsch, Engelsch,
•
Fransch
of
Ameri-
030
vakblad zou
•
.
hebben gepubliceerd.
Aangezien het bij deze
literatuur dikwijls gaat
over uitgesproken ge-
–
dachten en beschreven
• . . werkwijzen, die voor uit-
vinders van direct be-
lang zijn, ontstaat er
4119
een jacht naar de nieuw-
”
•
ste gegevens der chemi-
I
ceerd heeft, onafhanke-
sche wereldliteratuur.
Er zijn over de ge-
i
‘
heele wereld circa 3200 tijdschriften), die regel-
ge
u
matig onderwerpen op
rn.
W
het gebied van de chemie
! (theoretische zoowel als
toegepaste) publiceeren.
Ze alle te lezen is zelfs
• voor een werker op een
gespecialiseerd vakge-
bied onmogelijk.
1-Her brengen nu de
zgn. refei’aten-tijdschrif-
ten uitkomst. Al jaren
j bo’maan •
verschijnen in een aan-
) In 31 talen.
–
.I’ •’-‘ -‘*”
–‘–,
76.Pa1er- & Kartonind, Cart
t
661,71
Ø
Houtproduøten. Ce11u1
–
—iw
655.3
Druker1j
‘1
%4 $
(43
0
.DUjtSChl8fld
•
661.71
3.911.1
1
ZeUslaff,
PLier Druck In 19391
1
40 (fleus61s / Die
La
men, Dis Erfogsreci’snungen und die AussAttm4m. Ziffa
V.JP 9’1941.03.05.pa32paA3
Ze
vervo
‘1 ‘
4
17
24 September 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
tal tijdschriften – dikwijls met wereidreputatie – uit-
treksels van alle belangrijke artikelen, met een verwijzing
naar de plaats, waar het oorspronkelijke artikel is ver-
schenen. hetzelfde wordt voor de octrooischriften ge-
daan. Deze uittreksels
2)
worden gerubriceerd in een
30- tot 45-tal rubrieken, zoodat iedere chemicus, die
zijn wekelijks of halfmaandelijks verschijnend referaten-blad doorleest, als regel slechts een relatief klein deel van
het referatenblad behoeft te bestudeeren. Indien de lezer
meent, dat het artikel voor hem van belang is, kan hij
fotocopieën van de origineele publicaties bij de redactie van het referatenbiad bestellen.
Ook kan men het tijdschrift ter inzage krijgen bij één
der plaatselijke bibliotheken, voorzoover deze althans op
het tijdschrift geabonneerd is of het betreffende boek
heeft aangeschaft.
Voor- en nadeelen oan het referatenbiad.
De 000rdeelen
zijn evident: de lezer krijgt meer onder oogen dan hij een simpel
abonnement op ,,zijn” vakblad;
hij spaart geld, aangezien hij de origineelen niet
behoeft te koopen;
hij spaart tijd, aangezien hij de artikelen van de
vakbladen niet alle meer of minder rigoureus behoeft te bestudeeren om te zien, of deze iets van zijn gading be-
vatten, maar zich aan het uittreksel kan oriënteeren.
De
nadeelen
zijn minstens even evident:
de lezer moet de hem interesseerende referaten,
vooral tegenwoordig, toch nog uit een groote groep van
hem geen belang inboezemende andere referaten, die
mede in zijn groep voorkomen, uitkiezen;
hij krijgt op het einde van het jaar een verzameling
drukwerk, die de respectabele dikte van 7200 blz. bedraagt,
en waarin de hem interesseerende referaten zijn ,,ver-
dronken” om eerst na verschijning – veelal slechts één-
maal per jaar – van een alfabetischen index op de refe-
raten van het
gcpasscerde
jaar (naam-, zaak- of patent-
registrs, die overigens op zichzelf al een respectabele
dikte hebben) toegankelijk te worden hij betaalt voor het referatenblad per jaar een som,
die varieert van. $ 14.50 tot RM 165, een aanzienlijk
bedrag dus, zonder dat hij de hem interesseerende
artikelen
nog in handen heeft.
De moderne oplbssing Qan het probleem.
De Economische Voorlichtingsdienst, die zich tot taak
stelt bedrijven en instellingen, alsmede den individueelen
zakenman, op snelle wijze vab betrouwbare gegevens te
voorzien – een doelstelling, welke veel overeenkomst ver-
toont met die, zooals ze zich voor den uitgever van een
referatenhlad voordoet—, heeft het probleem op origineele, zelfs fascineerende wijze opgelost.
De binnenkomende tijdschriften worden door de be-
treffende specialisten (in vöércirculatie) en in de sectie
,,classificatie” bekeken door deskundigen, die aangeven,
welke artikelen zullen worden geclassificeerd, welke classi-
ficatie-kenteekenen deze artikelen krijgen, en wat de korte
inhoud van de gekozen artikelen is.
Eenige classificatie-teekens geven het onderwerp, resp.
de onderwerpen waarop ieder artikel betrekking heeft, aan.
Het is voor het begrip van het geheele systeem dienstig bij deze classificatie-teekens even stil te staan. Het referaat (hier ,,documentatiefiche” genoemd) dient uiteindelijk een plaats te krijgen in de referaten-verzame-
ling (documentatie-kartotheek), en wel zoodanig, dat men
het snel terug kan vinden op die plaatsen, waar men rede-
lijkerwijze mag verwachten het te zullen aantreffen, indien
men naar literatuur over een bepaald onderwerp gaat
zoeken.
Deze rangschikking der fiches in de kartotheekladen
2)
Ca. 65000 per jaar.
553
wordt aangegeven door cijfers, ontleend aan de EJniverseele
Dcimale Classificatie
3).
Ieder onderwerp wordt door een cijfer of combinatie van cijfers, resp. een combinatie van
cijfergroepen, aangegeven. Bij wijze van -voorbeeld diene
het volgende (zie de afbeelding hiernaast):
De afgebeelde documentatiefiche heeft betrekking op
een artikel, verschenen in ,,Der Vierjahresplan” van 1041,
en wel op blz. 888. Het artikel heeft tot titel: Zellstoff,
Papier, Druck in 1939/’40 (Deutschiand). Hetgeen achter
de schuine streep staat, is de korte aanduiding van den
inhoud van het artikel. Boven den titel staan een aantal
decimaalcijfers: 43 = Duitschland; 661.71 = houtpro-
ducten, cellulose; 676 = papier- en cartonnage-industrie;
655.3 = drukkerij; 338.011.1= bedrijfsresultaten.
De fiche wordt nu op iedere dezer cijfercombinaties in
de karthoteek gerangschikt, waarbij nog vermeld dient
te worden, dat de plaats in de kartotheek niet alleen be-
paald wordt door één enkele cijfercomhinatie, maar door een grdep van cijfercombinaties. Om deze rangsehikking
in de kartotheek te vergemakkelijken, geeft de classificator
de fiche een zgn. kopmerk (op de afbeelding niet zichtbaar),
d.w.z. hij plaatst er één of meer lettercombinaties op.
Bij de onderhavige fiche bestaat het kop merk uit de letter-
combinaties ahe / bac / cae / dae. De letters a, b, c, d, e
komen respectievelijk overeen met de decimaalnummers
43 / 661.71 / 676 / 655.3 en 338.011.1. De lettercomhinatie
abe bijv. beduidt nu, dat de fiche gerangschikt wordt onder
43 = Duitschland. Teneinde orde binnen de groep Duitsch-land te verkrijgen, wordt het in die groep gerangschikt naar
het tweede nummer 661.71 = houtproducten, cellulose, en in de aldus ontstane ondergroep weer naar het derde
nummer 338.011.1.
lIet referaat nu wordt niet uitsluitend ten dienste van
den Voorlichtingsdienst zelf gemaakt. Integendeel function-
neert de dienst pas dan goed, als het in zeer vele handen
komt, d.w.z. wanneer het geheele Nederlandsche bedrijfs-
leven van den centrlen Neclerlandschen classificatiearbeid
mede-profiteert. Het stamreferaat (stamfiche) dient dus
in een
reproclueerbaren
vorm gemaakt te worden, zoodat reproducties er van aan de abonné’s kunnen worden toe-
gezonden. Gezien het baanbrekende werk, dat de N.V. Chemische Fabriek L. van der Grinten te Venlo op het
gebied van de reproductie-techniek heeft vermicht, zal het
niet verwonderen, dat hiervan bij den Economischen
Voorlichtingsdienst een dankbaar gebruik wordt gemaakt.
rr
ene
i
n
d
e
de reproductics van het referaat te kunnen
maken volgens het zgn. ondoprint-systeem, dient men te
beschikken over een referaat, dat, met alle classificatie-
kenteekenen, met de schrijfmachine op een doorschijnend
formulier (,,master”) is geschreven. 1-let aldus vervaardigde
,,master” gaat naar de afdeeling reproductie, waar de zgn.
stamfiches, alsmede de fiches voor de abonné’s, gemaakt worden. De zgn. stamfiches zijn, evenals de oorspronke-
lijke masters, doorzichtig en kunnen
–
dus op hun beurt
weer als origineel voor reproductie dienen. De documen-
tatiefiches worden van deze laatsten gemaakt, en zijn in het algemeen niet transparant. Het maken van meer dan
één stamfiche is noodig, immers op alle plaatsen in de
kartotheek, waarheen de classificatie-cijfers wijzen, dient
een fiche te staan. Om tot het bovenvermelde voorbeeld
terug te keeren: iemand, die alles wil weten over de papier-
industrie in Duitschiand, krijgt alle afdrukken der stam-
fiches, die daarover op het nummer Duitschland te vinden
zijn. 1-let is dus noodig, dat ook onder het nummer Duitsch-
land een stamfiche staat.
De voordeelen van een volgens de beschreven principes
opgebouwde kartotheek zijn de volgende: de referaten
,,verdrinken” niet in de groote massa, doch de bij elkaar
behoorende staan altijd bij elkaar; de abonné krijgt geen –
,,ballast”, doch alleen dat, wat hij hebben wil, waardoor
3)
Voor een bespreking van deze classificatie in dit
ve rband zie o.a. Chem. Weekblad Bd. 30, p. 730 (1933).
554
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 September 1941
hij in staat gesteld wordt om ,,efficiënt te lezen”, zonder
dat hem zulks veel tijd of geld kost.
Doch ook voor den documentatiedienst is er het groote
voordeel, dat men bij een aanvrage over een bepaald
onderwêrp slechts de gemakkelijk te maken en goed lees-
bare zwart-op-wit reproducties heeft te sturen en niet de
wit-op-zwart photocopieën of afschriften, die met de schrijf-
machine gemaakt zijn. Vooral bij een lang referaat zal
het maken van een afschrif langer duren dan het maken van een reproductie, terwijl er bovendien bij het maken
van een afschrift fouten gemaakt kunnen worden, die,
indien zij in de bronaanduiding voorkomen, tot allerlei
onaangename verrassingen aanleiding kunnen geven.
Oat het Nederlandsche bedrijfsleven met een dergelijke
moderne documentatie-service (Documentatiedienst der
Stichting ter Bevordering van den Uitvoer (S.B.U.),
Rijnstraat 24, ‘s-Gravenhage) thans, en vooral ook
straks na den oorlog, ten zeerste gebaat is, behoeft wel
geen nader betoog. Ook op het gebied van het verzamelen, het ordenen en
het distribueeren van krantenknipsels of ,,perscopieën”
(fotocopieën van persknipsels) heeft de Economische Voor-
lichtingsdienst een origineele oplossing gevonden, doch
hierover in een volgend artikel. 1-lierbij kan dan tevens
nader ingegaan- worden op de methoden voor het maken
der fiches, alsmede op die voor het maken van afdrukken
van die tijdschriftartikelen, welk de abonné der fiches in
hun geheel wil lezen.
A. W. JOH. MAYER.
DE RUBBERPOSITIE,
1)
Onlangs deelden de dagbladen mede, dat het uitvoer-
quotum voor rubber door het internationale rubber-comité voor het vierde kwartaal op 120 pCt. van de
basisquota is gesteld, een record, dat nog nooit is bereikt. Hoewel het interessant is met dit gegeven ter besch
.
jkking
de rubbersituatie te analyseeren, moet men er daarbij
toch wel zeer van zijn doordrongen, dat het daartoe be-
schikbare materiaal schaarsch is. Vandaar, dat groote voorzichtigheid bij het trekken der conclusies een ge-
biedende eisch is, en dat de verkregen conclusies boven-
dien met groote voorzichtigheid dienen te worden gehan-
teerd.
De ontwikkeling in
1940.
Het’jaar 1940 is reeds een jaar van een milder wordende
beperking der productie geweest; nadat voor het eerste
halfjaar het uitvoerpercentage op 80 was gefixeerd,
werd het, via 85 voor het deide kwartaal, op 90 voor de
laatste 3 maanden vastgesteld. Zoodoende kon worden
aangenomen, dat de werelduitvoer dien van 1939 zou
overtreffen, en zulks is ook in aanzienlijke mate het geval
geweest. Inclusief de uitvoeren der outsiders kunnen wij
den werelduitvoer voor 1940 ramen op rond 1.400.000 ton,
tegen 988.863 ton in 1939; het cijfer voor 1940 komt dus
vrijwel overeen met onze raming van rond 1.386.000 ton
(zie E.-S.B. van 16 October 1940).
Dit geldt evenzeer voor onze schatting van het wereld-
verbruik buiten de productie-gebieden; wij raam den dit
indertijd op 1.068.000 ton, terwijl de thans beschikbare
gegevens dit cijfer op ongeveer 1.080.000 tin brengen,
tegen ruim 1.098.000 ton in 1939. Vooral het grootere verbruik der Vereenigde Staten heeft een compensatie
gebracht voor het verlies van andere verbruikslanden.
Het verbruik in de Vereenigde Staten van meer dan
600.000 ton in 1940 vormt een record. Daaraan is o.a.
medegewerkt door de automobielindustrie, welke in
1)
Oudere cijfers in dit artikel zijn ontleend aan het
nummer van April 1940 van het Internationale Rubber-
comité; alle cijfers, behoudens indien uitdrukkelijk an-
ders vermeld, zijn in long tons.
1940 4.470.000 wagens. vervaardigde, tegen 8.577.000 in
1939. Deze vergrooting der productie en die van het
aantal vervaardigde autobanden is echter niet derniate
groot, dat zij het verschil geheel kan verklaren. Ook op andere gebieden der rubberverwerkende industrie moet
dus de activiteit belangrijk zijn toegenomen.
Uit de cijfers voor uitvoer en verbruik volgt, dat,
ondanks de verliezen aan rubber, die tijdens het transport
over zee en de bombardementen in Engeland zijn ont-staan, de wereldvoorraad grooter moet zijn geworden.
Een vergelijking van de voorraden in Amérikaansche
handen per einde 1939 en 1940 toont aan, dat hier het
grootste gedeelte der vermeerdering is terecht gekomen.
De loco- en stoomende voorraden der Vereenigde Staten bedroegen per einde 1939 229.000 ton en per einde 1940
464.000 ton, een vermeerdering dus met 235.000 ton,
bij een totale maximale vermeerdering (buiten de pro-
ductielanden) met circa 320.000 ton.
De algemeene positie ir
1941.
Werd voor de drie eerste kwartalen van dit jaar de
uitvoer op 100 pCt. der basisquota gefixeerd, voor het
laatste kwartaal is het uitvoerpercentage op 120 vast-
gesteld, zoodat het gemiddelde voor 1941 105 bedraagt.
Zooals bekend, zijn de basisquota schattingen, die
weliswaar een reëele basis hebben, doch geenszins de werke-
lijke productie-capaciteit weergeven. Voor Nederlandsch-Indië bv. was bij de ondernemingsrubber de toestand zoo,
dat de productie-capaciteit het vastgestelde basisquotum
overschreed; voor Malakka werd daarentegen indertijd
betoogd, dat het -basisquotum geflatteerd was. Nemen
wij evenwel aan, dat de verschillende gebieden een pro-
ductie kunnen leveren, welke aan het gemiddelde uitvoer-
percentage over 1941 van 105 beantwoordt, dan zou,
inclusief den uitvoer der outsiders
– en aangenomen, dat
t.uldoende scheepsruinue beschikbaar zou zijn
– op een
wereldexport van ruim 1.700.000 tQn moeten worden ge-
rekend. Laten wij onze eerste restrictie even buiten be-
schouwing, dan blijft de tweede, hierboven gecursiv.eerde,
die blijkens gepubliceerde berichten een reëele is. Het
is echter tevens noodzakelijk, na te gaan, waarom het
cornité een dergelijk hoog uitvoerpercentage heeft gefixeerd.
Dit brengt ons tot de vraag, welk verbruik in 1941
buiten de productiegebieden mag worden
,
verwacht.
Aanvankelijk ontvingen wij gegevens, welke in dit
opzicht een zeker optimisme wettigden: de Amerikaansche
automobielproductie werkte op groote capaciteit en ge-
durende het eerste halfjaar werden 3.150.000 automo
bilen vervaardigd. De productie voor het geheele jaar
werd echter ôp 5.290.000 wagens geraand, waaruit blijkt,
dat het nieuwe auto-seizoeif een belangrijk kleinere pro-
ductie zal brengen. Inderdaad is, in twee étappes, be-
sloten tot een belangrijke beperking, vooral voor per-
sonenwagens. Voor 1942 schijnt het maximale productie-
plan te zijn vastgesteld’op 3.100.000 automobielen; de
restrictie zal in den herfst van dit jaar beginnen.
Het Amerikaansche rubberverbruik zal uiteraard den
invloed ondergaan van deze beperking der autoproductie.
Over het eerste halfjaar wordt de consumptie op 430.000 ton geraamd, een hoogtepunt, dat voor 1941, van produ-
centen-standpunt beschouwd, zeer optimistische voor-
spellingen zou motiveeren, ware het niet, dat inmid-
dels ook op de verwachtingen te dezen aanzien een -domper
is geplaatst. Immers, sedert kort bestaat in de Vereenigde
Staten een invoermonopolie, dat, volgens de berichten,
ten doel heeft prijsopdrijving tegen te gaan en de beperking
van het verbruik effectief te maken. Volgens dagblad-
berichten blijkt er een plan te bestaan in de naaste toekomst
het rubberverbruik tot 600.000 ton per jaar te beperken,
waarbij uiteraard de belangen van bepaalde industrieën
praevaleeren. Hoewél de verwachting, dat het wereld-
verbruik van rubber in 1941 dat van 1940 zal overtreffen,
niet ongegrond is, staat dus tevens wel vast, dat het den
24 September 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
555
totalen toegestanen uitvoer niet zal benaderen. Er blijft
een marge van naar schatting 500.000 ton.
Ook hier blijkt dus, dat het comité rekening heeft
gehouden met den Amerikaanschen wensch tot voorraad-vorming, waarbij zeker een der overwegingen is geweest,
door voldoende aankoopmogelijkheden de belangstelling
voor de vervaardiging van synthetische rubber te ver-
minderen. De voortbrenging van laatstgenoemd product
wordt voor 1941 in de Vereenigde Staten nog slechts op
10.000 ton getaxeerd, maar nog steeds komen berichten
inzake uitbreiding der productie-capaciteit binnen.
Het gebrek aan scheepsruimte is over het algemeen
voelbaar, maar rubber behoort tot de geprivilegeerde
goederen, die prioriteit bij verscheping genieten, en het
feit, dat de Amerikanen kort geleden, volgens berichten,
alle loco-rubber in het Verre Oosten hebben opgekocht,
doet vermoeden, dat zij op dit product grooten prijs
stellen. Hierop wijst ook de omvang van den rubbér-
uitvoer uit Malakka, die in Augustus 66.000 ton, dus meer
dan het gemiddelde mandelijksche quotum, heeft be-
dragen.
TOOF
gebieden, die het uitvoerpercentage kunnen halen,
bestaat er dus een goede kans, dat deze productie ook
geheel zal worden afgezet, hetzij als uitvoer, hetzij als
verkoop van loco-voorraden.
De ontwikkeling in iVederlandschJndië.
Voor Nederlandsch-Indië moet, als steeds, onderscheid
worden gemaakt tusschen ondernemings- en bevolkings-
rubber.
Voor de
ondernemingsrubber
heeft 1940 slechts een
klein tekort van uitvoer tegenover het quotum gebracht.
Er werd ruim 270.000 ton (â 1000 kg) uitgevoerd, en
houden wij rekenink met de hoeveelheid, welke op het
einde van het jaar onder douane-contrôle was gesteld,
dan kunnen wij vaststellen, dat het geheele, toegestane
quotum ad bijna 272.000 ton ook werd uitgevoerd. Daarbij
moet worden bedacht, dat in October 1940 nog 13J
2
L
pCt.
van het met rubber beplante areaal niet getapt werd,
en hoewel dit de minst productieve oppervlakte zal zijn
geweest, was er toch een zekere reser’ie. Aangenomen
werd, dat deze bij een uitvoerpercentage van 100 zou zijn
verdwenen. Toch meenen wij, gezien ook de techniek van het productieproces, dat de ondernemingsrubber den toe-
gestanen uitvoer in 1941, zijnde bijna 350.OQO ton (
, f
L
1000
kg),zal kunnen halen. Tot Juli boekte de ondernemings-
rubber weliswaar een achterstand in
productie
van 26.000
ton ten opzichte van de toegestane hoeveelheid, maar dit
feit achten wij voor de beoordeeling van weinig beteekenis.
Van meer belang is, naar onze meening, dat de totale
Iidische
rubberuiwoer
gedurende het eerste halfjaar
ongeveer 16 pCt. bij het toegestane quantum ten achter
is gebleven, omdat dit – in verband met de productie-
cijfers – op een gebrek aan scheepsruimte wijst. Er is
nog een ander feit, dat een indicatie in deze richting
geeft. Wij denken aan de oprichting van het Uitvoer-
burèau, dat, evenals op Malakka, als ,,single-seller” op-
treedt en dat mede tot taak heeft de van de verschillende
ondernemingen aangevoerde rubber een deel van de be-
schikbare scheepsruimte toe te w’ijzen.
Nadat midden Juni van dit jaar de noteering voor
sheets te Batavia 33 ct. is geweest, heeft het Exportbureau
thans den exportprijs op 32.16 ct. per J kg vastgesteld.
In verband met het op volle capaciteit kunnen werken
van de rubbercultuur is dit zeker geen onbevredigende
prijs.
Hoe zijn de winstinogelijkheden?
Een andere vraag is evenwel, hoe het met het provenu
voor den producent – en speciaal met de winstmoge-
lijkheden – staat. Hierbij moet aan den eenen kant worden
vastgesteld, dat de grootere productie tot een verlaging
van den kostprijs door daling der algemeene kosten moet
hebben geleid. Maar dit is dan ook, voor zoover wij kun-
nen nagaan, de eenige gunstige factor. Daartegenover staan
de vermoedelijke stijging der bonen en andere directe productiekosten en vooral de zwaardere lasten van de
zijde der overheid. Naast het gewone uitvoerrecht, dat in
1941 2.4 ct. per . kg
. bedraagt, staan de extra-heffing op
rubber van 5 pCt. en het tot 3 pCt. verhoogde defensie-uit-
‘voerrecht, welke bij de huidige berekeningsbasis van 61 ct.
per kg (voor 1942 zal deze berekeningsbasis tot 65 ct.
per kg worden verhoogd), resp. 1.525 en 0.915 ct. per hkg
voor den fiscus opeischen, tezamen dus 4.84 ct. per hkg.
Van de winst, die dan overblijft, vraagt de fiscus
door middel van de vennootschapsbelasting thans 35 pCt.,
terwijl de heffing door middel van de dorlogswinstbelas-
ting – op de vroeger reeds in dit tijdschrift beschreven
grondslagen
2
) – 63 pCt. van ruw gezegd de extra-winsten *
boven het gemiddelde der jaren 1936-’38 en zonder de
vennootschapsbelasting, aan het mogelijk uit te keeren
dividend der rubbermaatschappijen onttrekt. De op-
richting van het Exportbureau zal er voorts wel toe leiden,
dat van den prijs een zeker percentage – in verband met
de kosten van dit bureau en het uitschakelen van make-
laars en exporteurs – zal worden gekort.
De belastingheffingen zijn zeer hoog; bovendien mag men
niet voorbijzien, dat deze betaald moeten worden van de
fiscale
winst, die in deze tijden vrij zeker de door de
ondernemers becijferde winst zal overtreffen: Vast staat,
naar onze meening, dat er tusschen prijs en kosten een
winstmarge moet bestaan, zoodat er ook na afdracht der
belastingen winst zal overblijven, zij het, dat deze ongere-kend de vennootschapsbelasting, slechts ongeveer 18 pCt.
van het surplus boven het gemiddelde van 1936-’38 zal
bedragen, terwijl over dit gemiddelde zelf nog belangrijk
meer vennootschapsbelasting moet worden betaald.
En dan nog is het de vraag in hoeverre de thans toe-
gestane productie een anticipeeren op de toekomst is. In de Vereenigde Staten bestaat een duidelijk streven
de voorraden te vergrooten tot meer dan een jaar con-sumptie en een dergelijke voorraad in handen van een
monopoiQïden inkooper kan later voor de prijsvorming
een gevaar zijn.
Voor de
bcoolkingsrubber
in Nederlandsch-Indië zijn wij met betrekking tot de mogelijkheid, dat de ten uitvoer toe-
gestane hoeveelheid zal kunnen worden gehaald, even
optimistisch als voor de ondernemingsrubber. Voor
1940 kunnen wij vaststellen, dat door een uitvoer van
ongeveer 268.000 ton (h 1000 kg) de toegestane hoeveel-
heid practisch is gehaald. Voor 1941 mag de bevolkings-
rubber-uitvoer weliswaar ongeveer 340.000 ton (k 1000 kg)
bedragen, dus zeer belangrijk meer, doch het jaar werd
ingegaan met een voorraad bij de erkendd exporteurs van
bijna 20.000 ton. Over de eerste 6 maanden van 1941
bedroeg de achterstand in den uitvoer van bevolkings-
rubber slechts ongeveer 4000 ton, wat eer te verwaar-
loozen gedeelte van den bedoelden uitvoer is.
Nemen wij vervolgens aan, dat de kosten van levens-
onderhoud ook in de streken der bevolkingsrubber zijn
gestegen en houden wij in het oog, dat de prioriteit van
rubber bij de verscheping eenerzïjds en het prijspeil ander-
zijds dit goed tot een aantrekkelijk object maken, dan
ligt het vermoeden voor de hand, dat de belangstelling van
de bevolking voor den tap groot zal zijn. Daarbij komt nog, dat er – althans voor Noord-Suma-tra vermeldt een dagbladbericht dit – in de gebieden der
bevolkingsrubber meer en meer eigen rookerijen worden
opgericht, een noodzakelijkheid in verband met het gebrek
aan scheepsruimte, doch tevens een voordeel voor de
bevolking en een stimulans te meer om de productie te
vergrooten.
2)
Zie Mr. C. Schlick ,,De Indische oorlogswinstbelasting”,
in E.-S.B. van 28 Februari 1940.
r
FÇL
1
sre’
7′-‘
556
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 September 1941
Baten toor JVederlandsch-Indië als geheel.
Voor Nederlandsch-Indie als geheel zal de rubbercultuur
in 1941 een belangrijke bate brengen. Bij een uitvoer van
ruim 688.000 ton ontvangt de Indische gemeenschap,
behalve de baten uit scheepsvrachten en assuranties,
ruim 450 millioen gulden. (uitgaande van een prijs -van
cîrca .33 ct. per hkg.), waarvan aan uitvoerrechten (zonder
statistiakrecht, enz.) bijna 67 millioen gulden aan den’
fiscus toevloeien, terwijl deze nadien in den vorm van
oorlogswinstbelasting, vennootschapsbelasting, verponding,
inkomsten- en vermogensbelasting nogmaals een be-
langrijk deel van de totale baten opeischt. Er moet thans
een ongekende activiteit in de rubbercultuur zijn, hetgeen
wel blijkt, indien de toegestane uitvoer van 1941 wordt
vergeleken met dien in vbrige jaren:
–
Wereld-uitvoer Uitv. Nëd.-Indië
Jaar
in long tons
1941 (raming)
±
1.700.000
677.775
1940 (raming)
±
1.400.000 536.022
11939
988.863 369.880
1938
870.400 300.918
1937
1.164.400 433.630
Daarnaast mag niet worden vergeten, dat uit de bin–
nengekomen berichten mag worden afgeleid, dat ook de
rubber-verwerkende-
industrie
in Nederlandsch-lndië thans
een grootere beteekenis krijgt. Uit de cijfers van de ver-
werkte ruwe rubber bleek, dat deze industrie, .welke in 1934
nog slechts 64 ton absorbeerde, in 1939 reeds een afzetge-
bied was geworden voor 3210 ton en in een dagbladbericht
van Februari jl. werd speciaal van den grooter wordenden
uitvoer van rubberproducten melding gemaakt, onder
toevoeging van de mededeeling, dat deze bedrijrstak in de toekomst voor Nederlandsch-Indië van groot belang
zal blijken te zijn.
J. F. HACCOÛ
WONINGVOORRAAD EN WONING-
BEHOEFTE.
Meer dan ooit is er in dezen tijd belangstelling voor
gegevens omtrent woningvoorraad en woningbehoefte.
1-let besef, dat behoefte en voorraad, of met andere woor-
den vraag en aanbod, niet meer met elkander in overeen-
stemming zijn en geleidelijk in een steeds ongunstiger
verhouding komen, stemt tot ongerustheid en doet de
vraag rijzen naar concrete gegevens. Helaas zijn deze
niet in voldoende mate aanwezig.
Nog afgescheiden van het feit, dat de woningproductie
over 1940 niet is gepubliceerd, bestaat er zelfs onzekerheid
over de grootte van den woningvoorraad v66r dat jaar.
Zulks is een gevolg van het ontbreken van een bevredi-
gende definitie van het begrip ,,woning”.
In het artikel ,,De Woningvoorraad i,n Nederland”
door J. de Bruin (E.-S.B. van 6 Augustus 1941) komt deze
onzekerheid eveneens tot uiting. Deze schrijver gaat uit
van een cijfer voor den woningvoorraad op 31 December
1930, dat naar onze meening niet juist is. ,Ht cijfer van
1.885.567 bewoonde en een reserve van 49.875 onbewoonde
woningen, in totaal 4.935.442 woningen, dat de schrijver
ontleent aan een publicatie van het Centraal Bureau voor
de Statistiek, berust op een definitie, die voor het; beoogde,
doel niet bruikbaar is.
Deze misvatting staat intusschen niet op zichzelf. Het
in 1938 verschenen gedenkboek ,,Beter Wonen” van den Nationalen Woningraad bevat uitgebreide gegevens over
den woningvoorraad, waarbij eveneens wordt uitgegaan
van het aantal woningen op 31 December 1930, dat op
het bovengenoemde cijfer van 1.885.567 wordt gesteld.
Hierbij wordt zelfs het aantal leegstaande woningen ad
49.875 verwaarloosd, zoodat het cijfer van 1.885.567 be-
woonde woningen als de totale aanwezige woningvoorraad
wordt aangenomen.
De oorzaak van de gemaakte fouten ligt in de onzeker-
heid omtrent de definitie van ,,woning”. Dat in het bij-zonder in de groote stad met haar ingewikkelde woon-
verhoudingen, waar in grooten getale heerenhuizen en
ouderwetsche groote bovenhuizen in tweeën of drieën
worden verhuurd, of althans door twee of drie gezinnen
worden bewoond, verschil van meening kan bestaan over
het begrip woning, is begrijpelijk. 1-let behoeft dan ook
niet te verwonderen, dat de gemeentelijke en rijksdiensten
het wel eens niet met elkaar eens zijn over het aantal in
een gemeente aanwezige woningen. –
Het – verschil gaat echter zoo ver, dat het Centraal
Bureau voor de Statistiek bij dezelfde gelegenheid, i.c.
de Volkstelling van 1930, twee definities voor woning heeft
gebruikt, welke resultaten opleveren, die, zooals aan-
stonds zal blijken, ongeveer 70.000 verschillen.
J’olkstelling van
1930
en Woning- en Gczinsstatistiek.
Bij deze volkstelling is voor het eerst ook een telling
gehouden van het aantal bewôonde en onbewoonde
woningen. In het voorbericht van Deel 1 van het Verslag,
waarin wordt medegedeeld, dat voor het eerst is overge-gaan tot het tellen van de woningen, teneinde een juister
inzicht te verkrijgen in .de woongelegenheden, treft men
de volgende definitie aan: –
,,Als woning wordt geteld elk perceel of perceelsgedeelte,
dat, volgens zijn inrichting als afzonderlijke woning is te
beschouwen, m.a.w. als. woning wordt aangemerkt elk
perceel of perceelsgedeelte, dat feitelijk voor woning
van slechts één gezin of persoon dient, ook indien een
gedeelte daarvan aan één of meer gezinnen dan wel aan
kamerhuurders in ondez-huur is afgaltaan. Een perceels-gedeelte, dat door den eigenaar van het perceel afzonder-
lijk aan een (een afgescheiden leven leidend) gezin of
persoon is verhuurd, wordt als een afzonderlijke woning
beschouwd, ook al maakte dit oorsprQnkelijk met een
ander gedeelte van het perceel één enkele woning uit”.
In een afzonderlijk deel van het verslag zijn de resul-
taten van de ,,Woning- en Gezinsstatistiek” vermeld,
welke statistiek een inzicht wil geven in de wijze, waarop
de gezinnen gehuisvest zijn. In het voorbericht hiervan
vindt men de mededeeling, dat als woning zijn aangemerkt
,,de voor bewoning bestemde vertrekken, waarover een
gezin of een afzonderlijk levend persoon beschikt”.
Verschil in de uitkomst der tellingen.
Volgens de Woningtelling, waarbij de eerste definitie
is aangehouden, waren aanwezig 1.15.661 bewoonde en
49.875 leegstaande woningen, dus in totaal 1.865.56
woningen.
De Woning- en Gezinsstatistiek levert een totaal van
1.885.567 bewoonde woningen op. Leegstaande woningen
zijn niet geteld, omdat deze niet onder de gebruikte defi-nitie zijn te brengen.
De cijfers voor het aantal bewoonde woningen wijzen
een verschil van 69.096 aan. Dit verschil heeft reeds tot
veel misverstand geleid.
Wanneer men de beide genoemde definities onderling
vergelijkt, dan blijkt, dat de eerste zich aansluit bij het
gewone spraakgebruik en als woning aanmerkt, wat men algemeen onder een woning pleegt te verstaan. Een huis,
dat vroeger als één woning werd bewoond, doch thans
in tweeën wordt verhuurd, zooals vooral in de steden
tegenwoordig op ruime schaal voorkomt, wordt als twee
woningen geteld, wanneer de twee gedeelten afzonderlijk
door den eigenaar worden verhuurd.
De definitie is niet volmaakt, met name omdat zij geen
rekening houdt met; de iniichting van de aldus door den
eigenaar als ,,woning” verhuurde gedeelten van een huis.
De vraag, of deze voldoende woonruimte bieden voor het
daarin wonende gezin, komt niet aan de orde. Dit laatste
24 September 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
557
geschiedt echter ook niet bij de vele
door
een gezin be-
woonde werkelijke woningen, die voor het gezin te klein
zijn, doch omtrent welke geen verschil van meening be-
staat, dat zij als woning moeten worden geteld.
De tweede definitie gaat uit van de bewoners en noemt een woning de ruimte, waarover een gezin of een alleen-
wonend persoon beschikt. Hier is het gewone spraakge-
bruik geheel losgelaten. De kamers in een pension, waarin
een gezin verblijf houdt, en zelfs de kamer van een vrijge-
zeI, vallen onder het begrip woning. 1-let behoeft dan ook
niet te verwonderen, dat deze wijze van telling bijna
70.000 bewoonde woningen meer oplevert dan de andere.
Onder de aldus getelde woningen, bevinden zich vele
duizenden werkelijke éénkamerwoningen, bewoond door
één persoon. Zulke woningen bestaan inderdaad. Doch
zonder twijfel zijn hier ook vele kamers, door een alleen-
wonenden man of een werkende vrouw bewoond, als
woning medegeteld.
De Woning- en Gezinsstatistiek heeft dus voor de be-
paling
nan het aantal woningen geen waarde. Wat zij wel
geeft, is de grootte van de gezinnen en het aantal ver-
trekken, waarover ieder gezin beschikt. Omtrent de wijze
van huisvesting van het Nederlandsche volk, voorzoover
betreft het aantal vertrekken per gezin, verschaft deze
statistiek waardevolle gegevens. Wat zij echter niet leert
is, of de ruimte, waarover een gezin beschikt, hetzij
deze groot is of klein, een zelfstandige woning vormt of
niet. En juist
dit
is voor de woningstatistiek noodzakelijk.
Voor de bepaling van het aantal in ons land aanwezige
woningen blijft dus slechts over de Woningtelling 1990, met
de gebreken, die aan de daarbij gebruikte definitie kleven.
Deze levert, zooals gezegd, op 31 December 1930 een totaal
op van 1.865.536 woningen. Geheel juist is dit cijfer niet.
Niet alleen, omdat in een statistisch cijfer van een derge-
lijke orde van grootte noodzakelijkerwijze een zekere
fout aanwezig moet zijn, maar ook omdat de definitie
niet geheel bevredigend is, doordat zij zich niet uitlaat
over de vraag, of bepaalde door een gezin bewoonde ruimte-
complexen al dan niet als woning zijn te beschouwen.
Of, met andere woorden: van een zeker aantal – en het
zijn er zonder twijfel eenige duizenden – complexen van
ruimten, die bij een gezin als woning in gebruik zijn, staat
niet vast, of wij deze een woning moeten noemen of niet.
De woningtelling van 1930 heeft als criterium genomen
het rechtstreeks verhuurd zijn door den eigenaar. Met
evenveel recht zou men echter ook een ander criterium
kunnen kiezen, bv. of het complex van ruimten, door
een gezin bewoond, beschikt over een eigen keuken of
een eigen W.C., dan wel of het als geheel kan worden
afgesloten van de in hetzelfde gebouw aanwezige en door
anderen bewoonde ruimten.
Het vraagstuk van een juiste definitie van het begrip
,,woning” is nog in studie. En een woningtelling aan de
hand van een werkelijk bevredigende definitie is nog niet
gehouden. .
Hieruit volgt, dat het cijfer voor den woningvoorraad
op 31 December 1930 ad 1.865.536 slechts een benade-rend karakter heeft. Of dit cijfer in werkelijkheid eenige
duizenden hooger of lager ligt, hangt uitsluitend af van
de gebezigde definitie.
De netto-vermeerdering van den woningvoorraad be-
droeg gedurende de jaren 1931 tot en met 1939 volgens
de opgaven van het C.B.S. 833.585 woningen. Dit cijfer
omvat het aantal nieuwgebouwde woningen en het aantal,
dat door verbouw, splitsing, enz., aan den voorraad is
toegevoegd, verminderd met de woningen, die door ver-schillende oorzaken zijn vervallen. Wat de woningen be-
treft, die door splitsing zijn ontstaan, deze zijn alleen
medegerekend, wanneer de beide te vormen woningen
voldoen aan de eischen der bouwverordening en voor
de splitsing vergunning is verleend. Andere gevallen van
splitsing, ook wanneer beide te vormen woningen afzonder-,
lijk worden verhuurd, worden niet medegeteld.
1-Jet cijfer 333.585 berust dus op een andere en meer
beperkte definitie dan het aantal van 1.865.536 bij de
volkstelling getelde woningen. Feitelijk mogen deze cijfers
dus niet bij elkaar worden opgeteld. Betere gegevens. ont-
breken echter.
Met inachtneming van dit voorbehoud kan de woning-
voorraad op 31 December 1939 globaal gesteld worden op.
2.200.000 woningen.
De woningbehoefte.
Op 31 December 19.30 bedroeg het aantal leegstaande
woningen volgens de woningtelling 49.875 of 2.68 pCt.
Oppervlakkig gezien was dij een tamelijk bevredigende
toestand. In vele grootere gemeenten was dan ook een
alleszins behoorlijke woningreserve aanwezig. Op het
platteland was dit echter niet het geval. In tal van kleinere
gemeenten bleek geen woningreserve van eenige beteekenis
te bestaan. Dit blijkt b.v. bij een opsteffing van de uit-komsten dezer woningtelling naar de provinciën. Deie
geeft het volgende resultaat:
Aantal
Aantal
Provincie
aanwezige
leegstaande Perçentage
woningen woningen
Noord-Brabant
179.731
4480 2.50
Gelderland
180.064
4197 2.32
Zuid-Holland
493.497
15269
3.09
Noord-Holland
388.373
13004
3.35
Zeeland
62.321
1335
2.14
Utrecht
96.090
.
3268
3.40
Friesland
102.748
2454
2.49
Overijssel
. . .
113.323
2002
1.77
Groningen
. . .
94.886
1351
1.41
Drente
.
……..
47.513
611
1.29
Limburg
‘106.990 1904
1.78
Het Rijk ……1865.536
49875
2.68
Uit deze cijfers blijkt, dat voor het Westen des lands,
waar de groote steden liggen, het percentage leegstaande
woningen boven het gemiddelde voor het geheele land
ligt. In Groningen, Drente, Overijssel en Limburg blijft
het cijfer belangrijk beneden het gemiddelde en is het
zonder twijfel onvoldoende te noemen.
Immers, wel is ten behoeve van de normale mutaties
op de woningmarkt een percentage leegstaande woningen
van 2 in een bepaalde huurgroep zeker voldoende te
achten, doch de ervaring van de laatste jaren heeft geleerd,
dat een reserve van 3 pCt. over den geheelen woningvoor-
raad noodig was om een voldoenden leegstand ook in de
lagere huurklassen te bereiken. Voor de groote steden
werd zelfs, in verband met het aanwezige groote aantal
ongevilde woningen, die geleidelijk door de bewonèrs
werden verlaten, wel een percentage hooger dan 3 aan-gehouden; o.p het plattelaod kon dit lager zijn.
Aangenomen kan dus worden, dat, hoewel op 31 Decem-
ber 1930
gemiddeld
over het geheele land een tamelijk
bevredigende toestand bestond, in enkele provinciën
nog een achterstand aanwezig was. Gelet op het geringe
aantal inwoners van deze provinciën kan deze achter-
stand echter niet meer dan enkele duizenden woningen
hebben bedragen.
In de studie van Jr. L. H. J. Angenot ,,Over den toe-
komstigen omvang van den woningvoorraad in Nederland”
(Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw van
November 1935) wordt de
noodzakelijke
vermeerdering
van den woningvoorraad in de periode 1930 tot 1950
gesteld op 650.000 woningen of gemiddeld 32.500 per jaar.
In verband met het feit, dat de bevolking van Nederland
op den duur een stationnairen toestand nadert en daardoor
de jaarlijksche vermeerdering van de woningbehoefte
afneemt, zal het jaargemiddelde over de eerste 10 jaren
iets grooter zijn dan over de volgende 10 jai’en.
Volgens dezerzijds gemaakte berekeningen is de ver-
558
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 September 1941
meerdering van de woningbehoefte gedurende de jaren
1931 tot en met 199 niçt te stellen op 9 x 32.500 = 292.500,
maar op 9
x
35.500 = 319.500. Voor de jaren na 1940 zou zij dan lager kunnen zijn. In dit cijfer is, behalve de
jaarlijksche toeneming der behoefte, een aantal van eenige
duizenden begrepen voor de onbevredigde woningbehoefte,
die in 1930 nog in enkele streken aanwezig was en in den
loop der volgende jaren geleidelijk althans voor een deel
werd bevredigd.
In zijn artikel in E.-S.B. van 6 Augustus 1941 komt de
heer J. de Bruin langs geheel anderen weg,
al.
door
toepassing van de zgn. methode van FIalle, tot een toe-
neming met 316.000. Deze uitkomsten vertoonen een ver-
blijdende overeenkomst, al ligt er een aanwijzing in, dat
de uitkomsten van de methode van Halle aan den hoogen
kant zijn.
Houdt men gemakshalve het cijfer 1.865.536 woningen
voor 1930 als juist aan, dan was het aantal bewoonde
woningen destijds 1.815.661. De woningbehoefte op 31 De-
cembei’ 1939 was dan 1.815.661 ± 319.500 = 2.135.161.
Aangezien het aantal woningen op laatstgenoemden datum
2.199.121 bedroeg, zou het aantal leegstaande woningen
pim. 64.000 hebben bedragen, of ruim 2.9 pCt.
Kwantitatief was de toestand op de woningmarkt dus
tamelijk bevredigend, al moet in het oog worden gehouden,
dat ook in 1939 nog in tal van gemeenten onbevredigende
woningbehoefte aanwezig was. Wij spreken hierbij nog niet
van de kwalitatieve tekortkomingen van den woningvoor-
raad en van de groote moeilijkheid om woningen te bouwen,
die binnen de draagkracht van het minder welgestelde
deel der bevolking vallen.
It
De tegenoordige toestand.
Hoe de toestand van de woningmarkt thans is, kan niet
in cijfers worden weergegeven. De vermindering van den
voorraad met circa 28.000 woningen gedurende de oorlogs-
dagen, en de ernstige stagnatie in den aanbouw, hebben de
reserve van rond 64.000 woningen in een periode van nog
geen twee jaar grootendeels doen verdwijnen. De toestand
is thans weinig hoopvol.
Momenteel kan niet anders wordeh gedaan, dan den
aanbouw met de nog beschikbare materialen, waar moge-
lijk, aan den gang houden. En zoodra de aanbouw weer
mogelijk wordt, zal stelselmatig in het tekort moeten
worden voorzien.
Bij de overweging van het beleid, dat ten aanzien van
de woningvooziening moet worden gevolgd, zal eenerzijds
het standpunt moeten worden ingenomen, dat woningen
moeten worden gebouwd, welke ruimte bieden voor de
ontplooiing van het gezinsleven, dat de basis van onze
volkskracht is, doch anderzijds zal in het oog moeten
worden gehouden, dat de algemeene verarming ten ge-
volge van den oorlog onafwendbaar tot gevolg moet
hebben, dat ten aanzien van de aan de woning te stellen
eischen bescheidenheid moet worden’ betracht.
De voornaamste taak ten behoeve van de toekomstige woningproductie zal dus zijn, te zorgen, dat de aanbouw
zooveel mogelijk beantwoordt aan de behoefte, m.a.w.
dat de te bouwen woningtypen overeenkomen met de
behoeften van de verschillende gezinsgrootten, die in onze
bevölking worden aangetroffen, opdat de aan den bouw
van woningen te besteden materialen en arbeidskrachten
op de meest economische wijze worden gebruikt. Hier-
voor zal een uitgebreide studie noodig zijn.
Indien in de komende periode, gedurende welke slechts
op bescheiden schaal kan worden gebouwd, een systema-
tische aanbouw voor betere tijden wordt voorbereid, zal
deze tijd goed besteed zijn.
Dr. Ir. H. G. VAN BEUSEKOM.
AANTEEKENINGEN.
DE .1IUITI1NJANI)SCHE I8ANDEL VAN ARGENTINIË.
De kort geleden gepubliceerde cijfers van den buiten-
landschen handel van Argentinië gedurende de eerste
zes maanden van het loopende jaar illustreeren duide-
lijk de grootè moeilijkheden, waarvoor het economische
leven aldaar zich als gevolg van den oorlog ziet gesteld.
De totale eiport gedurende het tijdvak Januari-Juni
1941 bedroeg 730.446.000 pesos (tegen 925.012.000 pesos
gedurende hetzelfde tijdvak van 1940). De
import
beliep
506.456.000 pesos (830.589.000 pesos in 1940). In hoe-
veelheden uitgedrukt bedroeg de uitvoer 3.171.000 ton, vergeleken met 6.370.000 ton in het voorafgaande jaar. De invoer, welke gedurende de eerste zes maanden van
1940 nog 4.330.000 ton bedroeg, liep terug tot 3.086.000 ton.
Doordat de uitvoer van de relatief duurdere artikelen,
zooals wol, boter, kaas, caseïne, gedurende dit jaar grooter
was dan in 1940, is de vermindering van den uitvoer,
naar de waarde gerekend, belangrijk kleiner (ni. 21 pCt.)
dan in hoeveelheden gerekend (50.2 pCt.). De kaas-
uitvoer bïjv., die in het eerste halfjaar 1940 1400 ton
beliep, tes’ waarde van 1.418.000 pesos, steeg tot 6500 ton,
met een totaalwaarde van 9.065.OQO pesos, in het overeen-
komstige tijdvak van dit jaar.
De voornaamste oorzaken van dezen belangrijken
teruggang in de totale exportcijfers zijn wel te vinden
in het feit, dat de verbinding met nagençeg het geheele
vasteland van Europa zoo goed als verbroken is (men bedenle hierbij, dat de gemiddelde uitvoer in de jaren
1936-1939 alléén naar Nederland, België, Duitschland,
Frankrijk en Italië reeds 2245 millioen pesos of circa 32 pCt. van het totaal bedroeg), benevens in het feit, dat de export naar die landen, waarheen zulks nog mogelijk is,
te kampen heeft met een zeer ernstig gebrek aan scheeps-
ruimte.
De uitooer in de laatste jaren.
Het volgende overzicht geeft een beeld van de ont-wikkeling van den Argentijnschen uitvoer:
inmillioenen
pesos
ton
1569
16239
44648
2311
18235 1400
9119
1935
…………………………
1573
12875
1936
……………………………..
1937
………………………..
493$
…………………………
1430
9503
1939
…………………………
1940
……………………….
925
6370
le
halfjaar
1940
……………
Ie
halfjaar
1941
……………
730
3171
De verdeeling van den export naar de voornaamste
groepen van artikeleti toont duidelij,k aan, dat de groot-ste vermindering plaats vond in de groep der landbouw
–
F’rO’
1
ucten.
in 1000 pesos
in 1000 ton
1940
1
1941
19
1
0
1
1941
703
775
u
5359
2139
Dierlijke
producten
………….
432.404
490.277
Landbow
……………
428.392
1 56.401
142
84
Boschbouw
……………
21.358
21.147
Mijnbouw
……………
10.688
12.613
94
85
Diverse
……………
32.170
50.008
101
98
De uitvoer van de voornaamste landbouwproducten
was in de eerste zes maanden van 1941, in vergelijking
met dezelfde periode van 1940, als volgt:
Uitvoer
in 1000 pesos
1941
in
in 1000 ton
1941
in
pot,
pOt.
1
____________
1940
1
1941
1940
1
1941
anuari—
Ufli
,
Y.
’40
v. ’40
180.698 83.816
45
2.287
1.302
57
9.554
14.4 1.353 279 20.6
Lijnzaad
……..
104.971
21.907 20.8
614
232
37.8
Tarwe
………..
Mais
………..66.194
1.400 14.4
200
42
21.0
Haver
………..9.696
Gerst
……….
19.215
1.332
6.9
331
42
12.7
Rogge
………..
8.864
947
10.7
153
33
20.3
1389.0381
1
18.95
6
1
30.5
1
4.938
1
1.930
1
39.0
24 September 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
559
Gezien de sterke daling van den graanuitvoer behoeft
het dan ook geen verwondering te wekken, dat de graan-
voorraden zeer groot zijn, en op het oogenblik een der
moeilijkste problemen vormen, waarvoor men zich ge-
steld ziet. De beschikbare exporthoeveelheid bedroeg
op 25 Juli jI. voor tarwe 8.112.052 ton, voor mais 8.634.726
ton en voor lijnzaad 1.044.921 ton.
De middelen, waarop de Argentijnsche regeering in
hoofdzaak haar hoop heeft gevestigd om uit de huidige
moeilijkheden te komen, zijn de verdere ontwikkeling
van den inter-Amerikaanschen handel en de bevordering
van de verdere industrialisatie van dit land, dat als gevolg
van de groote vruchtbaarheid van den bodem eenzijdig
agrarisch is georiënteerd.
De inter- Amerikaansche handel.
De ontwikkeling van den inter-Amerikaanschen handel
staat reeds geruimen tijd in het middelpunt der belang-
stelling en het spreekt vanzelf, dat men daarbij voor-
namelijk het oog heeft op de uitbreiding van den handel
tusschen het aan grondstoffen rijke Latijnsche Amerika
en het industrieel zoo belangrijke Noord-Amerika, voor-
namelijk de Vereenigde Staten.
Gerangschikt naar de belangrijkste landen van in- en
uitvoer geven de cijfers van Argentinië’s buitenlandschen handel het volgende beeld (in 1000 pesos):
Land van bestemming:
1940
pt.
van
1941
I
pCt.
van
totaal totaal
Vereenigde Staten
…………
125.351 13.5
263.025
36.0
329.940
35.7
240.043
32.8
38.563
4.2
40.756
5.6
Groot
Brittannië
………….
Spanje
……………………
35.750
3.9
33.439
4.5
11.230
1.2
20.783
2.8
10.881
1.2
13.492
1.9
Brazilië
……………………
13.208
1.4
10.868
1.5
Japan
……………………..
289
..
–
8.805
1.2
7.826
0.8
7.120,
1.0
351.974
38.1
94.388
12.7
925.012
100
732.719
100
Land van herkomst
163.484 27.9
92.132 26.2
Chili
……………………..
Uruguay
………………….
Rusland
……………………
Paraguay
………………….
Overige
landen
…………….
120.708
20.6
70.002
19.9 31.691
5.4
43.105
12.2
Neclerlandsch West-Indië
. . .
23.908
4.1
22.578
6.4
Vercenigde
Staten
…………..
20.676
3.5
19.918
5.7
Groot
Brittannië
………….
Brazilië
…………………..
Britsch
Indië
………………
15.906
2.7
15.664
4.5
Peru
…………………….
Canada
………………..
‘1.3
13.069
3.7
Japan
…………………….7.824
10.118
.
1.7
11.652
3.3
Br. Koloniën in Amerika
…….
11.702
2.0
9.671 2.7
Overige
landen
……………..
179.921
30.8
54.464
‘15.4
585.9381 .100
1352.2551 100
Uit bovenstaande cijfers ziet men hoe, terwijl de
waarde van den uitvoer naar de Vereenigde Staten in
het eerste halfjaar ten opzichte van het voorafgaande
jaar bijna verdubbeld ,is, de waarde van den invoer uit
dat land tot circa de helft terugliep. Belangwekkend is
ook de verhooging van den invoer uit Brazilië (voor-
namelijk textielproducten), terwijl daarnaast de uit-
breiding van den handel met Japan sterk de aandacht
trekt.
De inter-Amerikaansche handel is zeker nog voor
een belangrijke uitbreiding vatbaar, en meer en meer
groeit het besef, dat de landen van het Amerikaansche
halfrond ook na den oorlog veel meer op elkander zullen
zijn aangeWezen dan te voren. Reeds nu worden
allerlei pogingen in het werk gesteld om tot een nauwere
samenwerking te geraken. Het bezoek van den nieuwen Argentijnschen Minister van Buitenlandsche Zaken aan
Washington heeft reeds geleid tot een prinipiee]e over-
eenstemming inzake een nieuw handelsverdrag tusschen
Argentinië en de Vereenigde Staten, terwijl ook de Argen-
tijnscheregeering tracht door het wegnemen van allerlei
belemmerende bepalingen den export zooveel mogelijk
aan te moedigen. Zoo heeft men bijv. het officieele de-
viezeninstituut (Officina Central de Cambios) per einde
Juni jl. opgeheven, hetgeen echter niet beteekent, dat het
deviezenverkeer geheel Vrij is. Voortaan worden vreemde
valuta tot een bedrag, gelijk aan 85 pCt. van den invoer in
1940, ter beschikking van de importeurs gesteld. Circa
11 pCt. van den invoer in het vorige jaar zal onderhevig zijn aan een kwantitatieve beperking (hoofdzakelijk be-
treft dit landbouwmachines en automobielën), terwijl voor
de resteerende. 4 pCt., totdat de deviezenpositie zal zijn
verbeterd, gen vreemde valuta beschikbaar worden ge-
steld. De behoeften van de Amerikaansche bewapenings-
industrie maken, dat men in de Vereenigde Staten graag
bereid is allerlei grondstoffen, in hoofdzaak voedingsmid-
delen en metalen, uit Zuid-Amerika te betrekken.
De structuur van Argentinië’s economisch leven.
Toch zal de economische toestand van Argentinië,
zoolang de productie overwegend agrarisch is georiën-
teerd, steeds aan belangrijke schommelingen blootstaan.
Slechts wanneer het gelukt, naast landbouw en veeteelt, ook de industrie tot een van de belangrijkste takken van
het volksbestaan in Argentinië op te voeren, zal het mogelijk
blijken het economische evenwicht
beter
te handhaven.
Omtrent den omvang van de industrie zijn eerst sedert
1935, in welk jaar de eerste algemeene industrietelling
werd ondernomen, samenvattende cijfers bekend. In het
midden van dat jaar warQn in totaal aan arbeiders en
geëmployeerden 526.495 personen in de industrie werk-
zaam. Van deze werkten ruim 204.000 in de voedings-
middelen- (waaronder de vleeschexportindustrie) en
textielindustrie, terwijl ruim 92.000 personen in de f a-bricage van metalen en machinerieën werkzaam waren.
Sedertdien heeft de industrie zich vrij krachtig uitge-
breid. Volgens een aanvullende telling’) bedroeg het
totaal aantal der in de industrieele nijverheid werkzamen
op het einde van 1937 733.651 personen op een totale
bevolking van ruim 12 millioen zielen. Bij deze sterke
stijging dient mèn in het oog te houden, dat de eerste
algemeene telling in 1935 volgens officieele mededeelingen
onvolledig is geweest. Latere gegevens over afzonderlijke
bedrijfstakken toonen aan, dat de industrialisatie vpr-
deren voortgang heeft gevonden.
De Argentijnsche industrie bestaat ook thans nog
hoofdzakelijk uit die, welke direct met landbouw en
veeteelt samenhangen (bv. vleeschconservenindustrie).
De laatste jaren tracht de regeering het ontstaan van
nieuwe industrieën op ander gebied zooveel mogelijk te
bevorderen. Bij deze pogingen tot uitbreiding van de
industrie zal men echter terdege voor oogen moeten hou-
den, dat in de eerste plaats die industrieën bevorderd
moeten worden, die ook in de komende jaren, wanneer
de verbindingen met de groote Europeesche industrie-
gebieden weer ongehinderd hervat kunnen worden, zich
zullen kunnen handhaven.
1)
Estadicia iridustrial 1939, pag. 15.
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERHEID.
Afval. Dispensatie is verleend van het verbod tot het
koopen en verkoopen van oude rubber tusschen .klein-
handelaren -in den zin van art. 1 van de Oude Materialen-
en Afvalstoffenheschikking No 5/41 – onderling. (E. V.
5/9/’41, pag. 1322; Stct. No. 168).
Arbeidsvoorwaarden. Nadere regeling inzake arbeids-
bonen, waarbij het aanbieden van uitzonderlijk gunstige
condities aan de goedkeuring van het College van Rijks-
bemiddelaars is onderworpen, terwijl het bieden van zgn.
,,lokloonen” is verboden. (E.V. 29/8/’41, pag. 1290; Stct.
No. 164);
Balikerijen. Regeling voor het betrekken van brandstof,
met name fabrieksturf, door bakkerijen. (E.V. 29/8/’41,
pag. 1283).
560
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 September 1941
Bouwmaterialen. De verkoop en aflevering van metsel-
steen, kalkzandsteen, straatklinkers en dakpannen is
slechts toegestaan met schriftelijke vergunning van den
Directeur van het Rijksbureau voor Bouwmaterialen.
(E. V. 5/9/’41, pag. 1322; Stct. No. 169).
Distributieregelingsbeschikking. Nadere voorschriften met
betrekking tot het voorhanden hebben en overdragen
van distributiebescheiden; (E. V. 12/9
1
’41, pag. 1361;
Stct. No. 174).
Economische rechtspraak. Afkondiging van het Econo-
misch Sanctiebesluit 1941, waarbij nieuwe sapcties zijn
vastgesteld op overtreding van verschillende wettelijke
maatregelen, rakende het economisch leven, en waarbij ook
de inbeslagneming en de verkoop van in beslag genomen
en verbeurd verklaarde goederen worden geregeld. (E. V.
12/9/’41, pag. 1362; V. B. No. 37).
Generator-anthraciet. Nadere voorschriften inzake de
distribueering van generator-anthraciet voor kleinver-
bruikers. (E. V. 5/9/’41, pag. 1322).
Hout. Afkondiging van de Houtbeschikking 1941 No. 1,
waarin de bestaande bepalingen inzake dit product op
meer systematische wijze zijn opgenomen. (E. V. 12/9/’41,
pag. 1360; Stct. No. 171).
Geïmporteerd hout mag slechts met vergunning van
den Directeur van het Rijksbureau voor Hout worden
vervoerd. (E. V. 5/9/’41, pag. 1322; Stct. No. 168).
Joodsch grondbezit. Verplichte aangifte en nadere re-
geling inzake Joodsch grondbezit, voorzoover dit niet reeds
als landbouwgrond onder voorgaande verordeningen valt.
(E.V. 22/8/’41, pag. 1247; V.B. No. 34).
Kamerverhuurbedrjf. Het kamerverhuurbedrijf wordt
thans eveneens bij de ondernemingen gerekend, die onder
de regelingen voor het Hotel-, Café-, Restaurant- en Pension-
bedrijf vallen. (E. V. 5/9/’41, pag. 1326/27; Stct. No. 166).
Kunstzijde. Nadere regeling inzake de toewijzing van
kunstzijden continugarens. (E.V. 22/8/’41; pag. 1243).
Non-ferrometalen. Nadere regelingen inzake de in-
leveringsvergoeding en toepassingen met betrekking tot
non-ferrometalen (E.V. 22/8/’41, pag. 1241/42; Stct.
Nos. 158 en 160). Regeling van het gebruik van non-ferrometalen in den machinebouw. (E. V. 12/9/’41, pag.1360; Stct. No. 175).
Prijsregdingen. Nadere voorschriften inzake de rege-
ling der prijzen met betrekking tot de prijsvorming in
verband met het goederenverkeer met het Duitsche Rijk,
de vereveningsheffing (deze mag onder geen voorwaarde
tot prijsverhooging aanleiding geven), maximumprijzen
voor eenheidsrijwielbanden, en prijzen voor geconden-
seerde magere melk. (E.V. 29/8/’41, pag. 1282/83; Stct.
No. 163; V.B. No. 35).
Nadere calculatievoorschriften voor maatkleedingbe-
drijven. (E. V. 5/9/’41, pag. 1321; Stet. No. 169).
Nadere prijsvoorschriften met betrekking tot gezaagd
inlandsch hout, mosterdzaad, zaaigranen en pootaardappe-len. (E. V. 12/9/’41, pag. 1360; Stct. Nos. 171, 172 en 173).
Saifraan. Het verhandelen van saffraan zonder voor-
afgaande vergunning van het Rijksbureau voor Genees-
en Verbandmiddelen is verboden. Verplichte inschrijving
van ondernemingen, welke dit artikel verhandelen, bij
bovengenoemd Rijksbureau. (E.V. 22/8/’41, pag. 1245):
Verwerkende Industrieën. Instelling van de Sectie
Metalenverwerkencie Industrie van het Rijksbureau voor
Verwerkende Industrieën, hij welke sectie thans de tot dus-
ver bestaande sectie Electrotechnische Industrie wordt
ondergebracht. (E.V. 29/8/’41, pag. 1283; Stct. No. 166)
Verplichte inschrijving bij de Sectie Mefa1enverwerkend’.
Industrie van het Rijksbureau voor Verwerkende Indus-
trieën van de machinenijverheid en de rijwielindustrie.
(E. V. 5/9/’41, pag. 1321/22) Stct. No. 170).
Vestigingswet kleinbedrijf. Vaststelling van definitieve
vestigingseischen voor het vestigen, e.q. uitbreiden, van
resp. een terrazobedrijf, een mineraalwaterbedrijf en een
kleinhandel in tot verbruik bereide tabak. (E.V. 29/8/’41,
pag. 1290; Stct. No. 164).
Woningbouw. Afkondiging van de ,,ilypotheekregeling
1941″,
1
) waarbij bepalingen zijn vastgesteld inzake het
beschikbaarstellen van voorschotten onder hypothecair
verband voor woningbouw door particulieren. Deze
regeling vervangt de op 13 Augustus 1940 door den Re-
geeringscommissaris voor den Wederopbouw bekend ge-
maakte Hypotheekregeling 1940. (E. V. 5/9/’41, pag.
1326; Stct. No. 168).
IJzer en
staal. Nadere regeling inzake den kostenom-
slag van het Rijksbureau voor IJzer en Staal. (E.V. 29/8/’41,
pag. 1283; Stct. No. 161).
Zwavel. Voorschriften inzake den handel in zwavel.
(E.V. 22/8/’41, pag. 1243).
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.
Aardappelen. Voorschriften met betrekking tot poot-
aardappelen en het rooien en vervoeren van aardappelen
door telers. (E.V. 29/8/’41, pag. 1284; Stct. Nos. 163 en 164).
De inleveringsplicht voor telers van aardappelen geldt
niet, voorzoover het een beteelde oppervlakte betreft; van
5 are voor kleigrond of 10 are voor andere dan kleigrond.
(E. V. 5/9/’41, pag. 1323; Stet. No. 168).
Nadere regeling van den handel in pootaardappelen
voor 1941/’42. (E.V. 19/9 ’41, pag. 1389/90).
Akkerbouw. Afkondiging van het ,,Scheurbesluit
Pachtovereenkomsten”, waarbij het scheuren van grasland
door pachters wordt geregeld (E.V. 29/8/ ’41, pag. 1284)
Akkerbouwproducten. Nadere bepalingen inzake den
handel in akkerhouwprodueten. (E. V. 5/9/’41, pag. 1323;
Stct. No. 168).
Boomenteelt. Regeling van de zaaizaadvoorziening
van hen, die boomen kweeken of zich met boschaanleg
bezighouden, in verband met de voorgenomen inzameling
van eikels, kastanjes en beulcenoten. (E. V. 12/9/’41,
pag. 1361).
Boonen en erwten. Regeling van dc inlevering van door
bloembollentelers geteelde boonen en erwten. (E. V.
12/9/’41, pag. 1361; Stet. No. 174).
Bsouwgerst. Nadere regeling van de toekenning van
den toeslag vôor brouwgerst. (E. V. 12/9/’41, pag. 1361).
Garnalen. Nadere regeling inzake den handel in garnalen.
(E.V. 19/9/’41, pag. 1390; Stct. No. 178).
Gedistilleerd. Nadere regeling inzake de rantsoeneering van gedistilleerd. (BV. 19/9/’41, pag. 1391).
Gevogcltc. Het verbod tot het slachten en afleveren
van gevogelte, waarvan tijdelijk ontheffing was ver-
leend, is thans weer volledig van kracht geworden. (E. V.
5/9/’41, pag. 1324).
Nadere regelingen inzake het yerleenen van vergunning
tot het handelen in en het slachten van gevogelte.
(E. V. 12/9/’4.1, pag. 1361; Stct. No. 174).
Granen. Het afmaaien van onrijpe granen, uitgezonderd
maïs, is krachtens het Akkerbouwbesluit V.V.O. 1941
verboden. Uitzonderingen kunnen hierop worden toege-
staan bij den teelt van zomergerst en haver als stoppel-
gewas. (BV. 29/8/’41, pag. 1285).
Melkproducten Ingevolge wijziging van het Crisis Zuivel-
besluit 1940 kunnen door de Zuivelcentrale ook voor-
schriften worden gegeven voor de bereiding en de kwali-
teit van smeerkaas. Nadere voorschriften inzake bereiding,
vervoer en aflevering van room. Beperkingen voor den
handel in magere melkpoeder. (E.V. 29/8/’41, pag. 1285/86;
Stct. No. 161).
Pachten. Regeling met hetrekking tot het verlengen
van pachtovereenkomsten. (E. V. 12/9/’41, pag. 1361;
Stet. No. 175).
1)
Zie hierover: Dr. Ir. H. G. van Beusekom; ,,Bij-
dragen en renteloeze voorschotten voor woningbouw”;
E.-S.B. d.d. 17 September 1941, pag. 543.
-?'”
24 September 1941 –
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
561
Oesters. Nadere bepalingen inzake den oesterteelt;
het Crisis- Oesterbeslu it .1937 is voor onbepaalden tijd ver-
lengd. (E.V. 19/9/’41, pag. 1390; Stct. No. 178). –
Paarden. Nadere voorschriften inzake het houden
van hengsten. Nadere regeling inzake beroep hij vast-
stelling van vergoeding voor ingeleverde paarden. E. V.
5/9/’41, pag. 1323; Stct. No. 166).
Put en nest. Vervoer van puf en nest is slechts toege-
staan met geleidehiljetten of vervoerbewijzen, afgegeven
door de Nederlandsche Visscherijcentrale. (E.V. 19/9/’41,
pag. 1390).
Stroo. lIet vervoer van ongeperst graanstroo is vanaf
8 September aan beperkende bepalingen onderworpen.
(E.V. 19/9/’41, pag. 1390).
Varkens. Nadere voorschriften met betrekking tot het houden van varkens. (E.V. 29/8/’41, pag. 1285).
‘Srettcn. Nadere regeling van de heffing op spijsvet voor
smelters. (E.V. 29/8/’41, pag. 1285; Stct. No. 161).
Zaden. Flet verzamelen en verhandelen van zaaizaden
zonder vergunning van de P,I.C.A. of de N.I.C.A. is ver-
boden. Nadere regelingen inzake den uitvoer van tuin-
bouwzaden. (E.V. 29/8/’41, pag. 1285; Stct. Nos. 161 en
164).
Vaststelling van de richtlijnen voor de zaaizaadregeling
1941/’42. (E.V. 19/9/’41, pag. 1389).
GELD., CREDIET. EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.
Belastingen. Wijzigingen met betrekking tot de ver-
mogens- en verdedigingsbelasting 1; instelling van één ge-
wijzigd tarief en verandering van het belastingjaar.
(E.V. 29/8/’41, pag. 1288/89; V.B. No. 35).
Betalingsverkeer met het buitenland. Nadere voor-
schriften inzake het postwisselverkeer met het
Generaal-
Goueernement.
(E. V. 5/9/’41, pag. 1324; Stct. No. 166).
I9ividendbeperking. Afkondiging van het ,,Besluit op
de Dividendbeperking 1941″, Waarbij beperkingen worden
vastgesteld ten aanzien van de hoogte van dividend-
uitkeeringen door vennootschappen, en een zgn. super-dividendbelasting wordt ingesteld over de uitdeelingen,
welke meer dan 6 pCt. van het gestorte aandeelenkapitaal
bedragen, voor de eerste maal te heffen over het boekjaar,
dat op 31 December 1940 eindigt of op dat tijdstip loo-pende was. (E. V. 5/9/’41, pag. 1325; V. B. No. 36).
Duitsclie fondsen. Nadere bepalingen inzake den handel
in Duitsche fondsen. (E. V. 5/9/’41, pag. 1324; Stct.
No. 167).
eblokkeerde l%larltenbelasting. Het Geblokkeerde Mar-
kenbelastingbesluit 1941 wordt met ingang van 1 Sep-
tember 1941 buiten werking gesteld. Het besluit blijft
echter van toepassing voorzoover de handelingen, waardoor
de belastingschuld ontstaat v66r 1 September 1941 plaats
gevonden hebben. (E. V. 5/9/’41, pag. 1325/26; V. B.
No. 36).
Inkomstenbelasting. Afkondiging van de eerste be-schikking tot uitvoering van het besluit op de Inkom-
stenbelasting 1941. (E. V. 5/9/’41, pag. 1324/25; Stct.
No. 169).
Lkuidatie van Naamlooze Vennootscliapen. Besluit betreffende vrijstelling of vermindering van belasting
hij ontbindIng van Naamlooze Vennootschappen, met de
strekking de liquidatie van N.V.’s te bevorderen. (Liqui-
datiehesluit 1941). (E.V. 5/9/’41, pag. 1326; V. B. No. 36).
Omzetbelasting. Nadere regeling voor de heffing van de
omzetbelasting met betrekking tot goederenlevering in
zeehavenplaatsen, doorberekening der omzet- en invoer-
belasting door fabrikanten, scheepsvervoer, expediteurs,
inlevering van metalen, vlas en vlasafval. (E.V. 29/8/’41,
pag. 1284/1289; Stct. Nos. 140 en 164).
Regeling Deviezenverkeer. Aanvullende voorschriften
met betrekking tot de regeling van het deviezenverkeer
(Deviezenbekendmaking 7 en 8, 1941). Nadere regeling
van
het betalingsverkeer met
België, Finland en Slo’akije.
(E.V. 29/8/’41, pag. 1286 t.e.m. 1288; Stct. Nos. 163 en
165). –
Ternogd
n
sb
e
l
a
sting
1941. Nadere bepalingen inzake
de vaststelling van den koers van effecten voor de Vel’-
mogensbelasting 1941. (E. V. 5
11
9/’41, pag. 1325; Stct.
No. 167).
VERKEER.
Goederenverkeer iiiet het buitenland. Het geheele goe-derenverkeer naar
Griekenland
is hervat. Het goederen-
vervoer naar het onhezeue gebied van Frankrijk
kan via
Duitschiand-Zwitserland geschieden. (E. V. 5/9/’41, pag.
1326).
Rijn- eis
Binncnvaartvloot. Besluit tot regeling van de
hoofdsominen en vergoedingen ingevolge het besluit
,,Herstel Rijn- en Binnenvaartvloot”. (E.V. 19/9/’41,
pag. 1392; V.B. No. 38).
1.
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO
‘S.
Ned
Disc. Wlss. 24 28 Juni ’41
Lissabon
..
. .
4
31
Mrt. ’41
B
Bel.Bl.Etf. 34 28 Aug. ’39
Londen
……..
2
26’Oct. ’39
Vrscb.inRC 34 28 Aug. ’39 Madrid
……
4
28 Nov. ’33
Athene
……
5
21
Juli ’41
N.-York F.R.B.
1
27 Aug. ’37
Batavia
……S
14 Jan. ’37
Oslo
……….
4421
Sept. ’39 Belgrado
……
5
1
Febr. ’35.
Parijs
……..
1 j
17 Mrt. ’41
Berlijn
……..
34
9 Apr.
’40
Praag
….
…….
3
1 Jan. ’36
Boekarest
. . . .
3 12 Sept.’40
Pretorla
……..
3
15 Mei
’33
Brussel
……
2′) 25 Jan. ’40
Rome
……….
44 18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
3
22 Oct. ’40
Stockholm
……
34 17 Mei
’40
Calcutta
……
3
28 Nov. ’35 Tokio
……..
3.5 21 Juli ’41
Helslngfors
….
4
8 Dec. ’36
Warschau
……
4418 Dec. ’37
Kopenhagen
.. 4
15 Oct. ’40
Zwlts. Nat. Bk
14 25 Nov.’36
1)
3% voor wissels, promessen
en
leeningen
met ‘een looptijd
van meer dan 120 dagen.
STAND VAN
‘8
RIJKS KAS.
Voi’ der ing en
1
6 Sept. 1941
15 Sept. 1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
t
7.981.527,92
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
‘
268.107,411
t
3.532.924,60
Voorschotten op
ultimo Juli
1941
aan
de
gemeenten
,,
3.437.332,99
,,
3.224.422,66
verstrekt
op
aan
baar
uit te keeren hootdsom der
pers. bel., aand. In de hoofd.
Gemeenten
……………..
som der grondbel.
en
der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting
…..
Voorschotten aan Ned.-Indi6′)
Idem voor Suriname ‘)
….
14.0.035.538,65
,,
140.072.028,67
Idem
aan
Curaçao
‘)
….
…
,,
7.233.870,24
Kasvord.
wegens credletver-
,,
265.902,28
,,
265.902,28
strekking a. h. buitenland
,,
65.518.730,06
65.083.500,97
Daggeldleeningen tegen onder-
…..
7.233.870,24
p
and
………………
Saldo der postrek. van Rijks-
– –
comptabelen
…………
73.380.027,30
76.680.351,02
Vordering op het Alg. Burg.
…….
…
Vordering op andere Staats
Pensioenfonds
‘)
…………….
bedr.
en
instellingen
‘)
..,.
16.184.086,33
,,
19.106.741,80
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
octrooi
verstrekt
……..
t
–
t
5.771.848,98
Voorschot door de Ned. Bank
In reken.-cour. verstrekt
..
,,
– –
,,
Schuld
aan
de
Bank
voor
Ned. Gemeenten
–
..
–
Schatklstbiljetten
In
omloop ,,
131.464,000,—
,,
131.451.000,—
Schatkistpromessen in omloop
1651.200.000,-‘)
,,1672.700.000,-‘)
Daggeldieeningen
–
–
Zilverbons In omloop
……
94.136.037,50
95.341.727,50
Schuld
op
ultimo
Juli
1941 aan de gemeenten weg.
a. h.
uit
te keeren hoofds, d. pers. bel., aand.
1.
d. hootds.
…
grondb. e. d. gem. tondsb. d.
alsm.
opc. op
dle bel, en
op
de vermogensbelastlng
Schuld aan het Alg.
Burg.
1.674.564,53
,,
727.635,37
Id. aan het Staatsbedr. der
P.
Pensioenfonds
‘)
…………..
157.261.910,48
,
162.061.826,45
Id. aan andere Staatsbedrij-
T.
en
T. i)
….
ven
‘)
………………
….33.044.596,65
33.058.381,80 Id. aan dlv. instellingen
1)
..,,
345.688.510,20
,,
344.315.249,71
‘)
In rekg. crt. met
‘s
RIjks
Schatkist
‘)
Rechtstreeks
bij De
Nederlandsche
Bank
t 108.000.000,—
‘)
Idem
t 79.000.000,—.
562
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 September 1941
Ej
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 22 September 1941.
Activa.
Binnenl. Wissels,
1, Hfdbank.
t
71.500.000
Promessen, enz.
Bijbank.,,
50875
Agentsch. ,,
101.234
t
71.652.109
Papier op het Buitenland ..
t
567.915.288
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
567.915.288
Beieeningen mci.
( Hfdbank
t
136.483.594
‘)
voorschotten in
Bijbank.,,
2.402 631
rekening-courant( Agentsch
,,
28.034.929
op onderpand
166.921.154
Op Effecten enz .
……..
1
166.723.501
‘)
Op Goederen en Ceelen ….
..197.653
166.921.154
‘)
Voorschotten aan het
Rijk
………………
15.000.000
Munt en muritmateriaal: Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….1
1.023.363.275
Zilveren munt, enz.
……
..7.976.037
1.031.339.312
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
53.612 664
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.000.000
Diverse rekeningen
……………………..
208.623.763
2.119.064.290
Passiva.
Kapitaal
……………………………..t
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
5.368.354
Bijzondere
reserves ……………………….
16.583.835
Pensioenfonds
…………………………
..
11:787.359
Bankbiljetten
in
omloop
………………….1.852.486.855
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
14.659
Rek.-Courant
Van het Rijk
f
–
saldo’s
Van anderen
,,
209.263.204
209.263.204
Diverse
rekeningen
……………………..
3.560.024 2.119.064.290
Beschikbaar
metaalsaldo
………………..t
209.860.450
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd
is
…………..
523.158.010
Schatkistpapler, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht
……………………………,
65.000.000
1)
Waarvan
aan Nederlandsch-Indlë
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t
55.341.825
Voornaamste posten In duizenden guldens.
Gouden
Circu-Andere
Beschikb.
Dek-
Data munt
en’)
i
muntmater.
latie
‘
opeischb.
Meiaal-
kings-
schulden
saldo perc.
22 Sept. ‘411
1.023.363
1.852.487
209.278
1
209.263
50+
15
,,
’41
1.023.363
1.840.248 189.882
1
222.510
50+
8
,,
’41
1.023.325 1.830.049
184.342
1
228.730
51 +
6 Met ’40
1.160.28″
1.158.613 255.183
1
607.042
83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
Div.
Dala
bedrag
prom.
op
het
reken.
disconto’s
recht.str.
ningen
buiienl.
(act.)
22Sept41
71.652
65.000
166.921
I
567.915
iï24
15
,,
’41
85.652 79.000
165.190
1
528 050
11213.794
8
,,
‘4’
103.655
1
108.000
165.257
1
500.694
11210.624
6 Met ’40
9.853
1
–
217.756
1
750
1
20.648
‘)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
DUITSCHE RIJKSBANK.
Goud
Renten-
Andere wissels,
1
Belee-
Data
1
en
1
bank-
chèques en
1
_____________
1
deviezen
1
scheine
schatkistpapier
13 Sept. 1941
1
77,4
I
296,4
17.410,7
1
31,6
6
,,
1941
1
77,2
t
275,1
17.353,7
1
15,3
30 Aug. 1941
1
77,5
1
276,9
17.305,6
1
24,8
23 Aug.
1939
1
77,0
1
27,2
8.140,0
1
22,2
Data
E7J
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.- Div
erse
ten
Activa
1
fatie
1
Crt.
1
Passiva
13Sept. ’41
1
21.2
1.158.3
116.061.8
1
2.128,7
504,9
6
,,
’41
1
16,1
1.569,1
1
16.311,2
1
2.192,9
t
439,1
30 Aug. ’41
1
16,4
1.938,7
1
16.501,8
1
2.325,8
1
503,4
23 Aug.’39
1
982,6
1.380,5
1
8.709,8
1
1.195,4
1
454,8
GEZAMENLIJKE STATEN
VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIB EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(In mlii frsnnot
.!a
4
u
a
au
um.
‘5
‘°
‘a2
u.1i2
–
010
.
o’.a
,,
aa
.
.
“ed”
t’
.
“a
Cd
0
0
0
11Sept.’41
To
576
1
7
5
ï
31
4
,,
’41
31.802
576
15.710
1.997
43.190
3.583
2.643
28Aug.’41
1 31.357
577
15.847
1.939
42.627
3.602
2.813
21
,,
’41 30.611
549
15.888 1.940
42.273
3.508 2.527
12
,,
’41
130.435
554
15.825
1.887
42.084
3.525
2.415
8 Mei ’40
1 23.606
5.394
695
1.480
29.806
–
909
BANK VAN ENGELAND.
Barekbiij.
jBanhbilj.
–
Other securities
Data
Metaal
in
in Bank. I Disc.and
Secu-
circutatie
Departm. I Advances
I
rities
19 Juni ’41
2.062
637.531
42.710
5.133
19.304
20
,,
’41
1.935
638.984
41.257
6.912
18 258
3 Juli ’41
1.885
643.365
36.877
8.401
18.440
10
,,
’41
1.944
648.030
32.212
7.438.
18.414
17 . ,,
’41
1.994
650.920
29.322
11.568
19.548
24
,,
’41
1.909
652.655
27.587
10.316
19.155
31
,,
’41
1.951
658.430
21.812
6.545
22.972
23 Aug. ’39 247.263
508.064
38.353
– 5.711 _24.334
Other Deposits
Dek-
Data
GO
s
V
c
Bankers Other
Reserve
kings
Acc.
I
perc. ‘)
19 Juni ’41 132.743
9.811
122.415
51.671
44.504
24.2
26
,, ’41 137.913 25.321
112.537
50.354
42.912
22.8
3 Juli ’41 182.343 12.251
164.443
53.161
38.406
16.7
10 ,, ’41 152.808 10.528
131.794
52.395
33.881
17.4
17
’41 142.843 28.881
108.108
50.155
31.066
16.6
24
’41 146.933 14.127
126.345
49.275
29.101
15.5
31,, ’41 158.773 11.286, 132.081
50.519
23.460
12.1
23Aug. ’39 99.666 22.371
92.132 36.229
39.199
26.0
‘)
Verhouding tusschen Reserve en Deposito.
ZILVERPRIJS
OOUDPRIJS Londen 1)
N. York 1)
A’dam ‘)
Londen
11
16 Sept.1941.. 23
1
/,
– 16 Sept. 1941.. 2125
168/-
17
,, 1941.. 23
1
/,
17
,, 1941.. 2125
1681-
18
,, 1941.. 23’1,
– 18
1941.. 2125
1681-
19
,, 1941.. 23′!,
– 19
1941.. 2125
168/-
20
,, 1941.. 23
1
/,
– 20
1941:. 2125
168I
–
22,, 1941.. 23’/
2
– 22
,, 1941.. 2125
168/-
23 Sept. 1940.. 23′,
34
3
/, 23 Sept. 1940.. 2115
168/-
23 Aug. 1939.. 18
1
/,,
37
1
/, 23 Aug. 1939.. 2110
148/6’/,
1) In pence p. oz. stand. ‘) Foreign silver in
5e.
p. oz. line.
‘) In guldens per kg 1000/1000. ‘) In sh. p. oz. line.
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCHE CLEAIIINGINSTITDUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s …. 30.14 7 Aug. ’40 Turksche
Zw. Francs 43.56 11 Oct. ’40 Ponden
1.459 29 Dec. ’39
Fr. Francs.. 3.77 6 Mrt. ’41 Lewa(Bulgarlje)2.3025 Nov. ’40
Lires …….9.91 3 Juli ’41 Pengoe (Hongarije)
Deensche Kr.36.37 17 Febr. ’41 (oude schuld) 36.5220 Dec. ’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec. ’40 Pengoe
ZweedscheKr 44.85 13 Aug. ’40 (nwe. schuld) 45.89 20 Dec. ’40
Finsche Mark 3.82 2 Juli ’41 Zioty (Polen)
Dinar (Joego-Slavit)
(oude schuld) 35.00 28 Jan. ’41
(oude schuld) 3.43 16 Aug. ’40 (nwe. schuld) 37.68 11 Febr. ’41
Dinar
Lei
1.28 24 April ’41
(nwe. schuld) 3.77 1 Juli
’41 ISlow. Kr.
6.48 10 Juni ’39
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
Brussel
I
Zürich
1 Stookh. I Helsinki
16Sept.1941
1.88
8
!,
30.14
43.67
44.859
3.81*
17
,,
1941
1.88′!,
30.14
43.67
44.859
3.81*
18
,,
1941
1.88
8
!,
30.14 43.67
44.85*
3.81*
19
,,
1941
1.88′!,
30.14
43.67
44.85*
3.81*
20
,,
1941
1.88
8
!,
30.14 43.67
44.859
3.81*
22
,,
1941
1.88′!,
30.14 43.67
44.85* 3.81*
Laagste d.w.
1.88′!,.
30.11
43.63
44.81 3.81
Hoogste d.w. 1.88′!,.
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266
11l’ll,Si(N vu I.ÛNIHcN. Plaatsen en
landen
Not.
I
eenh.
15-20 Sept.’41
1,oa5sie
I
Hoogste
20
Sept.
1941
8-13
Sept.
’41
Laagste
1
Hoogste
13Sept.
1941
Officieel:
New York
$ p. £
4.029
4.039
4.03
4.029
4.039
4.03
Parijs
Fr.p.
–
–
–
–
–
–
Stockholm
Kr.p.f
16.85
16.95
16.90 16.85
16.95
16.90
Montreal
$ p. £
4.43 4.47
4.45
4.43 4.47 4,45
Buenos Aires
Pes.pl
16.959
17.13 17.049
16.959
17.13
17.049
Niet -Offieiesi:
Alexandrië
P. p. £
97.50
97.50
97.50 97.50 97.50
97.50
Athene
Dr.p.S
–
– –
–
–
–
Bangkok
St. pikt
–
Bombay
d. p. r.
17.96
17.90
17.96 17.96
17.96
1796
Budapest
d. p.
£
–
Hongkong
P.p. $
15.-
15.-
15.-
15.-
15.- 15.-
Istanbul
Tp.S
–
–
– – –
–
Kobe
1.
ei.
yen
–
Lissabon
(stop. £
99.80
100.20
100.-
99.80 100.20
00.-
Madrid
Pt.p. £
40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
Montevideo
d.p. p.
–
–
–
–
–
–
Rio de Janeiro
1. p.
mii.
–
– –
–
–
–
Sjanghal
d. p. $
3.03
3.03 3.03
3.03 3.03
3.03
Singapore
d. p. $
28.16
28.16
28.16
28.16 28.16
28.16
KOERSEN TE NEW.YORK.
(Cable).
Data
Londen
Parijs Berlijn
Amsterdam
(8
per
S)
(8
per
100
fr.) (5 p. 100
Mk.)
(S p.
1100)
16Sept.1941
4.03
1
/,
2.32
–
17
,,
1941
4.03’/,
2.32
–
–
18
,,
1941
4.03’/,
2.32
–
–
19
,,
1941
20
1941
4.03’/, 4.03’/,
2,32
2.32
–
–
–
22
,,
1941
4.03
1
/,
2.32
–
–
23Sept.1940
4.04
–
39.95
–
Muntpariteit
4.86 3.90
3
!,
23.81
1
!.
405!1.
1