Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1328

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 2 1941

2 JULI 1941

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch
,
-eStatistische

Berich-ten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 2 JULI 1941

No. 1328

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. G. Koopinans, P. Lie ftinck, N. J. Poiak, J. Tinbergen

en F. de Vries.

Secretaris van de Redactie: M. F. J. Gooi

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dam-W
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name van

Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnements prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk

is op genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f 21I’. per jaar. Buitenland en

koloniën f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen niet elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultinio van

el/t kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvan gen

het’ weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de Administratie.

Advertenties voorpagina f 0.50 per regel. Andere pagina’s

f 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD.

JF!

De groei van den Amerikaanschen goucivoorraad door

Mr. J. van Calen …………………………402

1

luurdersbescherming door
Jhr. Mr. C. M. 0. van

iVis pen tot Sevenaer ……………………….403

Discontoverlaging

…………………………
406

Gegevens over het kampwerk voor jonge menschen

door Meyer de Vries ……………………..407

Overheiçlsmaatregelen op
,
econo-

misch

gebied

……………………..
410

M a a n d c ij f e r s

Emissies in Juni
1941 ……………………411

S t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten
411-412

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De
geidmarkt
volhardt in de tendens van gestadige ver-
ruiming, veroorzaakt door de toevoering aan de markt,
van steeds nieuwe middelen als gevolg van het oploopen van de buitenlandsche wisselportefeuille van De Neder-
landsche Bank. De financiering van de schatkistbehoeften
kan aldus meer en meer naar de open markt worden ver-
legd, zoodat de post ,,rechtstreeks bij de centrale bank on-
dergebracht papier” geleidelijk terugloopt. De verlaging van het wisseldisconto van De Nederlandsche Bank kan men in dit verband zien als een manifestatie van die ge-
wijzigde geldmarktverhoudingen. Overigens heeft deze
maatregel op de markt uiteraard geen invloed gehad.
De vaststelling van het disconto, waartegen de agent van
de schatkist papier afgeeft, is in de afgeloopen weken
een op zichzelf staande factor geweest, die met de hoogte van het bankdisconto geen rekening hield. Blijkbaar heeft men het thans wenschelijk geoordeeld, de marge tusschen
bank- en marktrente te verkleinen.

De
cveekstaat
van De Nederlandsche Bank, toevailig pre-
cies per den laatsten dag van het halfjaar, vertoont
eenige ultimospanning, die wel van tijdelijken aard zal
zijn. Behalve de gebruikelijke stijging van het papier op
het buitenland en de diverse rekeningen debet vertoont
deze staat ook een toeneming van disconto’s (schatkist-
papier) en beleeningen.
Op de
obligatiemarkt,
waarvan wij in ons vorige over-
zicht reëds konden vermelden, dat de stemming uitge-
sproken vast was, heeft die tendens zich deze week nog
in versterkte mate voortgezet. De
3-4
pCt. Nederland,
die de week opende op
901,
sloot op
91f,
waarmede vrij-
wel de hoogste koers van dit jaar
is
behaald. Ook de overige
obligatiesoorten waren vast. De nieu*e
4
pCt. leening
1941
kwam van
98 7/8 op 99 1/16
pCt. en de
4
pCt. Nederland
1940 II
zonder belastingfaciliteit steeg •tot boven de
98
pCt. Aldus is de reactie op de obligatiemarkt, die zich
eenigen tijd geleden openbaarde, toen de geruchten inzake
een nieuwe consolidatieleening de ronde deden – en
daling, die overigens, zooals wij destijds reeds hebben
opgemerkt, binnen zeer enge grenzen bleef – niet alleen
weer ingehaald, doch is het voordien geldende koerspeil zelfs belangrijk overschreden. De larigloopende
3
pCt.
Nederland
1937
Staat nu op een rendementspeil van rond
3f
pCt.

Konden wij van de aandeelenmarkt
in ons vorig overzicht
reeds zeggen, dat de nieuwe week begon met een vaste
stemming, deze tendens heeft zich, afgezien van een lichte reactie tusschentijds, kunnen handhaven. De laatste beurs-
dag van de week gaf voor verschillende aandeelen weer
flinke koersstijgingen te zien. De betere stemming gold voor
vrijwel alle waarden, zoowel hoofdfondsen als minder
courante. Indische aandeelen gaven bij de vaste tendens
den toon aan. Aandeelen H.V.A. h.v., die de week open-
den op
400
(na 385
slot vorige week), monteerden tot
415.
Ook de binnenlandsche industrieele waarden, waarvan voor-
al de hooger genoteerde in de voorgaande weken een veer
hadden moeten laten, waren over het algemeen zeer vast gestemd. De omzetten waren nog steeds niet groot, maai
het was toch niet alleen meer de daghandel die opereerde;
ook het publiek kocht weder in bescheiden mate.

402

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juli 1941

DE GROEI VAN DEN AMERIKAANSCHEN

GOUDVOORRAAD.

In Economisch-Statistische Berichten van 4 Juni ji.
geeft Prof. Van der Valk een belangwekkende beschou-
wing over het goudvraagstuk in de Vereenigde Staten
1).

De goudvoorraden zijn daar reeds gestegen tot 75 â 80 pCt.
van den wereidgoudvoorraad en alles wijst er inderdaad
op, dat die goudschat nog verder zal aangroeien: Amerika
is thans vrijweF het eenige land, dat goud aankoopt, in
ieder geval de eenige goudkooper van beteekenis. Prac-
tisch gesproken gaat al eenige jaren de geheele goud-productie der wereld naar Uncle Sam, die daarvoor in
Fort Knox een versterkte opslagplaats heeft ingericht.
Prof. Van der Valk heeft een interessante uiteenzetting
gegeven van de oorzaken van dien goudstroom naar de
Vereenigde Staten. Als voornaamste noemt hij: de actieve
handelsbalans, het terugtrekken van Amerikaansche be-
leggingen uit het buitenland, den aankoop door buiten-
landërs van Amerikaansche fondsen en het plaatsen van
gelden â deposito in de Vereenigde Staten, en tenslotte
de herwaardeering van den eigen goudvoorraad in 1934.
Is, zoo vraagt de hooggeleerde schrijver na een zorgvul-
dige analyse van deze factoren, Amerika nog wel een cre-
diteurenland, of is het mogelijk, dat dit land een debi-
teurenland met den grootsten monetairen goudvoorraad
is geworden?
Het geheele vraagstuk is interessant genoeg om van
verschillende zijden te worden bekeken, al moet men bij
eventueele conclusies in aanmerking nemen, dat wij
thans geen van allen ook maar in de verste verte weten,
onder welk economisch systeem wij gezamenlijk na den
oorlog zullen moeten trachten de brokstukken van ons
internationaal economisch verkeer weer op behoorlijke
wijze in elkander te zetten. Maar het is van zeer groot
belang, dat wij trachten onszelf zoo goed mogelijk reken-
schap te geven van hetgeen tot die ongekende toeneming
van den Amerikaanschen goudvoorraad heeft geleid.
Prof. Van der Valk heeft m.i. geen eigenlijke ver-
klaring gegeven. Hij heeft nauwkeurig onderzocht, uit
welken hoofde goud naar de Verënigde Staten is gevloeid,
maar ons niet laten zien, waarom dit juist goud was –
waaraan de Vereenigde Staten na 1934 toch zeker geen
behoefte hadden – en niet andere goederen. Indien
men tegenover elkander stelt den goudinvoer (netto)
en de saldi van de goederen- en dienstenbalans, van de
kapitaal-, fondsen- en deposito-beweging, doet men
feitelijk niet anders dan een boekhoudkundige recapitu-
latie opstellen van de debet- en creditposten van de zgn.
betalings- of vorderingenbalans; dat deze ,,klopt” vloeit
uit het begrip balans voort!

De beteekenis der deç’aluaties op goudbeniegingen en goud-
productie.

E. A. Goldenweiser, wiens artikel in het Federal Reserve
Bulletin van
Januari
1940 door Prof. Van der Valk wordt
geciteerd, noemt de goudinfiltratie het resultaat van een
complex economische invloeden, zooals de ontwikkeling
in en buiten de Vereenigde Staten, politieke onzekerheid
in Europa, herbewapeningsprogramma’s (wat op zichzelf
weer den trek naar den dollar verklaart, maar nog niet
waarom speciaal zooveel goud naar de Vereenigde Staten
vloeide) en tenslotte ook: de algemeene verhooging van
den monetairen goudprijs over de geheele wereld, dus de devaluatie der verschillende valuta’s. Deze hoogere prij-
zen voor goud (in de nationale munteenheden) zijn, zoo
voegt Goldenweiser hier aan toe, belangrijk, omdat zij
hebben geleid tot een toegenomen goudproductie en het
aan vreemde landen mogelijk hebben gemaakt groote hoe-
veelheden goud naar de Vereenigde Staten te zenden,

1) Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk, lIet goudvraagstuk
van de Vereenigde Staten in een nieuwe belichting.

zonder dat hierdoor hun goudreseives daalden tot een
punt, waarop zij tot deviezenrestricties moesten overgaan.
Ik geloot, dat de invloed van dezen factor, i.c. de de-valuatie der valuta’s, op de goudproductie, en daardoor
op de monetaire goudvoorraden van enkele landen, in
de eerste plaats de Vereenigde Staten, de moeite waard
is
om daar even bij stil te staan. Wellicht kan deze factor
eenig licht verschaffen over enkele punten, welke Prof.
Van der Valk signaleert. Zoo b.v. de stijging van den
goudvoorraad in Engeland bij een passieve handelsbalans,
in de Vereenigde Staten daarentegen bij een actieve han-
delsbalans. liet laatste punt zal niet velen verbazen: de
protectionistische politiek van de Vereenigde Staten strekte
immers tot het weren van goederen; aan den goudinvoer
werd daarentegen geen, enkele hinderpaal in den weg
gelegd – behalve misschien, zoo zou men kunnen zeggen, de langdurige onzekerheid of de Amerikaansche schatkist
zoo noodig goud zou afstaan, dus of men het goud even-
tueel uit Amerika terug zou kunnen krijgen – zoodat het
begrijpelijk is, dat men de Vereenigde Staten goud zond
in plaats van andere goederen. Colbert bepleitte reeds een
protectionistische politiek om de goud- en zilvervoorraden
te verhoogen. Daar kwam nog iets bij: niet alleen belem-
merde men in de Vereenigde Staten den goudinvoerin geen
enkel opzicht, maar men verhoogde tevens den goudprijs
door de politiek van drukken van den dollarkoers, in 1934
gevolgd door een wettelijke devaluatie van den dollar door
verhooging van den officieelen goudprijs van $ 20,67 tot
$ 35 per ounce.

Ik wil er nu niet over strijden, welke factor van het
grootste gewicht is geweest; het is steeds uiterst moeilijk
den quantitatieven invloed van verschillende factoren
te bepalen. Goldenweiser wijst de simpele verklaring, dat Amerika meer voor het goud betaalde dan andere landen,
terug met de bewering, dat de prijs van het goud, uit-
gedrukt in dollars of een andere valuta, dezelfde is over de geheele wereld; een ounce goud kan – of liever kon –
in Engeland of Frankrijk voor evenveel ponden of francs
worden gekocht en verkocht als men in ruil voor $ 35
kon krijgen, en de valuta-arbitrage zorgde er wel voor, dat het goud in de duurste markt werd verkocht. Afge-
scheiden van de vraag, of er werkelijk een dergelijk goud-
verkeer bestond, kan men hierop antwoorden: dan moet
Amerika toch de hoogste markt voor het goud geweest
zijn, want de goudstroom heeft zich sedert de devaluatie
van den dollar vrijwel onafgebroken naar Amerika gericht
– met een kleine aftakking naar ons land, toen ook wij,
in September 1936, den goudaankoopprijs verhoogden.
Dat de toeneming van den goudvoorraad in Engeland
eerder plaats had dan in de Vereenigde Staten, behoeft
in het licht van het bovenstaande niet te verbazen. Enge-
land verhoogde immers twee jaar vroeger dan de Ver-
eenigde Staten den goudprijs, namelijk in September
1931. Evenmin behoeft het te verwonderen, dat Engeland,
niettegenstaande zijn passieve handelsbalans, goud zag
toevloeien: men behoeft hierbij niet te denken aan Brit-sche vorderingen uit anderen hoofde op het buitenland; het feit alleen, dat Engeland méér voor goud ging beta-
len, moet reeds een prikkel tot goudinvoer zijn geweest,
welke nog versterkt werd, doordat, nevens die goudprijs-
verhooging, Engeland in het voorjaar van 1932 overging
tot een protectionistische politiek, dus tegelijkertijd den
goedereninvoer trachtte te verminderen.

Laat ons echter de vraag, of het eene land ,,te veel”,
of het andere ,,te weinig” heeft gedevalueerd tegenover
andere landen, in het midden laten. Een onmiskenbaar
feit is het evenwel, dat de landen, die tot deze politiek
zijn overgegaan, er een oogeablikkelijk handelsvoordeel
tegenover het buitenland mee hoopten te bereiken, wat
het beste lukte, als men de goudpremie boven die in
andere landen stelde.
Men heeft zich toentei’tijd geen of niet voldoende reken-
schap gegeven van de gevolgen hiervan voor de goud-

2 Juli 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

403

productie. Het is wel teekenend, dat Goldenweiser in de
officieele publicatie van de hoogste Amerikaansche mone-
taire instantie pas in 1940 die gevolgen – en dan nog maar terloops – heeft aangeroerd.
Toch zal men, wil men de resultaten van de devaluatie-
politiek volledig nagaan ook aan dezen invloed aandacht
moeten wijden: niet alleen wegens de stijging van de goud-
productie, maar ook wegens de monetaire invloeden daar-
van. Want wat was het gevolg van die gestegen goudpro-
ductie? Dat men hoe langer hoe meer geld creëerde, méést
creëeren; want het geproduceerde goud vloeide – môést
vloeien – naar de valuta-instanties, terwijl de tegenwaarde
er van een vordering op de centrale bank werd. Dit is
het groote verschil met import van andere goederen, die
aanleiding geven tot verdere economische activiteit; iets, wat goud op zichzelf niet doet. Men heeft daardoor in de
landen, die den goudstroom naar zich zagen richten, te
kampen gehad met ,,sterilisatiemoeilijkheden”. In Enge-
land en in ons land is dit misschien in mindere mate het
geval geweest, doordat men monetair den ouden goudprijs
handhaafde en de goudaankoopen direct financierde door
uitgifte van schatkistpapier; in de Vereenigde Staten
heeft men getracht te steriliseeren door verhooging van
de verplichte kasreserves der banken. Het geval toont een
onmiskenbare gelijkenis met het befaamde vraagstuk der
,,zwevende koopkracht”, dat thans velen bezig houdt. Beide situaties zijn ontstaan door willekeurige creatie
van geld, waar het economisch leven noch om vroeg,
noch behoefte aan had, dat geen vergrooting van de be-
schikbare hoeveelheid goederen bracht, en dat een ,,in-
flationistischen” invloed zou kunnen oefenen, welken
men, op meer of minder doeltreffende wijze, trachtte te
neutraliseeren.
Het internationale vlucht kapitaal

Maar deze creatie van geld en geldvorderingen heeft
voorts ook in groote mate bijgedragen tot de vorming
van het zgn. ,,vluchtkapitaal”. Dit is een phenomeen,
dat alleen kon ontstaan, dank zij die ,,zwevende” kapi-
talen, die door de gevolgde valutapolitiek in goud waren
belegd en die door de rechthebbenden dus niet in goe-deren konden worden omgezet. Men begrijpe dit goed:
iedere rechthebbende kon er persoonlijk wel goederen voor
koopen, maar dan werd het bestedingsvraagstuk een-
voudig verschoven naar een ander. Doordat er slechts
goud tegenover stond, opgeborgen in de diepste en don-
kerste kluizen der valuta-instanties, was er, economisch,
geen andere belegging mogelijk; deze kapitalen waren dus
voorbestemd om te blijven dwalen van de eene bank
naar de andere, van het eene land naar het andere.
Men zal dit misschiea nog beter begrijpen, wanneer men zich even voorstelt, wat internationale belegging
eigenlijk beteekent: nl. dat men in een ander land goederen
en diensten beschikbaar stelt, bijv. voor den aanleg van
spoorwegen. Op deze wijze heeft ons land in de vorige
eeuw zeer veel kapitaal in de Vereenigde Staten belegd.
Maar was dit ook het geval, wanneer de laatste jaren iemand
dollars kocht? Geenszins. Noord-Amerika vroeg geen buiten-
landsch kapitaal; het belemmerde zelfs den import van
goederen, behalve van goud, waarvoor het bovendien
een premie ging betalen. De door de devaluatiepolitiek
van andere landen, in de eerste plaats Engeland, reeds
geschapen ,,zwevende” geidkapitalen waren nu een prach-
tig object, dat nu hier-, dan daarheen kon ,,vloeien”. In
werkelijkheid ,,vloeide” er echter niets, althans geen wei’-
kelijk kapitaal: er vonden slechts overboekifigen plaats
van de eene bankrekening op de andere. Ten hoogste wer-
den wat ponden- of dollarbiljetten naar het buitenland
gezonden. De valuta-instanties varen de tegenpartij bij
deze ,,kapitaalbewegingen”; zij opereerden hiertoe met
het goud.
Het spreekt vanzelf, dat een goed geleid bankwezén
deze saldi met een argwanend oog moest beschouwen;

het was ,,bad money”, – ook naar zijn oorsprong! –
dat voor 100 pCt. liquide moest worden gehouden. In
vroeger tijden, onder den gouden standaard, zou dit verder
geen probleem hebben opgeleverd. Die saldi vormden een
verplichting in goud, die dus door goud kon worden vol-
daan. Fleeft men echter den gouden standaard verlaten,
dan worden dit verplichtingen in de eigen valuta; weg-
trekking van die saldi beteekent dan dus een aanbod van
die valuta. Men kan dit aanbod trachten te compenseeren
door uitvoer, waarvoor men in de eerSte plaats aan goud-
export denkt. Maar dan is men afhankelijk van de omstan-
digheid, dat er dan tenminste één land moet zijn, dat be-
reid is goud aan te koopen. Amei-ika is thans het eenige
land, dat zulks doet. Slechts het feit, dat Amerika de groot-
ste belanghebbende iS bij goud, geeft eenigszins een waar-
borg, dat dit land daarmee zal voortgaan.

Slot beschouwing.

Zal Amerika er na den oorlog in slagen zijn overtolligen
goudvoorraad te doen verminderen? Dit hangt van tal
van factoreg af, welke wij thans nog niet kunnen nagaan,
laat staan beoordeelen. Een middel zou men misschien
kunnen zien in kapitaalexport op groote schaal, hoewel kapitaalexport op zichzelf nog geen gouduitvoer impli-
ceert. Het is mogelijk, dat hierdoor een deel van den goud-
schat zal afvloeien. Dit zal dan mogelijk zijn in den vorm
van ,,stabilisatieleeningeii”, zooals wij na den wereld-
oorlog ook hebben gekend aan België, Duitschland en
andere landen, die genoodzaakt waren hun goudvoorraad
te versterken of een nieuwen te vormen, om aan het inter-
nationale verkeer op de basis van den gouden standaard deel te kunnen nemen. Men zou kunnen zeggen, dat die
landen een nieuwe ,,internationale kas” moesten vormen.
Maar dit bedrag zal niet zeer groot zijn in verhouding tot
hetgeen Amerika aan goud gaarne kwijt zou willen raken..
Men vergete niet, dat een am man zich niet de luxe van een
groote kas kan veroorloven. Maar overigens zal een
groote bereidwilligliçl tot kapitaaluitvoer niet behoeven
te leiden tot goudafvloeiing; het lijkt zelfs waarschijnlijk,
dat dit niet het geval zal zijn. Immers de landen, die ka-
pitaal vragen, wenschen in het algemeen geen
goud,

maar
goederen.
Amerika kan wel leeningen in goud ver-
strekken, maar het credietnemende land zal dit goud
dan gebruiken tot aankoop van goederen op de wereld-
markten, misschien wel rechtstreeks in de Vereenigde Staten. Het zal dan weer vloeien naar het centrum, dat
er den hoogsten prijs voor betaalt of waarheen zich uit
anderen hoofde de stroom van liquide kapitalen richt,
wat mogelijk wederom Amerika zal zijn. De wereld na
den oorlog zal in de eerste plaats behoefte hebben aan
goederen, niet aan het gele metaal. Het lijkt ons daarom
de vraag, of die verarmde wereld voorshands bereid en in
staat zal zijn de Vereenigde Staten van een belangrijk
deel van hun goud af te helpen.

Mr.
J. VAN GALEN.

HUURDERSBESCHERMING.

In het Verordeningenblad van 26 April 11. werd een
Besluit gepubliceerd van de Secretarissen-Generaal der
Departementen van Justitie en Binnenlandsche Zaken,
inhoudende een regeling betreffende het eindigen van de
huur van onroerende goederen. Het Besluit kreeg een
naam mede. Er werd immers bepaald, dat het kan worden
aangehaald als ,,Huurbeschermingsbesluit 1941″. Dat
ieder besluit zijn eigen onderscheidenden naam erlangt,
valt toe te juichen, het vergemakkelijkt immers aanzien-
lijk de verwijzing er naar. Intusschen kan men ten aan-
zien yan de juistheid van den toegekenden naam eenigen
twijfel uitspreken. Het gaat bij het Besluit vân 26 April
immers om bescherming van den
huurder
en niet om

bescherming van de
huur,
hetzij in het belang van huur-

404

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juli 1941

der of verhuurder, hetzij van beiden. De Duitsche he-
naniing ,,Mieterschutzverordnung” is dan ook juister
dan de Nederlandsche.

De algemeene opzet is om de stabilisatie van het huur-
prijspeil te versterken. Deze had immers reeds plaats
.

gehad bij het I

Iuurprijsbesluit van 13 December 1940.
1-lierin wordt toch als regel gesteld, dat de hoogst toelaat-
bare huurprijs voor een onroerende zaak die zal zijn,
waarvoor het object op 9 Mei werd verhuurd. Dit Besluit
liet echter de moge1ijkhid van huuropzegging volkomen
open, doch verbood om van den nieuwen huurder een
hoogeren prijs te bedingen.

Zulks is nu, naar het oordeel des Besluitgevers, niet vol-

doende om den huurder te beschermen. Deze constateerde
toch een tekort – plaatselijk en in bepaalde huur-

klassen – aan woningen en besloot op dien grond tot
daaruit voor den huurder dreigende gevaren. Onder
normale o,mstandigheden wordt de huurder niet spoedig
met opzegging bedreigd, zelfs niet dadelijk in geval van
wanbetaling. Wisseling van huurder brengt irn mei’s ook
voor den verhuurder zijn nadeelen mede, als daar zijn
kosten van leegstaan, van hei’stel, enz. Ingeval van een tekort aan woningen ligt de zaak natuurlijk anders.
Op gezag van den raad-adviseur van het Departement
van Justitie, Prof. Mr. A. M. J. van Kan, die voor de
pers een toelichting gaf over het Besluit, moeten wij aan-
nemen, dat van de hier en daar bestaande noodpositie
van den huurder misbruik werd gemaakt door een hoogeren
huurprijs te bedingen 01 door ,,op eenigerlei andeîe wijze

meer voordeel te verkrijgen dan wettelijk geoorloofd is”. Dat dit misbruik reeds eenigermate belangrijk zoude zijn, meenen
wij te moeten betwijfelen. Wellicht vreest men het voor
de toekomst. Of de wensch van preventie nu ook alle
bepalingen van het Besluit in derzelver consequenties
volkomen i’echtvaardigt, zullen wij hierna onder oogen zien.

Artikel 1 bepaalt:
,,Vorderingen tot ontruiming, aanhangig gemaakt ten
einde voor het verhuurde goed een hoogeren huurprijs te
kunnen bedingen of op eenigerlei wijze meej’ voordeel
dan wettelijk is geoorloofd te kunnen verkrijgen, worden
afgewezen”.

De strekking van de ontruiming moet dus zijn het be-
dingen van een hoogeren huurprijs dan geoorloofd. Uit
de vordering zonder meer zal deze strekking niet kunnen
blijken. Immers, objectief is haai’ strekking de ont-

ruiming van het pand. De bedoeling van den eischer kan natuurlijk zijn om, eenmaal den huurder er uit gezet, een
nieuwen en hoogeren prijs te bedingen; doch dit blijkt niet
zonder meer uit de vordering tot ontruiming.
Intusschen, artikel 1 is eigenlijk niet veel meer dan
een gevel, een algemeene strekkingsbepaling. Immers,
ongeacht diens achterliggende bedoeling, kan de vei’huui’-
der blijkens artikel 2 slechts ageeren tot ontruiming in
de bij dat artikel nader aangeduide gevallen, tè weten:
(1)onbehoorlijk gebruik van het verhuurde, ernstige over-
last of wanbetaling. (2) Ingeval verhuurder zelf het goed
voor eigen gebruik dringend noodig heeft. In deze beide
gevallen ,,moet voortzetting van den huurder niet kun-
nen worden gevergd”. (3) Ingeval verhuurder het goed noodig heeft, teneinde te kunnen voldoen aan een ver-
plichting, hem dooi’ eenig rechtsvoorschrift of dooi’ be-
schikking van overheidswege opgelegd. Ieder dezer
gevallen roept zijn eigen problemen op.

Van deze problemen vraagt vooral onze belangstelling
de regeling der wanbetaling. 1-let Besluit onderscheidt
daarbij tusschen twee soorten van wanbetaling: gewichtige
en niet-gewichtige. Niet-gewichtige achterstalligheid kan
niet leiden tot ontruiming. Wanneer is de wanbetaling
nu niet-gewichtig? Het Besluit geeft dienomtrent een vrij
uitvoerige regeling. 1-let stelt vast, dat bij de beoordeeling
daarvan rekening dient te worden gehouden met ,,de eco-
nomische belanger en maatschappelijke behoeften van

beide partijen”. Vervolgens wordt onderScheid gemaakt
tusschen achterstand ten bedrage van een maand huur of
minder en achterstalligheid tot een hooger bedrag.
Achterstalligheid ten bedrage van een maand huur wordt

slechts dan als gewichtig beschouwd, wanneer er geen
genegzame grond voor aanwezig is. Wat een ,,genoegzame
gi’ond” is, laat de Verordening in het midden. Is de ver-
huurder tot een hooger bedrag in verzuim, dan wordt
de wanbetaling slechts dan als gewichtig beschouwd,
wanneer ,,de economische en maatschappelijke belangen
van beide partijen naar billijkheid in aanmerking ge-
nomen”, tijdige betaling van den huurder niet gevergd
kan worden.

Art. 2, tweede lid, luidt letterlijk:

,,De verhuurder kan wegens achterstallige huur
(lid 1, onder le) geèn ontruiming vorderen, indien de wan-
betaling, de economische belangen en de maatschappe-
lijke behoeften van beide partijen naar billijkheid in aan-
nierking genomen, als van geringe beteekenis kan worden
beschouwd. Indien de huurder met de betaling van een
bedrag, hetvelk de over een maand verschuldigde huur-
penningen niet overschrijdt, in verzuim is, wordt de van-
betaling slechts dan als van gewicht beschouwd, wan-
neei’ daarvoor geen genoegzame grond aanwezig was.
Indien de huurder met de betaling van een hooger bedrag
in verzuim is, wordt de wanbetaling slechts dan als van
gewicht beschouwd, wanneer van hem, de economische
belangen en de maatschappelijke behoeften van beide
)ai’tijen naai’ billijkheid in aanmerking genomen, tijdige

betaling niet gevergd kon worden. Voorzoover de van-
betaling niet als van gewicht wordt beschouwd, kan de
rechter de wijze van betaling dci’ huurpenningen bepalen”.

Dit nu is een vorm van wetgeving, die niet nieuw is,
doch dewelke wij in hooge mate gevaarlijk achten voor
een gezond economisch leven. Ons bezwaar tegen dergelijke
wettelijke regeling is van tweevoudigen aard, t.v. (A) het
loslaten van de onvoorwaardelijke gebondenheid aan een
eenmaal aanvaarde verplichting en het inlasschen
van subjectieve factoren bij de heoordeeling van de rede-

lijkheid van de vordering tot nakoming eener door de
tegenpartij op zich genomen verplichting; en (B)het gevaar,
dat zulks meebrengt ten aanzien van den woningbouw.

A.
liet loslaten van de onvooi’waai’delijIce gebondenheid
aan het contract.

Deze inbreuk, als ik het zoo noemen mag, op vanuds
geldende rechtsgedachten, is niet nieuw. Zij kwam reeds
eerder tot uitdrukking in verschillende wettelijke overheids-
maatregelen; wij noemen slechts de Crisispachtwet 1932,
het K.B. van 12 Maart 1935 tot toepassing van de artt. 5
en 7 van het Crisisorganisatiebesluit 1933 en de Crisis-
hypotheekaflossingsvet van 1936. Wij wijzen in het bij-
zonder op de Ci’isispachtwet, omdat juist daarbij door het

optreden van den Minister van Justitie, Mr. Donner,
voorkomen is, dat de rechter bij de beoordeeling van de
redelijkheid van verpachters voi’dering tot betaling van
de pacht rekening zou hebben te houden met den ver-
mogenstoestand van den schuldenaai’ of van den schuld-
eisclier. De betreffende wet biedt de mogelijkheid tot onthef-
fing, indien van den pachter in verband niet de heerschende
buitengewone omstandigheden niet in redelijkheid kan wor-
den gevorderd, den bedongen pachtprijs te voldoen. De
initiatief-voorstellers uit de Kamer hadden indertijd de
vraag, wat de pachter te betalen heeft, mede afhankelijk
willen stellen van de mate, waarin de verpachter belang
had bij de ontvangst van den vollen huurprijs en de
pachter bij niet-voldoening van den huurprijs in zijn

geheel. Zij hadden deze gedachte aldus geredigeerd: ,,Zij
(de leden der Crisispachtkamer) letten daarbij in het bij-
zonder op den vermogenstoestand van beide partijen”.
Met anderen voelde de Minister van Justitie, op welk

2 Juli 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

405

hellend vlak men zich hier -ging bewegen, en sprak o.a.:
,,Wanneer men den vermogenstoestand van partijen ten
grondslag wil leggen, dan zou dat ook op elk ander gebied
van rechtsverhoudingen kunnen gelden”.

Het subjectieve element is daardoor wel niet geheel uit
de wet
verdwenen,
doch een rechterlijke beslissing, mede
afhankelijk van den vermogenstoestand van een van beide
partijen, werd er door onmogelijk gemaakt. Terecht, omdat
daarvoor iedere rechtsgrond ontbreekt. Recht en billijk-
heid kunnen. meebrengen, dat de wetgever ingrijpt en
voorkomt, dat ingevolge de gewijzigde omstandigheden
de eene partij tegenover de andere te zwaar wordt belast;
dit te voorkomen eischt de’ innerlijke redelijkheid van
ieder contract. Verstoring van het evenwicht, van den
samenhang tusschen offers en baten in een contractueele
verhouding, tengevolge eener, bij het aangaan van het
contract onvoorziene, oorzaak en in onvoorzienbaren om-
vang, is eene in het contract zelf gelegen redelijkheidsgrond,
die een bescherming van een der beide partijen rechtvaar-
digt. Wie deze, in het
contract zelve gelegen,
grens uit het
oog verliest, pleegt een onbillijkheid tegenovereen der con-
tractanten en zet de maatschappelijke verhoudingen zonder
genoegzame reden op losse schroeven. Een onbillijkheid te-
genover één der partijen: immers op den crediteursrug mag
niet worden gelegd, wat niet behoort tot het risico, dat
met de verhouding zelve gegeven is en gerechtvaardigd
wordt door de in die verhouding gegronde billijkheid.
Gebondenheid aan een eenmaal aanvaarde verplichting
is een gerneenschapsbelang van groote beteekenis. Het
contract vervult, juist door de onvoonvaardelijkheid zijner
gevolgen, een maatschappelijke functie. liet is juist de
zekerheid van de nakorning der contractueele afspraak,
die het mogelijk maakt, dat tal van ondernemingen het
aanzijn krijgen, dat uitwisseling van goederen plaats
vindt. Maar het contract heeft ook nog een andere zijde. liet vervult de rol van regelend en normeerend element.
lIet legt een rem aan aan degenen, die handel drijven
en die bedrijven opzetten, tenminste zoolang het con-
tract onvoorwaardelijke gebondenheid meebrengt. Zoodra
onzekerheid mogelijk is ten aanzien van het tijdstip
der prestatie of omtrent den omvang derzelve, zal hij,
die zaken doet, geneigd zijn, zich niet meer te bejer-
ken tot economisch verantwoorde handelsverrichtingen.

Natuurlijk, wij erkennen het gaarne, er bestaat een vér-
schil tusschen de gewone handelstransactie en de huurver-
houding. Bij de laastgenoemde spelen persoonlijke factoren, als daar zijn gezinsbelangen, direct een rol, en de algemeene
economische omstandigheden, waarop wij hiervéér wezen,
dwingen den huurder hier en daar in een economisch-
zw’akke positie tea opzichte van zijn verhuurder. Doch dit
geldt hoogstens het tekort aan woningen en het, daaruit
voort,vloeiend, gevaar van ongemotiveerde huuropzegging.
Indien daarvoor werkelijk gevaar bestaat, dan kan men
er vrede mee hebben, dat, gelijk in den vorigen oorlog
met de Huuropzeggingswet geschiedde, wordt ingegrepen.
Anders staat het daarentegen met de bescherming van
den huurder als
schuldenaar.
Overmacht werd tot heden
t.a.v. loutere geldschulden niet erkend, en in zooverre
bestaat er dan ook in vergelijking tot andere verhou-
dingen, met name handelstransacties, geen ander dan
hoogstens een gradueel verschil.
Men zal tegenwerpen, dat toch veelal de verhuurder vroeger uit eigen beweging rekening placht te houden
met de moeilijkheden, waarin zijjn huurder buiten schuld
was geraakt, omdat het eigenaarsbelang zelf meebracht,
geduld uit te oefenen en niet te spoedig tot ontruiming
te ageeren. Wat
iS
nu redelijker, dan dat de verhuurder
thans gedwongen kan worden ditzelfde geduld uit te
oefenen tegenover den huurder, die, als gevolg van hem
overkomen rampen of tegenslagen, buiten eigen schuld
tot betaling, althans tot directe voldoening van zijn
huurschuld, niet bij machte is?
Toch blijven wij van meening, dat het sociaal en eco-

nomisch ongewenscht is, dat de overheid in ee mate
als bij te gemakkelijke toepassing van dit Besluit zou
kunnen geschieden, den nalatigen huurder in bescherming
neemt, en achten wij zulks bovendien niet eens noodzakelijk.
Wij meeen t.a.v. dit laatste te kunnen volstaan met een
verwijzing naar de vrijwel algemeen bestaande gewoonte
derkantonrechtérlijke practijk, om den huurder, die aan-
nemelijk maakte, hetzij, dat hij door tijdelijke financieele
onmacht niet tot betaling in staat was, hetzij, dat hij
geen andere geschikte woning kon vinden, te helpen door
af
de uitspraak van het vonnis tot ontruiming,
af
de
afgifte van het gewezen vonnis aan tehouden tot een
tijdstip, waarop de huurder redelijkerwijze geacht mocht
worden zijn schuld te kunnen voldoen of een nieuwe woning
te hebben kunnen vinden. Ook dat is, zal men opmerken,
een vorm van bescherming des huurders tegen de gevolgen
van diens nalatigheid. Inderdaad: doch dit is iets heel
anders dan hetgeen bij onvoldoend overwogen jurispruden-
tie uit dezen maatregel zou kunnen groeien, nl. het
tot
wettelijk stelsel verheffen
van de achterstalligheid als ge-
oorloofde vanprestatie of van de crediteursgegoedheid
tot disculpatiegrond voor de debiteurswanprestatie. Dit
zou toch leiden tot allerlei chicanes; chicaneuse huurders zullen niet nalaten op deze manier den verhuurder tot al-
lerlei tegemoetkomingen en geduldoefeningen te pressen,
die door hun economische omstandigheden niet gerecht-
vaardigd zijn te achten, te eer waar de beslissing van den
rechter volkomen onzeker is, afhankelijk als zij toch is
van de waardeering van tal van subjectieve factoren.
Niet zonder reden achtte, gelijk reeds opgemerkt,
Mr. Donner, de toenmalige bewindsman aan Justitie,
het bij de behandeling van de Crisispachtwet bedenkelijk
om den vermogenstoestand van beide partijen tot norm
te nemen. Het voorschrift, den vermogenstoestand van beide partijen tegen elkaar af te wegen, leidt er op den
duur toe, dat tenslotte niet de al of niet gegrondheid van
des schuldenaars wanprestatie bij de rechterlijke be-
slissing den doorslag geeft, doch de gegoedheid des schuld-
eischers, de mate, waarin deze in staat is de wanbetaling
van den debiteur. te dragen. Iedere rechtsregel vertoont
toch in de praktijk een neiging tot verabsoluteering
vooral bij de lagere colleges. De beste verhuurderS zullen
daarvan de aupe worden, en dat zijn als regel de groote
instellingen, maatschappijen, enz.: juist die verhuurders,
waarvan met stelligheid gezegd kan worden, dat tegen
hen geen huurders in bescherming behoefden te worden
genomen. Juist zij, die in het verleden wel behoefte hadden
aan rustige belegging, doch niet streefden naar hoog
opgevoerde huurprijzen, hebben het meest kans, vanwege
hun kapitaalkrachtigheid bloot te staan aan chicanes van de zijde van. onwillige huurders.

Appèl gewenscht.

In dit verband mag men wel zeer nadrukkelijk de afwezig-
heid ‘an appèl betreuren, aangezien alles hier afhangt
van de redelijkheid der toepassing. Men krijgt thans de
mogelijkheid van kantonale verschillen, van kanton-
rechters, bij wie een bepaalde toestand niet en van
rechters, bij wie die wèl toelaatbaar
is;
concreter ge-
zegd, van rechters, die de neiging hebben, plus roya-
liste te zijn dan de wetgever, en van andere rechters,
hij wie dit niet het geval is. Indien een verwijzing
naar de Pachtwet veroorloofd is, dan zouden wij er aan
willen herinnerén, hoe t.a.v. deze wet indertijd de toen-
malige Minister van Justitie, Mr. van Schaik, tegenover de
Kamer de mogelijkheid van beroep met klem ontried. op
grond van het gebruikelijke argument der kosten en van
de vertraging der procedure. Toch is het appèl op aandrang
der Staten-Generaal ingelascht en men mag wel zeggen,
dat thhns niemand meer het betreurt, dat het Arnhemsche
Hof eenheid van rechtspraak naast meerdere rechts-
zekerheid waarborgt. T.a.v. het Huurbeschermïngs-
besluit nu gelden volkomen dezelfde argumenten als

406

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juli 1941

aangevoerd ten gunste van de mogelijkheid van hooger
beroep bij de Pachtwet, te weten de behoefte aan rechts-
zekerheid, waar het gaat om beslissingen volgens normen,
die in de wet slechts vaag zijn aangegeven en in sterke
mate voor een subjectieve beoordeeling door den rechter
ruimte laten. Ja, zelfs zijn t.a.v. het onderhavige Besluit
de normen nog vager, nog meer van subjectieven aard.

B.
Het geQaar, dat lichwaardige toepassing kan hebben
coor den woningbouw.

Wie dit wil beoordeelen, moet uitgaan van de rentabili-
teit der huizenexploitatie, omdat, gelijk trouwens te be-vroeden valt, tusschen beide een nauw verband bestaat.
Hoe staat het nu met de opbrengstmogelijkheid van woon-
en winkelhuizen? Uit de cijfers, die dienomtrent den laat-
sten tijd gepubliceerd zijn – wij wijzen bijv. op de, kort-
geleden verschenen, studie van Dr. W. G. J. ten Pas in
het ,,Verzekerings-archief”, gewijd aan het rendement van
onroerende goederen -, blijkt maar al te duidelijk, hoe de meening, als zou de exploitatie van onroerende goederen
zoo uitermate loonend zijn, op een misvatting berust.
In zijn zoo juist genoemde studie komt Dr. ten Pas tot
de conclusie: ,,Men kan nu eenmaal niet altijd gelukkig
zijn in de keuze van zijn beleggingen. Wel toont deze
statistiek aan, dat verhalen van hooge rendementen bij
exploitatie van huizenbezit haar het rijk der fabelen ver-
wezen moeten worden”. Het proces van huurdaling sedert
de laatste jaren had, bij gelijkblijvende lasten, geleid tot
een groote verstoring van het evenvcht tusschen kosten
en opbrengsten. Waar de huren waren blijven staan op het
laagste punt der voorafgaande jaren, was er van een ge-
zonde rentabiliteit van het in den woningbouw belegde
kapitaal veelal weinig of geen sprake. Intusschen had de,
in den laatsten tijd aan den dag getreden, stijging der bouwkosten, en een hier en daar aan den dag tredend
tekort aan woningen, vooruitzicht gegeven op eenig
huurherstel. Door het absolute verbod van eenige huur-
verhooging echter werd deze verwachting in duigen ge-
slagen. Integendeel, de woningexploitatie ziet zich gesteld,
naast een bevroren huurpeil
;
tegenover een stijging van
kosten van onderhoud, een sterke verhooging der grond-
belasting, een ten aanzien van alle leveringen en diensten
doorwerkende omzetbelasting, enz. Hierbij komt nu het
Besluit in kwestie, waarvan men niet weet, hoe de ver-
schillende rechters het zullen toepassen, de positie van den
verhuurder tegenover zijn huurder zeer onzeker maken.
In dit alles tezamen nu schuilt niet weinig gevaar voor
den woningbouw. Deze wordt toch gefinancierd, – zoo
zulks niet rechtstreeks door den staat gebeurt – door de
beleggers in woon- en winkelhuizen. Niet alsof deze,
particulieren, maatschappijen en instellingen, zich direct
met den woningbouw zouden inlaten. Neen, zij plegen als koopers van woningen en woningcomplexen op te treden, en deze mogelijkheid, of liever de zekerheid, dat kapitaal-
krachtige personen, vennootschappen en instellingen tot
beleggingen in woningen zullen overgaan, maakt het
den bouwers mogelijk, den bouw te ondernemen; want de bouwers bouwen met de bedoeling, niet om het gebouwde
te behouden, doch om, zoo spoedig mogelijk, met eenige
winst het door hen gestichte af te stooten. In verband hiermede moet men het door ons geschre-
vene vooral bezien. Wij wezen op het gevaar der vage
formuleering van het Besluit, waarbij kantonrechters,
zonder dat er mogelijkheid bestaat van appèl, beslis-
singen kunnen nemen omtrent het al of niet oorbare van
een bepaalden achterstand van den huurder. Zoude dit
kunnen leiden tot een hand over hand toenemen van het
wanbetalen, en zulks vooral op grond van min of meer
voorgewende moeilijkheden, dan is inderdaad het gevaag
niet twijfelachtig, dat de economisch sterkere verhuurders
zich van de exploitatie van onroerend goed zullen terug-
trekken, zulks ten nadeele der gemeenschap, nu en voor
de toekomst. Deze kan er toch niet bij gebaat zijn, in-

dien de woningvoorziening zou komen af te glijden in
handen van hen, die weinig of geen financieelen weerstand
bezitten, voor wie elke huurschade immers een bedreiging beteekent van hun economisch bestaan en dus een prikkel

vormt om die schade op huurders, door opslag van
huur, chicanes, nalaten van onderhoud e.d., te verhalen.
Groote schade zou de gemeenschap in de toekomst lijden,
indien de welgestelde belegger zich van de woningmarkt
terug zou trekken, want daardoor zou het financieele peil
van de woningexploitatie, gelijk voor de hand ligt, wor-
den bedreigd.

Jhr. Mr. C. M. 0. VAN NISPEN TOT SEVENAER.

DISCONTOVERLAGING.

Men schrijft ons uit bankkringen:

Sedert 28 Augustus 1939 – toen De Nederlandsche
Bank in den druk op het guldensdevies voor het laatst aanleiding vond om de discontoschroef te hanteeren –
is het tarief, zoowel voor wissel- als promessedisconto
als voor beleeningen, ongewijzigd gebleven. Ook het
betrekken van ons land zelve in den oorlog heeft geen
wijziging in de officieele rentetarieven gebracht. Het
feit, dat in een zoo bewogen tijdvak van bijna twee jaren
het bankdisconto geen enkele maal werd veranderd, is
een duidelijke aanwijzing voor de opvatting, .dat onder
de geldende verhoudingen de discontopolitiek geen functie
van beteekenis meer te vervullen heeft. Tot 10 Mei van
het vorige jaar stond onze monetaire situatie vrijwel
ononderbroken in het teeken van de ,,external drain”,
welke door de invoering der deviezencontrôle toen plotse-
ling tot stilstand werd gebracht. Daarna echter deed zich
een ,,internal drain” voelen – nu niet van goud en de-
viezen, maar van bankbiljetten – welke tot gevolg had,
dat vrijwel zonder onderbreking een beroep op De Neder-
landsche Bank moest worden gedaan. Dit alles heeft men lâten voorbijgaan zonder het oflicieele disconto ook maar een enkele maal te wijzigen.
Over de effectiviteit van de discontopolitiek in nor-
male tijden kan men van meening verschillen. Het doel
eener discontowijziging kan trouwens al naar de om-
standigheden zeer verschillend zijn. Vfanneer er een ge
heel vrije beweging op de internationale geldmarkten be-
staat, zal een discontoverhooging het evenwicht tusschen de
geldrente in de veschillende centra kunnen herstellen,
en aldus noodig kunnen zijn om te omvangrijke geldver-
plaatsingen op korten termijn- tegen te gaan. Wanneer
anderzijds in een periode van hoogconjunctuur een om-
vangiijke credietvraag zich openbaart, van dusdanigen
omvang, dat, mede als gevolg van het effect op den biljet-
tenomloop, een stijgend beroep op de centrale bank moet
worden gedaan, dan kèn een verhooging van het dis-
conto wellicht ,,de spits afbijten”. Geen van deze beide
gevallen heeft zich echter in het atgeloopen tijdvak voor-gedaan. De deviezencontrôle verhinderde eiken trek naar
het buitenland, en, wat de inheemsche credietvraag be-
treft, deze was uitsluitend afkomstig van de schatkist,
een tendens, die gepaard ging met een krachtige ver-
mindering van de commercieele credietvraag. Indien er al
verschijnselen waren, die men zou willen bestrijden –
b.v. de neiging tot oppotten van bankpapier – dan reali-
seerde men zich, dat het instrument van de disconto-
politiek daarvoor te eenen male ontoereikend zou zijn.
Kan men dus zeggen, dat er onder de heerschende om
standigheden voor verhooging van het ofticieele disconto
geen aanleiding was, ook voor verlaging bestond geen
reden. In feite is de situatie reeds sedert geruimen tijd
aldus, dat het officieele disconto geen functioneele betee-
kenis meer heeft. Noch aan de beïnvloeding van de geld-

2 Juli 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

407

markt, noch aan het bereiken van bepaalde monetaire
doeleinden kon de discontopolitiek dienstbaar worden ge-

maakt.
In dat licht bezien kan men de recente verlaging van
het wissel- en promessedisconto met j pCt. dan ook niet
als een maatregel van vèrstrekkende beteekenis beschou-
ven. Wanneer men de cijfers van de weekbalansen der
centrale bank beziet, dan blijkt, dat reeds sedert zeer
geruimen tijd de veranderingen in den omvang van de
binnenlandsche wisselportefeuille vrijwel uitsluitend ver-
oorzaakt worden door wisselingen in den omvang van
het rechtstreeks ondergebrachte schatkistpapier. Slechts
bij hooge uitzondering doet de geldmarkt zelve een be-
roep op De Nederlandsche Bank, nl. wanneer er plotselinge
verschuivingen optreden, zooals dat b.v. het geval was
ten tijde van de storting op de jongste consolidatieleening.
Afgezien van dergelijke uitzonderingsgevallen heeft het officieele disconto voor de markt geen beteekenis meer.
Het is niet geheel ondenkbaar, dat de discontoverla-
ging mede plaats vond op grond van de overweging, dat de banken juist in een tijdvak, waarin opnieuw rekening
wordt gehouden met de mogelijkheid van een omvang-
rijke consolidatie-operatie, het minder bezwaarlijk zullen
vinden voort te gaan met het opnemen van schatkist-
papier, wanneer zij weten dat, indien tijdelijk tot herdis-
conto moet worden overgegaan, zulks zal kunnen geschie-
den op een rentebasis, die niet te ver van de marktrente
af ligt. In dit verband moet overigens geconstateerd wor-
den, dat van eenige terughoudendheid der geldgevers uit
hoofde van dit risico tot gedwongen herdisconteering
niet gebleken was. Daarbij komt nog, dat het overgroote
deel van de in zulk een geval tijdelijk benoodigde middelen
placht te worden opgenomen als voorschot in rekening-
courant en dus niet door disconteering (dit laatste gebeurde
slechts voor het materiaal met uiterst korten looptijd), en
juist de beleeningstarieven, inclusief die voor voorschotten
in rekening-courant zijn onveranderd gebleven. De andere
verldaring die men voor de tariefsverlaging zou kunnen
geven – nl. de opzet, om aldus een gunstige stemming voor te bereiden voor een consolidatieleening – wordt
ook weer min of meer weersproken door het onveranderd
blijven van de beleeningsrente. Hoogstens zou er in dit
verband sprake kunnen zijn van eenig psychologisch ef-
fect, maar ook dat kan toch nauwelijks van veel beteekenis
zijn.
Wanneer men dus een motief voor dezen maatregel
zou willen aangeven, dan is men geneigd in de eerste plaats
te denken aan de aanpassing van de bankrente aan de
marktrente, welke laatste immers voor schatkistpapier
– practisch het eenige discontomateriaal dat beschikbaar
is – i0 de afgeloopen maanden twee keer verlaagd is,
laatstelijk eenige weken geleden, waardoor de marge tus-
schen officieel disconto en marktrente noemenswaard ver-
groot werd. Het moment voor zulk een aanpassing was
thans ook in dier voege geschikt, dat de omvang van het
rechtstreeks hij de centrale bank ondergebrachte schatkist-
papier, door de permanente daling hierin sedert Mei jl.,
op een relatief laag niveau is gekomen, terwijl een verdere
daliog verwacht kan worden, wanneer de bestaande ten-
dens tot vergrooting van de buitenlandsche visselporte-
feuille blijft aanhouden, hetgeen yoor het oogenblïk in de
rede ligt. Binnen enkele weken kan aldus de toestand
bereikt worden, dat de markt al het aangeboden schatkist-
papier kan opnemen. Dat men deze wijziging van de geldmarktsituatie ook in het officieele discontotarief
tot uiting wil brengen, is plausibel. Een diepere grond
dan deze voor de discontoverlaging is vooralsnog niet
aan te geven.

GEGEVENS OVER HET KAMPWERK VOOR

JONGE MENSCHEN.

In ons vorige artikel’) werden algemeene mededeelingen
gedaan omtrent het kampwerk voor jonge werkloozen
in de afgeloopen jaren. Thans zullen, voor zooverre het
materiaal hieromtrent beschikbaar is, verschillende bijzon-
derheden volgen over hetgeen de onderscheidene groepen
in den loop der jaren op dit gebied hebben verricht.

De Protestantsch-Christelijke groep.

Op 3 October 1932 kwam in den Raad van Nederland-
sche Kerken voor practisch Christendom de vraag aan
de orde, hoe, meer dan voorheen, in kerkelijke kringen
belangstelling voor en medewerking aan de moreele zorg
voor werkloozen te verkrijgen was. Wel werd reeds hier en
daar, ook van Christelijke zijde, aan het werk ten behoeve
der werkloozen deelgenomen, maar toch liet, naar eigen
inzicht, in vergelijking met hetgeen anderen deden, de
medewerking uit kerkelijken kring te wenschen over.
Op 12 Januari 1933 werd nu in het leven geroepen de
,,Centrale voor ‘Verkloozenzorg, gesticht op initiatief
van den Raad van Nederlandsche Kerken voor practisch
Christendom”, met als doel: bevordering van ontwikkeling
en ontspanning, alsmede het verleenen van moreelen steun
aan werkloozen, een en ander in den ruimsten zin.
Aanvankelijk bestonden de werkzaamheden der Cen-
trale in het stimuleeren en voorlichten door middel van
provinciale comité’s, welke in verschillende plaatsen
het initiatief tot actie op dit gebied namen. Langzamerhand
rees evenwel devraag, waarmede ook anderen zich bezig
hielden, of men wel den goeden weg volgde. De ervaring
toch leerde, dat het plaatselijk werk voor ontwikkeling
en ontspanning.in vele plaatsen bedenkelijk begon te ver-
loopen. 1-let droeg teveel het karakter van bezighouden.
Ook de arbeid in de korte werk- en leerkampen kon op
den duur geen bevrediging schenken. Een en ander was
aanleiding tot het ontwerpen van een plan voor werk-
verschaffing aan jeugdige werkloozen, die daartoe in zgn.
lange kampen zouden vertoeven.
De regeering was bereid, onder zekere voorwaarden,
75 pCt. van de kampkosten te subsidieeren, mits ook de
Centrale, evenals andere soortgelijke organisaties, voor de
resteerende 25 pCt. zorgde. Dit laatste beteekende voor
de Centrale voorloopig een som van f 50.000. Om toch
met het werk een aanvang te kunnen maken, stelde de
Christelijke vakbeweging een flinke waarborgsom voor de
Organisatie van één kamp beschikbaar. Onder de leus
,,Jong Flolland snakt naar werk”, werd Christelijk Neder-
land mobiel gemaakt voor de eerste groote financieele actie. Dit bleek in het begin reeds een succes te zijn.
De arbeid der stichting met betrekking tot de werk-
kampen heeft zich dan ook snel ontwikkeld. Toen de eerste nationale collecte meer opbracht dan verwacht
werd en de aandrang der adspirant-deelnemers veel
grooter bleek dan aanvankelijk was vermoed, werd be-
sloten niet drie maar tenminste zes kampen te openen.
Dit aantal werd later weer uitgebreid. 1-Jet vinden van werkobjecten op de centrale punten
van ons land was geen gemakkelijk probleem. Er mocht
geen werk aan de vrije markt worden onttrokken, noch
aan die van de werkverschaffing voor ouderen, terwijl de
jongens toch productieven arbeid moesten verrichten,
die ook economisch was verantwoord. De werken, welke
tenslotte in den loop der jaren werden uitgevoerd, be-
stonden in het algemeen in het onderhouden en ver-
Iraaien van natuurmonumenten. Waar de eigenaren der
objecten in normale tijden er niet aan zouden denken
hiervoor gelden uit te trekken, stelden zij thans hun
bezittingen beschikbaar en zorgden voorts voor technische
lèiding en materialen. De Centrale werkte dus voor ,,der-
den”, ging steeds na, of geen arbeid aan de Vrije markt

‘)
Het kampwerk voor jonge menschen, E.-S. B. van 25 Juni 1941,
No. 1327, blz. 394/396.

408

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juli 1941

werd onttrokken en of het algemeen belang werd ge-
diend. 1-let Rijk stelde gratis kampen voor huisvesting
beschikbaar of verleende subsidie, wanneer de Centrale
zeil gebouwen moest huren of overnemen.
Aanvankelijk was een kampperiode gesteld op acht weken,
daarna op negen weken, en tenslotte op drie maanden.
Tot medio 1998 bestond de leiding in de kampen uit
een kampléider, acht tot twaalf tentchefs (groepleiders)
en twee kampmoeders.
Op den duur voldeed dit systeem niet. De samenstelling
van de staven veranderde te veel en het was niet altijd
doenlijk, de meeSt geschikte personen te vinden. Daarom
werd besloten, per kamp naast den algemeenen leider
drie hulpleiders en twee kampmoeders in vasten dienst te
nemen. Dit systeem blek in de practijk beter aan de
verwachtingen te voldoen.
De Centrale had ook de mogelijkheid bestudeerd, of
zij nog iets meer kort doen voor haar deelnemers. 1-lierhij
werd b.v. gedacht aan emigratie-mogelijkheden. Vooral
in de laatste jaren werden steeds meel krachten gevraagd
voor de Rijn- en kustvaart en het melkersbedrijf. Dit
bracht de Centrale op het idee, vakkampen – deze soort
van kampen zal het Rijk blijkens heiichten in de bladen voortzetten – te openen voor de opleiding tot schippers-
knecht en melker. Op 10 October 1938 werd de eerste
Schipperscursus, op 14 November 1938 de eerste melkers-
cursus geopend. Dit werk gdf groote voldoening, omdat
vrijwel alle deelnemers, na afloop van de kampperiode,
in het viije bedrijf geplaatst konden worden.
1-let kampwerk Stond steeds aan groots schommelingen
bloot. In het eene jaar konden b.v. alle jongens, die een
aanvrage daartoe deden, onmogelijk worden geplaatst, in
een ander jaar Scheen de wçrkloosheid onder de jeugd bijna
niet meer te bestaan. Devoor-inobilisatie en de mobilisatie
hadden veel invloed op het hier besproken werk.
1-lieronder volgt een opgave van de kampen, welke
door de genoemde Centrale zijn gehouden, benevens
eenige andere bijzonderheden:

,,’t Wijde Veld”, Ee ……….van
13. 5.1935
tot
24.6.1939
,,De Scliaapskooy”, Rockanje

..,, 30. 7.1935 ,,

4.8.1940
,,Gooilanct”, Bussum …………..
23. 9.1935

,, 30.9.1939
,,Eercle”, Ommen

…………….
30. 9.1935

,, 15.2.1941
,,Elfbergen”, Oude Mirdum

……
9. 9.1935 ,,

1.5.1941
,,Roden”, Raden

……………..
7.10.1935

,, 23.9.1939 ,,Ouverberg”, Rumpen …………
23. 9.1935 ,, 24.6.1939
,,FIet Putven”, chaam …………
27.11.1936

,, 15.2.1941
,,De Kuil”, J3cekbcrgen

……….
3. 8.1936

,, 13.5.1939
iS. 15.
……….
5. 8.1940 ,, 15.2.1941
13e Kale Berg”, Barchem ……..
1.10.1940 ,, 15.2.1941
Schipperskamp, Amsterdam ……..
9. 9.1940 ,, 28.2.1941
Melkerscursus, Sneek …………..
14.11.1940
,, 1.5.1941

Aantal deelneme,’s.

Kamp le:
1935
1
1936
1
1937
1
-1938
1
1939
1
1940
1
Totaal

Ede …………
390 733 500
491
259

2373
Rockanje
304
674
521
473
353
259 2584 192 668
528 555
297

2240
189

.

640
505 526
374
468
2702
Bussum ………

Oude 3lirdum
.
82
466
451
559
245 207
2010
Roden
99
620
664
752
466

2601
158 120 108
51

483

Omnien

………

Chaani

461
618
578
358
294
2309
Beekbergen

.
. .

330
711
509
230
211
1991

Rumpen
………46

89
89
Barcllem

………………
29

29
m
Asterdam

.
. .
Sneek

………………..
……
32
32


1302
4750 4618
4551

2633

1589

19443

Aantal man lcampdagen.

Kamp te:
1935
1

1936

1

1937 1938
1
1939
1
1940 j
Totaal

14.688
24.249
20.161
20.385
11.263

90.746
Rockanje

.
10.612
25.189
19.632
17.856 13.475 8.298
95.062
Bussum

. . .
5.312 23.713
20.484
20.476
10.830

80.815
Ommen

. . .
5.853
23.696 22.202
21.071
16.071
17.395106.288
Oude Mirdum
3.666 14.987 14.393 15.864
19.07514.085
82.070
2.654
19.561
19.067 19.405
10.203

70.890

Ede

………

Rumpert

.
. .
1.516
5.901
4.977
4.418 2.350

19.162
Chaam

. . .

17.699
21.316
17.625
12.729 10.166 79.535

Rocfen

…….

Beekbergen .

12.289 27.087
17.698
8.646
7.283
73.003
Barchem
. . .
– – –

-.
3.365 3.365
– – –


891 891
Sneek

…….
Amsterdam
.





1.785
1.785

144.301167.2841169,31911
54.7981
1
04
.6
42
16
3
.
2
681
703
.
612

Lee ftjden aan deelnemers der cverkkanyen.

1936 1937
1
1938
1
1939
1
1940

gem.

pct.

pCt.

pOt.

pCt.

pCt.

pCt.
16-20
jaar

52

51

58.6

62.3

76

60

21-23
jaar …….
42.2

42

35.1

26.8

16

32.5
24
jaar en ouder

5.8

7

6.3

10.9

8

7.5

1
100

100
1
100

1
100

100
J
100

De gegevens over 1935 ontbreken.

Duur de, iverkloosheid aan de deelnemers aan de kampen.

1936
1

1937
1

1938
1

1939
1

1940
1
gem.
pOt.
pct.
pOt.
pCt.
pOt. pOt.
tot
3
maanden
26.62
32.17 47.50 53.53 77.10
47.38
6
maanden
17.56 16.25
65.05 19.30
15.85 16.80
1

jaar ……….
19.19 15.18
11.15 10.70 2.85
11.82
1

jaar

……..
8.46
8.12
4.80 2.59
0.70
4 .93
2

jaar……….
11.06
10.37
6.55
4.39 1.00
6.68
21

jaar

……..2.99

.

3.57
2.00
0.68 0.35
1.92
3

j aar ……….
6.24
6.53 4.65
2.95 0.45
4.16
4

jaar ……….
4.40
4.05
3.30
2.67 0.80
3.05
langer dan
4
jaar
3.48 3.76
5.00
3.19
0.90
3.26

1100
1
100

1
100
100
100

1
100

In de crisisjaren was de wei’kloosheid onder de meisjes
vrij omvangrijk; vele konden op kantoor of in de fabriek
geen werk meer vinden.
lIet was echter eigenaardig, dat voor de huishoudelijke
beroepen een tekort aan werkkrachten viel w’aar te ne-
men. 1-let meerendeel van de werklooze meisjes kwam
hiervoor intusschen niet in aanmerking, omdat het niet of
onvoldoende geschoold was. De Centrale besloot toen
ihtei’naten op te richten voor opleiding tot huishoudelijke
beroepen. Bijna alle meisjes, die de cui’sussen hiei’voor
hebben gevolgd, konden worden geplaatst. Ei’ waren
in totaal drie internaten, nl. te 1-laarlem, Groningen en
in Arnhem. –
ilier volgt een opgave van de gehouden intei’-
naten:,

Haarlem

van
14.9.1936
tot
10.4.1941
Groningen

,,

17.4.1939 ,,

16.5.1940
Arnhem

,,

24.4.1939 ,, 10.4.1941.

De opleidingsduur was drie maanden, hetgeen wel iets
krap is, doch geerszins te kort, daar het hier ging om
meisjes van 16 jaai’ en ouder, die hegi’epen wat ze moesten
doen. 1-let opzoeken en beoordeelen van de gezinhen en
het plaatsen der meisjes in betrekkingen geschiedde met
veel succes dooi’ de arbeidsbemiddelaarsters van den
Rijksdienst der VVerldoosheidsverzekering en Ai’beids-
bemiddeling, thans Rij ksarbeidsbureau.
Aantal deelneeniste,’s aan de internaten.

1936

137
1938

1939

j
1940

1

totaal

1-Taarlejn
Groningen

..
Arnhem

40
– –

120

120

116
79
42

93
61
57

489
140 99
40 120 120
1

237

1

211

1

728

A. antal’ internaaisdagen.

1936 1937 1938
1939
1

1940

1

totaal

Haarlem

.
. . .
3441
10107 10149
9415
7823
40.935
Groningen

.
.

. –

6672
3013
9.685
Arnhem

. . . .



3097 3997
7.094

1

3441
10107
1
10149 19184 14833
1
57.714

Zooals reeds is medegedeeld, ontving de Centrale
vooi’ het kamp- en internaatswerk subsidie van de over-
heid; de ,,meerkosten”, d.w.z. de niet door het.subsidie
gedekte kosten, moesten worden bestreden uit de op

2 Juli 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

409

hrengst van collectes. Er zijn in totaal vijf nationale
collectes gehouden, met de volgende uitkomsten:

1935

ie collecte f

75.183.95
1936 2e

,,
125.090.35
1937

3e

,,
103.625.81
1938 4e
77.202.27
1939

5e

,,
,,

80.986.35
1940
,.

2.382.27

Du in totaal het belangrijke 5e-
cirag van
…………………..
t 464.471.-

De Roonisch-Katholie/ce groep.

De denkbeelden, welke aan het kampwerk, zooals dit
werd georganiseerd door de Nationale Roomsch-Katho-
lieke Commissie voor Jeugdwerkloozenzorg, ten grondslag
lagen, werden in ons eerste artikel reeds belicht. We
kurnen dus thans met enkele beschouwingen en cijfers
volstaan.

Wat betreft de organisatie van het Katholieke kamp-
werk valt op te merken, dat ieder kamp een eigen kamp-
bestuur had. Dit bestuur is wel te onderscheiden van de
leiding of den staf in het kamp zelve. Men zou ,deze figuur
kunnen vergelijken met de verhouding tusschen een
schoolbestuur en het onderwijzend pei%oneel.

Als kampbesturen van de jongenskampen fungeerden
gew’oonlijk de besturen van de diocesane jeugd- of stand-
organisatie der arbeiders, al dan niet bijgestaan door
vertegenwoordigers van andere organisaties. De meisjes-
kampen stonden rechtstreeks onder beheer van de Vrou-
welijke Jeugdheweging
xoor
Katholieke Actie in de ver-
schillende hisdommen.
In 1939 werden, mede op initiatief van het Departe-
ment van Sociale Zaken, zoowel voor het jongens- als
voor het meisjeswerk, Nationale Kampstaven ingesteld,
waarvan verschillende kampleiders (sters) deel uit-
maakten. De bedoeling was, dat zij de Commissie met raad
zouden bijstaan hij het nemen van besluiten over het pro-
gramma en de methode van vorming in de kampen.
Het aantal deelnemers(sters) blijkt uit de volgende
cijfers:

,,Man-
,,Man-
Aantal
Totaal
Aantal
kamp-
Aantal
kamp-
meisjes
,,man-
jongens
dagen”
meisjes
dagen”
en
kamp-
jongens
meisjes
jongens
dagen”

1933
1.948
11.688
357
2.142
2.305 13.830
1934
1.819
21.112
234
2.800
2.053
23.912
1935
2.056
34.799
461
7.921
2.517 42.920
1936
3.907 103.206
745
30.149
4.652 133.355
9937
6.523
162.749
1.004
42.007
7.527
204.756
1938
6.552
184.646
1.833
65.520
8.385 280.166
1939
6.719
164.211
1.636
104.101
8.355
268.312
1940
3.402 137.190 1.466 105.868 4.668 243.058

In 1939 bedroeg het aantal Katholieke jongenskampen
11 en het aantal meisjeskampen 6. Door de afnemende
werkloosheid onder de jeugd tengevolge van de mobili-
satie en andere factoren, is het getal jongenskampen in 1940 verminderd tot 7. Het aantal meisjeskampen
bleef hetzelfde.
De meisjeskampen wes’den onderverdeeld in opleidings-
kampen en voorbereidi ngskampen. De opleidingskampen
gaven een opleiding, hetzij tot dienstbode (,,Huize Bloem-
hof” te Haarlem; ,,Huize Driekoningen” te Wassenaar;
,,Bouvigne” te Ginneken en ,,Maria-oord” te Vught),
hetzij tot sociale bedrijfshulp en’ tot meer verantwoor-
delij ke huishoudelijke hulp (,,Bouvigne” te Ginneken).
De duur der opleidiug was 3 maanden.
Schematisch voorgesteld, omvatte het cultureele pro-
gramma in de Katholieke kampen de volgende punten:
Cursussen en lessen voor elementaire ontwikkeling
(in de Nederlandsche taal en in rekenen).
Cursussen en lessen voor beroeps- of vaktechnische
ontwikkeling (in boekhouden, handelsrekenen, handels-
kennis, middenstandsdiploma, bouwkundig-teekenen, ma-
terialenleer, electro-techniek, landbouw en tuinbouw, en z.). Lessen en voordrachten ter algemeene vorming (al dan
niet met lichtbeelden), b.v. op het gebied van godsdienst

en liturgie, maatschappijleer, vaderlandsche geschiedenis,
heemkunde, groote bedrijven en instellingen in Neder-
land, Nederland als koloniale mog&ndheid, sociale wetten
en instellingen, practische kennis voor het leven (hygiëne
en volksgezondheid, verkeersregels, E .1-1 .B .0., woning-
inrichting, enz.), de hemellichamen, e. d. Lessen en voordi’achten over de kunst en de schoon-
heid in het algemeen, over beroemde kunstenaars, over
kunstuitingen op het gebied van letterkunde, tooneel,
muziek, bouwkunst, schilderkunst, beelhouwkunst. Vrije
clubs voor beoefening van muziek, tooneel, enz. Muziek-,
tooneel- en tilmavonden.
Lessen en oefeningen tes’ bevordering van de licha-
melijke opvoeding. Beoefening van buitenspelen als
voetbal, handbal, tennis, enz. Vrije clubs en sportmiddageri.
Excursies naar musea, bedrijven, instellingen, oude
bouwwerken, enz.
Iluisvl ij t (houtzaagwerk, snijwerk, teekenen, boet-
seeren, leerbewesking, metaalwerk, brandschildei’en) en
ontspanning (tafeltennis, dammen, enz.).

De neut,ale groep.
De Federatie van Werkkampen, flauw samenwerkende
met liet Tolkshoogeschoohwerk te Bakkeveen (Fr.), heeft
eveneens goeden arbeid verricht.
De oi-ganisatie in de kampen was als volgt: gedurende
6 ochtenden en 2 middagen (30 uur): practisch werk in
een groote verscheidenheid, zoodat ieder zooveel mogelijk
in zijn eigen vak kon werken ter vergrooting van zijn vak-
kennis; gedurende 2 middagen en 1 avond: theoietisch werk (uitwerking van de schriftelijke taken van het In-
stituut voor Individueel Onderwijs te Amsterdasn vooi-
vervolg lager onderwijs, of van hèt Polytechnisch Bureau
Nederland te Arnhem voor technisch ondeswijs); verder
1 middag: sport; 1 avond: zang of vooi-dsacht; 1 avond:
discussiegroep en gedurende 2 avonden: vragenavonden,
lezingen door de leiding of door sprekers van buiten het
kamp.

Om de andere week bestond er gelegenheid ‘s Zaterdags
en ‘s Zondags naar huis te gaan; de andere week-einden
werden gemeenschappelijk in het kamp doorgebracht.
‘s Zondagsochtends kon ieder de kerkdiensten in de om-
geving bijwonen, terwijl voos- degenen, die dat niet deden,
in het kamp een ochtendwoord gesproken werd. De
Zondagmiddagen waren bestemd voor wandelingen in de
omgeving, de Zaterdag- en Zondagavonden voos lezingen
met lichtbeelden, muziek- en gezellige avonden.
De cijfers over het aantal deelnemers te Bakkeveen
zien ei’ alg volgt uit:

Kampen

Weken

Deelnemers

3landagen

1932

3

6

131

1792
1933

7

14

213

2884
1934

9

20i

337

4774
1935

11

37A

458

10556
1936

12

53

593

47144
1937

12

58

538

17523 1938

12

71

605

21496

Na 1938 onderging de organisatievorm van deze groep
eenige verandering. Over den arbeid in genoemd jaar
valt het volgende te vermelden.
Gehandhaafd werd het bestaande kampcentrum te
Bakkeveen (Fr.), alwaar s’egelmatig verschillende kampen
werden gehouden en wel:
Een permanent scholingskamp voor jonge ambachts-
lieden in de Centrale Werkplaats, welke dichtbij, met Rijks-
hulp, was gesticht. Gemiddelde deelname 50 jongens.
In hoofdzaak was deze inrichting bestemd voor deelnesnes’s
uit de 9 omliggende gemeenten, maar in beperkte mate
ook toegankelijk voor jongens uit andere gewesten. Duur
der periode, met het oog op de scholing: 6 maanden.
Een landarbeiderscursus in de wintermaandën voor
scholing in het landarbeidersvak. De deelname aan de

410

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juli 1941

landarbeiderscursussen bedroeg gemiddeld 50 personen
terwijl de duur van het kamp 3 maanden was.
c. Eén kamp voor meisjes in 1939 gehouden voor oplei-
ding tot huisverzorgster in de provincie Drenthe. Deelname
20 personen; duur 6 weken.
In de Volkshoogeschool ,,Diependaal” bij Markelo (0.)
werden, als uitgangspunt voor het toentertijd beoogde
kampcentrum in Twenthe, gedurende een deel van het
jaar kampen gehouden voor werklooze jongeren. FIet
laatste kamp vond plaats van October tot December 1940. Het aantal deelnemers was 50; het ging toen in hoofdzaak
om scholing voor het bouwvak.
In deze groep vallen voorts een algemeene opleiding
voor dienstboden en eenige schipperskampen» Daarover zijn de volgende gegevens beschikbaar.
De arbeid van het Algemeen Comité tot opleiding pan
Dienstboden,
dat die meisjes tot zich trok die liever niet
naar een Christelijke of Roomsch-Katholieke opleiding gingen, is in het volgend overzicht neergelegd:

Stand oan de plaatsingen van de 10 cursussen, oan
Januari
1938
t.e.m. Maart
1941
georganiseerd door het
Algemeen Comité tot opleiding cnn dienstboden te Hilcersu’n.

Cursus

Aantal meisjes
36
41
42
41
41 41
36
36
41
46
keukenmeisje
t
3
2
4
3
t
3

2

4
t t t
1
1
t
1 1
12
10
13
17
12
13
zo
14
12
18
inrichting

…………

6
4
2
3

2
12
15
tO
11
10
7
11
tS
14
terug in fabriek of atelier
…………..
1
2
1
2 2
t
1
2
1

tweede meisje

………

ziek
………………

1
t
1
3
2
2
2-

meisje

alleen
…………

7

.

3
3

3 7
5
2 2
3
3

dagbetrekking

………8

naar huis wegens ziekte
1
3
2
1
t
2
2 2
1
naar huis voor zoeken

.
..

onbekend

…………..

betrekking
1

t
1

t
1
1
3 3
t
1
getrouwd

………….5
gestorven

………….

t




—-

getuigschrift gekregen
21
31
36 33
26
26
26
x
x
x
speidje voor 3 jaar in
in één betrekking

..
5

Opmerkingen:
,,onbekend” beteekent, dat in zéÔ langen tijd niets van deze meisjes
is gehoord, dat niet meer met zekerheid kan worden gezegd, waar
zij zijn; het is dus wel mogelijk, dat zij in betrekking zijn.
x beteekent: getuigschriften nog niet uitgereikt.

De schipperskampen zijn te onderscheiden in twee
categoriën, t.w.: Twee proefkampen van elk een half jaâr werden op
het schip ,,Koningin Wilhelmina” te Amsterdam gehouden.
Het aantal deelnemers bedroeg 24. De resultaten toonden
aan, dat er zeer veel belangstelling en ambitie voor deze
scholing bestond, welke leidden tot talrijke plaatsingen
bij Rijn- en kustvaart. Er kwamen vele blijken in van
groote tevredenheid van den kant der schippers over de
jongens.
Permanent schipperskamp ,,IJsselsteiri” bij Zwolle.
Tot April 1941 werden aldaar drie kampen gehouden, elk
van een half jaar. De deelname bedroeg gemiddeld per
kampperiode 40 jongens uit het geheele land.

De Sociaal-democratische groep.

In de moderne Centrale voor Werkloozenzorg was de
gedachtenwereld, zooals deze tot uiting kwam in het N.V.V.,
de S.D.A.P., de Arbeiders-jeugdcentrale (A.J.C.) en den
Nederl. Arbeiderssportbond, vertegenwoordigd. In het
bijzonder de A.J.C. heeft, op het gebied van het kamp-
werk voor de Nederlandsche werklooze jeugd, mooi pio-
nierswerk verricht. Haar jaarlijksche bijeenkomsten op
den centralen post te Vierhouten, waar ook honderden wer-
kenden samenkwamen, genoten in de arbeidersbeweging
allerwegen overgroote belangstelling.
Daar hetgeen hier in de kampen voor jonge werkloozen
werd verricht, in groote lijnen overeenkwam met dat

in de kampen van de andere centrales, kan thans, als slot
van dit artikel, met eenigleitenmateriaal worden volstaan:

Plaats en aard van
Welof
niet
gehouden in het jaar
het kamp
1937 1938
1939

Vierhouten
Algem. werkkamp
wel
wel
wel
Fluizèn
Algem. werkkamp
wel niet
wel
Blaricum
Algem. werkka1np
wel wel
niet
Korte Vemmen Algem. werkkamp
wel
wel
niet
Lunteren
Herscholing van
kantoorbedienden
wel
wel
wel
]3laricum
Landarbeiders
wel
wel niet
Eemnes
Metaalbewerkers
wel
niet
niet
Huizen
Bouwvakarbeiders
wel wel niet
]3ennekom
Meisjeskamp
wel wel wel

Totaal aantal
deelnemers(sters)
1278
460
762
Totaal aantal
mankampdagen
32981
8486
30206

In de jaren 1932 tot en met 1936 organiseerde de A.J.C.
zelfstandig kampen voor jonge werkloozen. Cijfers over
die jaren staan niet ter beschikking.

MEYER DE VRIES.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Balekerijbedrijf. Nadere regeling waarbij voor het brood-
bakkersbedrijf in de gemeente Amsterdam en omstreken
de verplichting is opgelegd bepaalde saneeringsmaat-
regelen, als vermeld in het saneeringsbesluit van de Ne-
derlandsche Bakkerijstichting, na te komen. (E.V. 13/6/’41,
pag. 866; Stct. No. 40).

Jhemischc producten.
Nadere voorschriften ten aanzien
van het verhandelen en verwerken van eenige chemische
producten. (E.V. 27/6/’41, pag. 938; Stct. No. 94).

Diamant.
Voorschriften ten aanzien van den over-
dracht van diamant door ondernemingen, die ophouden
te bestaan. (E.V. 13/6/’41, pag. 816; Stct. No. 106).

Hout. Vérkoop- en afleveringsverbod voor gebruikt
hout van bepaalde afmetingen zich bevindend in of rond
de Zuiderzeewerken. (E.V. 27/6/’41, pag. 959; Stct. No.
95).
Kurk. Met ingang van 19 Juni 1941 is het verboden
kurk, als bedoeld in de I-Iou.tbeschikking 1939 No. 1, te verwerken zonder vergunning van het Rij ksbureau voor Flout. (E.V. 27/6/’41, pag. 938; Stct. No. 117).

Non-ferrometalen. Voorschriften voor het gebruik van
non-ferrometalen in de bouwnijverheid. (E.V. 6/6/’41, pag.
830).

Prjsregeling. Nadere prijsvoorschriften met betrekking
tot gegoten schrot, brood, visch, kousen en sokken, pa-
pieren singelband en ligplaatsen voor booten (i.v.m.
maatregel kustverdediging). (E.V. 6/6/’41, pag. 827/28;
13/6/’41, pag. 865; Stct. Nos. 102, 107 en 110).
Voorschritten in verband met verbeurdverklaring van
goederen als gevolg van de uitvoering van het Prijs-beheerschingsbesluit. (E.V. 20/6/’41, pag. 903; Stct.
No. 114).

Verf. Nadere voorschriften inzake het verwerken van
verf en verfgrondstoffen (E.V. 27/6/’41, pag. 939).

Verwerkende industrieën. Druk- en bindwerk vallen
thans onder de Sectie Grafische Industrie van het Rijks-
bureau voor Verwerkende Industrieën. Verplichte inschrij-

2 Juli 1941

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

411

ving van ondernemingen, welke zich met den handel
(excl. den detailhandel) in druk- en bindwerken bezig-
houden. (BV. 18/6/’41, pag. 866).
IJzer en staal.
Nadere regeling van den handel in gego-
ten schrot. 1-let vervoeren van ijzer, staal of grondstoffen
daarvoor is onder coitröle van het Rijksbureau voor ijzer
en staal gebracht. (E.V. 6/6/’41, pag. 830; 13/6/’41, pag.
866; Stct. Nos. 102 en 106).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Aardappelen.
Rooiverbod voor vroege en daarmede
gelijkgestelde aardappelen tenzij dit geschiedt op of na
een dooi’ de Nederlandsche Groenten- en Fruitcentrale
vastgestelden datum of indien hiervan, al dan niet onder
voorwaarden, odtheffing
iS
verleend. Dit verbod is niet
van toepassing op aardappelen geteeld onder glas. (E.V.
13/6/’41, pag. 866/67; Stct. No. 108).
Alikerbouw. Afkondiging van het Akkerbouwbesluit
V.V.O. 1941, waarin een samenvatting wordt gegeven van
de practisch reeds bestaande voorschriften betreffende het
telen van met name genoemde akkerbouwproducten, als-
mede het door telers voorhanden en in voôrraad hebben,
het verhandeleiJ, vervreemden, afleveren en vervoeren van bedoelde producten. (E.V. 13/6/’41, pag. 866; Stct.
No. 106).
Kunstmest.
Nadere regeling van de rantsoeneering en
distribueering van kungtmeststoffen. (E.V. 20/6/’41,
pag. 903; Stct. No. 114). Landbouwgrond. Bepalingen inzake landbouwgroid in
Joodsche handen. (E.V. 6/6/’41, pag. 832; V.B. No. 24).
Pluimvee en eieren. Bij invoer van pluimvee, eieren en
eiproducten worden thans geen monopolieprijsverschillen
meer geheven. (E.V. 13/6/’41, pag. 817; Stct. No. 106).

GELD., CEEDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Bieraecijns. Verhooging van den bieraceijns van f 2.20
tot f 2.60 per hectolitergraad. In verband hiermede is het
specifieke invoerrecht op Duitsch bier verhoogd van f 9.-
op 1 10.— per hI. (E.V. 13/6/’41, pag. 868; Stct. No. 108).
Effecten.
Nadere regelingen met betrekking tot het Effec-
tenvernieuwingsbureau. Deze voorschriften betreffen de
wijze en de behandeling van aanvragen tot het verkrijgen
van nieuwe waardepapieren. (BV. 13/6/’41, pag. 868;
Stct. No. 100).
Geldverkeer met het buitenland.
Het maximumbedrag
voor postwissels naar Duitschiand is tot 800 R.M. ver-
hoogd. Afzenders van postkwitanties, verrekerizendingen
en verrekenpaketten kunnen thans verlangen, dat de op
deze stukken geïncasseerde bedragen op een door hen in
Duitschland geopende of te openen postrekening worden
gestort. De te incasseeren bedragen moeten in Rijks-
marken worden uitgedrukt. Een zelfde regeling is vast-
gesteld voor dergelijke stukken, welke van ‘Duitschland
naar Nederland worden verzonden. (E.V. 13/6/’41, pag.
868).
Omzetbelasting. Resoluties inzake de heffing van de om-
zetbelasting met betrekking tot dagbladen en andere
periodieken en de heffing in verband met uitvoer naar
Duitschland. (BV. 13/6/’41, pag. 867/68).
Resoluties iizake de heffing van de omzetbelasting
met betrekking tot zoetwatervisch, ijzerwaren, lood en
zink en schriftelijke opdrachten. (BV. 20/6/’41, pag.
904).

VERKEER.

Goederenverkeer met het buitenland.
Het vervoer van
wagonladingeii via
Duitschiand is
gestremd. (E.V. 20/6/’41,

pag. 904).
Postverkeer. 1-let postverkeer met den Vrijstaat Ier-
land (Eire) is in beide richtingen hersteld.
Uitbreiding van de verzendingsmogelijkheden voor
pakjes (tot een gewicht van 1 K.G.) (BV. 13/6/’41, pag.
868/69).
MAANDCIJFERS.

EMISSIES
IN JUNI 1941.

Banken

………………………………….
/

680.200
zijnde:
Nederland
Aandeelen:
Nederlandsche

Bankinstelling
voor

waarden,

belast

niet
vruchtgebruik en periodieke
uitkeeringen N.V. f716.000
aand. (introductie, Ie koers
95

pCt.)

…………….
f
680.200
Industrieele

ondernemingen

………………
f

462.500
zijnde:
Nederland
Aandeelen:
Nederl.

Electrolasch

Mij.
/60.000 ‘) aand. 33 t 100 pCt

f

60.000
Nederl. Vlas Spinnerij
/350.000

)

t 115 pCt
…../
402.500

/1.142.700

‘) Deze bedragen maken deel uit van emissies, groot resp.
/
200.000
en /500.000,
waarvan reeds resp. f140.000 en f150.000 ondersliands
is geplaatst.

Emissies in
1941.
(In Guldens)
Nieuw kapitaal:

Conversie: Obllgati8n

Aandeelen

Totaal
Jan.

……
500.000.000.-

500.000.000.-


Febr
…..
100.000.-

2.057.850.-

2.157.850.-


Mrt.

……

5.897.000.-

5.897.000.-


April

4.210.250.-) 4.210.250._*)
Mei

3.009.000._**)3.009.000._**)


Juni

1.142.700.-

1.142.700.-

500.100.000.- 16.316.800.- 516.416.800.-

*) Deze cijfers werden verhoogd door de volgende emissie, die
in April nog plaats vond en niet in onze vorige opgave was ver-
meld: /75.000 aand. Kon. Nederl. Fabriek voor Wollen Dekens
v/h.
T.
C. Zaalberg t 400 pCt. “) In ons nummer van 4 Juni werd abusievelijk / 4.143.000 ver-
meld, doèrdat als uitgifte van de N.V. Automatic Screw Works
werd opgenomen een bedrag van nom. /1.050.000 i.p.v. 1105.000
t 120 pCt.

STATISTIEKEN.

BANKDISCONTO ‘S.

Ned.

Disc. Wlss. 24 28 .Tuni ’41
Lissabon

….
4

II

Aug. ’37

Bk

Bel.Bi.Eff. 8j 28 Aug. ’39
Londen
……..
2

26 Oct. ’39
Vrsch.inRC 3428 Aug. ’39
Madrid

……
4

28 Nov. ’38
Athene

……
6

4 Jan. ’37
N.-York F.R.B.
1

27 Aug. ’37
Batavia

……
3

14 Jan.

’37
Oslo

……….
44 21 Sept. ’39
Belgrado

……
5

1 Febr. ’35
Parijs

……..
14 17 Mrt. ’41
Berlijn

……..
34

9Apr. ’40
Praag
……….
3

1 Jan.
1
36
Boekarest

. . . .
3 12 Sept.’40
Pretoria
……..
3415 Mei

’33
Brussel

……
2′) 25 Jan.
1
40
Rome
……….
44 18 Mei

’36
Boedapest

. . . .
3

22 Oct. ’40
Stockholm
……
3417 Mei

’40
Calcutta

……
3

28Nov.’35
Tokio

……..
3.46 11 Mrt’38
Helsinglors

. . . .
4

3 Dec. ’34
Warschau
……
44 18 Dec. ’37
Kopenhagen

.. 4

15 Oct.
1
40
Zwits. Nat. Bk
14 25 Nov.’36
‘) 3% voor wissels. promessen

en

leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

ZILVERPRIJS

GOUDPEIJS

Londen ‘)
N. York’)
A’dam’)
Londen
4
)
24 Juni
1941..
23I,,
34
2
/

24 Juni
1941..

2125
4 68/—
25

,,
1941..
23
1
/,,
34
8
/

25

,,
1941..

2125
168!-
26

,,
1941..
23
8
/,
34/
4

26

,,
1941..

2125 1681—
27

,,
1941..
23/,
34’/

27

,,
1941..

2125
1681-
28

,,
1941..
23’/,

28

,,
1941..

2125
168/-
30

,,
1941..
23′!,
34
3
/,

30

,,
1941..

2125
168/’
1

Juli
1940..
21
“1.
34
1
/
4

t

Juli
1940..


168/
23 Aug.
1939..
18’/,.
371/t 23 Aug.
1939..

2110
14816′
‘) In pence p. oz. stand.

) Forelgn silver in 8e. p. oz. fine.
‘) In guldens per kg 1000/1000.
4)
In sh. p. ez. fine.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCHE CLEARINGINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s

. . . .

30.14

7 Aug.
’40
Turksebe
Zw.
Francs

43.56
11
Oct.
’40
Ponden

1.45429 Dec.

’39
Fr. Francs..

3.77

6 Mrt.
’41
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov.

’40
Lires

……9.87

3

Sept.
’40
Pengoe (Hongarije)
Deensche Kr.36.37 17 Febr.
’41
(Oude schuld) 36.52 20 Dec.

’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.
’40
Pengoe
ZweedscheKr44.85 13 Aug.
’40
(nwe. schuld)

45.89 20 Dec.

1
40
Tjechische Kr
Zloty
(Polen)
(Oude schuld) 6.42 16 Aug
’40
(oude schuld) 35.00 28 Jan.

’41
Dinar (Joego-Slavie)
(nwe. schuld) 37.68
11
Febr.

1
41
(oude

schuld) 3.43 16 Aug.
’40
Lel

1.28 24 April

’41
Dinar
(nwe. schuld) 4.23 16 Aug. ’40

7.-

412

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juli
1941

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriîtelk en t.t.
N.-York
I
Brussel
I

Zürich
I
Stockh. Helsinki
24 Juni 1941
1.88/
30.14
43.67
44.851

25

,,

1941
1 .88’/ 30.14
43.67 44.851

26

,,

1941
1.88/,
30.14
43.67
44.851
27

,,

1941
1.88
5
J,
30.14
43.67
44.851

28

,,

1941
1.88/
30.14 43.67
44.851

30

1941
1.88/
1

30.14 43.67
44.851

Laagste d.w.
1.88
3
f
1

30.11
43.63
44.81 3.81
Hoogste d.w.
1.88/
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469 24.906
48.003
66.671
6.266
KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cablo).
Data
Londen
Parijs

Berlijn

Amsterdam
(8 per £)
(8 per 100 Ir.)

(8 p.
100
Mis.) (8 p.
/100)
24 Juni 1941
4.03’/
2.33

40.05


25

,,

1941
4.03
1
/
4

2.33


26

,,

1941
4.03’/
2.34


27

,,

1941
4.03
1
/
2.34


28

1941
4.03’/.
2.34


30

1941
4.03
1
/
4

2.34


1

Juli 1940
3.80’/

40.05 ‘)


Muntpariteit
4.86
3.90/

23.81
1
/.
‘)
Nominaal.
KOERSEN TE
LONDEN.
Plaatsen en
tanden
.
Not. eenh.
23-28Juni’41
Laagste
I
Hoogalel
28
Juni
1941
16-21
Juni’41
Laagste Hoogste
21
Jun
1941

Officieel:
New York
$
p.
£
4.021 4.03k
4.03
4.021
4.03k
4.03
Parijs
Fr.p.t






Stockholm
Kr.p.g
16.85 16.95
16.90
16.85
16.95 16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pI
16.958
17.13
17.048
16.958 17.13
17.048
Niet-Officieel:
Alexanclrië
P. p.
£
97.50 97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
Athene
Dr.p.
– –

525 525

Bangkok
1h. p.tical

– – –
– –
Bombay d. p. r.
17.96
17.96
17.96
17.96 17.96
17.96
Budapest
d. p.
£

Hongkong
P.p.
$
15.-
15.-
15.-
15.-
15.-
15.-
Ittanbul
TIp.I
Kobe
d.

p.

yen
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
Lissabon
Escu.
P.
£
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Madrid
Pt.p.
£
40.50 40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
Montevideo
d.p. p.


– –


Rio de Janeiro
1. p.

mii.
– –

– –
SJanghai
d. p.
$
3.31
3.34
3.31
3,84
3.39
3.34
Singapore
d. p.
$
28.16
28.16
28.16
28.16
28.16
28.16
STANI)
VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
t

14

Juni 1941
23 Juni 1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij cle Nederlandsche Bank


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
t

236.760,39
t

5.168.190,97
Voorschotten

op

ultimo Mci
1941

aan

de

gemeenten
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der

..

pers, bel., aand. in de hoofd.
som der grondbel.

en

der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
,,

6.120.928,81
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
13 ,,

8.389.450,64
,,

144.675.370,98
Idem voor Suriname
1)
10.281.116,69
,,

l0306.160,94 Idem

aan

Curaçao

‘)

……..6.120.928,81

239.788,71
239.788,71
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. Ii.

buitenland
,,

70.411.905,77
70.087.472,30
Daggeldleeningen tegen onder-
pand………………

….


Saldo der postrek. van Riks-
comptabelen

…………
74.334.622,40
72.274.094,73
Vordering op het Alg. Burg.

j…….

Vordering op andere Staats
Pensioenfonds

‘)

……………

bedr.

en

instellingen

1)

..
32.798.562,16
,,

30.673.147,50
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t

15.000.000,-
t

15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
1.586.771,58
,,

1.852.491,35
Schuld

aan

de

Bank voor

Octrooi

verstrekt

………

Ned. Gemeenten
– –
SchatkistbilJetten

in

omloop
,, 140.416.000,-
,,

140.416.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,1374.400.000,.-)
,,1397.600.000,-‘)
Daggeldleeningen


Zilverbons in omloop

……
82.931.068,-
,.

84.233.972,50
Schuld

op

ultimo Mei 1941
aan

de

gemeenten

weg.

in reken.-cour. verstrekt ……

a. Ii. uit te keeren hoofds. d. pers. bel., aand. I. d. hoofds.
grondb. e.
cl
.
gem. fondsb. d.
alsm. opc. op die bel, en op de vermogensbelasting

….


Schuld

aan het Alg.

Burg.
Pensioenfonds

‘)

……..
296.329,33
,,

689.165,69
Id. aan het Staatsbedr. der P.
T.

en

T.

‘)

…………..
158.782.584,99
,,.161.618.142,63
Id. aan andere Staatsbedrij-

…….

ven

‘)

………………

….32.688.027,44
33.597.185,68
Id. aan dlv. instellingen
1)

..,,
221.297.136,45
221.057.979,58
‘) In rekg. crt. met

‘s Rijks
Schatkist

‘) Rechtstreeks
bil De
Nederlandsche Bank

f 393.000.000,-
‘) Idem
t
69.000.000,-.

DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 30 Juni 1941.
Activa.

Binnenl. Wissels,

(
Hfdbank.

t

94.500.000
Promessen, enz.

Bijbank.,,
Agentsch. ,,

79.100
94.579.100
Papier op het Buitenland
. .

t

307.761.264
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen


307.761.264
Beleeningen
mci.

1, Flfdbank.

t

157.266.678 ‘)
voorschotten in

Bijbank.

3.026.066
rekening-courant( Agentsch. ,,

33.785.807
op onderpand
194.078.551
Op Effecten eni.

……..

t

193.863.324 ‘)
Op Goederen en Ceelen ….

..215.227
194.078.551

‘)
Voorschotten

aan het

Rijk

……………..

Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….f1.022.582.916
Zilveren munt, enz.

……

..14.453.640
1.037.036.556
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
52.004.067
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.000.000
Diverse rekeningen

……………………….
218.698.071
1.908.157.609

Passlva.

Kapitaal

……………………………’.

f
20.000.000
Reservefonds

………………………….1
5.368.354
Bijzondere

reserves ……………………….
16.583.835
Pensioenfonds

…………………………..
11.775.300
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.686.375.440
Bankassignation

in

omloop

………………..
160.081
Rek.-Courant.S Van het Rijk

t

11.950.101
saldo’s

Van anderen

,,

154.346.134
166.296.235
Diverse

rekeningen

……………………..
1.598.364
f1.908.157.609
Beschikbaar

metaalsaldo

…….
………….

t
299.118.625
Minder bedrag aan banlbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd Is

…………..
747.796.560
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

……………………………
88.000.000
‘) Waarvan

aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t
57.977.150

Voornaamste posten In dulzendeii guldens.

1

Gouden
.
Andere
Beschikb.
Dek- Data
munt en’)
opeischb.
Metaal-
1
kings-
Imuntmater.
schulden
saldo
perc.
30 Juni ‘
41
!
1.022.583
1.686.375
166.456
299.119
56
23

4l
1.022.577
1.646.189
1

159.902
318.613
57
16

,,

‘411
1.021.869
1.644.988
1

1

153.515 322.410
57,5
6 Mei

’40!
1.160.287
1.158.613

1

255.183
607.042
83
Totaal
Schatkist-
Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op het
reken.
disconto’s
recht str.
ningen
buitenl.
(act.)
30
Juni41

94.579 88.000
1

194.079

1

307.761
23

,,

‘I
75.578
69.000 182.093

J
284.098 211.094
16

,,

41i
94.575
88.000
181.564
248.453

1218.698

231.422
6 Mei ‘401
9.853

217.756

t
750
20.648
‘) Per 1 April 1940 herwaardeering van. den gouclvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

GEZAMENLIJKE STATEN
VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN
VAN DE
EMISSIEBÂNK TE BRUSSEL.
(in miii fesfleo

.osa
os os
oos.
os
‘° 0
ssn.
E
o,O
‘aa
‘os
os
,
os

oso

.a
os’-
C).4
.2i.
‘.5
00

os
ososos
0

Ç)
0
Ç)

1
rnQ
19 Juni ’41
Z’
W3
TT
2.424
12

,,

’41
28.473
562
14.814
1.676 39.666
3.461
1.766
5

,,

’41
28.384
560
15.114 1.719 39.669 3.656
1.822
28

Mei ’41
28.673
548
14.463
1.742
39.235
3.511
2.048
21

,,

’41
28.421
530
15.017

1

1.735
39.054
3.526
2.491
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806

909

DIJITSCHE RIJKSBANK.
Goud
1

Renten-
Andere wissels
Betee-
Data
en
1

bank-
chêques en
______________
deviezen
t

scheine
schatkistpapier

ningen

23 Juni

1941
77,8
t

328,2
15.508,7
1

20,4
15

,,

1941
.
77,8
1

280,3
15.866,5
1

34,9
7

,,

1941
77,6
1

270,2
15.845,3
1

22,0
23 Aug.

1939
77,0
1

27,2
8.140,0
1

22,2

Data
Effec-
Diverse
1

Circu-
1

Rekg.-

t
Diverse
ten
Activa
1

lat-te

1

Cr1.

t
Passiva
23

Juni ‘41,1
29,3
1.123,3
1

14.522,7

1

1.935,7

1
378,3
15

,,

’41
1

17,2 989,6
1

14.706,3
1

1.935,2

t
370,3
7

’41
1

25,2 1.322,7
1

14.904,5
1

2.051,5

1
347,4
23 Aug.

39I
982,6
1.380,5
1

8.709,8

1

1.195,4

1
454,8

Auteur