25 SEPTEMBER 1940
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
conomisch~Statistische
Berichten
AL( EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAAIGANG
WOENSDAG 25 SEPTEMBER 1940
No. 1288
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans; P. Lie ftinc/c; N. J. Polak; J. Tinbergen
en F. de Vries.
Secretaris van de Redactie: M. F. J. Gooi.
Redactie-adres: Pieter de Iloochweg 122, Rotterdani-W
Aan geteekeide stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Abonnementsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is op genomen het Economisch- Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20,— per jaar. Buitenland en
kolohiën / 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het ]Vederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad gratis en genieten een reductie op
de verdere publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan
de Redactie.
Advertenties voorpagina
f
0,50 per regel. Andere pagina’s
/ 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
Aduinistratie van advertenties: Nijgh en van Dit,nar N. J’.,
Uitgevers, Rotterdam, A msterda,n, ‘s-Gravenhage. Post-
chèque- en girorekening Nr. 145192. Adres te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. Nr. 31696.
INIIOUD:
Blz.
Herziening omzetbelasting door
Mr. Dr. E. Teken
broek………………………………..
588
De hand aan den ploeg door
Prof. Dr. 1V. C. Mees
R..4zn.
……………………………….
592
De elasticiteit van de vraag naar melk, boter en vleesch
door Prof.
Dr. J.
Tinbemgen
………………..
593
De Rijksmiddelen over Augustus
1940
…………
594
 a n t e e k e n
i
n g e n.
Overheidsrnaatregelen op economisch gebied
596
M a a n d c ij f e r s.
Overzicht van den stand van de Rijksmiddelen
. .
596
S t a t
i
s t
i
e k e n.
Bankdisconto’s
–
Geld-
en
Wisselkoersen
–
Bankstaten…………………………
597—
598
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
De
geldmnarkt
blijft min of meer ongewijzigd met no-
teeringen tusschen de
2
pCt. voor drieinaandspapier
en
31/i6
pCt. voor jaarspapier en de tusschenliggende
termijnen naar rato. De markt blijft in staat voortdurend schatkistpapier op te nemen, getuige het feit, dat op den
weekstaat van De Nederlandsche Bank per
16
Sept. j.i.
de post rechtstreeks door de schatkist bij de centrale bank
ondergebracht schatkistpapier weer met rond
7
millioen
verminderd bleek te zijn. De ruimte op de geldmarkt
weerspiegelt zich in de balanscijfers der particuliere
banken. In het driemaands-tijdvak tusschen ultimo Mei
en eind Augustus steeg het cijfer der crediteuren van de
vier Nederlandsche grootbknken met rond
130
millioeri,
terwijl de handeisdebiteuren – inclusief voorschotten op
effecten —in diezelfde periode daalden met rond
70
millioen. De som dezer beide mutaties kwam derhalve
aan het absorptievermogen der banken voor . schatkist-
papier ten goede, in overeenstemming waarmee dan ook
de portefeuille van dat papier met rond
210
millioen steeg.
Van de
wisselmarkt
valt niets te melden. Terzake van
de ontwikkeling van ons buitenlandsche betalingsverkeer
kan worden opgemerkt, dat volgens de jongste berichten ook het verkeer met Zwitserland en Griekenland over de
• Duitsche clearing zal worden geleid. Zooals bekend,
was eenigen tijd geleden met betrekking tot het verkeer
met Zwitserland een autonome en vooralsnog eenzijdige
.clearing afgekondigd, zulks in antwoord op de in Zwitser-
land reeds tevoren getroffen autonome maatregelen.
Zwitsersche debiteuren waren daardoor op enkele uit-
zonderingen na – zulk een uitzondering werd b.v. gemaakt
voor remises door verzekeringmaatschappijen aan Neder-
landsche begunstigden – gedwongen het verschuldigde
bij de Zwitsersche Nationale Bank te storten. Deze in
beide landen getroffen eenzijdige maatregelen konden
uiteraard niet de basis vormen voor een normaal be-
talingsverkeer. Thans blijkt uit persberichten, dat, even-
als zulks met betrekking tot Zweden geschiedde, een
regeling getroffen is om de clearing inderdaad tweezijdig
te maken en wel met vereffening over de Nederlandsch-
Duitsche clearing. Een officieele mededeeling terzake is hier
te lande nog niet gedaan; wel staat vast, dat op het
oogenblik door het Deviezeninstituut geen vergunning
meer wordt verleend to storting in dé Zwitsersche clearing.
De
ef/ectenmarkt
gaf een Vrij levendig beeld te zièn.
Opvallend was, dat behalve de aandeelenmarkt dit keer
ook de obligatiemarkt gunstig van toon was. In de laatste
dagen der week kon men zelfs spreken van een zeer gunstige
stemming voor obligatiën, waarbij vooral Staatsfondsen
konden monteeren, terwijl gemeente-obligatiën nog
achter bleven. De ervaring leert evenwel, dat deze waarden
in den regel eerst na eenigen tijd de beweging der Staats-
papieren volgen.
588
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 September 1940
HERZIENING OMZETBELASTING.
De reeds lang in de lucht hangende verhooging van
de omzetbelasting is afgekomen. Bij besluit van den
Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën
d.d. 21 Augustus ji. is ze vastgesteld en krachtens art. 12
van dat besluit zullen de verhoogde percentages van
1 October af geheven worden.
Door het gewijzigde Staatsbestel, waaronder wij thans
leven, heeft de onderhavige wijziging geen parlementaire
geschiedenis. Ware het anders geweest, stellig zouden in
het parlement de noodige stemmen tegen deze verhoo-
ging van de omzetbelasting zijn opgegaan. Men zou er op
hebben gewezen, dat verhooging van deze verterings-
belasting de kosten van levensonderhoud opdrijft, hetgeen
in het bijzondei’ de minder draagkrachtigen zou trelfen. Wel ware dan te verwachten geweest, dat het parlement met het oog op den toestand van de schatkist het desbe-
treffende wetsontwerp in arren moede zou hebben aan-
vaard, maar dan toch zeker niet voordat het noodige
over de verhouding tusschen directe en indirecte belas-
tingen zou zijn gezegd.
De economische zijde van de belastingerhooging
Heeft het veel zin zich thans te verdiepen in de ge-
volgen, die van de verhooging van de omzetbelasting te
verwachten zijn, en na te gaan, of niet aan een andere be-
lastingverhooging de voorkeur ware te geven? Wij mee-
nen van niet. De verhoudingen, waaronder wij leven, zijn
dermate onbestemd, dat het ,,ceteris paribus”, dat toch
als hoodzakelijke veronderstelling voor ons betoog zou
moeten dienen, thans een dergelijke absurditeit is, dat
men zulk een betoog terecht als ijdel theoretisch geschrijf
zou moeten kwalificeeren.
Gezien de financieele behoeften van de overheid is het
intusschen begrijpelijk, dat men o. m. naar het middel
van verhooging der omzetbelasting gegi’epen heeft, omdat
het groote draagvlak dezer belasting een fiksche op-
brengst garandeert, welke verkregen wordt met weinig
of geen meerdere heffingskosten, althans wat de zgn.
directe perceptiekosten betreft. Deze meerdere opbrengst
is dus koopkracht, die van de particuliere (productie-
dan wel verbruiks-) huishoudingen naar de overheids-
huishouding wordt overgeheveld; daardoor wordt, gelijk
door elke belastingheffing, een extra druk op de parti-
culiere huishoudingen gelegd, welke druk zich uit hetzij
door een verhooging van de kosten van levensonderhoud
(bij de particuliere verbruikshuishouding), hetzij door een
vermindering van winsten (bij de particu)iere productie-
huishouding).
Als wij de invoering van een belasting (of de verhooging
van een reeds geldend tarief) beschouwen als een schok,
die aan het economische leven wordt toegebracht, dan kan
men zeggen, dat de aard van de belasting het punt, resp.
de punten bepaalt, waar die schok het eerst opgevangen
wordt. De nadruk moet daarbij vooral gelegd worden op
de woorden ,,het eerst”, want de schok wordt vanuit
het punt van heffing doorgegeven. Als gevolg van de
nieuwe heffingen wijzigen zich ruilverhoudingen; een
,,tegenschok” op andere punten van het economische
leven doet zich voor door de besteding, die de overheid aan
de nieuw gebeurde koopkracht geeft. Bij belastingen van
algemeenen aard, die dus niet op basis van ,,spezielle
Entgeltlichkeit” geheven worden, is er geen causaal ver-
band tusschen de heffing en de besteding van het geld
door de overheid, hetgeen de vaststelling van de uitein-
delijke economische consequenties van die belastingen
nog onbestemder maakt dan ze anders reeds is. Wij
gelooven dan ook, dat men goed doet zich terdege te
realiseeren, dat de consequenties van een verandering in de
belastingheffing nooit exact vast te stellen zijn.
Wellicht wordt het inzicht in deze iets minder onbe-
vredigend bij een ,,économie dirigée”, waarheen wij ken-
nelijk groeien. Zulks valt vooral te verwachten als het
van boven af geleide economische leven tot ordenings-
object heeft een min of meer gesloten geheel, of althans
een geheel, waarvan de contactpunten met de buiten-
wereld gecentraliseerd zijn. Het zijn immers vooral de
tallooze, dikwijls ondergrondsche, kanalen, waarmede
het economische leven van een land communiceert met
dat van andere landen – die een eigen, geheer anders ge-
richte economische politiek drijven – waarlangs bewegingen
naar buiten afvloeien, dan vel tegenstroomingen het land
binnendringen, die een exact inzicht onmogelijk maken.
• De onmacht om op eenigszins bevredigende wijze de
juiste consequenties van een verandering in de belasting-
heffing voor een bepaald land vast te stellen, geldt dus
niet alleen voor de abnormale omstandigheden, die wij
thans in Europa doormaken, maar evenzeer voor de meer
normale omstandigheden, waaronder men, laat bns
zeggen véér 1914 leefde. Dat dit besef van de beperktheid
van het menschelijke inzicht in deze in vroeger jaren
steeds voldoende levendig is geweest, meenen wij te moeten
betwijfelen. De publicatie van het Centraal Bureau voor
de Statistiek d.d. Januari 1939 over ,,Het aandeel van
enkele indirecte belastingen en landbouwcrisisheffingen
in de gezinsuitgaven” getuigt daarvan. Niet dat wij het
nut van een dergelijke publicatie zouden willen betwisten.
integendeel, goed statistisch materiaal over de wijze,
waarop de overheid haar inkomen verkrijgt, kan niet
voldoende op waarde geschat worden. Ons bezwaar richt
zich echter tegen de suggestie, die in den titel van een
dergelijke publicatie verscholen ligt, t. w., dat men den
druk, dien de indirecte belastingen op de particuliere
verbruikshuishoudingen leggen, in cijfers zou kunnen
uitdrukken. In den politieken strijd, waarin de onder-
scheiden politieke partijen t. a. v. de belastingpolitiek
zich op bepaalde stellingen hebben vastgezet, kan een
dergelijke suggestie om der wille van de propaganda
beteekenis hebben, wezenlijke beteekenis voor dengene, die dieper wil schouwen, heeft zij niet.
Sleçhts één ding mag men, wat de pnderhavige materie
betreft, constateeren: t. w. dat de invoering resp. ver-
hooging van een verteringsbelasting (gelijk de omzet-
belasting is) tot gevolg zal hebben, dat de eerste schok
goeddeels zal worden opgevangen door de consumenten,
dus door de particuliere verbruikshuishoudingen, in den
vorm van een verhooging der prijzen. Maximum-prijs-
regelingen kunnen echter reeds beletten, dat de schok
van het heffingspunt uit, i. c. de verkoopzijde van de
fabrikanten-bedrijveh
1),
aan de particuliere verbruiks-
huishoudingen wordt doorgegeven. Naast dergelijke juri-
dische barrières zijn er zuiver economische (zoo bijv. een hoogere elasticiteit van de vraag naar een bepaald artikel,
het aanwezig zijn van substitutie-artikelen ê. d.), die het
doorgeven van de schok in de richting van de consu-
menten beletten. In elk geval zal in een periode van
terugloopende inkomens de tendenz, dat de schok iii de
richting van de consumenten zal worden doorgegeven, minder sterk zijn. De druk der omzetbelasting zal zich
dan van het heffingspunt uit in de richting van de pro-ductiehuishoudingen en niet in de richting van de ver-
bruikshuishoudingen voortzetten. De omzetbelasting krijgt
dan het karakter van een bedrijfsbelastirig, de bedoeling
van den wetgever, die er een verteringsbelasting van wil
maken, ten spijt. De winstmogelijkheid in bepaalde be-
1)
Door de wijze, waarop de administratie, vooral na
de zgn. technische wijziging van Aug. ’38, de Omzet-
belasting ten uitvoer heeft gelegd, is het wellicht juister
te zeggen, dat het heffingspunt meer naar den consument
toe verlegd is en thans gelegen is bij de verkoopzijde
van den groothandel, of, wat in wezen hetzelfde is, maar
zich scherper afteekent: de inkoopzijde van den klein-
handel.
r
25 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
589
‘1
drijfstakkeri vermindert dan; er komt dus een druk op de
desbetreffende productie te staan en de economische acti-
viteit zal zich in een andere richting oriënteeren. Hier
raken wij een zijde van de omzetbelasting, en trouwens
van de belastingpolitiek in haar geheel, die wellicht in
de naaste toekomst in toenemende mate de aandacht zal
vragen, t. w. de belastingheffing als middel tot het voe-
ren van een economische politiek. De omzetbelasting
kan daarbij van beteekenis zijn bij de zgn .,,Verbrauchs-
lenkung”
2).
Het is nog niet zoo lang geleden – zij het dan
dat een duidelijke verandering zich te dien opzichte reeds
eerder afteekende – dat als principe voor de fiscale poli-
tiek gold, dat uitsluitend fiscale en niet economisch-politieke
doelstellingen bij de belastingheffing voor mochten zitten.
Het lijkt waarschijnlijk, dat deze kunstmatige onderschei-
ding, vooral veroorzaakt doordat de fiscale vraagstukken
vroeger te weinig van de economische zijde benaderd
werden, definitief zal verdwijnen.
De fiscaal-technische aspecten der wets vijziging.
Maar genoeg over de economische zijde van cle onder-
havige herziening van de Omzetbelasting. De positief-
rechtelij ke voorschriften van het herzieningsbeslui t mogen
thans onze aandacht hebben. Bij kennisneming van den
inhoud daarvan blijkt, dat het geenszins uitsluitend be-treft een verhooging van de heffingspercentages van 4,
resp. 10 pCt. tot 6, resp; 12 pCt.
Naast deze verhooging bi ijken verschillende vrijstel-
lingen te vervallen, t. w. die voor bloemen (versche),
boeken, weekbladen en alle andere periodiek verschij-
nende geschriften, fruit, groenten (versche en gezouten),
haring (gerookte), visch, en andere peulvruchten dan
erwten (groene en grauwe), boonen (bruine) en capucijners.
(Zie art. 1 van het besluit). Discriminatie in dier voege,
dat de verhooging van 4 pCt. tot 6 pCt. achterwege blijft,
vindt plaats voor: boekweitgrutten, boter, fruit, gas,
groenten (versche en gezouten), petroleum, plantaardige
en dierlijke oliën en vetten, schoenen (vetlederen), suiker,
stroop, visch, zeep (zachte, zgn. groene en gele) (zie art. 2,
lid 2 van het besluit)..
In den vervo]ge krijgen wij dus vier in plaats van drie
groepen: 1) een groep goederen, die vrijgesteld is van omzet-
belasting en bijzonder invoerrecht (opgenomen in tabel B);
2) een groep goederen, belast met 4 pCt. (opgenomen in
art. 2 lid 2 van het wijzigingsbesluit
3
); 3) een groep goederen
(de grootste groep), belast met 6 pCt., en 4) een groep
goederen, belast met 12 pCt. (opgenomen in tabel A,
de zgn. weeldetabel).
De omzetbelasting heeft zich steeds gekenmerkt door
het ‘feit, dat zij veel delegaties aan de uitvoerende macht
inhield en dat de regeling van de rechtspraak niet bijster be-vredigend genoemd mocht worden. De parlementaire histo-
rie had dan ook vooral voor deze belastingwet een bij-
zondere beteekenis.
Immers uit de tusschen de regeering en het parlement
gewisselde stukken en de daarop volgende mondelinge
behandeling leerde men de draagwijdte kennen van de
delegaties, vooral door de uitlatingen van de zijde van
Discriminatie in het heffingspercentage van de win-
sten in de onderscheiden bedrijfstakken behaald werkt
in dit opzicht nog effectiever. Tevens bereikt men daar-
mede, dat de gemeenschap haar deel krijgt van de con-
junctuurwinst, die in bepaalde bedrijfstakken door de
bijzondere omstandigheden behaald wordt. Uitgesloten lijkt het ons derhalve niet, dat de belastingpolitiek zich
in die richting zal oriënteeren; men dient echter niet
gering te denken over de fiscaal-technische moeilijkheden,
verbonden aan een splitsing van het bedrijfsleven naar de
onderscheiden branches, die zulks met zich brengt.
Tot deze groep behooren tot op zekere hoogte ook
de machines, werktuigen, gereedschappen en vervoer-
middelen, bedoeld in art. 4 van het Besluit.
den Minister over de beteekenis, die hij aan bepaalde voor-
schriften en definities toekende.
Een typisch voorbeeld daarvan is de toezegging door
den Minister indertijd in de lIde Kamer gedaan om crisis-heffingen voor de toepassing van art. 7, 2e lid met accijn-
zen gelijk te stellen.
Doch niet alleen de officieele parlementaire stukken
waren van belang; niet minder heteekenis had o. i. de li-
teratuur, die loskwam naar aanleiding van het wetsont-
werp waarbij de stem van de praktijk gehoord werd
voordat de wet definitief tot stand kwam. Nu zal zelfs
de meest verstokte bewonderaar van ons Staatsbestel
voordat ons land bezet werd kwalijk durven ontkennen,
dat die parlementaire stukken en die literatuur niet in
alle opzichten verheffend van inhoud waren; politieke
koehandel, benepen pleidooien voor groepsbelangen,
e.d. kan men er in terug vinden. Hiertegenovei
stond echter, dat een en ander tot op zekere hoogte
de beteekenis van een klankbodem had. Overheid en
belastingplichtigen geraakten wat op elkaar afgestemd;
men leerde de strekking van het wetsontwerp, met name
van de daarin vervatte begrippen en gebezigde uitdruk-
kingen, kortom de ratio. legis, kennen.
De toestand is nu zoo, dat men de draagwijdte van het
onderhavige herzieningsbesluit uit den tekst ervan niet
leert kennen en men noodzakelijkerwijze de Uitvoerings-
resolutie, de Leidraad en de Resolutiewijziging Bijzon-
dere Regelingen 1940 ter hand moet nemen om zulks te
ervaren
4).
Van groot geldelijk belang, vooral voor den handel in
gedistilleerd, is het voorschrift, dat bij de berekening
van de waarde, waarover de omzetbelasting, resp. het
bijzonder invoerrecht, wordt geheven, de accijnzen en de
belastingen, waaraan die goederen onderhevig zijn, moeten
worden ingecalculeerd. Art. 3 lid 3 van het besluit bevat
een soortgelijk voorschrift voor de belasting op
gouden en zilveren werken. Gememoreerd moge hier
worden, dat crisisheffingen en .het bijzonder benzine-
invoerrecht voor de toepassing der omzetbelastingwet
a
1
s accijnzen gelden.
Van principieelen aard achten wij de verminderde hef-
fing voor machines, ‘werktuigen, gereedschappen en ver-
voermiddelen, vervat in art. 4 van het besluit. Deze ver-
minderde heffing is gegoten in den vorm van de toekenning
van een recht op teruggaaf, of vrijstelling van één derde
der belasting (dus 2 pCt.) aan hen, die deze artikelen voor
hun beroep of bedrijf aanschaffen. Blijkens de Leidraad
ligt het in de bedoeling de vrijstelling slechts in uitzon-
deringsgevallen te geven; het verzoeken van teruggave
dient de normale weg te zijn. Uit de Leidraad putten wij
ook de wetenschap, Oat de teruggaaf per kwartaal wordt
verleend. Bij het lezen van het desbetreffende voorschrift
in het besluit .vraagt men zich af, waarom in deze de figuur van een recht op teruggaaf, resp. vrijstelling is
gekozen en men de opgemelde artikelen niet heeft opge-
nomen in art. 2 lid 2 van het besluit, bevattende de goe-
deren, die slechts met 4 pCt. worden belast. De Leidraad
maakt ons op dit punt niet wijzer, daar volstaan wordt
met de vermelding: ,,Onderscheidene bezwaren verzetten
zich tegen het zonder meer met vier percent belasten.”
Vermoedelijk heeft men hier te doen met overwegingen
van heffings- en contrôletechniek, waarbij de fiscus gaarne
aan den veiligen kant zit.
Dit artikel 4 is intusschen voor het bedrijfsleven wel
het meest sympathieke. Economisch beschouwd, is het
immers nooit goed te verdedigen geweest, dat de omzet-
belasting, zooals wij die hier te lande kennen, die als ver-teringsbelasting beoogt de goederen op hun weg naar den
Voor het schrijven van dit artikel hebben wij, vat
dit betreft, een dankbaar gebruik gemaakt van het één
dezer dagen bij van Stockum verschenen werkje van
Mr. C. P. Tuk: ,,De verhooging Omzetbelasting 140″.
t.
590
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 September 1940
uiteindelijken consument
eenmaal
te belasten, dergelijke
kapitaalgoederen belast. Evenals voor grond- en hulp-
stoffen, uit hoofde van de overweging, dat zij opgaan in het
eindproduct, een vrijstelling in de wet is opgenomen,
past ook voor kapitaalgoederen, die, zij het dan geleidelijk,
in het eindproduct opgaan, een vrijstelling.
Tusschen de van belasting vrijgestelde grond- en hulp-
stoffen en de door het herzieningsbsluit thans gedeelte-lijk vrijgestelde machines, werktuigen, gereedschappen
en vervoermiddelen, bevindt zich nog een categorie van goederen, die in de rechtspraak over de omzetbelasting-
wet den titel van ,,bedrijfshulpmïddelen” hebben gekregen.
Voorbeelden daarvan zijn: breimachinenaalden, filter-
doeken, modellen, slijpschijven, smeermiddelen voÔr de
vervoermiddelen, weefkaarten, enz.
De belastingheffing over deze categorie van goederen,
voor zoover ze door fabrikanten verbruikt worden, blijft
o.i. in het stelsel der wet een inconsequentie
5).
Het wil ons voorkomen, dat men op dit punt eerst dan een bevredigende oplossing kan krijgen, als de wetgever
hier geen technisch criterium maar een economisch cri-
teriujn aanlegt en vrijstelling, resp. recht op teruggaaf
van belasting geeft voor alle artikelen, die de fabrikant
in zijn productïeproces gebruikt en volgens een naar goed
koopmansgebruik gevoerde administratie als onkosten
incalculeert.
Voorts- treft het ons, dat artikel 4 van het wijzigings-
besluit de teruggaaf of vrijstelling van één derde der be-
lasting, over machines, enz., geheven, verbindt aan het
,,aanschaffen” der desbetreffende artikelen. Dit doet de
vraag rijzen, of een fabrikant, die deze ârtikelen zelf pro-
duceert en ze dus niet aanschaft, niet van de gunstige
regeling van art. 4 kan profiteeren? hij wordt immers,
waar art. 3 lid 1 sub e een dergelijk voor eigen gebruik
beschikken over goederen met levering gelijk stelt, voor de volle 6 pCt. in de belasting betrokken.
Een motiveering voor het maken van een dergelijk
verschil in behandeling is er o. i. niet. Wellkht, dat de
inspecteurs geïnstrueerd zullen worden onder aanschaf-
fen” in deze ook te verstaan het in eigen gebruik nemen van
zelfgeproduceerde machines, enz. Taalkundig is dit wel niet een bijzonder fraai figuur, maar op dat punt is men,
wat de Omzetbelastingwet betreft, nooit bijster fijnge-
voelig geweest, getuige om. het wettelijke begrip
,,fabrikant” in art. 3 der wet (w.o. bijv. ook een
kunstschilder en een tandarts vallen). Alleen de Tarief-
commissie was in deze zoo fijngevoelig 30 om naast
het begrip ,,hulpstoffen” nog liet begrip ,,bedrijfshulp-
middelen” te introduceeren.
5)
ï/ellicht, dat de Tariefcommissie in het feit, dat
thans ook machines en gereedschappen, zij het clan ge-deeltelijk, worden vrijgesteld, aanleiding kan vinden het
begrip hulpstoffen eenigszins ruimer te interpreteeren en daaronder ook bedrijfshulpmiddelen te verstaan. In
haar uitspraak d.d. 12/6 ’35 No. 91 0 (B 5903) overwoog
de Tariefcommissie, dat in de wet niet is aangegeven wat onder grond- en huipstoffen moet worden verstaan en dat
het uitvoeringsbesluit dienaangaande evenmin opheldering
geeft. Zij meende derhalve te moeten onderzoeken wat in
wetenschappelijken zin onder hulpstoffen moet worden
verstaan, en vatte dit zoo op, dat zij in eenige Duitsche
lexicons, zoo o. m. Brockhaus’ Lexicon, nasloeg wat daarin
onder ‘hulpstoffen werd – verstaan. 1-Jet wil ons voor-
komen, dat het juister ware geweest te trachten het begrip
hulpstoffen te interpreteeren aan de hand van de ratio
van de Omzetbelastingwet. Die ratio pleit o. i., wat onze
Omzetbelastingwet betreft, voor een ruime opvatting
van dit begrip en wel dermate, dat ook wat de Tarief-
commissie bedrijfshulpmicldelen is gaan noemen, daaronder
te vatten is. Deze ratio is o. i. versterkt door het onder-havige herzieningsbesluit, nu ook machines en gereed-
schappen, zij het dan gedeeltelijk, worden vrijgesteld.
Noch in de Uitvoeringsresolutie, noch in de Leidraad,
staat intusschen omtrent de gelijkstelling van in eigen
gebruik nemen” met ,,aanschaffen” iets te lezen.
Een heffing ineens oç’er de ,aa”de der handelscoorraden
Een voor het bedrijfsleven, in het bijzonder voor den
handel, minder sympathiek karakter draagt art. 8 van het
wijzigingsbesluit, ‘waarvan de strekking is, dat alsnog
de meerdere belsting over de bij den handel op 1 October
a.s. aanwezige voorraden bij wijze van naheffing gebeurd
wordt. Een heffing ineens over de handeisvoorraden dus
en wel van 2 pCt.; voor voorraden van gezouten groenten
van 4 pCt.; voor voorraden van boeken, van gerookte
haring, van niet-versche visch, en van peulvruchten,
niet zijnde groene, en grauwe erwten, bruine boonen of capucijners van 6 pCt. Voor den handel heeft dit voor-
schrift niet alleen onaangename pecuniaire gevo]gen,
maar zeker niet minder zwaar te achten administratieve
gevolgen. Aan alle groot- en kleinhandelaren, zoomede aan
fabrikanten, die tevens het beroep van handelaar uit-
oefenen
6),
wordt de verplichting
,
opgelegd véér 20 Octo-
ber a.s. volledige voorraadstaten over te leggen, op straffe
van het plegen van een misdrijf, waarop als maximum
f 5000 boete staat.
Het is voorwaar geen sinecure wat hier verlangd wordt,
vooral als men zich realiseert, dat de voorraad-administra-
tie doorgaans het zwakste punt in de koopmansadministra-
tie is.
Dit tijdschriftartikel kan geen commentaar zijn; van-
daar dat wij hier volstaan met belanghebbenden te advi-
seeren de Uitvoeringsresolutie en de Leidraad te raad-
plegen. Daarbij zal blijken, dat de ambtenaren zijn ge-
instrueerd zoo soepel mogelijk op te treden, en dat eenige
voor belastingplichtigen, gunstige regelingen getroffen zijn,
waarvoor men in den tekst van het besluit zelf geen basis
kan vinden. Om eenige voorbeelden te noemen:
De meerdere belasting, die verschuldigd is, omdat
indertijd geen belasting was berekend over het bedrag
van de crisisheffing, de monopolieheffing of het statistiek-
recht, dat in den prijs was ingecalcuieerd, behoeft niet door
de ambtenaren geheven te worden als de naheffing
alleen daaraan zou’ zijn toe te schrijven. Dit geldt
dus alleen voor die goederen, waarvan het heffingspercen-
tage niet verhoogd wordt.
De over handelsvoorraden, stammende van vôér
1 Jan. ’34 (datum van invoering der omzetbelasting),
na te heffen belasting kan beperkt blijven tot 2 ‘pCt. van
den inkoopprijs (volgens den tekst zou feitelijk 4 pCt.,
6 pCt. of 12 pCt. geheven moeten worden).
Ten aanzien van vleesch, dat tot dusverre geacht
werd aan geslachtaccijns te zijn ondervorpen, wordt
heffing van de hij te betalen belasting over het bedrag
van den accijns achterwege gelaten.
In verband met de mQeite en kosten, die tijdige
voorraadopmaking met zich brengt, mogén de inspecteurs
volstaan met aangifte van de na te heffen belasting aan,
de hand van eerder opgemaakte of later op te maken,
inventarïssen; ook kan volstaan worden met de goederen
in verzamelposten op te geven, terwijl, als het slechts ori’i
enkele tientallen guldens aan belasting gaat, de inspecteurs
in alle opzichten met een tchatting der voorraden ge-
noegen mogen nemen.
De na te heffen belasting wordt voor iederen be-
lastingplichtige verminderd met f 25 (art. 5 lid 3). D,egenen,
die door dit voorschrift geen belasting hebben te bétalen, behoeven in afwijking van den tekst van het besluit geen’
aangifte van hun voorraad te doen.
6)
Hieronder vallen de fabrikanten, die in het bezit zijn
van een vergunning ex art. 4 (splitsing in fabrieksafdee-
ling en handelsafdeeling), zoomede de fabrikanten, die
met betaling van omzetbelasting goederen insloegen, die
zij onbewerkt doorverkoopen (zie art. 18 der wet)’.
25 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
591
Van juridisch standpunt beschouwd, is dit alles o.i.
verre van elegant; de omzetbelasting was juridisch reeds
niet bijster fraai en zal dat ook wel steeds moeten
blijven, omdat het bedrijfs- en handelsleven nu eenmaal
zoo ve
,
elvoudig van vorm is, dat het ondoenlijk is dit alles
te omvatten in één wettekst. Delegatie aan de uitvoe-
rende macht is hier dan ook de eenige aangewezen weg,
wil men tot een hanteerbaar geheel komen. Slechts
vragen wij ons af, of bij een op zoodanige wijze opge-
zette vet niet juist meerdere aandacht aan de regeling
der rechtspraak geschonken diende te worden dan thans het geval is, al valt hier direct aan toe te voegen, dat het
Departement bij de tenuitvoerlegging der omzetbelasting
een open oog voor de belangen van het bedrijfsleven
heeft gehad en met bewonderenswaardige souplesse tal
van bedrijfsmoeilijkheden heeft weten op te lossen.
De van den handel na te heffen belasting mDet kra3hten3
art. 6 in drie gelijke twee-maandelïjksche termijnen
worden betaald. De wetgever heeft echter beseft, dat
vooral voor handelaren, wier handelsvoorraden een
geringe omzetsuelheid hebben, daaruit hetalingsmoeilijk-
heden kunnen voortko’ne.. Hetzelfde geldt voor ha idelare
1,
van wie meer dan 2 pCt. van het bedrag van hun vorraacl
wordt geheven. Met het oog hierop is in art. 5, lid 5 de moge-
lijkheid geopend, dat door het 1-loofd van het Departe-
ment van Financiën dergelijke handelaren voor die oude
voorraden aangewezen worden als te zijn fabrikant. Het gevolg daarvan is, dat zij de na te heffen belasting eerst
zullen hebben te betalen als zij den voor”aad verkoopen.
Maar, kennelijk uitgaande van de gedachte ,,voor ivat
hoort wat”, zullen zij dan belasting hebben te betalen
over hun verkoopprijzen en niet over hun inkoop-
prijzen.
De Uitvoeringsresolutie werkt deze mogelijkheid nader
uit en schrijft den Inspecteurs voor, dat zij op daartoe ge-
daan verzoek handelaren in boeken, in gouden en zilveren
werken, in gedistilleerd, in wijn en in suiker, die op 1 Octo-
ber ’40 een voorraad van meer dan f 10.000.—t hebben,
voor dien voorraad als fabrikant mogen aanmerken.
Indien bij zondere omstandigheden daartoe aanleiding
geven, mogen de Inspecteurs ook in andere gevallen tot
aanmerking van handelaren als fabrikant van oude
voorraden ovérgaan. Uit de Leidraad blijkt echter, dat dit
slechts in zeer bijzondere gevallen zal mogen ge-
schieden.
Aangezien het wijzigingsbesluit de voorraden van alle
groot- en kleinhandelaren zonder eenig onderscheid aan
de naheffing onderwerpt, is het gevolg, dat goederen, die
anders nooit met omzetbelasting zouden zijn – belast,
alsnog met deze heffing worden belast. Om een voorbeeld
te noemen: een schilderijenhandelaar, die een Rembrandt
op voorraad heeft, of een antiquair, die een kunstvoorwerp
uit den tijd, dat de Batavieren hier te lande kwamen,
op magazijn heeft, zal daarover blijkens den tekst van het
besluit moeten betalen. Het zal een schrale troost voor
den schilderijenhandelaar zijn, dat hij, door zich als fa-
brikant te laten aanmerken, in den zin der wet voor
Rembrandt zelf doorgaat.
Het is juist deze consequentie van het besluit, die
ons den ondertitel van deze paragraaf in de pen gaf. Naar
verluidt, heeft de hier gesignaleerde consequentie van, het
besluit met name t.a.v. antiquairs e.d. reeds de aandacht
van het Departement en valt wellicht een milde uitwerking
van den tekst op dit punt te verwachten.
Juridisch beschouwd is o.i. in een wijzigingsbesluit van
de omzetbelasting, zooals wij die hier te lande kennen,
deze naheffing over voorradn van vôér 1934 kwalijk te
motiveeren. Immers, alles wat vôér 1 Januari 1934 door den fabrikant reeds geleverd was en dus aan den handel
of de consumenten was overgegaan, is steeds vrij geweest
van omzetbelasting (zie o.m. de overgangsbepaling,
vervat in art. 39 bis van de wet). Of moet men het wijzi-
gingsbesluit zoo opvatten, dat mede gewijzigd worden de
oorspronkelijke bepalingen omtrent de inwerkingtreding
der wet en deze tot op zekere hoogte alsnog wordt ver-
vroegd tot het begin van de menschelijke jaartelling?
De schoen wringt hem natuurlijk hier, dat door de na-heffing over de handeisvoorraden twee systemen, waar-
naar een omzetbelasting geheven kan worden,
•
met elkaar
worden vermengd. In onze wet is vervat het systeem van
eenmalige heffing bij den fabrikant; men had ook als sys-
teem kunnen kiezen eenmalige heffing bij den kleinhande-
laar (op het moment van levering aan den consument).
Was indertijd dit laatste systeem gekozen, dan was een regeling van de naheffing over handeisvoorraden thans
niet noodig geweest.
Krachtens art. 5 lid 2 wordt de naheffing over de
handelsvoorraden berekend over den inkoopprijs der
goederen, voor zoover niet aannemelijk is, dat de bereke-
ning op een anderen voet moet geschieden. Door in deze
den inkoopprijs te nemen wordt de handelaar feitelijk
zwaarder belast dan in het systeem der omzetbelasting
past. Immers, in art. 7 der wet wordt onder den verkoop-
prijs van den fabrikant (d.i. dus de inkoopprijs van den
handelaar) verstaan: ,,de zuivere prijs, die den kooper in
,,rekening wordt gebracht, verhoogd met de kosten,
,,die de kooper aan den verkooper voldoet, echter zonder
,,kosten van verpakking, voor zoover deze tegen den in
,,rekening gebrachten prijs wordt teruggenomen. Voor
,,zoover in den verkoopprijs kosten van vracht en/of
,,assurantie zijn begrepen, kunnen deze voor de bereke-
,,ning van de belasting in mindering worden gebracht.”
In
–
den inkoopprijs, dien men thans wil belasten, zijn
dergelijke aftrekposten doorgaans ingecalculeerd. Iets
dergelijks geldt ook voor de goederen, die geïmporteerd
werden. Het waardebegrip der Tariefwet (en der Waarde-
wet) valt niet samen met den inkoopprijs, zooals men
dien in het handelsverkeer kent. Hoe is in deze bijv. te
handelen als de inkoopprijs niet onder normale omstan-
digheden is bedongen, waarvoor de Tariefwet (en de
Waardewet) een bijzondere regeling geeft?
De tekst van art. 5 lid 2 van het besluit opent met de toe-
voeging ,,voor zoover niet -aannemelijk is, dat de be-
rekening op een anderen voet moet geschieden” de moge-
lijkheid om voor de hier gesignaleerde incongruentie
tusschen de wet en het herzieningsbesluit een regeling te
treffen. Maar het scheppen van een bevredigende regeling
zal, nu feitelijk twee systemen van heffing van een omzet-
belasting worden ingevoerd, technisch niet gemakkelijk
zijn. Uit de Leidraad blijkt intusschen, dat men met die
toevoeging slechts het oog had op de gevallen, waarin de
handelaar, die de naheffing moet betalen, de goederen
niet rechtstreeks van den fabrikant of uit het buitenland heeft betrokken, of wel ze als kleinhandelaar heeft ont-
vangen van een fabrikant, die in het bezit is van een
vergunning van art. 4, waarbij de overdrachtsprijs is gesteld
op den groothandelsprijs. In die gevallen zit in den inkoop-
piijs de indertijd reeds geheven omzetbelasting dermate ver-
werkt, dat voor den handelaar de reeds betaalde omzetbe-
lasting bij wijze van spreken gemaskeerd is. Uit deze pas-
sage in de Leidraad blijkt intusschen, dat het de bedoeling is
geen omzetbelasting na te heffen over reeds betaalde
omzetbelasting, hetgeen logisch is. Het lijkt waarschijn-
lijk, dat in de praktijk op dit punt nog al wat moeilijkheden
te duchten zijn.
Van belang is tenslotte er op te wijzen, dat art. 10 van
het besluit een voorschrift bevat, waardoor zij, die krach-
tens oude contracten goederen moeten leveren of een
werk moeten opleveren, de omzetbelasting, die over de
daarbij te gebruiken goederen krachtens dit besluit alsnog
gevorderd wordt, kunnen verhalen op hun afnemers.
Een dergelijke bepaling was ook opgenomen in de oorspron-
kelijke wet en in de herzieningswet van 1938.
Mr. Dr. E. TEKENBROEK.
,
f’ —v. -V •
—e
–
f..
592
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 September 1940
DE HAND AAN
DEN PLOEG.
De geheele wereld ziet met spanning den afloop van
den oorlog tegemoet en de veranderingen, welke deze
in de internationale constellatie zal teweegbrengen.
Velen hopen daarbij op een niet langer in zich zelf
verscheurd Europa, opdat de Westersche cultuur voortaan
ieder, die haar wil belagen, krachtig en welbewust tege-
moet zal kunnen treden. Voor ons, Nederlanders, bestaat nog een extra reden
tot gespannen afwachting. Dat ons land zich in de naaste
toekomst veel meer dan tot dusverre op onzeri Ooste-
lijken nabuur zal moeten oriënteeren, politiek en eco-nömisch, wordt door weinigen bètwijfeld. In hoeverre
zal het echter zijn zelfstandigheid herkrijgen, in hoeverre
zal het economisch, niettegenstaandè hechte banden
met Duitschland, een eigen leven kunnen leiden? De rede, door Dr. Seyss-Inquart bij de aanvaarding
van het gezag over ons land gehouden en de daarop ge-
geven toelichting klinken vrij bemoedigend. Immers, er
blijkt uit, dat het bij de bezetting niet de bedoeling was
ons land eenvoudig aan Duitschland gelijk te schakelen,
doch om de tradities van het land, opgebouwd in een
cultuur van vele eeuwen, zoo veel mogelijk te eerbiedigen.
Tot die tradities behoort zonder twijfel een groote
mate van economische vrijheid.
Het komt mij voor, dat wi.j een verwezenlijking van
de uit die rede blijkende bedoeling het beste kunnen
bevorderen door onze rechtsinstellingen zoodanig te her-
zien, dat zij, onze vrijheidstradities zoo veel mogelijk spa-
rende, meer overeenstemmen met die vormen van so-
ciale rechtvaardigheid, welke dooi Duitschiand thans
sterk naar voren worden gebracht, zonder dat men
klaic/ce-
loos overneemt alles, wat de laatste jaren door dat land
aan nieuwe maatregelen is genomen.
Men vergete nimmer, dat de toestanden in en de histo-rische ontwikkeling van Nederland en Duitschland naast
veel overeenkomst ook vele verschillen vertoonen. Daarom
zullen maatregelen, welke voor Duitschland nuttig of zelfs
noodzakelijk zijn gebleken, dat nog niet noodwendig
voorNederland behoeven te zijn.
Verder zal Nederland, ook indien het voortaan in de
eerste plaats op Duitschland zal zijn aangewezen, toch
door zijn ligging en tradities meer dan dat land zijn wel-
vaart ook in zijn handel met overzeesche gewesten moeten
zoeken.
Van Duitsche zijde wordt Nederland geacht nog steeds
te behooren tot de zgn. kapitalistische landen, omdat
het economische leven er als regel (zij het dan een regel
met een steeds groeiend aantal uitzonderingen) werd
beheerscht door vrije economische krachten, zulks in
tegenstelling met de totalitaire landen, waar in hoogste
instantie steeds de overheid het laatste woord heeft.
Door dit laatste acht men het daar ook mogelijk de
conjunctuur geheel te heheerschen, daar immers zoowel
prijzen als productiekosten en dus ook de rentabiliteit
in handen der overheid zijn.
Zoodanige beheersching is echter voor 100 pCt. slechts bereikbaar bij volledige zelfvoorziening in een afgesloten
economisch geheel. Immers anders kunnen de prijzen
van uit het buitenland te betrekken grondstoffen en van
aan het buitenland te leveren goederen de rentabiliteits-
rekening in de war sturen.
In dit opzicht is het te vreezen, dat Nederland door
zijn ligging en handelstradities, ook na aansluiting bij
een Duitsche ,,Grossraum”, frij kwetsbaar zal blijken tegen-
over invloeden van buiten. Daar het is aangewezen op
oerschillende
centra van ordening, zal de Duitsche dver-
heid de rentabiliteit van Nederland’s bedrijfsleven als
geheel moeilijk tegen verstoringen van die zijde kunnen
beschermen.
Daarom reeds is het te hopen, dat voor ons land een
deel van de vrije werking der economische krachten ge-
handhaafd moge blijven, opdat langs dien weg, althans
tot op zekere hoogte een aanpassing aan wijzigingen
van buiten kan p]aats hebben.
De tegenzin tegen alles, wat aan het zgn. kapitalisme
herinnert, doet mij echter vreezen, dat daarop weinig kans
bestaat, indien niet ons recht wordt gezuiverd van die
fouten, welke dat stelsel in discrediet hebben gebracht.
Hier
ligt dus een terrein voor nationale hervormings-
w’erkzaamheid.
Hier
zal
op korten termijn
moeten worden
ingegrepen, wil men regeling op Duitsch bevel en dus
waarschijnlijk ook geheel naar Duitsch model voorkomen.
Wat zijn de voornaamste fouten van dat zgn. kapi-
talisme?
In de eerste plaats wordt daaraan veelal verweten, dat het voortbrengt hetgeen de meeste
u’inst
belooft,
niet datgene waaraan de meeste
behoefte
bestaat. Deze
tegenstelling is echter in werkelijkheid niet zoo groot
als zij wel lijkt, want de winst op de voortbrenging van
een artikel neemt c.p. toe naar gelang de vraag ernaar
toeneemt, terwijl men een artikel vraagt op grond van
behoefte, dit laatste woord opgevat in den ruimsten zin, waarin de economie het gebruikt. Ook bij de kapitalisti
sche productiewijze wordt de voortbrenging dus door de
behoefte geprikkeld, al moet worden toegegeven, dat die
prikkel alleen uitgaat van koopkrachtige behoefte, zoodat de mogelijkheid bestaat, dat minder dringende behoeften,
indien zij slechts door voldoende koopkracht worden
ondersteund, eerder bevrediging krijgen dan meer drin-
gende, welke die koopkracht missen. Zooals ik op hlz. 143
van mijn Hoofdstukken der Economie
(Haarlem, 1930)
opmerkte, zal hier door sociale maatregelen uitkomst
moeten worden geboden, zooals dit trouwens in alle lan-
den geschiedt, hier meer en daar minder.
Dat de kapitalistische voortbrenging
a’inst beoogt,
zal haar moeilijk ten kwade kunnen worden geduid, want
welbezien beoogt
iedere
voortbrenging winst, d. i. een
overschot boven de offers, welke de productie eischt.
s,r
er
k
zaam
h
e
d
en
welke geen meerwaarde leveren, kunnen
zelfs moeilijk als voortbrenging worden bestempeld.
Men verwijt het kapitalisme ook, dat het arbeidsloos
inkomen oplevert. Niemand zal echter
kunnen
wenschen,
dat alleen de productiefactor arbeid als bron van inkomen
zal worden toegelaten, want arbeid-alleen is slechts in staat om een uiterst spaarzaam inkomen op te leveren,
zoo spaarzaam, dat niemand er naar tegenwoordige op-
vattingen een menschwaardig bestaan aan kan ontleenen.
Eerst wanneer de arbeid door kapitaal wordt onder-
steund, kan het resultaat van den arbeid en daarmede
ook het arbeidsinkomen groeien. Ook wie kapitaal be-
schikbaar stelt, bewijst dus een dienst aan de voort-
brenging. Kapitaal en arbeid bewijzen beide zoodanige
diensten. Zij zijn dan ook niet elkaars vijanden, doch
vullen elkander op gelukkige wijze aan en hebben elkaar
over en weer noodig. Naar ik meen, wil het nationaal-
socialisme dan ook terecht beide factoren., welke door het
Marxisme van elkaar waren vervreemd, met elkaar ver-zoenen en door aan elk zijn plaats aan te wijzen iederen
strijd tusschen beide voorkomen, daar deze het algemeen
belang slechts kan schaden.
De ernstigste grief tegen het huidige stelsel is ni. i.
deze, dat het, met negatie van iedere rechtsoverweging, telkens den een ten koste van den ander verrijkt, zonder
zich het lot van den laatste aan te trekken.
Is die verrijking het gevolg van ontoelaatbare hande-
lingen van wie ze pleegt, dan is het de taak van de over-
heid daartegen haar maatregelen te nemen.
Erger is het, indien de géldende rechsregelen telkens
tot ongemotiveerde verrijking van den een ten koste
van den ander leiden. Dit doet zich ook ten onzent helaas
voor, omdat ons recht nog altijd vasthoudt aan de zgn.
gulden-is-gulden-fictie en dus alle in geld uitgedrukte ver-
bintenissen steeds moeten worden nagekomen met evenyeel
guldens als oorspronkelijk werd vastgesteld, ook indien
25 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
593
sindsdien de waarde van den gulden aanmerkelijke wij-
ziging heeft ondergaan. En daar de waarde van den
gulden, niettegenstaande alle echte of voorgewende
goede voornemens van wie daar invloed op kunnen uit-
oefenen, nu eenmaal
steeds
aan wijziging, en meei’malen
zelfs aan zeer aanzienlijke wijziging onderhevig is, is ons
geldverbintenissenrecht een
bron oan onrecht.
Men herin-
nere zich slechts den tijd van steeds hoogere prijzen
kort na den vorigen wereldoorlog, toen de schuldeischers,
betaling ontvangende, werden afgescheept met evenveel minwaardige guldens als voorheen meerwaardige waren
bedoeld. Men herinnere zich ook, hoe credieten, vôôr
de in 1929 begonnen depressie opgenomen in minder-
waardige guldens (immers de prijzen waren toen hooger),
nadien in steeds meer-waardige guldens (immers het prijs-
peil werd steeds lager) moesten worden afbetaald.
Deze gulden-is-gulden-fictie leidt dus tot onrecht.
Zij leidt echter ook tot een periodieke ontwrichting van
het geheele economische leven, want tot de geldverbinte-nisseri behoort ook het grootste deel der productiekosten,
zoodat genoemde fictie telkens een vanverhouding tus-
schen veranderende prijzen en kunstmatig gefixeerde
productiekosten in het leven roept, waardoor tijden van
hoogconjuctuur en depressie elkaar in een nimmer em-
digende rij afwisselen ten koste van de algemeene wel-
vaart, want iedere depressie breekt weer af, hetgeen juist
tevoren moeizaam werd opgebbuwd, terwijl werkloosheid
en armoede het gevolg zijn en het zaad wordt gestrooid van socialen en internationalen strijd en oorlog.
Ik heb dit alles echter reeds zoo dikwijls uitvoerig uiteengezet, dat ik naar de geschriften, waarin ik dat
deed, meen te mogen verwijzen, en wel in het bijzonder naar mijn in 1936 bij de firma Veenman te Wageningen
verschenen beek
Rcëele Economie.
Wellicht rijst bij sommigen de vraag, of een herleidings-
stelsel wei vereenigbaai is met het nationaal-socialistisch
streven naar beheersching der prijzen. Hierop moen ik be-
vestigend te kunnen antwoorden, daar beide hetzelfde be-
oogen, nl. de sociale rechtvaardigheid te dienen. Bij dat ge-
meenschappelijke doel zullen zij elkaar niet hinderen, want
voor zoover de prijsbeheersching gelukt en de stabiele koop-
kracht van
–
het geld waarborgt, is er uit den aard der
zaak niets te herleiden. Doch wij wezen er reeds op, dat
er huitenlandsche factoren zijn, welke niet beheerscht
kunnen worden. Bovendien zal bij een herleidingsstelsel
het beheerschte prijspeil, zoo noodig, zonder bezwaar
eens eenige wijziging kunnen ondergaan, zoodat het
geheel soepeler wordt en verstarring wordt voorkomen.
Tenslotte nog een vraag: Is het nu wel het juiste oogen-
blik om nogmaals op deze hervorming aan te dringen?
Is daarvoor het lot der wereld en daarmede ook dat van
ons land thans niet te zeer alhankelijk van den afloop
van den oorlog en daarvan alleen?
Eigenlijk is het antwoord op deze vragen reeds gegeven.
Daaraan zij echter nog het volgende toegevoegd.
Inderdaad is een spoedig einde van clezen rampzaligen
strijd tusschen verw’ante volkeren datgene, waarnaar
ieders wensch vôôr alles moet uitgaan, doch op de ver-
vulling van dien wensch kan ons land helaas thans geen
invloed uitoefenen. Daarom zal men goed doen zijn krach-
ten aan te wenden voor hetgeen het wei in het belang van de toekomst kan doen en daartoe behoort rn. i. in
de eerste plaats het wegnemen, voor ons land, van hetgeen
in het verleden onnoemelijk veel kwaad heeft gedaan, den
huidigen krijg mede heeft voorbereid en aan een verzoening van verschillende ideologieën in den w’eg staat. Op privaat-
rechtelijk gebied heeft men zich tot dusverre als een
Shylock vastgeklampt aan den letter der geldverbintenis-
sen, ook indien deze niet meer in overeenstemming was
met ingetreden veranderingen in de geldswaai’de, op
volkenrechtelijk gebied weigerde men wijziging te brengen
in verdragen, welke, in zich zelf al verwerpelijk, door d
gewijzigde omstandighéden volkomen onhoudbaar waren
geworden. Dit moest spanningen verwekken, welke vroeg
of laat tot uitbarstingen moesten leiden. Hoe dikwijls
heb ik ook dit moeten betoogen? –
Laat Nederland, zoolang het misschien nog de gelegen-
heid heeft de fouten zijner rechtsorde naar eigen inzicht
weg te nemen, met pogingen daartoe niet talmen, opdat
er niet weldra regelingen aan worden opgelegd, welke,
ontworpen naar toestanden elders, vooi ons land wellicht
niet als de meest geëigende zullen worden gevoeld. Het
zou dit dan aan eigen verzuim te wijten hebben.
Ook op agrarisch gebied zal een herleidingsstelsel als
door mij bepleit, veel gezondere toestanden scheppen
dan thans heerschen. Vaste-last-en-vraagstukken zullen
dan niet weer ontstaan. , ,Ueberschuldung” zal dan niet
licht voorkomen prijsopdrijving van den bodem zal
worden vermeden, terwijl het crediet, dat voor den min-
vermogenden ondernemer zoo heilzaam, ja, onmisbaar is,
onaangetast blijft.
W. C. MEES
R.Azn.
Wageningen, Augustus 1940.
DE ELASTICITEIT VAN DE VRAAG NAAR
MELK, BOTER EN VLEESCH.
In een vorig artikel gaven wij een uittreksel van het
theoretische gedeelte eener Zweedsche publicatie ovei’
de vraag naar veeteeltlroducten
1),
alsmede van de daarin
vervatte onderioekirigen omtrent eieren. In dit vervolg
willen wij de resultaten mededeelen, die dr. Wold bereikt
heeft t. a. v. de vraag naar melk, boter en vleesch.
Bij het artikel
melk,
dat, zooals men weet, in Zweden in
zeer groote hoeveelheden wordt gebruikt, doet zich voor
den onderzoeker de moeilijkheid voor, dat de prijs zich
slechts zeer weinig heeft veranderd in de periode, waai’over
gegvens ten dienste staan. Dat bemoeilijkt het vinden van de reactie, die het verbruik op prijsveranderingen
vertoont. Een tweede moeilijkheid is, dat ook het ver-
bruik van melk gestimuleerd is duor een intensieve pro-
paganda. Statistisch-technisch blijkt het dan ook het beste om de inkomenselasticiteit uit de statistiek der
huishoudrekeningen af te leiden en bij de berekening van de prijselasticiteit aan te nemen, dat de inkomenselastici-
teit die gegeven waarde heeft. De beide elasticiteiten
blijken zeer laag te zijn, hetgeen niet kan verbazen,
omdat, zooals gezegd, de verbruikte hoeveelheden in
Zweden zeer groot zijn.
**
S
Bij cle overige artikelen – boter en vleesch – is er
telkens een belangrijk vervangingsartikel aan te wijzen,
waarvan de prijs ook invloed zal hebben op de -vraag
naar het beschouwde artikel. Voor
bôter
is dit margarine.
De methode, die de schrijver toepast, is, dat hij eerst de
beide concurreerende artikelen tezamen neemt en de J;otale vraag tracht te verklaren uit den gemiddelden
prijs. Als steeds werkt hij ook hier met ,,reëele” prijzen en reëele inkomens, d. w. z. met voor de veranderingen
in de kosten van levensonderhoud gecorrigeerde reeksen.
Ook hier blijkt weer, dat een berekening van de prijs-
en inkomenselasticiteit tezamen uit het beschikbare
materiaal niet slaagt. De correlatie tusschen den. prijs
en het inkomen is daartoe te groot, terwijl ook hier weer
een belangrijke invloed aan de propaganda voor boter-
verbruik kan worden toegekend. ,,Voorwaaidelijke” be-
rekeningen, d. w. z. berekeningen, waarbij de inkomens-elasticiteit als bekend (uit de huishoudrekeningen) wordt
aangenomen, zijn weer noodig. De schrijver komt tot
1)
H. Wold, EIterfrâgan pâ jordbruksprodukter och
dess knslighet för pris-och inkomstförandringar. Stock-
holm 1940. Zie E. S.-B. van 18 September 1940, blz. 581.
594
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 September 1940
betrekkelijk lage waarden van de beide elasticiteiten
(onder 0.5).
Belangwekkender zijn overigens zijn pogingen om de
vraag naar boter afzonderlijk te bepalen. Deze zal dus afhankelijk gesteld moeten worden van de prijzen van
boter en margarine en van het inkomen, alsmede, even-
tueel, van een ,,propaganda-trend”. Opnieuw blijken
hierbij moeilijkheden van denzelfden aard op te treden.
Deze worden door den schrijver toegeschreven aan de
omstandigheid, dat de stimuleering van het verbruik
door de reclamecampagnes ongelijkmatig heeft gewerkt.
Vooral na 1930 is zij sterk geweest. In overleg met des-
kundigen heeft hij een niet-rechtlijriigen trend opgesteld,
die zoo goed mogelijk den wisselenden invloed der reclame
weergeeft. Met behulp van dezen trend en met de ver-
onderstelling van a priori gegeven inkomenselasticiteiten bereikt de auteur tenslotte de meest acceptabele waarden,
en wel een elasticiteit van de vraag naar boter t. o. v.
den prijs, bij constante
prijsQerhouding
tusschen boter
en margarine, van 0.7 â 0.8, en een elasticiteit t. o. v.
deze verhouding zelf van ongeveer dezelfde g ootte.
Dat wil zeggen, dat bij constanten
margarineprjs
de
elasticiteit t. o. v. den boterprijs ongeveer 1.5 bedraagt.
Duidelijke verschillen in de elasticiteit op korteren en lan-
geren termijn kon schr. niet aantoonen.
**
*
Bij het be3tudeeren van de vraag naar
o!eesch
we d
wederom eerst de totaalvraag naar rund-, kalfs- en var-
kensvieesch beschouwd. Daarna werd de vraag naar
elk dezer categorieën afzonderlijk bekeken, doch daar
de prijsbewegingen van rund- en kalfsvleesch weinig
uiteenloopen, werd slechts met één gecombineerden
prijsindex dezer twee soorten gewerkt.
De verklaring van het totale verbruik uit den gemid-
delden prijs der drie soorten gelukte niet goed.
De verklaring van het verbruik van rund- en kalfs-
vleesch slaagt behoorlijk, wanneer alleen de prijs
van deze beide soorten en het inkomen als ve klarende variabelen worden genomen; toevoeging van den prijs
van varkensvleesch als derde verklarende variabele
helpt hier niet. Daarentegen lielpt het bij de verklaring
van de vraag naar varkensvleesch wel, wanneer daarbij
met beide prijzen wordt rekening gehouden en wordt
zoodoende de beste verklaring vei kregen. De elasticiteit
van de vraag naar kalfsvleesch blijkt boven de 1.5 te
liggen; die van rund- en varkensvleesch even boven de
0.5. De elasticiteit van de vraag naar varkensvieesch t.o.v.
den rund- en kalfsvleeschprijs is 0.25. Voor de inkomens-
elasticiteiten worden hier geen hoogere waarden gevonden
dan voor de prijselsticiteiten, hetgeen bevreemding moet
wekken. De verkregen correlaties zijn echter bevredigend
wat bëtreft de mate van overeenstemming tusschen de
werkelijke en de berekende cijfers.
**
* –
In een slotbeschouwing geeft de schrijver als de meest’
waarschijnlijke door hem gevonden prijs-elasticiteïten op:
melk …………..0.2 á 0.3
vleesch, totaal
. . . . ongeveer 0.7
boter en margarine . . 0.4 h 0.5
boter …………..1.4 â 1.5 (bij constanten mar-
garinepi’ijs)
eieren
…………ongeveer 1.0
Hij maakt dan tevens vergelijkingen met eenige cijfers,
die voor andere landen ter beschikking staan. Dit is
o. m. het geval voor de Vereenigde Staten, waar het
werk van Schultz
2)
in het bijzonder aandacht verdient.
2)
1-lenry Schultz, The Theory and Measurement of
Demand. Chicago 1938, The University of Chicago Press.
Schultz vond, dat de vraag naar rundvieesch, varkens-
vleesch en schapenvleesch elk afzonderlijk kan worden
verklaard uit de prijzen van elk der drie soorten, waarbij
telkens de invloed van de prijzen der concurreerende
soorten het positieve, die van den eigen prijs het nega-
tieve teeken heeft, met de volgende elasticïteitscoëf
–
ficiënten:
Elasticiteit met betrekking tot den prijs
van:
runcivi.
varkensvi. schapenvi.
Rundvleesch ……..- 0.86
0.10
0.20
Tarkensvleesch ……..
0.19
– 0.70
0.00
Schapenvleesch
0.63
0.37
– 1.80
Vermeld wordt door Wold ook het onderzoek van
Frisch en 1-laavelmo (0310) naar de vraag naar melk in
Noorwegen. De elasticiteit bleëk daar hooger te zijn,
zij het toch ook in de me2rde heid der gevallen onder de 1.
Wold schijnt niet bekend te zijn met de Engelsche en Nederlandsche onderzoekingen op dit terrein. De vraag
naar rund- en varkensvlees3h, eieren, boter en margarine
is in ,,De Nede landshe Conjunctuur” herhaaldelijk
onderzocht. In het algemeen werden- hier hoogere elasti-
citeitscoëfficiënten gevonden: voor boter ongeveer 1,
voor rundvieesch 1.2, voor varkensvleesch 2.5. Belang-
wekkende onderzoekingen werden voorts verricht door
de heeen A. P. van den Briel en Ir. Chr. G. P. J. Smit,
die beiden hun resultaten publiceerden in de Comptes Rendus van het Ve Internationale Congres der Land-
bouwindustrïeën te Scheveningen in 1937. De heer Van
den Biiel geeft als de elasticïteit van de vraag naar melk
0.3 è 0.4, naar boter 0.9 â 1.2 en naar kaas 0.3 h 0.7 op,
waarbij hij onderscheid maakt naar den tôestand vébr
en na de crisis van 1930
3).
De heer Smit vermeldt geen
elasticiteitscoëfficiënt voor de vraag naar melk, maar
uit zijn cijfers leid ik af, dat deze door hem op ongeveer
0.3 f 0.4 bevonden werd, terwijl hij voor de vraag naar
boter eefi elasticiteit van 1.1 noemt
4).
Alles te zamen
belangwekkende gegevens, die men in Wold’s boekje
miat. Doch voor het overige kan men voor dit hoekje
slechts lof hebben. Er wordt door gedemonstreerd, dat
de begi ippen prijs- en inkomenselasticiteit definitief
van het theoretische in het practische stadium zijn ge-
komen en dat onze kennis daaromtrent zich langzamer-
hand sluit.
J. TINBERGEN.
DE RIJKSMIDDELEN OVER AUGUSTUS 1940.
11
ige meen beeld.
Uit het in dit nummer voorkomende overzicht van den
stand der Rijksmiddelen blijkt, dat de opbrengst over de
laatstverloopen maand niet onbevredigend is geweest.
Weliswaar werd de ontvangst van Juli j.l. (ruim f 38 mil-
lioen) niet gehaald, doch de zeer lage opbrengsten van Mei en Juni werden weer belangrijk overtroffen en het
in ‘s Rijks schatkist gevloeide totaal-bedrag aan niet-
directe heffingen ad f 34.805.600 bleef slechts f 2.566.300
beneden dat van de gelijknamige maand van het vorige
jaar, terwijl ten opzichte van de maandraming een nadeelig
verschil van niet meer dan f 2.736.000 valt aan te wijzen.
Niettemin mag in dit Vrij gunstige resultaat nog geen begin
van een wederopleving worden gezien, aangezien, gelijk
bij nader onderzoek blijkt, bij sommige middelen de stijging
Vgl. A. P. van den Briel, Les causes des mouvements
de la consommation de lait, de beurre et de fromage
aux Pays-Bas. C. R. du Ve Congrès Int. Techn. et chim.
des industries agicoies, vol. II, p. 477.
Chr. G. P. J. Smit, Statistische onderzoekingen be-
treffende den invloed van meteorologische factoren op
den afzet van enkele producten van de landbouwindustrie,
t. a. p., p. 498.
–
25 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
595
.
3.,
al
in opbrengst slechts van incidenteelen aard is. Wij komen
bij de afzonderlijke 1effïngen hierop terug. De evenwichtsverstoring welke de oorlog met betrek-
king tot de Rijksmiddelen veroorzaa.kte, is nog geenszins
teniet gedaan. Het niveau, waarop de opbrengst der Rijks-
middelen zich zal stabiliseeren, kan dan ook uit de gegeven
cijfèrs nog niet worden afgelezen. –
In vergelijking met de overeenkomstige maand van
1939 vertoonen de zoutaccijns, de geslachtsaccijns, de
gedistilleerdaccij ns, de suikeraccij n, de tabaksaccij ns,
de belasting op gouden en
–
zilveren werken, de omzet-
belasting en de registratierechten alle een hooger opbrengst-
cijfer. In het algemeen kan worden gezegd, dat de ver-
bruiksbelastingen ruime baten hebben opgeleverd.
De totale opbrengst over de eerste acht maanden be-
draagt f 284.488.600, tegen f 311.398.000 over hetzelfde
tijdvak van het vorige jaar en bij een evenredige raming
van f 300.333.300. Evenals in de beide voorafgaande maanden werd bij een aantal middelen zoowel de op-brengst van het voiige jaar als de raming overtroffen,
t.w. bij vijf accijnzen (op zout, op geslacht, op gedistil-
leerd, op bier en op tabak), alsmede bij de belasting op
gouden en zilveren werken en de omzetbelasting.
DiQidend- en tantièmebelasting.
De dividend- en tantièmebelasting wees een daling in
opbrengst van f1.479.600 aan, waardoor het deficit over de reeds verstreken maanden tot f 6.500.900 klom. Door
den ongunstigen internationalen toestand zijn de dividend-
uitkeeringen van verschillende ondernemingen aanzien-
lijk lager dan het vorige jaar. Overigens is het niet on-
mogelijk, dat er nog eenige achterstand zal worden in-
gehaald.
Invoerrechten.
De invoe-rejiten zijn weer bezig zich eenigsvins te hef-
stellen. In Juni kwam f 2.9i.7.800 binnen, in Juli f 3.539.900;
thans beliep de ontvangst weer f 5.277.933. Toch is de
teruggang, in vergelijking met de gelijknamige maand
van het vorige jaar, nog belangrijk (f5.459.000). Ten
aanzien van het statistiekrecht valt eenzelfde opmerking
te maken. 1-her bedroegen de ontvangsten over de drie
laatste maanden resp. f 65.100, f 82.800 en f 93.800,
terwijl ditmaal f 136.500 minder werd geïnd dan in Augus-
tus 1939. Geen enkele middelengroep heeft van de bij-
zondere tijdsornstandigheden zooveel te lijden gehad als
de hier besprokene. Gerekend over acht maanden, werd aan invoerrechten reeds f 19.264.600 minder ontvangen
dan in het vorige jaar.
Accijnzen.
Zooals reeds werd opgemerkt, waren de accijnzen niet
ongunstig. Het zout gaf wel niet zulk een hooge opbrengst
als in de beide voorafgaande maanden, doch met een
ontvangst van f 186.000 kwam deze .heffing toch nog
met f 64.300 boven die van Augustus 1939 uit, terwijl de ra-
ming met f36.000 werd overschreden. Reeds meermalen
werd gewezen op den wisselvalligen aard van deze heffing.
De ruime baten, die den laatsten tijd werden ontvangen,
staan in verband met de stremming van den uitvoer, doch
geven geen grond voor de verwachting, dat ook de vol-
gende maanden steeds een surplus zullen opleveren. De
geslachtsaccijns verschaftte de enorme opbrengst van
f 1.208.800, d.i. f 563.400 meer dan in Augustus 1939
en f 608.800 boven de maandraming. Een dergelijk record-
cijfer werd voor dit middel nog nimmer geboekt. Het,
biedt echter geen stof tot verheuging, daar de oorzaak
van de hooge opbrengst is te zoeken in de. gedeeltelijke
afslachting van onzen veestapel. Aan wijnaccijns kwam
door den verminderden invoer f 27.100 minder binnen; de tweede Iïlaand van het kwartaal is voor deze heffing
echter van minder belang. De gedistilleerdaccijns was
bijzonder hoog; een maandontvangst van f 3.666.300
werd nog nimmer verkregen. Vergeleken met Augustus
1939 bedraagt de stijging f950.400; ditmaal verviel echter
één krediettermijn meer dan in het vorige jaar. Aan bier-
accijns kwam f144.700 minder binnen; dit middel heeft
evenwel in de voorafgaande maanden extra ruim gevloeid.
Ook de suikeraccijns was ditmaal aan den hoogen kant;.
de opbrengst bedroeg f 5.128.603, d.i. f 354.500 meer dan
in Augustus 1939 en f 211.900 boven de maandraming,
hetgeen voor een maand met 4 krediettermijnen bijzonder
gunstig is. Vermoedelijk zijn echter bijzondere omstandig-
heden in het spel geieest. Tenslotte moet nog w’orden
gewezen
Sp
de uitzonderlijk hooge opbrengst van den tabaksaccijns, die het recordcjfer van f4.856.000 aan-wees. De ontvangst van Augustus 1939 werd met niet
minder dan f1.719.500 overtroffen. Naast de zucht van
het publiek tot het vormen van voorraden hebben ook de
uitvoer van rookartikelen naar het buitenland en de
leveranties aan de Ditsche weermacht de ontvangsten
gestimuleerd. Summa summarum: bijna alle accijnzen
hebben ruimebaten opgeleverd, doch er is alle reden om
aan te nemen, dat een terugslag hierop niet achterwege
zal blijven.
.4
ndere indirecte heffingen.
De belasting op gouden en zilveren werken bracht
f19.400 méér op, wat voor dit kleine middel een niet on-
belangrijk acres beteekent. Ook de omzetbelasting viel
bijzonder mee; de ontvangst bedroeg f 6.904.400, hetgeen
voor de tweede maand van het kwa taal zeer bevredigend
is; vergeleken met AugListus 1939 was de afgeloopen
maand dan ook f 1.208.093 in het voordeel. De stijging
van de prijzen van diverse artikelen is wel de hoofdoorzaak
van deze toeneming. Met de couponbelasting gaat het
daarentegen slecht; de daling bedroeg ditmaal f 162.500,
voornamelijk door het wegvallen van de couponbelasting
op buitenlandsche effecten.
De conjuntuurhefïingen waren, de omstandigheden in
aanme.king genomen, niet onbevredgend. Hef dieptepunt
van Mei en Juni j.l. is g3L.kcig a:htef den rug. Toch kwam aan zegelrechten f 46.800 minder binnen dan in Augustus,
welk bedrag geheel te wijten is aan een trager vloeien
van de beursbelasting. Veel beter staat het met de
registratierechten, die het sinds lang niet meer gehaalde
bedrag van f 1.667.059 opleverden, di. meer dan het
dubbele van wat in dezelfde maand van het vorige jaar
werd geboekt. Er is eenig herstel in den geidhandel en
in den handel in vast goed. De successierechten waren
ditmaal minder goed; de ontvangst bedroeg niet meer dan
f 2.537.300, hetgeen eén achteruitgang met f 778.000
beteekent. Hier valt wellicht eeni
g
e achterstand in te
halen. De loodsgelden gaven bijna f 1.003; de ontvangst
van Augustus 1939 bedroeg nog f 70.400.
Directe belastingen.
De achterstand in de kohierbedragen van de belastingen
naar inkomen en vermogen werd nog slechts ten deele
ingehaald. Vandaar, dat de inkomstenbelasting op ultimo
Augustus j.l. met 1 12.669.100 lager te boek staat dan het
overeenkomstige boekjaar op hetzelfde tijdstip van het
vorige jaar. Bij de vermogensbelasting bedraagt het
nadeelige verschil f 2.466.600. Eerst indien de achterstand in de uitreiking van de biljetten voor het nieuwe belasting-
jaar is weggewerkt, zal het mogelijk zijn tusschen beide
boekjaren een vergelijking te maken. Melden wij nog, dat
de grondbelasting eeh gunstig verschil van f141.600
aanwijst, hetgeen als een normaal accres kan worden be-schouwd, dat de verdedigingsbelasting 1f 2.394.000 lager
te boek staat, en dat het zuiver bedrag der kohieren van
de opcenten op de gemeentefondsbelasting thans tot
f 17.807.500 is opgeloopen.
Rijwielbelasting.
In de afgeloopen maand werd 12.634.200 aan rijwiel
r
r
596
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 September 1940
plaatjes ontvangen; met de opbrengsten van Juni en
Juli (de verkoop begon dit jaar vroeger dan anders) maakt
dit een totaal uit van f7.075.700. In dezelfde maanden
van het vorige jaar verschafte deze heffing f 7.504.800.
De vooruitgang is dus ook dit jaar weer, niet onbelang-
rijk, waartoe uiteraard de sterke inkrimping van het
automobielverkeer een van de belangrijkste oorzaken
vormt.
AANTEEKENINGEN.
Overheidsmaatregelen op economisch gebied.
RANTSOENEERING EN DISTRIBUTIE.
Papicrhout.
Deze grondstof valt eerst onder het Rijks-
bureau voor Papier, indien zij het terrein van de verwerkende
fabriek in Nederland heeft bereikt. Daarvôör valt deze on-
der het Rijksbureau voor hout. (E.Y. 6/9/’40, pag. 1105).
Tabak en tabaksproductcn.
Onbewerkte tabak en ta-
baksproducten zijn aangewezen als distributiegoederen.
(E.V. 13/9/’40, pag. 1129, 2019/’40, pag. 1166; Stct. No.
178; Verordeningenbiad No. 25).
GELD-, CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN
Behandeling vais
Incassopapier. Bij Deviezenbekend-
making No..14, d.d. 30 Augustus 1940, wordt de behan-
deling van incassopapier geregeld. Naast behandeling
door de Deviezenhanken, binnen het kader der Deviezen-
regelingen, kunnen ook andere ingezetenen, die in de
uitoefening van hun beroep of bedrijf de inning van
buitenlandsch incassopap ier voor ingezetenen plegen
te bezorgen, al dan niet onder daarbij te stellen voor-
waarden, van het Deviezeninstituut machtiging verkrij-
gen tot het verrichten van bepaalde transacties met
betrekking tot incassopapier. (E.V. 6/9/’40,pag. 1109; Stct.
No. 169.)
Betaling van Duitsche goederen. Sinds 31 Augustus
moeten betalingen wegens aankoop van Duitsche goe-
deren, bestemd voor Nederlandsche Overheidsinstellingen,
niet meer worden voldaan dooi- storting op postrekening
No. 6000 (Transferbetalingen), doch door storting in de
Nederlandsch-Duitsche clearing. (E .V. 6/9/’40, pag. 1102.)
Betalingsverkeer met verschillende landen.
Aanvullende
regeling voor liet betalingsverkeer met
./.i’elgie.
Het betalingsvrkeer van ons land met de
Iia1aansch-
.Albaneesche tolunie
geschiedt binnen het kader dei’
Nederlandsch-Duitsche en Duitseh-Italiaansch-Albanee-
sche clearing. Deze regeling is op 29 Augustus j.1. in ver-
king getreden. (E.V. 13/9/’40, pag. 1133/34.)
Nadere regelingen voor den buitenlandschen handel
en het betalingsverkeer met
Duitschiand
en
Luxemburg.
(E.V. 20/9/’40, pag. 1168).
Credit- en debetrente, provisies, enz.
(Zie ook E.-S. B.
(1286) d.d. 11 September 1940, pag. 568 onder: Aanwij-
zingen van het Nederlandsch Clearinginstituut.) 1 ngevolge
Deviezenbekendinaking No. 13 is het aan ingezetenen
zonder vergunning van het Deviezeninstituut geoorloofd:
rekeningen van niet-ingezetenen voor de daarop
verschuldigde rente te crediteeren;
deze rekeningen met rechtstreeks daarmede verband houdende provisies en andere kosten, zoomede met even-
tueele debetrente, te belasten;
te berusten in het belasten van i’ekeningen van
henzelf in het buitenland met rechtstreeks daarmede
verband houdende provisies en andere kosten, zoomede
met eventueele debetrente.
Eventueele benoodigde stortingen, op grond van het bo-
venstaande, bij het Nederlandsch Clearinginstituut be-
hoeven niet te geschieden, en, voor zoover in deze zaken
een vergunning van dit Instituut was vereischt, wordt
hiervan thans ontheffing verleend. (BV. 6/9/’40, pag.
1111; Stct. No. 169.)
Handel in buitenlandsehe fondsen.
Het verbod van
handel in buitenlandsche fondsen is ten aanzien van
eenige Duitsche fondsen met ingang van 3 September
ingetrokken. (BV. .6/9/’40, pag. 1109, Stct. No. 170.)
.Huren, pachten, enz., voor niet-ingezetenen.
De inning
van huren, pachten, renten en periodieke aflossingen van
hypotheken ‘en soortgelijke periodieke inkomsten voor
niet-ingezetenen wordt geregeld bij Deviezenbekendmaking
No. 15. (E.V. 6/9/’40, pag. 111; Stct. No. 169.)
Omzetbelasting c.q. bijzonder invoerrecht.
Nieuwe re-
geling en verhooging van de omzetbelasting. De heffing
wordt verhoogd van 4 tot 6 pCt. en voor zgn. luxe-
artikelen van’ 10 tot 12 pCt. Eenige tot nog toe vrijge-
stelde artikelen vallen thans wel onder deze belasting of
worden nu met een recht van 4 pCt. belast. Accijns en
crisisheffingen worden onder den ,,verkoopprijs” be-
grepen. Alle Nederlandsche belastingen en heffingen –
met uitzondering van het bijzonder invoerrecht zelf –
worden onder de ,,waarde” der goederen begrepen. Na-
vordering geschiedt van alle op 1 October bij groot- en
kleinhandelaren en fabrikanten-handelai’en in hun han-delsbedrijf in voorraad zijnde goederen. (E.V. 13/9/’40,
pag. 1132; Veroi’deningenblad No. 25.)
MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND DER TtIJKSMIDDELEN.
Uit. Aug. 1940
(in
Guldens).
AFDEELING fa
Icohieren
voor den dienst
1940 ‘)
Dir.
belastingen
Bedragen,
welkezijn
terugge-
.
Benaming der
Totaal
geven of
‘
Zuiver
.
aan
middelen
bedrag
anders dan
bedrag
wegens
betaling
.
ie.-.
op de kou.
0
afgescur.
. .
Grondbelast. a)
10 821.734
16.541.
10.805.190
10.663.614
Inkomst.bel. b)
63.4 79.527
2.224.084
61.255.443
73.924.512
Vermogensbel. c)
13.123.934 100.068
13.023.867 15.490.433
Vercledig.bel. T
6.985.400
92.087
6.893.313
9.287.272
Opc.
v.
d.
Gem.
fondsbel. Wet
van 2 Dec. ’39
(St.bl. no. 407)
5
)
18.006.631
199.158
17.807.472
–
112.417.226
2.631.941
109.785.285 109.365.831
Totaal
a)
1
14 hoofdsom + 20 opeenten op de tioofdsom der gebouwde
eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opcenten. c) Hoofd-
som + 75 opcenten.
‘) Voor de belastingen naar inkomen en vermogen bestaan de
vermelde bedragen uit ‘/ gedeelte van het belastingjaar 194011.941
en ‘/, gedeelte van het belastingjaar 193911940. ‘) Voor de be-
lastingen naar inkomen en vermogen bestaan de vermelde be-
dragen uit ‘/, gedeelte van het belastlngjaar 193911940 en ‘/.
gedeelte van het belastingjaar 193811939. ‘) Voor de Gemeente-
fondsbelasLing bestaan de bedragen uit 15 opcenten over het belastingjaar 193911940 en ‘/, gedeelte van 50 opcenten over
het belastingjaar 194011941.
AFDEELII’G Ib
Overige middel
en
–
Aug
/
‘
Sedert
t Jan.
1940
Overeen-
komstige
periode
1939
Benaming der middelen
Divid.- en tantitmebel.
.
1.071.377 13.842.746 20.343.680
Rechten op den invoer
.
‘)
5.277.895
‘) 57.838.869
77.103.454
Statistiekrecht
93.809 1.183.371
1.709.579
Accijns op zout
186.002 1.938.445
1.292.638
Accijns op geslacht
1.208.799
6.780.680 4.833.556
Accijns op wijn
11.839
1.130.210
1.282.121
Accijns op gedistill
3.666.344
21.269.636
19.393.504
Accijns op bier
600.571
6.155.383
5.858.155
Accijns op suiker
5.128.553 37.057.336
38.232.072
Accijns op tabak
4.855.996
29.848.526 25.286.320
Bel, op gouden en zilverw.
63.453
423.868
388.089
62.761:190
57.759.072
Couponbelasting
277.226
2.71 9.363
3.461.336
Recht, en boeten v. zegel
‘)
1.254.013
‘)
7.726.501
13.499.094
Recht, en boel..
v. registr.
1.667.050
7.273.365
9.738.317
Rècht. en boel.. v. succes-
Omzetbelasting
………6.904.392
sie, v. overgang bij over-
lijden en v.
schenking
2.537.329
26.655.724
30.653.322
Opbrengst d. loodsgelden
984
83.338 563.654
34.805.632
284.488.551
311.397.963
Totalen
…….
‘) Hieronder begrepen de sedert 41 Februari 1940 ten bate van
het Leeningfonds 1940 geheven meerdere invoerrechten (Wet van
26 April 1940, Stbl. no. 404). ‘) Hieronder begrepen wegens zegel-
recht van nota’s van makelaars en commissionnairs in effecten,
enz. /119.547 (l3eursbel.) ‘) Idem / 813.256.
Zuivere op-
brengst over het
Bedrag van de
tijdvak van 1
Benaming der middelen
raming
Jan. 1939 tot en met de maand
Aug.
1940
(9 hoofdsom + 20 opcenten
op de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen)
inkomstenbelasting ……
Vermogensbelasting …..
Verdedigingsbel. 1…….
Belasting v. cl. doode hand
Divid.- en tantlèmebel…..
Rechten op den invoer
Statistiekrecht
Accijns op zout
Accijns op geslacht ……
Accijns op wijn ……….
Accijns op gedistilleerd
Accijns op bier ……….
Accijns op suiker ……..
Accijns op tabak ……..
Bel, op gouden en zilverw.
Omzetbelasting ……….
Couponhelasting ………..
Rechten en boeten v. zegel
Rechten en boeten v. registr.
Rechten en boeten v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking.
Opbrengst der loodsgelden.
Totalen
40.703.000 10.663.813 82.500.000
95.202.075
21.000.000
21.362.812
10.500.000
10.885.038
2.000.000
•2.209.688
27.000.000 26.378.336 96.000.000 122.755.156 2.500.000
– ‘
2.539.018 2.000.000 1.710.816 7.500.000
7.929.724
2.250.000
2.371.202
28.050.000
31.502.614 8.000.000
9.168.257
56.100.000
61.126.759 36.000.000 39.507.684
575.000
636.598
82.000.000 88.784.298
5.500.000 4.682.486
23.000.000 18.017.666 16.500.000
13.494.674
48.000.000
44.218.625
750.000
658.426
568.428.000
1
615.805.765
‘1
OVERZICFIT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN HET
WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.
Dienst 1940
Bedrag van Ikohieren-tot en
raming
met de maand
Aug. 1940
Grondbelasting
(veertig
ten
hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom
wegens
ongebouwde
9.768.176
eigendommen)
……………..9.745.000
Personcele
belasting
(tachtig
ten
honderd van de hoofdsom naar
den eersten, tweeden en derden
.9.000.000
19.503.377
Gen1eentefondsbelasting
(vijf
en
twintig opcenten
op
de hoofd-
16.000.000
7.404.515
grondslag)
………………….
Vermogensbelasting (twee en twin-
tig opeenten op de hoofdsom)
.
2.500.000
1.101.550
som)
……………………
Inkomstenbelasting
(tien opcentcn
5.150.000 2.481.733
op de hoofdsom)
…………..
To talen
………
52.395.000 40.259.351
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VLRKEERSFONDS.
Aug.. 1940
1940
1939
Motorrituigen-
j
belasting
394.776
14.1 82.809
18.428.514
Rijwielbelasting
. .
2,634.218
8.046.655
7.079.920
Totalen
. . . .
3.028.994
19.229.464 26.108.434
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCIIE BANK
Valuta’s (schriftelijk en .t.t.)
IN-York 1 Berlijn IBrussel 1 Zürich IStockh.I Helsinki
17Sept.1940
1.881,
75.359
–
42.88
44.859
3.819
18
,,
1940
1 .88’/
75.359
–
42.88
44.859
3.819
19
1940
1.88’1,
75.359
–
42.88
44.859
3.819
20
,,
1940
1.88’/,
75.359
30.14
42.88
44.859
3.849
21
,,
1940
1 .88/,
75.359
30.14
42.88
44.859
3.819
23
1940
188
1
/,
75.35
30.14
42.88
44.851
3.819
Laagste d.w.
1.88’/,
75.28
30.11
42.84
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88
1
1,
75.43
30.17
42.92
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469
59.263
24.906
48.003
66.671
6.266
25 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
597
AFDEELING II. DIENSTJAAR 1939.
STATISTIEKEN.
BANKIMSCONTO
‘S.
N
cl
Disc. Viss. 3
28 Aug. ’39 Lissabon
. . .
.
4
11
Aug.’ 37
Bk.
Bel.Bi.Eff. 39 28 Aug. ’39
Londen ……..
2
26 Oct.
’39
Vrsch.inRC 39 28Aug. ’39
Madrid
……
4 29Mrt. ’39
1
)
Athene
……
6
4 Jan. ’37
N.-York F.R.B.
1
27 Aug. ’37
Batavia
……
3
14
lan.
’37
Oslo
……….
4+21 Sept. ’39
Belgrado
……
5
1 Febr. ’35
Parijs
……..
2
3 Jan. ’39
Berlijn
……..
39
9 Apr. ’40
Praag……….
3
1 Jan. ’36
Boekarest
. . . .
3
12Sept.’40
Preloria ……..
3915 Mei
’33
Brussel
……
2′) 25 Jan. ’40
Rome ……….
49 18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
4
28 Aug. ’35
Stockholm …..
.. 3917 Mei
’40
Calcutta
……
3
28 Nov. ’35
Tokio
……..
3.46 11 Mrt.’38
Dan Ing
……
4
2 Jan. ’37
Warschau …….
4918 Dec. ’37
Helsingfors
. . . .
4
3 Dec. ’34
Zwits. Nat. Bk.
19 25 Nov. ’36
Kopenhagen
.
..
4922 Mei
’40
‘) 19
%
bankwissels
in. verk.
Belgische prod. in
het buitenland.
‘) Niet officieel bevestigd.
ZILVE1U’lIIJS
GOTJDPRIJS
Londen ‘)
N. York’)
A’dam ‘)
Londen’)
17 Sept. 1940..
2311,
3411,
17
Sept. 1940..
2125
1681-
18
,,
1940..
231j.,4
34’1,
18
,,
19110..
2125
1681-
19,,
1940..
23’/,,
343/,
19
,,
1940..
2125
168/-
20
,,
1940..
2311,,
3431,
20
,,
1940..
2125
1681-.–
21
1940..
2311,,
–
21
,,
1940..
2125
1681-
23
,,
1940..
231/,
348/,
23
,,
1940..
2125
1681-
25 Sept. 1939..
2311,
3911, 25 Sept. 1939..
–
1681-
23
Aug.
1939.. 1811,,
3711,
23 Aug.
1939. .
2110
148!6
1
1,
1) In penee p. oz. stand.
‘) Foreigu silver in 6e. p. oz. fine.
‘) In guldens per Kg. 1000/1u00.
‘) In sh. p. oz. line.
STAND VAN ‘s
RIJKS
KAS.
Vorderingen
1
7 Sept. 1940
1
14
1940
Saldo
van
‘s Rijks
Schatkist
Sept.
–
bij de Nederlandsche Bank
–
t
1.846.225,81
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Voorschotten op ult. Aug.resp.
Juli 1940 aan de gemeenten
–
verstr. op a. haar uit te kee-
ren hoofds.
der pers.
bel.,
aand.
in
de
hoofds.
der
Gemeenten ………………-
,,
205.805,24
.
–
grondbel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
1
77.444.245,35
,,
77.489.624,71
gensbelasting
…………….-
Kasvord.
weg.
credietverst.
Daggeldleeningen tegen onder-
pand………………
Idem aan Suriname
1)
……
…9.666.982,70
,,
9.666.982,70
Saldo der postrek. v.
Rijks-
a/h.
huitenl
…………
…77.864.071,30
,,
77.133.834,91
Vord. op het Alg. Burg. Pen-
…….-
–
–
comptabelen
……………77.522.724,24
,,
77.662.311,10
Vord. op andere Staatsbedr.
sioenfonds
1)
…….-
–
en
inste
ll
ingen
)
22.032.818,80
,,
22.1 87.818,80
1
Dienst
1939/1940
Zuiver bedrag der ko-
1 Zuiver bedrag der
hierenvoorden dienst
1
kohieren tot en met 1938/’39 tot enm, de-
IdemaandAug.1940
zelfde maand v. 1939
Gemeente.f.belast.
,
.
1
29.783.112
42.052.328
Opc.verm. t. get. v.50
1
2.503.990
3.528.259
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET LEENINGFONDS 1940.
BENAMING DER Opbrengst over de
Opbrengst over de
anden Mei t/m.
MIDDELEN. maand Aug. 1940
ma
Aug.
1940.
10
opcenten op den
suilceraccijns
305.346 713.057
15 opcenten
op
de
rechten van succes-
sie, van overgang
en van schenking
9.842
15.340
De ten bate van dit fonds sedert 11 Februari 1940 geheven
meerdere invoerrechten zijn als ,,Rechten op den Invoer” verant-
woord onder cte rubriek 1h Overige Middelen.
V
er
p t
c n
t t
n g e n
Voorschot door de Ned. Bank
ingev. art. 16 van haar oc-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour, verstrekt
Ned. Gemeenten………
.
Schuld
aan de
Bank
voor
Schatkistbiljetten
in
omloop
,, 137.345.000,-
,, 137.345.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,, 662.800.000,-‘)
,, 692.900.000,-
Daggeldleeningen
–
–
Schuld op ult.Aug. resp. Juli’40
aan de gem. wegens a.h.uit
trooi verstrekt………..t
7.077.696,76
–
te keeren hoofds.
d.
pers.
bel.,
aand.
1.
d.
hoofcls.
cl.
grondb. e. cl
. gem. fondsb.
…25.571,84
–
alsm. ope. op die bel, en op
Zilverbons in omloop
………23.464.451,50
,,
24.454.943,-
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
Id. a h. Staatsbedr. der P.T.
de
vermogensbelasting ….
…..5.405.564,43
,,
3.137.209,85
Schuld aan Curaçao
1)
……
…….199.840,28
,,
119.840,28
Pensioenfonds ‘)
……..
…….6’i6.046,48
,,
918.837,97
Id.
aan
andere Staatsbedrij-
en T.
1)
…205.067.561,40
,,
197.952.773,19
ven
1)
….21.500.000,-
,,
21.500.000,- Id. aan div. instellingen ‘)
..,,
177.021.011,53
,,
178.540.971,52
‘) In rekg. ert. met ‘s RijksSchatkist.
‘) Rechtstreeks bij
De
Nederlandsche Bank f 77.000.000,-
‘) Idem f 77.000.000,-
598
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 Setember 1940
KOEItSEN TE LONDEN.
J-‘laansen
en
not.
9/14
Sept. ’40
4Sept.
16/21
Sept.
’40
21Sept.
tanden eenh.
Loagste
Hoogste
1940
Lrngste
1
Hoogste
1940
OfficieeB
New York
$
P.
£
k.1)2
4.03!,
4.03 4.02
4.036
4.03
Parijs
Ftp. £
– –
–
– –
–
Stockholm
Kr.p.6
16.85
16.95
16.90
16.85 16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
1
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pI
16.90
17.13
.17.016 16.90
17.13
17.01
Niet-Officieel:
Alexandrië
P. p.
£
97.50 97.50
97.50
97.50
97.50
97.50
Athene
Dr.p6
525
525
525 525
525 525
Bangkok
Sh.p.lica
22.12
22.12
22.12
22.12 22.12 22.12
Bont bay
d. p. r.
18.-
18.-
18.-
18.-
18.-
8.-
Budapest
P. p.
£
19.75
19.75
19.75
19.75
19.75
19.75
Flongkong
d.p.
$
14.98
14.98
4.98
14.98
15.-
15.-
Istanbul
TIp.I
515 515 515 515 515
515
Kobe
d.
P.
yen
14.25 14.25
14.5
14.25
14.25
14.25
Lissabon
Escs.p
£
99.80
10(1.20
00.-
99.80 100.20
100.-
Madrid
Pt.p.
£
37.70 37.70 37.70
37.70 37.70 37.70
illonI.evideo
d.p. p.
25.10 25.10 25.10
25.10
25.10 25.10
Rio de Janeiro
d. p.
mii.
oom.
nom. nom.
nom.
nam. nom.
Shanghai
d. p.
$
3.50 3.50
3.50
2.
50
3.50
3.50
Singapore
d. p.
$
28.18 29.18
28.18
28.18
28.18
28.18
‘)
Nominaal.
KOERSEN TE NEW-YOBK.
(able).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Asnsterdarn
(0
per £)
(0
per
100
/r.)($ p.
10fl
Mb.) ($ p.
fl00)
17 Sept. 1940
4.03
0
1,
–
3995
–
18
,,
1940
4.04
–
39.95
–
19
.
,,
1940
4.04
–
39.95
–
20
,,
1940
4.04
–
3995
–
21
,,
1940
4.04
–
39.95
–
23
,,
1940
4.04
–
–
39.95
–
25 Sept. 1939
3.99
1
1,
2.25°!,
40.00 53.20
Munipariteit
4.86
3.90
5
!
8
23.81 °/,
40°116
DE NEDERLANDS(1lE BANK.
Verkorte balans op 23 September 1940.
Activa.
Binnenl. Vissels,
1,
I-Ifdbank.
6
61.250.000
Promessen, enz.
Bijbank.
94.578
Agentscle.
,,
861.464
1,
62.206.062
Papier .op het Buitenland
. .
f
300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
300.000
Beleeningen
mci.
1,
Hfdbank.
1
152.738.756
‘)
voorschotten in
Bijbank.
6.278.652
rekening-courant( Agentsch. ,,
54.278.542
op onderpand
t
213:295.950
Op
Effecten
enz .
……..
f
212.314.838
‘)
Op Goederen en Ceelen ….
..98! 112
2! 3.295.950
‘)
Voorschotten
aan
het
Rijk
………………
.15.000.000
Dm11 en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
niuntmateriaal ………t
1.130.477.054
Zilveren
munt,
enz.
……
..14.736.051
1.145.213.105
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
48.234.760
Gebouwen en meubelen der Bank
………….
4.500.000
..
Diverse rekeningen
……………………..
11
52 753 736
1.542.503.593
Passiva.
Kapitaal
…………………………….t
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
4.454.251
Bijzondere
reserves ………………………
..
.
13.494.516
Pensioenfonds
…………………………10.956.268
Bankbiljetten
in
omloop
………………….1.31
8.361.650
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
17.590
Rek.-Courant
Van het Rijk
f
–
saldo’s
Van anderen
,,
171.341.811.18
171.341.811
Diverse
rekeningen
……………………..
3.877.509
1.542.503.593
Beochikbaar
metaalsaldo
………………..
549.354.987
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de
Bank gerechtigd
is
…………..1.373.387.460
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht
…………………………….
54.000.000
‘)
Waarvan
aan
Nederlandscb-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t
57.977.150
Voornaamste poyten In duizenden guldens.
1
Gouden
.
Ctt’cu-
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
1
munt en
‘),
opeischb.
i
Metaal-
/cings-
_______
Imuntrnater.
__
schulden
1
saldo
perc.
23Sept. ‘to
1.130:477
1.318.36i
171.3
5
9
1
549.355
±
77
16
‘4
1.128.389
1.314.789
184.183
1
543.086
75.3
9
,,
’40
1.134.487
1.312.709
181.791
1
536.715
±76
6 Mei
’40
1.160.287
1.1 58.613
255.183
607.242
83
Totaal
Schatkist-
Belee-
1
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
1
op het
reken.
___________
disconto’s
rechtstr.
nongen
1
buiterol.
(act.)
23Sept. ’40
62.206
54.00!!
213.296
300
53.754
16
,,
’40
78.270
70.000
210.676
i
300
52.034
9
,,
’40
85.578
77.000
207.309
1
300
52.682
6 Mei
’40
9.853
–
217.756
1
–
750
20.648
‘) Per
1
April
1940
herovaardeering van den voudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
FEDERAL RESERVE BANKS.
ala
Goudvoorraad
,,Other
1V!ssets
ou
In her-
in de
Totaal
ce,
cash”)
disc. v. d.
open
bedrag ca en
mensber
markt
–
banhs
gehocht
7 Aug.
1
40
18.286,8
18.274,0
358,9
3,2
31
Juli
’40
18.201,8
18.189,0
377,3
3,7
24
,,
’40
18.126,8
18.114,0 380,3
.
2,7
–
17
,,
’40
18.038.8 18.028,5 367,6
2,2
-.
10
,,
’40
17.955,3
17.944,5
360,2
2,0
–
3
,,
’40
17.851,3 17.840,5
338,2
2,1
–
26
Juni
’40.
17.664,3 17.653,5
378,8
2,3
19
,,
’40
17.547,7 17.536,5
371,0
2,2
12
,,
’40 17.212,7
17.201,5
367,7
2,4
5
,,
’40 47.064,0
17.053,5
348,6
2,8
29 Mei
’40
16.944,5
16.935,5
359,0
.
3,1
22
,,
’40
16.849,7
16.842,0
374,4
2,3.
0
a
–
o
,
(d
-‘
,
ov.
ec.
Notes
in circu-
latie
T.
0 aa
S
0 5
Gestort
Kapitaal
Goud-
Dek-
histgs-.
perc.°)
Atgem.
Dek-
kings-
perc’) 7 Aug. ’40
2.445,9
5.280,9
15.595,6
137,5
89,3
–
31
Juli
’40
2.447,9
5.247,6
15.574,6
137,5
89,2
24
,,
’40
2.449,9
5.223,3
15.534,9
137,5
89,2
.
–
17
,,
’40
2.449,9
5.230,4 15.439,9
137,4 89,0
10
,,
’40
2.449,9 5.232,5 15.335,6
137,2
89,0
–
3,,
’40
2.449,9 5.247,8
15.203,4
137,2
88,9
–
26
Juni
‘40.2.473,3
5.144,5
15.163,0
137,1
88,8
–
19
,,
’40
2.473,3
5.103,9 15.108,8
137,1
88,7
–
12
,,
’40
2.477,1
5.081,3
14.789,6 136,2
88,5
–
5
,,
’40
2.477,1
5.065,2
14.643,3
136,2
88,4
–
29 Mei
’40
2.477,!
5.038,4 14.542,4
136,2
88,4
–
22
,,
’40
2.477,1
4.984,6
14.527,1
136,1
88,3
–
‘)
Deze certificaten werden door de Sch3Jkist aan de Reserve
Banken gegeven voor de overname van het goud, toen de 8 op
31 Jan. ’34 van 100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
,,Other Cash” does not inelude Federal Reserve Notes or a
Bank’s own Federal Reserve
bach
notes.
‘)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare
schulden F. R. Notes en netto deposito.
‘)
Verhouding tot voorraad muntmateriaal en wettig betaal-
middel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN, AANGESLOTEN BIJ HET
FEDERAL RESERVE STELSEL.
–
Aantal
Discon-
Beleg- Resérve
bij de
1
1
Totaal
1
Waar-
van
Data
leening.
to’s en
gingen
1′.
R.
de ),o-
1
time
beleen.
banks
solo
1
1
deposit
31
Juli
’40
ï
‘TT
15.46-1
1
11.449
35.745
5.321
17
,,
’40
1
8.517
15.226 11.729
35.877
5.316
10
,,
’40
–
8.461
15.222
1
11.660
35.726
5.32
–
1
26 Juni
’40
1
8.435
15.146
1
11.669
35.676
5.312
19
,,
’40
–
8.444
15.152
1
11.595
35.604
5.306
12
,,
’40
–
8.469
15.192 11.429
3.5.644
5.311
5
,,
’40
1
8.435
5.092 11.308
35.396
5.319
29 Mei
’40
1
8.475
15.049 11.203
35.318
5.312
22
1
40
–
8.562
14.982 11.196
1
35.268
5.312
15
1
40
1
8.643
14.949
1
–
1.050
1
35.146
5.315
1
’40
1
8.661
14.881
10.859
1
34.759 5.305
24 April ’40
1
8.650
14.934 10.869
1
34.823
5.313
3
’40
1
8.469
14.666 10.437
1
34.260
5.355
BANK VAN
ENGELAND.
Bankbitj.
J3ankbitj.I
Other Securotses
Disc, and
Secu-
Data
Metaal
in
in Bank.
.
1
Departm
circutatie
Advances
ritjes
18Sept.
40
1.140
606.010
24.230
3.730 23.260
4
,.
’40
890
610.000
1
20.240 3.870 22.910
28 Aug. ’40
930
610.040
20.200 3.880
24.620
21
,,
’40
1.170
609.590
20.650
8.830
22.430
23 Aug. ’39
247.263
508.064 38.353
5.711
24.334
Gov
Public
01/oer Deposils
Dek-
l3anleers
1
01/eer
Daia,
Sec.
Depos.
Reserve
kings-
Acc.
perc.
1)
18Sept. ’40
57.820 10.880
128.790
53.160 25.110
13,1
4
,,
’40
146.100
10.850 116.280 48.450 20.880
11,9
28 Aug. ‘4 01
147.970
1
8.830
118.660
51.800 20.870
11,6
21
,,
’40
15
–
1.810
14.540
123.370
48.680 21.570
11,6
23 Aug. ‘391
99.666
1
22.371
92.132 36.229 39.199
26,0
‘)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.
DUITSCHE RIJKSBANK.
1
Goud
1
Renten-
1
Andere wissels
Betee
–
Dala
1
en
1
bank-
1
chèques
en
1
scheine
1
deviezen
1
schatkistpa pier
nin gen
15 Sept. 1940
1
77,1
1
369,2
12.792,5
29,8
7
,,
1940
1
77,4
1
373,2
i
12.782,7
18,4
31
Aug. 1940
1
77,2
1
415,0
1
12.890,8
30,6
23 Aug.
1939
77,0
1
27,2
1
8.140,0
22,2.
Data
Effec-
1
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.-
1
Diverse
ten
1
Activa
1
latie
1
Cr1.
1
Passi.va
15Sept. ’40
1
61,3
.1
1.200,3 12.396.5
1.464.8
1
498.7
7
,,
’40
1
51,0
1
1.582,0 12.625,5
1
1.578,8
1
485,1
31 Aug. ’40
1
55,9
1
1.851.4
–
13.026.5
1
1.607.6
1
492,1
23 Aug. ’39
1
982,6
1
1.380,5
8.709,8
1.195,4
t
.
454,8