Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1295

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 13 1940

13 NOVEMBER 1940

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch~Statistische
Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 13 NOVEMBER 1940

No.
1295

COMMTSSIE VAN REDACTtE:

J. G. Koopmans; P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen
en F. de Vries.

Secretaris van de Redactie:
M. F.
J. Gooi.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg
122,
Rotterdam-W

A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruige piaatweg.
Telefoon Nr.
35000.
Postrekening
8408.

Abonnementsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f 20,— per jaar. Buitenland en

koloniën f
23,—
per jaar. Losse nummers
50
cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad gratis en genieten een reductie op

de verdere publicaties. Adreswijzigin gen op te geven aan

de Redactie.

Advertenties voorpagina
f
0,50
per regel. Andere pagina’s

f
0,40
per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tariet.

Administratie van advertenties: IVijgh en van Ditmar N.
]7

,

Uitgevers, Rotterda,n, A msterda,n, ‘s-Gravenhage. Post-

chèque- en giror.ekenirzg Nr.
145192.
Adres te Rotterdam:

Erasmushuis, Tel. Nr.
31696. /

INHOUD:

Blz

Woningexploitatie en vaste lasten door
Dr. Ir. H. C.
van

Beusekoin

…………………………
678
Een schaderegeling uit het begin der 19e eeuw door
Ch.

Ciasz

………………………………
680
De Italiaansche havens en de wederopbouw van de
Europeesche huishouding door A.
Giordano

…..
682
A a n t e e k e n
i
n g e n.
Overheidscontrôle op prijzen en inkomens

……
683
Overheidsmaatregelen op economisch gebied

….
687
B o e k b e s p r e k i n g e n.
Welvaart en industrie in Nederland, bespr. dooi’
P.

de

TVolff

…………………………
690
Ontvangen

boeken

………………….
690
M a a n d c ijf e r s.
Gecombineerde maandstaat van de vier Neder-
landsche

grootbanken

………………….
691
Hypotheekrente in Nederland

………………
691
S t a t
i
s t
i
e k e n.
Bankdisconto’s

Geld- en Wisselkoersen

Bank-
staten

…………………………..691-692

GELD- EN. KAPITAALMARKT.

Reeds in ons vorige overzicht hebben wij erop gewezen,

dat de situatie op de
geidmarkt
niet eerder weer geheel

duidelijk zou worden, dan nadat de’ invloed van den

1-November-termijn achter den rug zou zijn. Vooral dit-

maal, nu de speciale 1-Novemher-vi’aag naar bankpapier

immers in een tijdvak viel van toch reeds voortdurend

stijgende circulatie, zoodat de twee factoren: geleidelijk

accrews en eenmalige, tijdelijke November-behoefte

moeilijk te scheiden zijn, is dit het geval. Intusschen

geeft de laatst verschenen bankstaat van De Nedei’land-

sche Bank ervan blijk, dat het aanbod op de geldmarkt

verruiming heeft ondergaan, door de daling van den

post, ,,rechtstreeks hij de Bank ondergebracht schatkist-

papier” met 26 millioen, waartegenover de post ,,reke-

ning-courant-saldi van anderen” slechts met circa 10

millioen terugliep en de beleeningen met 5 millioen ste-

gen. De bankbiljettencirculatie liep nog niet veel terug,

terwijl ook de post ,,diverse rekeningen” op de debet-

zijde der balans, die verleden week met een sprong tot 91

millioen was gestegen, slechts een geringe daling onder-
ging. Ook de goudvoorraad blijkt met een gei’ing bedrag

(circa 3 millioen) te zijn toegenomen.

De
obligatiemarkt
heeft deze week te lijden gehad van

een gevoelige reactie. Vooral iJe publicatie vah den week-

staat van de centrale bank per 4 November, waaruit een

verdere sprongsgewijze stijging van den biljettenomloop

bleek – een verschijnsel, dat overiges voor een belang-

rijk deel op seizoensfactoren berust – benevens een toe-

neming van het rechtsti’eeks bij de bank ondergebrachte

schatkistpapier tot niet ver beneden le 200 millioen, deed

den rdeds ]atent bestaanden angst voor inflatie aan-

wakkeren. De obligatiekoersen stonden i’eeds voorheen

onder druk, maar die tendens werd thans belangrijk ver-

scherpt, terwijl aan den anderen kant de haussebeweging

op de
cnandeelen,narkt,
die ook reeds geruimen tijd be-

stond, èen nieuwen stimulans ondervond. De oneven-

wiihtige reactie, die de New-Yorksche beurs toonde na de

verkiezing van Roosevelt voor zijn derden ambtstermijn,

bleek ook hier op het koersverloop invloed te hebben.

Intusschen was op den laatsten dag der week – waar-

schijnlijk mede in verband met de doorden Commissaris-

Generaal voor Financiën en Economie gedane mede-

deelingen terzake van de monetaire situtatie en de te

verwachten verhooging der winstbelastiig – een reactie

opde aandeelen markt, en tevens een licht herstel op de

obligatiémarkt, mei’khaar, welke reactie zich in de eerste

dagen van de nieuwe week voortzette.

678

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 November 1940

WONINGEXPLOITATIE EN VASTE LASTEN.

De invloed van de vaste lasten op de exploitatie van
woningen komt in ons land telkens weer aan de orde.
In de jaren na 1931, toen van hoogerhand getracht
werd, een algemeene daling van het kostenpeil te be-
w’erken en daarin ook de woninghuren te betrekken,
vormden de vaste lasten de groote moeilijkheid, omdat
deze zich tegen elk streven naar verlaging verzetten ‘).
Thans begint de druk van de ‘andere zijde, doordat hier
en daar van het voornemen blijkt om bepaalde lasten op
het onroerend goed te verhoogen, ten einde een dreigend
tekort in de overheidshuishouding te ontgaan.
Van de zijde der belanghebbenden wordt terecht aan-
dacht gevraagd voor de moeilijke positie,waarin de woning-
exploitatie door cle waardevermindering van het onroerend
goed nu reeds verscheidene jaren verkeert.
Verdere verhooging van de lasten op het onroerend goed
wordt als in hooge mate onbillijk bestempeld, omdat deze
lasten reeds nu zeer drukkend zijn.

De exploitatie-uitgaven.

De Floofdinspecteur van de Volkshuisvesting heeft in
zijn jaarverslag over 1938 de volgende gegevens gepubli-
ceerd over de in exploitatie zijnde woningwetwoningen.
Deze gegevens hebben betrekking op de huren, de kosten
van het waterverbruik en de belastingen.

Omschrijving Gemeenten

met

aantal

inwoners.
boven
30.000
van 5.000
tot 30.000
beneden
5.000

Aantal woningen
1

88.223
1

24.814
1

12.665

Gemiddelde

bedrag pCt. bedrag

pCt. bedrag

pCt.

jaarhuur t 218.- )

t
185.- )

t
144.-
Gemiddelde

100.0

100.0

100.0
weekhuur

4.20 )

3.55 )

2.75
Waterverbruik

,, 15.-

6.9 ,, 14.45

7.8 ,, 14.90

10.3
Belastingen
totaal

22.20

10.2 ,, 15.55

8.4 ,, 10.65

7.4
Grondbclasting

,, 14.05

0.5

11.35

0.1 ,,

8.70

6.0
Andere belastingen

,,

8.15

3.7 ,,

4.20

2.3 ,,

1.95

1.4

Uit deze cijfers blijkt, dat de kosten van het waterver-
bruik voor een arbeiderswoning door het geheele land

nagenoeg gelijk zijn, doch dat de belastingen hooger wor-den naarmate de gemeente grooter is.
De grondhelasting bedraagt voor de ‘drie groepen van
gemeenten steeds ruim 6 pCt. van de huur. De overige
belastingen zijn in hoofdzaak polderlasten of dijk- en sluis-
gelden. Alleen in de grootere gemeenten pleegt straat-
belasting te worden geheven.

De cijfers moetei als gemiddelden worden beschouwd. Zij gelden voor arbeiderswoningen, die met voorschotten
ingevolge de Woningwet zijn gebouwd.
Voor een in de voorhijgegane periode met woningwet-
voorschot gebouwde arbeiders%voningen in de drie grootste
gemeenten kan de volgende exploitatierekening worden
opgezet.

Erfpachtscanon of
annuïteit van het grond-
voorschot

…… …
f

65.-
f

55.-
Grondbelasting

… …
,,

17.50
17.-
Straatbelasting
……..
,,

12.50
8.50
Andere belastingen
,,

2.50
0.10
Waterleiding
……….
20.- 14.-
Brandverzekering

…..
0.50
0.50
Onderhoud

……….
37.-
37.-
Administratie

……..
8.-
8.-

Totale exploitatie-uitga-
ven buiten rente en
aflossing van het

bouwkapitaal

….
1′ 163.-
f 140.10
1)
Zie o.m. E.-S.B. van 18 en 25 Maart 1936

Volgens het reeds genoemde onderzoek van den 1-loofd-
inspecteur voor de Volkshuisvesting zijn de gemiddelde
huren van alle woningwetwoningen als volgt:

Amsterdam. Rotterdam. ‘s- Gravenhage.
Huur zonder kosten wa-

terleiding
……….
f 256.-

f 240.-

f 228.-

Waterleiding
……….
,, 20.-

,, 14.-

,, 12.-

1-luur met water

….
f 276.-
f 254.-
f 240.-
Totale exploitatie-uitga-
ven als

boven

becij-
ferd

…………..
..
163.-
,, 140.-
,, 120.50

Blijft

‘(ji

annuïteit
bouwkapitaal

. . . .
f 113.-
f114.-
f 113.50 In

procenten

van

de
brutohuur

……..
41 pCt.
45 pCt.
47 pCt.
Zoodat

de

exploitatie-
uitgaven

buiten

de
annuïteit van het bouw-
kapitaal vorderen….
59 pCt. 55 pCt.
53 pCt.
of in guldens per week.
.
f 3.15 f 2.70 f 2.45

In de groote steden moet dus, voordat men toekomt
aan het betalen van rente en aflossing van het bouwkapi-
taal, een bedrag, varieerende van f 2.45 tot f 3.15 per
week, worden betaald. In Amsterdam, Rotterdam en
‘s-Gravenhage is daarin begrepen voor den grond, de
kosten van waterleiding en belastingen onderscheidenlijk
f 2.26, f 1.82 en f 1.56 per week, t.w. totaal f117.50, t 94.60
en’f 81.-per jaar.

In het bouwbedrijf pleegt men het aldus uit te drukken,
dat deze bedragen iedere week ,,naar de overheid gaan.”
Het kan van belang zijn, deze kosten nader te ontleden.
Flierbij kan dan tevens blijken, in hoeverre verhooging
toelaatbaar moet worden geacht, en anderzijds in hoeverre
verlaging mogelijk zou zijn.

Begoniien zal worden met de grondbelasting. De kosten
van het waterverbruik en de sti-aatbelasting zullen in een
volgend artikel afzonderlijk worden behandeld.

De grondbelasting.

De grondbelasting, die verreweg de oudste van de ge-
noemde lasten is, is, zooals bekend, een Rijksbelasting,
waarop door de provincie en de gemeenten opcenten wor-
den geheven.

De hoofdsom der belasting verschilt naar gelang van de
grootte der gemeente en het kostenpeil ter plaatse. Zooals
boven reeds werd opgemerkt, bedraagt de totale aanslag in
de drie gemeentegroepen ongeveer hetzelfde percentage
van de huur van een arbeiderswoning.
In het hierna volgende zal een opstelling worden
gegeven van hoofdsom, opcenten en totaal de,’ aanslagen
in de drie giootste gemeenten voor een aantal jaren, te
beginnen met 1920.

De eerste tabel vermeldt de opbrengst der grondbe-
lasting in Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage in
guldens, namelijk de hoofdsom, de opcenten en het totaal-
bedrag.

Geen onderscheid is gemaakt tus8chen ,,gebouwd” en
,,ongebouwd”, terwijl evenmin onderscheiden zijn de
opcenten van Rijk, provincie en gemeenten.
Door het Rijk worden 20 opcenten geheven, welke tot 1933 ten goede kwamen aan het Leeningfonds 1914. Na
1933 worden alleen 20 opcenten op’de gebouwde eigendom-
men geheven ten behoeve van de algemeene middelen.
De provincie heft op de totale hoofdsom 20 opcenten;
de gemeente 80 opcenten op gebouwd en 20 op ongebouwd.
Vanaf 1 Mei 1931 tot en met 1934 werd 75 pCt. van de
hoofdsom uitgekeerd aan de gemeente, over 1935 en 1936
35 pCt. aan de gemeente en 40 pCt. aan het in 1935 in-
gestelde werkloosheidssubsidiefonds. Van 1937 af ont-

Amsterdam. Rotterdam. ‘s-Cravenhage.

f 45.-

12.-
0.50
37.-
8.-

f 126.50

13 November 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

679

TABEL


Jaar
AMSTERDAM
ROTTERDAM
‘s-GRAV.ENHA&E
Hoofdsom

Opcenton
Totaal

1

Floofdsom
Opcenten
Totaal
Hoofdsom
Opeenten
Totaal

1920
f

1.843.250
f

1.651.545
6
3.494.795
t

1.371.313
f1.120.837
f 2.502.150
t

1.186.190
f

979.738
t
2.165.928

f925
,
2.243.490
2.653.093 4.896.583
,,

1.655.386
,, 1.972.372 ,, 3.627.758
1.432.411 ,, 1.704.200 3.136.611

1930
,, 2.686.402 ,, 3.182.872
,, 5.869.274
1.980.953
,, 2.363.043
,, 4.343.996
1.754.813
2.090.975
,, 3.845.788
1931
2.781.091
,, 3.296.878
6.077.969
,, 2.029.350
,, 2.221.253 ,, 4.450.603
,,

1.818.364
,, 2.167.393
1.985.757
1932
,, 2.854.744
,, 3.385.372 ,, 6.240.116
2.069.432
9.469.524 ,, 4.538.956 ,, 1.882.625
,, 2.244.706
,, 4.127.331
1933
,, 2.91 6.096
,, 3.445.585
,, 6.361.681
,, 2.088.125
,, 3.487.404
,, 4.575.529
1.960.528
,, 2.333.466 ,, 4.293.994
1934
9.955.152
3.492.663
6./47.815
., 2.139.873
2.549.560
,, 4.689.433 ,, 2.021.550 ,, 2.407.035
,, 4.428.585
1935
,, 3.040.861
3.595.571
,, 6.636.412
2.208.937
,, 2.658.670
,, 4.867.607
2.084.986
,, 2.483.410
4.568.396
1936
,, 3.088.371
3.652.761
,, 6.741.132
2.246.500 ,, 2.670.111 ,, 4.916.611
2.126.591
,, 2.533.890
1.660.481
1937
±

3.120.000
±

3.700.000
±

6.820.000 2.262.649
2.689.904
,,
., 4.952.553
2.148.977
,,
.. 2.560.845 4.709.822
,,
1938
±
,, 3.150.000
±,, 3.735.000
±
,, 6.885.000
,, 2.291.281
2.724.260
,
5.015.41
±
,, 2.175.000
±

2.580.000
±

,
4.755.000
TABEL IE

AMSTERDAM
Jaar

ROTTERDAM
‘s-&RAVENHA&E

lioofdsotn
Opcenten
Totaal
Hoofdsoml
Opeenten
Totaal
Hoofdsom Opcenten
Totaal

1920
t

2.86
t

2.55
t

5.41
t

2.66
t

2.19
t

4.85.
t

3.34
t

2.76
t

6.10

1925
3.12
3.69
6.81
2.98
,,

3.59
,

6.57

3.59
4.26 7.85

1930
3.55
4.20 7.75
,,

3.40
4.-
7.40
4.-
4.78
,,

Q78
1931
3.63
,,

4.28
7.91
,,

3.46
,,

4.08
7.54 4.19
4.69
,,

8.88
1932
3.70
4.40
8.10
,,

3.53
4.04
7.57 4.09
4.90 8.99
1933
,,

3.76
,,

6.44
8.20
,,

3.56
,,

4.24
7.80.
4.23
,,

5.05
,,

9.28
1934
3.78
4.46
,,

8.24 3.58
,,

4.31
7.89
.,

4.27
,,

5.09
,,

9.36
1935
,,

3.89
4.61
,,

8.50
,,

3.71
4.48
8.19
4.32
5.18
,,

9.50
1936
,,

:1.94
4.67
,,

8.61
3.75
4.48
8.23
4.37
5.22
0.59
1937
,,

3.98
4.71
,,

8.69
,,

3.79
4.50
8.29
4.38
,,

5.23
,,

9.61
938
,,

3.99
4.72
,,

8.71.
3.74
4.44 8.18
4.41
5.23
9.64

TABEL III

Jaar
AMSTERDAM.
____________

ROTTERDAM

.
‘s-GRAVENFJA&E

Iloofdsom
Opccnten
Totaal
Iloofdsom
Opcenten

Totaal
Hoofdsom

Opeenten

Totaal

1920
100
100 100
.

100 100 100 100 100 100

1925
109 145
126

112 164 135 108
154
128

1930
124


165 143 128 183 154 120
173
144
193 1
127 168 146 130 187
156
125
170 145
1932
129
173
150

.
133 185 156 123
177
147
1933 132
171,
151

.
134
194
161
127
183
152
1934
133
175
152
135
197
162
128
184
153
1935
136
181
157 140
205
169
130
188 156

1
936 138 183
159
141
205
170
131
189
‘157
937 139 185
160 143
206
171
131
190
158 1938
139 185
860
141
203
168 132 190 158

vangt de gemeente 35 pCt. van de hoofdsorn op gebouwd
en 50 pCt. van de hoofdsom op ongebouwd.
De tweede tabel toont de opbrengst der belasting per
hoofd der bevolking, terwijl de derde tabel deze uitdrukt
in procenten, waarbij de opbrengst over 1920 op 100 is
gesteld. Deze laatste tabel geeft een beeld van de stijging
van den belastingdruk sedert 1920, in welk jaar de druk
der grondhelasting nog vrijwel gelijk was aan die van 1914.

31( deze cijfers leeren.

De stijging van het bedrag van de lioofdsom per hoofd
der bevolking is slechts bescheiden van aard. Zij bedraagt
ongeveer 30
t
40 pCt. en is dus niet grooter dan de stijging van het algemeene kostenpeil sedert 1914.
Veel grooter dan de stijging van de hoofdsom is de stij-
ging van het bedrag der opcenten. In Amsterdam stegen
deze tot meer dan 180 pCt., in ‘s-Gravenhage tot 190 pCt.
en in Rotterdam zelfs tot boven 200 pCt. van het bedrag van 1920. Dientengevolge steeg ook cie totaalopbrengst
aanmerkelijk meer dan overeenkomt met de stijging. van
de kosten van levensonderhoud, namelijk tot 160 á 170
l)Ct. van 1920.

De conclusie hieruit ligt voor de hand. De opbrengst
van de hoofdsorn is sedert 1914 gestegen tot een peil, dat ongeveer strookt met dat van de kosten van levensonder-
houd, doch de opbrengst der opcenten is verdubbeld of
nagenoeg verdubbeld. Het Rijk is dus matig gebleven in
ijn eischen, maar de gemeenten hebben, in verband met

hun begrootingsmoeilij kheden, de opcenten steeds verder
opgevoerd. In de jaren na 1931, toen zich met het onroe-
rend goed groote moeilijkheden voordeden, zijn er dan
ook reeds stemmen opgegaan om bij het streven naar ver-
laging van de vaste lasten, welke vooral in de groote
gemeenten tot een ondragelijke hoogte waren opgevoerd,
ook de geneentelijke opcenten op de grondbelasting te
betrekken.

Toch ligt de zaak niet zoo. Immers zijn de opcen-
ten op de hoofdsom der grondbelasting de laatste jaren
niet
verhoogd. De 80 opcenten op gebouwd en de 20 op
ongebouwd gelden reeds van vôôr 1925. Verhooging heeft
niet plaats gehad.
Dit treedt duidelijk aan het licht, wanneer men nagaat,
hoe de verhouding is tusschen het bedrag der opcenten
en de hooîdsom in de verschillende gemeenten.
In 1920 was het bedrag der opcenten nog kleiner dan
de hoofdsom. In 1925 blijkt het echter grooter te zijn ge-
worden, nI. 1181- pCt. in Amsterdam, 119 pCt. in Rotter-
dam en 1183. pCt. in ‘s-Gravenhage. Deze percentages zijn tot heden practisch onveranderd gebleven. Voor al
de jaren van 1925 tot heden bedragen de
ol)centen
118
119 pCt. van de hoofdsorn
2).

2)
Dit ligt ook voor de hand. Immers worden op gebouwd
20 +
20
+ 80 = 120 opcenten geheven en op ongebouwd
60. Door het veel hoogere totaal der aanslagen op gebouw’d
moet het gemiddelde percentage nabij de 120 liggen.

680

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 November 1940

In tegenstelling met de andere belastingen heeft men
hier dus te doen met een belasting, die in meer dan 15
jaar niet verhoogd is. De stijging is uitsluitend toe te
schrijven aan de gestegen belastbare opbrengst van de
perceelen, van welke de belasting wordt geheven. De stij-
ging van de indexcijfers voor de opcenten in tabel III
verloopt dan ook in vergelijking met die van de hoofd-
sommen constant in de verhouding, die daarvoor in de
drie onderzochte gemeenten reeds in 1925 bestond.
Aanvaardt men het beginsel van een directe heffing op
het onroerend goed met het daaraan verbonden bezwaar,
dat deze geen rekening houdt met de draagkracht, doch
een zakelijke belasting is, die betaald moet worden, of

de zaak iets opbrengt of niet, dan geeft de heffing van de
grondbelasting geen aanleiding tot critiek. liet streven
naar verlaging van de vaste lasten zou dan ook eerst in
de allerlaatste plaats de grondbelasting moeten treffen.
Tijdelijke orijstelling odn grondbelasting bij nieuvbouo.

Slechts een enkele opmerking kan hierbij nog worden
gemaakt. Wij meenen, dat het in het buitenland wel
gebruikelijk is, voor den bouw van nieuwe woningen
gedurende een beperkt aantal jaren vrijdom van grond-
belasting te verleenen. Reeds in oude tijden werd dit
middel toegepast om de uitbreiding der steden aan te

moedigen.
In dezen tijd zou een dergelijk middel zeker niet mis-
plaatst zijn om hen, die zouden willen bouwen, doch door
de vele moeilijkheden worden weerhouden, over een dood
punt heen te helpen.
Voor verlaging van deze belasting zien wij vooralsnog
geen aanleiding. Voor tijdelijk uitstel van het aanslaan
van bebouwde perceelen, ten einde den bouw aan te moe-
digen, zou echter zeker wat te zeggen zijn.
Het is een bescheiden middel, dat aan de openbare
kassen slechts weinig behoeft te kosten. Het is reeds
eerder aanbevolen, doch zonder resultaat. Indien er echter
ooit aanleiding zou kunnen bestaan om dit middel toe te

passen, dan
is
dit nu wel het geval.
Dr. Ir. H. G. VAN BEUSEKOM.

EEN SCHADEREGELING UIT HET BEGIN
DER 19e EEUW.

Een ramp, door natuurkrachten of oorlogsgeweld aan
een deel van de bevolking van een land overkomen, stelt dit land voor de taak het getroffen volksdeel op den weg
naar de normale levensverhoudingen te doen terugkeeren.
Herstel van de geleden materieele schade is hiertoe uiter-
aard een der voornaamste voorwaarden. Bij de vaststelling der beginselen, naar welke het her-
stel van deze materieele schade zal worden geregeld,
spelen zoowel overwegingen van zedelijken aard als van
doelmatigheid een rol. Van zedelijken aard is inzonderheid
de cardinale vraag, hoe de lasten, die de schade mede-
brengt, tusschen de getroffenen en hen, die van de schade
vrij zijn gebleven, behooren te worden verdeeld. Zijn aan-
gaande deze vraag de normen gevonden, dan is het vast-
stellen der regelen, waaiin deze normen worden beli-
chaamd, in hoofdzaak een vraagstuk van doelmatigheid.
In een tijd, waarin de regeling der oorlogsgeweld-
schade, die in ons land is toegebracht, de gemoederen
bezighoudt, kan het leerzaam, althans belangwekkend,
zijn om na te gaan, hoe bij rampen in het verleden zij,
die toen leefden, de oplossing van de zedehijke en doelma-
tigheidsvragen, die zich aan hen opdrongen, hebben
gevonden. Ten aanzien van de uit de vaderlandsche ge-
schiedenis bekende ontploffing van• het kruitschip te
Leiden is ons de regeling van de hierdoor geleden schade
nauwkeurig bekend door de in 1833 bij de Landsdrukkerij
verschenen , Algemeene Rekening wegens de Ramp aan
de stad Leijden oveigekomen op den 12den Januari 1807″.
Zoowel omtrent de wijze, waarop de middelen tot
leniging van de gevolgen dezer catastrofe zijn gevonden,

als aangaande de nauwkeurig gereglementeerde bestemming
dezei middelen brengt deze uitvoerige verantwoording
verschillende belangwekkende omstandigheden aan het
licht, en het schijnt gerechtvaardigd de voornaamste hier-
van nader te beschouwen. Zulks doende, dient men zich
uiteraard te realiseeren, dat de ramp van Leiden vr
achter ons ligt en een samenleving trof, die in vrijwel alle
opzichten zeer groote afwijkingen van ons huidig bestel
vertoonde. Daarbij komt, dat – ook relatief gezien – de
omvang van de schade, die destijds in Leiden werd aan-
gericht, zoodanig was, dat de huidige materieele oorlogs-
schade in een stad als Middelburg deze waarschijnlijk al overtreft; hij de momenteele totale oorlogsschade in ons
land valt zij in het niet.. Zulks doet overigens, naar
het ons wil voorkomen, niet af aan de waarde, die ook in
onze oogen aan wat toentertijd tot stand werd ge-
bracht, dient te worden toegekend. Hetgeen daarvan nog
het meest tot ons spreekt is de werkdadige wijze, waarop
de Overheid en de bevolking van het toenmalige Koninkrijk
holland de getroffen stad en haar burgers de helpende hand hebben geboden. De doelmatigheidsoplossingen
zullen ons, die in een samenleving van geheel andere
structuur leven, wellicht hier en daar minder te zeggen
hebben; de naleving van de zedelijke eischen van ge-
rechtigheid en barmhartigheid, die uit een kennisneming
dezer schaderegeling naar voren komt, heeft ook voor ons
na zooveel jaren nog niets van haar beteekenis ingeboet.
Bepalen wij ons thans tot hetgeen de geschiedenis leert. De omstandigheden, waaronder de ramp zich voordeed,
zijn, voorzoover deze ons nog belang inboezemen, in enkele
woorden medegedeeld. In den morgen van 12 Januari 1807
was, volstrekt buiten weten van het stadsbestuur, een
kruitschip, bestemd voor ‘s lands magazijn te Delft, te
Leiden binnengekomen en aan de Steenschuur aangelegd.
In den avond van 4enzelfden dag vloog het schip in de
lucht, waardoor 151 personen het leven verloren, eenige
honderdtallen perceelen werden vernield,, en talrijke

andere werden beschadigd
De regeling der geleden schade laat zich op eenvoudige
wijze behande)en aan de hand van de op blz. 681 vermelde
opstelling van inkomsten en uitgaven, opgemaakt uit de
hiervoren genoemde ,,Algemeene Rekening”
1).

Inkomsten.

Zooals blijkt, zijn deze voor een belangrijk deel door
een inzameling en voorts door bijdragen van het Rijk

verkregen.
Evenals bij vroegere en latere rampen
2)
gebruikelijk

is geweest, heeft men zich met een oproep tot de landge-
nooten gericht en zulks ook in het onderhavige geval niet
vergeefs. Het resultaat der inzameling was zeer gunstig
en de ,,Algemeene Rekening” bevat een uitvoerige op-
somming van de giften, welke uit alle deelen van ons land
bijeen zijn gebracht, terwijl ook het buitenland en de koloniën zich niet onbetuigd hebben gelaten. Gezien

De nauwkeurigheid en uitvoerigheid van deze ver-
antwoording is opvallend voor een publicatie in een tijd,
waarin men zeer geheimzinnig placht te zijn ten aanzien
van het beheer der publieke financiën. Thorbecke’s bekende

geschrift ,,Over plaatselijke begrooting”, een warm plei-
dooi voor publiciteit, zou eerst in 1847 verschijnen.
Verdere bronnen zijn: Prof. Dr. L. Knappert, ,,De ramp
van Leiden”, Schoonhoven 1906, en Prof. P. J. Blok,
,,Geschiedenis eener ilollandsche Stad”, vierde deel:

‘s-Gravenhage 1918.
Zoo is blijkens het verslag van het ,,Nationale Steun-
comité Stormramp 1925″ niet minder dan drie millioen
gulden geofferd voor de slachtoffers van de Stormramp,
die op 10 Augustus 1925 ons land trof, waardoor het
mogelijk bleek ,,aan alle billijke finantieele eischen, die aan het comité gesteld werden, te voldoen” (blz. 23 van

het verslag).

*

13 November 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

681

Inkomsten.

in duizenden guldens

Uiteapen.

Inzameling

…………………………….
1.163

Bijdragen Qan het Rijk:
In de meest dringende behoeften

……….
100
Tot herstelling der publieke gebouwen, ker-
ken

e.d .

……………………….
221
Door afstand van eenige belastingen……..
60
Door betaling der renten van de schulden der
stad
133.

Voor onteigening van gronden…………..
32

546
Opbrengst van verkochte afbraak, materialen,
enz.

182
1.891

de zorgelijke omstandigheden, waarin ons land destijds
verkeerde, is deze offervaardigheid te opvallender en zij
geeft getuigenis van den diepen indruk, dien de ramp
destijds allerwegen gemaakt heeft.
Ongetwijfeld heeft tot dit gunstig resultaat het krachtig
initiatief, dat van de Regeering van Lodewijk Napoleon
uitging, bijgedragen. Van Rijkswege werd een collecte in
alle steden en dorpen gelast; de gelden werden departe-
mentsgewijze verzameld en aan het stadsbestuur van Lei-
den afgedragen. Ook de bdstemming der gelden – waarover
later – werd bij Koninklijk Decreet nauwkeurig geregeld,
terwijl de verantwoording van de besteding hiervan aan
den Koning moest geschieden, hetgeen inderdaad later
aan Koning Willem 1 heeft plaats gevonden.
Naast de middelen, door de liefdadigheid der landge-
nooten bijeengebracht, spelen de bijdragen, welke het Rijk
verleend heeft, een belangrijke rol. In hun omvang zijn
deze overigens door verschillende oorzaken ver ten achter
gebleven bij hetgeen de Regeering van Koning Lodewijk
Napoleon blijkens de verschillende decreten aan de ge-
troffen stad en haar inwoners ten goede had willen doen
komen. De van Rijkswege verleende hulp was van een op-
merkelijke veelzijdigheid, gelijk uit de hierna volgende
opsomming moge blijken:

Daags na de ramp werd f 100.000 geschonken ter
voorziening in de meest dringende behoeften
3).

Bij de ramp waren een aantal publieke gebouwen,
alsmede kerken e.d., beschadigd. De kosten tot het herstel
hiervan, die een bedrag van f 221.000 hebben beloopen,
zijn krachtens een Koninklijk Decreet van 28 Januari
1807 ten laste van den Staat gekomen.
De opbrengst gedurende tien jaren van eenige be-
lastingen, nl. het land-, passagie-, paarden- en plaisiergeld
alsmede van het dienstbodengeld (voorzoover deze laatste
heffing nog plaats vond), werd, evenals die van het van
vreemdelingen geheven patentrecht, bestemd om ten
behoeve van de slachtoffers der ontploffing te worden
aangewend
4).
Zulks is geschied door deze gelden te ge-
bruiken voor de rente en aflossing eener geldleening
van f 100.000, die bij eenige kapitaalkrachtige personen
werd aangegaan. FIet provenu dezer geldleening werd
aangewend tot het verleenen van rentelooze voorschot-
ten en somtijds ook toelagen aan hen, die met de schade-
vergoeding terzake van de hun toegebrachte schade,
niet konden volstaan. Door de inlijving van het Konink-
rijk Flolland in het Fransche Rijk, heeft de afdracht
dezer belastingen een ontijdig einde genomen, zoodat de opbrengsten hiervan in plaats van tien jaren slechts
gedurende vijf jaren genoten zijn.

Naast deze bijdragen, bestemd om direct bij de ramp
betrokkenen te steunen, zijn nog een aantal maatregelen
getroffen om de lasten der Leidsche samenleving te ver-
lichten en den herbouw te bevorderen:

Kon. Decreet van 13 Januari 1807.
Kon. Decreet van 6 Maart 1807.

Voorziening in de meest dringende behoeften . . .

86
Schadevergoedingen

……………………..1.148
Onderstand aan behoeftigen en armeninrichting
voor werkverschaffing …………………34
1-lerstelling der publieke gebouwen, kerken, enz. .

285
Betaling der renten van de schulden der stad

133
Onteigening van gronden ………………….32
Opruiming der ruïne, aanbouw van eenige ,nieuwe
huizen, voorzieningen omtrent’ het terrein
der ruïne …………………………..99
Uitgaven ten behoeve van de geldleening ……..31
Onkosten, enz . ………………………… 43

1.891

Bij Koninklijk Decreet van 28 Januari 1807 nam
het Rijk voor den tijd van tien jaren de rente der stads-
schulden en die der stedelijke fundatiën voor zijn rekening.
Bepaald werd aan het slot van artikel 1 van het onder-
havige Decreet: ,,Aan de Regering der gemelde stad wordt
onverlet gelaten, zich, de omstandigheden daartoe gedispo-
neerd zijnde, na afloop van dien termijn tot continuatie van
het gemelde faveur te adresseren”. Niet lang heeft even-
wel Leiden van het ,,faveur” geprofiteerd; dc Regeeringen
van het Fransche Keizerrijk en die van Koning Willem 1
zijn de toezeggingen van de Regeering van Lodewijk
Napoleon niet nagekomen, hetgeen voor het stadsbestuur
een tegenvaller van f 247.000 beteekende!
Alle inwoners van Leiden verkregen voor den tijd
vantien jaren vrijdom van belasting voor het haardsteden-
geld, de belastingen op het mobilair en het personeel, het
dienstbodengeld (voor zoover niet meer dan twee vrouwe-
lijke dienstboen werden gehouden), alsmede voor het
patentrecht
5).

1-Jet bouwen van nieuwe huizen en het herbouwen
der huizen, waarvan het bedrag der schade meer dan de
helft der waarde vôér de ramp beliep, werd aangemoedigd
door te bepalen, dat, indien deze bouw of herbouw véôr
1 Januari 1810 plaats vond, voor de onderhavige per-
ceelen een vrijdom van verponding voor twintig jaren

zou gelden
6).
Volledigheidshalve dient nog vermeld te worden,
dat bij het Koninklijk Decreet van 28 Januari 1807 nog bepaald werd, dat pogingen zouden worden gedaan om
nieuwe fabrieken op te richten, terwijl bij aankoop van
stoffen voor het leger het Leidsche fabrikaat de voor-
keur zou genieten
7).
In hoeverre deze bepaling effect
heeft gehad, is ons niet bekend. Tenslotte vinden wij in de Algemeene Rekening”
onder de bijdragen van het Rijk nog een bedrag van ruim
f 32.000 vermeld, welk bedrag uit ‘s Lands kas betaald
is voor gronden, die op bevel van den Koning onteigend
waren. Lodewijk Napoleon had omvangrijke plannen met
het groote plein, dat na de slooping der ruïnes vrij kwam,
en behoefde daartoe uiteraard de beschikking over den
grond. De betaling is aan de verschillende eigenaren op
basis van tâxaties van deskundigen geschied. Als steun
voor geleden schade kunnen deze betalingen evenwel niet
beschouwd worden, aangezien voor de betrokkenen de
eigendom over den grond verloren ging.

Voor zooveel wij thans nog over de doelmatigheid
der door de Regeering getroffen steunmaatregelen kunnen
oordeelen, maakt dit complex van voorzieningen, ook
door een moderner economischen bril gezien, geen slecht
figuur. Door de kosten van het herstel der publieke ge-
bouwen en de renten der stadsschulden voor den tijd
van tien jaren voor Rijksrekening te nemen, werd de toch

Kon. Decreet van 6 Maart 1807. Kon. Decreet van 6 Maart 1807.
Deze bijzonderheid is vermeld in het werk van

Prof. Knappert, op blz. 86.

r

682

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 November 1940

al zoo zwaar belaste stedelijke huishouding niet weinig verlicht. De stimulans voor den woningbouw (sub 6) is
eveneens van beteekenis gebleken; talrijke personen hebben,
door hun bouwplannen v66r 1 Januari 1810 uit te voeren,
van den twintigjarigen vrijdom van verponding geprofi-
teerd. Door verschillende verteringsbelastingen niet te
heffen (sub
5),
kwamen de bedragen, die anders voor de
betaling dezer belastingen hadden moeten dienen, voor
andere doeleinden beschikbaar. Tenslotte is van de ge-
legenheid om rentelooze voorschotten op te nemen (sub 3)
door velen gebruik gemaakt.
Evenzeer wil het ons voorkomen, dat onze voorvaderen
zich tegenover hun landgenooten van hun zedelijke ver-
plichtingen op prijzenswaardige wijze hebben gekweten.
Van het gunstig resultaat van het beroep op de liefdadigheid hebben wij reeds gewag gemaakt, en ook van de toenmalige
Regeering mag gezegd worden, dat zij veel gedaan heeft
om hetgeen aan schade was toegebracht te herstellen. De
economische verhoudingen hier te lande alsmede de toe-stand van ‘s Lands financiën waren ten tijde van de ramp
allesbehalve rooskleurig
8)
en wij mogen aannemen, dat
hetgeen voor Leiden van Rijkswege is gedaan, inderdaad
een offer van beteekenis is geweest.
De spoedige hulp van de Regeering en de ruime opbrengst
der inzameling hebben er, naar liet ons wil voorkomen, toe
medegewerkt, dat de vraag, of (le hulp aan Leiden wel
uitsluitend als een zaak van barmhartigheid moest wor-
den gezien, in die dagen waarschijnlijk geen serieus punt
van discussie is geweest. Dat de stad op het vele, dat
voor haar is gedaan, ook tot op zekere hoogte – mede
gezien de omstandigheden, waaronder de ramp plaats
vond – aanspraak kon maken, is evenwel een gedachte,
die ongetwijfeld ook toen levend geweest is .,,Om ‘s Lands
wil is ons deze rarnj overkomen”, schrijft mr. D. M. G.
Heldewier, later burgemeester en onder Frausch bewind
maire der stad
01)
6 Februari 1807 aan het lid van de
Rekenkamer, mr. P. van Lelyveld
9),
waaruit blijkt,
dat deze magistraat de vervulling der zedelijke verplich-
tingen tegenover de Leidsche slachtoffers niet in de eer-
ste plaats om der harmhartigheid, doch om der gerech-
tigheid wille verlangde.
In een volgend artikel zullen wij de bestemming (Ier
gelden behandelen.
&LASZ.

In het gedenkboek ter gelegenheid van het honderd-
jarig bestaan van de Ilollandsche Sociëteit van Levens-
verzekeringen, in 1907 uitgegeven, lezen wij, dat in 1806
de Staatsschuld tot 1126 milhioeri gulden was gestegen,
terwijl op de jaarlijksche uitgaven van 87 mi]lioen gulden
er bijna 40 millioen tekort kwamen.
Knappert, t. a. p. blz. 87.

DE ITALIAANSCHE HAVENS EN DE

WEDEROPBOUW VAN DE EUROPEESCHE

HUISHOUDING.

De heer Antonio Giordano te Roncegno schrijft ons:

De mededeeling, dat Italië en Duitschland bezig zijn
met het scheppen van een nieuwen status voor de Euro-
peesche huishouding, heeft in sterke mate de aandacht
getrokken van de zakenkringen in de Italiaansche havens.
Men is daar thans doende een reeks plannen uit te werken,
die tot uitvoering zullen komen na afloop van den oorlog.

Triëst en Fiu,rne.

Het spreekt vanzelf, dat de havens van Triëst en Fiume
in het middelpunt van de belangstelling staan. Deze
havens toch hebben in het verleden een groote bedrij-
vigheid aan den dag gelegd tea aanzien van den transito-
handel van Zuid-Oost-Europa met de landen overzee.
De scheepvaart in deze havens was altijd afhankelijk van de wisselvalligheden in Zuid-Oost-Europa, en de
ontbinding van de vroegere Oostenrijksch-Hongaarsche

Monarchie, met als gevolg verdeeling van de Zuid-Oost-
Europeesche huishoudingen en verkeersmiddelen, heeft
tot een crisis -in de scheepvaart van Triëst en Fiume ge-
leid. Slechts dank zij de uiterste krachtsinspanning van
de Fascistische regeering kon in de haven van Triëst
in 1938 een totaal aan geladen en geloste goederen van
3.380.770 ton worden bereikt, een cijfer, dat ongeveer over-
eenkomt met dat voor 1913, t. w. 3.449.730 ton. In Fiume
was de toestand eender.

De giootere efficiency van de Italiaansche handelsvloot
en de enorme ontwikkeling van de industrie in Fiume en Triëst hebben er toe bijgedragen de scheepvaart in
beide havens te doen opleven. Terwijl er in 1919 slechts
drie afvaarten per maand waren van deze Adriatische havens naar die in Britsch-Indië en het Verre Oosten,
bedroeg het aantal afvaarten in 1939 ten minste 10 per
maand. In 1919 bestond er geen enkele verbinding tus-
schen Triëst en Fiume eenerzijds en Oost-, Zuid- en West-
Afrika anderzijds; in 1939 waren er wekelijks afvaarten
naar de havens van Afrika. De rijstpellerij, de petroleum-
raffinaderijen en de jutefabriek moesten in 1919 worden
gesloten, terwijl in 1939, dank zij de door de regeering
genomen maatregelen voor het vestigen van een industrie-
gebied rondom Triëst, de ijzer- en staalindustrie, de pe-
troleutnindustrie, de raffinaderijen van plantaardige
oliën, enz., volop in hedrijf waren en in sterke mate heb-
ben bijgedragen tot de opvoering van de hoeveelheid
geloste goederen.

De ontwikkeling van de petroleumindustrie en de
bouw van fabrieken voor fineerhout hebben op gelijke
wijze den invoer van overzeesche goederen in Fiume doen
toenemen. J)e Aquila petroleumraffinaderij te Triëst
werd belast met de raffinage van eenige honderdduizenden
tonnen ruwe olie, voor Zwitserland bestemd, terwijl de
olieraffinaderij te Fiume een groot deel van haar pro-
ductie in Zuid-Oost-Europa trachtte af te zetten en bo-
venclien ei naar stceefde de ruwe olie en raffinage-pro-
ducten, voor het Protectoraat Bohernen en Moravië
bestemd, in haar bedrijven te verwerken.
Naar het zich laat aanzien, zullen Triëst en Fiume na
het beëindigen van den oorlog tea behoeve van den handel
met Zuid-Oost-Europa op een sterke handelsvloot en
een flinke industrie kunnen rekenen, terwijl deze havens
in 1919, nog afgezien van de economische ontbinding van haar achterland, dergelijke hulpmiddelen moesten
missen.

Deze hulpmiddelen zullen ook van groote beteekenis
zijn voor de ontwikkeling van den transitohandel via deze
havens in een nieuwe Europeesche huishouding. Een
dergelijke organisatie brengt, zooals bekend, een nâuwe
samenwerking mede tusschen de markten van de Mid-
deilandsche Zee en die van Noord-Europa. De in Triëst
en andere Italiaansche havens gevestigde industrieën
zullen klaarblijkelijk groot belang hebben bij de ontwik-
keling van een dergelijke samenwerking, daar zij kunnen
leiden tot de verwerking van de grondstoffen van het
Middellandsche Zeegebied, bestemd voor Noord-Europa,
en omgekeerd.

Venetië.

hoe belangrijk de industrieele ontwikkeling van een
havenstad voor haar scheepvaart is, blijkt uit den invloed,
dien de industriahisatie van Venetië op zijn scheepvaart heeft uitgeoefend. De uitvoer uit Venetië is in 11938 tot
770.000 ton gestegen, tegen gemiddeld ongeveer 200.000 ton per jaar vôÔr den oorlog 1914—’18. Ten aanzien van
de scheepvaart van de Adriatische havens zij nog vermeld,
dat ook afgezien van de beteekenis, welke men van de
uitbreiding van het territorium voor de scheepvaart van Fiume verwacht, de toegenomen handel tusschen Italië
en Zuid-Oost-Europa van grooten invloed zal zijn. Het
aandeel van Zuid-Italië is bv. daarin zeer groot,’ en na
den oorlog zullen, wanneer de scheepvaart weder geopend
is, de in- en uitvoer tusschen Zuid-Italië en Zuid-Oost-

13 November 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

683

Europa stellig weder den zeeweg iciezen via de Adriatische
havens. Op het oogenblik vindt als gevolg van de huidige
moeilijkheden verzending per spoor plaats.

jTa pels

Niet alleen de Noordelijke havens aan de Adiiatische
Zee geven deze ontwikkeling te zien, doch eveneens t. a. v.
l3ari is er sprake van iridustrialisatie, teneinde de grond-
stoffen van Albanië, bestemd voor de markten aan de
Middellandsche Zee, te verwerken. Voorts wil men een
autoweg aanleggen tusschen de haven van Bari en die van Napels, teneinde een snelleverbinding tot stand te
brengen tusschen Zuid-Oost-Europa en het Westelijk
Middellandsche Zeegebied, zoodat de omweg via de
lonische Zee overbodig wordt.

In plaats van dezen autoweg w’as ook een directe snelle
spoorwegverbinding tusschen Istanbul en Napels voorge-
steld met een overtocht over de Adriatische Zee met
snelle veerbooten in aansluiting op den eersten Albanee-
schen spoorweg van Durazzo naar Labinoti, welke in
1941 gereed zal zijn en doorverbonden met Florina (Grie-
kenland). Door deze verbinding zou men op de route
West-Europa—-Istanbul 24 uur en op de reis van b. v. New-
York naar Basra met gebruikmaking van de snelle Ita-
liaansche lijnbooten en de Istanhul—]3agdad express
zes dagen kunnen uitsparen. Dit zou natuurlijk van
grooten invloed zijn op de ontwikkeling van de scheep-
vaart en de haven van Napels.

hetgeen voor de andere havens geldt, geldt evefleens
voor de bevordering van de scheepvaart van Napels,
ni. liet vraagstuk van de bevordering van de industrieele
bedrijvigheid. in dit verband zij er de aandacht op ge-
vestigd, dat Egypte reeds veel ruwe katoen aan de katoen-
industrie van Napels, ter verwerking tot garens en weef-
stoffen zond, vôôr Italië in den oorlog kwam. Bovendien
bezit Napels olieraffinaderijen met een capaciteit van
eenige honderdduizenden ton ruwe petroleum per jaar,
zoodat Napels zeer goed de ruwe petroleum uit Irak, be-stemd voor het Middellandsche Zeegebied—via Tripolis
(Syrië) en llaifa (Palestina) -, zou kunnen verwerken.
Katoen en petroleum, voor het Middellandsche Zeegebied
bestemd, zouden derhalve gemakkelijk in Napels kunnen
worden verwerkt tot fabrikaten, resp. raffinageproducten,
alvorens zij naar hun Europeesche bestemming worden
verladen.

In de uitgewerkte plannen voor de toekomst van Na-
pels in verband met den nieuwen status van de Euro-
peesche huishouding, is er ook sprake van de taak, welke
deze haven zal hebben te vervullen met betrekking tot den
handel tusschen Italië en zijn Afrikaansche koloniën.
Voor dit doel worden in dit havengebied verschillende
industrieën opgericht om aan de behoeften van de Ita-
liaansche koloniën te kunnen voldoen. Inzonderheid met
betrekking tot Lybië zij er op gewezen, dat, aangezien
een dergelijk territorium voorbestemd is om doorvoer-
gebied te worden voor de verbindingen tusschen de Mid-
dellandsche Zee- en de Atlantische Zeegebieden via het
gebied van het Tsaad-meer, en tusschen de Middellandsche
en de Roode Zee door den Engeisch-Egyptischen Soedan,
de scheepvaart tusschen Napels en Libye door deze mo-
gelijke ontwikkeling zal worden beïnvloed.

Cenua.

In Genua zit men evenmin stil. Ook daar bereidt men

plannen voor met het oog op de functie, welke de Ita-
liaansche havens in den nieuwen status van de Euro-
peesche huishouding zullen hebben te vervullen. De
ontwikkeling van de scheepvaart binnendoor via Rijn en Rhône wordt niet verwaarloosd, vooral in verband
met de perspectieven, welke de Zwitsersche doorvoer-
handel opent. Er is wederom sprake van de Stelvio-
spoorbaan, welke den afstand tusschen Genua en Mün-
chen met 120 K.M. zal verkorten. Scheepvaartkringen

en zakenlieden schijnen evenwel niet al te enthousiast
te zijn ten aanzien van den aanleg van nieuwe spoor-
wegen en het graven van nieuwe kanalen. Niettemin
werken zij hard mede om de efficiency van hun haven te
vergrooten en de kosten te verlagen, daar zij er van over-tuigd zijn, dat deze factoren voor de ontwikkeling van de
scheepvaart van groot belang zullen zijn. Ook de in-
dustrieele ontwikkeling van Geriva wordt niet over het
hoofd gezien, terwijl voorts onderzocht wordt, op welke
wijze men de industriehaven, welker bouw door den
oorlog gestaakt werd, kan verbeteren.

Marseille heeft zijn welvaart in hoofdzaak te danken
aan zijn pogingen om de verwerking van grondstoffen uit de
Fransche koloniën in Afrika ter hand te nemen. Ook in
Genua houdt men met dezen factor rekening. Zaken-
lieden en scheepvaartkringen zijn van oordeel, dat, willen zij hun aandeel hebben in de grootere scheepvaart, welke
door de uitbreiding van de Italiaansche invloedssfeer
in het Middellandsche Zeegebied mag worden verwacht,
zij met hun organisatie, gehseerd op efficiency en lage
tarieven, gereed moeten zijn.

Genua tracht eveneens contrôle over de scheepvaart in de Middellandsche Zee te verkrijgen. In dit verband
zij erop gewezen, dat te Genua reeds v66r den huidigen
oorlog verschillende vrachtconferences werden gehouden,
zooals de Italiaansch-Egyp tisch-Palestij nsch-Syrische Con-
ference, de Italiaansch-Levantij nsch-Donauconference en

de Italiaansch-Messageries Maritimes Conference, geheel
onafhankelijk van de Noord-Europeesche Conferences.
De vrachttarieven voor kolen van Cardiff naar Genua
hadden tot einde 1938 de leiding bij de noteeringen in
het Middellandsche Zeegebied. Deze Engelsche leiding
is echter beëindigd in 1939, toen de Italiaansche tranip-
vaarders hun eigen tarieven vaststelden voor het transport
van kolen ten behoeve van het Italiaansche kolenmono-
pol ie.

Volgens de te Genua uitgewerkte plannen wil men de
koopvaardijvloot in het Middellandsche Zeegebied voor-
schrijven zich in het Italiaansche Scheeps-Register te
doen inschrijven. Op deze wijze zal de invloed van Genua
op de scheepvaart in de Middellandsche Zee toenemen.

AANTEEKENINGEN.

Overheidscontrôle op prijzen en inkomens.

De Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Sta-
tistiek heefvoor haar op 16 November a.s. te Amsterdam
te houden jaarvergadering wederom een vraagstuk van
groote actueelebeteekenis aan de orde gesteld. Onlangs
is een bundel, bevattende drie prae-adviezen en een infor-
matief memorandum, verschenen over het onderwerp
,,Overheidscontrôle op prijzen en inkomens”. Depraeadvie-
zen
zijn van dé hand van
Mr. Dr. ii. J. ion Brucken Fock,
J. S. Carmiggelt
econ. docts., en
Prof. Dr. P. B. Kreickniet; het memorandum werd geschreven dooi
Dr. F. A. C.
Keesing.
Der traditie getrouw, laten wij hier weder enkele
grepen uit de praeadviezen en uit het memorandum
volgen.

De praeadviezen van de heeren von Brucken Fock en
Carmiggelt dragen het karakter van uitgewerkte stellingen,
die ter vergadering nog nader zullen worden toegelicht;
Prof. Kreukniet heeft zich in zijn betoog eenige meerdere
uitvoerigheid veroorloofd. Behalve deze formeele tegen-
stelling is er ook in aider opzicht verschil tusschen de beide
eerste praeadviseurs en Prof. K. De heeren v. B. F. en C.
achten een ,,geleide” economie, waarin een sterke mate
van Overheidscontrôle op prijzen en inkomsten te con-stateeren valt, in de gegeven omstandigheden alleszins
aanbevelenswaard, daar huns inziens het vrije prijsmecha-
nisme gefaald heeft; Prof. K. daarentegen staat zeer scep-

tisch tegenover de vraag, of een volledige contrôle op prijzen

684

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 November 1940

en inkomens zal leiden tot een optimalen welvaarts
toestand.

jhr. oon J3rucken Fock
laat aan zijn betoog de volgende
stellingen voorafgaan:
1.

FIet ongerepte voortbestaan der volksgemeenschap stelt
als eisch het ondergeschikt maken van de volkshuishouding
aan de belangen der volksgemeenschap en aan de Staats-
politiek. De voikshuishouding is dus geen doel op zichzelf; hieruit vloeit de eisch voort, dat de volkshuishouding aldus
geleid worde, dat zij beantwoordt aan haar doel binnen het
genoemde kader, d.w.z. de rationeele voorziening in de
redelijke individueele zoowel als collectieve behoeften der
volksgemeenschap.

De eisch eener rationeele voorziening in redelijke be-
hoeften brengt mede, dat die voorziening plaats hebbe
tegen redelijken, d.i. sociaal en economisch gerôchtvaar-
digden prijs, opdat die behoeften zooveel mogelijk bevre-digd kunnen worden, en niet, uit hoofde van het vorderen
van een te hoogen prijs, minder binnen de volksgemeen-
schap beschikbare, arbeidskracht ingeschakeld worde
dan bij het vorderen van een redelijken prijs mogelijk ge-
weest ware.

De prijs als resultante van de vrije werking van vraag
en aanbod, is gebleken, niet in staat te zijn, de onder Ii
bedoelde voorziening in de vereischte mate en op de ver-
eischte wijze te verzekeren. Daarom moet, binnen het kader
der geleide volkshuishouding, van Overheidswege een con-
trôle uitgeoefend worden op de prijzen en inkomsten.

10

Deze contrôle, opgevat als de bevoegdheid, rechtstreeks
invloed uit te oefenen op de höegrootheid van de prijzen
van goederenen diensten, die binnenslands worden aange-
boden of in het verkeer gebracht, met inbegrip van de
beschikbaarstelling van geld, kan in hooge mate beslis-
send zijn voor de verdeeling van het nationale inkomen
en van het sociale product onder de bij het productie- en
distributie-proces betrokken bevolkingsgroepen, en daar-
mede voor het regelmatig verloop in de volkshuishouding.

Deze contrôle heeft daarom slechts zin in het kader
eener geleide volkshuishouding, d.w.z. als – onmisbaar –
onderdeel van een samenstel van Overheidsmaatregeien,
die erop gericht zijn, onder inschakeling der zelfbesturende
werkzaamheid van een geordend bedrijfsleven, het onder
1 genoemde doel te bereiken, met name door de voort-brenging, de verdeeling, het verbruik en de aanwending
voor verdere verwerking, dan wel een of me& dezer ver-
richtingen, t.a.v. bepaalde goederen die voor de collectieve
of individueele behoeften-bevrediging der volksgemeen-
schap van bijzonder belang zijn, tot op zkere hoogte te
bepalen.

Deze contrôle mist echter het onder V omschreven doel, indien zij wordt uitgeoefend als een opzichzelf staand, in-
cidenteel doorgevoerd, en hoofdzakelijk slechts van de
geldzi.jde het vraagstuk der verdeeling van het sociale pro-
duct benaderend stel Overheidsmaatregelen.”

Het doel van de prijscontrôle moet volgens dezen prae-
adviseur zijn het verkrijgen van ,,redelijke”, dat zijn
,,rechtvaardige” prijzen en inkomens. Dat wordt door het
prijsautomatisme van een op liberalen grondslag berustend
economisch stelsel niet gewaarborgd. Slechts een doel-
bewuste leiding van Overheidswege kan hier volgens de
meening van den schrijver de oplossing brengen in dezen
zin, dat bij rechtvaardige prijzen en inkomens een zoo
rationeel en zoo omvangrijk mogelijk gebruik wordt ge-
maakt van de beschikbare productieve kraclten ten be-
hoeve van de menschelijke welvaart. Den schrijver staat
daarbij een gestadige groei van de produëtie, bij over het
algemeen stabiele goederenprijzen, voor den geest, een
ontwikkelingsgang, welken hij op het voetspooi’ van de in

Duitschland thans gebruikelijke terminologie aanduidt
met het woord , ,Mengenkonjunktur” (,,hoeveelheids-
conjunctuur”), welke zich door haar geleidelijk verloop
guntig onderscheidt van de ,,winstconjunctuur”, die door
het Vrije spel van vraag en aanbod wordt te voorschijn
geroepen en die om haar golvend verloop verwerpelijk
moet worden geacht. Met deze stabiliteit van prijzen moet
gepaard gaan stabiliteit van bonen, hetgeen overigens
het hereikeu van hoogere bonen als gevolg van gestegen
arbeidsprestatie geenszins uitsluit; bovendien vormt een
bewuste rente- en investeeringspolitiek van den Staat een
essentieel complement van de door den schrijver verdedig-
de ordening van het economisch leven.
Het begrip ,,rechtvaardige prijs” vormt vanouds een
veel omstreden twistpunt in de economie. Op het theore-
tisch aspect van dit vraagstuk gaat de schrijver opzettelijk
niet in. Men dient zich z.i. thans los te maken van voorop-
gestelde theorieën; deze tijd eischt in de eerste plaats
praktisch handelen, waarbij men zich niet mag laten be-
heerschen door fatalisme en zich dient te doordringen van de gedachte, dat de volksgemeenschap vôôr den individu-
eelen mensch gaat. Daarop laat Mr. von Brucken Fock
de volgende passage aansluiten, die wij, teneinde zijn be-doeling duidelijk te maken, in extenso afdrukken:

,,Aile handelen, zoowel van den werkenden mensch in
de volkshuishouding als van hen, die geroepen zijn als
leiders van en binnen de volkshuishouding op te treden,
moet dus bepaald worden door en zijn uitgangspunt vinden in den mensch, gezien als samenstellend deel van de volks-
gemeenschap. Dit beteekent, dat de sociale zijde bij de
beoorcleeling van de vraagstukken, die de volkshuishou-
ding betreffen, en hij het bepalen der daaraan te geven
oplossing voorop moet staan en dat daarnaar de invloed
zal moeten worden bepaald, die aan de verschillende
economische factoren wordt toegekend.
Indien men dit uitgangspunt aanvaardt, dan zal men,
bij, de beoordeeiing van de vraag, wanneer van een even-
wichtig prijzen-stelsel kan gesproken w’orden, tot de ge-
volgtrekking moeten komen, dat dit slechts dan het geval
is, wanneer de prijzen
redelijk
zijn, waarbij onder ,,redelijk”
verstaan wordt, dat de prijs sociaal en economisch gerecht-
vaardigd moet zijn, m.a.w., dat de prijs
rechwaardig
moet
zijn. Ook hier willen wij wederom afzien van een beschou-
ving der verschillende theorieën, die t.a.v. den rechtvaar-digen of den gerechtvaardigden prijs opgesteld zijn,’ doch
ons beperken tot eenige negatieve vaststellingen; zoo deze,
dat een prijs niet rechtvaardig is, indien deze geen redelijke
belooning bevat voor de werkzaamheid van hen, die aan
de voortbrenging of de verdeeling van het betrokken goed
resp. aan den gepresteerden dienst hebben deelgenomen.
Ook kan die prijs niet als rechtvaardig gelden, die van den
kooper een onevenredig hoog offer aan koopkracht vordert
teghnover een onevenredige verhooging der koopkracht van den verkooper of distribuant. 1-Jet beste benadert men wellicht de .begripsbepaling
van den rechtvaardigen prijs, indien men als beginsel stelt,
dat de in de volkshuishouding werkzame mensch zich bij
het vragen of bepalen van den prijs voor een aangeboden
goed of dienst gebonden moet weten door zijn plichten
tegenover de volksgemeenschap, die hem echter nimmer
beletten kunnen resp. mogen, dien prijs zoodanig vast te
stellen, dat daarin onder alle omstandigheden een minimum
ligt opgesloten, dat voldoende is ter dekking van de voor-
ziening in de redelijke behoeften van de in het desbetref-
fende ârbeidsproces betrokkenen. Ongetwijfeld vereischt een aanvaarding van dit beginsel
en zijn doordringing in de geheele volkshuishouding –
evenals trouwens in het handels- en zakenverkeer tusschen
de verschillende volkeren, dat evenzeer door dit beginsel
behoort te worden geleid -, dat, wil het door zijne werking tot een juiste en evenwichtige prijsvorming leiden, irf den
geest en de levenshouding van alle in de volkshuishouding
werkzame menschen, in het bijzonder van de leidende figuren daarin, een omschakeling plaats grijpe van het
uitsluitend streven naar winstbejag op het besef, dat zij
daarnaast een dienende taak moeten vervullen in het
raderwerk der behoeftenbevrediging van de geheele volks-
gemeenschap.”

13 November 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

685

Dat de hier te lande op het stuk der prijscontrôle ge-
troffen maatregelen, die in belangrijke mate moesten
dienen om bepaalde groepen der bevolking te steunen,
in het oog van dezen praeadviseur weinig waardeering
vinden en verre afwijken van datgene, wat hem zelf
voor den geest staat, zal wel geen betoog behoeyen.
De daarbij voorzittende doelstellingen zijn immers
geheel andere geweest dan die, welke de schrijver als
wenschelijk naar voren brengt. Hoe het O,verheidsingrijpen
in de laatste jaren zich ook te onzent heeft ontwikkeld,
de heer Von Brucken Fock kan dit slechts zien als voort
te spruiten uit het beginsel der Staatsonthouding, een
beginsel, dat door praeadviseur zonder voorbehoud ver-
oordeeld w’ordt.

**
*

Zooals wij hierboven reeds hebben opgemerkt, is ook
Drs. Carmiggelt van Overheidsprijscontrôle lang niet af-keerig. Flij ziet daarin een phase in de ontwikkeling naar
een z.i. betere toekomst en betoont zich een voorstander
van een alzijdig geordende economie. Het heeft, zooals
hij opmerkt, in het huidig tijdsbestek geen zin om den
strijd pro en contra het Overherdsinterventionisme in het
economisch leven te hervatten; het interventionisme is er
en het heeft thans in den oorlog een summum bereikt;
van de Vrije verkeershuishouding is niet veel meer over
gebleven; de eertijds individualistische ondernemer is tot
samenwerking en tot het hanteeren van sociale maatstaven
gedwongen. Schr. merkt daaromtrent in zijn praeadvies
het volgende op:

,,Het interventionisme heelt zonder sociale omwenteling
het summum bereikt. De experimenteerende overheid
heeft de vrije hand gekregen. De ondernemer heeft het
pleit verloren. De struikelblokken voor elke overheids-
ordening: machteloosheid ten opzichte van de onder-
neming en de noodzaak van balanceeren met een veel-
soortig buitenland, zijn komen te vervallen. Dit laat zijn
sporen na: eenerzijds op het verantwoordelijkheidsbesef en
het technisch vermogen der ordenende overheid, ander-
zijds op den tot samenwerking en het hanteeren van sociale
maatstaven gedwongen ondernemer. 1-let een zoowel als
het andere beschouwen wij als winstposten.”

Nu kenmerkt zich echter de huidige tijdsperiode in
Nederland nog niet door een systematische Overheids-
contrôle op prijzen en inkomens. De prijzen worden zoo-
veel doenlijk gehandhaafd, d.i. verstard op het peil van
9 Mei 1940 en slechts daar, waar het bepaaldelijk nood-
zakelijk is, worden prijsverhoogingen toegestaan. De daar-
toe getroffen maatregelen pakken de zaak in hoofdzaak
van de goederenzijde en niet van de geidzijde aan; prijs-
contrôle op de eindpunten en op de kostprijscalculatie, ge-
paard aan distributiemaatregelen, vormt het hoofdbe-
standdeel van de huidige Regeeringsmaatregelen. Daarbij doen zich verschillende economische en sociale
problemen voor.
VTat
de eerste betreft, zoo bepleit schr.
het op ruimere schaal toepassen van het beginsel van
prijsdiscriminatie, met het doel om daardoor de sociale
gerechtigheid te dienen en de minstvermogenden het goed-
koopst aan goederen te helpen. Daarbij aansluitend bepleit de heer C. in meerdere mate de eenheidsuitvoering van es-
sentieele levensbenoodigdheden (schoenen, ondergoed,
bedde- en tafelgoed).
Wat de geldzijde betreft, zoo valt te wijzen op een toe-
nemend quantum besteding-zoekende koopkracht. Deze
kan op den duur inflatorisch gaan werken of gericht worden
op maatschappelijk ongewenschte ‘behoeftenbevrediging. Daartegen zijn drie middelen: 1. belastingverhooging, die
echter slechts met betrekking tot de luxe-verbruiksbelas-
ting veel nuttig effect belooft; 2. leenen door de Overheid,
waarbij schr. vooral aandringt op variatie in het leenings-
systeem, waardoor de staatsstukken ook binnen het bereik
van den kleinen spaarder komen;. 3. ,,Gebrauchslenkung”,
d.w.z. het dirigeeren der stilliggende koopkracht in nieuwe

banen,waarbij schr. wijst op meerdere benutting van binnen-
landsche grondstoffen (voorbeeld: rietmeubelen) en op
liet stimuleeren van den aankoop van goederen, die sociale
distinctie verschaffen (kunstnijverheid, hoog gequalifi-
ceerde kunstprestaties). –

Naast deze economische problemen rijzen verschillende
sociale vraagstukken. Het Overheidsingrijpen moet ge-
richt zijn zoowel op handhaving van het reëele inkomen
der groote massa als op handhaving der werkgelegenheid.
Vandaar wederom de eisch van luxe-belasting. hieraan
verbindt de schrijver echter den eisch van inkomens-nivel-
leering, welke in de lijn des tijds ligt:
,,Het ligt in de lijn der ontwikkeling, dat de politiek,
welke thans reeds ten aanzien van kleine zelfstandigen
opgeld doet, en welke neerkomt op het elimineeren van het
zuivere ondernemersinkomen en de helooning voor den
ondernemingsleider fixeert op het geldend salarieeringspeil
van den gekwalificeerden geërnployeerde in die branche,
ook voor de leiders der groote ondernemingen zal gaan
gelden. De belooning voor het dragen van marktrisico zal,
gezien het vèr gaand interventionisme, ook uiterst gering
kunnen zijn.
Ook de kapitaalverschaffers zullen de speculatïeve be-
standdeelen van hun helooning op den duur prijs moeten
geven. Een vaste interestvergoeding, ook op het zooge-
naamde eigen kapitaal, is reeds in verschillende geregle-
menteerde bedrijfstakken gebruikelijk. Voor zoover de
bedrijfsresultaten een overschot boven deze gelimiteerde
uitkeerngen zullen b’eden zullen deze aan de interne finkn-
ciering kunnen worden dienstbaar gemaakt.”
Ook in dit verband stelt zich de eisch van zoo groot
mogelijke benutting van binnenlandsche grondstoffen,
waardoor de industrialisatie zal worden bevorderd. Wan-
neer ter voorkoming van prijsverhooging tusschenpersonen
(grossiers, makelaars, e.d.) worden uitgeschakeld, dan moe-
ten deze tijdelijk schadeloos worden gesteld en later
eventueel worden ingeschakeld in een van Overheidswege
georganiseerd distributiestelsel. Kennelijk overbezette be-
drijven zullen vermoedelijk moeten worden beperkt,
maar daarop laat de schrijver volgen: ,,Minder twi.ifelachtig is het antwoord op de vraag of
bedrijven, die onrendabel zijn geworden als gevolg van door
de huidige omstandigheden veroorzaakt werken op ge-
deeltelijke capaciteit in staat moeten worden gesteld hun
kosten te dekken. Men denke bijvoorbeeld aan de gevallen
waarin het ontslagverbod heeft geleid tot een relatief te
groot personeel en de productiviteit per arbeidsplaats
aanmerkelijk is gedaald. Flier kan gesproken worden van
een reëele verhooging der productiekosten, welke ook naar
oordeel van de autoriteiten bij de kostprijscalculatie in
rekening mag worden gebracht.”

Onder de sociale problemen rangschikt de schr. ook den
hevigen kooplust met betrekking tot onroerende goede-
ren; daarover merkt hij 11et volgende op:
,,De ietwat speculatieve belangstelling voor de vaste
goederen zal ongetwijfeld leiden tot het ontstaan van een
spanning tusschen huizen- en grondprijzen eenerzijds en
huren en pachten anderzijds. De oplossing van deze span-
ning zal, met het prijsverhoogingsverbod in de hand, zeer waarschijnlijk ten koste van de nieuwe eigenaren worden opgelost. Op dit gebied ligt een vermoedelijk omvangrijk
amortisatieproces in het verschiet.”
De omstandigheden, waaronder de Regeering thans
haar maatregelen moet treffen, zijn de moeilijkst denk-
bare; niettemin acht de schr. het mogelijk, dat het stelsel
van prijs- en inkomenscontrôle tot iets duurzaams en naar
zijn meening begeerenswaards zal uitgroeien, maar dan
alleen, wanneer deze een onderdeel uitmaakt van een groot
systeem van goederenpolitiek, geidpolitiek en sociale
politiek. De heer Carmiggelt vat dan zijn betoog samen
in de volgende conclusies:
,,1. liet heropenen van de gedachtenwisseling over de
theoretische aanvaardbaarheid van interventionisnie heeft thans voor economen minder zin dan het ontwikkelen van
economisch-politieke werktuigen, welke de overheid in
staat moet stellen voortbrenging en verbruik met elkander
in evenwicht te brengen.
2. De huidige situatie wordt niet gekenschetst door de

7
1

686

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 November 1940
woorden ,,overheidscontrôle op prijzen en inkomens”. Het
prijsvormingsmechanisme is als het ware in een bepaalden
betrekkelijk-willekeurigen stand vastgeschroefd en vraag en aanbod worden door de overheid zoodanig gemanipu-
leerd, dat een theoretisch evenwichtspunt wordt bereikt,
dat zich ongeveer dekt met het fixatiepunt.
De overheidsbemôeiingen richten zich nagenoeg uit-
sluitend op de ,,goederenzijde” van het probleem; de
,,geldzijde” wordt buiten beschôuwing gelaten. Waar
monetaire factoren zich kunnen doen gelden wordt hun
(overigens matige) werking niet belemmerd.
Een geleidelijke stijging van het prijzenpeil is waar-
schijnlijk onvermijdelijk; het kiezen van het historische
uitgangspunt (prijzenconstellatie van 9 Mei 1940) maakt
evenwichtige aanpassing der inkomens mogelijk.
Het economisch beleid staat voor moeilijke proble-men waar het betreft:
a. het toestaan van prijsverhoogingen boven het peil
van 9 Mei 1940 en de overwenteling daarvan;
h. het binden van zwevende koopkracht.
Twee groote gezichtspunten beheerschen de sociale
zijde van de prijzenpolitiek: het reëele inkomen en de werk-
gélegenheid.
1-let ware met het oog op doeltreffende prijsregelïng
gewenscht, indien naast disttibutie van goederen ook re-
distributie van inkomen werd beproefd.
Van hedrijfsstandpunt moet het oogmerk der prijzen-
politiek zijn: behoud van gelimiteerde rentabiliteit. In
bepaalde gevallen kan dit heteekenen: herstel van verloren
rentabiliteit.
Overheidsbemoeiing met prijzen en kosten kan alleen
dan tot naar alle zijden verantwoorde resultaten voeren,
indien de prijzenpolitiek onderdeel, uitmaakt van een stel-
sel, waarin goederenpolitiek, geidpolitiek en sociale poli-
tiek gelijkgerechtigde factoren zijn.
J.O. De huidige vraagstukken bevatten een blijvende
kern welke de overheid niet zullen toestaan zich in de toe-
komst geheel van het terrein der prijs- en inkomensvor-
ming terug te trekken”.
**
*
Wij komen thans tot het praeadvies van
Prof. iCreukniet.
Deze heeft in tegenstelling tot zijn beide medepraeadviseurs
een poging gedaan om te geraken tot een principieele
beoordeeling van het interventionisme. Daarbij gaat hij
uit van het z.g. maximum theorema, d.i. de stelling, dat
vrije concurrentie tot gevolg heeft, dat de beschikbare
middelen worden gebruikt tot het bereiken van een
maximaie behoeftenhevrediging en dat derhalve elk Over-
heidsingrijpen de totale behoeftenbevrediging vermindert.
Prof. K. gaat dan vervolgens na, in hoeverre dit theoreina
werkelijk houdbaar moet worden geacht. Vooruitloopende
op de conclusies van den schrijver, willen wij reeds thans
mededeelen, dat de schr. geensinzs elke interventie van de
Overheid veroordeelt en dus – zulks in tegenstelling vooral
tot Ludwig von Mises – het maximum theorema niet
zonder meer geldig acht, doch dat hij wel de Overheids-
prijscontrôle een middel acht, dat in de praktijk veelal
slechts met bezwaar te hanteeren valt.
Prof. K. wijst er in de eerste plaats op, dat het maximum
theorema slechts opgaat in een ruilverkeersmaatschappij,
waarin de productie op het behalen van winst is gericht
en waarin de particuliere eigendom wordt erkend. Dit
laatste nu eischt een zekere mate van Overheidsingrijpen
in het economisch leven, zoodat men zeker de voorwaarden,
waaronder het maximum theorema zou moeten werken,
niet als volkomen non-interventionistisch kan kenschetsen.
Overigens zijn er wel enkele principieele bezwaren tegen
het maximum theorema aan te voeren. Indien men ver-onderstelt, dat de behoeften van de verschillende men-
schen vergelijkbaar zijn, dan moet men wel tot de conclusie
komen, dat de algemeene welvaart wordt verhoogd door
inkomensnivelleering en dat dus Overheidsmaatregelen
van deze strekking niet met een beroep op het maximum
theorema veroordeeld kunnen worden.’
Terdej.e bezwaren bestaan hierin, dat ook bij minimum
Overheidsinterventie toch geen vrije concurrentie bestaat,
en wel wegens: 1. monopolie en onvolkomen concurrentie
(,,imperfect competition”); 2. gebrek aan beweeglijkheid

der productiefactoren en groote beteekenis der vaste kos-
ten. Bovendien kan het zijn, dat bepaalde Overheidsmaat-
regelen, die er nu eenmaal zijn, tot verdergaand Overheids-
ingrijpen dwingen (bv. beantwoording van een buiten-
landsch invoerrecht met een exportpremie). Tenslotte kan
liet zijn, dat Overheidsinterventie gewenscht is juist in
het belang van een goeden evenwichtstoestand; zoo b.v.,
wanneet’ de omstandigheden in het economisch leven plot-
seling veranderen en de Overheid invloed tracht uit te
oefenen op bepaalde verstarde elementen in het economisch
stelsel; zoo voorts, wanneer de Overheid plotselinge en
tijdelijke schokken poogt op te vangen (men denke bv.
aan liet hamsterverbod); als groote categorie van maat-
regelen in dezen geest valt ook te wijzen op maatregelen
tot conjunctuurstabilisatie.
Naast de zuiver economische overwegingen, die tot
Overheidsingrijpen kuflnen leiden, valt te wijzen op de
gevallen, waarin de Overheid ingrijpt op grond van buiten-
economische doeleinden, b.v. ter versterking van een mili-
taire machtspositie.
Prof. K. komt dan tot de volgende opstelling van de
verschillende Overheidsmaatregelen:

I. MaaLregelen gericht q.p r’erhooging r’an dc welvaart in
het algemeen.

op het gebied waar geen ruil mogelijk is (voor-
naamste: collectieve behoeften);
beteugeli ng van monopolistische prijsvorming;
bestrijding van ongewenschte gevolgen van ge-
ringe heweeglijkheid van productiefactoren (o.a.
Ueherkonkurrenz);
bevordering van aanpassing, het opvangen van
korte schommelingen;
conjunctuurpolitiek.

Ii. JlJaatregelen, gericht op niet-econo,nische doeleinden.

Voorbeelden:
sociale rechtvaardig)ieid;
militair-politieke macht.

III. Maatregelen, uiteindelijk gericht op verhooging der wel-
vaart, met niet-economisch tusschendoel.

Voorbeelden;
landbouwsteun;
autarkie”.
Met een beroep op het maximum theorema kan men de ongewenschtheid van de zooeven opgesomde Overheids-
maatregelen niet bewijzen. Groep T doorkruist het maxi-
mum theorema niet; bij groep II is maximale behoeften-bevrediging niet het eenige doel; voor groep III gaat een
beroep op genoemd theorema niet op, omdat dit van ge-
geven uitwendige omstandigheden uitgaat en dus geen
maatstaf geeft voor een vergelijking van situaties, waarin, door bepaalde maatregelen, deze omstandigheden worden
gewijzigd.
Ten aanzien van al deze vragen staan twee standpunten
tegenover elkander, t.w. dat dergenen, die door Overheids-
ingrijpen ,,f outrance” den privaten eigendom der produc-
tiemiddelen willen afschaffen, en dat der consequente anti-
interventionisten (Mises, 1-lalm, I-Iayek e.a.), die elk in-
grijpen in het marktmechanisme afkeuren. Prof. K. meent,
dat in feite de tegenstelling niet meer zoo scherp is als
vroeger, daar de tegenstanders van staatsingrijperi er-
kennen, dat er gevallen zijn, waarin Overheidsingrijpen
gunstig kan werken (b.v. tot het beperken van monopolis-
tische tendenzen), terwijl de planhuishouders erkennen,
dat men in een collectivistische qiaatschappij het prijs-
mechanisme niet zat kunnen ontberen.
Prof. K. gaat dan de verschillende Overheidsmaatregelen
na en beoordeelt de vraag, in hoeverre prijscontrôle daarbij
dienstig kan zijn. Bij wijze van voorbeeld en om aan te
toonen, hoezeer deze schrijver zich bewust is van de be-
zwaren, die zich hier voordoen, laten wij een passage uit
des schrijvers betoog over het breken van monopolie-
invloeden volgen, die, nadat hij gewezen heeft op de mo-
gelijk gunstige werking van Overheidsmaatregelen op dit gebied, als volgt verder gaat:

13 November 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

687

,l-Iet schijnt dus alsof door prijscontrôle daar, waar
nio
,
nopolistische elementen in de prijsvorming aanwezig
zijn, een niet onaanzienlijke verhooging van de welwaart
te bereiken is. Aan een dergelijke politiek zijn echter em-
stige practische moeilijkheden verbonden, welke gelegen
zijn in het vinden van den juisteri prijs, die dient te
worden vastgesteld. Een eenvoudig kostprijsonderzoek
kan hier geen voldoende licht geven, een beoordeeling van
de bedrijfsresultaten evenmin. Indien de maximumprïjs
te laag is gesteld zal zich dat op den duur manifesteeren in
een dispariteit tusschen gevraagde en aangeboden hoeveel-
heid, een te hooge maximumprijs blijkt echter niet op deze
wijze. Verder is er de principieele moeilijkheid, dat bij
fixatie van één of enkele prijzen de overige prijzen als regel,
tot maatstaf kunnen dienen, bij prijszettingen op groote
schaal echter – en een zeer belangrijk deel der prijzen bevat monopolistische elementen – deze maatstaf niet
meer betrouwbaar is.
1

let groote aantal prijzen, waarover contrôle dient te
worden uitgeoefend, wil men de nadeelen van monopolis-
tische prijsvorming effectief bestrijden, vormt eveneens
een bezwaar. Het betreft niet alleen een groot aantal
goederen, doch van de meeste goederen wederom talrijke
soorten, qualiteiten en merken. Voortdurende herziening
van de prijzen, bij wijzigingen in de smaak der consumenten
en in de techniek, is bovendien noodig.
Ten slotte zij nog gewezen op de belangrijke omstandig

heid, dat het bestaan van monopolistische elementen in het
aanbod vaak zal leiden tot een overcapaciteit en een te
groot aantal ondernemingen in den betrokken bedrijfstak.
lIet vaststellen van een maxirnumprijs kan dan tot in-
rentabiliteit van vrijwel alle ondernemingen voeren. Met
de prijscontrôle zal in dat geval saneering door rationali-
satie gepaard dienen te gaan. In Duitschiand kan men
dit samengaan waarnemen. Incidenteel zal de rationahsa-tie kunnen leiden tot vermindering van het aantal merken
en typen van een bepaald product, hetgeen de taak van
de met de prijscontrôle belaste instantie verlicht. Ondanks
de practische moeilijkheden bestaat de mogelijkheid, door
overheidscontrôle der prijzen althans een deel van de na-
deelen der monopolistische prijsvorming weg te nemen”.

Bij elken te treffen maatregel blijkt altijd weer de groote
moeilijkheid het vaststellen an den juisten prijs. Prof.
K. is in dit opzicht, gelijk men ziet, heel wat sceptischer dan zijn medepraeadviseur von Brucken Fock.
Tenslotte bespreekt de schr. het standpunt dergenen,
die een gesloten systeem van Overheidscontrôle op prijzen
en inkomens voorstaan. hij meent, dat daarvoor vier ar-
gumenten aangevoerd worden: het geheele maatschappelijke leven, dus ook de eco-
nomie, moet door de Overheid geregeld worden;
slechts een planhuishouding kan tot een vaste lijn in
de economie voeren;
algeheele prijscontrôle is een stap op den weg van
kapitalisme naar collectivisme;
integrale prijscontrôle zal conjunctuurschommelingen
uitschakelen.

Deze argumenten acht Prof. K. niet sterk. Het eerste is
geen argument, doch slechts het poneeren van een andere
stelling. lIet tweede argument gaat niet op, zoo dikwijls
er .- hetgeen in de praktijk veel voorkomt – zeer verschil-

lende doeleinden zijn, die de Overheid nastrevenswaard
acht en waarvoor zij mogelijkerwijze in ongelijke mate
zelf in het geweer komt; niet alles, wat eenig belang heeft,
behoeft daarom door de Overheid te worden geregeld, al
dienen uiteraard tegenstrijdigheden vermeden te worden.
Bij het derde argument wordt vooral een beroep op de
Duitsche ervaringen in de laatste jaren gedaan. Prof. K.
erkent, dat in de omstandigheden, waarin Duitschland
verkeerde, en die tot een schaarschte-economie leidden,
de prijscontrôle, gepaard aan rantsoeneering, de beste op-lossing was. Deze ging echter ten koste van een maximale
behoeftenbevrediging; dat is in de oorlogseconomie niet
wel te vermijden, maar in andere omstandigheden kan men
dat doel niet laten vallen,.zoodat een beroep op het Duit-
sche systeem slechts in beperkte mate gerechtvaardigd is. Prof. K. loochent, dat prijscontrôle, dus uitschakeling van

het prijsmechanisme der markt, een stap in de richting van
een doelmatig collectivisme zou zijn, daar ook dit laatste stelsel den een of anderen vorm van prijsmechanisme zal
moeten behelzen.

Tenslotte prijscontrôle als middel van conjunctuurbe-
heersching: Prof. K. verwerpt deze te eenen male; zulk
een politiek ware ,,Kurieren am Symptom”; de kern van
het conjunctuurvraagstuk ligt op monetair terrein en daar
moeten dus de middelen ter genezing worden gezocht;
hoogstens kan prijscontrôle zekere abrupte prijsverande-
ringen opvangen en daardoor de cumulatieve werking
hiervan op de toekomstverwachtingen voorkomen.

**
*

Op de drie praeadviezen volgt een memorandum over
de hier te lande getroffen maatregelen op het gebied van
prijs- en inkomenscontrôle, samengesteld door
Dr. F. A. C.
ICeesing.
Dit memorandum gaat uit van de twee centrale
wetten op dit gebied, t.w. de Landbouw-Crisiswet 1933
en de Prijsopdrijvings- en Hamsterwet 1939. De eerste
wet was in hoofdzaak gericht op het vaststellen van
minimum prijzen, de tweede wet richtte zich tegen prijs-
opdrijving. In dit verband laten zich drie phasen onder-
scheiden, t.w. de tijd van 1933 tot medio 1939 (minimum-prijzen), September 1939 tot Mei 1940 (economische ver-
dediging), en de laatste maanden (maatregelen tegen prijs-
opdrijving). De schrijver geeft dan een meer gedetailleerd
overzicht van de verschillende maatregelen, het hierboven genoemde kader in deze drie tijdsperioden
zijn getroffen. De Duitsche bezetting bracht uiteraard een zeer belangrijke wijziging in onze economische positie en
maakte een verscherpte toepassing van pri.jsregelingen
noodzakelijk. De schrijver wijst er in dit verband op, dat
daarnevens de waarschijnlijkheid bestaat, dat het prijs-regelend ingrijpen voortaan minder als correctief op de
vrije prijsvorming en meer als integreerend bestanddeel
van een van Overheidswege geleide economie zal worden
gehanteerd. De ontwikkelîng teekeit zich op dit moment
echter nog te vaag af, dan dat reeds thans te dien aanzien stellige conclusies zouden kunnen worden getrokken.

**
*

Wij meenen met het bovenstaande te hebben getoond,
dat ook dit jaar de praeadviezen van de Vereeniging voor
de Staathuishoudkunde en de Statistiek weder stof
te over voor een belangwekkehde discussie bieden. Het
is te hopen, dat daartoe op 16 November de animo, waar-
door zich de jaarvergaderingen der Vereeniging steeds
hebben gekenmerkt, wederom groot zal zijn en dat men
zich niet door verkeersproblemen en verduisteringsmaat-
regelen zal laten weerhouden van deelneming aan de be-
spreking van een zoo actueel onderwerp als het thans aan
de orde gestelde.

o
verheids maatregelen op economisch gebied.

HANDEL EN NIJVE1UTEID

Aangeven van ondernemingen.
Verplichte aangifte bij
het Bureau voor Econömisch Onderzoek te ‘s-Gravenhage
van Joodsche ondernemingen, c.q. filialen van deze
ondernemingen en ondernemingen, die in feite onder over-
vegend Joodschen invloed staan. (E.V. 1/11/’40, pag. 1352;
V.B. No. 33).

Banketbakkc’rsbedrijf.
Instelling van een zgn. sperrege-
ling op grond van de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937
voor het banketbakkers- resp. banketverkoopersbedrijf.
(E.V. 1/11/’40, pag. 1353).

Koffie- en theesurrogaten. ‘Wijziging van het zgn.
Koffie- en Theebesluit als uitvoeringsmaatregel van de
Warenwet 1935. Hierbij worden voor koffie- en thee-
surrogaten eenige nieuwe voorschriften vastgesteld om-
trent hoedanigheid, aanduiding en verpakking. Ver-
vangingsmiddelen van koffie en thee zijn aangewezei’i

888

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 November 1940

als crisisproducten en vallen hiermede onder de bepa-
lingen, welke voor deze goederen gelden. (E.V. 8/11/’40,
pag. 1373; Stct. Nos. 212 en 215).

Prijsregeling voor ingevoerde goederen. Bij de ,,Prijzen-
beschikking Invoergoederen No. 1″, welke op 30 October
ji. in werking is getreden, is een regeling getroffen ten
aanzien van de wijze, waarop prijzen van ingevoerde
goederen, hij verhooging van den inkoopsprijs, mogen wor-
den verhoogd. De voorschriften van deze beschikking zijn
niet van toepassing op maximumprijsregelingen, welke

reeds zi,jn afgekondigd.
Ingevolge de getroffen regeling zal de importeur ten
hoogste een verkoopsprijs mogen berekenen, welke gelijk
is aan zijn werkelijk betaalden inkoopsprijs, vermeerderd
met het bedrag (dus
niet
het percentage) aan kosten en
winst, dat hij in het eerste kwartaal van 1940 bij vergelijk-
bare transacties gemiddeld heeft berekend, of, indien een vergelijkbare transactie niet aanwezig is, met een bedrag,
dat ten aanzien van de te verrichten transactie gebruike-
lijk kan worden geacht. Indien hij den importeur een voor-raad goederen van gelijke soort en hoedanigheid aanwezig
is, die tegen verschillende prijzen zijn ingekocht, mag bij
de berekening van den verkoopspri.is worden uitgegaan
van den gemiddelden inkoopsprijs, onder in acht neming van de onderscheiden hoeveelheden. Op offerten en ver-
koopsfacturen inzake deze goederen moet het woord
,,Invoergoe.d” benevens. den datum der prijsverhooging
worden vermeld, tenzij dit reeds in prijscatalogi was geschied.
Wederverkoopers mogen het bedrag der prijsstijging
doorberekenen; procentueele marges mogen dus
niet

worden gehandhaafd. Voor wederverkoopers geldt
niet,

dat zij een gemiddelden inkoopsprijs voor hun voorraden
goederen mogen berekenen; verkoopsprjjzen van ouden
voorraad mogen op geen enkele wijze worden verhoogd.

(E.V. 1/11/’40, pag. 1352.).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIEMNG.

Akkerbouwproducten.
Instelfing van gewestelijke aan-

kooporganisaties (Provinciale Inkoopcentrale van Akker-
bouwproducten). Waar reeds een Gewestelijke Tarwe-
Organisatie gevestigd was, is deze hierin veranderd. Het arbeidsterrein van de Tarwecentrale is verruimd
tot alle akkerbouwproducten onder den naam van Ne-
derlandsche Inkoopcentrale voor Akkerbouwproducten
(N.I.C.A.), vadronder de gewestelijke organisaties
(P.I.C.A.) ressorteeren. (E.V. 8/11/’40, pag. 1375; Stct.
Nos. 212 en 214).

Appelen. Alle bepalingen betreffende appelen zijn
thans opgenomen in het ,,Tuinbouwbesluit 1940 (Appe-
len)”. 1-let voorhanden of in voorraad hebben van versche
appelen in grootere hoeveelheid dan 500 K.G. is, be-
houdens voor kleinhandelaars of markttuinders aan-
gesloten bij de Groenten- en Fruitcentrale en, evenmin
voor hen, die van deze voorraad opgave aan de genoemde
Centrale hebben gedaan, veboden. (E.V. 8/11/’40, pag.
1376; Stct. No. 213).

Eieren. Regeling betreffende de verplichting van den
eierhandel om zich bij de Centrale voor Eieren en Pluim-vee te organiseeren (,,Eierregeling”). Verkoop en afleve-
ring door den producent rechtstreeks aan den consument
is voortaan, behoudens verleende ontheffing in verband
met plaatselijke gebruiken, verboden. Verplichte uniforme
administratie der aangeslotenen. Verpakken, sorteeren en
schouwen door de handelaren moet op de door de Centrale voorgeschreven wijze geschieden. Bij de Voedertoewijzing
zal t.z.t. rekening worden gehouden met het aantal eieren, dat de producent aan den, door de Centiale voor Eieren en Pluimvee, erkenden verzamelaar heeft afgeleverd. Omge-
keerd zal ook een bepaalde voedertoewij zing veiplichten
tot het afleveren van een minimum aantal eieren. Vast-

stelling van maximumprijzen. (E.V. 25/10/’40, pag. 1323;
1/11/’40, pag. 1355;
8!11/’40,
pag. 1374; Stct. Nos. 205

en 215; V.B. No. 32).

Groenten- en fruiteonserven. Beperkende bepalingen in den zin van art. 9 der Landbouw-Crisiswet 1933 ten aan-

zien van het bereiden, voorhanden en in voorraad hebben,
verhandelen, afleveren en vervoeren van conserven van
warmoezerijgewassen, landbouwerwten, fruit en zuid-
vruchten (,,Groentenconservenbesluit 1940″). Afleverings-
verbod van 22 October 1940 tot 1 Augustus 1941 van
groentenconserven in blik en gedroogde groente voor be-en verwerkers van warmoezerijgewassen, aangesloten hij

de Groenten- en Fruitcentrale, tenzij, al dan niet onder
voorwaarde, door genoemde Centrale ontheffing is ver-
leend. (E.V. 25/10/’40, pag. 1322; Stct. No. 206; V.B.

No. 32).

Groententeelt
(Zie ook E.-S.B. (1284) pag. 534). Bloem-
kweekers, aangesloten bij de Nederlandsche Siercentrale,
kunnen een bijzondere vergunning verkrijgen tot het in
hun bedrijf uitoefenen van de groententeelt. (E.V. 25/10/’40,
pag. 1322).

Lijnzaad. Regeling van de kwaliteit van lijnzaad voor
den uitzaai 1941 en 1942. (E.V. 8/11/’40, pag. 1376).

Melkpoeder. Het bereiden en opnieuw verpakken van
mèlkpoeder is verboden (Crisis Zuivelbesluit 1040 Melk-
poeder), tenzij, onder bepaalde voorwaarden, door bij
de Zuivelcentrale aangesloten producenten. Voorraad-
vorming is beperkt, behoudens ten aanzien van hij win-keliers aanwezige voorraden, welke aan den. consument
mogen worden uitverkocht. Deze beperkende bepalingen gelden, tot nader order, niet voor de magere melkpoeder-
soorten. (E.V. 8/11/’40, pag. 1376; Stct. No. 214).

Mengvoeders. Nieuwe voorschriften nopens de samen-
stelling van mengvoeders voor rundvee, schapen en gei-
ten, krachtens de Mengvoederbeschikking 1939. (E.V.

8/11/’40, pag. 1376; Stct. No. 212).
Nooilslnchtingen. Regeling voor het verstrekken van
vergunning voor noodslachtingen, resp. het verleenen van
ontheffing van het slachtverbod en van de bestemming
van het van noodsiachtingen .afkomstig vleesch. (E.V.
25/10/’40, pag. 1323).

Rundveevoeder. Voor de periode van 11 November 1940-
26 Mei 1941, zal een toewijzing, in eenmaal, van rundvee-
voeder plaats vinden. Bij de toewijzing zal rekening worden
gehouden met den aard van het bedrijf, de ruwvoeder-
positie en de veebezetting voor elk bedrijf afzonderlijk.
Hiertoe zullen de bedrijven in drie klassen worden inge-deeld naar gelang het aantal stuks vee en de oppervlakte
bouw-, gras- en tuingrond. hierbij ontvangen de bedrijven
met een dichte bezetting – die dus gemiddeld mindr
ruwvoeder kunnen winnen – meer krachtvoeder in ver-
houding tot de anderen. Er wordt aangedrongen op uiterste
zuinigheid, daar, ook indien er door een strengen winter
een ‘tekort aan ruwvoeder zou ontstaan, in geen geval
in het voorjaar een extra hoeveelheid rundveevoeder zal kunnen worden verstrekt. (E.V. 1/11/’40, pag. 1354).

Slachtgevogelte. (Zie ook E.-S.B. (1292) pag. 649). Aan-
vullende regeling aangaande het verbod om gevogelte af
te leveren of aan te wenden in eigen bedrijf. Dit verbod
is van toepassing op alle geslacht gevogelte, onverschillig
of dit in vrieshuizen is opgeslagen, op eenigerlei andere
wijze is verduurzaamd, of in onverduurzaamden toestand
verkeert. (E.V. 25/10/’40, pag. 1324; Stct. No. 205).

Suilderbieten. Beperkende regelen inzake het be- en ver-
werken, afleveren en vervoeren van suikerbieten, welke
de bestaande, thans ingetrokken, bepalingen dienaan-
gaande vervangen. (E.V. 1/11/’40, pag. 1355; Stct. No.

210; V.B. No. 33).
Steunregeling aan suikerfabrieken, aangesloten hij de
Akkerbouwcentrale, teneinde deze in staat te stellen
een bepaald bedrag aan den hietenteler te kunnen uit-
betalen. (Reglement Suikerbietensteun Oogst 1940).
(E.V. 8/11/’40, pag. 1376; Stct. No. 213).

18 November 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

689

Tuin- en Laiidbouwzaden. In het kader van het Teelt-
plan Akkerbouw oogst 1941 zal de teelt van tuin- en land-houwzaden voor zaaidoeleinden, binnen bepaalde grenzen
en onder zekere voorwaarden, worden toegestaan. (E.V.
25/10/’40, pag. 1321).

Varkens. Wijzigingen van het Varkensbesluit 1940
inzake het voorhanden hebben van varkens. (E.V. 8/11/’40,
pag. 1376; Stct. No. 214).

Voedertoewijzing aan pluimveehouders. Pluimveehou-
ders, aan wie zgn. voedertoewijzingen zijn verstrekt,
zullen in het vervolg bij het verkrijgen van een nieuwe
toewijzing ook een aantal bonnen van het algemeen
distributiebonboekje, welke voor het betrekken van eieren
waren aangewezen, moeten inleveren. (BV. 8/1 1/’40,

pag. 1377).

Zee-
en kustvisscherij. Regeling tot het verleenen van
steun aan reeders van zee- en kustvisschersvaartuigen,
benevens haringdrijfnetvisschersvaartuigen, die daartoe
moeten zijn aangesloten hij de Visscherij Centrale. De
steun mag alleen worden aangewend voor de bestrijding
van bepaalde kosten, dienende om het reederijbedrjf in
stand te houden. (BV. 1/11/’40, pag. 1356; Stct. No. 207).
Zoetwater- en tlrijfwantvisschcrij. Regeling tot het ver-
leenen van steun aan zoetwater- resp. drijfwantvisschers,
die daartoe moeten zijn aangesloten bij de Visscherij Cen-
trale. (E.V. 1/11/’40, pag. 1355; Stct. No. 207).

RANTSOENEERING EN DISTRIBUTIE.
Bakkerjproducten.
Op 2 November is de distributie

begonnen van bakkerijproducten, dat zijn alle voor
menschelijke consumptie geschikte artikelen, welke ge-
heel of ten deele zijn gebakken uit tarwemeel, tarwe-
bloem, roggemeel, roggebloem, rijsterneel, i’ijstebloem,
boekweitmeel of grutterneel. 1-let rantsoen, verkrijgbaar
op een bon van de broodkaart of bloemkaart, zal voor
de verschillende soorten bakkerijprodacten in ovei’een-
stemming zijn met de hoeveelheid bloem of meel, die in
een bepaald ai’tikel pleegt te worden verwerkt.
T-Jet invoeren van deze disti’ibutie houdt verband
met de gebleken wenschelijkheid een extra-broodrantsoen
toe te kennen aan jongens en meisjes tusschen 14 en 21
jaar. (BV. 8/11/’40, pag. 1378; V.B. No. 33).

Brood van rogge-oogst 1939.
Nadere regelingen, in verband met de distributie van brood en de in sommige
streken van het platteland bestaande gewoonte der
bakkers om rogge van, een bepaalden oogst (hier 1939)
van de boeren in ontvangst te nemen tegen de verplich-
ting daarvoor gedurende een jaar op geregelde tijden
een overeenkomstige hoeveelheid brood te leveren. (E.V.

8/11/’40, pag. 1378).

Diamant. Vei’piichte inschrijving van iedere verwerker,
importeur of handelaar in diamant bij het Rijksbureau
voor Diamant. Verplichte opgave van voorraden op 18 October aanwezig. Behoudens schriftelijke vergunning
van den Directeur van genoemd bui-eau is het aan verwer-
kers, importeurs of handelaars verboden diamant in eigen-
dom voorhanden of in voorraad te hebben, te koopen, te
verkoopen, af te leveren, te ge- of verbruiken en te be- of verwerken (o.a. het zetten van diamant in sieraden). (BV.
1/11/’40, pag. 1356).

Eieren. Instelling van de distributie van eieren. Aan
de eierverwerkende industrieën zal, door de Meelcentrale,
zoo noodig een toewijzing worden verstrekt. (BV. 8/11/’40,
pag. 1379; V.B. No. 34).
Kaas. Van de geblokkeerde kaasvoorraden (boven 500
K.G.) mag thans 25 pCt., met een minimum van 500 K.G.,
zonder speciale toestemming van de Zuivelcentrale wor-
den verhandeld en vrijgegeven. (E.V. 8/11/’40, pag. 1380).

Meel en bloem. De bevoorrading van meel en bloem,
dat bestemd is om tot ,,gebak” te worden verwerkt, zal
voortaan niet meer geschieden op basis van den omzet in 1939, doch op basis van het aantal ingeleverde con-sumentenbonnen, van brood- en bloemkaarten, in vet’-
band met de distributie van bakkerijproducten. (E.V.
8/11/’40, pag. 1379).

Non-ferro metalen. Regeling van den detail-verkoop
van deze metalen. (BV. 8/11/’40, pag. 1381).

Peulvruekten. Van 4 tot en met 18 November zijn
verkoop en aflevering aan den consument voor alle soor-ten groene en grauwe erwten en spliterwten, capucijners,
witte boonen, bruine en andere soorten gekleurde boonen,
verboden ter voorbereiding van de distributie van peul-
vruchten, welke op 19 November een aanvang neemt.
Aanvankelijk zullen slechts groene erwten en spliterwten
en wellicht ook capucijners beschikbaar worden gesteld.
(BV. 8/11/’40, pag. 1377).

Schoenen. Van de verpijchting tot inschrijving bij het
Rijksbureau voor Huiden en Leder, voor schoenwinke-
liers en grossiers in schoenen, woi-dt geen dispensatie meer verleend. Men kan zich alsnog v66r 31 Octobe’ ter inschrij-
ving aanmelden. (E.V. 1/11/’40, pag. 1356).

Verbandmiddelen.
Beperkende bepalingen inzake de
vei’koop en aflevering van vei’handmiddelen. Dispensatie
wordt verleend aan bij het Rijksbureau voor Genees- en
Verbandmiddelen ingeschreven ondernemingen voor ver-
bandwatten, vette vatten en houtwol’,vatten. Voor
overige soot’ten is de verkoop beperkt tot gedeelten van
de in het eerste halfjaar 1939 verkochte hoeveelheden.
(BV. 8/11/’40, pag. 1382).

%Tlcesel
flyaren
. Verhooging van de toewijzingen van
vleeschwaren aan alle stadia van den handel met totaal
10 pCt. in verband met het gewichtsverlies, dat bij deze
artikelen door indroging ontstaat. Extra voorschot-
toewijzing aan detaillisten, die uitsluitend gedurende
de wintermaanden vleeschwaren (voornamelijk worst-
soorten) erkoopen, mits zij die artikelen in vorige jaren
eveneens hebben verkocht. (BV. 8/11/’40, pag. 1381).

GELD-, CREDIET- EN BANKWE ZEN EN BELASTINGEN.

Goetlerenverkeer met het buitenland. Nadere regeling
van het goederenverkeer met
België.
(BV. 8/11/’40,
pag. 1381).

Molestverzekering. Organisaties met het doel van
wederkeerige verzekering der deelgenooteri tegen eeniger-
lei vorm van molestschade, behoeven de goedkeuring
van den Secretaris-Generaal van het Departement van
Financiën. (E.V. 8/11/’40, pag. 1383; V.B. No. 34).

Overmaking van in Duitschland belegd kapitaal. De overmaking naar Nederland van de tegenwaarde, ver-
kregen bij vervreemding of delging van verschillende
beleggingen en vorderingen in Duitschland, is op geen
andere wijze mogelijk dan door bemiddeling van het
Nederlandsch Clearinginstituut. Regeling van deze ma-
terie bij het zgn. ,,Gehlokkeerde Marken-belastingbesluit
1940″, teneinde hierbij abnormale winsten te voorkomen.
Bij de overmaking wordt een rijksbelasting geheven, door middel van inhouding bij de uitbetaling, ten be-
di’age van: 70 pCt. indien het overmaken plaats vindt
vôôr 1 Januai-i 1942; 60 pCt. indien het plaats vindt in
1942 en 40 en 20 pCt. indien dit resp. in 1943 of 1944
geschiedt. Nadere bepalingen inzake de term: beleg-
gingen en vorderingen. (BV. 8/11/’40, pag. 1383, 1385
e. v.; Stct. No. 214; V.B. No. 34).

VERKEER.

Evenredige vrachtverdeeling. Opheffing, van de Com-
missie van Advies voor de uitvoering van de vet op de
evenredige v’achtverdeeling in de binnenscheepvaai’t.
(BV. 8/11/’40, pag. 1385; Stct. No. 214).

BERICHTEN

13 November 1940

BOEKBESPREKINGEN.

VVelç’aart en industrie in iYedc,’land.
Brochure

van de Nederlandsche Stichting voor Statistiek,

uitgegeven met medewerking van de Vereeniging

,,Nederlandsch Fabrikaat”. (Leiden 1940; H. E.
Stenfert Kroese’s Uitgevers Maatschappij N.V.

Prijs 1 0.45, 20 blz.).

Reeds jarenlang heeft de Nederlandsche landbouw in
moeilijkheden verkeerd. Gedurende het afgeloopen deren-
nium was de landbouw bijna voortdurend onderwerp van
staatszorg, en meermalen is de meening verkondigd, dat
onze landbouw gedoemd was te verdwijnen, omdat het
niet mogelijk was aan de overzeesche concurrentie het
hoofd te bieden. Wij kunnen dankbaar gestemd zijn, dat
dergelijke sombere klanken geen gehoor gevonden hebben
en dat de Overheid integendeel juist gedurende de laatste
jaren denlandbouw heeft gstimuleerd. Van deze verstan-
dige politiek plukken wij thans dagelijks, in figuurlijken
zoowel als in letterlijken zin, de vruchten.
Maar de menschelijke geest heeft nu eenmaal een zekere
voorliefde voor uitersten. Het is niet voldoende, dat de
landbouw, onder den druk der omstandigheden, weer de
waardeering begint te veroveren, waarop hij ongetwijfeld
recht heeft, neen, reeds thans gaan stemmen op, die ons er van trachten te overtuigen, dat wij onze toekomst
ge-
heel
op den landhoui dienen te baseeren. Zelfs wordt een
enkele maal betoogd, dat onze industrie tot nu toe alleen
met behulp van vèrgaande protectie in het leven gehouden
kon worden. De eenvoudige overweging, dat het toch niet
mogelijk geweest zou zijn, ons hooge welvaartspeil te hand-
haven, indien, naast krachtigen ‘steun aan den landbouw,
ook de industrie beschermd had moeten worden, moge
voldoende zijn om de onjuistheid der geciteerde beweringen
in het licht te stellen, cle juiste plaats van de industrie is
daarmede nog niet aangegeven. Daarvoor is een rustig en
objectief afwegen van de beteekenis van landbouw en
industrie voor onze volkswelvaart noodig, gebaseerd 01) het uitgebreide statistische materiaal, dat voor dit vraag-
stuk bijeengebracht kan worden.

liet is een goede gedachte van de Nederlandsche Stich-
ting voor Statistiek geweest deze taak op zich te nemen,
en, het is zeer zeker in het belang van een goede volks-
voorlichting, dit zij er in geslaagd is, de resultaten van
haar onderzoek op zoo heldere en beknopte wijze in haar
brochure ,,Welvaart en industrie in Nederland” uiteen te
zetten.

Reeds op de eerste bladzijden wordt ons duidelijk ge-
maakt, dat Nederland onder de industrielanden geen kwaad
figuur slaat. Van de in een beroep werkzame bevolking
blijkt 39 pCt. in de industrie en 20 pCt. in den landbouw
werkzaam te zijn. Voor Duitschland, België en Denemar-ken zijn deze cijfers achtereQnvolgens 40 en 29, 48 en 17,
en 32 en 35. De heteekenis voor de welvaart van een land
wordt echter niet uitsluitend bepaald door het aantal
personen, dat er zijn levensonderhoud uit put, maar ook
door de bijdrage tot het nationale inkomen. Ilier blijkt
de industrie een nog gunstiger figuur te slaan. Ca. 12 pCt. van het nationale inkomen is afkomstig van land- en tuin-bouw, ongeveer 30 pCt. uit de industrie.

Zou de groote beteekenis van dit soort cijfers
01)
zich-
zelf reeds de publicatie van een populair geschrift wettigen,
de groote aantrekkelijkheid van ,,Welvaart en industrie
in Nederland” ligt toch wel elders, nI. in de wijze, waarop
de verbondenheid van onze industrie met ons volkshe-
staan en onzen bodem wordt aangetoond. Tot dit doel
zijn de samenstellers afgeweken van de gebruikelijke in-
deeling der industrie in bedrijfstakken en hebben zij ge-
zocht naar een indeeling, die de historische en geografische
oorzaken van de ontwikkeling onzer industrie in het licht
stelt.

Op grond hiervan komen zij tot de volgende groepeering:

1.
iYijrerheid, meer of minder geografisch gebonden.

a
gebonden aan de vindplaats der grondstoffen, b.v.
steenkolenrnij nen.
verzorgingsindustrieën, als bv. de gas- en electrici-
teitsindustrieën, welke gevestigd zijn in de onmiddel-
lijke nabijheid der afnemers.
industrieën, welke samenhangen met andere be-
drijfstakken, die geografisch gebonden zijn, b.v. de
zuivel- en conservenfabrieken.

2. J”ijoerheid,
0/)
andere vijze gebonden aan de bevolking.
historisch gegroeid uit de oude ambachten, b.v. de
textieinijverheid, glas- en aadeverkfabrieken, enz.
historisch gegroeid uit de betrekkingen met onze
overzeesche gebieden, b.v. de cacao- en chocolade-fabrieken, de tabaksindustrie, de rijstpellerijen, enz.
samenhangende met levensgewoonten, bv. klompen-
makerijen, rijwielfabricage, en met speciale techni-
sche bekwaamheden: b.v. de radio- en gloeilampen-,
diamant- en kunstzij de-industrieën.

Deze korte indeehing stelt de onmisbaarheid van onze
industrie, niet alleen voor onze materieele welvaart, maar
ook voor een ongestoorde ontwikkeling van onze beste
volkseigenschappen, in een scherp daglicht. De brochure
geeft nog meer: de vaak overdreven, even vaak onder-
schatte beteekenis onzer koloniën, zoowel als de ontwikke-
lingsmogelijkheden van landbouw en industrie vinden er
een plaats, naast vele andere onderwerpen, welke in den
tegenwoordigen tijd allervege belangstelling genieten.
Afzonderlijke vermelding verdienen daarbij nog de talrijke
suggestieve en duidelijke afbeeldingen, welke volgens de
iso-type methode zijn vervaardigd. J)eze verleenen aan
het werkje een eigen karakter.
Wij kunnen tenslotte onze indrukken, na lezing dezer
brochure, wellicht het beste als volgt samenvatten:
De beteekenis van den landbouw voor onze volkswel-vaart is niet uitsluitend in cijfers uit te drukken. Wij zien dit het beste in, wanneer wij ons trachten voor te stellen,
hoe w’ij er thans zonder landbouw aan toe zouden zijn.
Zelfs de best geoutilleerde industrie zou ons dan niet voor
hongersnood kunnen behoeden. Dit feit moge ons echter
niet uit het oog doen verliezen, dat de Nederlandsche land-
bouw niet iheer in staat is groote hoeveelheden arbeids-
kracht te absorbeeren, zelfs al wordt de ontginning van
woeste gronden met kracht ter hand genomen. Ook in han-
del en verkeer zal het aantal werkkrachten bezwaarlijk
kunnen toenemen. Wil men dan ook in ons dichtbevolkte
land werkgelegenheid scheppen, zoowel voor het groote
jaarlijksche bevolkingsaccres, als voor het leger der werk-
loozen, dan is
,,niçt alleen haidhaving
van de Nederland-
industrie,
doch zelfs uitbreiding ervan
noodig”.

P.
n;is
WOLFF.

ONTVANGEN BOEKEN.
Das Gold
door Georg Berg en Ferdinand Friedensburg.
Die metallischen Rohstoffe, ihre Lagerungsverhillt-
nisse und ihre wirtschaftliche Bedeutung, Heft 3
(Stuttgart 1940; Ferdiriand Enke Verlag. Prijs
R.M. 20.—. 248 blz.).
2 x 2 = 5, merkwaardige uitkomsten van cijfer- en ge– tallencombinaties, door A. P. van Leeuwen. (Amster-
dam 1940; H. J. W. Becht. 175 blz.).
Technische ontwikkeling en werkgelegenheid
door Prof. Dr.
J. Tinbergen. No. III der serie: Uit Leven en Weten-
schap. (Amsterdam 1940; N.V. Noord-Hollandsche
Uitgevers-Maatschappij. Prijs geb. f 1.20. 111 blz.).
A igenzeene handleiding voor de kostprijsberekening en de
kost prijsadmin istratie in het boekdrukkersbedrijf,
samen-
gesteld door R. K.van den Berg en D. Kuyper Czn-
Uitgave van de Federatie der Werkgeversorgani-
satiën in het Boekdrukkersbedrijf (Amsterdam 1940.
Prijs voor niet-leden f 5.—. 151 blz.).

1

13 November 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICFITEN

691

MAANDCIJFERS.
GECOMBINEERDE
MAANDSTÂAT VAN
DE VIER
NEDJIRLAiNDSC}IE GROOTJIANKEN.

(In
millioenen guldens)

131
Julij3lAug.l3OSept.l31
Oct.

Activa:
Kas, kassiers en daggeldleeningen
54 73
55
42
Ned. schatkistpapier

………….
302 358
425
475
‘356
431
480
517

Ander overheidspapier
23
23
23
24
Vissels

……………………21
8
5 4
Bankiers in binnen- en buitenland
00
59
60
61
Prolong. en voorsch. op effecten
92
84
$8
83
196
174
176
172

242
232
223
212
Effecten en ayndicaten
32
32 32
31
Deelnemingen (mcl. voorschotten)
11 11
11
11

Debiteuren

…………………

285 275
266
254

Gebouwen
15
15
16 15
Diverse reken. (mci. oven, posten)
1 1
– –
Belegde bestemmingsreserve

. . .
2
2
2
2
Effecten leendepot

,

………….
14
14
14
14

869
912
954 974
Passiva:
552
598 627 646

Wissels – eigen accept
6 3
2 2
– –

Crediteuren

…………………

6 3
2
2
-derden

……………

39
40
47
51
Kassiers engenom.daggeldleenlngen




20 19 26 23

Deposito’s op termijn …………..

Diverse rekeningen

……………
Bestemmingsreserve

………….2
. 4
2
2 2
Effecten leendepot

…………
14
14
14

633
676
718 738

236

..

236 236 236
170
170
170
110
Werkzaam kapitaal,

…………..
Aandeelen kapitaal

…………..
66
66
66 66
Reserve

……………………..

236
236 236 236

HYPOTHEEKRENTE IN NEDERLAND.

1
Am-
1
Ster-
dami

Arn-
hens

Den Haag

1
Volle

1
Eigen-

‘Erf-

dom

iacht

Middel-
burg
Rot- ter-
dam
Zwolle

1933

. . . .
4.67
4.98 4.93
5.01
4.98 4.70
4.89
1936

. . . . 4.49 4.65
4.69
4.95
4.89 4.52
4.65
1935

. . . . 4.54 4.54
5.58
4.80
4.50
4.40
4.44 1936

. . . .
4.58
4.69 4.63
4.87e
4.50 4.47
4.51
1937

. . . .
4.-
4.-
4.04 4.36
4.-
4.12
4.03
1938

. . . .
3.74
3.77
3.72
3.91
3.81
3.79 3.59
1939

. . . . 3.76
3.80
3.82
4.08
3.83
3.93 3.63

Jan.

1939
3.50
39
3.75
4.-
4-31 ‘)
3.35
3*
Febr.

,,
3.50
39-4
3.75

4-31 ‘)
3.57
31-1
Maart ,,
3.50
39
3.75
4.-
4-31 ‘)
4.-
3+
April

,,
3.50
31 3.75

4-$9

)
3.70
3+
Mei
3.50
3+
3.75
4.-
4-39 ‘)
3.74
33-9
Juni

,,
3.50
32-
4

3.75
4.25
4-3*
1)

4.
3*
Juli

,,
3.50
39-4
1

3.75
4.-
4-39
2
)
3.82
334
Aug.,,
4.-
4
1

3.50

4-39 ‘)

39
Sept.,,
4.25
32
4.-

4-39 ‘)

4
Oct.,,
4.06

4.-
4.25
4
4.35
39-4
Nov.

,,
3.75
44


4
4.32
4
Dec.,,
4.50
44
4.25

4-49
4)
4.42
4

Jan.

1940
4.50
414
4.50
4.75
4-49′)
4.50
44
Febr.,,
4.50

4.50

49

44
Maart.
4.12

4.37′

49
4.23
4-9
April

,,
4.25

4.50

49
4.31
4.17
Mei

,,
4.-
49
4.37′

49
4.47
4.2
Juni

,, 4.75

‘)



4.50

Juli

,,
4.75
4-5
4.50


4.17
3.8
Aug.,,
4.75
4
4.50 4.75
49-5

‘)
4.71
4.25
Sept.

,,
1

4.62′
494
I

4.50
4.75
4
*
4.82
3.97
oct.

,,
1

4.31
49
1

4.50
4.37′
4*
4.18
4.1
‘) Op gebouwen deels 4 pCt., deels 39 pCI.; op landerijen 39 pCt.; ‘) Op gebouwen 4 pCt.; op landerijen 39 pCt.’) Op gebouwen 4 pCt.;
op landerijen deels 39 pCI.; deels 4 pCi. ‘) Op landerijen 4 pCt.;
op andere objecten 49 pCt.
5)
Niet ontvangen. ‘) Op landerijen
49 pCt.; op andere opjecten 5 pCI.

STATISTIEKEN.
ZILVER1’RIJS
OO.UDP IUJS
Londen ‘)
N. York ‘)
A’dam’)
Londen’)
5 Nov. 1940.. 23
1
1,
36
1
1,

5 Nov. 1940..

2125
1681-
6

,,

1940..

23
3
/,
34
3
/

6

,,
1940..

2125
1681-
7

,,

1940..

23
1
1,,
34
1
1

7

,,
1940..

2125
1681”
8

,,

1940..

23′!,,
3411

8
1940..

2125
1681-
9

,,

1940..

23’/,,
.-

0

,,
1940..

2125
1681-
11

,,

1940′..

23’/,,

11

,,
1940..

2125
1Q8/-
13

,,

1939..

23’1,
34
1
/

13

,,
1939..

2090
1681-
23 Aug.

1939..

18
1
1,.
37
1
1.

23 Aug.
1939..

2110
14816
1
1,

‘) in pence p.
oz.
stand.
‘)
Foreign silver
In $c. p. oz. fine.
‘)
In guldens per Kg. 100011000.

‘)
In
sh. p. oz. fine.

BÂNRDISCONTO’S. Disc. Viss. 3

28Aug. ’30
Lissabon

. . .
. 4 11

Aug.’ 37
Bk

Bel.Bi.Eff. 3128 Aug. ’39
1
Vrsch.inRC 39 28Aug.’39
Londen

……..
Madrid

……
2

26 Oct.

’39
4 29 Mrt. ’39
1
)
Athenf

……6

4 Jan.
1
37
N.-York F.R.B.
1

27 Aug.
1
37
Batavia

……3

14 Jan.

1
37
Oslo

……….
4921 Sept. ’39
Belgrado

……5

1 Febr. ’35
Parijs

……..
2

3 Jan.

1
39
Berlijn

……..39

9 Apr.

’40
Praag……….
3

1 Jan.
1
36
Boekarest

. . .

3

12Sept.’40
Pretoria ……..
39 15Mei

1
33
Brussel

……”) 25 Jan. ’40
Rome ……….
4918 Mei

’36
Boedapest

. . .

22 Oct. ’40
Stockholm ……
3

17 Mei

’40
Calcutta

28 Nov. ’35
Tokio

……..
3.46 11 Mrt’38
Dantzlg

2 Jan. ’37
Warschau ……
4+18
Dec. ’37
Helsingfors

. . .

3 Dec. ’34
Zwits. Nat. 13k
19 25 Nov. ’36
Kopenhagen

.

15 Oct. ’40
‘) 3%’ voor

wissels,

pnomessen
en

leeningen met
een looptijd
van ineen dan 120 dagen.
‘) Niet officieel bevestigd.
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCIIE
BANK.
Valuta’s (schriftelijk
en t.t.)

IN.-York
1
Berlijn IBrussel
1
Zürich
IStoekli.1
Helsinki
5′ Nov.1940
1.88
1
/,
75.26+ 30.14
43.67 44.851
3.819
6

,,

1940
1.88’1,
75.359
30.14
43.67
44.85+
3.81+
7

,,

1940
1.88’1,
75.359,
30.14
43.67
44.85+
3.81*
8

,,

1940
1.88
3
/,
75.359
30.14
43.67
46.859
3.81+
9

,,

1940
1 .88’/,
75.269
30.14
43.67
44.85+
3.819
11,,

1940
1.88’1.
75.359
30.14
43.67 44.85+
3.819
Hoogste d.w.
1.88’/,,
75.19
30.11
43.63
44.81 3.81
Laagste d.w.
1.88
1
1,,
75.43 30.17
43.71
44.90
3.82
Muntpariteit
69.41
59.263
24.906
48.003
66.671
6.266
KOERSEN VASTGESTELD 1)00K HET
NEDE11LAIÇDSC}EE CLEARINGINSTITU UP.
(met data van vaststelling) 1)
Rijksmarken 75.60 31 Jan. ’40 Deensche Kr.36.40 22 April
1
40
75.63 5 Juni ’40 Noorsche Kr.42.80 22 April ’40
75.58 21 Juni ’40 ZweedscheKr.44.85 13 Aug. ’40
75.52 23 Juni’40 Tsjech. Kr.
75.47 24 Juni ’40 (oude schuld) 6.42 16 Aug. ’40
75.41 25 iuni’40Tsjecli.

Kr.
75.43

2 Juli’40 (nwe. schuld) 7.54 16 Aug. ’40
75.36

4 Aug. ’40 Dinar (Jocgo.SIavie
Belga’s . . . .30.14

7 Aug. ’40 (oude schuld) 3.43 16 Aug. ’60
Zw. Francs 42.77 13Aug. ’40 Dinar
43.56 11 Oct.

40 (nwe. schuld) 4.23 16 Aug. ’40
Lires ……9.55 30 Sept. ’39 Turkscbe
9.87

3 Sept. ’40 Ponden

1.453 29 Dec. ’39
‘) Te beginnen met den laatsten datum van vaststelling vÔôr
1 April 1940 of den eersten datum van vaststelling, indien de
eerste cleaningkoers na 1 April 1940 was vastgesteld.
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen

1 31 Oct. 1940

7 Nov. 1940
Saldo van ‘s Rijks Scl1atkist
bij de Nederlandsche Bank

f 3.000.152,64 Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten ……………f

355.638,77 ,,

94.722,85
Voorschotten op ult.Septembei’
aan de gemeenten verstr.
op aan haar uit te keeren
lioofdsorn der pers. bel.,
aand. in de hoofdsom der
grondbel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting ………… .. 111.4
……- –
Voorschotten aan Ned.-Indiê’) ,,

77.428,85 ,, 115.196.468,13
Idem aan Suriname ‘) ……
….9.756.984,58 ,,

9.756.984,58
Kasvord. wegens credietver-
strekking a. h. buitenland

,, 76.112.344,70 ,, 75.048.769,83
Daggeldleeningen tegen onder-
pand

…………………….-


Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen ……………66.030.564,84 ,, 66.763.043,32
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds ‘)


Vordering op andere Staats- bedr. en instellingen ‘)

10.480.529,92 ,, 11.661.790,97
Verplichtingen

ingevolge art. 16 van haar
t

15.000.000,-

Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt ..,,
5.325.798,16

Schuld aan de

Bank

voor

Octrooi verstrekt

……….

Ned. Gemeenten


Schatkistbiljetten

in

omloop
,, 176.551.000,-
f

171.357.000,-
Schatkistproinessen in omloop ,, 872.800.000,1)
,, 930.600.000,-‘)
Daggeldleeningen


28.972.192,50
,,

28.764.442,-
Schuld

op

uit.

September
’40 aan de gem. weg. ah, uit
te

keeren hoofds.

d.

pers.
bel., aand. i. d. hoofds. d.
grondb. e. d. gem. fondsb.

Zilverbons in omloop


……

alsm. opc. op die bel, en op
4.935.457,51
,,

4.935.457,51
Schuld aan Curaçao
1)
……
159.477,08
142.408,92
de

vermogensbelasting………

Schuld

aan het Alg.

Burg.
1.053.583,68
,,

3.030.827,81
Id. aan het Staatsbedr. der P.
Pensioenfonds ‘)

………….

T. en

T.

‘)

…………..

…….

206.287.718,94
,, 209.030.516,52
Id.

aan andere Staatsbedrij-
ven

‘)

……………… …
9.000.000,-
,,

9.000.000,- Id. aan div. instellingen ‘)

..,,
…..
161.390.476,66
,,

162.261.159,53
‘) in rekg. cnt. met ‘s Rijks
Schatkist.

‘) Rechtstreeks bij

De
Nederlandsche Bank t 131.000.000,-
‘)

Idem t 169.000.000,-

692

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 November 1940

KOERSEN TE LONDEN.

FEDERA.L RESERVE BANRS.
Plaatsen en
tanden
iit
1
eenh.
419

Nov. ’40 19
LaagsteHoogste
Nov.
1940 280ct.12Nov.’40
Loogste
1
Hoogstel
12
Nov.
1940

Officieel:
New York
$
p.
£
4.021 4.031
4.03
4.028
4.038 6.03
Parijs
Fr.p.t






Stockholm
Kr.p.£
16.85
16.95 16.90
16.85
16.95 16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires Pes.pt
16.90
17.13
17.011
16.90
17.13
17.018
Niet-Officieel:
Alexandriê
P. p.
£
97.50 97.50 97.50 97.50 97.50
97.50
Athene
Dr.p.
525 525 525
525 525 525
Bangkok
Sh. p.iicei
Bombay
d. p. r.
18.- 18.-
18.- 18.-
18.-
18.-
Budapest P. p.
£
19.75
19.75
19.75
19.75
19.75
19.75
Hongkong
d.p.
$
15.- 15.- 15.-
5.-
15.- 15.-
Istanbul
TZp.t
515
515
515 515 515 515
Kobe
d.
p.
yen
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
Lissabon
Esu.p.
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
lOO.-
Madrid
Pt.p.
£
37.70 37.70 37.70
37.70
37.7.0
37.70
Montevideo
d.p.p.

– –
– –

Rio de Janeiro
d. p.

mii.





-.
Shanghai
d. P.
$
3.91
3.94
3.91
3.$2
4.-
3.94
Singapore
d. P.
$
28.18 28.18 28.18
28.18
28.18
28.18

KOERSEN Til NEW-YORK.
(Cable).
Data

Londen

Parijs

Berlijn
Amsterdam
($ per £)

(8 per 100 /r.)($ p. 100 Mle.)
(8
P.
1100)
5 Nov. 1940

4.03’1,

40.05

6

1940

4.04

40.05

7

,,

1940

4.04
1
1,

,

40.05

8

1940

4.0331,

40.05

9

1940

4.0331,

40.05

11

;,1940



13

,,

1939

39361,

2.23′!,

40.10
53.09
Muntpariteit

4.86

3.90’1,

23.8111,
40
1
1,,

DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 11 November 1940.
Activa.
Binnenl. Wissels,

(
Hfdbank.

f

161.503.970
Promessen, enz.

flijbank.,,

60.470
Agentsch.

,,

344.750
t
161.909.190
Papier op het Buitenland
. .

t

300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen


300.000
Beleenlngen
mcl.

(
Hfdbank

t

149.994.617
‘)
voorschotten in

Bijbank.,,

3.976.313
rekening-courant
(
Agentsch

,,

48.197.376
op onderpand
202.1 68.306
Op Effecten

enz.

……..

1

201.172.240
1)
Op Goederen en Ceelen ……996.066
202.168.306
‘)
Voorschotten

aan

het

Rijk

………………
15.000.000
Illunt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….t 1.119.878.616
Zilveren munt,

enz.

……

..14.713.854
1.134.592.470
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
48.615.932
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.500.000
Diverse rekeningen

……………………..
89.209.284

t
1.656.295.182
Passiva.
Kapitaal

…………………………….t
20.000.000
Reservefonds

…………………………..
4.454.251
Bijzondere

reserves ……………………..

..
13.494.514
Pensioenfonds

…………………………..
10.920.788
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.419.425.390
Bankassignatiën

in

omloop

…………………
299.516
Rek.-CourantS Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

181.705.109
181 .705.109
Diverse

rekeningen

……………………..
5.995.614
1.656.295.182

Beschikbaar

metaalsaldo

……………..1
494.062.227
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank

gerechtigd

is

………….
1.235.155.560
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht

…………………………
155.000.000
‘)
Waarvan

aan Nederiandscb-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t
57.977.150

Voornaa,nst’e posten
In duizenden
guldens.

Gouden
t

.
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
munt en
1)j
Imuntmater.
CeTu_
opeisc,st..
Metaal-
1
schulden saldo
perc.
11

NOv.’40l1.1
19.879

1
1.419.425
182.005
494.062
±71
5

,,

‘4t,t
1.116.552

1
1.421.949
191.878
485.776
±70
28 Oct. ‘401
1.123.083
1

1.378.495
175.136
517.109
±
7
3
6Mei

‘401
1.160.287 1.158.613
255.183
60.242
83
Totaal Schatkist-
BeIge-
Papier
5Ii
Data
bedrag
prom.
op het
reken.
disconto’s
rechtstr.
ningen
buiteni.
(act.)
11

Nov.’401
161.909
155.000
202.168
300
89.209
5

,,

’40’
187.913
181000
197.994
300
91.054
28

Oct. ‘401
118.983
112.000
204.088
300
78.141
6 Mei

‘401
9.853

217.756
750
20.648
‘)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

Data

Goudvoorraad

1

ca
,
Other
sh”)

Wissels

Totaal
Goud-
In her-
disc. v. d.
in de
i

open bedrag
certifi-
caten’)
meraber
markt
1
banhs
1

gekocht

9

Oct.

’40
19.043,7
19.032,3
319,3
8,0

2

,,

’40
18.965,1
18.953,3 328,0
5,6

1

25 Sept. ’40
18.855,1
88.843,3
347,5
4,6

18

,,

’40
18.767,7
18.756,3
344,4
4,1
1


11

,,

’40
18.682,7
18.671,3
340,8
5,2

4

,,

’40 18.642,8.
18.631,3
322,8
5,5

28 Aug.

’40
18.573,8 18.562,0
348,4
3,8

21

,,

’40
18.498,8 18.487,0
354,1
3,1
1

Data
Belegd
Gov. Sec.

FR.
Notes
circu-1
tatie
t

Totaal
1

De
p0-
sito’s

1
Gestort
pitaal1

Goud-
Dek-
kings-
perc.’)

Atgem.
Dek-
kings-
perc.’)

9

Oct.

’40
2.399,1
5.479,4
16.080,3
137,6
89,8

2

,,

’40
2.423,6 5.464,2
16.064,8
137,6
1

89,6

25 Sept. ’40
2.433,6
5.407,0 16.020,6
137,6
89,6

18

,,

’40
2.433,6 5.395,9 15.963,5
137,6
89,5

11

,,

’40
2.433,6
5.393,9
15.877,5
137,6
89,4

4

,,

’40
2.433,6
5.390,8
15.825,1
137,6
89,4

28

Aug. ’40
2.441,7
5.334,2 15.826.8
137,6
89,4

21

,,

’40
2.445,9
5.309,9 15.793,5
137,6
i

89,3

1)
Deze certificaten werden door de Schatkist aan oe iteserve
Banken gegeven voor de Overname van het goud, toen de $ op
31 Jan. ’34 van 100 op 59.08 cents werd gedevalueerd.
‘) ,,Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a
Bank’s own Federal Reserve
bank
notes.
6)
Verhouding totalen goudvoorraact tegenover opeischbare
schulden: F. R. Notes en netto deposito.
‘)
Verhouding tot voorraad muntmateriaal en wettig betaal-
middel tegenover idem.

PARTICULIERE BANKEN, AANGESLOTEN BIJ HET
FEDERAL RESERVE STELSEL.

Reserve

Waar-

D

Aantal
n,scon-
Beleg-

bij de

otaa

van
a a

teening.

en gingen

F. R.

°,

time
e een.

banks

0
5
deposits

2 Oct. ’40

1

8.785

15.544

11.646

36.453

5.359
25 Sept. ’40

1

8.689

15.477

11.616

36.194

5.352
18

,,

’40

1

8.692

13.592

11.490

36.239

5.355
11

’40

8.665

13.629

11.471

36.207

5.360
4

,,

’40

8.566

15.622

11.418

35.965

5.358.
28 Aug. ’40

1

8.509

15.648

11.449

35.995

5.340
21

,,

’40

1

8.509

15.671

11.348

35.871

5.346
14

,,

’40

8.506

15.615

11.254

35.735

5.336
7

,,

’40

2

8.492

15.609

11.212

35.592

5.335
31 Juli ’40

1

8.517

15.461

11.449

35.745

5.320
24 ,,

’40

1

8.514

15.433

11.526

35.812

5.314
17 ,,

’40

1

8.51v

15.226

11.729

35.877

5.316
10 ,,

’40

8.461

15.222 . 11.660

35.726

5.321
2 ,,

’40

1

8.462

15.124

11.636

35.639

5.331
26 Juni ’40

1

8.435

15.146

11.669

35.676

5.312
19

’40

8.444

15.152

11.595

35.604

5.306
12 ,,

’40

8.469

15.192

11.429

35.644

5.311
5 ,,

’40

1

8.435

15.092

11.308

35.$96

5.318
29 Mei ’40

1

8.475

15.049

11.203

35.318

5.312
22 ,,

’40

8.562

14.982

11.196

35.268

5.312
15 ,,

’40

1

8.643

14.949

11.050

35.146

5.315

DUITSCIIE RIJKSIIANK.

t

Goud
Renlen-
1

Andere wissels
i
1

BeIge-
Data
1

en
bank-
1

chèques
en
ningen
1
deviezen
scheine
1
schatkistpapier
31

Oct.

1940
77,7
204.7

t
13.069,5
30,8
23

1940
i

77,8 227,8

1
12.411,5
16,5
15

,,

1940
1

77,5
252,3
12.809,3
t

16,3
23 Aug.

1939
1

77,0
27,2
1
8.140,0
1

22,2

Data
EI/ee-
1

Deverse
1

Circu-
Rekg.-
Diverse
ten
1

Activa
tatie
Cr1.

1
Passiva
31

Oct.’40
55,6

t
1.857,9
12.937,3

t
1.609,8

t
556,4
23

,,

’40
53,9
1

1.611,0
1

12.101,4

1
1.628,2

1
534,7
15

,,

’40
55,8
1

1.726,7
1

12.352,7

1
1.870,1
525,0
23 Aug. ’39
982,6
1

1.380,5

1

8.709,8

t
1.195,4
454,8

BANK VAN ENGELAND.

Bankbitj. Bankbitj. Other securities
Disc.and
Secu-
Data.
Metaal
in
in Bank.
circutatie Departm.
Advances
ritjes
7

Nov. ‘401
800
593.490
36.750
3.100
21.490
30

0ct.

’40
720
591.570
38.670
3.000
23.280
23

,,

’40
700
593.230
37.010
2.780
21.240
16

,,

’40
680
597.720
32.520 5.390
21.550
23 Aug.

’40 247.263
508.064
38.353
5.711
24.334

GOv.
Other Deposils
Dek-
Bankers
1

Other
Data
Reserve

kings
Acc.
perc.
1)

7 Nov.’40
fio
12.940
118.230 49.430
37290
20,7
30 Oct.
‘4
130.040
18.250
108.000
51.510 39.110
22,0
23

,,

’40
147.350
23.690 105.140
52.340
47.470
20,7
16

,,

’40
139.000
19.850
109.150
52.240
32.950
18,2
23 Aug. ‘4°
99.666
22.371
92.1321
36.229
1

39.199 26,0

Auteur