Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1299

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 11 1940

11
DECEMBER 1940

..

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch~
‘Sta

tistische

Bericht’en

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET. NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 11 DECEMBER 1940

No. 1299

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. G. Koopmans; P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen
en F. de Vries.

Secretaris van de Redactie: M. F. J. Gooi.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterda,n-W

Aangeteehende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.
Telefoon Nr. 85000. Postrekening 8408.

Abonnenentsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 20,— per jaar. Buitenland en
koloniën f 23,— per jaar. Losse nunimers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvan gen het weekblad gratis en geieten een reductie op
de eerdere publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan
de Redactie. /

Advertenties voorpagina / 0,50 per regel. Andere pagina’s
f 0,40 per regel. Plaatsing hij abonnement volgens tarief.
Administratie van advertenties: Nijgh en van Dit,nar N. T’.,
Uitgevers, Rotterdam, Amsterda?n, ‘s-Gravenhage. Post-
chèque- en girorekening Nr. 145192. Adres te Rotterda,n:
Erasmushuis, Tel. Nr. 31696.

INHOUD:

Blz.

De haven van Rotterdam, technisch en economisch
bezien door
Ir. N. Th. Kooinans …………….740

Voorgeschiedenis en achtergrond van de Engelsche Prevention of Fraud (lnvestments) Act 1939 dooi
Mr. Dr. F. E. Schmey ……………………745

De koffiepositie door
Dr. J. P. Ilaccoû ……….749

A a n t e e k e n i n g e n.

Overheidsmaatregelen op economisch gebied .
751

M a a n d cij f er s.

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……
752

hypotheekrente in Nederland …………….
753

Gecombineerde maandstaat van de vier Neder-
landsche grootbanken ………………….
753

S
t a t i s t i e k e n.

Geld- en Wisselkoersen – Bankstaten……
753-754

GELD- EN KAPITAALMARKT.

liet ireest belangrijke verschijnsel op . de
geldmarkt,
waarom alle overige gebeurtenissen en tendenzen draaien,
blijft nog steeds de toenemende omvang van de biljetten-.
circulatie. Dit feit wordt nog te weinig in vollen omvang beseft. Toen hij de jongste maandswisseling de schatkist
zich gedwongen zag, om niet minder dan
56
millioen
papier rechtstreeks bij de centrale bank onder te brengen,
heeft men dat willen toeschrijven aan de omstandigheid,

dat – behalve de gewone maanduitgaven en rond
7
millioen voor coupons en lossingen – een zeer groot
bedrag schatkistpapier verviel, dat slechts ten deele door
de houders daarvan werd vervangen door nieuw papier.
Ongetwijfeld is het juist, dat een omvangrijk bedrag
materiaal verviel, en dat de banken en andere instellingen,
die dat papier in portefeuille hadden, slechts voor een deel van het provenu overgingen tot aanschaffing van
nieuw papier. De liquiditeitseisch voor den ultimo was daarbij zeker van beteekenis. En wellicht leidde die Ii-
quiditeitszorg ook wel tot het aanhouden van een iets
grooter kasvoorraad hij de banken.
Maar hoofdzaak was toch het verschijnsel, dat zulk
een omvangrijk bedrag werd toegevoegd aan de biljetten-
circulatie, de aanleiding, dat de banken een groot deel van
het vervallende papier niet
konden
vervangen. Al te zeer ziet men vaak nog den biljettenomloop als een secundair
verschijnsel, als een gevolg van de financiering van de
schatkist bij de centrale bank. Dit laatste is ten eenen-
male onjuist. De toeneming der circulatie is primair, is
een zelfstandige factor, die slechts in verwijderd verband
staat met de uitgaven, die de overheid te financieren
heeft. Het is volkomen logisch, dat de bezettingskosten
een verruiming van de circulatie tengevolge moeten heb-
ben. Maar daartegenover staan ook inkomensverminderin-
gen, die het tegenovergestelde effect hebben. Men kan
zich niet aan den indruk onttrekken dat een belangrijk
deel van den aanwas aan bankpapier-omloop het gevolg
is van vergrooting van kasvoorraden in bankpapier om
welke redenen dan ook. Wanneer nu de circulatie toeneemt,
dan is automatisch daarvan het gevolg, dat de banken
evenredig minder schatkistpapier kunnen opnemen, om-
dat de Vergroote vraag naar bankpapier eveneens bij de
particuliere banken tot uiting zal komen in den vorm van
opvraging van deposito’s. En wanneer wij dan ook den
omvang van het direct hij De Nederlandsche Bank onder-
gebrachte papier vergelijken met de stijging der circulatie,
dan bIijkei die beide factoren elkaar precies te dekken,
met dien verstande dat ook de toeneming van den post
diverse rekeningen – pendant van de successieve ver-
minderingen van den goudvoorraad – ebn deel van de
stijging der circulatie heeft gefinancierd. Men kan dan ook
zonder bezwaar zeggen, dat de omvang van den biljetten-
omloop geheel beheerschend is voor de verhouding, waarin
centrale bank en geldmarkt de schatkist kunnen finan-
cieren.

De
obligatiemarkt
heeft deze week heel weinig verande-
ring te zien gegeven. In het koerspeil kwam over het
geheel genomen uitermate weinig wijziging. Gemeente-
en provincieleeningen neigden eerder iets omlaag, terwijl
voor’ Staatsleeningen een bepaalde tendens nauwelijks
was waar te nemen. De omzetten zijn over het geheel
genomen gering geweest, al konden toch af en toe posten
van eenigen omvang nog vel van eigenaar veiwisselen.
Door velen werd de tendensloosheid van de markt als
een gunstig teeken beschouwd, omdat men na de publi-
catie van den weekstaat per 2 December eerder aanbod
had verwacht. Bij vorige gelegenheden bleek immers een
belangrijk.e stijging van den biljettenoiloop,gepaard gaande
met een toeneming van den post ,,direct hij de centrale
bank •ondergebrac1t schatkistpapier”, vaak een noemens-
waarden druk op de obligatiemarkt uit te lokken.

740

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 December 1940

DE HAVEN VAN ROTTERDAM, TECHNISCH

EN ECONOMISCH BEZIEN
‘).

Zooals er in de ontwikkeling van de oor]ogsmethoden
een voortdurende wisselwerking is tusschen de middelen
van aanval en van verdediging, zoo is er ook een wissel-
werking tusschen de technische mogelijkheden, die in
een haven en haar verhindingswegen worden geboden,
met het verkeer en de verkeersmiddelen, die er van
gebruik maken.

Het verkeer en de verkeersmidde]en stellen eischen
aan die haven en omgekeerd kunnen de techhische moge-
lijkheden, welke de haven biedt, het verkeer stimuleeren.
Flelaas is echter het bieden van die technische mogelijk-

heden nog geen waarborg voor de aanwezigheid van het
verkeer. De haven heeft slechts een dienende functie.

De verbinding van Rotterdam met de zee.

Feitelijk begint de geschiedenis van onze haven met
die van haar verbinding met de zee. De noodzakelijkheid van een betere verbinding dan de Maasmond bood, reeds
in het eind van de 18e eeuw gevoeld, kwam in het begin
van de 19e eeuw dringend naar vorenl Terwijl er pIm. 1730
al een plan was van den landmeter en waterbouwkundige
Cruqius, tot doorgraving van de duinen bij hoek van
Holland toen nog in hoofdzaak tot verbetering van den
afvoer van de rivier hij ijsgang, was in het begin van de
19e eeuw de Maasmond ook onvoldoende geworden als
haventoegang. De vaarweg langs Brielle was reeds zoodanig
verzand, dat schepen bij Goeree en Brouw’ershaven
moesten binnenvallen. Het Spui was onvoldoende diep.
Het kanaal door Voorne, dat in 1830 gereed kwam, moest
redding brengen. 1-let bood vaargelegenheid voor schepen
met een diepgang van 51 dm, wat voor dien tijd niet
weinig was, en naar den diepgang ook thans nog vol-

VERGELIJKING DER AFMETINGEN VAN ENKELE ZEESCHEPEN

DWAE500095NEDEN

SLUIZEN TE IJMUIDEN

EOTTEROAM

1873
W.A.SCIIOLTEN

1074.
SPASENOAM

1801
4.. DOTTEDDAM

$908.
3.
N…AMSTEROAM

938
BQEUEN/EUROPA 929
OUEENMAEY

1936

doende zou zijn voor 60 pCt. van het aantal te Rot-
terdam binnenkomende schepen
Wanneer het kanaal gereed is, begint de ellende met de
verzandingen in het Goereesche Gat, zoodat er een tijd
is, dat de zeeschepen bij Brouwershaven moeten binnen-vallen, vervolgens om Goeree en Overflakkee heenvaren
naar Hellevoetsluis om dan verder via het Voornsch
kanaal naar Rotterdam op te varen. Wanneer men, speci-
aal ten behoeve van cle vaart op Amerika, hoogere eischen
moet gaan stellen aan de verbinding niet de zee, ontstaan
verschillende zeer uiteenloopende plannen, waarvan er
één o.a. is het maken van een voortzetting van het Voornsch
kanaal door den kop van Goeree. De keus vttlt op het

i) Dit artikel is ontleend aan een lezing, welke Ir. N. Th.
Koomans voor de Vereeniging voor Studiebelangen aan de
Nederlandsche Ecdnomische 1-loogeschool te Rotterdam
op 22 November ji. heeft gehouden. (Red.).

plan van Caland tot het doorgraven van de duinen bij
Hoek van Flolland, gelijktijdig met het afdammen van
het Scheur. Zoo kon in 1870 een open waterweg ontstaan,
waarin het getij, dat te Hoek van Holland pl.m. 1.60 m
bedraagt, vrijwel onverzwakt tot Rotterdam doordringt,
terwijl de vaargeul in hoofdzaak door de werking van eb
en vloed op diepte wordt gehouden. Na zeer langdurige
kinderziekten is de Waterweg sinds 1885 in een stadium
gekomen, waarin de kosten van onderhoud in vergelijking
tot die van andere riviermondçn zeer gering zijn.
Geleidelijk kon de minimum-diepte in de vaargeul
worden vergroot van 65 dm in 1896 tot 75 dm in 1907,
85 dm in 1915, en, sinds 1929, pIm. 100 dm bij laag water.
De wet van 1917 voor’ziet de mogelijkheid van een verdere verdieping van de vaargeul tot 11 m, hetgeen
het mogelijk zou maken om bij vloed met schepen van
bijna 12 m diepgang binnen te komen. In een deel van
de haven is daarop reeds vooruitgeloopen door den aan-
leg van kademuren voor een waterdiepte van 12 m hij
laag water. Irïtusschen laat het zich aanzien, dat de nood-
zakelijkheid voor het aanbrengen van die grootere diepte
nog niet spoedig aanwezig zal zijn.

De grootte der zeeschepen en de toegang tot de havens

Voorloopig levert de toelaatbare diepgang in een be-
langrijken internationalen vaarweg als het Suezkanaal een
zekere beperking öp voor alles, wat rond Afrika of op Oost-

Azië, Nederlandsch-Indië en Australië vaart, terwijl ook elders bij het opvoeren van den diepgang boven 10 m of
10,50 m liet aantal havens, waarin de schepen binnen
kunnen komen, plotseling zeer aanmerkelijk vermindert. De bruikbaarheid van de enkele zeer groote schepen met
grooter diepgang is betrekkelijk beperkt; ze kunnen maar in enkele haxns binnenkomen; de kosten voor
den bouw, voor de exploitatie der schepen, die van den
aanleg van de haventoegangen en kaden en van de re-
paratie-inrichtingen als droogdokken e.d., zijn zoo buiten-
gewoon groot, dat men deze reuzen eigenlijk alleen uit,
m.i. misplaatste, prestige-overwegingen bouwt. Ik meen,
dét in reederskringen meer belangstelling bestaat voor
schepen als de ,,Nieuw AmsterdariL”, desnoods als .de ,,I3rernen” en de ,,Europa”, dan voor de ,,Normandie”,
,,Queen Mary” of ,,Queen Elisabeth”.
Niet alleen in reederskringen heeft men bedenkingen;
o.a. iverd op liet laatste Internationale Scheepvaart Con-
gres, in 1935 te Brussel gehouden, juist door den Directeur-
Generaal van den Franschen Waterstaat in de allerscherp-
ste termen geklaagd over de door niets gerechtvaardigde
kosten der monsterschepen en over de eischen, welke
deze aan de haven van Le Hâvre stelden.
Op den geleidelijken groei van de afmetingen der
schepen in liet algemeen kom ik later nog terug. Behalve
.de
diepgang zijn natuurlijk bij een havenproject van be-
lang de lengte, de breedte en voor de verdere haven-
outillage – ik denk aan kranen e.d. – evenzeer de hoogte
boven de w’aterlijn.

Maar nu komen aanstonds de deugden naar voren van
een open haven als Rotterdam of Hamburg. In een dok-
haven als Londen of Liverpool moesten bij den toenemen-
den diepgang der schepen bij elk nieuw bassin telkens
nieuwe sluiscomplexen gebouivd worden. Gunstiger is
reeds. de toestand in Antiverpen en IJmuiden, w’aar thans in principe één sluiscomplex toegang geeft tot alle haven-
bassins. De open verbinding spant de kroon:
Rotterdam zal vermoedelijk zonder zeer kostbare
werken toegankelijk gemaakt kunnen worden voor schepen
van 11 m è 11,50
in
diepgang bij hoog water.
Bij den aanleg van den tunnel is gerekend op een
mogelijke waterdiepte van 11,50 m bij laag water. Het
is nauwelijks te voorzien, dat die tunnel, aldus aangelegd,
ooit als een hinderlijke ,,drenipel” zal worden ondervonden.
De diepere kaden (12 m bij laag water) liggen trouwens
aan de zeezijde van de tunnel.

1
11 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

741

De r’erbindingen met het achterland.

Het is nu voor het verband van mijn betoog dienstig
om eerst een enkel woord te zeggen over de verbindingen
met het achterland, waarbij ik in de eerste plaats denk
aan de verbindingen te water.

Te vater.

Vanouds heeft cns land een zeer dicht net van water-
wegen gehad, zij het van betrekkelijk beperkte capaciteit.
Onze verbinding met Limburg, de Zuid-Willemsvaart,
is gebouwd voor schepen van 450 ton; het oude kanalen-net in Groningen—Friesland voor schepen van pl.m. 300
ton. Pas wanneer in het verkeer op den Duitschen Rijn
een aanmerkelijk grooter type sleepschip in gebruik komt,
wordt liet noodig Waal en Rijn als vaarwegen te verbe-
teren. Ik herinner mij nog zeer goed, dat ik in Tiel wonende
als jongen ging kijken naar de slepen, die bij laag water
ter hoogte van Ochten op de ‘Waal vastzaten Die ver-betering van de Waal komt pas goed in orde, wanneer
men tenslotte de verbindingen met de Maas afsluit en
deze laatste een nieuwen mond geeft.
Nu wil men met dit grootere type schip tot ver in het
land komen en er ontstaat een streven om alle mogelijke
vaarwegen voor een grooter scheepstype in te richten.
M.i. is daarbij wel eens te veel over het hoofd gezien,
dat, ondanks de vele schepen van 1000 ton, de Rij n—Herne
schepen van 1350 ton, de belangrijke vloot van 2000-tons
schepen en de enkele schepen van 3000 en zelfs van
4000 ton, de gemiddelde maat der te Lobith passeerende
schepen nog altijd niet hooger is dan pim. 760 ton, het-
geen er wel op wijst, dat ook hij de binnenvaart de kleinere
schepen een functie blijven vervullen.
Als recente verbeteringen in het Nederlandsche stelsel
van waterwegen noem ik het Wilhelminakanaal met het
kanaal Wessem—Nederweert, de Maaskanalisatie met
Maas—Waaikanaal en Julianakanaal, en de Twente-
kanalen.
Speciaal het gereedkomen van het Julianakanaal heeft
grooten invloed gehad op de kolentransporten van de
Staatsmijnen naar het westen des lands. Geschiedde dit
voorheen nog voor een zeer groot deel per spoor, dit ver-
keer behoort thans wel in de eerste plaats aan den waterweg.
Het gevolg hiervan is, dat van de in onze haven aanwezige
kolentippen nog maar sporadisch gebruik wordt gemaakt.
Nederland is het land met verreweg het dichtste water-
wegennet van Europa.

Nederland

22 km per 100 km
2

België

5,5

Noord-Frankrijk

3,8
Duitschiand ……..

2,3
Geheel Frankrijk

2

In het algemeen kan men niet zeggen, dat de verbete-
ringen in dit Nederlandsche net voor Rotterdam tot nieuw
verkeer zullen leiden. Slechts de uitbreidingen, zooals
Julianakanaal en Twente-kanalen, kunnen gebieden,
die vroeger tot ,,betwist” achterland behoorden, nauwer aan de Nederlandsche haven binden. De mogelijkheden
tot binnendringen van het land, welke de verbeterde
vaarwegen aan de kustvaart bieden, zou men eer als een
nadeelige tendens voor de zeehavens kunnen aanmerken.
Ik ben daarover eohter weinig somber gestemd, omdat
deze kustvaartmogelijkheden leiden tot een verdere ont-
wikkeling van landbouw en industrie, die uiteindelijk,
zij het met andere artikelen, toch aan het verkeer in
de zeehavens ten goede zullen komen.
Interessanter voor een haven als Rotterdam zijn daaren-tegen de verbeteringen aan den Rijn met zijn zijrivieren en
kanalen en is in het algemeen de Duitsche kanalenpolitiek.
Onbet%vistbaar is het doel en ook het resultaat van den
aanleg van het Dortmund—Eemskanaal geweest om ver-
keer van de buitenlandsche Rijnmondingshavens naar
Duitsche havens te verleggen. In hoeverre het Küsten-

kanaal daartoe bijdraagt, is mij niet bekend; het gepro-
jecteerde Hansakanaal is destijds gepropageerd met
eed soortgelijke bedoeling.

Het Mitteliandkanaal kan op den duur evenzeer het
verkeer via den Rijnmond bevorderen als in den weg
staan. Dit hangt af van de ,,Abgaben”-politiek. Vôér den
oorlog w’as het nog zoo, dat men ten bate van de Silezi-
sche kolen op het kanaal een tariefmuur had voor de
Roerkolen en dat men slechts met moeite graan en suiker
via dit kanaal naar den Rijn kon leiden. In vele gevallen
bleven deze artikelen deel uitmaken van het zoogenaamde
,hoefijzerverkeer” over de Noordzee.
Vrij algemeen is de verwachting, dat de verdere indu-
strieele ontwikkeling van Duitschland zoo krachtig zal
voortgaan, dat het Mittellandkanaai vrijwel vol belast
zal zijn met nieuw ,,inner-deutsch” verkeer en dus geen af-breuk zal doen aan het verkeer op den Rijn. De omstandig-
heid, dat ook de Duitsche Noordzeehavens de voltooiing
van het Mittellandkanaal destijds met een zekere be-
zorgdheid hebben aangezien, zou den havens aan den
Rijnmond tot geruststelling kunnen strekken.
Overigens had Duitschiand reeds vÔér den oorlog een zeer bepaalde wijziging in de binnenscheepvaartpolitiek
aangekondigd. Het programma van werken zou in de eerste
plaats moeten strekken tot het verbeteren van Noord-
Zuid-verbindingen en het verdiepen van het achterland
der verschillende riviersystemen afzonderlijk, waarbij de
Rijn een belangrijken aangroei van verkeer zou mogen ver-
wachten. Van algemeene bekendheid is de geschiedenis van
de verbetering van den boven-Rijn tusschen Straatsburg
en Bazel, met als gevolg den sneilen groei van het Bazeler
havenverkeer tot ongeveer 3.000.000 ton. De verbinding tusschen Rijn en Donau, bestaande uit het Ludwigkanaal
voor 200-toris schepen, wordt thans verbeterd, terwijl een nieuwe verbinding, samenhangend met de kanali-
seering van den Neckar, geleidelijk tot uitvoering komt.
Aansluiting aan den waterweg van plaatsen als Fleilbronn
en straks Stuttgart is zeker niet zonder beteekenis.
Ten slotte mag verwacht worden, dat het overleg tus-
schen Duitschland en Zwitserland over het bevaarbaar
maken van den Rijn tusschen Bazel en het meer van
Constanz tot resultaten zal leiden.
Dit alles zijn voor den Rijn gunstige factoren.

Per spoor.

Vn veel minder beteekenis voor Rotterdam is de aan-sluiting aan het spoorwegnet gebleken. De verbinding van het Rijnspoor met Arnhem dateert
van 1855/57. De Noord-Zuid-verbinding over de Maas-
bruggen kwam in 1878 tot stand.
Het is duidelijk, dat bij een zoo dicht waterwegennet

4

742

ECÔNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 December 1940

het spoorwegverkeer in eigen land zich naar verhouding
met een bescheiden plaats moet vergenoegen.
De verdeeling van het verkeer tusschen spoor en water

is in

Nederland

………………..26 : 74
België

……………………62

38

Frankrijk

………………..82 : 18
Duitschland ………………..80 : 20

De diep landwaartsehe ligging van buurhavens als
Antwerpen en Bremen maakt, dat de Nederlandsche
havens slechts voor een klein deel van het buiten onze
grenzen gelegen achterland gunstig zijn gelegen. lIet
transitoverkeer per spoor is dan ook naar verhouding uiter-mate gering en bedraagt slechts een fractie van het geheele
grensverkeer. Door de tarievenpolitiek der Duitsche
Reichsbahn w’as het niet mogelijk dit transitoverkeer uit te
breiden en w’as het zelfs uiterst moeilijk om de bediening van
Twente voor de Nederlandsche Spoorwegen te behouden.
Voor Limburg en een deel van Brabant treden de Bel-
gische spoorwegen met de onze in concurrentie. Uitbrei-
ding van het goederenverkeer per spoor van eenige be-
teekenis is voor Rotterdam niet te verwachten. Dit neemt
intusschen niet weg, dat het niet verwaarloosd is. Alle
bassins op beide oevers hebben spooraansluiting. Het
verkeer via de Rotterdamsche haven maakt, met een
hoeveelheid van 1.000.000 is 1.500.000 ton goed, toch
altijd nog 1/10 deel uit van alle Nederlandsche spoor-‘

w’eggoederenverkeer.

Langs den n’eg.

Uit den aard der zaak mag de aansluiting van de haven
aan het Rijkswegennet niet onvermeld blijven. Rotterdam
komt daarin wat achteraan – zooals trouwens het geheele
Westen des lands – hetgeen samenhangt met de bijzon-
dere kostbaarheid van deze vegen in het polder- en ri-
vierengebied tegenover de minder kostbare mogelijkheden
van wegenaanleg op het vastere dilluvium. De tunnel,
met tunneltraverse, is hier van beteekenis.
Interessant is het misschien om te vermelden, dat de kosten voor autowegen in het Westen van ons land per
km hooger zijn dan die, welke geraamd worden voor de
bevaarbaarmaking van den boven-Rijn tussehen Bazel
en Constanz eveneens per km. Ongetw’ijfeld is voor het
vrachtautoverkeer met dieseltractie nog een enorme
toekomst weggelegd. Dit verkeer stelt mede zijn eischen
aan inrichting van kaden en loodsen.

De aanpassing Qan de haoen aan de eischen oan het pe,keer.

Wij willen nu echter terugkeeren tot de haven en zien,
hoe deze zich heeft moeten aanpassen aan de eischen,
welke door het verkeer werden gesteld.
Het heeft geen zin om bassin voor bassin na te gaan
met den groei van de haven van Rotterdam. Van belang is, dat de eerste aanleg op den Linker
Maasoever in 1874 betrof twee bassins voor stukgoed,
voor de lijnvaart dus. De le Katendreehtschehaven werd in 1893 ingericht voor de overlading van erts op wagon.
Omstreeks dien tijd ontstond ook de tegenwoordige Rijn-
haven, de eerste haven voor een belangrijk deel ingericht
met ligplaatsen op stroom voor overlading van schip

op schip.
liet zijn de toenemende behoeften van het transito-
verkeer, voor een belangrijk deel verkeer van massagoed,
die leiden tot de snelle havenuitbi’eiding: Rijnhaven,
Maahaven, Waalhaven met onderscheidenlijk 30, (10 en ongeveer 300 ha. wateroppervlak en aanvankelijk met 7,
8, 8,50 en 10 m waterdiepte, die iedereeh kent als typisch
Rotterdamsch. Op den Rechter Maasoever ontstonden vôôr den wereld-
oorlog Park-, Jobs- en Shiehaven, tijdens den wereld-
oorlog IJssel-, Lek- en Keilehaven, terwijl omstreeks
1930 de Merwehaven gereed.kwam, alles havens voor

stukgoed.

lntusschen zijn sve zoozeer gewend om over dat transito-
verkeer en over dien overslag op stroom te spreken, dat
ook de Rotterdammer vaak voorbijziet, dat Rotterdam
op den Rechter Maasoever een complex van pcima stuk-
goedhavens bezit, in normale tijden goed bezet, waar
zich een groot deel van het havenverkeer afspeelt, en dat
Rotterdam niet alleen transitohaven, doch eveneens
verreweg de grootste haven voor het nationale verkeer is.

De onwang aan het ae,keer.

Ruim 55 pCt. van het nationale goederenverkeer ter zee gaat over Rotterdam, tegen pim. 25 pCt. over Amsteidam,
zooals uit de volgende grafiek blijkt. Het aandeel van den
Waterweg daarin is ongeveer 60
is
65 pCt.; dat van het

Noordzeekanaal pl.m. 25
is
30 pCt.

Dit nationale verkeer is met ongeveer 10.000.000 ton op
zichzelf reeds grooter dan het geheele verkeer van havens
als Bremen, Le IJâvre, Rouaan, Marseille of Genua. 1-let is
uit den aard der zaak sterker aan de haven gebonden
dan het transitoverkeer.
Vdor deze zoo sterke concentratie van het nationale ver-
keer aan den: Waterweg noem ik een paar
,
oorzaken:

le. de kostbaarheid van een haven op onze kust;
2e. de groote bevolkingsconcentratie in de onmiddellijke
omgeving van Rotterdam (ongeveer 1/3 van de Neder-
landsche bevolking binnen een straal van 50 km.);
3e. ons dichte net van waterwegen, waardoor feitelijk heel
ons land achterland van den Waterweg is;
4e. de enting van nationaal verkeer op transitoverkeer.

ZooeverL merkte ik reeds op, dat Rotterdam niet
zoo hij uitstek massagoedhaven is als men algemeen
wel aanneemt. Wel is in vergelijking met havens als Am-
sterdam, Antwerpen en Hamburg het aandeel van het
stukgoed bij ons klein, doch in absolute cijfers is het nog van groote beteekenis. Van de ruim 40.000.000 ton ver-
keer in 1938 was te Rotterdam 5
1
/ millioen ton stukgoed,
tegenover een hoeveelheid van 21 millioen ton in Amster-
dam, bijna 3 millioen in Bremen, 8- miljoen ton in Ant-
werpen en 10 millioen ton in Hamburg.

11 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

743

Dit stukgoeclverkder vraagt oneindig v6ë1 meer ruimte
in de haven dan het massagoedverkeer; komt dit laatste
bijna uitsluitend met trarnpschepen, dus met volle ladingen,
het stukgoedverkeer w’ordt voor een groot deel door de
lijnvaart verorgd. De te Rotterdam ingenombn en ont-
scheepte ladingen der lijoschepen zijn in verhouding tot
den inhoud dier schepen vaak zeer gering. Dientengevolge
brengt de zooveal geringere hoeveelheid stukgoed een be-
langrijke hoeveelheid scheepsruimte in de havefl. Flet
eigenlijke lijnverkeer maakt 45 pCt. uit van het geheel.
Opvallend is zeker het cijfer, dat van de drie schepen,
welke te Rotterdam binnenkomen, er gemiddeld tw’ee aan
de kade komen en slechts één op de boeien wordt behandeld!
Ik, heb over dit deel van het verkeer iets-langer uit-geweld, omdat het voor de haven van zoo – bij’ondere
beteekenis is, mede door de groote werkgelegenheid,
welke het biedt.

De onnvikkeling van het verkeer in den loop der jaren.

Vraagt men nu, hoe het verkeer zich in den loop der
jaren heeft ontwikkeld, dan blijkt het, dat er van jaar
tot jaar sterke schommelingen zijn, vooral in het transito-verkeer. 1-let lijkt minder juist om steeds w’eer vergelij-
kingen te maken ten opzichte van één bepaald jaar, bv.
1913, 1929 of straks 1939, alle topjaren, waarop een
depressie volgde. Vergelijkt men telkens de lO-jarige
perioden, welke met deze topjaren werden besloten, dan
blijkt er een zekere toeneming van de gemiddelde hoe-
veelheid goederen, ni. 1- : 1,25 : 1,46, en een sterkere
toeneming van de, binnengekomen scheepsruimte, nI.
1 : 1,54 : 1,90, zooals de navolgende grafiek aantoont:

Deze divergentie is opvallend en stelt aan de haven
eischen, welke, zooals we straks zullen zien, nog aanmerke-
lijk uitgaan boven een groei, evenredig met den inhoud.
der binnengekomen schepen. Terwijl in 1913 de totale kadelengte voor zeeschepen pIm. 15 km bedroeg, was deze in 1939 uitgegroeid tot 24 km, waarvan pl.rn. 3,5
km uitsluitend in gebruik voor massagoed, 19 1cm in
hoofdzaak voor stukgoed en gemengde lading, en de
rest in reserve.
Die kadelengte is geoutilleerci met loodsen en kranen,
en de vraag ligt vcor de hand: was het nu werkelijk
noodig zééveel kostbare kadeterreinen in te richtèn?
Ik wil nu eerst enkele van cle redenen noemen, waaruit
men kcn verklaren, dat de hoeveelheid scheepsruirnte
onevenredig sterker is toegenomen dan de goederen-
hoeveelheid, terwijl ve tegelij kertijd daarmede den invloed
van soort en aard der scheepsruimte
01)
de haven willen

bezien.
1. Als eerste oorzaak zou ik kunnen noemen de al-
gemeene tendens in de scheepvaart, dat de lijnreederij
toepeemt ten koste van de wilde scheepvaart. Het is hier
niet de plaats om op de oorzaken daarvan in te gaân.
Wellicht is het te verklaren uit nationalistische tendenzen.
Na den oorlog wil Duitschland wederom een eigen vloot

bouwen, maar ook Polen Italië, en de Vereenigde Staten.
Dit beteekent, dat goederen, die vroeger in volle ladingen
per tramp aankwamen, thans als bijlading in lijabooten

meekomen.

91
Deze algemeene
,
tendens leidt reeds tot een ver-
hoogd scheepsbezoek. De werking wordt echter versterkt,

doordat voor Noord-West-Europa het distributieverkeer
via Londen meer en meer heeft moeten plaats malen voor
aanloopverkeer met groote schepen in de coritinentale
havens. 1-let gaat dan niet meer zoo, dat de groote schepen
varen tusschen Londen en hun overzeesche bestemmingen
en dat vanuit Londen de voor Europa bestemde goederen
met schepen van de korte vaart worden afgeleverd aan de diverse havens, doch de Duitsche reederij en als ge-
volg daarvan ook andere groote buitenlandsche reeders,
laten haar groote schepen achtereenvolgens een reeks van
havens op het continent aandoen. Daar het niet wel mo-
gelijk is om bij zoo’n bezoek te lossen èn te laden – dit
kan alleen in de eindhavens, waar het schip leegkomt -,
gaan nu die groote schepen de haven tweemaal bezoeken
op elke rondreis, eenmaal om te lossen, en eenmaal om
tè laden.
Gaat men nu na, wat het effect is voor de haven, dan
moet deze in staat zijn om veel méér scheepsruimte te
verwerketi, en scheepsruimte, die bestaat uit aanzienlijk
grootere eenheden dan vroeger. Niet alleen de afmetingen
van de allèrgrootste schepen nemen toe, doch ook de:.
gemiddelde tonnenmaat van alle schepen. In 1914 was
deze 1.600 B.R.T.. in 1931 reds 2.200 B.R.T.
Die groote schepen zijn kostbare eenheden. Vooral

wanneer ze in aanloopverkeer worden gebezigd, moeten ze uiterst snel worden behandeld. Het laten wachten van een zeeschip op ligplaats om slechts een kleine hoeveel-
heid goed te laden of te lossen is uit den aard der zaak niet
mogelijk. Wil men aan dit aanloopverkeer meedoen, dan
moet er te allen tijde ruimte zijn en een voldoende outillage
om het schip snel te behandelen. In de reeds genoemde
stcikgoedhavens op den Rechter Maasoever vindt men het
allerrnodernste op het gebied van wipkranen met langen
arm – tot 36 m -, gecombineerd met loodsen met dak-
luiken; voorts voor het verkeer op den wal modern vlak
plaveisel; de toepassing van trucks, trailers, autom’obiel-kranen en stapelmachines.
3. In de derde plaats noem ik het tôenemend gebruik
van speciale schepen voor speciale lading. Onder deze
categorie vallen tankschepen, bepaalde ertsschepen, die
dus slechts in één richting goederen vervoeren, en de
andere reis iii ballast maken; .voorts schepen met koel-
ruimte voor ht vervoer, van vruchten, bananenschepen

e.d. –

Vooral de aanvoer en de behoefte aan opslag -voor
aardolieproducten maken het noodig daarvoor een bepaald
havengedeelte aan te wijzen. Wanneer dit bovendien
nog gepaard gaat met een belangrijke chemische industrie,
dan is aaarvoor veel ruimte noodig. Dit leidde te Rottei’-
dam tot den aanleg van de Nieuwe Petroleumhavens onder
Pernis. Op zichzelf is dit een interessant geval. De oude
– petroleumterreineri aan den Sluisjesdijk waren in – huur
uitgegeven omstreeks 1876, op een tijdstip, toen op den Linker Maasoever alleen nog maér bestonden de Spoor-
weghaven en de Binnenhaven en een project voor de Rijn-
haven. De terreinen werden beschouwd als uiterst ver
van de stad en -van de overige havenbekkens verwijdePd.
Door den aanleg van de Waalhaven kwamèn deze
terreinen op een schiereiland te liggen; hier ontstond
dus een beperking van uitbreidingsmogelijkheden, gecom-
bineerd met een ligging, die, langzamerhand te centraal
was geworden in verband met gevaar voor de omgeving.
Vandaar de aanleg van de nieuwe Petroleumhaven onder
Pernis. De bedrijven verhuizen en breiden zich uit tot het
vijfvoudige van wat aan den Sluisjesdijk aanwezig was.

Een

tweede Petroleumhaven is thans in aanleg. Door
liet- vrijkomen van de Siuïsjesdijktei’re,inen woïdt de re-

744

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 December 1940

serve, welke in het Waalhavenproject is gelegen, nog
vergroot.
Die Waalhaven is nog lang niet gereed. Het besluit tot
den aanleg van deze enorme haven werd in 1906 genomen,
aanvankelijk als één enorme watervlakte voor den over-
slag van massagoed op stroom met korte pieren langs den
rand. Toen omstreeks 1908 Thomsen’s havenbedrijf be-
gon met de exploitatie van brugkranen aan de Maas-
haven
N.Z.,
een systeem van overlading van schip op
schip, waarbij de zeeschepen niet, zooals tot dusverre,
aan boeien of ducdalven werden gemeerd, doch aan een
kade onder een brug, die ongeveer 35 k 45 m over het
water uitsteekt, werd het nuttig geoordeeld aan de Oost-
en Westzijde van de Waalhaven te rekenen op den uit-
bouw van een achttal pieren. De uitbouw van de oevers
en van deze pieren met kaden geschiedt geleidelijk al naar
de behoefte. 1-Jet systeem van kademuurbouw, thans te
Rotterdam toegepast, waarbij de eigenlijke kade vanuit
en in het water wordt gebouwd, maakt het mogelijk eerst
de groote watervlakte gereed te maken en deze te ge-
bruiken .voor ligplaatsen aan boeien en ducdalven en eerst
later, naar behoefte, de oeverterreinen van kademuren te
voorzien. Thans zijn in het Waalhavengebied vier groote
massagoedbedrijven gevestigd, welke elk over 300 tot
450 m kadelengte beschikken met daarop ellc 4 brug-
kranen. Met deze kranen kan men zoowel van schip op
.schip als van schip op wal werken. Dit laatste, opslag
van groote voorraden, kwam niet al te veel voor.
lntusschen onderging de techniek van overlading weder-
om een wijziging. Zware drijvende kranen kwamen in
zwang. Deze boden het voordeel, dat men geen kostbaar
kadeterrein noodig had; men miste echter de mogelijkheid
om voorraden op den wal te werken.
Aanvankelijk waren dit kranen met vasten arm, ge-
monteerd op pontons. Later werden het kranen met ver-
stelbaren arm, zoogenaamde wipkranen. Tenslotte werden
het wipkranen of uitschuifbare kranen met een zoo groote
reikwijdte, dat de kraan niet meer gelegd werd tusschen
de beide schepen, welke deze bedient, doch aan één zijde,
zoodat bij het overladen dezelfde snelle heen en weer
gaande beweging uitgevoerd kan worden als met een
brugkraan. Men mag verwachten, dat op de pieren aan
de Westzijde van de Waalhaven voorloopig voldoende
ruimte aanwezig is voor de vestiging van verdere massa-
goedbedrijven en dat aan de stadszijde terreinen voor
stukgoed in exploitatie gebracht zullen kunnen worden.
Voor dit laatste is een nauw contact met de stukgoed-terreinen op den Rechter Maasoever een voorwaarde,
die vervuld zal zijn als de tunnel gereed is.
Overigens ligt thans alle uitbreidingsmogelijkheid voor
de haven op den Linker Maasoever. De Rechter Ilaas-
oever is tot Vlaardingen bebouwd; verder zeewaarts zijn
de omstandigheden voor aanleg van havens in open
gemeenschap met de rivier ongunstig. Dit is het gebied,
waar bij vloed op de rivier reeds een onderstroom van
zout water in de richting West-Oost valt waar te nemen,
die veel slib bevat, hetwelk hij aanraking met het zoete
water samenpakt en gemakkelijk tot bezinking komt.
Bij de eerste Petroleumhaven en de op die hoogte gelegen
bedrijven levert dit al moeilijkheden op. Zou men later
nog eens tot aanleg van industrie-havens onder hoek van
Holland komen, dan zullen, de havenbekkens zeker achter
een toegangssluis aangelegd moeten worden, zooals dit
b.v. ook te Bremen is geschied.
Wij zagen, dat de haven een beeld van sterken groei
vertoont. Dit is ongetwijfeld in de hand gewerkt door de
wijze van exploitatie, waarbij zeer groote ruimte is ge-
laten aan het particuliere initiatief.
De Gemeente als eigenaresse ç’an de hayen.

Aanvankelijk zijn de Spoorweghaven en de Binnenhaven
gebouwd voor rekening van een particuliere onderneming,
de Handels-Vereeniging Rotterdam. Toen ,deze in het

jaar 1879 in financieele moeilijkheden kwam, ging he
havenbezit in handen van de Gemeente over (1882).
De Gemeente heeft verder alle havenuitbreidingen zelf
gebouwd en bekostigd. Ze is daarmede eigenaresse van de
havens, de kaden, de terreinen en toegangswegen.
Reeders, cargadoors en stuwadoors kunnen terreinen
huren van de Gemeente en deze zelf inrichten. Komt er
nu een nieuw bekken gereed met grootere diepte dan
het voorgaande, dan leert de ervaring, dat alle belang-
hebbenden een stukje terrein in dat nieuwe bekken
willen hebben. Elke ondernemer wil in de gelegenheid
zijn ook de grootste schepen te ontvangen. Hierdoor
is een verspreide ligging der bedrijven in de hand ge-
werkt. Bijna alles, wat in de laatste 15 jaar is bijge-
bouwd op het gebied van havens en kaden, is voor een
waterdiepte van 10 m aangelegd. Toch is het percen-
tage der schepen, dat met een diepte van meer dan
8,50 m binnenkomt, maar 14 pCt. van het totale aantal
en, zooals reeds werd opgemerkt, heeft 60 pCt. van het
totale aantal binnengekomen zeeschepen geen grooter
diepgang dan 50 dm.
Sedert omstreeks 1930 zijn eenige zeer belangrijke
ruilingen van terrein tot stand gebracht, waardoor voor
enkele bedrijven een rationeeler ligging werd bereikt.
1-let is zonder meer duidelijk, dat men een aaneengesloten
kadelengte van bijv. 800 m intensiever kan gebruiken dan
wanneer deze lengte over twee of drie verschillende lig-
plaatsen is verdeeld.
Men kan dan ook met minder reserveruimte toe.
Bij besprekingen met collega’s uit buitenlandsche
havens, waar de kaden meer in handen van de overheid zijn gehouden, is mij wel gebleken, dat mijn aanvanke-
lijke veronderstelling, dat men daar met nôg minder
reserveruimte zou toekomen, niet juist was. De eischen,
die men aan een overheidsbedrijf stelt, zijn altijd iets
strenger dan die, welke men aan particuliere bedrijven
meent te kunnen stellen. Deze laatste kunnen, zonder
hun goeden naam te schaden, een enkele maal een be-
langhebbende afwijzen, iets, wat aan een overheïdsbedrijf
uiterst kwalijk
wordt genomen.

De in de haç’en aanlvezige
reserQe.

Over de vraag, hoeveel reserveruimte in een haven als
de onze aanwezig moet zijn, is uit den aard der zaak
veel verschil van meening mogelijk. In het algemeen
is er een overmaat aanwezig van ligp!aatsen aan boeien
en ducdalven. Binnen de grenzen van het Waalhaven-
plan was het mogelijk om op betrekkelijk korten ter-
mijn watervlakten met een zekere diepte, geschikt voor
het inrichten van ligplaatsen voor zeeschepen, in te richten.
Anders is het gesteld met den aanleg van kadeterreinen.
Hiervoor zijn tijdroovende werken noodig. lIet is meer-
malen gebeurd, dat ten tijde van het gereedkomen van een project de belangstelling, welke tot de uitvoering had doen
besluiten, vrijwel was geluwd. Misrekeningen zijn daarbij niet uitgebleven. Zoo heeft
voor een gereed liggende kadelengte van pIm. 700 m aan
de Waalhaven N.Z. jarenlang zoo weinig belangstelling
bestaan, dat eerst op den Rechter Maasoever de geheele
Merwehaven gebouwd moest worden. Eerst nu de tunnel
bijna gereed is, hebben de ondernemers voldoende ver-
trouwen in vestiging aan de Waalhaven N.Z.
Op het schiereiland tusschen WaalhaVen en dd rivier
worden thans industrieele bedrijven gevestigd.
De eerstvolgende uitbreidingen in de haven zullen zijn
uitbouw van kademuren in de Waalhaven, gedeeltelijk
aan de Westzijde, ten einde opslagterrein voor massa-
goed te verkrijgen, gedeeltelijk aan de Oostzijde ter
verkrijging van stukgoedterreinen. Met dezeri uitbouw
van kademuren in de Waalhaven gaan ligplaatsen aan
boeien en ducdalven verloren.
Deze gang van zaken is in overeenstemming met de
uiteindelijke verwachting voor West-Europa, t.w. afneming

11 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

745

van het massagoed, toeneming van het stukgoedverkeer.
Wij mogen daarbij niet vergeten, dat de haven in haar
tegenwoordigen vorm al een enorme verkeerscapaciteit
heeft, aanzienlijk grooter dan de prestaties uit het top-
jaar 1938. Mede door haar vele drijvende werktuigen en
de enorme nog niet afgebouwde Waalhaven is onze haven
uitermate elastisch:
Mocht de ontwikkeling anders uitvallen en mocht de
behoefte an ruimte voor overslag op stroom constant
blijven of nog toenemen, dan zal een geleidelijke ver-
bouwing van het Oostelijk deel van de Waalhaven tot
stukgoèdhaven gepaard moeten gaan met den aanleg
van een nieuw havenbekken voor overslag van massa-
goed op stroom, Westelijk van de Waalhaven. Het komt
mij persoonlijk waarschijnlijk voor, dat het uitbrei-
dingsgebied onder Pernis in belangrijke mate voor
industrievestiging zal worden gebruikt. Als opslaghaven was Rotterdam minder bekend, doch
ten onrechte. Dit komt voor een deel, doordat de pak-
huizen niet alle bij elkaar gelegen waren, doch verspreid
door het havengebied en in den ouden stadsdriehoek,
een situatie, die mogelijk was door ons douanesysteem,
waardoor het niet noodig i& alles in een vrijhavengehied bijeen te brengen.
Wat opslagruimte betreft, zal ter vervanging van liet-
geen verloren ging zeker veel moeten worden bijgebouwd.
1-let is ook te hopen, dat dit zal gebeuren, want die op-
slaggelegenheid is voor de stapelfunctie en den eigen
handel van onze haven ten eenenmale onmisbaar.

Invloed door o Qe/heidstaric een

Behalve door het beschikbaar stellen van havenruimte
kan de Gemeente eenigen invloed uitoefenen op den gang
van zaken door verhuur van de loodsen, terreinen en
kranen der zoogenaamde Handelsinrichtingen der Ge-
meente. Van de daarvoor geldende tarieven gaat een
zekere prijsregelende functie uit op de haven. Met deze
inrichtingen beschermt de Gemeente de kleine, minder
kapitaalkrachtige ondernemers tegen de groote.
Van het grootste belang is echter het van de bezoekende
schepen geheven zeehavengeld, dat steeds, en terecht,
zeer de belangstelling van het publiek heeft gehad.
Was dit tarief tot 1933 steeds een zeker aantal centen
per br. m
3
inhoud van het zeeschip, onafhankelijk van de
vraag, of dit schip veel of weinig goederen aanbracht,
in dat jaar werd een nieuw tariefsysteem ingevoerd,
waarbij schepen, die te Rotterdam slechts een geringe hoeveelheid lading lossen of innemen, een lager tarief
betalen volgens den inhoud van het schip, gecombineerd
met een ander tarief per ton behandeld goed, aan den bovenkant begrensd door een maximum volgens den
scheepsinhoud, aan den benedenkant overgaand in een
lager tarief voor schepen met z66 geringe lading, dat het
standaardtarief daarop nog te zwaar zou drukken;
volgeuis dit lagere tarief wordt naar den scheepsinhoud
per m
3
minder, doch naar de goederenhoeveelheid per ton
méér, betaald dan volgens het standaardtarief. Deze tarieven gaan automatisch in elkaar over, zoo-
dat voor elke combinatie van schip en lading van te voren
vaststaat, volgens welk tarief het zal worden aangeslagen.
Bovendien wordt in gevallen, waarin lijnschepen de
haven op één rondreis tweemaal bezoeken, eenmaal om
te lossen en een md om te laden, op het verschuldigde
voor het tweede bezoek nog 25 pCt. reductie gegeven.
Dit oogenschijnlijk ingewikkelde tarief heeft bijzonder
voldaan. Bij de toepassing er van werd een inzicht ver-
kregen in de vaak uiterst geringe hoeveelheden lading,
waarmede de lijnbooten een haven nog aandoen. Het
tarief heeft op dat aanloopverkeer van groote schepen
zeker ook stimuleerend gewerkt.

Sarnennerking niet Jlnta’erpen.

Het is bekend, dat de haventarieven jarenlang een
onderwerp van strijd met onze groote concurrente, Ant-

werpen, hebben uitgemaakt. Dank zij het beleid van
onzen oud-Minister Patijn is in het voorjaar 1939 aan
dien strijd een gelukkig einde gemaakt, waarbij tal van
netelige vraagstukken een oplossing hebben gevonden.
In groote trekken kwam de overeenkomst daarop neer,
dat de ongelijke behandeling door Frankrijk van Rotter-
dam en Antwerpen ten aanzien van de,,surtaxes d’entrepôt”
zou verdwijnen, dat de strijd inzake tarieven plaats maakte
voor overleg en dat aan de mogelijkheid van overheveling
van verkeer van de eene haven naar de andere betrekkelijk nauwe grenzen werden gesteld, bij overschrijding waarvan
België bepaalde bevoorrechtende maatregelen zou moeten
intrekken, resp. zou mogen versterken.
Dat het verkeer na dezen oorlog weer zal aangroeien, mag
als vaststaand worden aangenomen. Hoewel het niet uitge-
sloten is, dat dit onder zoodanig veranderde omstandig-
heden zal gebeuren, dat de gemaakte afspraken niet zullen
kunnen worden gehandhaafd, acht ik het toch van groot
moreel belang, dat deze regelingen met onze Zuiderburen tot stand zijn gekomen. Zij bevatten een element van vrij-willig aanvaarde ordening ten bate van hoogere belangen,
waarvan ik de beteekenis niet behoef te onderstrepen.Boven-
dien heeft dit overleg ons op tal van punten gedwongen
om ons nauwkeuriger dan voorheen rekenschap te geven
van de werking van bepaalde maatregelen in eigen haven
en om nader te onderzoeken, door welke factoren het eigen
karakter dr beide havens wordt bepaald.
Wanneer straks de havens aan den Rijnmond worden
geroepen om hun functie in het groote West-Europeesche
verkeer te hernemen, is het van belang, dat deze basis
van overleg met Antwerp»n reeds is gelegd, ook wanneer
in de toekomst dit overleg niet tot de Rijnmondingshavens
beperkt zou blijven.

Slot beschouiving.

Uit het vorenstaande blijkt:
dat de Rotterdamsche haven een zeer snelle ont-
wikkeling achter den rug heeft, waarbij de haven
met haar outillage een groote mate van aanpassings-
vermogen heeft moeten toonen aan wisselende
eischen van het verkeer en van de verkeersmiddelen;
dat met name het toenemende lijnverkeer een groote
krachtsinspanning heeft gevorderd van overheid en
ondernemers;
dat de Rotterdamsche haven in een tijd, waarin
veel ruimte werd gelaten aan het particuliere initiatief,
uitgegroeid is tot een uitnemend modern instrument
van groote capaciteit, zoowel op het gebied van de
behandeling van massagoed als van stukgoed;
dat de haven na dien snellen groei niet eenigszins
bloedarm en amechtig is, doch dat ze is vol vitaliteit
en binnen het ruime kader van aanleg elastisch,
bereid om te leeren uit de lessen van het verleden
en geschikt om – laten wij hopen in een niet al te
verre toekomst – haar dienende functie voor het
– eigen land en een internationaal achterland te her-
nemen en uit te breiden.

Ir. N. Th. KOOMANS.

VOORGESCHIEDENIS EN ACHTERGROND
VAN DE ENGELSCHE PREVENTION OF

FRAUD ,(INVESTMENTS) ACT 1939.

liet eraagstuk dci kapitaaloerspilling op beleggings gebied.

Op het oogenblik, dat deze regels ter perse gaan, is nog
niet bij benadering te overzien, in welke vormen de
economische wederopbouw van continentaal Europa en
de overige wereld zich ná het einde van den tegenwoor-
digen oorlog zal voltrekken. Wij mogen aannemen, dat de
overheidsbemoeiing hierbij een overheerschende rol zal
spelen, doch wij verkeeren inhet onzekere omtrent de
vraag, welk aandeel en hoeveel
,
vrijheid van beweging aan
het particulier, initiatief, met name op het gebied dèr finan-
ciering, zal worden toebedeeld.

746

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 December 1940

Belangwekkend – en dit niet aueen uithistorisch oogpunt – zijn in dit verband de maatregelen ter voorkoming van kapi-taalverspilling, welke in den Anglo-Amerikaanschen rechts-
kring de laatste jaren vöir het uitbreken van den tegen-
woordigen oorlog werden genomen: wij doelen hier in de

eerste plaats op de Rooseveitsche wetgeving der jaren
1933 e.v., betrekking hebbende
01)
het beurswezen en den
effectenhandel in de Vereenigde Staten
1),
doch ook op
de, nagenoeg hetzelfde gebied hestrijkende, Engelsche
,,Prevention of Fraud (Investments) Act” van 1939, die
kennelijk cle sporen der Amerikaansche wetgeving volgt.

ineloed de, beurs- en effecten net geoing onder Rooseçelt.

liet is op het eerste gezicht wel zeer merkwaardig, dat
er in een in zijn economisch liberalisme bij uitstek conser-
vatief land als Engeland behoefte bestond aan eei dus-
danig ingrijpen van den wetgever, zulks te meer, gezien de
diepgaande verschillen tusschen de structuur van het ven-
nootschapsrecht, het emissiewezen en den effectenhandel in
Engeland en de Vereenigde Staten. Tegenover de ver-
splintering van hetAmerikaansche vennootschapsrecht in 49 afzonderlijke wetgevingen – onder welke echter die der Ver-
eenigde Staten als zoodanig ontbreektl – staat het impo-
neerende complex van de sedert 1362 elkaar opvolgende
codificaties van het Engelsche vennootschapsrecht met
ijn vôrstrekkencie en strikte financieele clausules en ,,sche-
dules”, tegenover de luchthartige Amerikaansche finan-
cieringsmethodes uit het tijdperk van vddr de ,,crash”
van 1929 stond het, eenige minder fraaie uitzonderingen
(Bottornley, Royal Mail, Ilatry) ten spijt, nog steeds over-
wegend conservatief georiënteerde Engelsche financierings-
systeem, terwijl tenslotte tegenover de vroegere deels
minder oirhare methodes van den Amerikaanschen effec-
tenliandel de Lonciensche Stock Exchange met haar al-
oude en roemruchte traditie stond.

Zn’akke plekken oan het Engelsche finan cieringssysteeni.

De lacunes van het Engelsche financieringssysteem nader
in het oog vattende, dienen wij een onderscheid te maken
tusschen eenerzijds incidenteele wandaden, die in het kader
der bestaande wetten als strafbare feiten waren aan te mer-
ken en die als zoodanig werden gestraft, en anderzijds
structureele fouten van het financieringsstelsel zelf.
In de categorie der incidenteele en individueele daden
van wanbeheer hooren de gevallen Ilatry, Bottomley en
Royal Mail thuis. Dit waren voorbeelden van opzettelijke
kwade trouw van enkelingen. In alle drie de gevallen werden
dan ook de aansprakelijke personen – inzake Royal Mail
om. de President-Commissaris Lord Kylsant – tot lang-
durige tuchthuisstraffen veroordeeld, omdat zij om. de
strafrechtelijke bepalingen van de ,,Companies Act” hadden
overtreden. Aangezien geen enkele wettelijke maatregel
kan voorkomen, dat er wordt gefraudeerd, pleiten deze
gevallen dan ook geenszins tegen de hoedanigheden der in
Engeland bestaande wettelijke regelingen. Deze kunnen
veeleer de vergelijking met de op dit gebied elders be-
staande wettelijke bepalingen ten volle doorstaan.

De Jfngelsche runnootschaps(vct en haar toepassingsgebied.

Concreet gesproken: de Engelsche vennootschapswet
volgt, wat betreft de bescherming van het heleggende
publiek, nagenoeg uitsluitend het
replessieoe
systeem.
Onder, ,vennootschapswet” hebben wij in het onderhavige
verband te verstaan de elkaar opvolgende codificaties van
het Engelsche vennootschapsrecht, waarvan de laatste is
de Companies Act 1929. i)eze wet regelt evenals haar
voorloopers sedert het jaar 1862 de volgende vennoot-
schapsvormen:

a. Publiç companies, welke kunnen zijn: limited by
shares, limited by guarantee, of unlimited;
h. Private companies.

i) Zie om. E.-S.B. van 16 Augustus, 11 October, 15
November, 20 en 27 December 1939.
Een functie, overeenkomende met die der lichamen, die
wij teonze’nt als ,,opert” naamlooze vennootschappen plegen aan te duiden, heeft hiervan alleen de, ,Public company limi-ted hy shares”. , ,Private companies” mogen volgens de wet-
telijke definitie (Section 26, Companies Act 1929) geen be-
roep doen op de ,,épargne public”; hun ledental is beperkt
tot vijftig en -hun aandeelen moeten gevinculeerd zijn.
Evenmin kan de rechtsvornt van het ,,partnership”, over-
eenkomende met de continentale rechtsvormen der ven-
nootschap onder firma
en
der commanditaire vennootschap,
gebruikt worden voor de financiering van ondernemingen
met effecten-kapitalistische middelen. liet ledental van
partnerships is wettelijk beperkt tot twintig, voor banken
zelfs tot tien (Sections 357 en 358, Companies Act 1929).
De financiering der ,,Public companies limited by sha-
res” is als volgt geregeld. Er bestaat geen wettelijk voor-
geschreven mi nim umkapitaal der Engelsche open naam-
boze vennootschap; zij kan langs een zeer eenvoudigen
en goedkoopen weg, zonder Koninklijke goedkeuring der
statuten en zonder ministerieele verklaring van geen be-
zwaar, in het leven worden geroepen door zeven oprichters.
Bij de oprichting behoeven niet meer dan zeven aan-
deelen, van hoe geringe nominale waarde oolc, geplaatst
te worden. Nadat aan de formaliteiten is voldaan, wordt
zij ingeschreven in een der twee bestaande centrale handels-
registers voor Engeland dan wel voor Schotland, die door
den betreffenden,, Registrar of Compan ies” worden gezoerd.
De pas opgerichte naarnlooze vennootschap, die geen
,Private company” is, kan thans echter nog niet daadwerke-lijk beginnen met zaken te doen en haar bevoegdheid tot het
opnemen van crediet, zoo zij die heeft, uit te oefenen:
van tevoren moet de z.g. ,,statutory declaration” in handen
van den Registrar of Companies gesteld worden, bevat-
tende een verklaring van den ,,Boardof Directors” dat liet
minimumkapitaal, waarmede de namlooze vennootschap
zich voorstelt haar zaken te beginnen, gestort is. hierna
geeft de Registrar of Companies een certificaat af, dat de
vennootsci)ap bevoegd is haar bedrijf te beginnen. Dit
certificaat heeft constitutieve werking. liet bedrag van dit
minimumkapitaal is noch wettelijk vastgelegd, noch be-
hoeft het in de statuten der vennootschap te worden ver-
meld. 1-let wordt veeleer vastgesteld door besluit van het
bestuur der vennootschap, dat in dezen, zooals in alle aan-
gelegenheden der vennootschap, de vrije hand heeft, mits
en zoolang het te goeder trouw handelt. lIet minimum-
kapitaal moet in het prospectus worden vermeld (Sections
39, 40 en 94 Companies Act 1929).

Prospectus.

Voor zoover de uitgifte van aandeelen
en
obligatiën
langs den weg der openbare inschrijving of langs dien der
openbare aanbieding zal geschieden, is publicatie en regis-
tratie – dit laatste ten bureeie van den Registrar of
Companies – van het prospectus verplicht, waarvan de
zier uitvoerige minimuminhoud in de schedules 111 t/m
T,
hehoorende bij de Companies Act 1929, is voorgeschre-
ven. Dit prospectus vormt tevens later den grondslag voor
de toelating van de geëmitteerde effecten ter beursnotee-
ring, waarover straks.

Publiciteitsbepalingen.

Voor ,,Puhlic companies”, die zijn ,,limited by shares”,
dan wel ,,limited by guarantee”, is de z.g. ,,statutory
meeting” vdrplicht, die gehouden moet worden niet vroe-
ger dan een maand en niet later dan drie maanden nadat
de naamlooze vennootschap de bevoegdheid heeft verkregen
haar bedrijf te beginnen. Dit is een buitengewone alge-
meene vergadering van aandeelhouders, waarin een schrif-
telijk rapport door het bestuur moet worden uitgebracht
omtrent alle transacties, verband houdende met de finan-
ciering der pas opgerichte naamlooze vennootschap en
haar bedrijf (Section 113). lIet uitgebrachte rapport moet
gedeponeerd worden ten hureele van den bevoegden
Registrar of Companies.

11 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

747

In den vervolge moeten ten hureele van den bevoegden
Registrar of Companies atje besluiten van de algemeene
vergadering worden gedeponeerd en geregistreerd, die
van verder gaande strekking zijn dan alleen de goedkeuring
der jaarstukken.

De balansvoorschriften (Sections 122 e.v.) zijn zeer
nauwkeurig en gedetailleerd.
Een onderzoek door onafhankelijke accountants is ver-
plicht. De balans met de voorgeschreven specificaties,
alsmede het accountantsrapport moet aan alle aandeel-
houders worden toegezonden. Deze stukken moeten tevens

worden opgenomen in het jaarverslag (,,annual return”)
der open naamlooze vennootschap. Daarenboven zijn de
z.g.,, moneyed corporations”, zijnde naamlooze vennoot-
schappen, die het bankbedrijf uitoefenen, verzeke-
ringsmaatschappijen, alsmede de groep der z.g. ,,deposit,
provident en benefit societies”, welke laatsten vergeleken
kunnen worden hij burgerlijke en onderlinge waarborg-,
spaar- en verzekeringsfondsen, verplicht om voor het be-
ginnen van hun bedrijf, en in den vervolge tweemaal
‘s jaars, een status te publiceeren, waarvan de minimum-
inhoud in de Schedule VII van de Companies Act 1929
is voorgeschreven.

Positie oan het bestuur.

De verhouding van het bestuur der naamlooze vennoot-
schap tot deze zelf en tot de gezamenlijke aandeelhouders,
in zekef opzicht ook tot haar crediteuren, is naar Engel-
sche opvatting een ,,trust”. Hieruit volgt, dat de bestuur-
ders der Engelsche naamlooze vennootschap aan de alge-
meene vergadering kennis moeten geven, indien de parti-
culiere belangen van één of meer hunner in strijd zijn met
de belangen der vennootschap, dat de naamlooze ven-
nootschap recht heeft op alle door haar bestuurders in
verband niet de zaken der vennootschap bedongen of
verkregen particuliere voordeelen, en dat over het alge-
meen de civielrechtelijke aansprakelijkheid van bestuur-
ders, voor zoover niet uitdrukkelijk wettelijk geregeld,
beoordeeld wordt naar de algemeene regelen, geldende
voor trustees.
Aansprakelijkheid uan het bestuur.

De Companies Act 1929 bevat evenwel
01)
tal van plaat-
sen zeer nauwkeurige voorschriften betreffende de civiel-
rechtelij ke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van be-

stuurders, promotors, enz. Fi-auduleuze handelingen wor-
den, met talrijke variaties, bedreigd met ten hoogste vijf
jaar tuchthuis (,,Penal servitude”). Naast de strafbepa-
lingen van de Companies Act 1929 gelden de algemeene
strafrechtelijke voorschriften, waarvan met name ,,em-
bezziement” (verduistering, ,,Untreue”) en ,,obtaining
money under false pretences” in aanmerking komen.
Deze bepalingen ter zake van de civielrechtelijke en
strafrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders zijn
van dien aard, dat een ,,director”, wiens financieel beleid
en oplettendheid niet aan de wettelijke vereischten vol-
doen, er op kan rekenen, dat hij failliet wordt verklaard
en een langdurige gevangenis- of tuchthuisstraf moet
ondergaan. –

Staatstoezicht.

Dit heele systeem werkt echter, zooals gezegd, nagenoeg
uitsluitend repressief. Bij een normalen gang van taken
is de functie van den Registrar of Companies overwegend van Îormeelen aard, en het ingewikkeld wettelijk systeem
begint pas te werken, indien er bezwaren of klachten
tegen het financieel beleid der naamlooze vennootschappen
zijn gerezen.

Is het echter eenmaal zoover, dan zet de ,,process of
law” zich in beweging, eerst langzaam en voorzichtig, doch
met geleidelijke toenemende intensiteit en snelheid en ten-
slotte met de meedoogenlooze kracht van een slagschip in actie.

Beginnende met de eenvoudige inspectie door den , ,Board
of Trade”, op verzoek van aandeelhouders, vértegenwooi–digende tenminste een tiende van het geplaatste aandeelen-
kapitaal – ingeval van naamlooze vennootschappen,
die het bankbedrijf uitoefenen, moet dit verzoek uitgaan
van aandeelhouders, vertégenwoordigende tenminste een
derde
van het geplaatste aandeelenkapitaal -, zijn er tal-
rijke tusschenstadia en schakeeri ngen, die varieeren tus-
schen de vrijwillige en gedwongen liquidatie der naamlooze
vennootschappen en haar faillissement, dat eveneens
in het kadei- van de Companies Act 1929 is geregeld.
Van eenige ernstige tekortkoming der Engelsche ven-nootschapswetten kan dan ook geen sprake zijn, althans
niet ten aanzien van het door haar beschermde gebied.
De structureele zwakten van het Engelsche financienings-systeem liggen veeleer juist buiten de invledssfeei’ van de.
Companies Act 1929; ze hebben zich voorgedaan bij en
in verband met ondernemingsvormen, die, hetzij bij af-
zonderlijke wetten, hetzij in het geheel niet, zijn geregeld.

Ontduikin gen de,- Qennootschapswel.

In Engeland heeft zich namelijk evenals in andere landen
het verschijnsel voorgedaan, dat de beschermde en repres-
sieve vennootschapsrechte]ijke voorschriften werden ont-

doken door middel van misbruik van ondernernings-
vormen, clie nooit ofte nimmer voor doeleinden der finan-
ciering met effecten kapitalistische middelen waren be-
stemd. Men tracht hierbij twee klippen te omzeilen: de
onbeperlcte aansprakelijkheid van het ,,partnei-ship”, als-

ook het scherpe Staatstoezicht op de open naamlooze ven-
nootschap. Te dien einde zocht men zijn toevlucht bij
eenige ondei-nemingsvorrnen op onderlingen grondslag, die
men te onzent, hetzij tot de onderlinge maatschappijen,
hetzij tot de coöperatieve vereenigingen zou rekenen, t.w.
de ,,industrial and provident societies” alsmede de ,,build-
ing societies”. De vrijheid dezer onderlinge vereenigingen

van de voor alle andere vennootschapsvormen met be-
pet-kte aansprakelij kheid geldende pu bliciteitsbeplingen,
alsmede het ontbrelcen der scherpe civielrechtelijke en
strafrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders, zooals
bepaald hij de Companies Act 1929, leidde tot tal van mis-
standen; rechten en verplichtingen der dee]genooten van
,,industrial and provident societies” alsook van ,,building
societies” stonden veelal in geen juiste verhouding, terwijl
haar financieel beleid en geldelijk beheer soms veel te
wenschen overlieten. Een en ander ging uiteraard ten laste
der deelgenooten, en in extreme gevallen ook ten laste
van crediteuren.

Investneni tF’usts.

De in Engeland diep ingewortelde ,,investment trusts”
zijn onder te verdeelen in twee hoofdgroepen:
Investment-:naatschoppi,jen,
georganiseerd in den rechts-vorm der naa miooze vennootschap en investment-trusts in
den eigenli,j ken zin, opgezet in den rechtsvorm van een trust.
1 nvestment-maatschsppijen
financieren hun beleggingen
door uitgifte van aandeelen, investment-trusts in den
eigenlijken zin doen dit door plaatsing van trust-certifi-
caten, hier te lande dépôtfractiehewijzen geheeten.
Investment-rnaatscliappijen
icunnen inderdaad hun be-
leggingen naar welgevallen wijzigen en worden daar-
om, vooi’ zoover zij dat doen, in de wandeling ook wel
als
,,-nanaged trusts”
aangeduid, ofschoon zij in het
geheel niet het i-eclitskai-akter van een trust di-agen.
Zij vallen onder de wettelijke regeling van de Companies
Act 1929 en zijn als zoodanig uitgezonderd van de voor-
schriften van den ,,Prevention of Fraud (Investments)
Act” van 1939. De verreweg belangrijker gi-oep is echtet-
die der investment-trusts in eigenlijken ,zin, waar-
voor tot 1939 nagenoeg iedere wettelijke regeling ontbrak.

Zij op hun beurt zijn onder te verdeelen in twee typen:
de
oudere
,,fixed t,’usts”
en de nieuwere
,,flexible trusts”,

748

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 December 1940

waarvan de laatste pas in het tijdperk sedert de crisis van
1929 is opgekomen.
Op dit gebied bestond een groot verschil tusschen de
talrijke groote, sedert lang gevestigde, meerendeels door
één der groote Londensche banken in het leven geroepen
en gecontroleerde ,,investment’trusts” en een aantal pas
opgerichte soortgelijke ondernemingen van veel minder
allooi; deze laatste groep trachtte, en slaagde hierin ook, om
van het publieke vertrouwen in den beleggingsvorm der
,,trusts certificates” te profiteeren, dat door de oude
groote ,,investment trusts” gedurende tientallen van jaren van verantwoordelijk beleid was aangekweekt.
Bij tal van jongere ,,investment trusts” bestonden de
volgende financieele misstanden: het trustvermogen, waar-
tegen certificaten werden uitgegeven, werd somwijlen in
onvoldoende mate ten behoeve van certificaathouders
zeker gesteld. Daarenboven maakten beheerders dan wel
de ,,management group” vaak bovenmatige winsten,
hetzij onder den naam der ,,management fee” (dit is de
z.g. ,,load” in de Vereenigde Staten), hetzij ter gelegenheid
van inbreng en ruiling van effecten, deel uitmakende van
het ,,trust fund”.
1-let zijn dan ook deze door de Companies Act 1929 niet
geregelde gebieden der financiering, waarop de ,,Preven-
tion of Fraud (Investments) Act” heeft ingegrepen. Dit
geldt zoowel voor de ,,industrial” en ,,provident societies”
en de ,,building societies”, als ook voor de ,,investrnent
trust
S”.
Ten aanzien van de ,,investment trusts” brengt de
,,Prevention of Fraud (Investments) Act” een uitzonder-
lijke terminologie: zij begrijpt onder den term
,,unit
trusts”
slechts de ,,investment trusts” in den eigenlijken
zin, dus niet
de
investment-maatschappijen
vallende onder
de Companies Act 1929, noch de tallooze trusts van
velerlei soort, die geen beroep doen op de beleggingsmarkt.

Effectenhandel.

De Engelsche effectenhandel, waaronder mede begrepen
het emissiewezen, was tot de inwerkingtreding van
de ,,Prevention êof Fraud (Invéstments) Act” van
1939 toe ouder te verdeelen in twee scherp
gescheiden gebieden: den georganiseerden, nI. in en
door de effectenbeurzen georganiseerden fondsenhandel en den vrijen effectenhandel. Precies eender was de toe-
stand in de Vereenigde Staten tot 1936, in welk jaar de
Securities and Exchange Act 1934 werd gewijzigd. Deze Amerikaansche wetswijziging van 1936 staat in zooverre
op één lijn met de Engelsche Prevention of Fraud (Invest-
ments) Act 1939, dat de vrije effectenhandel ook daar te
lande werd gereglementeerd.

Effectenhandel ter beurze.

De Engelsche effectenhandel ter beurze is niet geregeld
door een wettelijken maatregel, doch door de autonome
reglementen der effectenbeurzen zelve, waarvan de ,,Lon-
don Stock Exchange” een nog meer overheerschende rol
speelt dan de ,,New York Stock Exchange” in de Ver-
eenigde Staten. Om deze reden wordt in den vervoige uit-gegaan van de ,,rules and regulations” der ,,London Stock
Exchange”. Deze zijn zeer belangrijk ter wille van hun
volslagen autonoom karakter; immers tot 1939 bestond geen Staatstoezicht in eenigerlei vorm op de Engelsche

effectenbeurzen.
Deze straffe autonome regeling heeft tot het resultaat
geleid, dat klachten over onregelmatigheden in den Lon-

denschen beurshandel zeer zeldzaam zijn.

Introductie ean nieua’e enzissies.

In zakelijk opzicht bestaat er een zeer nauw verband
tusschen de wettelijke regeling van het emissiewezen en
de introductie van nieuwe fondsen ter beurze krachtens
het beui’sreglement: aanvragen voor toelating van fondsen tot de officieele noteering dienen vergezeld te gaan van en gebaEeed te zijn op het prospectus en de ,,statutory decla-

ration”. Tevens moet aangetoond worden, dat twee
derden van het daadwerkelijk te emitteeren en te dien
einde bij een emissiesyndicaat geplaatste (,,underwritten”)
aarideelenkapitaal rechtstreeks bij het beleggende publiek
is ondergebracht.
De toelating van fondsen tot de noteering geschiedt in
de eerste plaats tot de inofficieele noteering, waarmede
gepaard gaat de plaatsing op de ,,supplementary list”. In
den regel worden fondsen pas tot de officieele noteering
toegelaten en dienovereenkomstig in de official ,,list” op-genomen, nadat zij 18 maanden inofficieel genoteerd wa-
ren, tenzij reeds andere emissies der betreffende onder-
neming officieel werden genoteerd.
Bèursleden mogen hun cliëntéle niet tot inteekening
op of aankoop van pas ter beurze geïntroduceerde fondsen
uitnoodigen. Zij mogen wel bij cliënten een zakelijk ver-
slag betreffentie het emitteeren der onderneming rond-
sturen.
In het algemeen is den beursleden iedere actieve propa-
ganda verboden, met name het adverteeren en het zenden
van drukwerken en circulaires aan personen, die niet reeds tot hun cliëntèle behooren.

Persoonlijke k(valificatie der beursleden.

Aan de persoonlijk kwalificatie voor het lidmaatschap
worden hooge eischen gesteld, en de toegepaste selectie is
streng. Het ledental der London Stock Exchange is niet
beperkt, zooals dat der New York Stock Exchange; der-
halve zijn er ook geen verkoopbare ,,beurszetels”. Het lid-
maatschap der London Stock Exchange kan slechts voor
een jaar worden verkregen, na afloop waarvan elk lid
zich opnieuw verkiesbaar kan stellen. Dit systeem is ge-
bleken van zeer groote disciplinaire waarde te zijn.
De autonomie der London Stock Exchange strekt zich
zoover uit, dat de door haar uit haar leden benoemde
trustees ingeval van déconfiture van beursleden den fail-
lieten boedel. buiten rechte beredderen; de geldende
faillissementswet wijkt dus in zooverre voor de auto-
nomie der London Stock Exchange. –

Outside brokers and dealers.

Een schrille tegenstelling met den vanouds in autonome
corporaties georganiseerden effectenhandel ter beurze, die
op een zeer hooge gemiddelde standing kan bogen, vormt
de effectenhandel, die in handen is van de z.g. ,,outside
brokers” of ,,outside dealers”. Het is dezelfde categorie
van effectenhandelaren, die wij in de Vereenigde Staten
onder den naam van ,,over the counter brokers and
dealers” terugvinden.
Hun praktijken vormen een oud zeer van het Engelsche
financieringssysteem. Zoo oud, dat Sir Rufus Isaacs (de
latere Marquess of Reading), destijds brd Chief Justice
of England, reeds in 1913 in de meest bekende Engelsche
Rechtsencyclopedie hun positie aldus omschreef
2):
of-
schoon het niet uitgesloten is, dat een commissionnair in
effecten, geen lid zijnde van eenige effectenbeurs, een
bona fide zaak drijft, worden volgens het algemeen erkende
spraakgebruik de termen ,,outside dealer” of ,,outside
broker” gebezigd om een persoon aan te duiden, die er
een dobbel- (, ,gambling”) etablissement op nahoudt”.
De instelling van de ,,outside brokers”, de goeden niet te na gesproken, bergt de kiem van tal van misbruiken in
den Engelschen effectenhandel: de ,,high pressure securi-
ties salesman” of ,,customers’ man”, die den boer opgaat
en fraai gedrukte, doch vrijwel vaardelooze, effecten huis
aan huis verkoopt, moge een Amerikaansche uitvinding
zijn, doch de algemeen ontwikkelde – ,,public school men
preferred”! – ,,half commission man” van goeden, liefst
hoogadelijken huize, die in de eerste kringen verkeert
en zoodoende in de gelegenheid is zijn relaties van tijd tot

2)
Earl of Halsbury, The Laws of England, Deel 27,
blz. 551.

11 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

749

tijd een onfeilbare ,,inside
tip”
te doen toekomen, is typisch
Engeisch, ook in dien zin, dat hij slechts in den bodem der
sociale structuur van dit land wortel kon schieten.
Weliswaar mogen ook beursleden onder het provisie-
reglement der London Stook Exchange ,,half commission
men” employeeren. Er is echter voor gezorgd, dat deze
hun boekje niet te buiten gaan, nl. doordat hun firma’s, met name ook disciplinair, aansprakelijk zijn voor hun
handelingen.
Om deze reden is het te verklaren, dat de voorschriften van de Companies Act 1939 (Section 356) door de beurs-leden en hun employé’s nauwkeurig in acht werden geno-
men, terwijl het meerendeel der outside brokers en dealers
zich hieraan in geenen deele stoorden; deze laatsten steun-
den hierbij met name ook op de groote moeilijkheden en
kosten, waarmede een veroordeeling wegens een dusdanig
misdrijf onder het Engelsche systeem van strafvordeing
gepaard gaat. in dit opzicht moet dus sprake zijn van een
tekortkoming in de Engelsche wetgeving.
in het licht van het bovenstaande wordt het duidelijk,
waarom de Prevention of Fraud (investments) Act zich
op het gebied van den vrijen effectenhandel heeft beperkt
tot een krachtdadig ingrijpen in het domein der outside
brokers en dealers, terwijl hij zich ten aanzien van den effec-
tenhandel ter beurze slechts de erkenning (,,recognition”:
Amerikaansch
:,,
registration”) van effectenbeurzen heeft
voorbehouden; dit laatste om de oprichting van ,,wilde”
effectenbeurzen te voorkomen.
Mr. Dr. F. E. SCHMEY

DE KOFFIEPOSITIE.

Een van de goederen, voor welker producenten de
tegenwoordige oorlog alleen maar verlies beteekent, is
de koffie. Bij dit artikel doet zich bovendien de onaan-
gename coïncidentie voor, dat een bestaande overproductie
door de tijdelijke onmogelijkheid tot consumptie van eenige-
belangrijke consumenten nog scherper wordt gemarkeerd.

De lco//iepositie in de laatste jaren.

Reeds in de cijfers voor de absorptie gedurende het
laatste koffiejaar komt de vermindering van het verbruik
tot uiting: voor 1939/1940 wordt deze nl. op 24.300.000
balen getaxeerd, tegen in de beide vorige jaren resp.
26.727.000 en 25.471.700 balen. liet meest sprekende
cijfer om aan te toonen hoe groot de bestaande vanver-houding is, blijft nog steeds dat van de vernietiging; tot
medio Augustus 1940 werden in totaal, dus inclusief het-
geen véér Juni 1931 s’erd opgeofferd, 70.141.000 balen koffie aan de vernietiging prijsgegeven.
in het hierboven gegeven cijfer voor de wereldabsorptie
in 1939/1940 is de vermindering van het wereldverbruik
door de afsluiting van Europa en Noord-Afrika slechts
gedeeltelijk begrepen; deze vermindering moet voor
Brazilië, volgens het ,,Tea and Coflee Trade Journal”, in werkelijkheid op ongeveer 6.000.000 balen per jaar
worden getaxeerd, het totaal kan gevoegelijk op 10 â 11
millioen balen worden geschat. Dit beteekent, dat zoo-
lang de oorlog duurt, de wereldabsorptie zal verminderen
tot een 17 millioen balen en dat daartegenover voor
1940/41 een geraamde wereldproductie, resp.-uitvoer
staat van ruim 30 millioen halen.
Zooals bekend, heeft tot nu toe het belangrijkste koffie-
produceerende land, Brazilië, de offers ter aanpassing van de productie aan de verbruiksmogelijkheid alleen
moeten dragen, hetgeen steeds is geschied door een deel
van den Braziliaanschen oogst aan de markt te onttrekken
en gedeeltelijk te vernietigen. In het loopende jaar is de toestand er voor de koffie-produceerende staten in zoo-
verre nog slechter op geworden, dat van een geraamde
,,disappearance” van ongeveer 17 â 18 millioen balen er bijna
14.000.000 op rekening van de Vereenigde Staten komen.
liet gevaar van een volkomen verwarring op de koffie-
markt wordt te grooter, omdat in de andere koffie-
produceerende landen nog voori’aden van den ouden

oogst bestaan. en het dus logisch zou zijn als deze daar-
heen zouden worden vervoerd, waar de grootste kans
op afzet bestaat.
Een enkel cijfer ter illustratie: Columbia beschikte
over een carry-over van ongeveer 400.000 balen; voor
Nederlandsch-indië wordt de positie van de koffie, in koffie-
kringen, precair geacht. Daarbij moet worden bedacht,
dat de voorraden in de Vereenigde Staten in het afgeloopen
oogstjaar grooter moeten zijn geworden; immers, tegen-
over een ,,disappearance” van 13.886.594 baleh (v.j.
13.817.107 balen) staat een invoer van 15.481.778 balen
v.j. 14.893.395 balen). In deze situatie werd beseft, dat niet alleen van de zijde
van producenten, desnoods met zeer groote offers, naar
een aanpassing van de vraag aan het aanbod moest wor-
den gestreefd, maar dat tevens voorkomen moest wor-
den, dat de belangrijkste markt, ni. de Vereenigde Sta-
ten, sterk overvoerd zou worden, met als geolg een
ineenstorten van de prijzen.
Voor samenwerking met Brazilië ter vermindering
van het aanbod blijken de andere koffie-producenten nog
steeds niets te gevoelen. Integendeel, het geven van
uitvoerpremies vindt nog steeds voortgang. Aldus blijft op Brazilië de taak rusten voor de aanpassing te zorgen
en dit zal ook dit jaar op de beproefde wijze geschieden.

Aanpassing productie aan absorptie.

De oogst 1940/41 van Brazilië wordt niet buitenge-
woon hoog getaxeerd. Men schat dezen op 20.850.000
balen, waarvan 14 millioen balen in den staat Sâo Paulo.
Deze productie van Sâo Paulo is, in stri.jd met wat
meestal wordt aangenomen, voor meer dan de helft af-
komstig uit de nieuwe koffie-districten.
Deze oogst van ruim 20 millioen balen wordt toegevoegd
aan een carry-over in het binnenland op 30 Juni 1940 van
bijna 6 millioen balen. Terwijl Brazilië in 1939/1940 een
uitvoer van rond 15.100.000 balen heeft gehad, wordt
voor het loopende jaar een export van ten hoogste 11
millioen balen verwacht, en de cijfers voor de beide eerste
maanden van dit jaar (Juli 688.510 en Augustus 778.712
balen) doen zelfs vreezen, dat deze uitvoer niet zal worden
bereikt.
Indien een carry-over in het binnenland van 5 millioen
balen voldoende is, zal dus een aanpassing voor Brazilië
slechts kunnen worden bereikt, indien 10.750.000 balen uit de markt worden genomen. Deze hoeveelheid nu zal
als volgt worden verkregen:
1
0
. Van de oogsten, behoudens van enkele kleine
staten,welker gezamenlijke productie ongeveer400.000 balen
bedraagt, moet 25 pCt. tegen den prijs van 2 milreis per
haal worden afgestaan, hetgeen heteekent, dat ruim
5.100.000 balen aan de markt worden onttrokken.
De koffies van het opofferingsquotum’) van de staten Espirito Santo, Rio en Paraia, kunnen, evenals verleden
jaar, tegen betaling van 50 milreis per baai worden terug-
gekocht en de aldus verkregew opbrengst zal worden
besteed voor den aankoop in Sâo Paulo van andere koffies.
1-let vorige jaar bedroeg het opofferingsquotum voor de
gewone koffies 30 pCt., zoodat de regeling hiervoor iets
milder is geworden, voor de preferentieele soorten
daarentegen iets zwaarder (vorig jaar 15 pCt.).
2°. De resteerende koffies worden verdeeld in de z.g.
,,retained” en ,,direct” quota, en vel in dier voege, dat
de koffie-oogst van Sâo Paulo zelf verdeeld wordt in
gewone, preferentieele en ,,peeled” (gewasschen) koffies –
die der andere staten volgens een overeenkomstige classifi-
catie – en dat van de gewone en een deel der preferentieele
en gewasschen koffies 30 pCt. moet worden achter-gehouden; voor deze koffie wordt de in het binnen-
land geldende prijs van 65 milreis per baaI betaald.
Een deel der preferentieele koffies is, nadat 25 pCt. voor

1)
Zie ook ,,De Koffieverdediging” in E.-S.B. van
29 Maart 1939, blz. 256/57.

750

ECOi’TOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 December 1940

het opofferingsquotum is afgestaan – zie sub la – vrij.
De hoeveelheid der door dezen maatregel aan de markt
onttrokken koffie wordt getaxeerci op 4.200.000 halen.
3°. Tenslotte wordt uit den oogst 1939/1040 van Sâo

Paulo van de achtergehouden en directe quota een hoe-
veèlheid van 1. inillioen balen opgekocht tegen den in
het binnenland geldenden prijs van 70 milreis per haal.
In totaal wordt door deze maatregelen dus aan de markt

onttrokken een hoeveelheid van ongeveer 10.800.000
balen, waarvan 5.1 millioen halen voorgoed.

Op papier is daarmede het evenwicht hersteld, maar
dat men in Brazilië hieromtrent nog niet gerust is, blijkt
wel uit de plannen en besprekingen, waarvan nog voort-
durend melding wordt gemaakt. Zoo is o.a. voorgesteld
door den president van een der groote banken, Wallace
Sirnonsen om aanplantingen met een productie-capaciteit

vkn 5 millioen balen te rooien. In September ji. w’erd voorts
weer een vergadering van de Braziliaansche koffie-staten

gehouden, waarin een plan moet zijn besproken om eenige
100 millioen koffieboomen met kleine economische pro-
ductie-capaciteit te rooien en waarin voot’ts omtrent de
financiering van den oogst werd overlegd. Men begrijpt,
dat dit laatste een zeer belangrijk punt is, omdat het uit
de markt nemen van koffie groote bedragen vereischt.
1)aarom is het van beteekenis, dat de Amerikaan-
sche Export-Import Bank de beschikking heeft gekregen
over een bedrag van 500 millioen dollars, om de Latijnsch-
Amerikaansche staten, die met overschotten aan product
zitten, te hulp te komen, en vermoedelijk zal hiermede
tevens het bericht in verband staan, dat de Braziliaansche
regeering 16 millioen balen, dus nog 5 millioen hoven wat
noodzakelijk is, uit de markt wil nemen, voor welken maat-
regel een bedrag van 28 millioen dollar noodzakelijk zal
zijn. Dit laatste, tenzij deze mededeeling, zooals ook vroeger
te vaak is voorgekomen, een loos gerucht zou blijken te zijn.

heeft Brazilië door de bovenstaande maatregelen het
evenwicht althans op papier hersteld, voor de andere
koffie-produceerende landen is dit dan nog verbroken.
immers, de productie van deze tezamen bedraagt ruim
10 milhioen balen, terwijl de afzetmogelijkheid op slechts 6
millioen geschat wordt. De gebruikelijke oplossing dezer
andere pi’oducenten was tot nu toe steeds om, desnoods
door verdere prijsverlaging, de voorraden te spuien; door
de maatregelen van den grootsten consument, waarover
hieronder nader, zal dit thans evenwel onmogelijk worden. Bij de tegenwoordige lage prijzen zullen de voorraden zich
vooral daar opstapelen, waar men ver van de consumptie-
landen verwijderd is en dit is met name voor Neder-

landscl-Indie
•het geval. Wel had Australië een toene-
mende beteekenis als afnemer voor dit gebied, maar de
afzet was vroeger, behalve op een belangrijk eigen ver-bruik, toch overw’egend op Europa geriçht (Nederland,
Scandinavië, Frankrijk en Italië) en juist de7.e markten
zijn nu gesloten. In de Vereenigde Staten kwamen in 1939/
1940 slechts 51.439, tegen in 1938/39 68.749 en in 1937/38
265.796 balen Ned.-Indische koffie aan de markt. Gezien
de vroegere houding der indische Regeering, mag wor-
den aangenomen, dat deze thans de koffieproducenten
te hulp is gekomen, omdat hierbij groote hevolkingsbe-
langen betrokken zijn en deze tijd een abnormale is. Voor
de wereld-koffiepositie zou dit, echter beteekenen, dat in de toekomst nog extra moeilijkheden te verwachten zijn.
Trouwens, tenzij nu eens eindelijk aan de vernietiging

van
productie-curinogen
wordt begonnen, is ook in de
thans in Brazilië genomen maatregelen geen spoor van
werkelijke saneering te bekennen. En van vernietiging
van productie-capaciteit hooren wij nu reeds jaren, doch
zien wij weinig. Dit zal gedeeltelijk daaruit moeten wor-
den verklaard, dat het grootste deel der productie niet
meei’ van oude, maar van jonge aanplantingen komt.
Wel bestaat er thans, naar het schijnt, een kans op na-tuurlijke inkrimping van het aanbod, dooi’dat de bloeien
dit jaar tot September nog weinig schijnen te beloven,
zoodat de volgende oogst kleiner zal kunnen uitvallen
dan de lo6pende, maar ook dit zou tijdelijk zijn. Voor dc onttrekking aan het normale verbruik wordt
ook thans nog de klassieke weg gevolgd, nI. die der ver-
nietiging; in Juli en de eerste helft van Augustus ver-
dwenen op deze wijze 654.000 balen. Maar daarnaast is
een begin gemaakt met het scheppen van nieuwe verbruiks-
mogelijkheden voor de koffieboonen, doordat,, de eerste cafeliet-fabriek is opgericht met een productie-capaciteit
van 37.000 balen per jaar. In deze fabriek wordt, naast oliën, caffeïne en andere nevenproducten, cafeliet ver-
kregen. Dit laatste product kan dienen tot het ver-
vaardigen van tafels, stoelen, koppen, inktstandaards,
cigarettenkokers, dak- en vloerbedekking en tal van
andere producten, voor welker fabricatie ook de andere

,,plastics” worden gebruikt. In hoeverre hier economische
mogelijkheden bestaan, zal de toekomst moeten leeren;
een feit is in elk geval, dat het product een opbrengst
heeft en dat de vroegere vei’nietigingskosten, die, inclu-

sief alle onkosten, ongeveer 9 milreis per haal bedroegen,
de geraamde productiekosten van 12 milreis ‘keer nabij
komen. Beantwoordt de fabricatie aan de verwachtingen,
clan zal het aantal installaties worden vergroot en men
koestert reeds verwachtingen omtrent een capaciteit van

4 mnillioen balen.

Verbruik.
Naast de aanpassing van den uitvoer staan de
maatregelen, welke zijn genomen om de belangrijkste
consumptiemarkt te beschermen en op dit punt is wel
samenwerking met de andere belanghebbenden mogelijk
gebleken. Zooals bekend, hebben enkele Amerikaansche
koffiestaten in de Vereenigde Staten een propaganda-
organisatie gesticht, bij welke thans 7 landen zijn aan-
gesloten, doch die desondanks over volkomen onvoldoende
‘geldmiddelen beschikt. I)it propaganda-bureau nu heeft een vergadering belegd, waarop 14 koffiestaten van het
Westelijk halfrond aanwezig zijn geweest en waar tot
een contingenteering van den koffie-invoer’in de Ver-
eenigde Staten is besloten, w’aarbij aanvankelijk aan de
verschillende landen de volgende quota in balen werden
toegewezen (de cijfers tusschen haakjes stellen den invoer

1938/39 voor):

Bm’azilië ………………….9.320.000 (8.885.000)
Columhia ………………..3.220.000 (3.436.000)
El Salvador ………………600.000

(639.000)

Guatamala ………………500.000

(470.000)
Tenezuela

………………400.000

(176.000)

ilaiti ……………………275.000

(141.000)

Costa Rica

…………….210.000

(96.000)

Nicaragua

……………….195.000

(185.000)

Ecuador

………………..180.000

(103.000)

Dominic. Republiek

120.000

(115.000)

Cuba

………………….80.000

(41.000)

hlondui’as ………………..1.500

(5.000)

Andere landen

…………..353.000

1)

j”ntleend aan het ,,Tea and Coffee Trade Journal”;
het totaal vn de telling is lager dan het later gepubli-
ceerde invoercijfer, nI. 15.454.500, tegen 15.545.000 balen,
hetgeen erop wijst, dat correcties moeten zijii aangebracht.

In deze cijfers komen de grondprincipes van de latere
regeling tot mnting; deze varen de volgende: 1°. be-
scherming te verleenen aan de landen, die reeds een afzet
in cle Vereenigde Staten hadden, 2°. rekening te houden
met, landen, die vroeger van Europeesche markten af-
hankelijk waren (vgl. Brazilië, Venezuela, ilaiti en Costa Rica bv.), 3°. rekening te houden met de Amerikaansche
hehoeiten (invoeren 1939/40 bijna 15.482.000 balen,

1938/39 ruim 14.893.000 halen, totaal der quota 15.545.000
halen). Blijkens een kort geleden gepubliceerd couranten-bericht wordt deze regeling thans in de Vereenigde Staten
gereed gemaakt. Gezien het feit dat het quotum voor
Ned.-Indië in dat der ,,andere landen” is begrepen en dat

11 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

751

de invoer in 1938/39 en 1939/40 slechts gering is geweest
(gemiddeld ongeveer 60000 halen), kan deze regeling
voor ons Indië weinig heteekenis hebben, ook al door den
zeer onvoldoenden prijs, welke voor onze koffie in de
Vereenigde Staten kan worden bedongen. Een noteering
in Hollands’ch geld van ongeveer 8 ct. voor Java Robusta
W.I.B. laat den Indischen ondernemingen alleen maar
verlies en alleen voor betere koffies bestaat hier, naar
onze meening, een afzetmogelijkheid.
Voor de koffie-produceerende staten koesterde men
van Groot-Brittannië, in verband met de distributie der
thee daar te lande, eenige verwachtingen, doch het komt
ons dubieus voor, of deze zullen worden verwezenlijkt.
De oorlogstoestand zal den aanvoer van koffie – in tegen-
stelling tot thee, in Engeland een luxe-artikel —gering
doen zijn, terwijl in Engeland belangrijke voorraden
moeten zijn opgeslagen, zoodat er ook geen stimulans is
om in de toekomst naar grootere aanvoeren te streven,
tenzij om bepaalde productielanden te steunen. Het belasten van koffie in de consumptielanden neemt
nog steeds grooteren omvang aan; thans heeft Canada
voor niet-Britsche koffies de ,,War Exchange Tax” van 10 pCt. toepasselijk verklaard.
De koffie-propaganda in de Vereenigde Staten beschikt
over te weinig middelen om een belangrijk succes te
kunnen boeken; daarnaast staat echter, dat ook de Ame-
rikaansche koffiehandel thans op belangrijke schaal pro-
paganda maakt, waarbij er vooral naar wordt gestreefd
het bereide product in smaak te verbeteren.

Perskectieven.
Het zal vermoedelijk wel gelukken in het loopende
jaar een te groot aanbod op de wereldmarkt voor
Braziliaansche koffie te vermijden, doch gevreesd moet wor-
den, dat van de zijde van andere landen druk op de prij-
– zen van koffie. buiten de Vereeriigde Staten zal worden
geoefend. Zooals de toestand nu is, overschrijdt althans
de gerestringeerde werelduitvoer de absorptie, en de niet-geconsumeerde koffie kan worden bewaard, omdat koffie
niet aan bederf onderhevig is.
Zdolang wij niets vernemen van een vernietiging van
aanplant
01)
groote schaal, zoodat evenwicht zou ontstaan
tusschen voortbrenging en verbruik of zoolang het pro-
duct niet in belangrijke mate grondstof voor een indus-
trieele productie kan worden, blijft de koffiepositie slecht
en kan alleen maar slechter worden door opgeslagen
voorraden – waar deze ook liggen – omdat deze na het
einde van den oorlog tijdelijk een surplus-aanbod zullen
vormen.
WTel
zullen de tegenwoordige lage prijzen ertoe leiden, dat het aanbod tijdelijk vermindert, maar de vol-
gende oogst verbreekt weer het evenwicht. Het open
komen van de Europeesche markten zal ongetwijfeld tot
een grootere vraag – zoowel voor verbruik als voor voor-
raadvorming – leiden, maar het gebruik van vervan-
gingsmiddelen, zal, zeker aanvankelijk, het koffieverbruik
minder doen zijn dan anders mogelijk ware. Zou echter
het openstellen vaft de Europeesche markten sameigaan
met een belangrijk kleineren 13i’aziliaanschen oogst, dan
zou hierdoor een evenwicht tusschen vraag en aanbod
kunnen ontstaan, dat de koffiemarkt tijdelijk uit de
impasse zou kunnen helpen. Mits gepaard gaande met yer-
nietiging van productie-capaciteit, en indien een belangrijke
prijsstijging achterwege zou blijven, zou deze situatie dan
tot gezondere verhoudingen voor ditartikel kunnen leiden.
Een open vraag blijftevenwel, in hoeverre het toekomstige
verbruik van koffie ongunstig zal worden beïnvloed door
nog verder gaande overheidsmaatregelen.
J. F. H.

AANTEEKENINGEN.

Ovcrheidsmaatregelell op economisch gebied.

HANDEL EN MJVER}IEID.

Baksteenindiistrie.
Algemeen verbindendverklaring van
eenige bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst

in deze industrie, voor, een bepaald gebied, voor het tijd-
vak van 2 December 1940 t’bt en met 31 Maart 1941.
leze verbindendverklaring is niet van toepassing op
dakpannenfabrieken, welke steen produceeren, uitsluitend
als bijproduct van de fabricage van dakpannen. (E.V.
29/11/40, pag. 1469; Stct. No. 227).

Claims op ladingen van inbeslaggenomen schepen. 1-let
Departement van. Economische Zaken te Batavia heeft
belanghebbenden hij ladingen, welke zich bevinden in
door het Nederlandsch-Indische Gouvernement in beslag
genomen Duitsche schepen, opgeroepen hun aanspraken
op die ladingen, onder overlegging van de noodige bewijs-
stukken, vôdr 1 December geldend te maken.
Ladingen ten aanzien waarvan vdôr dien datum geen
reclames worden ingediend, zullen door de Nederlandsch-
Indische Regeering worden verkocht.

In verband hiermede worden belanghebbenden ver-zocht hun eventueele reclames, onder overlegging van
bovengenoemde bewijsstukken, onverwijld in te dien-en
bij het Departement van handel, Nijverheid en Scheep-
vaart.
(E.V.
6/12/’40, pag. 1506).

Contingenteerihgen. De contingenteeringen voor vrouwen-
hovenkleeding, petten en baretten, sloten en espagnoletten,

en van waterglas, waarvan de geldigheidsduur pei’ 30
November jI. is afgeloopen, zijn niet vei’lengd. (E.V.
6/12/40, pag. 1514).

Geraffineerde spkjsvetten en -olie,i.
Beperking van de
afleveringen, overeenhepaalden termijn, van spijsoliën en
-vetten dooi’ de hereiders tot 30 pCt. van de hoevëelheid,
welke in de periode van 1 Januari 1938 tot en met 31
Augustus 1939 gemiddeld over een gelijken termijn werd
afgeleverd. (E.V. 29/11/’40, pag. 1473; Stct. No. 230).

Lompenhandel en handel in oud papier.
J3eschikkingen
inzake de organisatie van den lompenhandel en den handel
in oud papier, welke op 1 December in werking treden.
(E.V. 29/11/40, pag. 1470/71; Stct. No. 230).

Rubberartikelen.
Aan handelaren in rubberartikelen is,
onder nader te stellen voorwaarden, vrijstelling verleend-
van het verbod tot het verkoopen en afleveren van bè-
paalde rubberartikelen. Deze vrijstelling geldt niet voor
auto-, motorrijwiel- en rijwielbanden. (E.V. 29/11/’40,
pag. 1473).

Smeerolie van verbrandingsinotoren.
Bij de ,,Mineraie Olieregeneratiebeschikking 1940 No. 1″ wordt het rege-
nereeren, het koopen, het verkoopen en het gebruik van
gebruikte smeeroliën, afkomstig uit het cii’culatiesysteem van verbrandingsmotoren, geregeld. Verplichte i nschrij –
ving van i’egenerneerbedrijven bij het Rijksbureaii vooi’
Aardolieproducten. (E.V. 29/11/’40, pag. 1470; Stct.
No. 232).

Verwerkende industrieën.
Aangewezen zijn als distri-
butiegoederen: 1. artikelen van porselein en aardewerk;
artikelen van glas, met uitzondering van vlakgias;
grond- en hulpstoffen voor de keramische- en de glas-
industrie, met uitzondering van aarde- en kleisoorten,
voorzoover deze in het binnenland zijr gewonnen; 4. werk-
tuigen voor de grafische industrie, met inbegrip van boek-
drukletter en letterwit; 5. electrotechnische artikelen.
In de Beschikking Verw’erkende Industrieën 1940
No. 2″ wordt in verband hiermede een specificatie gegeven
van bovenbedoelde distributiegoederen, met vermelding
van de sectie van het Rijksbureau voor Verwerkende
Industrieën, waaronder deze goederen ressorteeren. In,
schrijving bij de betrokken sectie is thans verplicht gesteld.
(BV. 29/11/’40, pag. 1469; Stct. No. 231; V.B. No. 38).

Zotitziederijen.
Vaststelling van voorwaarden, waar-
onder sommige bepalingen van een ondernernersover-
eenkomst in het zoutziederijbedrijf algemeen verbindend
kunnen worden verklaard. (BV. 29/11/’40, pag. 1469;
Stct. No. 227).

752

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 December 1940

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Groenteii en fruit. Vaststelling van maximum-veiling-
prijzen en van de percentages welke maximaal door den
groot- en kleinhandel mogen worden berekend, voor groen-
ten en fruit bestemd voor het binnenlând.
(E.V.
6/12/’40,
pag. 1508; Stct. No. 235).
Kasteelt. Voor het tijdvak van 23 November 1940 tot
1 Januari 1941 is het telen van warmoezerijgewassen in
kassen, serres en warenhuizen, waarin wordt gestookt,
verboden, tenzij het telen uitsluitend geschiedt voor het
verkrijgen van plantgoed. (E.V. 29111/’40, pag. 1475;
Stct. No. 229).

Melk. (Zie ook E.-S.B. (1297), pag. 720). Uitbreiding van de verplichting tot aflevering door producenten, tot
gedeeltelijk ontroomde melk en ondermelk. (BV. 6/12/’40,
pag. 1508; Stct. No. 233).

Mcngvoederbesehikking 1939. De bevoegdheden welke
krachtens de Mengvoederbeschikking 1939 tot dusverre

zijn uitgeoefend door de Provinciale Voedselcommissarissen,
zijn thans overgedragen aan de Landbouw Crisis-Organi-
saties. (BV. 6/12/’40, pag. 1508).

Mondelinge PachtOvereenkomsten.
Pachtovereenkom-
sten, welke vÔôr 1 November 1938 niet schriftelijk zijn
aangegaan, kunnen op verlangen van iedere partij in een
schriftelijke overeenkomst worden vastgesteld. (E.V.
29/11/’40, pag. 1474; V.B. No. 38).
Varkens. Bij de zgn. ,,Varkensbeschikking 1940 (mest-
en fokvarkens)” wordt het verstrekken van nieuwe toe-wijzingen voor het houden van varkens geregeld. (E.V.
6/12/’40, pag. 1508; Stct. No. 233).

RANTSOENEERLNG EN DISTRIBUTIE.

Boter, margarine en vet. Nadere regelingen inzake de
rantsoeneering van boter, margarine en vet. (E.V. 6/12/’40,
pag. 1510/12).

MAANDCIJFERS.
(NDEXCJIJFERS
VAN
NEI)ERLÂNDSCUE
AANDEELEN (CENTRAAL
BUREAU %’OOR DE STATISTIEK) (Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, blz. 355 e.v. en 30 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage ,op
het Centraal Bureau voor de Statistiek).

De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer berekend is.

1930=100
3.

(29) (22) (51)

.

(6)

EO

(6)

2

(‘)

.
2

L

(5)
(5) (7)

.

(4)

.

(5)
(29)
(100)
(IS)

100
100
100 100
100
100 100
100 100 100 100
100
100
100
1931
72
76
74
86
55
57
51 63
51
68
65 66
70 59

1930

…….

44
55
49
64
30
37
32 36
29
39
46
41
46
39
51
59
54
72
26
44
34 35
45
38
59 49
52
36
50 66
57
68
21
42
34
28
73
1
69
58
55
34
1935

…….
46
67 55
75
21
47
38
34 80 48
65
60 55
37
1936
52
76
64
86
38
79
44
42
109
70
73
79
66
62
1937

…….
85
108
95
103 113 108
70
64
209
92
107 120
104
76
84
105
93
99
98
90 57
56
145
81
94
98
96
54
1939
86
100
92 80
94
79 45
63
132
53
84
86
90
56

1923

…….
1933

……..
1934

……..

Jan.

’39
86.4
104.5
94.2
90.4
92.2 84.4 49.7
61.6
139.3
70.6
91.8
94.5
94.3
57.7
Febr.

,,
86.4
102.6
93.4
87.3
88.3
84.1
49.1
58.6
135.1
67.3 88.5 90.7
92.4
57.0

1938

……..

Mrt.

,,
90.0
105.3
96.6
86.9
89.9
84.4
50.6
61.0
134.5
65.0
89.1
89.8
94.0
57.5
April

,,
84.8 98.2
90.6
80.7
82.7 79.0 45.8 58.0
118.7
55.1
84.9
81.9
87.2
49.7
Mei 87.1
100.2
92.7
82.8
88.5
80.1
47.8
64.1
120.0
52.1
82.4
82.6
89.3
52.2
Juni
89.6 102.8
95.3
84.8
88.6
83.3
49.7
65.2 125.7
54.5
83.2 84.8
91.6
52.6
Juli
88.8
100.5
93.7
81.8
83.8
81.4
48.6
62.4
121.3
49.4
80.7
81.8
89.3
52.1
Aug.
89.0
101.2
93.4 80.8
82.3
78.2
46.7
59.4
119.4
47.2
80.1
79.5
88.6
51.4
Sept.
89.2
102.3 94.9
76.4
115.6
84.6
42.7
65.4
143.2
45.8 82.6
86.9
92.1
63.5
Oct.
83.7
97.1
89.5
71.2
109.5
74.7
38.2 64.2
142.4
43.6
80.1
84.8 87.7
61.6
Nov.
81.4
94.0
86.8
69.1
103.8
70.4
38.0
66.3
140.7
43.5
80.3
84.9
85.8
59.2
Dec.
79.0
91.1
84.3
64.7
102.4
68.7
38.7 67.8
142.1
44.3
80.1
85.6
84.3
53.7

Jan.

’40
80.4
92.7
85.7
65.4
106.13
69.8
38.2
67.3
141.7
46.6 80.2
86.0
85.4
54.3
Febr.

,,
81.0
92.6
86.0
65.1
106.3
66.3
36.4
64.9
135.3
48.1
79.2
83.6 84.7
52.5
Mrt.

,,
82.0
96.7 88.3
.64.1
110.1
64.2
35.9 64.3
132.0
46.7 78.0
82.3
85.7
52.6
April

,,
82.3 94.5
87.6
63.8
111.1
58.8
34.7 61.8
126.2
47.5 72.6
77.7
83.9
5..5

Sept.

)
99.3
111.6
104.6
68.4
110.8
60.4
50.3
61.2
131.7
52.2 74.5 79.5
94.3
56.1
Oct.
109.6
123.6
115.6
80.2
117.5
68.9
63.1
134.1
144.0
55.1
82.3
85.8 104.1
57,8
Nov.
113.1
130.6
120.7
84.3
127.8
75.7
65.9
74.3
170.4
65.7 103.7
102.6 111.3
69.8

Fondsen, die zoowel internationaal verhandelbaar zijn, als geacht kunnen worden sterk den invloed van den
buitenlandschen conjunctureelen toestand te ondervinden.
Hieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen. Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.

Over de maanden Mei t/m. Augustus ’40 werden geen indexcijfers berekend.

II
11
December
1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

753
EI

Levertraati. Nadere regeling van de distributie van lever-
traan bij de ,,Levertraanbeschikking
1940 No. 1″. (E.V.
29/11/’40,
pag.
1477;
Stct.
No. 220).
Room.
Wijziging van de voorloopige regeling voör de
verstrekking van room aan zieken. (E.V.
6/12/’40,
pag.
1512/13).

Smeerolie. Wijzigingen in de Smeeroliebeschikking
1940
No. 1,
waarbij om, voortaan niet alleen het verkoopen,
afleveren en verbruiken van smeerolie, doch ook het
koopen daarvan kan worden verboden, indien de ter
zake vastgestelde voorschriften niet worden opgevolgd.
(E.V.
29/11/’40,
pag.
1477;
Stct. No.
227).

Terpentijn en ljnolie. Vaststelling van de hoeveelheden
terpentijn en lijnolie, welke op de door de plaatselijke
distributiediensten aan schilders uit te reiken bonnen
kunnen worden betrokken. (E.V.
6/12/’40,
pag.
1513).

Vaste brandstoffen. Nadere regelingen inzake de gel-
digheidsduur van bonnen der Vaste Brandstoffenkaarten,
i.v.m. het feit, dat na
31
December in den regel nog on-
geveer
65
pCt. van de brandstoffenbehoefte gedurende een
stookseizoen wordt verbruikt.
(BV. 6/12/’40,
pag.
1512).

Vleesch- en vleesehwaron. In verband met het geringe
aanbod van slachtvee is de distributieperiode voor deze
artikelen, voor dezelfde rantsoenen, tijdelijk verlengd van
een week tot tien dagen. (E.V.
29/11/’40,
pag.
1477).

Voorsehottoewijzingen. In het algemeen zullen ten be-
hoeve van nieuw te openen detaillistenzaken geen voor-
schottoewij zingen van in distributie gebrachte goederen
meer worden verstrekt, evenmin als ten aanzien van ge-
vestigde zaken, welke voornemens zijn soorten goederen,
waarin zij tot nu geen handel dreven, te gaan verkoopen.
(E.V.
29/11/’40,
pag.
1477). –

GELD-, CR.EDIET- EN BANK WE ZEN EN BELASTEGEN.

Betalingsverkeer met
het buitenland. De afwikkeling
van het betalingsverkeer met
Bulgarije
geschiedt voortaan
binnen het kader der Nederlandsch-Duitsche en Duitsch-Bulgaarsche clearing. (E.V.
29/11/’40,
pag.
1478/79).

Buitcnlandsclie Verzekeringsmaatschappijen. Vaststel-ling van eenige bijzondere maatregelen op het gebied van
het verzekeringswezen, in het bijzonder ten aanzien van
verzekeringsmaatschappijen, welker hoofdzetel gevestigd
is in het Britsche
of
Fransche Imperium, of in andere landen
door den Secretaris-Generaal van Financiën aan te wijzen.
Deze maatregelen betreffen in hoofdzaak de mogelijk-heid van geheele of gedeeltelijke opschorting van de vol-
doening van verplichtingen van bovenbedoelde maat-
schappijen jegens rechthebbenden uit andere overeen-
komsten van verzekering dan levensverzekering en jegens
tusschenpersonen (t.w. makelaars in assurantiën en de
assurantiebezorgers). (E.V.
29/11/’40,
pag.
1480181;
V.B.
No.
38).
Vordering bankpapier. De Nederlandsche Bank heeft besloten over te gaan tot vordering van het aangeboden bankpapier, luidende in Dollars, Zwitsersche Francs en
Zweedsche Kronen.
(BV. 29/11/’40,
pag.
1480).

VERKEER.

Internationale binnenvaart. Het vervoer van personen
of goederen en het verrichten van sleepdiensten met een
in Nederland thuisbehoorend schip, resp. het tegen
betaling opslaan van goederen in een zoodanig schip, op de
binnenwateren in Europa buiten de grenzen van Neder-
land is slechts dan geoorloofd, indien de eigenaar van het
schip is aangesloten bij de Stichting Nederlandsche
Particuliere Rijnvaart-Centrale of de Vereeniging Cen-
traal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, en ook overi-
gens aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Het bovenstaande is onder omstandigheden niet van
toepassing op Nederlandsche kustvaartuigen, welke deze
binnenwateren bevaren. (E.V.
29/11/’40,
pag.
1481;

6/12/’40,
pag.
1514;
Stct.
No. 233; V.B.
No.
38).

LIYPOTIIEEKBENTE
IN
NEDERLND.

Am-
ster-
Den Haag

Erf-
Middel
te
e
r-
Zwolle

1933

. . .
4.67
4.98 4.93
5.01
4.98 4.70
4.89
1934

. . . .
4.49 4.65
4.69
4.95 4.89
4.52
4.65
1935

. . . .
4.54
4.54 5.58
4.80
4.50
4.40
4.44
1936


4.58 4.69
4.63
4.87′
4.50
4.47
4.59
1937

. .

.
4.- 4.-
4.04 4.34
4.-
4.12
4.03
1938

. . . .
3.74
3.77
3.72
3.91
381
3.79 3.59
1939

. . . .
3.76
3.80 3.82 4.08
3.83 3.93 3.63

Jan.

1939
3.50
34
3.75
4.-
4-34 ‘)
3.35
34
Febr.,,
3.50
34-4
3.75

4-34 ‘)
3.57
33-f
Maart ,,
3.50
34
3.75
4.-
4-34 ‘)
4.-
34
April

,,
3.50
34
3.75

4-34 ‘)
3.70
34
Mei

,,
3.50
34
3.75
4.-
4-34 ‘)
3.74
39-4
Juni

,,
3.50
31-4

3.75 4.25
4-34 ‘)
4.-

34
Juli

,,
3.50
31-4
3.75
4.-
4-34 •) 3.82
39-4
Aug.,,
4.-
4
3.50

4-34 ‘)

34
Sept.,,
4.25
32
4.-

4-34 ‘)

4
Oct.,,
4.06

4.-
4.25
4
4.35
34-4
Nov.,,
3.75
4-4


4
4.32
4
Dec.,,
4.50
4-fr


4.25

4-44
4)
4.42
4

Jan.

1940
4.50 49-4
4.50
4.75
4-44 ‘)
4.50
4-4
Febr.,,
4.50

4.50

44

4-4
Maart. ,,
4.12′

4.37′

44
4.23
4-1
April
4.25

4.50

44
4.31
4.17
Mei

,,
4.-
44
4.37′

44
4.47
4.2
Juni

,,
4.75

4)
– –

4.50

Juli
4.75
4-5
4.50
– –
4.17
3.8
Aug.,,
4.75
4
4.50 4.75
44-5

‘)
4.71
4.25
Sept.

,,
4.62′
44-1
4.50
4.75
44
4.82
3.97
Oct.
4.31
44
4.50
4.37′
44
4.18
4.1
Nov.
4.17
44 4.50

49
4.36
3.62
‘) Op gebouwen deels 4 pCt., deels 34 pCt.; op landerijen 34 pCt.;
‘) Op gebouwen 4 pCt.;
op
landerijen 34 pCt. ‘) Op gebouwen 4 pCt.;
op landerijen deels 34 pCt.; deels 4 pCt. ‘) Op landerijen 4 pCt.;
op andere objecten 44 pCt. ‘) Niet ontvangen. ‘) Op landerijen
44 pCt.; op andere opjecten 5 pCt.
OECOMBENÈERJ)E MAANDSTAAT VAN DE VIER NEI)IIRLANDSCHE OROOTBAI’KEN.

(In millioenen guldens)
31Aug.I30Sept.131
Oct.130N0v.

Activa:
Kas, kassiers en daggeldieeningen
73
55
42 45
358
425
475
524
Ned. schatkistpapier

………….
431
480 517
569

Ander overbeidspapier
23
23 24 25
Wissels

…………………….
8
5 4
3
Bankiers in binnen- en buitenland
59
60
61
62
Prolong. en voorsch. op effecten

.
84
88
83
78
174,
176
172
168

232
,
23
212
211
Effecten en syndicaten
32
32
31
30
Deelnemingen (mci. voorschotten)
11
11
11
ii
275
266
254
252

Gebouwen
15 16
15
16
Diverse reken. (mci. oven, posten)
1



Belegde bestemmingsreserve

. . .
2
2
2
2
14
14

14
14

912 954 974
1021
Passlva:
598 627
646 685

Debiteuren

………………….

Wissels – eigen accept
3
2
2
2

Effecten leendepot

…………..

-derden

…………..

– – –
3
2
2 2

40

..

47
51
56

Crediteuren

………………….

Kassiers en genom. daggeldleeningen




Deposito’s op termijn …………..

Diverse rekeningen
19
26
23
26
.
…………..
Bestemmingsreserve

………….2
.
4
2 2
2
Effecten leendepot

…………
14
14
14

676 718 738 785
236

..

236
236
236
170
170
170
170
Werkzaam kapitaal

…………..
Aandeelen kapitaal

…………..
66
66
66
66
Reserve ……………………..

236
236 236
236
STATISTIEKEN.
OTFICIEELE VISSELKOEI1SEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
1
Berlijn 1Brussel
1
Zünicb
IStockh.t
Helsinki 3 Dec.1940
1
)
1
.88
1
1.
75.354
30.14
43.67
44.854 3.814
4

,,

1940
1.88
3
/
75.354
30.14
43.67
44.854 3.814
5

,,

1940
1.88
5
/
75.354
30.14
43.67 44.854
3.814
6

,,

1940
.88’1.
75.354
30.14
43.67
44.854
3.814
7

,,

1940,
1.88’/
75.354
30.14
43.67
44.854
3.814
9

,,

1940
1.88’1
75.354
30.14
43.67
44.854
3.814
Laagste d.w.
1.88
1
1,,
75.28
30.11
43.63
44.81 3.81
Hoogste d.w.
1
.88’/,.
75.43
30.17
43.71
44.90
3.82
Sluniparitelt
1.469
59.263
,
24.904 49.003
66.671
6.266
‘) ue cijiers van ae weee zij e,ov./z Dec. waren oezeiiue ais
hierboven vermeld.

754

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 December 1940

KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cabla).
Data
Londen
Parijs

Berlijn

Amsterdam
(8 per 6)
(8 per
100
/r.l($ p.
100
Mie.)
($ p. 1100)
3 Dec.1940
4.0381

40.05


4

,,

1940
4.03’I

40.05


5

,,

1940
4.0311.

4005


6

1940
,,
4.03
5
t
‘ –

40.05


7

1940
4.0331

40.05


9

1940
4.0351

40.05


-I1

1939 3.93 3.93

40.20

53.10
Muntpariteit
4.86
3.90’1,

23.8l’/

40
1
16

KOF.IISEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
Not.
eenh.
217

Dec.
’40
Laagste

Hoogste
7Dec.
1040
25130
Nov.
’40
Laagste
1
Hoogste
30
Nov.
1940

Officieel:
New York
$
p.
£
4.024

4.034
4.03
4.024 4.034
4.03
Parijs Fr.p.
£






Stockhoim
Kr.p.6
16.85

16.95 16.90
16.85
16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43

4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.p6
16.90

17.13
17.014 16.90
17.13
17.014

Niet ‘Officieel:
Alexandriè
P. p.
£
97.50

97.50 97.50 97.50 97.50 97.50
Athene
Dr.p.6
515

515 515 515
515
515
Bangkok
Sh. p.tiesl






18.-
Bombay
d. p. r.
18.-

18.-
18.-
18.-
18.-
Budapest
P. p.
£
19.50

119.50
19.50
19.50
19.50
19.50
Hongkong
d. p.$
IS.-

15.-
IS.-
IS.-
15.-
5.-
Istanbul
Ttp.6
510

i

510
510
5-10
510
5

10
Kobe
1.

P.

yen
14.25

14.25
14.25 14.25
14.25
14.25
Lissabon
Escu. p,
£
99.80

100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Madrid
Pt.p.
£
37.70

37.70 37.70
37.70
37.70
37.70
Montevideo
d.p. p.


– –


Rio de Janeiro
1. p. oH.




– –
Shanghai
d. p.
$
3.75

1

3.81
3.81
3.78
3.78
3.78
Singapore
d. p.
$
28.18

28.18
28.18 28.18 28.18
28.18
ZILVEIU°LtIJS

GOUDPEIJS
Londen
‘)

N. York’)

A’dam
‘)

Londen’)
‘3 Dec. 1940.. 23
11
f,

34
3
1, 3 Dec. 1940.. 2125

681-
4 ,,

1940.. 23″/,

34
3
1, 4

,,

1940.. 2125

1681-
5

,,

1940.. 23
11
1,

34
5
1, 5
,,

1940.. 2125

1681-
6 ,,

1940.. –

34
3
1. 6 .,

1940.. 2125

1681-
7 ,,

1940.. –

3451, 7

1940.. 2125

1681-
9 ,,

1940.. –

34
1
1, 9 ,,

1940.. 2125

1681-
11

1939.. 2361,,

34514 II

,,

1939.. 2060

1681-
23 Aug. ,939.. 1 8”

3711 23 Aug. 1939. . 2110

148
1
6
1
1.

‘)
In pence p.
07.
stand.
‘) Foreign silver In 8e. p. oz. line. ‘)
In guldens per Kg. 100011000.
‘)
In sh. p. oz. line.

STAND
VAN ‘s
RIJKS
KAS.

V o r d e r i n g e n

1
23 Nov. 1940
1
30 Nov. 1940
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Dank


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten ……………..6

88.172,92 t

-1.711.445,62
Voorschotten op uit. October
aan de gemeenten verstr.
op aan haar uit te keeren
itoofdsom der pers. bel.,
aand. in de hoofdsom der
grondbel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting …………………..-


Voorschotten aan Ned.-Indië’) ,, 116.033.916,40 ,, 116.033.916,40
Idem aan Suriname
‘)
……

……..
9.756.984,58 ,,

9.756.984,58
Kasvord. wegens credietver-
-,
– strekking a. Ii. buitenland

,,
74.415.938,47 ,, 74.150.577,67
Daggeidieeningen tegen onder-
pand

………………
……..-
Saldo der postrek. van Rijks-
comptahelen ………….62.738.628,4

! ,, 67.977.747,18
Vordering op liet Alg. Burg.


Pensioenfonds
1)

….1.838.181,58 ,,

1.243.163,37
Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen
1)

11.418.028,79 ,, 10.086.461,64
Verplichtinge
n

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van baar
octrooi verstrekt ………t

15.000.000,- t 15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt ..,,

5.604.138,05 ,,

6.038.523,74
Schuld aan de Bank voor
Ned. Gemeenten


Schatkistbiljetten in omloop ,, 171.331.000,- ,, 171.331.000,-
Schatkistpromessen in omloop ,, 971.600.000,-‘) .1.035.800.000,-‘)
Daggeidleeningen


Zilverbons In omloop ……
…29.312.171,50 ,, 30.975.250,50
Schuld op uit. October ’40
aan de gem. weg. a.b. uit
te keeren hoofds. d. pers. bel., aand. t. d. hoofds. d.
grondb. e. d. gem. tondsb.
alsm. ojc. op die bel, en op
de vermogensbelasting………6.777.417,32 ,,

6.777.417
,32′
Schuld aan Curaçao
‘)
……
……
142;320,07 ,,

142.320,07
Schuld aan het Alg. Burg.
Pensioenfonds
‘)


Id. aan het Staatsbedr. der P.
T. en T.
1)
…………..
…216.773.277,71 ,, 18,9.469.919,79
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven ‘) ………………
….11.000.000,- ,,

11.000.000,-
Id. aan div. Instellingen
‘)
..,, 169.521.540,08 ,, 166.843.231,77
1)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.
‘)
Rechtstreeks bij De
Nederlandsche Bank 6158.000.000,-
‘)
Idem t 199.000.000,-.

DE NEDERLANDSCHE ‘BANK.
Verkorte balans op 9 December 1940
Activa.
Binnenl. Vissels,

Ilfdbank,

225.503.970
Promessen, enz.

Bijbank.,,

52.884
Agentsch.

,,

182.624
t

225.739.478
Papier op het Buitenland
. .

t

15.371.590
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeioopen


11

15.371.590
Beleeningen mcl.

(
Iltdbank. t

151.823.772
1)

voorschotten in

Bijbank.,,,

3.197.785
rekening-courant( Agentsch. ,,

62.560.011
op onderpand
197.581.568
Op Effecten enz.

……..

t

196.798.809
1)
Op Goederen en Ceelen ….

..782.759
197.581.568
‘)
Voorschotten

aan

het Rijk

………………
15.000.000
Munt en muntmates’iaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….61.099.870.065
Zilveren

munt,

enz.

……

..15.953.599
1.115 .823.664
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

48.609.521
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.500.000
Diverserekenlngen

……………………..
112.242.746

11.734.868.567
Passlva.
Kapitaal

…………………………….
t

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
4.454.251
Bijzondere

reserves ……………………..
..13.494.514
Pensioenfonds

…………………………..
10.934.654
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.492.276.955
Bankassignatiën

in

omloop

………………..
82.894
Rek.-Courant

Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

186.729.592 186.729.592
Diverse

rekeningen

…………………….
6.895.707
61.734.868.567
Beschikbaar

metaalsaldo

………………
1

444.241.559
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd

is

…………
..1.1-10.603.800
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht

……………………………
219.000.000
1)
Waarvan

aan

Nederlandsch-Indiê
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99)
t

57.977.150

Voornaamste posten
In
duizenden guldens.

Gouden
1

.


AnderT”
Beschikb.

1
Dek-
Data
munt en
1)
C1u7u-
opeischt.
Metaal-

1
kings-
rnuntmater.
schulden
saldo

1
perc.
9 Dec. ‘401
T.099.870 1
1.492.277
186.812
1

444.242
1 ±70
2

,,

‘401
1.098.213

1
1.493.958
193.368
1

438.425
1
±70
25 Nov.’401
-L108.674
t

1.438.044
184.522
t 475.232
1
±70
6 Mei

‘401
‘1.160.287
1

1.158.613 255.183
1

607.242
83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
1”’

Data
bedrag
prom.
reken.
disconto’s
rechtstr.
ntngen
buitent.
(act.)
9

Dec. ’40!
225.739
219.000
197.582
1

15.372
2

,,

‘401
232.758
‘226.000
202.151
1

15.372 111.239
25 Nov.’401
176.782 170.000
200.001
1

15.372

1112.21,3

6.447
6Mei

’40i
9.853

217.756
1

750
20.648
‘)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudyoorraad op basis
van een depreclatle-percentage van 18 pCI.

DTJITSCIIE RIJIiSBANK.

1

Goud
1

Rent en-
1

Andere wissels
Belee-‘
Data
en
1

bank-
1

chèques
c,
1
ninoen
1
deviezen

1

scheine

1

schatkistpapier
30 Nov. 1940
75
199,9

1
13.531,7
1

26,1
23

,,

1940
77,4
i

240,3

1
-12.3

12,1
1

14,5
15

,,

1940 77,5
1

212,1
12.652,8
t

21,5
23 Aug.

1939


77,0
– 1

27,2

8.140,0
I

22,2

Data
Effec-

1
Diverse

1
Circu-
Rekg.-

1
Diverse
ten

1
Activa

1
mlie
Cr1.

1
Passiva
30Nov.’40
1

50,8
1.870,0 13.198,0 1.706,2

1
637,2
23

,,

’40
1

49,1
1.994,8
1

12.198,3 1.729,0

1
593,7
15

,,

’40
1

47,3
1

1.891,0
12.476,6
1.659,9

1
590,5
23Aug.’39
1

982,6

1

1.380,5
1

18.709,8
1.195,4

1
454,8

BANK VAN ENGELAND.


Bankbilj.
Bankb’ilj.
Other securities

Disc.and
Seen-
Data
Metaal
in
1
DopartiT
i
.Advances
in Bank.
circutatie

rities
4 Dec.

’40

1.270
598.250
32.000
3.860
20.450
27
Nov.
’40
1.190
593.250
36.900
6.940 23.890
20

’40
990
592.650

1

37.590
3.940
20.820
13

,,

’40
920
594.050 36.190
4.230 21.070
23 Aug. ’39
247.263
508.064
38.353
5.711
24.334

Dqta
G0V.
Other Deposits
Reserve
Dek-
Banleers
Olher
kings
Acc.
perc.
‘)
4 Dec. ’40
139.830
21.950 105.790
51.610
32.160
18,5
27 Nov.’40
137.350
27.110
110.830
50.310
37.840
20,1
20

’40
140.850

1

22.390 112.410
1
51.400 38.339
20,6
13

,,

’40
139.810
19.580
114.670
1
42.990 35.470
20,0
93
Aug.
1
39
99.666
21.371
92.132
1
36.229
39.199
26,0

Auteur