Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1338

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 10 1941

10 SEP TEMBER1941

A U’E URSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch
,
-rStatistis’che

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 10 SEPTEMBER 1941

No. 1338

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Cool (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

J. H. M. Meijerink (Schiebroek).

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dam-W
Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrehening 8408 (ten name oan
,,Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnements prijs coor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f per jaar. Buitenland en
koloniën f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo oan
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontoan gen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de oerdere
publicaties. Adreswijzigingen op te geoen aan de Administratie.

Adoertenties voorpagina f 0.50 per regel. Andere pagina’s
/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement votgens tarief.

REDAOTIE ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

Naar aanleiding van het besluit van den Secretaris-
Generaal van het Departement van Volksvoorlichting. en
Kunsten, dat het weekblad Economisch-Statistische
Berichten valt onder het Journalistenbesluit, is de sinds
jaren bestaande Commissi’e van Redactie als zoodanig
afgetreden. Conform art.
16
van het Journalistenbesluit
werd door het College van Curatoren van het Nederlandsch
Economisch Instituut – als uitgever van de E.-S.B. –

tot verantwoordelijk hoofdredacteur benoemd de vroegere
secretaris van de Commissie van Redactie, de heer M. F. J.
Cool, die in den tijd van zijn langdurige ziekte is vervangen
door den heer J. H. M. Meijerink. Laatstgenoemde zal,
zoolang hij nog aan het Instituut is verbonden, als
plaatsvervangend hoofdredacteur optreden.
Directeuren van het
Nederlandsch Economisch Instituut.

INHOUD:
Blz.

De toepassing van

calculatieschema’s in

de

prijs-
politiek

door

E.

Wiegand

………………..
526
Bijdragenregelingen voor woningbouw door
Dr. Ir.
H. G. van Beusekonz ……………………….
528
Ziekenfondsoeconomie door
Dr. IVIr. W. Schuurmans
Stekhoven

……………………………….
530

M a a n d c ii f e r s.
Maandcijfers en weekcijfers betreffende den econo-
mischen toestand van Nederland

…………..
534

Overheidsmaatregelen

op

econo-
mis ch

gebied……………………….
535

S t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten
535-536

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Reeds verscheidene weken achtereen is de schatkit
gedwongen geweest het bedrag aan rechtstreeks bij de
centrale bank ondergebracht papier te verhoogen, omdat
de verruiming, die de
geidmarkt
onderging door de toe-
neming van de portefeuille papier op het buitenland bij
De Nederlandsche Bank, meer dan tenietgedaan werd
door de stijging van den biljettenomloop, die in betrek-
kelijk korten tijd weer met f 100 millioen is opgeloopen.
Sedert de omvang van het direct bij de Bank geplaatste
papier in de tweede helft van Juli een laagterecord van
f
24
millioen bereikte, is de circulatie met ongeveer t
150
millioen gestegen, waarvan ongeveer de helft werd ,,ge-
dekt” door stijging van den post papier op het buitenland.
Op den jongsten weekstaat waren de voornaamste
mutaties de volgende: papier op het buitenland steeg met 1
26
millioen en diverse rekeningen (debet) met f
6
millioen, schatkistpapier direct bij de Bank ondergebracht
daalde met 1 11 millioen en het renteloos voorschot aan
het Rijk met f
13
millioen. Het is niet onmogelijk,
dat in de naaste toekomst de stijging van de buitenland-
sche wisselportefeuille wat grooter zal blijken dan in den
laatsten tijd het geval was, in verband met de opheffing
van de geblokkeeide markenbelasting, die onvermijdelijk
hier en daar winstneming op Duitsche beleggingen uit-
lokt. Daartegenover staat echter weer, dat het huidige
koerspeil van Nederlandsche obligatiën Duitschen hou-
ders, die eenigen tijd geleden dit materiaal verwiei’ven,
deels tot winstueming aanleiding geeft.

De
obligatiemarkt
heeft per saldo weinig wijziging onder-
gaan. Het slot van de staffelleening kwam bijv. op
hetzelfde peil als de opening, t.w.
947

De
aandeelenmarkt
was aan het eind van de week over
het algemeen hooger dan aan het begin. Toch is de stem-
ming niet meer zoo onverdeeld ]a hausse geweeët, als in de voorafgaande weken vaak het geval was. Er was
vooral in de tweede helft duidelijk een zekere aarzeling
bij de koopers te constateeren, vooral met betrekking
tot verschillende industrieele papieren, die in den laat-
sten tijd tot groote hoogte waren gestegen. Toch sluiten,
zooals gezegd, de meeste waarden nog boven het niveau
van de opening. In ankele hoofdfonden was de stemming
trouwens tot het laatst toe onveranderd gunstig, zooals
b.v. hij aandeelen Koninklijke Olie, die voortdurend groote
belangstelling trokken, en tot. de meest verhandelde
waarden behoorden. Van de hoofdfondsen toonden Lever-
bros een reactie, hetgeen de noteering aan het slot onder
die van het begin van de week bracht. Naar Indischd
waarden bestond over het algemeen goede vraag bij
stijgende koersen. Van eenigen duidelijken invloed op
het koerspeil van de dividendbeperkende voorschriften
is tot nu toe nog niets te bespeuren geweest. Vrijwel alle
aandeelen van die ondernemingen, die over
1940
een
relatief hoog dividend uitkeerden, voor welke dus de
belasting achteraf zal moeten worden opgebracht –
soms tot zeer hooge percentages, tenzij tot herkapitalisatie
wordt overgegaan -, hebben zich uitnemend gehouden;
bijna znder uitzondering zijn de koersen daarvan zelfs
opgeloopen. Juist deze zgn. ,,zware aandeelen” bleven
zich in de belangstelling verheugen en werden tegen op-
loopende prijzen uit de markt genomen.

526

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 September 1941
DE TOEPASSING VAN CALCULATIE-

SCHEMA’S IN DE PRIJSPOLITIEK.

Den laatsten tijd zijn verschillende Prijzenbeschikkin-
gen afgekondigd, waarin een zgn. calculatieschema wordt
voorgeschreven. De fabrikanten van de in deze beschik-kingen met name genoemde artikelen krijgen dan de be-
voegdheid, de desbetreffende artikelen ten hoogste te ver-
koopen tegen een prijs, welke volgens een voorgeschreven
wijze van kostprijscalculatie kan worden berekend.

De beteekenis van het calculatiescherna.

Het is duidelijk, dat dit stelsel, waarbij de ondernemer, onder inachtneming van bepaalde richtlijnen, op zijn ver-
antwoordelijkheid zijn verkoopprijzen mag vaststellen,
hem een groote mate van vrijheid verschaft en alzoo een veel soepeler bedrijfsbeleid mogelijk maakt dan de sinds
9 Mei 1940 ingevoerde prijsstop. Vooral onder de huidige
omstandigheden moet het voor het bedrijfsleven van groote
beteekenis worden geacht, dat de elasticiteit der prijsvoor-
schriften grooter wordt. Immers vertoonen vele import-
prijzen van grond- en hulpstoffen nog altijd eenige stijging,
al moet worden erkend, dat de grootste prijsstijgingen,
welke sinds de bezetting ten gevolg& van de noodzakelijke
aanpassing der Duitsche exportprijzen aan het Duitsche
binnenlandsche prijsniveau konden worden verwacht,
thans waarschijnlijk açhter den rug zijn. Een andere oor-
zaak van kostprijsstijging schuilt in de vervanging van
schaarsche grond- en hulpstoffen door materialen, welke in grootere hoeveelheden aanwezig, maar hooger in prijs zijn. Weliswaar stond altijd de mogelijkheid open om bij
stijging van sommige kostprijsfactoren toestemming tot
verhooging van de verkoopprijzen bij den Secretaris-Gene-
raal van het Departement van Handel,’ Nijverheid en
Scheepvaart aan te vragen. Dit procédé heeft echter voor
het bedrijfsleven het nadeel, dat een grondige beoordeeling
van de aangevoerde kostprijs-verhoogende factoren vaak
geruimen tijd vergt, met alle inconveniënten van dien voor
het bedrijfsleven. Voor de ambtelijke instanties heeft
het procédé van individueele vergunningen tot prijsver-
hooging bovendien nog het bezwaar, dat zij met werk
worden overladen, terwijl ook de prijscontrôle verschillen-
de bezwarer ondervindt van de vele onderscheidene prijs-
regelingen.
Uit het bovenstaande treedt de beteekenis naar voren,
welke de geleidelijke overgang van het stelsel der starre
prijsstop naar de soepeler regeling met behulp van calcu-
latievoorschriften zoowel voor het bedrijfsleven als voor
de met de prijsvorming en prijscontrôle belaste ambtelijke
instanties heeft.

Wezen van het calculatiescheina.

Het calculatieschema is een algemeene prijsregeling,
welke bij Prijzenbeschikking wordt afgekondigd. Zij geldt
dus voor alle producenten van de desbetreffende artikelen en treedt, betreffende de verkoopprijzen, welke voor deze
artikelen ten hoogste mogen worden berekend, in de plaats
van de Prijzenbeschikking 1940 No. 1.
De prijzenbeschikking met calculatieschema – deze
wordt calculatiebeschikking genoemd – onderscheidt
zich van de prijzenbeschikking met maximum-verkoopprij-
zen (maximum-prijsbeschikking) dus hierin, dat in de
eerste de wijze van berekening der verkoopprijzen wordt
voorgeschreven en in de tweede de ten hoogste aan de
afnemers in rekening te brengen prijs. De calculatiebe-
schikking is soepeler, maar verschaft uiteraard minder
uniformiteit van de prijzen. Zij zal derhalve boven de maxi-
mum-prijsbechikking worden verkozen, indien de in een branche vervaardigde artikelen in een groot aantal varia-
ties of dessins voorkomen.

Twee Qormen der calculatiebeschikking.

De calculatiebeschikking komt in een tweetal hoofdvor-
men voor. De eerst te noemen vorm komt hierop neer, dat
den betrokken fabrikanten wordt voorgeschreven, wlke

factoren zij in hun kostprijs mogen opnemen en tegen welke
bedragen dit mag geschieden. Het gevolg van dezen vorm
is, dat bij vervaardiging van geheel gelijksoortige artikelen
door verschillende fabrikanten de verkoopprijs, welke op
grond van dit schema ten hoogste in rekening mag worden
gebracht, voor ieder der fabrikanten gelijk moet zijn.
In den tweeden hoofdvorm van de calculatiebeschikking
worden weliswaar, evenals in den eersten vorm, de factoren,
welke de fabrikanten in hun kostprijs mogen opnemen,
voorgeschreven, maar worden de bedragen, waartegen zij
moeten worden opgevoerd, niet uniform vastgelegd. Het
gevolg is, dat hij toepassing van het schema overeenkom-
stige artikelen, voortgebracht door onderscheiden fabrikan-
ten, tegen verschillende prijzen kunnen worden verkocht.
De Calculatiebeschikking Kousen en Sokken No. 1 is
een voorbeeld van den tweeden vorm. De prijs, waartegen
de fabrikanten van kousen of sokken deze artikelen, met
uitzondering van zgn. cotton-kousen, ten hoogste mogen
verkoopen, is volgens deze beschikking samengesteld uit
een drietal componenten, t.w.:

de werkelijk betaalde inkoopsprijs van de in deze arti-
kelen verwerkte grondstoffen, voorzoover deze niet
hooger is dan wettelijk geoorloofd (onder inkoopsprijs
wordt hierbij verstaan de inkoopsprijs franco plaats
van bestemming);
het bedrag aan omzetbelasting, dat terzake van de
levering dezer artikelen verschuldigd is;
de bedragen, die voor het overige begrepen waren in
de prijzen, die hij op 9 Mei 1940 voor gelijke of aanver-
wante artikelen aan zijn afnemers in rekening bracht.

Van de bovenvermelde drie componenten s slechts het
bedrag voor
,
omzetbelasting uniform, en dan nog slechts
procentueel gezien. De kostprijsfactoren zullen, afhankelijk
van den inkoop der gebruikte grondstoffen en van de cal-
culatie der overige kostprijsfactoren per 9 Mei 1940, voor de
onderscheiden fabrikanten geheel verschillend kunnen zijn.
Gelijksoortig in opzet en uitwerking is de Calculatiebe-
schikking Tapijten No. 1. De inhoud dezer beschikking,
welke betrekking heeft op geknoopte of glad geweven of
met opstaande Pool vervaardigde tapijten, tapijtgoederen,
loopers en kleedjes, welke kennelijk tot vloerbedekking
zijn bestemd, alsmede op geknoopte of met opstaande
Pool vervaardigde tafel- en divankleeden, is vrijwel gelijk-
luidend aan dien van de Calculatiebeschikking Kousen en
Sokken No. 1.
De hierboven eerstgenoemde hoofdvorm komt tot dus-
verre niet onvermengd met den tweeden vorm voor. Ge-
mengd treden beide vormen naar voren in de Calculatie-
beschikking Witweverijen No. 1 en de Calculatiebeschik-
king Bontweverijen No. 1, welke beide beschikkingen in
hoofdzaken eenzelfden inhoud hebben. Bij de Calculatie-
beschikking is een bijlage gevoegd, waarin nadere
richtlijnen voor de wijze, waarop de kostprijscalculatie
dient te geschieden, zijn opgenomen. Als voorbeeld voor
den opzet van dezen vorm nemen wij de Calculatiebeschik-
king Witweverijen .No. 1. De kostprijscalculatie wordt
hierbij in negen groepen verdeeld.

Opzet en indeeling van een calculatieschema.
Groep 1 wordt gevormd door de garenwaarde. Deze is
afhankelijk gesteld van de hoeveelheid garen, welke voor
ketting en inslag der te weven weefsels wordt gebruikt.
Op deze hoeveelheid mag een toeslagpercentage voor afval
worden toegepast, dat voor den ketting alsmede voor den
inslag is vastgelegd. Een tweede factor, welke de garen-
waarde bepaalt, is de prijs van het garen. Deze is niet in
een bepaald bedrag vastgelegd, maar afhankelijk gesteld
van den prijs, welken de Garencentrale, in overleg met en
na verkregen toestemming van het Departement, uniform•
voor alle grensoorten en fabrikanten vaststelt. Met dit
stelsel is bereikt, dat de weverijen automatisch haar ver-
koopprijzen kunnen aanpassen aan een wettelijk’geoor-
loofde stijging van den garenprijs. Teneinde echter te ver-

10 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

527

hinderen, dat de weverijen hierbij winst op haar oude
voorraden garens zouden kunnen maken, is in de calcula-
tiebeschikking voorgeschreven, dat als prijsfactor de histo-
rische uitgaafprijs voor de verwerkte garens dient te wor-
den ingezet. Een verhooging van den garenprijs door de
Garencentrale zal dus eerst op den duur, en afhankelijk van de grootte der voorraden, een stijging van den prijs
der weefsels ten gevolge hebben.
Groep II bestaat uit de garen-voorbewerkingskosten.
Voor de bepaling der kosten, welke uit hoofde van de voor-
bewerking mogen worden gecalculeerd, is een bepaald
geldsbedrag per kg ketting, afhankelijk van het garen-
nummer en van de mate van het sterken der garens, als
maximum voorgeschreven. Indien een weverij voorbewerkte
garens inkoopt, mag zij den inkoopsprijs calculeeren, mits
deze niet hooger is dan toegestaan op grond van de calcu-
latiewijze, welke hierboven is genoemd.
3De weefkosten (Groep III) zijn uitgedrukt in centen per
100.000 picks en zijn afhankelijk gesteld van de rietbreedte
van het doek, rietnummer, picks en dergelijke.
De finishkosten vormen de vierde groep. 1-lierbij is wel
het systeem, neergelegd in den tweeden hoofdvorm van
calculatiebeschikking, gevolgd. Bedrijven, die zelf finishen,
mogen nl. voorloopig individueel de bedragen aan mate-
rialen, bonen en indirecte kosten berekenen, welke zij tot
dusverre plachten te calculeeren. Bij finishen door derden
kunnende hiervoor te betalen bedragen worden opgenomen.
Voor de kosten van opmaak en verpakkingsmaterialen
is weer een vast geidsbedrag per kg vermeld (Grôep V).
Dit bedrag heeft uitsluitend betrekking op de materialen,
daar de bonen en indirecte kosten onder de volgende
groep (VI) zijn opgenomen. Dit is de groep der algemeene
kosten en indirecte verkoopkosten. Hiervoor wordt een
bepaald opslagpercentage, berekend over de norm van
de groepen 1 t. e. m. V, als maximum voorgeschreven.
Tevens is vermeld, welke kosten in .deze groep thuis hooren.
Groep VII heeft betrekking op risico en winst. Ook dit
bedrag dient te worden berekend door middel van een
maximaal voorgeschreven opslagpercentage over de posten
1 t. e. m. VI. De directe verkoopkosten (Groep VIII)
dienen volgens eenzelfde systeem te worden opgeslagen,
terwijl voor de omzetbelasting, vormende de laatste groep
(IX), het verschuldigde bedrag mag worden gecalculeerd.

Bovenstaande uiteenzetting met betrekking tot het
calculatiesysteem in de Calculatiebeschikking Witweverijen,
dat in groote trekken, zooals reeds gezegd, ook toegepast
is voor Oe bontweverijen, geeft eenigen indruk omtrent
de practische toepassing van calculatieschema’s. Verschil-
lende kostenfactoren liggen vast, hetzij in een geidsbedrag,
hetzij in een percentage, terwijl voor den prijs der grond-
stoffen voorschriften zijn gegegeven en voor de op te voe-
ren kosten van het finishen de bedragen per 9 Mei 1940
moeten worden berekend. Voorwaarde voor de toepassing van zulk een calculatie-
schema is, zooals uit het bovenstaande zonder meer valt
af te leiden, dat de bedrijven de beschikking hebben over
een voldoende gespecificeerde en contrQleerbare admini-
stratie. Derhalve is in elke calculatiebeschikking voor de fabrikanten verplicht gesteld hun administratie zoodanig
in te richten, dat daaruie de naleving der gegeven voor-
schriften op eenvoudige wijze kan worden gecontroleerd.
Indien een calculatieschema daartoe aanleiding geeft, is

voorts aan den Secretaris-Generaal van het Departement van
Handel, Nijverheid en Scheepvaart of, na verkregen mach-tiging van dezen, aan den Directeur van het desbetreffende
Rijksbureau, de bevoegdheid gegeven met betrekking tot
de inrichting der administratie voorschriften te geven,
welke hij voor een goede contrôle van de noodzakelijke
gegevens onontbeerlijk acht.

Voor-
en nadeelen oan het calculatieschema.

Wij’hebben er hierboven reeds op gewezen, dat de aan-
leiding tot het invoeren van calculatieschema’s voorname-

lijk schuilt in de groote soepelheid, welke de fabrikanten
dientengevolge in hun prijsbepaling kunnen toepassen.
Deze soepelheid is met name van beteekenis, indien geoor-loofde prijsverhoogingen der grondstoffen optreden, als ook
bij de bepaling van den verkoopprijs van artikelen, welke
vÔôr 9Mei nog niet werden geproduceerd (,,Nieuwe Arti-
kelen”). Uiteraard wordt er door een rigoureuze contrôle
tegen gewaakt, dat deze soepelheid tot misbruik zou leiden.
Ook op andere wijze wordt nog getracht deze mogelijkheid
te ondervangen. De fabrikanten worden nl. in bepaalde
gevallen verplicht, van elk artikel, dat zij vôôr den datum van afkondiging der beschikking in productie hadden ge-
nomen, een calculatieschema ingevuld aan den Directeur
van het Rijksbureau te doen toekomen. Tevens moeten zij
voor elk artikel, dat zij na dien datum voor het eerst in
productie nemen, eveneens zulk een ingevulde calculatie

opzenden. –

Naast de omstandigheid, dat calculatieschema’s de prijs-
vorming soepeler maken en ook voor nieuwe artikelen
een redelijke prijsvaststelling garandeeren, kan als tweede
voordeel van dit systeem worden genoemd, dat het alge-
meen belang er ten zeerste mede is gediend. De calculatie-
schema’s, waarin den bettokken fabrikanten wordt voor-
geschreven, tegen welke bedragen zij verschillende kost-
prijsfactoren ten hoogste in hun verkoopprijs mogen
opnemen, worden immers gebaseerd op het representatieve
betlrijf, zij het dan ook, dat hiertoe in den regel niet een
bepaalde onderneming wordt uitgekozen, maar als het
ware een fictief representatief bedrijf wordt gecreëerd.
Men gaat bij vaststelling der calculatiebedragen namelijk
uit van een groot aantal administratieve gegevens, welke
bij onderscheidene ondernemingen zijn verzameld, er be-
rekent uit dit grondmateriaal de gemiddelden, welke als
calculatienorm in het schema worden vermeld. Het gevolg
is, dat de bedrijven, welke onder gunstiger verhoudingen
dan het (al of niet fictieve) representatieve bedrijf werken,
boven hun winstmarge, waarin door het calculatieschema is
voorzien, nog een ondernemerspremie maken, en aldus een
stimulans tot verhoogde productie ondervinden. De in-
efficiënt werkende ondernemingen daarentegen zullen soms
met verliezen moeten produceeren. Zoo worden productie
en distributie zoo goed mogelijk aangepast aan de verhou-
dingen, welke onder het stelsel van vrije prijsvorming zou-
den hebben bestaan.

Als derde voordeel moet in dit verband nog worden ge-
wezen op de omstandigheid, dat de prijscontrôlè aan een
calculatiescheiiia en een daarmede in overeenstemming
zijnde administratie veel houvast heeft.
Tenslotte is als vierde, maar zeer belangrijk voordeel op
te noemen, dat in het wezen van het calculatieschema de
plicht tot prijsverlaging ligt, indien een variabel opgenomen
kostprijsfactor(zooals in de Calculatiebeschikking Witweve-rijen No. 1 de garenprijs is) daalt. Zoodoende krijgt men dus
niet alleen de zekerheid, dat prijsverhoogingen beperkt
blijven tot het strikt noodzakelijke, maar bovendien, dat
prijsverlagingen optreden, indien de omstandigheden dit
met zich brengen.
Tegenover de boven opgesomde voordeelen staan echter ook nadeelen van het calculatieschema.
Wij beginnen hierbij met het kostenelement. De ver-
eischte kennis van administratieve gegevens, waarop
hierboven reeds. is gedoeld, brengt gecompliceerde onder-
zoekingen door den Accountantsdienst van het Departe-
ment van Handel, Nijverheid en Scheepvaart of door
erkende particuliere accountantsbureaux mede, met
alle kosten van dien. Indien van een branche het ver-
zoek komt een calculatieschema te mogen toepassen ter
bepaling van de verkoopprijzen, teneinde aldus van de
• starre prijsstop te worden ontslagen; spreekt het vanzelf,
dat de groep fabrikanten, in wier belang de regeling wordt
getroffen, in beginsel de kosten van de noodzakelijke
accountantsonderzoekingen moet dragen.
Een ander nadeel schuilt in de omstandigheid, dat de

528′

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
– ‘ 10 September 1941

opstelling van calculatieschema’s zeer moeilijk is. Op de
eerste plaats bezitten niet alle ondernemingen, welke vol-
ledigheidshalve in het administratieve onderzoek moeten
worden betrokken, een voldoende uitgewerkte kostprijs-
calculatie.- Voorts gaat, ook indien men de beschikking
over voldoende gegevens heeft, tamelijk veel tijd verloren
met de opstelling, contrôle en afkondiging van het calcu-latieschema ten gevolge van de uitgebreide werkzaamhe-
den, welke er aan zijn verbonden, de vele instanties, die
met de beschikking accoord moeten gaan, en de wenschen, welke in het bedrijfsleven zelf leven en soms met elkaar in
botsing komen. Nauwkeurig moet er op worden toegezien,

dat alle belangen tegen elkaar worden afgewogen. Met
name de tegenstelling tusschen de meer efficiënte onder-
nemingen en de zgn. ,,grensbedrijven” treedt hierbij wel
eens naar voren.

Afwijkingen nan de calculatieschema’s.

Na het voorgaande is het nog van beteekenis er op te
wijzen, dat, al is een calculatïebeschikking voor een groep
van artikelen afgekondigd, de mogelijkheid, dat een be-paalde onderneming toestemming ontvangt in afwijking
van de desbetreffende voorschriften in de beschikking een
deel van den kostprijs op andere grondslagen te baseeren,
open blijft staan. In bepaalde gevallen is van deze moge-
lïjkheid van individueele afwijking gebruik gemaakt. Aldus
kunnen b.v. voor ondernemingen, die anders door de ih-
werkingtreding van het schema ten zeerste zouden worden
gedupeerd, afwijkende regelen worden vastgesteld. Met
name wordt deze mogelijkheid benut, indien de fabricage
van bepaalde kwaliteitsproducten een hoogere calculatie
van ,één of meer kostprijsfactoren noodzakelijk maakt.
Voorts b.v., indien het College van Rijksbemiddelaars een
loonsverhooging voor een groep van arbeiders heeft toege-
staan en doorberekening door den Secretaris-Generaal
van het Depertament van Handel, Nijverheid en Scheep-
vaart wenschelijk wordt geacht.
In het algemeen geldt voor het toestaan van afwijkin-
gen het beginsel, dat een bepaalde categorie van extra-
kosten, waarin in het schema nietof niet in voldoende mate is voorzien, moet kunnen worden aangewezen. Algemeene
argumenten, zooals kostprijsstijging tengevolge van onder-
bezetting of inefficiënte productie, worden hierbij echter
niet in aanmerking genomen.
Daarnaast zullen afwijkihgen nog kunnen worden toege-
staan, indien kan worden aangetoond, dat in het schema
een kostprijsfactor onjuist, onvoldoende of onvolledig is
opgenomen. De gecompliceerdheid van de materie brengt
mede, dat met herziening van het schema op grond
van retrospectief bekend geworden gegevens rekening
moet worden gehouden.

Slotopmerking.

Uit bovengegeven uiteenzettingen volgt, dat het calcu-
latieschema in een behoefte voorziet en -derhalve een waar-
devol instrument in de prijspolitiek moet worden geacht.
Het is dan ook slechts toe te schrijven aan den omvang
der werkzaamheden, welke voor de opstelling van een

calculatieschema moeten worden verricht, dat dit stelsel
tot dusverre nog niet in ruimere mate is toegepast. Nadat
reeds in den aanvang van 1940 met de opstelling der eer-
ste schema’s was begonnen, is als gevolg van de intensivee-
ring der prijspolitiek na Mei 1940 met de werkzaamheden
in versneld tempo doorgegaan. Hierbij is het eerst de tex-
tielindustrie, welke in het bijzonder de groote moeilijkhe-
den, verbonden aan een veelheid van soorten en dessins
van artikelen, kent, aan de beurt gekomen. Daarna zijn voorbereidingen getroffen met betrekking tot de leder-
en schoenenindustrie. Het ligt in het voornemen, den uit-
bouw van het stelsel der calculatiebeschikkingen regelma-
tig te doen plaats vinden, zoodat de beteekenis van het
calculatieschema in de prijspolitiek zonder twijfel geleide-
lijk grooter zal worden.
El. WIE&AND.

BIJDRAGENREGELINGEN VOOR

WONINGBOUW.

De bekendmaking van een nieuwe regeling voor het
verleenen van bijdragen van Rijk en gemeente voor den
bouw van woningen met voorschot ingevolge de woning-
wet, zoomede van de Hypotheekregeling 1941 ter bevor-
déring van den bouw van woningen door particulieren,
zulks in verband met dgestegen bouwkosten, leidt als
vanzelf tot het maken van een vergelijking met overeen-
komstige maatregelen tijdens den wereldoorlog 1914-1918.
Het verleenen van bijdragen in de huur ten behoeve
van de normale woningvoorziening is terecht in ons land
geen gewoonte. Gedurende een lange reeks van jaren zijn
geen andere huurtoeslagen verleend dan die ten behoeve
van den bouw van woningen ter vervanging van krot-
tei. Deze toeslagen kunnen worden verleend tot een
maximum van f 50 per jaar (voor groote gezinnen
f 75) voor huurwoningen en f 600 ineens (voor groote
gezinnen f 900) voor eigen woningen. Deze regelingen
zijn naast de thans ingevoerde liijdragenregeling ter tege-
moetkoming in de hoogere bouwkosten van kracht ge-
blëven.

De lentenoet- en nateriaalprijzenbijdrage.

De oorlog, die op 1 Augustus 1914 uitbrak, had
evenals de tegenwoordige oorlog een ongunstigen invloed
op de woningvoorziening. Ook toen waren verschillende
materialen moeilijk verkrijgbaar, hetgeen tot uiting kwam
in een stijging der prijzen. De ontwikkeling ging echter.
niet zoo snel als thans. De oorlog duurde reeds een paar
jaar, voordat zich een zoodanige invloed op de bouw- en
exploitatiekosten van woningen openbaarde, dat de huur-
verhooging, die hieruit voortvloeide, door de bewoners
niet of slechts met moeite kon worden opgebracht.

Voor de woningbouwvereenigingen en de gemeenten
gold toen, evenals tegenwoordig, de regel dat voorschotten
tot het volle bedrag der bouwkosten uit ‘s Rijks kas wer-
den versti’ekt. Vôôr 1914 echter werd de rentevoet voor
ieder voorschot afzonderlijk vastgesteld naar den koers
van de 3 pCt. N.W.S. aan de beurs te Amsterdam. In ver-
band met de tijdelijke sluiting van de beurs op 1 Augustus
1914werd de rentevoet voor de woningwetvoorschotten voor-
loopig vastgesteld op de toei geldende rente van
/8
pCt.
Bij een aflossing in 50 jaar is de annuïteit dan 4,556 pCt.
Betrekkelijk spoedig na 1914 begon de rentevoet der
staatsleeningen te stijgen en werd het noodzakelijk, ook de rente voor de woningwetvoorschotten te verhoogen. –
Met ingang van 1 Januari 1916, dus 1 jaar en 5 maanden
na het uitbreken van den oorlog, werd de rente gebracht
op 4j pCt. Er zou echter een zoodanige bijdrage,in de be-
taling van de annuïteit worden verleend, dat de vereeni-
ging, welke woningen bouwde, slechts de annuïteit, be-
hoorende bij een rentevoet van
37/s
pCt., behoefde te be-
talen. Deze zoogenaamde
renteoetbijdrage
had dus ten
gevolge, dat aan de bouwende vereenigingen en gemeenten
niet meer dan de op 1 Augustus 1914 geldende rente in
rekening werd gebracht. –

Een tweede element van stijging vormden de bouwkos-
ten. In den loop van 1915 begonnen deze geleidelijk op te
loopen. De stijging zette zich in 1916 en volgende jaren
voort, doch ging aanvankelijk Vrij langzaam. Toen zij zoo
groot werd, dat de aanbouw van nieuwe woningen werd
belemmerd, werd van de zijde der regeering een subsidie
in uitzicht gesteld; dit behoefde echter eerst ruim twee
jaar na het uitbreken van den oorlog te geschieden.
Bij rondschrijven van 9 November 1916 werd na den
gemeentebesturen medegedeeld, dat het Rijk voor den
bouw door woningbouwvereenigingen en door de gemeen-
ten zelf een buitengewone bijdrage in uitzicht stelde ten
bedrage van de helft van het verschil tusschen de te be-
talen aniïteit en die, welke verschuldigd zou zijn geweest, wanneer de materialen sedert Augustus niet in prijs waren

10 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

529

gestegen. De andere helft van de bijdrage moest door de
gemeente worden gedragen.
Deze zoogenaamde inateriaalprijzenbijdrage,
die de mo-
geli}kheid opende om nieuw te bouwen woningen te ver-
huren voor denzelfden prijs als véôr Augustus 1914 ge-
bouwde woningen, zou aanvankelijk worden verleend tot het einde van het jaar na het sluiten van den vrede.
Op dat oogenblik zou worden nagegaan, of de bijdrage moest worden gehandhaafd, dan wel of zij kon worden
verminderd of geheel kon vervallen. Zulks zou afhangen
van het verdere verloop der bouwkosten.
Reeds enk’ele weken later, namelijk bij circulaire van 29
Januari 1917, werd het aandeel van het Rijk in de bijdrage
tot 75 pCt. verhoogd, teneinde de regeling voor de gemeen-
ten meer aantrekkelijk te maken. De bijdragen zouden
worden verleend tot 31 December 1921.
Tegen deze regeling is destijds veel bezwaar gemaakt
en wel op grond van de onzekerheid, wat na 31 December
1921 gebeuren zou. Achteraf bezien bestond voor deze
vrees weinig aanleiding. De samensteller van de rege-
ling was uitgegaan van de veronderstelling, dat in 1921 de
oorlog reeds lang voorbij zou zijn en dat de economische
toestand dan althans eenigermate zou zijn gestabiliseerd.
Indien dan zou blijken, dat blijvend met een hooger kosten-
peil zou moeten worden gerekend, en dat derhalve ook de
bouwkosten duurzaam op een aanmerkelijk hooger peil
dan in 1914 zouden blijven, zou een algemeene verhooging
van het huurpeil moeten volgen. De huren van alle be-
staande woningen zouden zich dan geleidelijk aan dit
hoogere peil moeten aanpassen en er zou geen reden meer
zijn om voor de exploitatie van in een duren tijd gebouwde
woningen een crisisbijdrage te verleenen. Deze zou dur
kunnen vervallen.
Indien evenwel een daliiig van de bouwkosten zou
intreden, zou de huur van de in de duurste periode ge-
bouwde woningen moeten worden aangepast aan die van de woningen, die later en op een lager kostenpeil zouden
wordën gébouwd. De bijdrage zou dan voor de in die
periode gebouwde woningen geheel of gedeeltelijk in stand
moeten worden gehouden.
Het door sommigen gevreesde gevaar, dat ook bij daling
van de bouwkosten de bijdrage zou worden ingetrokken,
zoodat de woningbouwvereenigingen, die gebouwd hadden
om den woningnood te bestrijden, benadeeld zouden wor-
den tegenover hen, die niets hadden gedaan, was dan ook
niet aanwezig. Het was een onbillijke eisch, die door som-
migen werd gesteld, dat de Regeering het verschil tusschen
de bouwkosten vÔér en na 1914 fonds perdu zou ver-
strekken. Het is zeer begrijpelijk, dat de Regeering eerst
de economische ontwikkeling na het sluiten van den vrede
wilde afwachten, voordat zij over een blijvende crisis-
bijdrage eenbeslissing nam.
Het beslissende moment moest het toekomstige huur-
peil zijn. Zou dit belangrijk hooger liggen dan dat van 1914,
dan was er geen reden om de voor de tijdens den oorlog
gebouwde woningen toegezegde crisisbijdrage te blijven
betalen. Zou echter het huurpeil op den duur niet be-
langrijk van dat van 1914 afwijken, dan moest de bij-
drage een blijvend karakter verkrijgen.
Van de zijde der Regeering werd dit in een Memorie van
Antwoord aan de Eerste Kamer op het ontwerp woning-
noodwet aldus uitgedrukt: ,,De Regeering heeft zich steeds
op het standpunt gesteld, dat de beslissing over handhaving
of vermindering der crisisbijdrage afhankelijk zal moeten zijn van de volgende factoren: prijs van materialen, kost-
prijs van de woningen, stand van de bonen en van de
woninghuren. Er zijn verschillende mogelijkheden denk-
baar voor de onzekere toekomst. Maar één ding staat
daarbij vast: indien huurverhooging niet mogelijk is, is
vermindering van de crisisbijdrage ook niet mogelijk”.

De crisisbijdrage ean
1919.

Aan het stelsel van rentevoet- en materiaalprijzenbij-

drage werd een einde gemaakt door de circulaire van 25
Juni 1919. In verband met de verdere stijging van den
rentestandaard werd de rentevoet van de woningwetvoor-
schotten gesteld op 5 pCt.
.Voortaan moesten de huren der nieuw te bouwen wo-
ningen zooveel doenlijk gesteld worden op een peil, dat in overeeiistemming was met de gewijzigde omstandig-
lieden. Voorts zou een crisisbijdrage worden verleend ten
bedrage van het volle exploitatietekort. Deze bijdrage werd
voor 75 pCt. door het Rijk en voor 25 pCt. door de gemeente
gedragen.
Het bezwaar, dat ‘aan de bijdragenregeling van 1916
eigen was, kwam bij deze nieuwe regeling nog duidelijker
aan het licht. Dit bezwaar was gelegen in het ontbreken
van een rem tegen het verder stijgen van de bouwkosten.
Aanvankelijk vormden de prijzen der bouwmaterialen
de voornaamste oorzaak voor het stijgen der bouw- en exploitatiekosten. De materiaalprijzenbijdrage, die liet
volle verschil der exploitatiekosten, voor zoover dit door
de hoogere prijzen der bouwmaterialen werd -veroorzaakt,
voor rekening van de openbare kassen bracht, had dus
de tendenz, deze prijzen nog verder te doen stijgen. Im-
mers in tijden van schaarschte vergemakkelijkt een sub-
sidie het verder stijgen van de prijzen, omdat voor den
consument geen voldoende prikkel aanwezig is om zich
tegen deze stijging te verzetten.
Voor de andere factoren, welke de exploitatiekosten vormen, was een dergelijke prikkel wel aanwezig. Een
voorbeeld hiervan is de prijs van den bouwgrond. In dien
tijd was dan ook een krachtige aandrang van de betrokke-
nen aanwezig om de grondprijzen laag te houden.
De regeling van 1919 bracht hierin verandering. Deze
onderscheidde niet langer een speciale materiaalprijzen-bijdrage, doch stelde een algemeene crisisbijdrage in uit-
zicht. Bij het bepalen daarvan was de huur, die door de
toekomstige bewoners in redelijkheid kon worden opge-
bracht, maatgevend. 1-let bedrag, waarmede de exploitatie-
kosten hierboven uitgingen, onverschillig of dit veroor-
zaakt werd door duurdere bouwmaterialen, hoogere bonen
van bouwvakarbeiders, gestegen grondprijzen of welke
andere omstandigheid ook, werd ten volle door de Open-
bare kassen gedragen. De ervaring heeft geleerd, dat deze
regeling het stijgen van deze kosten in de hand heeft ge-, werkt. De bouwkosten stegen in dezen tijd tot veel meer
• dan het dubbele, in sommige gemeenten zelfs tot het drie-
voudige van het peil van 1914. Het zou absurd zijn, deze
stijging geheel aan ht bijdragenstelsel toe te schrijven;
daarvoor waren genoegzaam ‘andere oorzaken aanwezig.
Wèl mag echter als vaststaand worden aangenomen, dat
het destijds geldende bijdragenstelsel, dat alle gevolgen
van prijsstijging voor rekening van de openbare kassen
bracht, het bouwkostenpeil ongunstig heeft beïnvloed.

De gelimiteerde bijdrage tan
1920.

1?e bovengenoemde verschijnselen hebben er toe geleid,
dat reeds in 1920 aan de crisisbïjdrage een beperking werd
aangelegd. Bij circulaire van 30 Juli van dat jaar werd
voor arbeiderswoningen van de onderscheiden typen een
minimum-huuropbrengst vastgesteld. Voor woningen, klei-
ner dan 225 m
3
inhoud, moest ten minste 50 pCt. van de
exploitatiekosten door de huur worden gedekt, voor wo-
ningen van 225 tot 275 m
3
ten minste 60 pCt. en voor
woningen van 275 tot 300
rn
3
ten minste 70 pCt. Deze
regeling beperkte dus de bijdrage uit de openbare kassen voor de kleinste arbeiderswoningen •tot 50 pCt., voor de
grootere tot 40 pCt. en voor de grootste tot 30 pCt. van de

exploitatiekosten.
Hierdoor werd aan de stijging van de bouwkosten een eerste rem aangelegd. Deze werd versterkt door de ver-
laging van de bijdragen in opvolgende perioden, zoodra
de prijzen der bouwmaterialen door de hervatting van het
wereldverkeer begonnen te dalen.
In December 1921 werd de woningwetbouw beperkt tot

530

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 September 1941

de eenvoudigste arbeiderswoningen. De bijdrage kon ten

hoogste 30 pCt. van de exploitatiekosten bedragen. Dit
percentage werd per 20 Februari 1922 verlaagd tot 25 pCt.,
per 15 Juni 1922 tot 20 pCt., en per 1 November 1922
tot 10 pCt., terwijl na 31 December 1923 geen bijdragen
meer werden verleend. Deze verlaging heeft de daling der
bouwkosten, welke omstreeks midden 1921 had ingezet, krachtig gestimuleerd. Einde 1923 was de daling zoover
voortgeschreden, dat zoowel de particuliere bouw als de
woningwetbouw , ,selfsupporting” konden worden.
Hiermede was aan de verleening van bijdragen voor de normale woningvoorziening voor geruimen tijd een
einde gekomen.

De hierna volgende tabellen geven een overzicht van de
in de genoemde jaren verleende voorschotten en bijdragen.
De bedragen zijn geplaatst bij het jaar, waarin de gemiddelde
uitbetalingsdag valt. Daardoor loopen de bijdragen ook
nog over de jaren 1924, 1925 en 1926.
Na de stopzetting der bijdragen blijkt het gemiddelde
bedrag der verleende voorschotten belangrijk te dalen.
Hoewel geen direct bewijs, is dit toch wel een aanwijzing,
dat er tusschen subsidieering en kostenpeil althans verband
bestaat.

Verleende Poorschotten 9an
1915-1923
Index

Jaar
Aantal
woningen
Totaal der
bouwvoorschotten
Gemiddeld
per woning
hOUW
(f10e.

100)

1915
4.708
f
9.768.463
f 2075
109
1016
4.955
11.241.050
2269
119
1917
3.118
8.430.273
2704
142 1918
7.478
31.373.553
4195
221
1919
12.309
64.053.117
5204
274
1020
21.659
127.202.075
5873
309
1921
21.778

140.898.172
6470
340
1922 15.669
94.445.295
6028
317
1923
5.369
25.776.811
4801
253
1024
7.034
21.514.067
3059
161
1925
2.962
10.131.255
3420
180 1926
1.306
4.280.652
3278
172
1927 1.396
3.088.375
2212
116
1928 804
1.790.630
2227
117

Verleende
renteooet-,nateriaalprijzen-
en
crisisbijdragen
oan
1915-1923.

Jaar
Aantal
Totaal der
Gemiddeld
Woningen
bijdragen
per woning

1915 258
f

4.154
f

16
1916 860
29.019
34
1917
1.728
57.296
34
1918 6.741
487.582
;,

72
1919
12.160
1.167.190
96
1920
21.542
2.628.663
122
1921
21.753
3.069.445
141
1922
15.441
2.090.285
135
1923
5.341
390.234
73
1924
6.386
326.666
51
1925
1.804
177.899
98
1926
1.030
..

28.898
..

28

Subsideeing en bouwkostenpeil

Het verband tusshen crisisbijdragen en bouwkosten-
peil is hier te lande steeds een omstreden punt geweest.
De Hoofdinspecteur van de Volkshuisvesting heeft in
1926 in zijn prae-advies voor het Congres der Internationale
Federatie voor Volkshuisvesting en Stedebouw te Weenen
betoogd, dat de geleidelijke vermindering van de subsidie
tot 1923 een gestadige daling van de bouwkosten heeft
geprovoceerd. Hieruit zou a contrario kunnen worden af-

geleid, dat een verhooging van de subsidie de neiging zou
hebben om de bouwkosten te doen stijgen.
In de toelichting tot dit prae-advies, opgenomen in de
Terslagen en Mededeelingen betreffende de Volksgezondheid
van 1927, wordt dit toegelicht aan de hand van de in
Engeland opgedane ervaring. ,,There are expert’advisers
of the Government”, zoo heet het daar, ,,who declare
that if the present subsidies” – ni. de subsidieregeling
1925 van Minister Neville Chamberlain, die het woning-
programma van Labour van 1924 grootendeels had be-
stendigd – ,,were disontinued, the cost of building would
fall by at ‘least the amount that is now being taken out
of public funds”.

In December 1926 ging Chamberlain tot subsidieverla-
ging over, waarbij hij verklaarde, niet te kunnen ontkomen
aan de gedachte, dat er een wisselwerking was tusschen
vei’hooging e i verlaging der bijdragen uit de openbare
kassen en stijging en daling der bouwkosten.
Vast stond in ieder geval, dat de hooge bijdragen in geen
enkel opzicht hadden geleid tot lagere huren voor de nieuwe
woningen; immers de bouwkosten waren met een gelijk
bedrag gestegen. Om deze reden leek het tegenovergestelde
proces, namelijk de verlaging van de bijdragen, het meest
geschikte middel om tot een vermindering der bouwkosten
te komen. De verlaging van December 1926 heeft inder-
daad tot dit resultaat geleid.

Deze voorbeelden toonen wel aan, dat in een tijd, waarin
de productie ten gevolge van schaarschte aan materialen,
arbeidskrachten of anderzins aan beperkingen gebonden is,
subsidieering een verhooging der kosten in de hand werkt.
Dat dit punt ook in een land met een gebonden economie als het tegemvoordige Duitschland in het oog moet worden
gehouden, bewijst de volgende mededeeling in de ,,Deut-
sche Volkswirt”, aangehaald in het Algemeen handelsblad van 17 October 1940, Avondhlad:
,,Er zal een dam worden opgericht tegen verdere
stijgen-
gen der bouwkosten,
terwijl de prijzen, die hoven het als
normaal te beschoiiwn peil gestegen zijn, terug zullen
worden geschroefd. Zou zulks niet geschieden, dan zouden
alle pogingen, de nieuwe woningen geleidelijk fraaier en
grooter te bouwen, mislukken’, daar de financieele steun,
die van overheidswege wordt verleend, dan door de prijs-
en kostenstijgingen zou worden opgeslokt”.
Aan de hand van cijfers omtrent de stijging der prijzen
van verschillende bouwmaterialen en werkzaamheden
wordt dan aangetoond, dat een belangrijke stijging van de
bouwkosten is ingetreden, welke haar invloed ook doet
gelden op de huren, waardoor het doel, dat met de steun-
verleening van overheidswege wordt nagestreefd, niet
wordt bereikt.

Ook deze ervaring moet bij het treffen van maatregelen
in ons land tot voorzichtigheid manen.
In een volgende artikel zal de thans vastgestelde
regeling worden besproken en zal in het bijzonder ook aan
dit punt aandacht worden geschonken.

Dr. I,. H. G. VAN BEUSEKOM.

ZIEKENFONDSOECONOMIE.

Zooals elke sociaal-politieke maatregel, heeft ook de
ordening van de ziekenverzorging door het,,Ziekenfondsen-
besluit” (Verordeningenhlad, stuk 34, No. 160) een dubbel
oeconomisch aspect, nl. naar binnen en naar buiten. Ik
zou onder ,,interne ziekenfondsoeconomie” .villen ver-
staan het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven,
dus het kostenpeil van de ziekenverzorging als één geheel
beschouwd, los van andere sociale voorzieningen. En
onder ,,externe ziekenfondsoeconomie” de kosten van
de zieknverzorging als onderdeel van liet geheel der zgrl.
,,sociale lasten”, die op het pioductieproces drukken.
Juist in verband met de belangrijke verhooging dier lasten

..-r’-

«-

– .

‘..
‘rv’

‘-‘

w’
wr”-r

qy’

.rr

j



1

Ç

• ••”

10 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

531

door het Ziekenfondsenbesluit, is het van belang de vol-
gende gegevens en beschouwingen hierover te geven.

ïluidige en toekomstige kosten pan de zieken/ondsoerzorging.

Ik begin met een poging een kort samenvattend over-
zicht te geven van de huidige en toekomstige kosten van
de ziekenfondsverzorging. De cijfers, die ik verzamelde
en berekende, kunnen slechts betrekkelijk globaal zijn
om twee redenen:
omdat tal van gegevens, die het kostenpeil voor
de toekomst beheerschen, nog bij uitvoeringsbesluit zullen moeten worden vastgesteld en ook aan de in-
gewijden nog onbekend blijken;
omdat de kosten plaatselijk en groepsgewijs groote
verschillen zullen vertoonen in verband met sterk wis-
selend loonpeil en kindertal, waarvan in de toekomst
de ziekenfondspremie afhankelijk zal zijn.
Toch moet een globale berekening reeds thans van
belang worden geacht, juist omdat het vaste premie-
stelsel zal worden vervangen door een premieheffing per
f 1000 loon, waarvan de werkgever de helft zal moeten
betalen. Werkgever en werknemer zullen dus reeds thans
gaarne een indruk hebben van de kosten, die voor beide
groepen bij benadering per f1000 loon uit de nieuwe,
uit een oogpunt van volksgezondheid zoo uitermate be-
langrijke, sociaal-politieke verzorgingsmaatregelen zullen
voortvloeien.
1

lieronder volgt eerst een kleine vergelijkende tabel,
met een globale calculatie van de huidige en toekomstige
kosten der ziekenverzorging per ziel per jaar (tabel 1).

TABEL 1.

Kosten per ziel per jaar aan ziekcnverzorging.
(globaal).

Post
Aan
thans
toekomst

1
ilonorarium huisarts
f

3.–
f 3.-
2
Itonoraria specialisten
,, 1.—
,,
3
Verloskundige hulp
,,

0.25
,,

0.50
4
Tandheelkundige hulp
,,

0.50
,,
5
Ilonorarium apotheker
,,

1.75
1.75
6
neneesrniddelkosten
,,

1.-
7
Kleine verstrckkingcn
0.25
,,

0.50
8
Stralenbehandeling

(ook X-
0.25
,,

0.50
O
Aclnlinistratie en incasso

. . .
,,

1.25
.
,,

1.75
10
Ziekenhuisver)leging

………
otbreekt
4.-
II

foto’s)

…………………,,

Sanatoriumverpleging
ontbreekt
,,

.0.50
12
ontbreekt

..

,,

0.50
ii
Uitkeering

hij

overlijden
…….
Reserveeriug en onvoorzien

1.50

Totaal

…………….
1

t

0.25
f

18.50

Een beperkte toelichting tot deze calculatie moge
hier volgen:
post 1: de kosten aan de huisai’tsenhulp
zullen onge-
wijzigd kunnen blijven, ook al omdat het loonpeil van
Mei 1940 gefixeerd is en dit als een normaal honorarium
kan worden beschouwd (toch zijn er nog vrij belangrijke
verschillen en wordt hier en daar slechts f 2.50 pêr ziel
en per jaar betaald). Het kindertal speelt een rol bij de
calculatie, omdat de honoreeringsnorm per ,,verzekerde”, d.w.z. per man, vrouw en kind boven de 16 jaar, pleegt te
worden vastgesteld en voor kinderen beneden de 16 jaar
geen premie geheven en geen honorarium betaald wordt.
post
2:
dc kosten aan de specialistische hulp
zullen om
twee redenen ten minste verdubbeld worden:
omdat met het huidige bedrag, dat veelal in de
,.specialistenpot” wordt gestort en verdeeld door alle
bij een fonds aangesloten’, specialisten onderling naar
rato van het aantal maand- en verlengkaarten, door
ieder afgegeven, als regel het normale honorarium per
maand- en verlengkaart niet eens kan worden voldaan;
omdat het huidige specialistenhonorarium uitsluitend
de zgn. poliklinische hulp omvat en niet de zgn. klinische
hulp (dus de operatieve hulp van in de inrichting opge-
nomen patiënten) en nu dé ziekenhuisverpleging er bij-
komt ook de klinische hu1p zal moeten worden vergoed.
post
3:
de kosten aan de aerloskundige hulp
zullen belang-

rijk stijgen, omdat:
vele fondsen, die hulp niet verstrekken en volstaan
met een kleine bijdrage van f 5 tot f 7.50 in de bo-
vallingskosten te geven;
omdat als regel geen normaal vroedvrouwenhono-
rarium van f 17.50 tot f 20 wordt betaald. Volgens de nieuwe regeling geldt als norm vroedvrouwenhulp en
bovendien in bepaalde gevallen geneeskundige hulp,
ook specialistische poliklinische en klinische hulp bij
abnormale bevalling. Om niet te diep te gaan, zal ik cal-
culaties op basis van het gemiddeld aantal bevallingen
in ons land per jaar maar achterwege laten.

post
4:
de kosten aan de tandheelkundige hulp
zullen
eveneens ten minste worden verdubbeld, omdat thans
slechts primitieve tandheelkundige hulp door de zieken-
fondsen pleegt te worden verstrekt (niet veel meer dan
trekken) eis voor elke conserveerende behandeling (vul-
lingen en wortelkanaalbel3andeling) bijbetaling van de
verzekerden wordt gevraagd, welke bijbetaling in de toe-
komst zeker door het fonds moet geschieden, tenzij de tandartsen bereid zijn te cojitracteeren op basis zonder
bijbetaling.

posten
5
en
6:
de kosten aan de pharinaceutische 000rziening
zullen ongewijzigd kunnen blijven, omdat de normale honoreering van de apothekers niet behoeft te worden
verh’oogd en de kosten van de geneesmiddelen door rem-
mende maatregelen binnen ‘de perken
zullen
moeten
worden gehouden, evenals dat thans reeds het geval is.
post
7:
de kosten aan de kleine aerstrekkingen,
brillen,
breukbanden, steunzooltjes, enz., zullen zeker verder
stijgen, aangezien de verstrekkingen minder beperkt
zullen zijn dan thans het geval is.
post
8:
de kosten aan de stralenbehandeling
(diathermie,
hoogtezon, kortegolf, roentgenbestraling)
met inbegrip
aan die adn het roentgenonderzoek
zullen vooral stijgen,
aangezien hoe langer hoe meer van deze stralenbehandeling
gebruik wordt gemaakt bij de rheumatiekbestrijding,
waarvan de organisatie zich hoe langer hoe meer uitbreidt.
post 9: de kosten pan administ,’atie en incasso
zullen nei-
ging vertoonen tot belangrijke verhooging door het feit,
dat de eenvoudige premieheffing van voorheen (vast
bedrag per week per gezin) vervangen zal worden door
een premieheffing per f 1000 loon en dus de looncontrôle
een rol zal gaan spelen, plus gedeeltelijk heffing bij den werkgever, dus dubbele inning. Mocht tot enkelvoudige
heffing (alleen bij den werkgever, die dan het werknemers-gedeelte van de premie van het loon af zou mogen houden)
worden besloten, dan kan de vei’hooging iets geringer
blijken, maar ook dan zal administratief de organisatie
van het ziekenfonds toch heel wat ingewikkelder blijken
dan thans het geval is.

posten 10 en 11: de kosten aan ziekenhuis- en sanatoriu,n-
aei’pleging
vormen nieuwe en moeilijk bij benadering te
ichatten posten. Uitgangspunt van mijn calculatie is
geweest het feit, dat blijkens de beschikbare statistieken
van de ziekenhuisbeweging in 1939 op een bevolking
van gemiddeld 8.78 millioen zielen tusschen de 8.6 en
8.7 millioen verpleegdagen in ziekenhuizen zijn voor-
gekomen, dus, laten we maar zeggen, 1 per ziel per jaar,
welke verpleegdag met ,,bijkomende kosten” (operatie-
kamer, laboratorium), enz., met f 4 per dag niet is
overschat. 1-let Algemeen Mijnwerkersfonds gaf in 1939
niet minder danf 5.77 per ziel uit aan ziekenhuisverple-
ging alleen en de kosten per verpleegdag zijn op tal van
plaatsen heel vat hooger dan f 4 per dag. Die kosten
hangen trouwens op vele plaatsen af van de regeling
van de geneeskundige armenverzorging en van het ver-
haal ingevolge de armenwet door de gemeenten, die
vaak een bijslag per verpleegdag aan ziekenfondspatiënten
verstrekken.
Of die bijslag in de toekomst zal vervallen en de zieken-
fondsen dan dus het volle pond zullen moeten’ betalen
(in Amsterdam bijv. f 6.50 per vei’pleegdag) moet wos’-

532

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 September 1941

den afgewacht. Natuurlijk is het ook mogelijk, dat de
georganiseerde ziekenfondsen met de georganiseerde
ziekenhuizen een collectief contract afsluiten tegen een
uniformen verpleegprijs per dag, op de wijze als de Duit-
sche Krankenkasse, die van Den Haag uit de genees-
kundige verzorging regelt van alle gezinsle
.
den v.an Neder-

landsche arbeiders in Duitschland, met de drie groote
vereenigingen van ziekenhuizen in ons land heeft gedaan,
waarbij de volgende tarieven bedongen zijn (tabel 2):

TABEL 2.

Kosten per verpleegdag in inrichtingen niet

hoven

100-300

40—lOO beneden
40
bedden

bedden

bedden

hecicn

Volwassenen

t 3.75

t 3.50
1
t 3.25

t 2.25
Kinderen tot leef-
tijd 12 jaar . .

,, 2.50

,, 2.—

,, 1.75

,, 1.50

Boven deze tarieven, die alle bijkomende kosten (exclu-

sief de roentgenbestraling, insuline en sera) omvatten,
werd alleen voor de klinische hulp een vast bedrag van
f 12 per geval betaald, neerkomende op ongeveer
f 0.50 per verpleegdag, want op 8.6 millioen verpleeg-
dagen in 1939 kwamen ruim 343.500 verplegingen van
gemiddeld 25 verpleegdagen.
De genoemde Krankenkasse-tarieven zijn echter aan
den lagen kant. De gemiddelde verpleegduur van 25
dagen is echter weer aan den hoogen kant: bij de zieken-

huisverplegingsvereenigingen rekent men gemiddeld met
16-20 verpleegdagen per patiënt; bij de vergelijking
van deze cijfers moet men echter niet uit het oog ver-
liezen, dat de ziekenhuisverplegingsvereenigingen een

beperkt aantal verpleegdagen verstrekken (maximum
veelal 56 verpleegdagen per jaar) en afgewacht moet
worden, welk minimumaantal verpleegdagen aan de
ziekenfondsen als verplichte prestatie zal worden opge-
legd. Deugdelijke contrôle op verpleegduur oefent zeker
een gunstigen invloed uit; anderzijds stijgt de behoefte
aan ziekenhuisverpleging nog steeds, en bedroeg het aantal
verpleegdagen bijv. in 1935 in ons land met 8.3 millioen
zielen slechts 7.55 millioen, dus 0.9 verpleegdag per ziel.
Bij de calculatie van de kosten van de sanatorium-
verpleging is uitgegaan van het statistische gegeven, dat
deze verpleging in 1939 in ons land ruim 1.4 millioen
verpleegdagen vroeg, wat zeker minder is dan de ,,be-
hoefte”, die men veilig op 0.25 verpleegdag per ziel per
jaar kan schatten. De kosten zullen echter mede afhan-kelijk zijn van het verplichte aantal verpleegdagen, dat
gemiddeld per opname 350 bedraagt, alsmede van de
vraag, of de ziekenfondsen den vollen prijs moeten be-
talen, en dus de subsidies en bijdragen van particulieren
vervallen, of alleen aanvullend de kosten moeten bij-passen, die uit anderen hoofde niet werden gevonden

(wat gemiddeld de helft scheelt).

post
12:
de kosten oan de uitkeering bij oeerltjden;
dit is

voorloopig niet meer dan een stelpost. Immers bij uit-
voeringsbesluit moet nog worden vastgesteld, hoe
groot deze uitkeering bij overlijden zal moeten zijn en
aan de hand daarvan kan dan actuarieel worden be-
cijferd, hoe groot dit risico ongeveer is. Wat de hoogte
van de uitkeering betreft, hebben wij wellicht eenig hou-

vast aan de overeenkomstige bepaling van de Reichs-
versicherungsordnung. Het ,,Sterbegeld” is in §§ 201-204
RVO geregeld en bedraagt daar als norm 20-40 maal het

dagloon, wat dus gemiddeld bij een gemiddeld loon van
ruim f 1000 per arbeider zou neerkomen op f 62.50—f 125,
terwijl in Duitschland bij overlijden van de vrouw als

norm 2/3e en van een kind
I
van het ,,Sterbegeld” voor

den arbeider pleegt te worden uitbetaald (§ 205h RVO).

post
13: reserQeering
zal tenslotte oneindig veel hooger
moeten zijn dan tot dusverre, omdat het risico niet alleen
zooveel grooter wordt, maar omdat de inkomsten en uit-

gavén zooveel wisselvalliger worden. Immers de inkomsten

zijn afhankelijk van het loonpeil, dat varieeren kan..
De meeste uitgaven intusschen zullen niet afhankelijk
zijn van het loonpeil. De honoraria van artsen, tand-
artsen, apothekers zullen wel als voorheen per ziel wor-
den gecalculeerd en bij overeenkomst gefixeerd met de

organisaties der genoemde ,,deelnemers” (een eigen-
aardige vakterm); vooral de ziekenhuisverplegingskosten
zullen groote schommeling?n kunnen vertoonen (bijv.
bij een epidemie). Bij de ziekenhuisverplegingsvereeni-

gingen en bij de particuliere ziektekostenverzekering
rekende men tot dusverre op een reserve, die volgestort ongeveer één jaarpremie zou moeten bedragen.
Vroeger was dan ook in § 364 RVO een reserve van 1 jaar
premie voorgeschreven met een verplichte jaarlijksche stor-
ting van ten minste 5 pCt. van dq jaarpremie in het reserve-
fonds; later is die regeling gewijzigd in een geheel andere:
thans moet 1/6e van de jaarpremie als reserve uit handen worden gegeven aan de Versicherungsanstalt en, zoolang
dat niet is geschied, jaarlijks ten minste 1 pCt. van de

jaarpremie worden gestort.
Deze reserveeringspolitiek mag echter niet los worden
gezien van de financieringspolitiek, ni. van de toelaat-
bare heffing van een zeker loongedeelte, waarop ik direct
terugkom. Zooveel is zeker, dat ruime reserveering aan-
vankelijk, als nog weinig te zeggen is over de inkomsten en uitgaven, aanbeveling zal verdienen en dat de reserve
met inbegrip van onvoorziene uitgaven zeker wel in de
buurt van het door mij gecalculeerde zal komen.

Verdubbeling pan de kosten der ziekenverzorging.

Het totaal van deze calculatie, die precies neerkomt
op een verdubbeling van de kosten der ziekenverzorging
door de ziekenfondsen, zal voor den deskundige weinig
verrassing brengen, wien het reeds lang duidelijk was,
dat door het feit, dat de werkgever in de toekomst de
helft mee moet betalen, de werknemer gemiddeld niet
zal worden ontlast, d.w.z. hij zal voor de verzekering
van zich en zijn gezin niet minder moeten betalen dan

tot nog toe het geval was.
Ik voeg er onmiddellijk aan toe: ,,gemiddeld”, want
de ongehuwde arbeider zal belangrijk meer moeten be-talen dan voorheen en de gehuwde met een gezin zeker
wel minder dan voorheen…. voor zoover zijn dagloon
het gemiddelde dagloon niet belangrijk te boven gaat
(want dan zal hij zeker aanmerkelijk meer moeten betalen).
Men moet bij dit alles natuurlijk niet uit het oog ver-
liezen, dat de voorzieningen dan ook veel ruimer zijn
en dat gelijkblijven van de kosten bij verdubbeling van
den omvang en de mate der voorzieningen in wezen hal-veering van de kosten beteekent. Ook zal de gemiddelde
arbeider bij ziekenhuisverpleging niet meer een beroep
behoeven te doen op de geneeskundige armenverzorging,
althans op de gemeente, voorwaar een sociaal-politiek

niet te onderschatten verbetering.
Nog moeilijker dan de bovenstaande calculatie is de
berekening van de premie per f 1000 loon. Die omreke-
ning van premie per jaar per ziel in premie per f 1000
loon is nI. afhankelijk van het gemiddelde kinder- en
vrouwental per 100 arbeiders en voorts van het gemid-
delde loon per verzekerden, arbeider. Als we even als
normaal gemiddelde een gezin van 3 personen nemen,
man, vrouw en 1 kind en als gemiddeld l6on per arbelder
f 1100 per jaar (wat ongeveer met het bedrag overeen-
komt, dat de jongste statistiek van de RVB per type-
werkman opgeeft), dan komen we al aan een calculatie
van f 50 per f 1000 loon
gemiddeld.
Ook hier moet weer de nadruk worden gelegd op ,,ge-
middeld”, omdat er plattelandsdistricten zijn, waar dat
gemiddelde loon lang niet wordt gehaald en daar is juist
het gemiddelde kindertal het grootst; daarentegen zijn
er industriedistricten met veel hooge’ gemiddeld loon en
naar verhouding veel kleiner knderta1. Mijn voorloopige
conclusie is dan ook, dat de afstand tusschen minimum

10 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

533

en maximum aanmerkelijk zal zijn. Wat wil dat voor de
praktijk zeggen?

Vergelijking met het Duitsche systeem.

In de eerste plaats, dat het bij uitvoeringsbesluit te
verwachten maximum-percentage zeker hooger zal moeten
liggen dan 5 per f 100, laten we maar eens zeggen:
ten minste 6 per f 100 loon zal moeten bedragen en
dan nog overschrijdingen van dat maximum mogelijk
moeten zijn, precies zooals in Duitschland het geval is.
Bij een dergelijk, in uitzonderingsgevallen te overschrijden,
maximum wordt trouwens tevens de uitdrukkelijk be-
oogde aansluiting bij het peil van de sociale lasten in
Duitschland bereikt. In § 386 RVO is als maximum
voor ziekengeld- en ziekenverzorgingsverzekering aan-
gewezen 6 pCt. met dien verstande, dat dat maximum
(alleen) mag worden overschreden, indien dat noodig
is tot dekking van de kosten van de verplichte prestaties van de Krankenkasse. In § 389 RVO is vastgesteld, dat,
indien ter dekking van die kosten meer dan 9 pCt van het
loon noodig zijn, voor de verdere verhooging van de
premie eenstemmigheid van w’erkgevers en werknemers
noodig is (lukt dat niet, dan moet de kas met een andere
worden vereenigd of de gemeente – als het een Orts-
krankenkasse betreft – bijpassen). Indien de kosten
de 9 pCL van het loon bij een land-, bedrijfs- of gilde-
krankenkasse overschrijdt, moet volgens § 390 RVO
resp. de gemeente, de werkgever en het gilde bijpassen. Als men nu weet, dat ingevolge § 381 RVO als norm de
werknemer 2/3 en de werkgever 1/3 en eventueel bij
gildekrankenkassen werknemer en werkgever ieder de
helft betalen, dan wordt het duidelijk, dat het werk-
nemersaandeel in Duitschland zelfs tot 6 pCt van het
loon kan stijgen.
Om deze cijfers te vergelijken met de Nederlandsche,
moet men bij de Nederlandsche de gemiddelde kosten
van de ziekteverzekering ad 15 per f 1000 optellen of
van de Duitsche aftrekken. Dan blijkt, dat onze cal-

culatie van een gemiddelde ziekenfondspremie van f 50
per f 1000 loon heel aardig met de Duitsche ervaringen
overeenkomt. En dan moet men nog weten:
10.
dat de kosten van het ziekengeld. in Duitschland
lager zijn dan in ons land (omdat als norm slechts 50 pCt.
van het loon aan ziekengeld wordt betaald en als maximum
75 pCt., zie § 182 RVO, enz.);

2°. dat de kosten van de ziekenverzorging in Duitsch-
land ook lager zijn en gedrukt worden door het feit, dat
bij het begin van elk ziektegeval een ,,ziektebewijsje”
(,,Krankenschein”) moet worden gehaald, waarvoor
RM. 0.25 moet worden betaald, zoo ook voor elk dokters-
recept (behoudens bepaalde uitzonderingen);
3°. dat de halve kosten van de geneesmiddelen voor
vrouw en kinderen, ingevolge § 205 RVO door den ver-
zekerde moeten worden betaald;
4°. dat de duur van de hulp en verstrekkingen voor
ziekenverzorging voor den arbeider tot 26 weken en
voor vrouw en kinderen tot 13 weken als norm pleegt
te zijn beperkt (wat in ons land wel met de ziekengéld-
uitkeering het geval is, maar niet met de ziekenverzorging
door de ziekenfondsen).
Daar staat dan weer tegenover, dat bij ziekte in Duitsch-
land de premie voor de ziekenverzorging niet behoeft te
worden doorbetaald: § 383 VRO. Een en ander staat in
verband met le wijze van inning bij den werkgever door
de Krankenkasse (van het ziekengeld wordt dus geen
premie voor de ziekenverzorging afgehouden). In ons
land kent men een dergelijk stelsel bij de ziekenfondsen
tot dusver niet.
Om een denkbe,eld te geven van de aanmerkelijke ver-
schillen in premie, die reeds in Duitschland bij de Kran-
kenkasse bestaan, vermeld ik, dat in 1935 18 pCt. van de
kassen met minder dan 145 per 1000 uitkwam, 27 pCt.
54-50 per 1000 noodig had, 25 pCt. 50-55 hief en 30 pCt.
de 55 per 1000 overschreed.

Om een indruk te geven van de kosten, die in Duitsch-
land de verschillende onderdéelen van de ziekenverzorging
vergen, laat ik hier een overzicht volgen van de ge-
noemde kosten in 1935 (Reichsverband der Ortskranken-
kassen e. V., te Berlijn gaf in 1935 een ,,Statistik der Krankenversicherung bei den Ortskrankenkassen im
Jahre 1934 und 1. Halbjahr 1935 uit met een schat van
cijfers en fraaie grafieken) (tabel 3):

TABEL 3.

Gemiddelde kosten aan ziekengeld enziekenverzorging
in Duitschland in 1935 per verzekerde (niet per ziel).

Post
Aan

.
guIns
pCt.

1/2
Verzorging door huisartsen en
1

.40
24.2
3
Verloskundige en kraainhulp.
3.62
7.6
4
Tandheelkundige hulp
3.33
7.0 5/7

specialisten

……………..

Pharmaceutische bull) inclusief
kleine verstrekkingon
5.53
11.7 40/11
Ziekenhuis- en sanatoriumver-
,,

8.39
17.7
Ziekengeld

(uitkeeringen

in
,,

9.56 20.3

pleging

………………

Algemeene prophylaxe (sociale
hygiene)

…….

………
,,

0.20
0.4
12

geld)

…………………

IJitkeering hij overlijden (Ster-
.

,,

0.39
0.8
9
begeld)

……………..
Administratiekosten
4.48
9.4
Diverse

uitgaven

……….

.
0.45
0.9

Samen totaal
f

47.35
1

100 pCt.

Deze cijfers omvatten dus de verzorging van het gezin
van den verzekerde. Men verlieze niet uit het oog, dat
wij hier met gemiddelden vaif gemiddelden van de verschil-
lende groepen Krankenkassen te doen hebben. Hoeveel
die groepen 1(rankenkasen onderling weer verschillen,
laat staan de individueele kassen van de verschillende
groepen, blijkt, als men weet, dat het gemiddelde van de
plaatselijke algemeene ziekenkassen f 46.42 bedroeg,
voor de plattelandskassen f 32.77, voor de bedrijfskassen echter f 54.95, voor de gildekassen f 47.4e, voor de mijn-
werkerskassen niet minder dan f 71.55 en voor de zee-
liedenkassen f 62.17. Detailstudie is dus, wil men kunnen
vergelijken, dringend noodzakelijk.

Wil men nl. de bovenstaande cijfers weer kunnen ver-
gelijken met de door mij per ziel voor Nederland bere-

kende, dan moet men den omrekeningsfactor verzekerden

%- zielen
kennen en die factor is in Duitschiand aanmerkelijk lager
dan in ons land, vanwege het gemiddeld lagere kindertal (gemiddeld bedraagt die omrekeningsfactor 1.8,

dus op
100 verzekerden komen slechts 0.8 vrouwen en kinderen
tegen zooiets als 2 in ons land).

Om de vraag te kunnen beantwoorden, waarom het
verschil in lasten, tusschen minimum- en maximumpremie,
in Duitschland vrij groot is en in ons land vermoedelijk
nog grooter zal zijn, is het goed steeds weer naar voren te
brengen, hoezeer de hoogte van de premie wordt be-
invloed zoowel door het loonpeil als door cle gemiddelde
grootte van het gezin. Een denkbeeld van de verschillen
in gezinsgrootte in Duitschland geeft het volgende ta-
belletje (tabel 4):

TABEL 4.

Op 100 verzekerden kwamen in 1935 in Duitschlanci hij de

Soort Krankenkasse
Vrouwen
Kinderen
Totaal

Algemeene plaatselijke
31.4
42.5
,

73.6
Plattelandsziekenkassen.
. .
17.7
39.7
57.7
Beclrijfsziekenkassen
53.9
62.7
118.2

kassen

………………

Gildeziekenkassen
28.5 28.6
57.5
Mijnwerkersziekenkassen
78
109
-187
Aanvullencle vrijwillige
kassen

………………
31
27 59

Gemiddeld

………..
34.9
44.8
80.5

– Uit deze cijfers blijkt, dat in Duitschiand bij de ver-

schillende groepen kassen de omrekeningsfactor verzekerden

zielen

1′

34

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 September 1941

wbselt tusschen 1.6 en 2.9, bij een gem’iddelde van 1.8
(de verschillen bij de afzonderlijke kassen kunnen nog

wel grooter zijn).

Nog tal yan moeilijkheden:

Het geheel overziende zal het wel duidelijk zijn, dat de vermoedelijke kosten van de ziekenverzorgiug – en
dus de werkelijk in de verschillende fondsen benoodigde
premie per f 1000 loon – nog als een vergelijking met
zooveel onbekenden moeten worden beschouwd, dat zij
eerst op den duur zal kunnen worden opgelost. Men zal zich dus, als de nieuwe sociale ziekenverzor-gingsverzekering per 1 November in werking treedt, wel
met voorloopige heffingen van een voorloopige premie
moeten tevreden stellen.
Doordat de oude finantieele en administratieve grond-slagen van het ziekenfondswezen volkomen door nieuwe zullen moeten worden vervangen, zal men elk onderdeel moeten vernieuwen, wil men een harmonisch en sluitend

geheel krijgen.
Tal van moeilijke details zullen niet anders dan pro-
viorisch kunnen worden opgelost: de regeling voor de losse arbeiders, de regeling van de continuïteit van de
ziekenverzorging in geval van werkloosheid, ja ook in
geval van ziekte ‘zelf (afhouding van het werkgevers-
gédeelte van de premie al dan niet van het ziekengeld),
alsmede in geval van ongeval (afhouding van de tijdelijke
uitkeering en van de rente?), de regeling van de langdurige
ziektegevallen (na verloop van de 26 weken maximum-
uitkeering ingevolge de ziektewet) en dus de overgang
naar de geneeskundige armenzorg, en tal van andere
uiterst samengestelde problemen van sociaal-politieken
aard vragen de aandacht.
Wil men voorkomen, dat de laagstbezoldigde arbeiders
onevenredig worden belast – mede gezien het groote
kindertal van deze groep – dan zal een landelijk ver-
eveningsfonds of een bijslag uit een rijksvereveningsfonds
niet kunnen uitblijven, voor zoover men dit vraagstuk
niet door in hoofdzaak landelijk organiseeren van het
ziekenfondswezen in eigen boezem nader tot de oplossing
brengt. Terecht stuurt het georganiseerde onderlinge
ziekenfondswezen het in deze richting. Het sociale doel
van de herordening van het ziekenfondswezen door het
nieuwe ziekenfondsenbesluit kan in deze richting het
best worden benaderd.

I)r. Mr. W. SCHUURMANS STEKI{OVEN.

MAANDCIJFERS.

Maandcijîors en weekcijfcrs betreffende den eeonomiseheii toestand van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)

1910

1941
Omschrijving maandcijfers

Eenheid
Juli
I
Aug.
I
Sept.
I
Oct.

Nov. ! Dec.

Jan. Febr.

Mrt! Apr.
I
Mei
I
Juni
I
Juli

Giros’erkeer.
Nederlandsche Bank
……
f1.000.000
1026
1282
1536
1804 1653
Postchèque-

en Girodienst
f1.000.000
1325 1365
1247
1447
1517
T?
entestanden Wisseldisconto Nederi. Bank
%
3,00
3,00
3,00 3,00
3100
Prolongatierente A’dam
%
2,92
3
)
3,00
2,82
2,75 2,75
Callgeldnoteeringen,,,
%
1,25
1,25 1,25
1,25
1,25
Rendement oblig.
‘)
,,

.
%
* *
4,20
4,24
Hypotheekrente onroerende

.

%
4,51
4,46 4,68
4,43 4,33
Hypotheekrente schepen
.
%
.
4,90
5,07
5,62
5,26
5,26
Koersen van Aandeelen.
Algemeen indexcijfer
…..
.
* *
94,3
104,1
112,7
goederen

…………..

* *
104,6
115,6
120,7
wo. prod.middelen industr.

1930=100
* *
99,3
109,6
113,1
Nijverheid

……………4930=100

cons. goederen industr.

.930=100

1930=100
* *
111,6 123,6 130,6
Spaarbanken.
Rijkspostspaarbank, inlagen
f1.000.000
9,06
10,26 8,96 10,02 9,68
Rijkspostspaarbank,

terug-
f1.000.000
36,78
30,43
19,51
27,59
34,68
Bijzondere spaarb., inlagen
f1.000.000
10,81
11,88 10,09
12,09
13,25
Bijzondere spaarbanken, te-
f1.000.000
21,99
18,07
15,22
18,57 20,96
Hypot!me/men.(nwe inschrijv.)’)
f1.000.000
29.25
22,72
25,13 34,86 34,67
t
1.000.000
18,65 17,96
20,54
28,81
27,95
t
1.000.000
3,55
3,54
4,18
5,43
6,41

betalingen

…………..

7,05
1,22
0,41
0,52
0,31
Werkloosheid.

rugbetalingen
………..

Werkloosheidsd.(cxcl.landh.)
%
20,0 16,8 15,3 14,6
16,9

Totaal

………………..
v.v.

op

gebouwen

…….

Aantal werkl. eindemaand in-

op

landerijen

…….
op

schepen

………f1.000.000

gerchr.

hij

Arbeidsbeurzen
t

1.000
190,3
157,2 142,7
150,8
143,2
1 VerS verruiming en werktoozenz.
Aantal tewerkgestelden hij
werkverruimingen..
….
1.000
56.7
54,0
56,2 53,2
50,9
Opbrengst Loonbelasting

. . .
.f
T
1.000.000




1549 1691

2672

1951

1883

1978

1835 1960

1394 1380

1345

1645 1435

1615 11437 1597

3,00

3,00

3,00

3,00

3,00

3,00

2,93

2,50
2,75

2,75

2,75

2,75

2,75

2,67

2,25

2,25 1,25

1,25

1,64

1,25

1,25

1,25

1,25

1,25
4,25

6,23

4,56

4,63

4,32

4,13

4,13

3,81

4,24

4,23

4,29

4,24

4,19

4,18

4,20 §4,20
5
1
47

5,33

5,44

5,37

5,43

5,16

5,31 §5,49

116,1 120,0 ‘113,4

115,1 126,5

121,6 117,1 124,6

125,1 131,8 126,2

128,5 141,8

137,2 133,1 140,8

118,0 126,2 120,8

123,0 134,3

130,3 127,1 133,7

134,5 139,2 133,4

135,8 151,7 146,2 141,1 150,2

7,52

8,04

8,64

8,74

7,99 10,86

9,25 10,76

27,13 20,86 18,75

13,91 17,62 13,04

9,50 11,03

9,14 13,94

11,16

11,37 11,15

15,44

11,18 §13,38

18,36 18,62 20,35

12,89 15,65 14,61

10,15 §12,04

38,26 22,29 22,06 23,34 32,63 38,72 23,91 §28,99

31,59 18,53 18,96

19,10 25,05
99,45
20,10 §24,92
5,96

3,49

2,88

3,85

5,00

8,57

3,36 § 3,56
0,71

0,27

0,22

0,38

2,58

0,69

0,45 § 0,43

17,3

23,6

21,1

15,4

13,2

12,7

11,7

253,1 265,9 183,0

119,5 108,9

106,8 103,3

0,7

2,6

33.1

52,8

56,1

58,7

59,5

0,05

7,74

11,03 10,81

10,55 13,29

1941

Omschrijving weekcijfers.

5

,

N
cq
2

0

:j••

,

i’erccfltage werklooslieids-
dagen (exel. landbouw)
%
§
12,9


§
12,5

§11,7

§11,3

§
11,3

§
11,1
§
11,0
Totaal

aantal

werkzoeken
den’) (einde van de week)
1.000
178
177
179
177 176
1
475
176 175 173 172
170
170
170
172
w.
u.

geheel

werkloos

(excl.
1.000
113
112
111
108
108
106
107
105 103
102
102
102
101
104
Aantal

persohen geplaatst
werkverruiming)

…….

hij werkverruiming
6)
1.000
58 57 58
59
59 60
59
60 59
59
57
57
58
57
&antal

personen

geplaatst
1.000

.

114
115
116
117
118 119
121
122
123
125
125
126
127
128

in

Duitschland’)

………

Idem

in Frankrijk’)

…….
1.000
18
20
1

21 21
21
21
21 21 21
21
21
22 22
23

§
=
voorloopig cijfer.

=
onbekend.

1)
Volgens opgave van De Ned, Bank. Berekend van
2
Staatsleeningen,
1

gemeenteleening,
1
provinciale leening,

2
industrieele leeningen,

1

tramwegobligatie,

1

pandbrief.

‘)

Hieronder

niet

begrepen
enkele

hypotheken,
waarvan de geldschieter niet bekend
is.

‘)
15-31
Juli.
‘)
Volgens opgave van het Rijksarbeidsbureau.

‘)
Volgens opgave van het
Bureau Loononderzoek van het Departement van Sociale Zaken.

‘) Onder aftrek van de teruggekeerden, voor zoover bekend bij de
organen der arbeiclsbem. Gegevens van bet Rijksarbeidsbureau.

10 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

535

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVRUEID.

Afval. Voorschriften voor het winnen van technische
vetten uit spoel- en afvalwater. (E. V. 1/8/’41, pag. 1123;
Stct. No. 144).
Nadere regeling voor de inlevering van slachtafvallen.
(E.V. 8/8/’41, pag. 1162).
Bakkerjbedrji. De Nederlandsche Meelcentrale heeft
van alle broodbakkers opgave verzocht van hun voor-
raden op 28 Juni jI. Tevens zijn sianwijzingen verstrekt
voor het bijhouden van het register, dat aan alle bakkers
is verstrekt. (E. V. 1/8/’41, pag. 1129).
Bouwmaterialen. Tot nader order is de verkoop en de
aflevering
vn
metselsteen, kalkzandsteen, straatklinkers,
dakpannen, bimssteen, slakkensteen en steengaas naar
het buitenland slechts toegestaan met schriftelijke ver-
gunning van den Directeur van het Rijksbureau voor
Bouwmaterialen. (E.V. 8/8/’41, pag. 1163; Stct. No. 48).
Buitenlandsche handel. Nieuwe regeling betreffende den
uitvoer, waarbij de uitvoering, behoudens voor agrarische
producten, in handen is gelegd van, een nieuw ingestelden
Centralen Dienst voor In- en Uitvoer. (C.D.I.U.). (E.V.
8/8/’41, pag. 1160; 22/8/’41, pag. 1246; Stct. Nos. 147
en 156).
Buitenlandsche termogenswaarden. Voorschriften in-
zake bezit en beheer van Amerikaansche vermogens
waarden. (E. V. 1/8/’41, pag. 1128; V. B. No. 31). Duitsche opdrachten. lndusti’ieele en handelsonder-
nemingen in het bezette Nederlandsche gebied ‘zijn ter
zake van Duitsche opdrachten rechten verschuldigd aan
de Duitsche Kamer van Koophandel voor Nederland.
(E. V. 1/8/’41, pag. 1127; V. B. No. 31).
Gedistilleerde dranken. Vaststelling van een rantsoenee-
ringsreglement en -voorschriften voor het bereiden en
afleveren van gedistilleerde dranken. (E.V. 8/8/’41, pag.
1165).
Hout. Nadere regeling van den handel in hout en de
houtbewerkingsindustrie. Aanwijzing van houtproducten
als distributiegoederen. (E. V. 1/8/’41, pag. 1122; Stct.
No. 146).
Papier en papicrwarend
Ndere voorschriften inzake
aflevering en gebruik van bepaalde papierwaren. (E.V.
8/8/’41, pag. 1163; 22/8/’41, pag. 1243; Stct. Nos. 149 en 156).
Prijsrcgelingen. Nadere mededeelingen inzake prijsvoor-
schriften met betrekking tot generator-anthraciet, kunst-
honing, koolzaad, oogstgaren, visch, internationale bin-
nenscheepvaart, aardappelen, citroenen, wild, hooi en
stroo en turf. (E.V. 8/8/’41, pag. 1158/59; 15/8/’41, pag.
1200/02; 22/8/’41, pag. 1240; Stct. Nos. 146, 147, 149,’
154 en 159).
Rubber.
Regeling inzake den handel in oude rubber.
Nadere regeling inzake zgn. ,,tandrubber”. (E.V. 8/8/’41,
pag. 1164; 22/8/’41, pag. 1243; Stct. Nos. ‘147 en 160).
Turf. Regeling betreffende de organisatie van de turf-
productie. (E.V. 8/8/’41, pag. 1163/64).
Verf en verfgrondstoffen. Nadere voorschriften met be-
trekking tot het verleenen van vergunning voor uitvoering
van schilderwerken. (E. V. 1/8/’41, pag. 1122).
Wol. Melkwol is thans hij wijziging van de Wolbeschik-
king 1939 No. 2 onder de definitie van, wol gebracht en dus aangewezen als distributiegoed. (E. V. 1/8/’41, pag.
1123; Stct. No. 145).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENINO.

Bloembollen. Algeheele ontheffing van het verbod , tot
het met bestemming i’iaar het buitenland te koop aan-
bieden of verkoopen van alle bollen en knollen van bloem-
gewassen. (E.V. 8/8/’41, pag. 1166; Stct. No. 146).
Bodemproductieplan 1942.
Voorschriften voor oogst
1942 voor de bodemproductie. De totale oppervlakte
bouwland mag niet verminderen. De te telen gewassen
worden onderscheiden in: a. gewassen, waarvan de ver

bouw onbeperkt wordt toegestaan; b. gewassen, waarvan de teelt aan beperkingen onderhevig is; €. gewasn, waai’•
van de verbouw verboden is. (E.V. 8/8/’41, pag. 1161/62
1
.
Brouwgerst. Telers, wier gei’st voldoet aan door de
P. 1. C. A. voor brouwgerst te stellen eischen, zullen hier-
voor boven den richtprijs een extra-toeslag van f 0.50 per
100 kg ontvangen. (E.
V.
1/8/’41, pag. 1123/24).
Dorschregeling. Besluit waarbij een geheel nieuwe rege-
ling op het gebied van het dorschen van akkerbouwpro-
ducten wordt ingevoerd. (E.V. 8/8/’41, pag. 1165/66).
Griendhout en riet. Verplichte opgave van voorraden

door telers, verzamelaars en bewerkers van griendhout
en riet. (E. V. 1/8/’41, pag. .1123; Stct. No. 140).
Grondontginning.
Regeling van de grondontginning in
verband met de kunstmestpositie hier te lande. (E.V
8/8/’4’1 pag. 1165).
Honing. Regeling ‘van de inlevering en verkoop van
honing door bijenhouders. (E.V. 8/8/’41, pag. 1166; Stct.
No. 146).
Inlevering akkerbouw producten.
Nadere regeling van
de zgn. bewaarloonvergoeding, teneinde een snelle inle-
vering van granen en pulvruchten van den as. oogst
te bevorderen. ‘(E. V. 1/8/’41, pag. 1124).
Melkbedrjven. Nadere regeling van de aansluiting bij
botercontrôlestations door meikstandaardisatiebedrijven,
die ook den handel in margarine uitoefenen.
Nadere voorschriften inzake het voldoen aan bepaalde
eisèhen voor standaardisatiebedrijven. (E.V. 8/8/’41,
pag. 1166; 15/8/’41, pag. 1205; Stct. Nos. 149 en 153).
Paarden. Afkondiging van het Paardenbesluit 1941,
Hengstenhouderij, waarbij nadere bepalingen ‘tot regeling
van de paardenfokkerij worden gegeven. (E.V. 8/8/’41,
pag. 1166; 15/8/’41, pag. 1206; Stct. No. 146).
Suiker- en Voederbieten. Het telen van suiker- en voeder-
bieten voor zaaizaadwinning oogst 1942 is zonder ver-
gunning verboden. Regeling inzake het inzamelen van koppen en loof van
suikerbieten voor veevoeder. (E.V. 8/8/’41, pag. 1166;
15/8/’41, pag. 1206; Stct. No. 147).

STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO ‘S.
Disc. Wlss. 2428 Juni ’41

Lissabon

. . . . 4 11 Aug. ’37
Ned. Bel.Bi.Eff. 34 28 Aug. ’39

Londen
……..
2 26 Oct. ’39
Vrsch.InRC 3428 Aug. ’39

Madrid

……
4 28 Nov. ’38
Athene

……
5 21 Juli ’41

N.-York F.R.B.1 27 Aug. ’37
Batavia

……
3 44 Jan. ’37

Oslo
……….
44 21 Sept. ’39
Belgrado
……
5 1 Febr. ’35

Parijs

……..
4f 17 Mrt. ’41
Berlijn
……..
34 9Apr. ’40

Praag
……….
3

1 Jan. ’36
Boekarest

. . . . 3 12 Sept.’40

Pretoria
……..
3415 Mei ’33
Brussel

……
2′) 25 Jan. ’40

Rome
……….
44 18 Mei ’36
Boedapest . . . . 3 22 Oct. ’40

Stockholm
……
34 17Mei ’40
Calcutta
……
3 28 Nov. ’35

Tokio

……..
3.5 21 Juli ’41
Helslngfors
….
4

3 Dec. ’34

Warschau
……
4418 Dec. ’37
Kopenhagen .. 4 15 Oct. ’40

Zwlts. Nat. Bk 14 25 Nov.’36
‘) 3% voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

ZILVEEPRIJS

GOUDPRIJS
Londen ‘)

N. York
8)

A’dam
8)

Londen ‘)
2Sept.1941.. 23
1
/
2

2Sept.1941.. 2125

168/-
3

,, 1941.. 23
1
1,

3

1941.. 2125

168/-
4

,, 1941.. 23
1
/
2

4

4941.. 2125

168/-
5

,, 1941.. 23
1
/
2

5

,, 1941.. 2125

168/-
6 -, 1941.. 23
1
/,

6

,, 1941.. 2125

1681-
8

,, 1941.. 23’/
1

8

,, 1941.. 2125

168/-
9 Sept. 1940.. 23
7
/
16

34
1
!,
9 Sept. 1940.. 2115

468/-
23 Aug. 1939.. 18′!,,

37
1
/, 23
AUg.
1939.. 2110

148/6
1
/,
‘) In pencé p. oz. stand.
8)
Forelgn silver In 8e. p. oz. iine.
8)
In guldens per kg 1000/1000. ‘) In sh. p. oz. flne.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCHE CLEÂRINGINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s . .. . 30.14 7 Aug. ’40 Turksche Zw. Francs 43.56 11 Oct. ’40 Ponden

1.454 29 Dec. ’39
Fr. Francs.. 3.77 6 Mrt. ’41 Lewa(Bulgarlje)2.3025 Nov.
1
40
Lires
……
9.91 ‘ 3 Juli . ’41 Pengoe (Hongarije)
Deensche Kr.36.37 17 Febr. ’41 (oude schuld) 36.52 20 Dec. ’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec. ’40 Pengoe
ZweedscheKr 44.85 13 Aug. ’40 (nwe. schuld) 45.89 20 Dec. ’40
Finsche Mark 3.82 2 Juli ’41 ZIOty (Polen)
Dinar (Joego-Slavie)

(Oude Schuld) 35.00 28 Jan. ’41
(oude schuld) 3.43 16 Aug. ’40 (nwe. schuld) 37.68 11 Febr. ’41
Dinar

Lel

1.28 24 April ’41
(flwe. schuld) 3.77 1 Juli

’41 Slow. Kr.

6.48 10 Juni ’39

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDEJILANDSCILE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
I
Brussel
I

Zürich
I
Stockh,
1
Helsinki
2Sept.1941
1
.88/,
30.14 43.67
44.85e
3.81 fr
3

1941
1.88
3
/.
30.14 43.67
44.854
3.81+
4

,,

1941
1.88/
30.14 43.67
44.859 3.819
5

,,

1941
1.88•/
30.14
43.67
44.859
3.84
6

,,

1941
1.88
3
/,
30.14 43.67
44.859
3.819
8

,,

1941
1.88’/,
30.14 43.67
44.859
3.819
Laagste d.w.
1-.88/
16

30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88’/,,
30.17
43.71
44.90 3.82
Muntpariteit
1.469
24.906
48.003
66.671
6.266

KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
Not. eenh.
1-6
Sept.
’41
Lacgste

Hoogste
6
Sept.
I

194!
25-30
Aug.’41
j
Laagsle
I
Hoogste
30Aug.
1941

Officieel:
New York
$
P.
£
4.02+ 4.03+
4.03
4.02+ 4.03+
4.03
Parijs
Fr.p.
£






Stockholm
Kr.pî
16.85
16.95
16.90
16.85 16.95 16.90
Ajontreal
$
p.
£
4.43 4.47 4.45 4.43 4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pa
16.959
17.13 17.049 16.959
17.13
17.049
Niet-Officieel:
Alexandrië
P. p.
£
97.50
97.50
97.50 97.50 97.50 97.50
Athene
Dr.p.

– –



Bangkok
Sh. piicsl

– – –


Bombay d. p. r.
17.96
17.96
17.96 17.96
17.96
17.96
Budapest
d. p.
£

Hongkong
P.p.
$
15.-
15.-
15.-
15.-
15.-
IS.-
Istanbul
Tapf


– – –

Kobe
d.

p.

7811

Lissabon
ESCU.D.
£
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Madrid
Pt.p.
£
40.50
40.50
40.50 40.50 40.50 40.50
Montevideo
d.p. p.


– –
– –
Rio de Janeiro
d. P.

mii.



– –

Sjanghai d. p. 8
3.03
3.03 3.03
3.03 3.18
3.18
Singapore
d. p.
$
28.16

128.16
28.16 28.16 28.16
28.16

KOERSEN TE NEW-YORK. (Cablo).
Data
Londen
Parijs
Berlijn

Amsterdam
($ per £)
(9 per 1 00 fr.)
(9 p. 100 Mb.) (S p. /
100)
2Sept.1941
4.03’/,
2.32


3

1941
4.03
1
f,
2.32


4

,,

1941

4.03
1
/
2.32

S

1941
.

4.03
8
/,
2.30


6

,,

1941
4.03
3
/
2.32


8

1941
4.03
1
/
2.32


9Sept.1940
4.03

39.95


Muntpariteit
4.86
3.90
6
/
23.81
1
/

4
0110
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

536

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 September 1941

1:,
DE NEDERLANDSUHE BANK.

Verkorte balans op 8September 1941.
Activa.

Binnen!. Wissels, 1. Hfdbank. t 103.500.000

Promessen, enz.. Eijbank.

50.875

Agentsch.

,,

104.258

Papier op het Buitenland . .

t
500.694.168
Af: Verkocht maar voor de

bank nog niet afgeloopen

Beleeningen mcl. ( Hfdbank.

t

136.580.408
‘)
voorschotten in

Bijbank.

2.340.528

rekening-courant( Agentsch.

26.335.722
op onderpand

103.655.133
500.694.168

V o r d e r i n g e n
1

15Aug. 1941

1

23Aug.1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
t

2.765.669,13
741.663,42
Voorschotten op uit. Juli, resp.
Juni 1941 aan de gemeenten
,,

3.437.332,99
,,

3.437.332,99
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hootdsom der

..

pers, bel., aand. In de hoofd-
som der grondbel.

en

der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting ……
,Voorschotten aan NecI.-Indi6
1
)
Idem voor Suriname
‘)

….

142.505.858,65
,,

142.605.858,65
Idem

aan

Curaçao

‘)

….

7.193.870,24
,,

7.233.870,24
Kasvord.

wegens credietver-
,,

265.902,28
.
,,

265.902,28
strekking a. li.

buitenland
,,

6.595.394,47
66.463.971,88
Daggeldleeningen tegen onder-
pand………………

73.097.549,50

…….

,,

75.644.108,65
Saldo der postrek. van Rijks-

Vordering op het Alg. Burg.
comptabelen

……………

Vordering op andere Staats-
Pensioenfonds

‘)

……………

bedr.

en

instellingen

1)

..,,
15.393.555,58
,,

12.584.042,83
Verplichtingen
1
voorscnot 000r ae (‘leo. Ilank
ingevolge art. 16 van haar
t

15.000.000,-
t

15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt ..,,
2.480.604,-
,,

2.306.652,88
Schuld

aan

de

Bank voor

octrooi

verstrekt

………

Ned. Gemeenten
– –
Schatkistbiljetten

in

omloop
,, 135.047.000,-
,, 135.047.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,1530.200.000,-‘)
,, 1562.700.000,-‘)
Daggeldleenlngen


Zilverbons in omloop

……
Schuld op uIt. Juli, resp. Juni
91.996.174,-
,,

92.197.136,50

1941 aan de gemeenten weg.
a. b, uit te keeren hoofds. d.
pers. bel,, aand. i. d. hoofds.

grondb. e. d. gem. fondsb. d.
alsm. opc. op dle bel, en op

Schuld

aan het Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)
Id. aan het Staatsbedr. der P.
841.441,39
,,

1.303.570,11

de

vermogensbelasting…………

……..

187.326.144,12
,, 169.643.759,84
T.

en

T.

‘)

……………..
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven

‘)

………………
33.277.172,97
….
,,

33.222.172,97
Id. aan div. InstellIngen
1)

..,,
321.649.839,58
,,
321.667.659,58
‘)
In rekg. crt. met
‘s
Rijks
Schatkist

1)
Rechtstreeks
bij De
Nederlandsche

Bank

t 75.000.000,-
0)

Idem
t 81.000.000,-:

Op Effecten enz.

……..

t

165.053.317
1)
Op Goederen en

Ceelen ….

..203.341
165.256.658

)
Voorschotten

aan het

Rijk

………………
2.494.365
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmaterjaal ……….f1.023.325.341
Zilveren munt, enz.

……

..7.937.4&9
1.031.262.790
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
53.635.074
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.000.000
Diverse rekeningen

………………………..
210.623.590
t
2.071.621.778

Passiva.
Kapitaal

……………………………..t
20.000.000
Reservefonds

………………………….,
5.368.354
Bijzondere

reserves ……………………….
16.583.835
Pensioenfonds

……………………………
11.786.702
Bankbiljetten

in

omloop

…………………..
1.830.049.235
Bankassignatiën

in

omloop

………………..
249.515
Rek.-Courant

Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

184.092.614 184.092.614
Diverse

rekeningen

……………………..
3.491.523
2.071.621.778
Beschikbaar

metaalsaldo

………………..t
228.730.422
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd

Is

…………..
571.826.050
Sehatkistpapier, rechtstreeks bi

de bank onder-
j
gebracht

……………………………
97.000.000
‘)
Waarvan

aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t
55.341.825

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Gouden
.
Andere
Beschikb.
Deh-
Data munt
en’)
opeischb.
Metaal-
kings-
I
muntmater.
schulden
saldo
perc.
8Sept. ‘411
1.023.325 1.830.049
184.342
228.730
51+
‘411
1.023.357 1.827.757
183.966
229.859
51
+
25 Aug. ‘411
1.023.290
1.779.354
1
187.891
1
1
255.183
247.781
53±
6 Mei

‘401
1.160,287 1.158.613 607.042
83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom,
op
het
reken.
I

disconto’s
rechtstr,
ningen
1

buiten!.

(act.)
8 SeptIï
1

103.655
97.000
165.257

1
500.694

1210.624

1

,,

‘411
114.647 108.000
170.908
474.996

1204.469
25 Aug. ‘411
96.640 90.000
172.161

t
451.861

1199.488
6 Me!

‘401
9.853

217.756

1
750

1
20.648
‘)
Per 1 April 1940 Iterwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DIJITSORE RIJICSBANIC.
Goud
1

Renten-
Andere wissels,
1
Belee-
Data
a
en
1

bank-
1

chèques en
1
deveezen
1

scheine

1

schatkist papier
ningen

30 Aug. 1941

%
I
77,5
1

276,9
1
17.305,6
t

‘24,8
23

,,

1941
1

77,7
1

327,5
1
16.191,6
1

14,1
15

1941
1

775
1

308,3
16.329,7
1

20,4
23 Aug.

1939
77,0
1

27,2
i
8.140,0
1

22,2

Data
E//ec-
Diverse
1

Circu-

1
Rekg.-

1
Diverse
ten
Acliva
1

latie

1
Cr1.

1

Passiva
30 Aug. ’41
1

16,4
1.938,7
16.501,8
1

2.325,8

1
503,4
23

,,

’41
1

14,6
1.674,5
1

15.411,9
1

2.148,7

1
450,6
15

,,

’41
1

13,0
1.810,5
1

15.656,9
1

2.165,1

1
439,3
23 Aug.

’39f 982,6
1.380,5
1

8.709,8

1

1.195,4

1
454,8

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in miii. franes)


n
,
1
°
-‘mi
Oos
,a
‘a
0)
,5.0
1
fc
m,a
1

na
-a
U’W
.9L5i:9
.n,,
,:

o
.
me
00,50)
Id
0
0
cb
10
nI

28Aug.
1
41
31.357′
T
1T5
42.627
3.602

1
2.813
21

’41
30.611
549
15.888 1.940
42.273
3.508

1
2.527
12

,,

’41
30.435
554
15.825
1.887
42.084
3.525

1
2.415
7

,,

’41
29.846 562 16.103
1.886
41.945
3.524

1
2.253
31

Juli’41
29.653
573
15.457
1.876
41.484
3.530

11.917
8
Mei
’40
23.606
5.394
695
1,480
29.806
-.

1
909

Alfabetische Index Overheidsmaatregelen op Economisch gebied

(Zie voor den alfabetischen index Overheldsrnaatreelen In 1940 het Jaarregister 1940, laatste bladzijde.)

Aardappelen (1304) 57, (’14) 216, (’19) 287,
(’20) 299, (’23) 345, (’28) 411, (’30) 436,
(’35) 497, (’38) 535
Aardolleproducten (zie ook Brandstoffen,
Motor)…. (1302) 31, (’09) 147, (’14) 215,
(’16) 249 (’19) 287, (’20) 299, (’22) 328,
(’23) 345
Afval . . . . (1311 ) 174, (’13) 205, (’14) 215,
(’16) 248, (’19) 287, (’21) 311, (’23) 345,
(’27) 398, (’32) 461, (’38) 535
Alcoholhoudende dranken (1308)128, (‘1 2)1 91,
(’19) 287, (’38) 535
Appelen

………………..(1311) 174
Arbeidsdlenstplicht

……….(1313) 205
Arbeidsvoorwaarden. . . . (1 303) 46, (’06) 92,
(’08) 128, (’09) 147, (’11) 173,
(
1
13) 205,
(’16) 248, (’25) 372, (’29) 423, (’30) 436
Autobevrachtingsdienst ……..(1306) 93
Bakkerijproducten (1328) 410, (’38) 535
Batterijen …………………(1303) 46
Belasting (1304) 57, (’05) 75/76, (’07) 108/09,
(’12) 191, (’14) 216, (’17) 263, (’25) 372,
(’28) 411
Benzine …………(1302) 31, (’07) 107
Betalingsverkeer m. h. buitenland (1304) 57,
(’05)75, (’07) 108, (’16) 249, (’17) 263, (’30) 436,
485
Bier (1308)128, (’12) 191, (’28) 411, (’38) 535
Bindtouw. . (1314) 216, (’23) 345, (’35) 497
Binnenvaart (1316) 249, (’18) 273, (’25) 373,
497
Bloembollencultuur . . . . (1302) 31, (’03) 46,
(’19) 287, (’38) 535
Bloemkweekerij ……(1306) 92, (’11) 174
Boschbouw ………. (1314) 174, (’24) 357
Boomkweekerij (1305) 75, (’15) 233, (’24) 357
Boter …..(1303) 46, (’04) 57, (’06) 92/93,
(’14) 216, (’16) 249, (’18) 273, (’30) 436
Bouwmaterialen(1303) 46, (’05) 74, (’07) 107,
(’12) 189, (’14) 215, (’16) 249, (’24) 357,
(’38) 535
Brandstoffen, Motor- .. (1302) 31, (’03) 46,
(’05) 74/75, (’07) 107, (’08) 127, (’09) 147,
(’16) 249, (’25) 372
Brandstoffen, Vaste .. (1304) 56, (’12) 191,
205
Brood …………….(1314) 216, (’38) 535
Buitenlandsche handel (1302) 31, (’11) 173,
(’12) 189
0
(’14) 215,05) 233,
(
1
22) 328,
(’34) 485, (’38) 535
Cacao ……(1314) 216, (’17) 262, (’35) 497
Carbolineum …………….(1311) 174
Carton ………….. (1321) 311, (’34) 485
ChemIsche producten. .(1307) 107,
(
1
24) 357,
(’25) 372, (’28) 410
Cichorel ………………..(1306) 94
Commissarissen-belasting …….. (1325) 373
Conserven ………………….(1323) 345
Crisisinvoerwet …………..(1305) 74
Crisisproducten (1302) 30, (’03) 46, (’04) 57,
(’05) 74
Cyclostyle ………………..(1334) 485
Devlezenverkeer, Regellng(1304) 57, (’07) 109,
(’12) 191, (’14) 216, (’16) 249, (’17) 263,
(’18) 273, (’25) 372, (’28) 411, (’30) 436
Diamant ………………..(1328) 410
DlstrlbutlebescheIden ……….(1306) 93
Dividendbelasting…………..(1330) 436
Doelcorporaties …………..(1311) 173
Duitsche opdrachten ………… (1338)535
Economische rechtspraak……(1324) 357
Effecten… (1312) 191, (’28) 411, (’30) 436
Eieren (1306) 92, (’08) 129, (’14) 216, (’19) 287,
(’28) 411
Electrlciteit ……..(1304) 57, (’08) 129
Electrotecbnisch bedrijf (1312) 189, (’13) 205,
(’14) 215, (’18) 273
Fotografisch bedrijf ……….(1311) 173
Fruit ……………………(1332) 461
Gas ……………..(1304) 57, (’08) 129
Gasgeneratoren (1303) 46, (’05) 74, (’08) 127,
(’09) 147, (’11)173,
(
1
16)249, (’19)287,
(
1
25)372
Gevogelte ………………..(1304) 57
Goederen voor de Dultsche weer-
macht (1302) 31, (’06) 93, (’07) 109,
(
1
08)129,
216
Goederenbeurzen …………..(1311) 173
Goederenverkeer m.h. buitenland (1302) 31,
(’07) 109, (’19) 287, (’22) 328, (’23) 345,
(’28) 411, (’34) 485, (’35) 497
Goud ……………………(1334) 485
Grafische Industrie . . . . (1303) 46, (’05) 74,
(’13) 205, (’35) 496
Granen …………… (1319)287, (’38) 535
Griendhout ………………(1338) 535
Grit ……………………(1316) 248
Groenten …………………(1330) 436
Grondbelasting …………….(1304) 57
Harsen e.d . ……………… (1325) 372
Honing ………………….(1338) 535
Hooi ……(1307) 107, (’14) 216, (’30) 436,
(’35) 497
Hotels, restaurants enz. (1308) 128, (’16) 248

Cijfers tusscben haakjes verwijzen naar
nummer E.-S.B., tweede
cijfers
naar de
bladzijde, waar het bericht voorkomt.

Hout (1 304) 56, (’11) 173, (’14) 215, (’19) 287,
(’24) 357, (’28) 410, (’38) 535
Houtteelt ………………..(1311) 174
Huurprijzen ……….(1303) 46, (’21) 311
Hypotheekwezen …………..(1304) 57
Inkomstenbelasting ……….(1327) 398
Invoerrechten (1304) 56, (’05) 7
4
175, (’08) 128
IJkwet ……………………..(1314) 215
Ijzer en staal (1304) 56, (’07) 107, (’08) 128,
(’09) 147, (’13) 205, (’18) 273, (’22) 328, (’23) 345, (’24) 357, (’28) 411, (’32) 461,
(’35) 496
Jachtwezen ………………(1324) 357
Jute …………….(1305) 74, (’11) 173
Kaas ……(1305) 75, (’06) 93. (’12) 191
Keramische Industrie (1307) 107, (’13) 205
Klompen ………………..(1312) 189
Koffie(1306) 92, (’08) 129, (’14) 216, (’15) 233
Kunstmest (1312) 189/91, (’18) 273, (’28) 411
Kunsteijde ………………(1311) 173
Kurk …………..(1324) 757, (’28) 410
Landbouw . . . . (1302) 31, (’04) 57, (’05) 75,
(’06) 92/93, (’07) 107/08, (’11) 175, (’12) 189
(’14) 216, (’17) 262, (’18) 273, (’19) 287,
(’20) 299, (’22) 328, (’23) 345, (’24) 357, (’25) 372, (’28) 411, (’30) 436, (’32) 461,
(’35) 496/497, (’38) 535
Landbouwgrond (1302) 31,(’09) 147, (’22) 328,
(’28) 411
Landbouwinventarisatte (1304) 57, (’25) 372
Lederindustrie ……..(1314) 215, (’22) 328 Linoleumindustrie .. (1303) 46, (’14) 215,
(’16) 248
Lompen, enz . …… (1304) 56, (’06) 92
Loolstoffen ………………..(1319) 287
,Loonbelasting (1304) 57, (’07) 108, (’12) 191,
(’35) 497
Luchtpostverkeer …………..(1305) 75
Margarine .. (1306) 92, (’14) 216, (’30) 436,
(’35) 496
Meel en -producten …………(1307) 108
Melk en -producten (1304) 57, (’07) 107/08,
(’12) 190, (’14) 216, (’17) 262, (’18) 273,
(’19) 287,
(
1
23) 345, (’35) 497, (’38) 535
Metalen (non-ferro) . . (1304) 56, (’09) 147, (’11) 173, (’12) 189. (’18) 273, (’19) 287, (’25) 372, (’28) 410, (’29) 423, (’30) 436,
(’32) 461, (’35) 496
Motorrijtuigenbelasting (1304) 57, (’16) 249
Muntwezen ……..(1324) 357, (’25) 372
0116fl en vetten (1304) 56, (’05) 75, (’06) 93,
(’09) 147, (’14) 215/16, (’16) 249, (’19) 287, (’23) 345, (’30) 436, (’32) 461, (’35) 496
Omzetbelasting (1305) 75, (’12)j91, (’14) 216,
(’16) 249, (’18) 273, (’20) 299,
(
1
22) 328,
(’24) 357, (’25) 373, (’28) 411. (’30) 437,
(’34) 485, (’35) 496
Ondernemingen ……………. (1315) 233
Ondernemersovereenkomsten . . . . (1302) 31
Oorlogsschade …….(1302) 31, (’08) 128,
(’11) 173174, (’19) 287
Openbare nutsbedrijven ……(1316) 249
Organisatie bedrijfsleven (1305) 74, (’14) 215
Paarden . . . . (1302) 31, (’06) 93, (’11) 175,
(’14) 216, (’21) 311, (’35) 497, (’38) 535
Pachten ……(1314) 216, (’17) 262, (’25) 372
Papier (1302) 31, (’16)249, (’21) 311, (’25) 372,
‘(’27) 398, (’34) 485, (’38) 535
Paplerwol ………………(1313) 205
Pelterijen ………………..(1318) 273
Pensionbecirijf …………….(1329) 423
Petroleum ………………..(1302) 31
Pluimveehouderij ….(1312) 190, (’17) 262,
(’28) 411
Prijsregeling (1302) 31, (’03) 46, (’04) 56/57,
(’05) 75, (’06) 92, (’07) 107/08, (’08) 128,
(’11) 173174/75, (’12) 189, (’13) 205,
(’14)215/46, (’16)248/49, (’18)273, (’19)287,
(’20) 299, (’21) 311, (’23) 345, (’25) 372,
(’28) 410, (’30) 436, (’32) 461, (’35) 498,
(’38) 535
Radiohandel ………………(1305) 74
Rantsoeneering materialen……..(1325) 372
Riet ……………………(1338) 535
Rubber …………..(1335) 496, (’38) 535
Rundyee …………(1304) 57, (’06) 93
Rijwielbanden . . . . (1312) 190/91, (’16) 249
Schapen . . . . (1306)
93,
(’11) 175, (’16) 249
Scheepvaart . . . . (1311) 173, (’14) 215/16,
(’16) 249, (’19) 287
Schoenindustrie ……(1308) 128, (’16) 249,
(’20) 299
Schuldbrieven aan toonder……(1314) 216
Schuldenaren, Bescherming …. (1306) 92 Slachtgevogelte …….1316) 249, (’19) 287
Slachtvee (1304) 56, (’07) 108, (’11) 174/75,
(’12) 190, (’14) 216 (’22) 328, (’23) 345,
(’25) 372, (’30) 436, (’32) 461, (35) 497
Sleepvaart………………..(1314) 215
Specerijen ….(1304) 56, (’06) 92, (’12) 189,
(’16) 249
Spertijden ……………….(1316) 249
Steengroeven ……..(1311) 173, (’24) 357
Stroo (1307) 107, (’14) 216, (’30) 436, (’32) 461,
(’35) 497
Suikerindustrje …………….(1322) 328

Surrogaten . . (1306) 92, (’14) 216, (’15) 233,
(’30) 436
Tabaksproducten(1304)56, (’14)216, (’16) 249,
(’17) 262, (’19) 287, (’25) 372, (’32) 461
Textieldistrlbutle (1304) 56, (’06) 93, (’12)1 89,
205, (’14) 215/16
Textielindustrie …………..(1320) 299
Thee …………..(1308) 128, (’14) 216
Tuinbouw (1302) 30/31, (’05) 75, (’06) 92,
(’11) 175, (’12) 189/90, (’14) 216, (’16) 249,
(’18) 273, (’19) 287, (’20) 299, (’23) 345,
(’30) 436
Turf ……(1311) 174, (’16) 249, (’35) 496,
(’38) 535
Varkens . . . . (1304) 57, (’06) 93, (’12) 190,
(’16) 249, (’23) 345, (’25) 372
Vaten ……………………(1307)107
Veeboekje ………………(1306) 96
Veevoeder . .(1304) 53, (’17) 262, (’21) 311, (’24) 357, (’38) 535
Vereffeningscertificaten ……(1305) 77
Verf (1312) 184, (’19) 287, (’21) 311, (’23) 345,
(’28) 410, (’38) 535
Vermogensbelasting ……….(1314) 219
Vervoerswezen (1305) 75, (’06) 93, (’07) 109,
(’09) 147, (’11) 173, (’19) 287. (’20) 299,
(’25) 373, (’28) 411 • (’30) 436/37
Verwarmingsbedrijf (Centraal).. (1329) 423
Verwerkende Industrle6n (1303) 46, (’07) 107,
(’13) 205, (’14) 215, (’16) 248/49, (’28) 410
Verzekering ……..(1304) 57, (’25) 372
Vetsmelters

……………….(1304) 57
Vezels

…………………..1311) 173
Vljandelijk vermogen (1335) 497, (’38) 535
Visscherij (1316) 249,
(
1
18) 273, (’20) 299,
(’23) 345, (’30) 436
Vlas …….(1311) 175, (’12) 190, (’13) 205
Vleesch (1304) 57, (’05) 75, (’07) 108, (’08) 128,
(’12) 190, (’14) 216
Voedselvoorziening . . . . (1305) 75, (’12) 190
216, (’17) 262, (’24) 357
Vogelzaad ………………..(1330) 436
Vordering …………………(1315) 233
Waardevermeerderingsbelasting.. (1304) 57,
(’05) 76
Wederopbouw (1305) 74, (’07) 107, (’11) 174,
(’16) 249, (’19) 287
Wijnbelasting …………….(1307) 109
Wild …………….(1304) 57, (’05) 74
Wlnstbelasting …………….(1304) 58
Wol ……(1322) 328, (’30) 436, (’38) 535
Zaden . . . . (1314) 216, (’17) 262, (’18) 273,
(’19) 287, (’22) 328, (’35) 497
Zakken . . . . (1304) 56, (
1
05) 74, (
1
09) 147, (’11) 174
Zeep (1305) 75, (’07) 108, (’08) 129, (’34) 485
Zetelverplaatsing…………..(1324) 357
Zilver……………………(1334) 485
Zoutindustrie……….(1302) 31, (’17) 263
Zuidvruchten……..(1330) 436, (’35) 496
Zuivelindustrie (1304) 75, (’05) 75,
(
1
06) 92,
(’07) 108, (’14) 216, (’25) 372, (’30) 436,
(’38) 535

538

10 SEPTEMBER 1941

• DE TWENTSCHE BANKN.V.•

GEVESTIGD TE AMSTERDAM

11
: Maandstaat op 31 Augustus 1941

Kas, Kassiers en Daggeldieeningen

…………………………….f

8.782.920,05

Nederlandsch Schatkistpapier …………………………………
..

24.342.931,46

Ander Overheidspapier

……………………………………..,,

7.676.872,77

Wissels ……………………………………………………,,

90.956,11

Bankiers in Binnen- en Buitenland ……………………………… ,,

11.935.772,52

Effecten en Syndicaten

………………………………………

4.714.653,55.

Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ……………………..,,

16.174.675,79

Debiteuren

………………………………………………..,,

37.616.946,50

Deelnemingen – (
mci.
Voorschotten) …………………………..,,

1.553.687,23

Gebouwen

…………………………………………………,,

4.000.000

Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen …………………….. 1.635.696,89

Effecten van Aandeelhoüders in Leendepot • ………………..,, 43.024.950,-

* • f 351.550.062,87

Kapitaal ………………………………………………….f

40.000.000,-

Reserve …………………. ………………………………..

,,

10.75b.000,-

Deposito’s op Termijn

………………………………………,,

32.368.119,36

Crediteuren

………………………………………………..
.

246.336.449,77

Overloopende Saldi
en-
Andere Rekeningen ………………………,,

7.434.846,85

Reserve voor Verleende Pensioenen

……………………………,,

1.635.696,89

Aandeelhouders voor Effecten in Leendepot ………………………,, 13.024.950,-

f 351.550.062,87

DRUK H. A. M. ROELÂNTS – SCHIEDAM

Auteur