18 SEPTEMBER 1940
A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN
c
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAARGANG
WOENSDAG 18 SEPTEMBER 1940
No. 1287
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans; P. Lie ftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen
en F. de Vries.
Secretaris van de Redactie: M. F. J. Gooi.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdanz-W
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Abonnemenesprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 20,— per jaar. Buitenland en
koloniën / 23,— per jaar. Josse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad gratis en genieten een reductie op
de verdere publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan
de Redactie.
Advertenties voorpagina / 0,50 per regel. Andere pagina’s
f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
Administratie van advertenties: Nijgh en van Ditmar N. T’.,
Uitgevers, Rotterdam, A msterdamn, ‘s-Gravenhage. Post-
chèque. en girorekening Ni-. 145192. Adres te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. Nr. 31696.
INHOUD:
Blz.
De industrie in de binnenstad van Rotterdam door
Piof.
TV.
E.
Boer,nan
………………….576
De elasticiteit van de vraag naar veeteeltproducten
door Prof. Dr. J. Tinbergen ………………581
Rotterdam in het eerste kwartaal van
1940
door
Mr. 11′. F. Lichtenauer ……………………583
A a n t e e k e n i n g e n.
De maatregelen tot herstel van het geldverkeer
in
België
…………………………….
583
Overheidsmaatregelen op economisch gebied . .
584
S t a t i s t i e k e n.
Bankdisconto’s – Geld- en Wisselkoersen –
Bankstaten ……………………….
585-586
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
De
geldmarkt
blijft bij voortduring gemakkelijk ge-
stemd. In den jongsten tijd waren het vooral de korte
termijnen, waarin omzetten plaats vonden, meer in het bijzonder papier per 1 October, dat door banken wordt
gezocht in verband met den op dien datum vervallenden
tweeden stortingstermijn op het door het Rijk bij een
bankconsortium ondergebrachte driej aarspapier. Op 1/
pCt. werd dit papier verhandeld. 1 November-papier
was eveneens gevraagd en werd beneden de
1/
pCt.
afgedaan. Het nieuwe driejaarspapier ging hier en daar
van hand tot hand op
1
/
8
pCt. De ruimte op de geld-
markt heeft zich ook gemanifesteerd op de prolongatie-
markt, waar, nadat gedurende zeer geruimen tijd een
rente van 3 pCt. had gegolden, het niveau op 2* pCt.
werd gebracht. De prolongatienoteering kan nu wat
meer reëele beteekenis krijgen. Immers, toen een groot
aantal fondsen eenigen tijd geleden nog niet genoteerd
waren, zoodat alleen nog maar onderpandkoersen bekend
waren, terwijl voor de meeste wel verhandelde waarden
slechts ,,fluisterkoersen” golden, was er een groot verschil
tussehen het ééne ,,pand” en het andere. Dienovereen-komstig moest feitelijk voor eiken prolongatiepost een
rentetarief worden vastgesteld, al naar de. mérites van
het pand. De prolongatierente, die officieel genoteerd
werd, moge daarbij min of meer als leidraad hebben ge-
diend, maar meer beteekenis kon zij uiteraard niet hebben.
Thans, nu meer
,
en meer fondsen weer officieel genoteerd
zijn, wordt de situatie anders en kan de prolongatierente weer wat uniformer zijn.
Nu er weer wat meer speculatieve belangstelling voor
de beui-s valt waar te nemen, krijgt ook al uit dien hoofde
de dagelijks vast te stellen rente grootere beteekenis.
Voorheen was de beteekenis der ,,oude posten”, waarvoor
sedert eenigen tijd de ter beurze vastgestelde prolongatie-
noteering – vermeerderd met 1 pCt. – ook weer als
basis geldt, grooter dan die der nieuwe posten. Ook in dit opzicht valt er dus eenige wijziging in de positie te
constateeren.
De verhouding van de schatkist tot de centrale bank
is blijkens den laatst gepubliceerden weekstaat – per
9
September – ongewijzigd gebleven; het direct onderge-
brachte schatkistpapier steeg met 1 millioen, het rente-
boze voorschot daalde met eenzelfde bedrag. De biljetten-
circulatie, die in de voorgaande weken tot een record-
hoogte was gestegen, is dit keer met rond
13
millioen
teruggeloopen.
De
ef/ectenmarkt
gaf blijk van een nerveuzen onder-
toon; meer en meer wordt duidelijk, dat de groote mate
van onzekerheid, die, zoo lang de oorlog voortduurt,
wel niet zal afnemen, een belemmering is voor het tot
volle ontwikkeling komen van den beurshandèl. Het
op Dinsdag 10 dezer tijdelijk sluiten van den hoek ,,Ko-
ninklijke olie” is daarvan een duidelijk syrnptoom.
576
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 September 1940
DE INDUSTRIE IN DE BINNENSTAD VAN
ROTTERDAM.
Een levende, snelgroeiende, zich voortdurend regeneree-
rende stad als Rotterdam, waarin telkens weer aanpassing
aan gewijzigde omstandigheden geboden is, geeft tal van,
vooral stedebouwkundige, problemen, die om oplossing
vragen. En zij werden ook geleidelijk aan opgelost, al be-
hooren vooral de binnenstadsproblemen, als overal ter
wereld,tot de moeilijkste, en al is ons polderland niët het
meest geschikt voor stadsuitbreiding, voor bouw- en in-dustrieterrein. Hoe lang duurt het niet, eer de zwaar met
grond opgehoogde terreinen eindelijk bouwrijp zijn ge-
worden. En nog versch in ons geheugen ligt de beroering,
welke werd veroorzaakt door het plan om derx spoorweg
uit het Oosten dwars over de oude binnenhavens heen in ver-
binding te brengen met de hoofdlijn en hét Centraal-station.
Niemand kon vermoeden, dat reeds zoo spoedig ruimte zou worden gegeven voor een grootscheepsche oplossing
van het binnenstads-probleem. De prijs, die ervoor betaald wordt, is echter wel heel hoog. Immers een der hoofdorga-
nen van de groote stad, de city met al haar motorische
krachten, werd met één slag verwoest. En het gaat nu
niet alleen om een nieuwe vormgeving, maar tevens om
een zorgvuldig aanvoelen, hoe de binnenstad in wezen
leefde en werkte, teneinde de nieuw te scheppen kern weer
aan alle voorwaarden voor een levend en snelkloppend
city-hart te laten voldoen.
– Het wezen van de binnenstad wordt bepaald door het
daaraan gebonden veelzijdige en fijngeorganiseerde be-
drijfsleven. Voor zoover dat bedrijfsleven daar een pri-maire functie vervult, kan dit niet straffeloos uit de bin-
•nenstad worden geweerd; ja het behoort er veeleer te
worden aangetrokken; het bepaalde het tempo en de kracht
van den hartsiag der stad. En daardoor is het van invloed
op den economischen polsslag in het geheele gebied, waarin
de stad haar dienende taak vervult.
Het gaat hier bij de groote stad om haar levensbelangen,
het gaat om primaire economische belangen
1).
Alles wat
in de groote stad een centraal en algemeen dienend karakter
heeft, behoort zooveel mogelijk in of bij de stadskern te
liggen: raadhuis, hoofdpostkantoor, stations (spoor, tram, bus), banken, beurzen, warenhuizen, groote winkelzaken,
centrale markten, grossierderijen, handelsdrukkerijen,
advocatenkantoren, expeditiekantoren (beurtvaart, bode-
diensten, enz.), hotels, restaurants, schouwburgen, con-
certzalen, enz.
De oude stadskern heeft in alle groote steden langzamer-
hand een zeer speciaal karakter gekregen. Van de verzor-
1)
Zie ook: W. E. Boerman en H. J. Keuning, De ver-
spreiding van eenige groepen van industrieën in het haven-
gebied van Rotterdam. (Tijdschrift voor Economische
Geographie, Juli 1933).
C. C.A. Last, De industrie in het 3e district der Arbeids-
inspectie, Rotterdam en omgeving (Tijdschr. v. Econ. Geogr.
Juli 1933).
W. E. Boerman, Een en ander over de ontwikkeling van
het bedrijfsleven in haar beteekenis voor den stedebouw.
(Tijdschr. v. Econ. Geogr., Dec. 1937).
W. E. Boerman, De industrie in het streekplan, mede
in verband met plaats en omvang der bebouwing. (Tijdschr.
v. Volkshuisvesting en Stedebouw, April 1939).
L. H. J. Angenot, De industrialisatie van Rotterdam.
Rotterdam 1934.
L. H. J. Angenot, De industrieele ontwikkeling van Rot-
terdam 10 jaren geleden en thans. Rotterdam 1939.
(Mededeeling Industriecommissie Rotterdam, No. 1.)
J. B. J. Ratté, Biedt de Rotterdamsche arbeidsmarkt
voldoende ruimte voor industrieele ontwikkeling? Rotterdam
1940. (Mededeeling Industriecommissje Rotterdam, No. 2).
J. W. Bonebakker, De scheepsbouwnijverbeid in en
om Rotterdam. Rotterdam 1940. (Mededeeling Industrie-
commissie Rotterdam, No. 3).
gende bedrijven vindt men daar hoofdzakelijk die, welke
een min of meer eigen karakter dragen. Een betrekkelijk
klein aantal groote en speciale zaken weet zich nog in het oude stadscentrum te handhaven, doch sommige daarvan
zijn desniettemin gedwongen om in de verschillende stads-
wijken filialen te openen, omdat de dagelijks verzorgende
bedrijven tenslotte toch in de woonwijken zelf aanwezig
moeten zijn.
Met het opleggen van beperkingen van bovenaf moet
men zeer voorzichtig zijn. Het publiek is op dit gebied
meester; het wenscht zelf de prijzen en de kwaliteiten te kunnen vergelijken. Het verdraagt niet het monopolie en
het daardoor ontbreken van een automatische prijcon-
trôle in den detailhandel. Sterker nog: gelijksoortige win-
kelzaken hebben zelfs tot zekere hoogte profijt van elkaars
nabijheid. Gezamenlijk hebben zij een sterkere aantrek-
kingskracht; bij elkaar vormen zij eigenlijk een ,,markt”. In
iedere stad zijn van dit soort marktvormingen voorbeelden
aan te wijzen: goud- en zilversmeden, antiquairs, confec-
tiezaken, bontwinkels, magazijnen van huishoudelijke ar-
tikelen, enz. zijn vaak in grooten getale bijeen te vinden.
Tal van kleine en middelgroote industrieele bedrijven,
waarvoor de geheele stad als afzetgebied heteekenis heeft
en die daardoor weer een zeker centraal dienend karakter
hebben, zijn meer of minder aan het oude-stadsgebied
gebonden. En deze binding is nog des te sterker, naarmate
de werkingssfeer van de industrieën zich ook buiten de
stad zelf uitbreidt, omdat deze gemakkelijk bereikbaar
moeten zijn, behalve voor de plaatselijke cliëntèle ook voor
den bezoeker van buiten, die zich hij zijn stadsbezoek in
zijn bewegingen bij voorkeur tot de binnenstad beperkt.
De weinig hinderlijke kleine electrische motor schept ook
in de oude binnenstad een bestaansmogelijkheid voor de
kleine bedrijven, die over krachtwerktuigen moeten be-
schikken. Van het stadscentrum uit kunnen zij met be-
scheiden middelen toch nog een betrekkelijk groot afzet-
gebied verzorgen en bereiken. Pas wanneer zulke bedrijven
groote levenskracht en sterken groei vertoonen, wanneer
de knellende banden van de beperkte ruimte te hinderlijk
worden, kunnen zij zich verplaatsing naar de aangrenzende
stadsdeelen veroorloven. Een eenmaal verworven onafhan-
kelijke positie, een gevestigde naam, enz., maken de ge-
bondenheid aan de city dan minder klemmend.
In de groeiende stad komt de binnenstad als woonstad
slechts op de tweede plaats. City-voi’ming beteekent uit-
breiding en intensiveering van het bedrijfsleven en tege-
lijkertijd ontvolking van de oude stadsdeelen
2).
Floezeer de binnenstad met haar bonte bedrijfsleven de
werkers uit alle deeleri der stad tot zich trekt, moge
blijken uit een viertal kaartjes van de woonplaatsen van
het personeel respectievelijk van een bank, van een waren-
huis, van een drukkerij en van een fabriek, alle gelegen in
den stadsdniehoek. (Fig. 1-4. Voor het jaar 1938!)
Wij zien, dat de woonplaatsen van al het personeel
van de bank van R. Mees en Zoonen (fig. 1) niet alleen op
den rechter-, doch ook op den linker Maasoever zijn te
zoeken. Het personeel van de ,,Bijenkorf” (lig. 2) bestaat
overwegend uit meisjes, wier woonplaatsen meestal worden
bepaald door het hoofd van het gezin waaruit zij komen.
Fletzeifde geldt voor het personeel der confectiebedrijven en ook voor de fabriek van chocoladewerken van Ringers
(fig. 3), welke aan de Baan gevestigd was. Al deze jeugdige
arbeiders komen uit de voikrijke woonwijken. Een drukke-
rijbedrijf als dat van Nijgh en Van Ditmar (lig. 4) heeft overwegend gezinshoofden onder zijn personeel; maar
ook hiervoor maken de gemakkelijke verbindingen een vrij
sterke spreiding der woonplaatsen mogelijk.
Dat de in de binrenstad gevestigde industrieele bedrij-
ven talrijk en van allerlei aard zijn, toont een door mij samengestelde industriekaart van Rotterdam, waarvan
2)
Zie Fr. Leyden, Die Entvölkerung der Innenstadt
in den grösseren Stëdten von Holland, IV Rotterdam.
(Tijdschrift v. Econ. Geogr., April 1935).
r
18 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
—
-..–
–
•
1
,
•,.
t.
t ‘t.
–
2′.a-•:..-“•
?e.
–
:-
.;.
–
..f 5
•-._..
‘i;
–
1A
:
i’.
•
577
(.
t
–
Fig. t.
Woonplaatsen van het personeel van 11. Mees & Zoonen, Bankiers en Assuratit je-Makelaars. (Beursplein 9-10)
Fig. 2.
Woonplaatsenvan hetipersoneel van NV. Magazijn ,,De Bijenkorf” (chiedainsclie Singel 40)
Fig. 3.
Woonplaatsen van hel personeel van N.V. Mij. tot Expi. der fa-
briek van le ki. cacao en chocolade-art. v.h. II. Ringers. (Baan 52-60)
Fig. 4.
Woonplaatsen van het personeel van de drukkerij N.V. Nijgh &
Van Ditmar. (Wijnhaven 113)
in den zomer van 1938 een goed uitgevoerde kopie aanwezig
was op de tentoonstelling ,,Ontdek Uw Stad”. Deze kaart laat zich hier moeilijk reproduceeren. Vij bepalen ons er
dus toe de kaartjes te geven van de verspreiding (om-
streeks 1932) van enkele belangrijke bedrijfsgroepen, die
in de oude stad nog al sterk vertegenwoordigd ,waren:
de metaalindustrie, de grafische bedrijven, de papier-
industrie en de kleedingindustrie. (Zie fig. 7, 8, 9 en 11). Op deze kaartjes zijn alleen de bedrijven met 10 of meer
arbeiders aangeteekend!
De geheele stad telde in de jaren, waarvoor de kaarten
gelden (d.i. ongeveer van 1936 tot 1940), bijna 1400 indus-
trieele bedrijven met ieder 5 of meer arbeiders, tezamen met bijna 39.000 arbeiders. Nu blijken er van de Rotter-
damche bedrijven met 5 of meer arbeiders door de ver-
woesting ongeveer 500, d.i. 36 pCt., te zijn getroffen, waar-
door ongeveer 11.300 arbeiders, d.i. ongeveer 29 pCt. van
het totaal aantal werkzame arbeiders, buiten werk kwa-
men. Van de getroffen bedrijven lag ruim de helft, ongeveer
260, in den ouden stadsdriehoek. Van de getroffen arbei-
ders vond bijna de helft (ongeveer 47 pCt.) emplooi binnen
den stadsdriehoek. En dan hebben wij hiermede nog alleen
de bedrijven van’S of meer arbeiders op het oog. In de
getroffen stadsgedeelten bevonden zich echter bovendien
nog ongeveer 800 bedrijven van 1 tot 4 arbèiders met teza-
men 1800 daarin werkzame personen.
Een deel van het bedrijfsleven heeft zich na de verwoes-
ting naar het Oude WTesten vêrplaatst. Dit stadsgedeelte
heeft daarmede tijdelijk de city-functie overgenomen.
Bijzondere maatregelen moesten zelfs worden genomen
om te verhinderen, dat het toch reeds zoo gevoelig vermin-
derde aantal woningen door dit proces niet nogmaals zou
worden verkleind. In hoeverre dit Oude Westen
de city-functie blijvend zal weten vast te houden, zal de
tijd moeten leeren. Van de industrieele bedrijven kwamen er eenige in het Noorden terecht. Maar ook hebben enkele
groote en vrij groote bedrijven voorgoed Rotterdam ver-
laten en zich elders gevestigd. Toch trachten de meesten
weer in Rotterdam aan den slag te komen. En het Gemeen-
tebestuur doet ook alles om door beschikbaarstélling van
terreinen, permanente gebouwen en noodgebouwen in de
behoefte te voorzien.
Met dat al blijft het vraagstuk van het herstel van de
binnenstad en daarmede van het bedrijfsleven urgent èn
vraagt het om een doeltreffende oplossing, waarbij rekening
wordt gehouden met voldoende ruimte en vrijheid voor een spontâne en oogenschijnlijk weinig aan vaste lijnen
gebondèii ontwikkeling van het aan de stadskern gebonden
economische leven. – -.
578
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 September 1940
Bed rijfsgroolte.
Om te zien in welke mate de binnenstad bezet was door
een groot aantal kleine industrieele bedrijven, behoeft men
slechts de liiernevens opgenomen grafieken te bekijken. 1)e
eerste grafiek (fig. 5, blz. 579) onderscheidt de industrieele
bedrijven volgens het aantal arbeiders, dat zij in dienst
hebben (5-9, 10-14, 15-19, enz.) en geeft’links het aantal
bedrijven, rechts het aantal arbeiders,dat in iedere grootte-
klasse valt. De
waardel!I
zijn alle gegeven respectievelijk
voor: le de geheele stad; 2e. het aaneengesloten verwoeste
stadsgehied (ongeveer 260 ha); 3e. den ouden stadsdrie-
hoek. De aan den bovenrand aangegeven percentages
hebben, wat de aantallen bedrijven betreft; betrekking
op het aantal totaal bedrijven in de geheele gemeente
(1370 bedrijven = 100 pCt) en op het totaal aantal daarin
werkzame arbeiders (38.616 arb. = 100 pCt). De getallen
zijn ontleend aan de gegevens van de Arbeidsinspectie
3).
Opvallend is het groote aantal bedrijven in de groep vaij 5-9 arbeiders, terwijl het totaal âantal daarin werkzamen
toch niet zoo groot is als het aantal, dat werkzaam was in
het veel kleinere aantal bedrijven met 500 en meer arbei-
ders. Ook blijkt, dat zich in den ouden dmiehoek nog een
paar tamelijk groote bedrijven hadden gehandhaafd.
Bedrijf sgroe pen.
De tweede grafiek (fig. 6, hlz. 579) geeft de aantallen be-
drijven en de aantallen daarin werkzame arbeiders, resp.
voor de geheele stad, voor het verwoeste stadsgehied
en voor den stadsdriehoek, doch nu ingedeeld volgens
de bedrijfsgroepen.
hierbij dient te worden opgemerkt, dat de groepen
XI—XIII, welke de Metaalbedrijven omvatten, vroeger
werden onderverdeeld in: XI smederijen enz., XII
machine-industrie enz. en XIII werven enz. Aangezien
echter de grenzen tusschen deze bedrijven moeilijk te
trekken zijn, vatte de bedrijfstelling 1930 dan ook alle
metaalbedrijven samen tot een groep XI—XhhI.
Thans gaan wij na in hoeverre in de verschillende be-
drijfsgroepen door dé verwoesting bepaalde bedrijven
worden getroffen.
Groep 1 omvat vrijwel alleen glashandel, -slijperij, -etserij
en -verzilvering en glas-in-lood-zetterij.
Groep II is in Rotterdam niet, vertegenwoordigd.
Groep III, de drukkerij, was hoofdzakelijk geconcentreerd
in en rondom.den ouden stadsdriehoek (zie het hier-
voren gegeven kaartje, fig. 7).
Groep IV betreft hoofdzakelijk timmermans-, loodgieters-,
schilders- en behangersw-erkplaatsen.
Groep V: hiertoe behoorden vooral verfmalerijen, vernis-
en lakindustrie, en verwerking van chemicaliën; oliën
en vetten en geneesmiddelen.
Groep VI: tot de hierin getroffeb bedrijven belmooren
vooral de meubelindustrie, borstelinakerij, kistenmake-rij, j alouziënfabrieken en kuiperij.
Groep VII omvat de kleedingnijverlieid en de reiniging.
Aangezien wasscherij en strijkerij hoofdzakelijk in en
bij (le woonwijken gevestigd zijn (fig. 8) werden er
Fig. 8.
De wasseherijen en strijkerijen niet 10 of beer arbeiders.
door de verwoesting slechts een negental wassclierijn
en ververijen van 5 of meer arbeiders getroffen met in
totaal 213 arbeiders. Anders is het met de kleeding-
industrie (zie lig. 9). De gemiddelde bedrijfsgrootte is
voor de kleedingindtistrie in de geheele stad 34.8 per
bedrijf, voor het verwoeste stadsgebied 36.6 per be-
drijf, doch voor
,
den stadsdriehoek 38.7 per bedrijf.
Fig. 7.
.De grafische bedrijven imiet 10 of meer arbeiders.
3)
Zij zijn niet exact geldig voor een bepaald tijdstip,
doch geven ongeveer den gemiddelden’toestand weer over
een periode van omstreeks 2 tot 3 jaren (± 1936). De
bewerking ervan, de becijferingen en het teekenwerk hadden plaats op het Econ. Geogr. Instituut. der Ned.
Econ. Hoogeschool door en onder leiding van den heer
G. H. L. Zeegers, ec.drs.
Fig. 9. De kleedingindustrie. Bedrijven niet 10 of meer arbeiders.
Weliswaar is de kleedingindustrie over het geheele stads-
gebied verspreid, zooals uit de desbetreffende grafiek (zie
– fig. 10, blz. 580) blijkt, maar dat zijn dan in hoofdzaak
de onmiddellijk verzorgende bedrijven: kleermakerijen,
kleine ateliers, enz. Zoo spoedig het bedrijven zijn van
10 of meer arbeiders, en vooral die van 20 tot 50 arbei-
ders, dan gaat het om de eigenlijke confectie-ateliers
r’
r’
i!u
–
–
rn
0
rn
EXJI
M
CP
c
Pl
.
2
2
t-
2
–
z
•!II
‘.
‘
iii&an
(1′
0
r
c
–
n
>
z
–
r
r
z
(p
0
t
–
c
1
Pl
z
-1
t-
–
t-
–
z
18 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’
II
Fig. 5.
De
industrieele
bedrijven,
gegroepeerd
volgens
bedrijfsgrootten
naar het aantal arbeiders.
1
=
Aa
=
Aardewerk,
V
=
Ch
=
Chemische nij-
glas,
kalk
en
steen»
verheici.
II
=
Di
=
Diamant e.a.
VI
=
Ho
=
Hout-, kurk-
edelsteenen.
en stroobewerking.
III
=
Gra
=
Grafische en
VII
Ki
=
Kleecling
en
fotografische bedr.
reinilng.
1V
=
Bw
=
Bouw- en aan-
VIII
=
Ku
=
Kunstnijver-
verwante bedr.
heid.
1
11H
II II
1)
I0.26 ARBEJDE.R3
Fig.’ 6.
De industrieele bedrijven volgens de groepen der bedrijfstelling.
(Zwart voor den stadsdrielioek. Donker gearceerd voor het overige
verwoeste gebied.)
IX
= Le = Leder, wasdoek, XIII = 1116e-We = Scheepsb.
rubber.
wagenb., en constr.
X
= St = Oer, steen- XIV = Pa = Papier.
»
ko1en, turf.
XV
= Te = Textielnijverh.
XI = Me-Sm = Smederijen, XVI = G.E. = Gas en Elec-
enz.
triciteit.
XII = 1′,’Ie-Mach 1Iachines, XVII = Voe = Voedings- en
motoren, enz.
genotmidd.
580
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 September 1940
IN
PROC[NTtN
VAN
ALLE KLELOP4GBEDJVEN VAN ROTrEROAM
Qg
59
_
CO
35
4D J 2D
Yô Ô
X)D
IN A5OLUTE
AANTALLEN
Fig.tiO.
Dc kleedingindustrie van Rotterdam volgens cle hedrijtsgrootlen.
(Zwart voor den stadsdriehoek. Donker gearceerci voor liet overige
verwoeste gebied.)
en fabrieken, die werken voor grossiers enz. en die
vooral lingerieën, bedrijfskleeding enz. vervaardigen. Deze zijn dan ook het sterkst in de binnenstad gecon-
centreerd geweest, zooals de kaart (fig. 9) duidelijk
laat zien.
Groep VIII speelt geen rol. Groep IX omvat in de getroffen bedrijven in het bijzonder
eenige tandtechnische inrichtingen (rubber!).
Grôep X is uiteraard niet in de stad vertegenwoordigd.
Groep XI omvatte in het verwoeste gebied allerlei metaal- be- en verwerking, van kacheismederij, koper- en blik-
slagerij tot goud- en zilversmederij toe.
Groei) XII betreft vooral de fabricage en de herstelplaatsen
van allerlei kleine en groote machinerieën, kantoor-
machines, electrische apparaten, motoren, instrumen-
ten, uurwerked, enz.
Groep XIII was vertegenwoordigd door enkele carosserie-
en wagenmakerijen en, in het zuidelijk stadsdeel, de
eigen herstelpiaats der llolland-Amerikalijn aan de
Wilhelminakade.
Groep XIV omvat de cartonnage- en papierwarenindustrie
en verder eenige boekbinderijen (voor de verspreiding
zie fig. 11).
1
…
stokerij, conservenindustrie, kaasbewerking, wij nbot-
telarij, koffiebrandei’ij, koffiepellerij, enz.
Uit de kaart van de verspreiding der metaalbewerkende
bedrijven (lig. 12) blijkt, dat deze groepen (XI-XIII) in
Fig.
12.
De metaalbedrijven
met
10 of meer arbeiders. (De met grootere
teekens aangegeven bedrijven hebben 100 of meer, resp. 1000
of beer arbeiders.)
den stadsdriehoek en daaromheen door een groot aantal
bedrijfjes vertegenwoordigd zijn. Ook de grafiek van de
bedrijfsgroepen (fig. 6) toont dit aan. Maar terwijl alle
metaalindustrieën tezamen in Rotterdam aan 1/3 van
het geheele aantal industrie-arbeiders emplooi gaven,
was slechts ongeveer 5 pCt. van alle arbeiders als metaal-
arbeider werkzaam in het verwqeste stadsgedeelte en
zelfs nog niet 2 pUt. binnen den ouden .stadsdriehoek.
Om duidelijk aan te toonen, welk gedeelte van de be-
drijven van iedere bedrijfsgroep resp. in de verwoeste ge-
bieden en in den stadsdriehoek was gelegen en welk percen-
tage van de arbeiders van iedere groep in de
verwoeste
stad, resp. in den stadsdiiehoek werden aangetroffen, vatten
wij deze percentages nog eens in een tabel samen (tabel 1).
lIet totaal aantal bedrijven, resp. arbeiders van iedere groep,
voor geheel Rotterdam is telkens als 100 pUt. genomen!
Tabel I.
:
1
V
~
t
Fig. II.
De papierwaren-
en
cartonnagebedrijven liet 10 oî meer arbeiders
Groep XV omvat, behalve de Kon. Tapijtfahriek, hoofd-zakelijk de zakkenindustrie en de zeil- en dekkleeen-
makerij.
Groep XVI was practisch niet in de verwoeste stadsdeelen
vertegenwoordigd.
Groei) XVII, de groote groep der voedings- en genotmid-
delen, was in de verwoeste gebieden vertegenwoordigd
door een 32-tal middel-groote en kleine bakkerijen,
een 10-tal tabaks- en sigarenbedrijven, en verder slage-rijen, vleeschhouwerijen, vleeschwarenfabrieken, mos-
terd- en azijnmakerij, chocolade- en suikerwerkfabrie-
ken (wo. enkele vrij groote), distilleerderij en likeur-
%
v/h aantal bedrijven
% v/h totaal aantal
arbeiders in ieclerebeclrijfs-
van geheel Rotterdam
groep
v. geli. Rotterdam
Groep
Stads-
1
liet geheel
Stads-
1
liet geheel
driehoek
J
verwoeste
driehoek verwoeste
gebied
J
gebied
T
11.76
47.06
1
8.41
50.93
II
–
–
1
–
–
III
26.74
47.69
20.81
60.14
IV
21.74
36.23
1
21.51
33.24
V.
35.89
25.64
1
9.86
15.81
VI
37.11
19.59
8.74
30.73
VII
26.69
44.22
28.80
46.20
VIII
–
25.-
–
17.65
IX
6.45
29.03
4.12
27.49
X
–
–
–
–
XI
14.29 34.8 7.77 23.73
XII
12.74 32.55
5.68
15.32
XIII
3.45
17.24 0.17
5.88
XIV
27.91
44.18
16.15 33.90
XV
39.13
56.52
16.16
26.40
XVI
–
–
–
–
XVII
16.28 30.23
15.16
31.26
(alle bed rij-
ven teza-
19.05
35.99 13.83 29.23
men)
.
–
Uit deze cijfers blijkt de betrekkelijk groote beteekenis
van den ouden stadsdriehoek voor de bedrijfsgroepen
III, IV, VII, XIV en XV.
Wanneer wij tot nu toe steeds den duidelijk zich afteeke
nenden stadsdriehoek als ,,city” hebben genomen, dan zijn
wij in zooverre niet geheel juist geweest, omdat eigenlijk ook
18 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
581
de aan de Noord- en Westzijde daaraan grenzende stadswij-
ken reeds voor een niet ongelangrijk gedeelte in het bedrijfs-
leven van de binnenstad waren betrokken. Dit blijkt uit de hier weergegeven tabel voor de verwoeste stadsgedeelten.
Tabel “:
Stadsdeel
Aantal
Gein iddeld
(de cijfers hebben
–
behalve
bedrijven
Aantallen
aantal
die voor de gemeente Rotter-
van 5 en
arbeiders arbeiders
dam
–
alleen betrekking op
meer
per bedrijf
het verwoeste gebied)
arbeiders
261
5.341
20,46
81
1.591 19,64
Stadsdriehoek
………….
96
2.777
28,93
Westen
……………….
Noorden
……………….
47
1.25
1
1
26,68
Oosten
……………….
Zuiden
……………….
8
327
40,88
Totaal v/h verwoeste gebied
493
11.290 22,90
Gemeente Rotterdam
1370
38.616 28,19
Arbeiders Bedrijven Arbeiders
Bedrijven
in
%
v/h.
in
%
van
in
%
vhs.
Stadsdeel
in
%
van
totaal
alle
md.
totaal
verwoeste
daarin
bedrijven
daarin
gebied
werkzame der werkzame
arbeiders
gemeente
arbeiders
Stadsdriehoek
.
52,95
67,31 19,05
13,83
Westen
16,43 14,09 5,9!
4,12
Noorden
……..
19,47 24,59
-7,01 7,19
Oosten
9,53
.
11,11
3,43
3,25
Zuiden
1,62
2,90
0,58
0,85
Totaalv/h
ver-
t
‘oo,-
woeste gebied
. . . .
100,-
35,98
29,24
Er is duidelijk verschil tusschen het Westen en
vooral het Noorden met het Oosten. Het Zuiden, waar-
toe de Linker Maasoever met inbegrip van het Noorder-
eilancLbehoort, en waar het om een veel minder omvangrijke
en minder aaneengesloten verwoesting gaat, kan hier buiten
beschouwing worden gelaten. (Als grens tusschen Westen
en Noorden namen wij de spoorlijn met het stukje Schie
r
kade tot aan het Hofplein, alg grens tusschen Noorden en
Oosten de lijn langs den Hoogen Boezem ovei’ het Oost-
plein naar het Maasstation).
Uit de beschouwingen, de kaai’ten en het cijfermateriaal
is thans wel duidelijk komen vast te staan, dat bij den
wederopbouw van Rotterdam rekening zal moeten worden
gehouden met het herstel vais het veelzijdige industrieele
apparaat, dat deel uitmaakte van het economische hart
der stad. Het zal echter heel moeilijk zijn, voor de vele
kleine bedrijfjes behoorlijke en niet te dure werkuimten
te scheppen. Reed-s voor enkele jaren wezen wij op de nood-
zakelijkheid van de oprichting en de exploitatie van
be-
drj/sgeboun’en,
welke er speciaal op zouden moeten worden
ingericht om aan kleinere en grootere bedrijfjes en bedrijven
bedrijfsruimten van allerlei grootten te verhuren. Maar
ook zal men de’vestiging van kleine bedrijfjes in andere
dan industriegebouwen of in andere dan industriewijken
niet mogen tegengaan: eenerzïjds teneinde het meestecono-
mische gebruik van de gebouwen te bevorderen, en ander-
zijds om aan de kleine, weinig draagkrachtige ondernemin-
gen het bedrijf in de herbouwde binnenstad niet geheel on-
mogelijk te maken. Men vergete niet, dat een voor den op-
pervlakkigen beschouwer nauwelijks waarneembare sym-
biose de neest verschillende bedrijfsgroepen en groote en
kleine bedrijven met elkander verbindt en van elkander af-
hankelijk doet zijn. Ook in de tijdelijke verschuiving naar
het Westen komt dit al weer eenigermate tot uiting.
Een belangrijk aantal van de kleine en middelgroote
industrieën zal trouwens blijvend onderdak vinden in de
gespaard gebleven aangrenzende stadsgedeelten. In het
bijzonder zal het Oude Westen van Rotterdam, dat tijde-
lijk de functie van city heeft moeten overnemen, deze
functie ook gedeeltelijk behouden. 1-let .zwaartepunt van
binnenstadsleven zal in westelijke richting blijken te zijn
verschoven, een situatie, welke ook door de ligging van
het Centraal-station en door die van de Maastunnel zal
worden beïnvloed en geconsolideerd.
W. E. BOERMAN.
DE ELASTICITEIT VAN DE VRAAG NAAR
VEETEELTPRODUCTEN.
Een Zveedsch onderzoek.
De. reeks der officieele publicaties in Zweden, die reeds
menig belangwekkend economisch onderzoek bracht, is wederom met een dergelijk onderzoek verrijkt. Zoo juist
is door het Departement van Landbouw een rapport ge-
publiceerd, dat in opdracht van de Landbouwcommissie-
1938 door Dr. H. Wold is geschreven over het onderwerp:
De vraag naar landbouwproducten en haar gevoeligheid
voor prijs- en inkomensveranderingen
1).
Dit rapport van
den bekenden mathentisch-statisticus biedt ook voor
den Nederlandschen lezer verschillende interessante con-
clusies, om welke reden wij er een uittreksel van willen
geven. Het eenige verwijt, dat men den schrijver zou kun-
nen maken, is, dat de titel niet geheel juist is. Zijn onder-
zoek heeft betrekking op eieren, boter, vleesch en melk
en voorts op een aantal verzamelposten van het budget.
Wij hebben daarom een lichtelijk gewijzigden titel boven
dit artikel geplaatst.
**
…
*
De schrijver behandelt zoowel de elasticiteit van de
vraag t.o.v. inkomensveranderingen als t.o.v. prijs,rer-
anderingen. In een wiskundig-eoonomische inleiding be-
spreekt hij de definities dier begrippen en de curven van
constante elasticiteit. Hij laat voorts zien, dat de elastici-
teit van de vraag t.o.v. den prijs voor een markt als geheel
gelijk is aan het gewogen gemiddelde van de. elasticiteiten
voor de afzonderlijke personen in die markt. Voor de inkomenselasticiteit geldt dat niet steeds, maar alleen
dan wanneer de verschillende personen met elkaar even-
redige inkomensveranderingen hebben ondergaan.
Van de statistische methoden, die ter vaststelling van
die elasticiteitscoëfficiënten kunnen worden . gebezigd,
noemt Wold eerst de
enquéte-nsethode,
waarbij een aantal
personen wordt ondervraagd. Deze methode is weinig
gebruikt en het is zeer de vraag of ze goede resultaten zal
geven; vele menschen weten n.l. zelf niet, wat ze in een hy-
pothetisch geval zouden doen. Daarnaast komen in aanmer-
king het gebruik maken van de gegevens der
huishoud-
rekeningen
(alleen voor vaststelling van de inkomens-
elasticiteit) en de methode van de
correlatierekening,
toe-
gepast op gegevens over verbruik, prijs en inkomen.
Terecht geeft de schrijver als zijn meening, dat bij deze
laatste methode de correlatiecoëfficiënt een weinig doel-
matige maatstaf is van den graad van samenhang, dien
men vindt tusschen de te verklaren cijfers (die van de
consumptie) en theoretische cijfers (berekend uit inkomen
en prijzen). Hij, bespreekt op juiste wijze de grenzen, die
aan deze methode gesteld zijn, doordat onmeethare in-
vloeden niet kunnen worden in acht genomen en doordat
het bestaan van een te hooge correlatie tusschen inkomens
en prijzen (de twee verklarende reeksen) onderling de
resultaten onzeker maakt. Onder hen, die de methode
hebben ontwikkeld en verbeterd, noemt hij onzen land-genoot Dr. T. Koopmans.
**
*
Bij een meer gedetailleerde verantwoording van de ge-
volgde methode behandelt hij de vraag van het bestaan
van meer dan één regressielijn en kiest hij, op gronden van
economische loicâ, de zgn.
eerste regressielijn
als de
meest betrouwbare. 1-lij laat ook zien, dat de gevonden
elasticiteit niet systematisch wordt beïnvloed door even-
tueele meetfouten in de cijfers der verbruikte hoeveel-
heden; wel echter door meetfouten in de cijfers der prijzen.
Vervolgens schenkt hij aandacht aan de omstandigheid,
dat in eenzelfde budgetonderzoek soms
uiteenloopende
groepen
worden opgenomen, zooals arbeiders en ambte-
1)
Efterfrâgen pâ jordbruksprodukter och dess kâns-
lighet för pris- och inkomstföriindringar, Statens offentliga
utredningar 1940: 16, Jordbruksdepartementet, Stock-
holm 1940.
582
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 September 1940
naren, of stedelingen en plattelanders, die elk een eigen
bestedingswijze van het inkomen hebben. Daardoor kan
het gebeuren, dat de eene groep bij eenzelfde inkomen en
bij dezelfde gezinsgrootte meer uitgeeft aan b.v. voeding
dan de andere groep. Als al deze groepen in elk der in-komensklassen van het beschikbare materiaal zijn ver-
tegenwoordigd, zal er geen systematische fout optreden
in de elasticiteitsberekeningen. Maar dit wordt anders, wan-
neer de eene groep gemiddeld lagere inkomens heeft dan
de andere. Er komt dan wel een systematische fout. Het
beste is, dat men de groepen dan afzonderlijk beschouwt. Een verder punt van behandeling is gelegen in de scha-
len, waarmee men gewoonlijk volwassenen, kinderen en
,,halfwassenen” op één gemeenschappelijken noemer, de zgn.
consumptie-eenheid,
brengt. Daarvoor zijn getallenschalen
opgesteld, die echter bv. in Duitschland en de Vereenigde
Staten nogal uiteenloopen. Blijkens de uiteenzettingen
van den schrijver kunnen ook hierdoor systematische
fouten optreden, die echter blijkens verderop medegedeelde
cijfers in het onderhavige geval niet belangrijk waren.
Schrijvér wijdt vervolgens een paragraaf aan de ver-
schiflen tusschen reacties op
langen
en
korten termijn,
in
het_bijzonder bij inkomensveranderingen. De lange duur
van de meeste huurcontracten en de moeite en kosten,
aan verhuizing verbonden, hebben b.v. tengevolge, dat een inkomensverandering eerst op den duur leidt tot een veran-
dering in de uitgaven voor huur. Zoodoende is de elastici-
teit op korteti termijn, die de huuruitgaven vertoonen t.o.v.
de inkomens, geringer dan de elasticiteit op langen ter-
mijn. In het totaal der andere uitgaven zal men dienten-
gevolge een tegengesteld verschijnsel kunnen waarnemen.
Tenslotte is er nog de bekende kwestie of er verband
bestaat tusschen de pri,jselasticiteit
en de
inkomenselasti-
citeit
van de vraag. Een kw’estie, waaraan reeds vele be-
schouwingen gewijd zijn en die in haar algemeenheid niet
eenvoudig is. Wold volstaat hier terecht met het vermelden
van de belangrijkste twee stellingen, nI. dat voor een
artikel, dat geheel onafhankelijk is van de overige, de beide
elasticiteiten gelijk zijn; voor een artikel, dat vervangen kan
worden, is de prijselasticiteit altijd grooter. Uitgangspunt
van zijn bewijs dezer stellingen is de voor de hand liggende
stelling, dat een evenredige verhooging van alle ‘prijzen
gelijk staat met een inkomensverlaging. Daar voor een
artikel, dat volkomen onafhankelijk is van de andere, de
prijsveranderingen van de andere artikelen irrelevant zijn,
is er voor zoo’n artikel geen verschil in vraagverandering
tengevolge van een prijsverhooging of van een inkomens-verlaging van een evengroote relatieve afmeting.
**
*
Wij hebben den inhoud van het theoretische gedeelte
van ‘iVold’s geschrift wat uitvoerig weergegeven, omdat er
eigenlijk geen boeken of artikelen zijn, waarin men dit
alles zoo bijeenvindt, ofschoon veel er van bekend is. Voor wie Zweedsch leest, is het boekje daarom een zeer gemak-
kelijke gids,•hetgeen wij uit het bovenstaande lieten blijken.
Doch ook voor hen, wien slechts de uitkomsten interessee-
ren, biedt het boekje veel. Thans willen wij daarvan het
een en ander mededeelen.
In de eerste plaats worden een aantal cijfers gegeven be-
treffende de inkomenselasticitit oan oerschillende uitgaQen-
groepen
voor Zveedsche gezinnen in 1913; 1923 en 1933.
Hieronder volgen enkele dier cijfers:
Bij een verhooging met 1 pCt van de inkomens
optredende verhoogingen in de uitgaven voor:
1913
1933
Voeding
…………….
0.45 pCt
0.53 pCt
Woning
…………….
0.76
1.28
Brandstof, licht en wasch-
artikelen
…………..
Huisraad
…………….
Kleeding en schoeisel .
Gezondheidszorg
……….
Ontwikkeling en ontspanning
Vereenigingen, verzekerin-
gen, belasting
1.44
1.24
Hulp in de huishouding
5.20
1.73
Men leest hieruit, dat van de groepen als geheel voeding
de meest noodzakelijke is, terwijl in 1913 hulp in de huis-
houding als de meest overbodige post scheen te worden
gevoeld. In 1933 is deze rol overgenomen door de uitgaven
voor ontwikkeling en ontspanning, doch de elasticiteit
daarvan is veel lager dan die van hulp in de huishouding in 1913. De woninghuur, waarvan de elasticiteit in 1913 geringer was dan 1, was in 1933 elastisch geworden. Dit is een tegen den gewonen gang van zaken ingaande ont-
wikkeling; gewoonlijk wordt bij toenemende welvaart
een behoefte meer en meer als een noodzakelijke gevoeld.
Waarschijnlijk is echter het luxe-element in de woningen
‘meer op den voorgrond gekomen.
**
*
De belangrijkste resultaten van Wold zijn uiteraard die,
welke op de afzonderlijke veeteeltproducten betrekking
hebben. Als eerste artikel behandelt hij het pluimveeteelt-
product
eieren.
Zooals bekend is, vertoonen de prijzen van
dit product aanzienlijke seizoenschommelingen. Het on-derzoek werd daarom behalve voor jaargemiddelden ook
uitgevoerd voor elk der kwartalen afzonderlijk. Het bleek,
dat de beweging van inkomens en prijzen niet onderling
gecorreleerd was, en daarom konden de prijs- en de inko-
menselasticiteit beide met Vrij groote nauwkeurigheid
bepaald worden. De inkomenselasticiteit bleek omstreeks
0.7 te bedragen. De prijselasticiteit blijkt belangrijk
grooter. te zijn bij hoogen prijsstand dan bij lagen prijs-
stand. In het goedkoopste kwartaal is zij 0.77, in het duur-
ste kwartaal [.46, of 90 pCt hooger. De prijzen zijn dan65 pCt
hooger. Dit is dus een fraai voorbeeld van een met den prijs
veranderende elasticiteitswaarde.
De auteur heeft vervolgens nog een merkwaardige po-
ging gedaan om het geheel van alle kwartaalcijfers dienst-
baar te maken aan één bepaling van de elasticiteit. Hij
gaat daarbij uit van den gedachtengang, dat het gewenscht
is om in de verklarende reeksen (prijs en inkomens) de
seizoenbewegingen te behouden en slechts het daardoor
niet te verklaren gedeelte
van
de seizoenbeweging in het
verbruik uit te schakelen. M.a.w. wordt een poging gedaan
om de autonome (niet van prijs en inkomen afhankelijke)
seizoenbeweging in het verbruik van eieren uit te schakelen
en vervolgens nog eens de elasticiteiten te bepalen. Als
indicator van deze autonome seizoenschommelingen be-
schouwt Wold het verbruik van melk. Hij motiveert dit
door er op te wijzen, dat de melkprijs geen seizoenschom-
melingen vertoont en dat de schommeling in het melk-
verbruik dus blijkbaar een seizoenschommeling in de be-
hoefte aan voeding weerspiegelt. Volgen deze cijfers is,
het kwartaal Februari—April op 100 gesteld, de vraag
naar melk in de kwartalen Mei—Juli, Aug.—Oct. en Nov.-
Jan. resp. 87, 95 en 98. Op deze basis corrigeerende vindt
de schrijver voor de inkomenselasticiteit 0.76 en voor de prijs-
elasticiteit 1.32. Deze cijfers zijn aan den hoogen kant in
vergelijking tot de hiervoor gegeven cijfers en dit wordt
door den schrijver verklaard als een aanwijzing van de
hoogere waarden van de elasticiteit op korten termijn, die
te verwachten zijn. Inderdaad hebben bij deze laatste
berekeningen de veranderingen van kwartaal op kwartaal
een belangrijken invloed, terwijl in de voorafgaande be-
rekeningen de veranderingen van jaar op jaar alleen in-
vloed hebben. Legt men, althans voor de inkomenselastici-
teit, daarnaast nog de cijfers volgende uit de budget-
statistiek, waardoor men een elasticiteit op nog langeren
termijn afleest, dan vindt men inderdaad nog lagere cijfers,
t.w. 0.3 â 0.5. De schrijver eindigt dit onderdeel met er
op te wijzen dat, zooals verwacht moest worden, de prijs-elasticiteit hooger is dan de inkomenselasticiteit.
Omtrent de onderzoekingen over de andere artikelen
moge in een vervolgartikel verslag worden uitgebracht.
J. TINBERGEN,
0.74
0.67
1.85
1.41
1.17
0.96
1.31
1.09
1.70
1.88
18 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
583
ROTTERDAM IN HET EERSTE KWARTAAL
VAN 1940,
Nadat ik gedurende vele jaren regelmatig kwartaals-
gewijs den economischen toestand van Rotterdam in dit tijdschrift heb belicht, gevoel ik mij verplicht deze serie
van overzichten voorloopig af te sluiten met de publicatie
van enkele gegevens, welke ik nog bijeen heb vermogen
te brengen over het eerste kwartaal van het loopende jaar,
het laatste uit het ongeveer honderdjarige vredestijdvak,
waarin Nederland na de liquidatie, van den Belgischen
afscheidingsoorlog heeft geleefd. Uiteraard hebben deze
cijfers slechts historische waarde, zelfs in dezen engen zin,
dat zij voor het heden en de toekomst niet van wezenlijke
beteekenis zijn. Men gelieve hen te aanvaarden als een
appendix van een afgesloten hoofdstuk.
In de eerste plaats dan enkele cijfers over de zeescheep-
vaart in de Nederlandsche zeegaten. Binnengekomen zijn de volgende aantallen loodspliclitige schepen:
1939
1940
Januari/Maart Januari/Maart
Vlissingen …………..725
357
Nieuwe Waterweg
3986
904
IJmuiden ……………940
429
Viie
………………348
2
Eems ………………301
55
De scheepvaartbeweging in den aanvang van 1940 heeft
niet slechts gestaan onder den invloed van den oorlog,
coch ook van den ongewoon strengen winter, welke uiter-
aard in de onderscheiden havens in verschillende mate
zijn uitwerking op de zeescheepvaart heeft geoefend.
Voor den Nieuven Waterweg staat intusschen wel vast,
dat de bijzonder scherpe inzinking in de eerste plaats
een gevolg was van de door den oorlog veroorzaakte ver-lamming van den doorvoer. De onderstaande cijfers (tons
van 1.000 1(g) over het vervoer van goederen langs den
Nieuwen Waterweg gedurende de eerste kwartalen van 1939 en 1940 doen dit verschijnsel duidelijk uitkomen:
T
Uitwaart- Invoer
Uitvoer
sche
sche
___________________
doorvoer
doorvoer
Jan.
1939
617.224
322.365
1.771.350
893.981
1940
517.366
164.451
27.439
402.418
Febr. 1939
527.032
285.875
1.335.132
1.02.244
1940
415.980
138.672
15.450
50.227
Maart 1939
636.765
340.172
1.579.458
1.354.915
1940
442.479
134.226
1.3.988
250.090
(Cijfers ontleend aan de publicaties van het Centraal Bureau
voor cle Statistiek.)
Zoo deed zich het merkwlcardige verschijnsel voor, dat
in de maanden Februari en Maart de enkele invoer om-
vangrijker was dan de uitvoer en de geheele doorvoer
tezamen. Eenerzijds legde dit feit getuigenis af van het
streven van Nederland om zijn voorziening met overzee-
sche goederen zoo goed mogelijk te handhaven, anderzijds
bood het een droevig beeld van de volslagen ontreddering
van het zeevervoer. Om te beginnen geldt dit voor den
uitvoer, welke in 1940, vergeleken bij 1939, was gehalveerd,
welk verlies weder voor ongeveer de helft kwam voor de
enkele rekening van de artikelen steenkool en benzine. De inwaartsche doorvoer was reeds in deze abnormale
vredesperiocle practisch verdwenen. De uitwaartsche
doorvoer vertoonde nog naar verhouding groote ge-
tallen; evenwel bestond- deze voor meer dan 90 pCt. uit
steenkool, cokes en briketten.
In nauw verband met dezen gang van zaken vertoonde
het bunkerbedrijf, voor zoover de levering aan Nederland-sche zeeschepen betreft, nog een beeld van krachtige acti-
viteit, althans in Rotterdam (en Schiedam).
In het algemeen kan worden gezegd, dat in deze dagen
van verschrompelend vervoer de activiteit langs den Nieu-
ven Waterweg in meer dan normale mate in Rotterdam
was geconcentreerd. Ongeveer 95 pCt. van de uit zee
binnenkomende schepen voer naar Rotterdam, tegen
slechts ongeveer 86 pCt. gedurende het eerste kwartaal
van 1939. Van de binnenlandsche goederen was eveneens
95 pCt. voor lossing in Rotterdam bestemd, tegen slechts
bijna 90 pCt. gedurende het eerste kwartaal van 1939.
Tezelfdertijd toonde het algemeene gemiddelde van de scheepsvrachten (1924-1926 = 1.000) de uit de volgende
cijfers (goudbasis) blijkende geweldige stijging, waartegen-over natuurlijk anderzijds ook zeer hooge uitgaven stonden:
1939
1940
Januari ……….626
2900
Februari …. ….
627
4030
Maart…………610
4207
Dat het binnenvaartverkeer in de Rotterdamsche
binnenhavens veel slechtere cijfers te zien gaf dan een jaar
te voren, is wel in hoofdzaak toe te schrijven aan den
ongewoon strengen winter, welke anderzijds leidde tot
een stijging van het goederenvervoer per spoor met onge-
veer 80 pCt. en een toeneming van de levering van electri-
schen stroom voor licht en verwarming mt bijna 15 pCt.
Met de vreemde schepen en gdederen waren ook de
vreemde menschen in Rotterdam schaarsch geworden.
Het aantal in de Rotterdamsche hotels, pensions en volks-
logementen aangekomen niet-Nederlandsche gasten daalde
van ongeveer 8400 in het eerste kwartaal van 1939 tot
ongeveer 3800 in het eerste kwartaal van 1940.
Daarnaast vertoonden de verschillende binnenlandsche
indices (bv. aanvoer van vlas en van vee) een naar ver-
houding opmerkelijke evenwichtigheid. Aan de hand van
de uitkomsten vande verschillende takken van de P.T.T.
is dit verschijnsel eveneens kenmerkend te belichten.
Icersto kwartaal
1939
1940
Verkocht aan postwaarden.
t
857.000,—
t
780.000,-
Postwisselverkeer
t 2.814.000,— . t 3.331.000,-
Postkwitanties
………….
t 2.175.000,—
t 2.240.000,—
(ingevorderd en betaald)
Stortingen en uitbetalingen
Postcheque en Girodienst.
f 4 9.994.000,—
f 54 .619.000,—
Locale teletoongesprekken . .
28.939.000
28.174.000
Interlocale teletoongesprekken (uitgaand)
797.000
865.000
Daarentegen daalde het aantal internationale telefoon-
gesprekken van 138.000 tot 73.000, van welke laatste
hoeveèlheid er alleen reeds 54.000 werden gewisseld met
de toenmalige Oslo-staten en Zwitserland.
Voor het telegramverkeer bleken de dalende tendenzen
sterker dan de opwaartsche. Ondanks een toeneming van
het aantal verzonden telegrammen van bijzondere soorten
(brieftelegrammen, uitgestelde telegrammen en nacht-
telegrammen) met ongeveer 14.000, vertoonde de totale
telegramwisseling een daling van ruim 30.000 stuks.
Ten slotte als toonbeeld van evenwichtigheid de balans
an de spaarzaamheid: de spaarbanken ontvingen aan
inleggelden f 7.672.896,95, terwijl zij torugbetaalden
f 7.621.214,27.
Slaan wij de bladzijde om.
Mr. W. F. LICHTENAUER.
AANTEEKENINGEN.
De maatregelen tot herstel van het geldverkeer in
België.
De oorzaken Qan de oerstoringen.
De moeilijkheden op het terrein van het geld- en crediet-
verkeer, welke zich in Nederland in Mei j.l. vbordeden,
waren van zoo geringen omvang, dat van sommige zijden
zelfs het bankenmoratorium als volslagen overbodig werd
aangemerkt. In België daarentegen was de situatie op dit
terrein geheel anders.
De belemmeringen van het economisch leven in België
waren in hoofdzaak te wijten aan de aanzienlijke schaarsch-
te aan contante geldmiddelen, een verschijnsel, waarvan
,,Der deutsche Volksrirt”
van 26 Juli waaraan wij het
een en ander ontleenen – de belangrijkste oorzaken ziet
in de desorganisatie van de Nationale Bank van België,
-,–
2′-
584
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 September 1940
het meenemen van groote bedragen aan baar geld door
vluchtelingen en het oppotten van geld op groote schaal.
De maatregelen tot herstel.
Daar het bestuur der centrale bank gevlucht was met
medeneming van den geheelen voorraad bankbiljetten en
cliché’s, werden in de eerste plaats de hiljettenreserves
der particuliere banken gemobiliseerd. J-Iierdoor was het
mogelijk de bonen gedurende de eerste 6 weken uit te
betalen. Bovendien werd het publiek aangespoord, de
opgepotte.biljetten weer in circulatie te brengen.
fle belangrijkste maatregel op dit gebied was echter
de oprichting per 13 Juli j.l. van een nieuwe circulatie-
bank
1
):
de Emissiebank in Brussel, met als primair doel
-de voorziening in de groote behoefte aan contant geld,
voortvloeiende uit de financiering van den wederopbouw.
Als oprichters traden 9 Belgische banken en concerns op,
welke, in afwachting van de uitgilte der nieuwe bankbiljet-
ten, hun steun verleenden bij het beleenen van Belgisch
schatkistpapier. De door de bezettingsautoriteiten bij de
Nationale Bank aangestelde commissaris houdt, daarin
bijgestaan door een vertegenwoordiger van de Reichsbank,
voortdurend toezicht op de transacties van het nieuwe
emissie-instituut.
Aan de nieuwe Emissiebank werden ruimere bevoegd-
heden verstrekt dan aan de Nationale Bank toekwamen.
Mocht de Nationale Bank slechts handelswissels met een
looptijd van niet meer dan 4 maanden disconteeren, aan
de Emissiehank werd disconto-bevoegdheid verleend voor
wissels met een looptijd van maximaal 6 maanden, terwijl
zij bovendien werd gemachtigd, de voor den wederopbouw
benoodigde middelen ter beschikking van den Staat, de
Provinciën en de Gemeenten te stellen. liet dividend
werd bepaald op maximaal 4 pCt.
lntusschen is het bestuur der Nationale Bank met den
voorraad biljetten en cliché’s uit Frankrijk teruggekeerd
en is de verplaatsing van den zetel der Bank naar Frankrijk
weer ongedaan gemaakt.
,,Der deutsche Volkswirt”
meent
echter te moeten betwijfelen, dat de Nationale Bank
zonder meer de plaats van de nieuw opgerichte Emissie-
bank zal kunnen innemen, omdat de .Emissiebank beter
aan de nieuwe behoeften van het land is aangepast en
met name zich beter leent tot inschakeling in het stelsel van
;,Arbeitsheschaffungswechsel”, waarvan men de invoe-
ring in België verwacht.
Evenals in de overige bezette gebieden zijn ook in België
weer tijdelijke maatregelen genomen in £len vorm van de
oprichting van ,,Reichskredjtkassen”, ter betaling van-sol-
dij en requisitie-vergoedingen. De ,,Reichskreditkassen-
scheine” zijn, evenals de overige Duitsche betaalmiddelen
en deviezen, bij de nieuwe Emissiebank als dekking toege-
laten. De omrekeningskoers ten opzichte van den Belgischen
Francbedroegeerst 1 : 10 en is thans gewijzigd in 1 : 12,5.
Men mag verwachten, dat de Rejchskreditkassen binnen
afzienbaren tijd weer zullen worden opgeheven, zooals in
Polen en in Nedeiland reeds is geschied.
Overheidsmaatregelen op economisch gebied.
HANDEL EN NIJVERHEID.
Bijzondere maatregelen op economisch gebied. De
wet van 26 April 1940, houdende bijzondere voorzie-
ningen met betrekking tot de in gebiedsdeelen van het
Koninkrijk der Nederlanden gevestigde naamloéze ven-
nootschappen en andere rechtspersonen, alsmede met
betrekking tot zeeschepen, die gerechtigd zijn tot het
voeren van de Nederlandsclie vlag, treedt bij Verorde-
1)
In den vorigen oorlog werd een bestaande bank – de
Société Générale de Belgique – met de biljettenuitgifte
belast.
ning vén den Rij kscommissaris met ingang van 29 Augus-
tus buiten werking. Voor 15 September 1940 moet opgave
worden gedaan van alle op grond van genoemde wet
tot stand gekomen zetelverplaatsingon van naamlooze
vennootschappen en andere, rechtspersonen. Deze ver-
plaatsingen en de daarop berustende maatregelen kunnen
geheel of gedeeltelijk nietig worden verklaard.
Voorts bevat de Verordening voorschriften ter ver-
zekering van rechten op aandeelen, welke tot uitdrukking
komen in effecten, die overgebracht zijn naar een gebied
buiten het Rijk in Enropa.
De Rijkscomn
–
iissaris kan, eveneens op grond van
deze Verordening, bepalen, dat hier te lande aanwezige
bewijzen van aandeelhouderschap (effecten) ter afstem-
peling moeten worden aangeboden. (E.V. 6/9/’40, pag.
1101; Verordeningenbiad No. 23.)
Oetrooibedragen.
Regeling van de betaling van bedragen,
verschuldigd krachtens art. 21 van de Octrooiwet 1910
j°
art. 17 van het Octrooireglement 1921. (E.V. 6/9/’40,
pag. 1102; Verordeningenblad No. 24.)
Oorlogsinolesteredieten voor bedrijven. I-Iieronder wor-
den verstaan credieten, welke voor rekening en risico
van het Rijk aan door oorlogsmölest getroffen bedrijven
worden verstrekt. De verstrekking geschiedt door middel
van stichtingen, welke ten doel hebben dergelijke ere-
dieten te verleenen; het nadeelig saldo kan ten laste
worden gebracht van het ,,Herstelfonds 1940″. Aan deze
stichtingen wordt een commissaris toegevoegd, die op
de verstrekking van de credieten toezicht uitoefent.
Verder bevat het besluit voorzieningen inzake overeen-
komsten, die door den credietnemer vé6r 15 Mei 1940
zijn aangegaan en overeenkomsten, welke door schuld-
vernieuwing in de plaats zijn gekomen van overeen-
komsten, aangegaan vôôr 15 Mei 1940. Voldoening van,
resp. afdwinging van voldoening aan,, dergelijke overeen-
komsten is slechts mogelijk na verkregen toestemming
van den aan den credietgever toegevoegden commissaris;
behoudens voor:
arbeidsovereenkomsten (behalve voor zoover be-
treft véér 15 Mei 1940 vervallen bonen);
huur- en pachtovereenkomsten;
renten van schuidvorderingen, waarvoor hypotheek
is verleend;
verplichte periodieke aflossingen van 4e onder 3
bedoelde schuidvorderingen.
Voor wederkeerige overeenkomsten geldt een speciale rege-
ling. (E.V. 6/9/’40, pag. 1102; Verordeningenbiad No. 23.)
Viseli naar Belgid en Luxeiiiburg.
Een uitvoercertificaat
voor den uitvoer van visch naar deze landen (Crisis Uit-.
voer Wet 1933) is thans niet meer vereischt.De bepalingen
betreffende de monopoliseering van den uitvoer van deze
artikelen blijven evenwel onverminderd van kracht.
(E.V. 6/9/’40, pag. 1102; Stct. No. 169.)
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.
Eieren.
Vaststelling van maximumwinkelprijzen voor
eieren. (E.V. 6/9/’40, pag. 1104; Stct. No. 170.)
Nu geen veevoeder meer wordt ingevoerd, worden
sinds 9 September geen restituties bij uitvoer van
eieren en eiproducten meer verleend. (E.V. 1319/’40,
pag. 1129; Stct. No. 175.)
Gecondenseerde melk.
Ter voorbereiding van de in-
trekking van het afleveringsverbod van gecondenseerde
melk zijn eenige maatregelen genomen. Verplichte op-
gave aan de Zuivelcentrale van voorraden grooter ‘dan
500 kg. (E.V. 13/9/’40, pag. 1128.)
Landbouw-Prijzenbesluit 1940.
Krachtens dit besluit
kunnen met ingang van 29 Augustus, voorschriften
worden gegeven ten aanzien van de prijzen van crisis-
producten. (E.V. 6/9/’40, pag. 1104; Verordeningenbiad
No. 23.)
18 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
585
RANTSOEITERING EN DISTRIBUTIE.
Brandstoffen, Vaste. Regeling van den verkoop en af-
levering van vaste brandstoffen; deze regeling geldt tot
1 October 1940. Hierbij worden onderscheiden vaste
brandstoffen voor kook- en verwarmingscloeleinden en
voor industrieel verbruik, de laatste categorie weer
gesplitst in groot- en kleinindustrie. Turf valt buiten
deze regelingen. (E.V. 6/9/’40, pag. 1105.)
Distributietoewijzingesi. Regeling van den inleverings-
termijn van distributietoewijzingen door grossiers. (E.V.
13/9/’40, pag. 1129.)
Electrotechnische Industrie. Instelling van een sectie
van het Rijksbureau voor Verwerkende Industrieën,
voor dezen bedrijfstak. Binnenkort wordt aansluiting
bij deze sectie voor de betrokken ondernemingen ver-
plicht gesteld. (E.V. 6/9/’40, pag. 1107; Stct. No. 168.)
G3ederen voor hotels e. d. Zoowel voor, zeep, benoodigd
voor de hotelwasch, als voor den aankoop van textiel-
goederen voor hotels e. d., wordt een speciale toewijzing
door de distributiekantoren verstrekt. (E.V. 13/9/’40,
pag. 1130.)
Ilars, goin en terpentijn. Deze artikelen zijn aange-
wezen als distributiegoederen. Verplichte inschrijving
van de betrokken onderiiemingen bij hej Bestuur van het
Rijksbureau voor Chemische producten. Bij de I-Iai’s-,
gom-en terpentijnbeschikking 1940 No. 1 is het met ingang
van 3 September j.l. aan ondernemingen, alsmede aan
detailhandelaren, verboden, zonder schriftelijke vergun-
ning van genoemd bestuur, deze artikelen te verhandelen
of te verwerken. (E.V. 6/9/’40, pag. 1108; Stct. No. 171;
Verordeningenbiad No. 24.)
Levensmiddelen aan hotels, café’s e. d. Toewijzingen
worden.bepaald op 50 pCt. van het verbruik gedurende
de maand September 1939. (E.V. 13/9/’40, pag. 1129.)
Non-ferro metalen. Ieder,die niet ingeschreven is hij het
Rijksbureau voor Non-ferro metalen en hoi,ider is van
voorraden van meer dan 50 kg. van deze artikelen, in
den vorm van ruw materiaal en/of halffabrikaten, moet
hiervan opgave doen aan genoemd Rijksbureau. (E.V.
6/9/’40, pag. 1107.) –
Teer.
Bij Beschikking van 31 Augustus j.l. zijn thans
teer van alle soorten, alsmede producten, grootendeels
bereid uit teer of waarvan teer het, hoofdbestanddeel
uitmaakt, aangewezen als distributiegoed. De Koolteer-
beschikking 1939 No. 1 is hiermede vervallen. De Sectie
Teer van het Rijksbureau voor Chemische producten is
belast met de uitvoering van de Teerbeschikking 1940
No. 1. Verplichte inschrijving bij deze Sectie voor de
betrokken ondernemingen. Behoudens vergunning is het
verhandelen, in voorraad hebben of verwerken van deze
producten verboden. (BV. 6/9/’40, pag. 1109; Stct.
No. 170.)
•
Terpcntijn en lijnohie voor schildersbedrijven. Regeling
van de distributie van natuur- en kunstterpentijn en van
lijnolie (al dan niet bewerkt) voor de schildersbedrijven.
Deze goederen zullen met ingang van 9 September slechts
aan schilderspatroons worden verstrekt, die ingeschreven
moeten zijn bij de sectie Verf- en Verfgrondstoffen van
het Rijksbureau voor Chemische producten. Voor kunst-
schilders zal een speciale regeling worden getroffen.
(E.V. 6/9/’40, pag. 1108; 13/9/’40, pag. 1131; Stct. No. 171.)
VERKEER.
Maximum-snelheid.
Vaststellen van maximum-snelheden
voor motorrijtuigen op alle wegen (zoowel buiten als
binnen de bebouwde kommen), waarvan slechts onder
bepaalde voorwaarden eenige diensten, alsmede artsen,
zijn uitgezonderd. (E.V. 9/8/’40, pag. 988; Verordeningen-
blad No. 15.)
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO ‘S.
N
d
Disc. Viss. 3
28Aug. ’39
Lissabon
….
4 11
Aug.’ 37
Bel.Bi.Eff. 31 28 Aug. ’39
Londen
……..
2
26 Oct.
1
39
Vrsch.inRC 3
28Aug. ’39
Madrid
……
4 29Mrt. ’39
1
)
Athene
……
6
4 Jan. ’37
N.-York F.R.B.
t
27 Aug. ’37
Batavia
……
3
14 Jan. ’37
Oslo
……….
4
21 Sept. ’39
Belgrado
……
5
1 Febr. ’35
Parijs
……..
2
3 Jan. ’39
Berlijn
……..
31
9 Apr. ’40
Praag
……….
3
1 Jan. ’36
Boekarest
. . . .
3
12Sept.’40
Pretorla
……..
3
15 Mei
’33
Brussel
……
2′) 25 Jan. ’40
Rome
……….
4
18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
4
28Aug.’35
Stockholm
……
3
17Mei
’40
Calcutta
……
3
28Nov.’35
Tokio
……..
3.46 11 Mrt’38
Dantzig
……
4
2 Jan. ’37
Warschau
……
41 18 Dec. ’37 Helsingfors
. . . .
4
3 Dec. ’34
Zwits. Nat. Bk. 11 25 Nov. ’36
Kopenhagen
.. 4122 Mei
’40
‘)
1
%
bankwissels i.z. verk.
Belgische prod. in het buitenland.
‘)
Niet officieel bevestigd.
ZILVERPIIIJS
GOUDPItIJS
Londen’)
N. York’)
A’dam’)
Londen’)
10 Sept. 1940..
23
1
1,
341
1
10 Sept. 1940..
2115
1681-
11
,,
1940..
23
7
/,,
34’1
11
,,
1960..
2115
1681-
12
,,
1940..
23
7
/,,
34’1,
12
,,
1960..
2115
1681-
13
,,
1940—
23
7
1,,
34
3
/
13.,,
1940..
2115
1681-
14
,,
1940..
2371
1
,
–
14
,,
1940..
2115
1681′
16
,,
1940..
23
1
1,
34’1,
16
,,
1940..
2115
1681-
18
Sept. 1939. .
22’/,,
36
1
1
18 Sept. 1939..
–
1681-
23 Aug.
1939.. 18
1
1.
37
1
1,
23 Aug. 1939..
2110
14816
1
1,
1)
In pence p.
oz.
stand.
2)
Foreign silver In $c. p. oz.
fine.
2)
In guldens per Kg. 10001Iu00.
) In sh.
p.
oz. fine.
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
V o r d e r i n g e n
1
31
Aug.
1940
1
7 Sept. 1940
Saldo
van
‘s RijkS Schatkist hij de Nederlandsche Bank
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
t
105.438,98
–
Voorschotten op ultimo
Juli
1940 aan
de
gemeenten
verstr. op a. haar uit te kee- ren hoofds.
der pers,
bel.,
Gemeenten
…………….
aand.
in
de
hoofds.
der
grondhel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting
……………..
–
–
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
73.5 36.759,35
t
77.444.254,35
Idem aan Suriname •)
………9.666.982,70
,,
9.666.982,70
Kasvord.
weg.
credietverst.
a/h.
bultenl
…………
…
78.413.757,46
,,
77.864.071,30
Daggeldleeningen tegen onder-
pand
………………
–
–
Saldo der postrek. v.
Rijks-
complabelen
…………
74.472.131,92
77.522.724,24 Vord. op het Alg. Burg. Pen-
…….
sioenfonds
‘)
…………
–
…
–
Vord. op andere Staatsbedr.
……..
en instellingen ‘)
25.166.447,81
,,
22.032.818,80
Verolichtingen
1
ingev. art. 16 van haar
oc-
t
7.077.696,76
Voorschot door de Ned, Bank
In reken.-cour. verstrekt
Schuld
aan
de
Bank
voor
Ned. Gemeenten……….
–
,,
25.571,84
Schatkisthilietten
in
omloop
,,
78.912.000,-
,,
137.345.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,
669.000.000,-
1
)
,,
662.800.000.-
1
)
20.000.000.-
–
Zilverbons in omloop
……
23.888.165,-
,,
23.464.451,50
Schuld
op
ultimo
Juli 1940
aan de gem. wegens a.h.uit
trooi verstrekt
…………15.000.000,-
te keeren hootds.
d. pers.
bel.; aand, i.
d. hoofds. d.
grondb. e. d. gens. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
Daggeldleeningen
………….
5.405.564,43
,,
5.405.564,43
Schuld aan Curaçao
1)
199.844,05
,,
199.840,28
Schuld
aan
het Alg.
Burg.
692.729,04
,,
646.046,48
de
vermogensbelasting ………
Id. a h. Staatsbedr. der P.T. …
en
T.
‘)
. ……………
…….
187.843.443,24
,,
205.067.561,40
Pensioenfonds ‘)
……………
Id.
aan
andere Staatsbedrij-
ven
1)
…
,,
21.500.000,-
Id. aan div. instellingen 1)
..,,
…21.500.000,-
.
69.849.294,86
,,
177.021.011,53
‘)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.
‘) Rechtstreeks
bij De
Nederlandsche Bank f 77.000.000,-
)
Idem t
77.000.000,–
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
IN.-York
Berlijn 1Brussel
1
Zürich
IStockh.l
Helsinki
10Sept.1940
1 .88’/,
75.354
3:1
42.84
44.851
3.81
11
1940
1.88’1 75.354
30.14
42.88
44.854
3.814
12
1940
1.88
3
/,
75.354
–
42.84
44.854
3.814
13
,,
1940
1.88’1,
75.354
–
42.88
44.854
.3.814
14
,,
1940
1.88
3
!,
75.354
–
42.88
44.854
3.814
16
1940
1.88
3
/
75.35
–
42.88 44.854 3.814
Laagste d.w.
1.88′!,,
75.28
30.11
42.80
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88’1,,
75.43
30.17
42.92
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469
59.263 24.906 48.003
66.671 6:266
586
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 September 1940
KÛEI1SIcN ‘Fit LONfl1tN.
Plaatsen en
landen
Not.
eenh.
217
Sept.
1
40
Laagsteffoogste
7
Sept.
1.940
9114
Sept.
’40
LaagstclHoogste
14Sept.
1940
Officieel:
New York
$
p.
£
4.02
4.031
4.03
4.021
4.031
4.03
Parijs
Fr.p.
£
–
–
–
–
–
–
Stockholm
Kr.p.t
16.85
16.95
16.90 16.85 16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
4.45
4.43 4.47
4.45
Buenos Ailïss
Pes.pf
16.90
17.1.3
17.011 16.90
17.13
17.01
Niet-Officieel:
Alexandriê
P. p.
£
97.50
97.50 97.50 97.50 97.50
97.50
Athene
Dr.p.I
525
525 525 525 525
525
Bangkok
6h. p.ticsl
22.12
22.12 22.12 22.12
22.12
22.12
l3ombay
cl. p.r.
18.-
18.-
ïl
18.-
18.-
18.-
18.-
Budapest P. p.
£
19.75
9.75
19.75
19.75
19.75
19.75
Hongkong
d.p.
$
14.98
14.98
14.98
14.98
14.98
Istanbul
Ttp.t
515
515 515 515 515
515
Kobe
d.
p. yen
j
14,91
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
Lissabon
Escu.p
£
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20 100.-
Madrid
Ftp.
£
37.70
37.70 37.70
37.70
37.7037.70
Montevideo
d.p. p.
25.- 25.-
25.-
25.10 25.10
25.10
Rio de Janeiro
d.
p.
mii.
norn.
nom.
nom.
nom. nom.
vom.
Shanghai
d. p.
$
3.50
3.62
3.50
3.50
3.50
3.50
Singapore
d. p.
$
28.18
28.18 28.18 28.18 28.18
28.18
KOERSEN ‘Fit NEW-YORK.
(Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
(8 per £)
($ per 100 fr.)($
p.
400
Mb.)
(8
p.
1100)
10 Sept. 1940
4.031
–
39.95
–
11
1940
4.03’1
–
31.95
–
12
1940
4.03
–
39.95
–
13
1940
4.031
–
3995
–
14
1940
4.03
1
1,
–
39.95
–
10
,,
1940
4.04
–
39.95
–
18Sept. 1939
3.82’/
2.18
39.50
53.15
lliuntpariteit
4.86
3.901,
23.81’1
401.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Terkorte balans op 16 September 1940.
Activa.
Binneni. Wissels,
Hfdbank.
f
77.250.000
Promessen, enz.
Bijbank.
149.077
Agentseb.
870.510
78.269.587
Papier op het Buitenland
. .
f
300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
300.000,
Beleeningen mcl.
(
Ilfdbank.
1
149.477.826
‘)
voorschotten in
Bijbank.,,
5.646.085
rekening-courant( Agentsch. ,,
55.551.726
op onderpand
6
210.675.637
Op Effecten
enz.
……..
1
209.641.598
‘)
Op Goederen en Ceelen ……1.034.038
210.675.637
‘)
Voorschotten
aan
het
Rijk
………………
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ………
6
1.128.388.723
Zilveren munt,
enz………14.257.493
1.142.646:216
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
48.202.904
Gebouwen en meubeleil der Bank …………..
4.500.000
Diverse rekeningen
……………………….
52.034.136,
1.551.628.480
Pgsslva.
Kapitaal
…………………………….
1
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
4.454.252
Bijzondere
reserves ……………………..13.494.514
Pensioenfonds
…………………………..
10.955.999
Bankbiljetten
in
omloop
………………….
1.314.789.490
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
82.295
Rek-Courant
S
Van het Rijk
1
–
saldo’s
Van anderen
,,
184.101.040
184.101.040
Diverse
rekeningen
…………………….
11
3.750.890
1.551.628.480
Beschikbaar
metaalsaldo
………………..
543.085.506
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd
is
…………..
1.357.713.764
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht
…………………………….
70.000.000
‘)
Waarvan
aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) 1
57.977.1 50
Voornaamste posten
In
dulzonden guldens.
Gouden
1
.
Andere Beschikb.
Dek-
Data
munt
en
‘)I
Imuntmater.
opeischb.
Metaal- kings-
schulden
saldo perc.
16Sept.
‘4v
1.128.389
1.314.78Ï
184.183 543.086
75.3
9
‘4)
1.134.487
1.312.709
181.791
536.715
±76
2
,,
’40 1.117.832
1.323.661
176.571
532.712
±76
6 Mei
’40
1.160.287
1.158.613 255.183 607.242
83
Totaal Schatkist-
Belee-
t
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op het
reken. disconto’s
rechlstr.
nhntten
t
buitenl.
(act.)
16Sept. ‘401
78.270 70.000
210.676
300
52.034
9,,
.’40
85.578
77.000
207.309
300
52.682
2
,,
’40
84.992 76.000
220.207
300
46.792
6 Mei ’40
9.853
–
217.756
‘
750
20.648
‘)
Per
1
April 1940 flerwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatle-percentage van 18 pCt.
FEDERAL RESERVE BANICS.
Data
Coudvoorraad
,
Other
lVissets
in her-
in de
Totaal
Gou
tifi-
d-
cer
“2)
cash
disc. v. d. open
bra
caten1)
snember
markt
banhs
gekocht
7 Aug. ’40’
18.286,8
18.74,0
358,9
3,2
–
31
Juli
’40
18.201,8 18.189,0 377,3
3,7
–
24
’40
18.126,8
18.114,0
380,3
2,7
–
17
,,
’40
18.038,8
18.028,5
367,6
2,2
–
10
,,
’40 17.955,3
17.944,5
360,2
2,0
–
3
,,
’40
17.851,3 17.840,5
338,2
2,1
–
26 Juni
’40
17.664,3 17.653,5
378,8
2,3
–
19
,,
’40
17.547,7
17.536,5
371,0
2,2
–
12
,,
’40
17.212,7 17.201,5
367,7
2,4
–
5
,,
’40
17.064,0
17.053,5
348,6
2,8
–
29 Mei
’40
16.944,5 16.935,5
359,0
3,1
–
22
’40
16.849,7
16.842,0
374,4
2,3
–
15
,,
’40
16.701,1 16.692,0
378,6
2,8
–
8
,,
’40
16.506,1
16.497,0
366,1
2,8
–
1
,,
’40
16.452,6
16.443,0 380,0
2,7
–
24 April ’40
16.387,6
16.378,5
389,6
2,4
–
17
,,
’40
16.298,2
16.289,0 387,9
‘
2,5
–
10
,,
’40
16.1.69,7
16.161,1
385,3
2,1
–
Data
______________
in
e
ii
e0
s
d
00v. sec.’
1
F.1?.
1
Notes
circu-
latie
Totaal
Depo-
sito’s
Gestort
Kapitaatl
‘
Goud-
1
Dek-
kings-
Atgem.
Dek-
hirtgs-
7 Aug. ’40
2.445,9
5.280,9
15.595,6
137,5
89,3
–
31
Juli
’40 2.447,9 5.247,6
15.574,6
137,5
89,2
–
24
,,
%
2.449,9 5.223,3 15.534,9
137,5
89,2
–
17
,,
’40
2.449,9
5.230,4
15.439,9
137,4
89,0
–
10
,,
’40 2.449,9 5.232,5
15.335,6
137,2
89,0
–
3
,,
’40 2.449,9
5.247,8
15.203,4
137,2
88,9
–
26 Juni
’40
2.473,3
5.144,5 15.163,0
137,1
88,8
–
19
,,
’40 2.473,3 5.103,9
15.108,8
137i
88,7.
–
12
,,
’40
2.477,1
5.081,3
14.789,6 136,2
88,5
–
5,,
’40
2.477,1
5.065,2
14.643,3 136,2
88,4
–
29 Mei
’40
2.477,1
5.038,4
14.542,4
136,2
88,4
22
’40
2.477,1
4.984,6
14.527,1
136,1
88,3
–
15
,,
’40
2.474,1
4.968,7
t4.396,i
136,1
88,2
–
8
,,
’40 2.466,7
4.954,8
14.191,3
136,1
88,1
–
1
,,
’40 2.466,7
4.945,5
14.153,1
136,1
88,1
–
24 April ’40
2.466,7
4.918,5
14.125,7
136,1 88,1
–
17
,,
’40
2.666,7
4.931,1 14.031,7
136,1
88,0
10
,,
’40
2.466,7 4.923,4
13.898,3
136,1
88,0
–
1)
Deze certificaten werden door de Schatkist aan de Reserve
Banken gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op
31 Jan. ’34 van 100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
‘)
,,Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a
Bank’s own Federal Reserve
bank
notes.
) Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare
schulden: T. R. Notes en netto deposito.
‘)
Verhouding tot voorraad nnsntmateriaal en wettig betaal-
middel tegenover idens.
PARTICULIERE BANKEN, AANGESLOTEN BIJ HET
FEI)E11.AL RESERVE STELSEL.
Data Aantal
leening.
Discon-
to’s en
beteen.
1
Beleg-
1
_
Reserve
1
1
bij de
1
F.
1?.
1
1
banks
1
1
Totaal
1
depo
1
sito’
1
1
Waar-
van
time
deposits
31
Juli
’40
T
‘TTï
15.461
11.449 35.745
5.320
17
’40
t
8.517 15.226
I
11.729 35.877
5.316
10
,,
’40
–
8.461
15.222
1.1.660
35.726
5.321
26 Juni
’40
1
8.435
15.146
11.669 35.676
5.312
19
,,
’40
–
8.444
15.152
11.595
35.604
5.306
5
,,
’40
1.
8.435
45.092
11.308 35.396
5.318
29 Mei
’40
1
8.475
15.049 11.203
35.318
5.312
15
,,
’40
1
8.643
14.949
11.050
35.146
5.315
1
,,
’40
1
8.661
14.881
10.859 34.759
5.305e
24 April ’40
1
8.650
14.934
10.869
34.823
5.313
3
,,
’40
1
8.469
14.666 10.437 34.260 5.355
DUITSCHE RLJKSJIANK.
Goud
Rent en-
Andere wissels
t
Data
en
deviezen
bank-
sciteine
Belee
1
chiques en
schatkistpapier
1
nin9en
7 Sept. 1940
1
77,4
373,2
1
12.782 7
1
18,4
31 Aug. 1940
1
77,2
415,0
12.8908
1
30,6
23
,,
1940
1
77,4
364,3
,,
12.132,4
1
19,8
23Aug.
1939
1
77,0 27,2
8.140,0
22,2
Data
Thee-
1
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.-
1
Diverse
ten
1
Activa
t
latie
1
Cr1.
1
Passiva
7Sept.’40
1
51,0
t
1.582,0
1
12.625,5
t
1.578,8
.
1
485,1
31 Aug. ’40
t
55,9
1
1.851,4
1
13.026.5
1
1.607,6
1
492,1
23
,,
’40
t
50,7
1
1.675,9
1
12.106,6
1
1.642,2
1
478,7
23Aug. ’39
1
982,6
1.380,5
1
8.709,8
1
1.195,4
1
454,8