Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1286

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 11 1940

11 SEPTEMBER 1940.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch~Statistische
Bérichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 11 SEPTEMBER 1940

No. 1286

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. G. Koopmans; P. Lïeftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen

en F. de Vries.

Secretaris pan de Redactie: M. F. J. Cool.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterda,n-W

A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Abonneinents prijs voor het veekblad, vaarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f 20,— pe jaar. Buitenland en

Icoloniën
f
23,— per jaar. Losse numniers 50 cent. Dona-

teurs en leden pan het Nederlandsch Economisch Instituut

ontpan gen het creekblad gratis en genieten een reductie op

de perdere publicaties. Adresmijzigingen op te geven aan

de Redactie.

Adpertenties 000rpaginaf 0,50 për regel. Andere pagina’s

/ 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement oolgens tarief.

Administratie pan adpertenties: Nijgh en pan Ditmar N. V.,
Uit ge pers, Rotterdamn, Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Post-

chèque. en girorekening Nr. 145192. Adres te. Rotterdam:

Erasmushuis, Tel. Nr. 31696.

INhOUD:

Blz.

Ruilverkaveling en werkverruiming door
1}teijer de
Vries………………………………..
558

De volkshuisvesting in tijden van woningnood door
P.

Weinreb

…………………………….
560

Mogelijke gevolgen van de isoleering van Engeland
van het vasteland van Europa voor de voorziening
met grondstoffen en fabrikaten door
J. II. Spie-
gelenberg

………………………………
563

A a n t e e k e n
i
n g e n.
Aanwij zingen

van

het

Nederlandsch

Clearing-
instituut

…………………………….
568

Overheidsmaatregelen op economisch gebied

. . .
569

Maandcijfers.
Hypotheekrente in Nederland

………………
571
Gecombineerde maandstaat van de vier Nederland-

sche

grootbanken

……………………..
571

Statistieken.
Geld- en Wisselkoersen

Bankstaten
.
…..
571-572

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

Van de
risselmarkt
zelve valt niets te melden; de om-
zetten blijven minimaal. Wellicht mag in de naaste toe-
komst eenige opleving in den handel in dollars worden ver-wacht; immers, zou de Amerikaansche schatkist volgens de
laatste berichten t. a. v. het vrijgeven” van Nederland-
sche saldi, waarvoor tot nu toe van geval tot geval een
vergunning noodig was, iets gemakkelijker zijn geworden,
in dier voege, dat binnen bepaalde grenzen aan de ban-
ken een algemeene machtiging zou zijn gegeven.

Op clearinggebied valt het feit te vermelden, dat de
clearing met Italië is omgeschakeld van een direct-twee-
zijdige clearing in een, welke via Berlijn loopt. Terwijl
tot nu toe alleen nieuw ingevoerde clearingen in de
Duitsch-Nederlandsche verrekening werden ingelascht, is
dit het eerste geval dat een reeds lang bestaande clea-
ring als directe verrekening wordt stopgezet en voortaan
over de Berlijnsche clearingcentrale loopt.

Op het gebied van de deviezenhepalingen is de voor-
naamste en principiee1 meest belangrijke maatregel de
,incassoverordeni ng”, vastgelegd in de Deviezenbekend-
making No.
14.
Behalve een technische vereeni’oudiging
voor de behandeling door deviezenbanken van incassi
op het buitenland, bevat deze maatregel de machtiging
voor deviezenbanken om buitenlandsche remittenten van
incassopapier zonder vergunning voor het provenu te
crediteeren. Dit beteekent dus, dat alle betalingen aan
niet-ingezetenen op een guldensrekening bij een deviezen-
bank thans zonder vergunning mogelijk zijn, mits de nIet-
ingezetene per incasso-instrument de dispositie verricht.
Aldus wordt art.
15
der Deviezenverordening, voor zoover,
betreft beschikking over binnenlandsche betaalmiddelen
ten gunste van niet-ingezetenen, voor alle transacties,
waarvoor de betrokkenen gebruik willen maken van eenig
incasso-instrument, buiten werking gesteld.

De
geidmarkt
vertoont geen noemenswaardige wijziging
in stemming en tarieven. 1-let nieuwe driejaarspapier
wordt reeds verhandeld tegen een rente, die een fractie
lager ligt dan de 3
0
/
0
, waarop de plaatsing geschiedde.

De
obligatieniarkt
was vooral in de tweede helft van de
week iets minder gunstig van toon. De daling van het
koerspeil bleef overigens binnen nauwe grenzen, en het
merkwaardige is, dat juist in den tijd, toen de tendens
der Staatsfondsen flauwer was, hier en daar voor ge-
meente- en provinciale leeningen eenige posten uit de
markt werden genomen.

Het openstellen van den handel in Duitsche obligatiën
bracht als gevolg van het in vergelijking tot de vorige
koersen” vrij hooge koerspeil nogal materiaal aan de
markt, dat echter werd geabsorbeerd zonder dat een
koersreactie van beteekenis te registreeren viel.

Op de
aandeelennmarkt
waren de omzetten over het alge-
meen zeer bevredigend.

558

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 September 1940

RUILVERKAVELING EN WERKVERRUIMING,

In de artikelen over de werkverruiming
1)
is er door mij
reeds met een enkel woord op gewezen, hoe de ruilver-
kaveling ten behoeve van de verhooging van de producti-
viteit van den bodem één van de mogelijkheden is, waar-
door de werkverruiming mede krachtig kan worden be-
vorderd.
Reeds is er op het gebied van de ruilverkaveling zeer
veel tot stand gebracht, niet het minst doordat ruil-
verkaveling en werkverruiming, als ik deze beeldspraak
mag gebruiken, als het ware hand aan hand gaan.
Een beeld van wat tot stand kwam, wat in uitvoering is
en wat geschieden zal – dit laatste nog slechts voorloopig, want er komen nog vele plannen – geven de cijfers van de
staten A, B en C (zie blz. 559 en 560), welke de Directeur
van den Cultuurtechnischen Dienst zoo welwillend was
voor mij samen te stellen. Uitvoering met subsidie uit het Werkloosheidssubsidiefonds is veelal geboden, omdat de
ruilverkavelingsrente, resultante van de uitgaven andere
dan bonen, in den regel reeds z66 hoog is, dat het niet
mogelijk is ook de amortisatie van de bonen in de rente
te verwerken.

R uilQerhaveling in JVoorci- Braant.

Op enkele ruilverkavelingen, willekeurig gekozen, wil
ik hier de aandacht vestigen, en wel allereerst op die, ge-
legen in de nabijheid van de Beersche Maas. In Noord-Bra-
bant, tusschen de rivier de Maas en den spoorweg Nijmegen
—Den Bosch, lag een groot gebied, dat regelmatig over-
stroomd werd en dat practisch slechts kon worden gebruikt
als hooiland, omdat door deze overstroomingen de bouw
van boerderijen onmogelijk was. Men begrijpt, dat al jaren
lang plannen bestonden om dit gebied van meer dan 10.000
ha. bewoonbaar te maken. Dit werd mogelijk, toen ca.
8 jaar geleden werd overgegaan tot verbetering van
de rivier de Maas, welke verbetering thans practisch
voltooid is. Deze arbeid is voor een belangrijk deel uit-
gevoerd door duizenden arbeiders, afkomstig uit tientallen
gemeenten in ons land, die zonder dit werk gesteund
hadden moeten worden. Nu is weliswaai’ het terrein zelf
watervrij, doch om het bewoonbaar te maken moet het
waterschap De Maaskant, waartoe dit gebied behoort,
allerlei nuttige werken uitvoeren. Men moet het Peelwater
beteugelen, diverse dijken verbeteren, kortom met in-
begrip van den aanleg van wegen het geheel zoodanig
maken, dat er op den duur honderden boerderijen en andere
woningen kunnen worden gesticht.
In 1938 werd besloten over te gaan tot het aanleggen
van 69 km harden weg in het westelijk deel van het
waterschap, dat is in het deel tusschen Ravenstein en
‘s-Hertogenbosch. Door de groote breedte van het terrein
en den aard van den ondergrond, en mede door de daar
zeer ongunstige bedrijfstoestanden, was aanleg van wegen
hier wel zeer noodzakelijk. De landwegen, voor zooverre
aanwezig, waren het grootste deel van het jaar met kar
en paard niet berijdbaar. Daardoor konden gebieden van
vele duizenden hectaren oppervlakte alleen voor
extensieve cultuur – d.i. dus in dit geval niet-looninten-
sief – worden gebruikt. De aan te leggen wegen zijn in de eerste plaats ont-
w’orpen om in dit gebrek te voorzien. Zooveel mogelijk
is er naar gestreefd ze ook dienstbaar te maken aan meer
algemeene verkeersbelangen.
Wil echter het wegennet zoo goed mogelijk zijn en liet
grootst mogelijke rendement opleveren, dan is ruilver-
kaveling hier onmisbaar. Voor de grondeigenaren verdient
een samengaan van wegenaanleg en ruilverkaveling
de voorkeur, ook al zou, zooals in sommige deelen van het
gebied het geval is, de perceelsindeeling op zichzelf geen
aanleiding geven tot ruilverkaveling. In de meeste gevallen

‘) Zie Economisch-Statistische Berichten van 5 en 19
Juni en 10 Juli j.l.
is echter, ook in verband met de eigendomstoestanden
en voor de plaatselijke ontvatering, ruilverkaveling zeer
noodig.
Reeds zijn in het hier besproken gebied twee ruilver-
kavelingen onder leiding van de Nederlandsche Fleide-
.maatschappij geheel beëindigd, nl. onder Nuland en in den Buitenpolder van Geffen. Voor het eerstgenoemde
werk werden de uitgaven aan bonen geraamd op f 20.800.-
en die van de andere kosten op f 3700.—, voor de laatst-
genoemde ruilverkaveling resp. op f 48.500.— en f 11.500.-
De ruilverkaveling onder Lithoyen (bonen f 79.500.-
en andere kosten f 28.500.—) is dezen winter in uitvoering
genomen.
lIet waterschap De Maaskant heeft voor de verdere
gebieden, waar dit in verband met den wegaanleg noodig
was,ruilverkavelingen aangevraagd, en wel voor een blok
onder Oss en Teeffelen, voor het Laag 1-lemaal, voor den
polder van Lith, in het Land van Megen, in het Berchem-
sche Broek en tusschen Haren en Deursen.
liet is voor een goed begrip van zaken wellicht goed,
hier eenige bijzonderheden van ruilverkavelingen in dit
gebied te vermelden:

De ruilverkaveling in den Buiten-
polder van Geffen.

hier was de perceelsindeeling van dien aard, dat de
uitgevoerde verbeteringen aan de ontwatering slechts ten
deele tegemoet kwamen aan de eischen, welke een doel-
matige exploitatie stelt. De perceelen hadden nl. een zeer
ongunstige verhouding tusschen lengte en breedte. FIet
bezit van de eigenaren lag verspreid, terwijl door het vrij-
wel ontbreken van toegangswegen, de boeren elkander
geregeld over en weer uitweg moesten verleenen.
Nadat aanvankelijk, in 1936, een plan tot ruilverkave-
ling voor een oppervlakte van pl.m. 140 ha. was opgemaakt,
werd dit in 1938 uitgebreid tot een van 270 lia. De be-
grooting wees aan een post ,,boonen” van f 48.500.— en
een post ,,andere kosten” van f 11.500.—. Aangezien
Overheidshulp onontbeerlijk was en de werkloosheid in de
omgeving groot, werd de werkverruiming ingeschakeld en
een subsidie toegezegd van 90 pCt. in de arbeidsboonen.
1 Augustus 1938 werd met de werkzaamheden begonnen;
het gemiddeld aantal tewerkgestelden bedroeg 63. De uit-gaven bedroegen tot 31 December 1939:

aan bonen
……….
f 43.004.55
sociale lasten

. .

2.766.88
toeslagen, enz
…..
5.090.07

î 50.861.50

Aanzgn. andere kosten dan bonen werd besteed f11.350.

De ruilverkaveling van het Lithoyen-
sche Broek te Li thoyen.

Dit terrein, ter grootte van pl.m. 500 ha., was in een
zeer groot aantal lange, smalle landerijen verdeeld,
terwijl de meeste eigenaren hunne perceelen overal ver-
spreid hadden. 1-hoewel de Lithoyensche Broek werd be-
malen door den polder van het Laag Hemaal, liet de af-
watering door de veel te lange perceelen en het ontbreken
van perceelssbooten te wenschen over. Ook bestond groote
behoefte aan meer toegangswegen.
Een en ander was oorzaak, dat deze gronden niet op
economische wijze konden worden geëxploiteerd. Eerst
wanneer een betere perceelsindeeling was verkregen, ge-
paard met aanleg van wegen en een betere ontwatering,
zou de productiviteit belangrijk kunnen worden verhoogd.
De ontworpen ruilverkaveling zou bovendien tot ge-
volg hebben, dat veel grasland in bouwland kon worden
omgezet en t.z.t. boerderijen gesticht, waardoor een be-
langrijke blijvende verkverruiming kon worden verkregen.

11 September 1940

ECONOMISCH-STATISTISCkiE BERICHTEN
559

A.
TJITOEVOERDE RUILVERKAVELINOEN.

ICosten
1tuUvelling

Gronin gen
Noordiaardermade
167
1927
Totale kosten voor eigenaren

…………
t
15.1 83.4 S

Friesland
Flolluiner Mieden
339 1927
Totale

kosten voor eigenaren

…………
t
29.8! 6.42

Merricinaclen
61
1930
Totile

kosten voor eigenaren

…………
t
21.410.-

Drenthe
Havelter Made
370
1929
Totale kosten der ruilverkaveling

……..
t
62.825.86
Ontvangen

van

Rijkswaterstaat

……..
t
16.258.75

T00r rekening van

eigenaren

…………
t
46. 567.11

Wittelter Made
135
4930
Totale kosten voor eigenaren …………
t
11.525.91

Tiftelter Made
415
1931
Totale kosten

voor

eigenaren …………
t
46.158.22

Leeder Made
307
1932
Loonen

…………………………..
t
8.251.85
Overige

kosten

……………………
t
17.091.01

Totaal

…………………………..
t
25.342.86
100

pCt. subsidie in bonen

…………..
t
8.251 .85.

Voor rekening van

eigenaren

…………
t
17.091.01

:Eksloerveen
415
1933
Kosten

uitvoering

werken

…………..
t
14.855.41
Loônen

…………………………
t
12.153.24
Overige

kosten

……………………
t
41.792.21

t
38.800.86
100

pct.

subsidie

in bonen

……………
t
12.153.24

Voor rekening van eigenaren

…………
t
26.647.62

Vorrelvenen
39
1932
Loonen

…………………………..
t
1.259.18
Overige

kosten

……………………
t
2.1 70.79

3.429.97
100

pCt. subsidie in bonen

…………..
t
1.259.18

Voor rekening van

eigenaren

………….
t
2.170.79

Overijssel
Nieuw Lestzen
1217
1927
Totale kosten voor eigenaren

…………
t 102.801.59

Stapliorst
1820
1937
Wegen en waterloopen

…… …………
t 214.077.73
Duikers

……………….

…..


t
3.862.20
Administratieve en teebnische kosten

….
t 117.894.70

Totaal betaald door Rijkswaterstaat ……
t 335.834.63
Betaald uit liootde van werkverruiming ..
t
33.358.54

Totale

kosten

……………………..
t 369.193.17 Gelderland
De Meen
78
4940
Kosten volgens begrooting

…………..
t
25.000.-

Noor’d-Ilolland
Marken
239
1934
Totale

kosten voor eigenaren

…………
t
10.504.96

TJrk
59
1935
Loon

…………………………..
t
8.979.06
Overige

kosten

……………………
t
5.499.74

14.478.80
100

pCt.

subsidie

in bonen

…………
t
8.979.06

t
5.499.74
Bijdrage Rijkswaterstaat

…………….
t
4.500.-

Voor rekening van eigenaren

…………
t
999.74

Gooische Zomerkade
331
1938
Kosteii volgens begrooting

…………..
t
99.500.-

De Buitendijken
135
1960
Kosten volgens begrooting

…………..
t
60.000.-

Noord-.Brabanl
de Bleeken
170
1929
Totale kosten voor eigenaren …………
t
18.771.42

Wanrooisclse Peel
988
1931
Totale kosten

voor eigenaren …………
t
97.292.67

Strijbeeksehe heide
528
1931
Totale kosten voor

eigenaren …………
t
21.041.70

De Leek
187
1933
Loonen

………………

.

……..
Overige

kosten

……………………
t t
18.955.57
15.102.18

t
34.057.75
80

pCt. subsidie in bonen

…………..
t
15.164.46

Voor rekening van eigenaren

…………
t
18.893.29

Moergestel
779
1934
Kosten, met inbegrip van rivierverbetering.
t
87.525.56
Ontvangen

subsidie

………………..
t
19.657.60

Voor rekening van eigenaren

…………
t
67.867.96

Nulanden
174
1935
Kosten volgens begrooting

…………..
t 24.500.-
Voor rekening van eigenaren

….. …….
t
9.650.89

Getfen
270
1938
Zie tekst van het artikel.

Limburg
117 1935
Kosten volgens begrooting

…………..
t
14.500.-
Voor rekening van eigenaren

………….
t
11.212.31

Buchten
III
1937
Kosten

volgens

begrooting

…………..
t
18.400.-
Voor rekening van eigenaren …………
t
7.222.21

Naam

Ri
til
verk avel ing

Veenendaal
Utrecht
Tienhoven ……….
Zegveld …………
Noord- holland
Wervershoof ……..
het Woud ……….

Zeeland
De Vierbannen van
Duiveland ……..
lersekesche Moer .

Noord- Rrabant
Beeksche Akker .
De Moddcrvelden.
De Scheeken ……..
Netersel …………
DeAa het Molenbrock…..
Spoordonk……….
Heeze …………..
het Bossche Broek
het Riet…………
Litls…………….
Berclienssche Broek.
Land vals Megen.
1-let Laag Hemaal l-Iaren en Deursen
Leende
Heusden
aalwjjk

Engelen Vlijnien .

Limburg
Ospelsche Peel …..
Baxhoeve ………
Meerlo …………..
Posterholt ……….
Ileesbeernden

van stel
blok ir
liec-
taren

200 200
1025

500
790
910
2300
1100

170

140
312
99
100
103
290
140

410

64
350
46
50

2000
2000
258
68
88
1500
641
900
470
560

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 September 1940

B. RUILVERiAVELINOEN, WAARVAN DE KOSTEN NOCI NIET
BEKEND ZIJN, MAAR WEL i)E BEGROOTINCI.

Grootte

Kosten
Naam

v.h. blok1

(volgens begrooting)
Ruilverkaveling

in hec-

Andere
taren

Loonen

kosten

Groningen
189.000.—
43.000.—

Friesland

Lucaswoicle

………….214

De

Mieden
……………
528
147.950.— 60.925.—

Drenthe
Aalder en Mepperveld
. . . .
1030
123.000.—
88.500.-

Overijssel
Staphorst West

………
3858
965.632.—
85.000.-
l498
135.600.—
84.500.-
200
18.500.—
6.000.-
]

lasseler- enDeurningeresch
550
56.000.—
22.000.-

Molengoot

…………….
Usseleresch

…………..

586
80.750.—
23.700.-

Gelderland
97
13.270.—
2.500.-
Duivensche Broek
2130
607.000.—
303.000.-
Mallemsche Esch
………..

Utrecht
2112
251.500.—
197.700.-

Arrilrvcicl

…………….

Noord-holland
1920
250.000.—
95.000.-
1475
260.000.—
55.000.-
Eilandspolder

……….
2.600.000.—
1.000.000.—
W’ieringcn

……………

2141
320.000.—
300.000.-

Terschelling

………….

Assendelft

………….
……

49
170.000.—
68.000.-

Zeeland
492
70.000.—
28.000.-

Noord-Brabant

Zuid-Scharwoude
…………

Buitendijksche 1-Tooipolder
343
35.000.—
36.000.-

Eemnes

……………..

Kleine Oude Straat
310
37.500.—
30.500.-
48
9.000.—
1.700.-
Lithoyensche Broek
……
79.500.—
28.500.-
..525
213
54.000.—
32.500.-

Paul uspolcl er
…………..

Diesensche Broek
507
59.000.—
14.000.-
1162
158.000.—
54.000.-

Bladel

………………..

Bovenkerk

…………..

Somerensche Akker
370
60.000.—
12.000.-

Limburg

1-luizenbeemcl

…………

405
26.000.—
8.200.-
Beeselsche Broek
108
22.000.—
4.600.-
EIst beemcl en
………….

365
80.000.—
25.000.-
Nutli

………………..
600
190.000.— 65.000.—
.

Veerter

Bosch

………..
Eggeler en Keuperveld

.
335
30.000.—
5.500.-

C. RCILVERKAVELINOEN, WAARVAN DE IIEOItOOTINCI
VAN KOSTEN NOC! NIET BITICENI) IS.

Grootte
van het
blok in
hec-
taren
‘JUIttitfJWt
Tolherter Petten .
Glirn nt erpolder
……
Sellingerbeetse
……

Friesland
Jubbega Schurega Het Bovenveld
……
Groote Sint Johannes-
ga’ster Veenpoleler.
&rachtkavel
………
De Kolken
……….

Drenthe Ocloorneresch
Wallinger- en Eurzin-
geresch
……….
Eksloërescli
Val teresch
……….
Borger Zwindersclse Veld
Rolcler Esch
……..
Rolcler Oostervelcl

Oeerijssel
Losser
…………..
Reu temer Woeste en Reutenierveen .
Oosterhoeven
…….
Denekamp
Tu bbergerheicl e
……
Rossumerveld en Lens-
seler Esch
……..
asse
…………..
Reutemer Esch
……
– Kollendoornerveen
Tleeniserveld
…….
Nieuw Leuzen
……
de Vesterbouwlanden
de llroeklanden .
Boldijkspolder
……

De hegrooting wees de volgende posten aan:

arbeidsloon

……..f 79.500.-
andere kosten ……f 28.500.-

Een Overheidssubsidie van 90 pCt. in de arbeidsloonen
werd toegezegd en op 26 October 1939 werd met dit
object begonnen.

De uitgaven tot 31 December 1939 bedroogen:

aan loon

……….f 4.231.60
sociale lasten

. .

314.17
toeslagen enz
.
……1.114.31

f 5.660.08
Ruilc’erkaueling in Overijssel.

Er is in ons land, volgens de deskundigen, nog wel
500.000 hectaren te herverkaveleri. hard werken de aan-
gewezen instanties om de plannen, waarvan de voorbe-
reiding, wil ze goed zijn, nogal tijd vergt, verder te
brengen. Van de vele ontworpen plannen wil ik, zonder
bepaalde voorkeur, de aandacht vestigen op de verkave-ling van een complex bouwland, groot rond 100 ha., ge-
naamd ,,Usseleresch”, en gelegen in degemeente Enschede.
Ook bij deze eeuwenoude cultuurgronden is, tengevolge
van de wijze van vererving en talrijke handelingen van
koop en verkoop, groote versnippering ontstaan. lIet
bezit van één eigenaar ligt verspreid in een aantal perceelen.
Bovendien kunnen sommige perceelen alleen via eigen-
dommen van anderen worden bereikt, terwijl het verkeer
voornamelijk over slechte landwegen l)laatsvindt, hetgeen
vooral bij grooten regenval bezwaren oplevert. Ten einde de nadeelige gevolgen voor de exploitatie van den bodem
zooveel mogelijk op te heffen, beoogt het plan tot ruil-
verkaveling, de verspreid liggende perceelen van iederen
eigenaar zooveel mogelijk samen te voegen tot kavels
van goede afmetingen en daarnaast het wegennet te ver-
beteren.
De kosten der voorgenomen werkzaamheden zijn blijkens
de begrooting geraamd op totaal f 24.500.—, waaronder
een bedrag van t 18.500.— aan arbeidsloon, regenverlet,
ziekte- en invaliditeitsverzekering is begrepen
Voor de uitvoering van dit werk is een subsidie toege-
zegd van 95 pCt. der bonen. Naar schatting zal de grond
na de verkaveling pl.m. t 50 per hectare opbrengen. De
ruilverkavelingsrente bedraagt t 3.75 per hectare, ge-
durende 30 jaar te betalén.
Ik vertrouw, dat deze voorbeelden eenig inzicht hebben
verstrekt in de beteekenis van de ruilverkaveling.

MEIJER DE VRIES.

DE VOLKSHUISVESTING IN TIJDEN VAN

WONINGNOOD.

De toestand in en kort na den oorlog uan
1914-1918

De woningnood tijdens en in de eerste jaren na den
oor’log van 1914-1918 heeft aangetoond, dat de volks-
huisvesting een gebied is, waarop de oorlogsinvloeden zich
in sterke mate doen gevoelen.
De Nederlandsche woningmarkt, die in de jaren véôr
1914 een vrij rustige ontwikkeling had vertoond, werd
als gevolg van den oorlog zoodanig geschokt, dat het na
den oorlog nog jaren duurde, voordat weer meer nor-
male omstandigheden intraden.
De situatie op de woningmarkt véôr 1914 was als
volgt
1):
De woningvoorraad bedroeg b.v. bij de woning-
telling van 1909 ca. 1.3 millioen woningen; het aantal

1)
De in dit artikel verwerkte statistische gegevens,
voorzoover zij betrekking hebben op de jaren tot 1923,
zijn grootendeels ontleend aan een publicatie van Ir. 1-1.
van der Kaa, ,,Housing in Holland”. De gegevens van de laatste jaren zijn ontleend aan publicaties van het C.B.S.

Naam

Ruilverkaveling

1200
2000

450
1415

1030 382
2680
11

IS

650 330
1055
320 1980
184
690
48
1255
142
515
205
698
1 575
383
700 4700 4750
4500
146 255 395 150

11 September 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

561

leegstaande woningen was ca. 35.000, hetgeen dus nog geen
3 pCt. was. Dit percentage.]eegstand, dat overigens Vrij
gelijk over het land en de verschillende huurgroepen was
verdeeld, werd destijds als normaal beschouwd, hoewel
van sommige zijden een iets lager percentage als normaal
werd opgegeven.
De nieuwbouw, die vrij behoorlijk met de behoefte
overeenkwam, bedroeg 20.000 k 25.000 woningen per jaar;
deze nieuwbouw vond in de jaren 1900 tot 1907 zoo goed
als geheel door particulieren plaats. Sedert 1907 Varieerde
het aandeel der particulieren tusschen 85 en 98 pCt.
Gedurende de oorlogsjaren daalde de nieuw’houw tot
gemiddeld ca. 11.000 woningen per jaar, welk aantal
ongeveer de helft der behoefte kon dekken. De leegstand van ca. 35.000 woningen was voor deze omstandigheden
slechts een kleine reserve. Het is derhalve begrijpelijk,
dat reeds spoedig een dringend tekort aan woningen ont-
stond. Dit tekort deed zich des te sterker gevoelen na
afloop van den oorlog, toen vele uitgestelde huwelijken
plaats vonden en er dus door de nieuwe gezinnen meer
woonruimte werd gevraagd.
Flet spreekt vanzelf, dat onder dergelijke omstandig-
heden zoowel de bouwkosten als de huren een neiging
vertoonden tot sterke verhoogingen. Voor de hiiurstijgingen
werd echter door de z.g.n. huurwetten reeds vrij spoedig
een grens vastgesteld. Sedert Maart 1917 vielen de huren
van goedkoope woningen en sedert Maart 1918 die van
alle woningen onder de, eerst op 19 Juli 1927 buiten
werking getreden, huurwetten. Daar de prijzen voor
bouwmaterialen evenwel bleven stijgen en daar hier-
tegen geen maatregelen werden genomen, is het niet te
verwonderen, dat de lust tot bouwen tot nul daalde. Deze
toestand noodzaakte de overheid tenslotte in te grijpen.
Maat regelen tot stimuleering aan den bouw aan arbeiders-
woningen.

De eerste maatregel op dit gebied dateerde van 9 No-
vember 1916, toen de achterstand in den woningbouw
dus reeds vrij gevoelig was. Bij rondschrijven werd aan
de gemeentebesturen medegedeeld, dat het Rijk bereid
was aan de woningbouwvereenigingen, naast de gewone
voorschotten krachtens de Woningwet, een jaarlijksche
bijdrage te verleenen voor den bouw van arbeiderswonin-
gen ten bedrage van de helft van het verschil tdsschen
de werkelijk verschuldigde annuïteit en de annuïteit,
welke verschuldigd zou zijn, wanneer de bouwmaterialen
sedert Augustus 1914 niet -in prijs waren gestegen. Voor-
waarde hierbij was, dat de andere helft van het genoemde
verschil door de gemeenten zou worden gedragen. Met
dezen steun nu konden de bouwvereenigingen de hiur 01) het niveau van v6r den oorlog bepalen.
Deze j aarlijksche zoogenaamde materiaalprij zenhijdrage
zou voorloopig worden verleend tot aan het einde van het
jaar na het sluiten van den vrede. De Regeering zou op dat tijdstip overwegen, of de bijdrage al dan niet moest
worden gehandhaafd.
Op 29 Januari 1917 werd bij een nieuw rondschrijven
het aandeel van het Rijk op 75 pCt. gebracht, terwijl
bepaald werd, dat deze regeling voorloopig tot 31 Decem-
ber 1921 zou blijven gelden.
Deze regelingen beteekenden, dat het Rijk en de
gemeenten het geheele bedrag, waarmede de exploitatie-
kosten, als gevolg van hoogere materiaalprijzen en geste-
gen rente, die van v56r den oorlog overtroffen, zouden
opbrengen.
Het resultaat hiervan was in de eerste plaats, dat de bouwkosten ongehinderd konden stijgen. De woning-
l)ouWvereenigiflgefl en de gemeenten hadden niet moer de
concurrentie van de particuliere bouwondernemers –
die immers voorloopig geen bijdrage kregen – tegen-
over zich, zoodat een stimu]ans van deze zijde tot het
laag houden der bouwkosten ontbrak. De fabrikanten en
leveranciers van bouwmaterialen werkten verder, o.a.

door een trust-vorming, de stijging der prijzen in de hand.
De stijging, welke door het drnirder worden der ingevoerde
materialen toch reeds zou plaats vinden, werd door het
bovenstaande nog zeer versterkt. Ook de bonen der bouw-
vakarbeiders stegen tot ver boven die van andre groepen.
Het gevolg van dit alles was, dat de bouwkosten ten-
slotte ruim driemaal zoo
houd
werden als in 1914.
De steunregeling werd in 1919 en volgende jaren nog
eenige malen gewijzigd, doch had nog steeds niet een
remmenden invloed op de stijging der bouwkosten. Eerst
toen in 1921 het verleenen van steun tijdelijk werd op-
geschort in verband met het groote aantal woningen, dat
reeds in aanbouw was, begon een eenigszins merk-
bare daling der bouwkosten in te treden. Op 28 December
1921 werd de mogelijkheid tot het verkrijgen van voor-
schotten opnieuw geopend, doch nu alleen voor woningen
van ten hoogste 225 m
3
inhoud (voornamelijk kleine
arbeiderswoningen, waaraan nog een tekort lestond).
In den loop van 1922 begon de Regeering de huren
van de in den goedkoopen tijd gebouwde woningen te
verhoogen, waardoor de hooge bedragen uit de openbare
kassen konden worden verminderd. Bovendien werd
nu bij het verleenen van een voorschot de eisch gesteld,
dat de bouwkosten een voor elke gemeente vastgesteld
bedrag niet mochten overschrijden. Vooral hierdoor werd
een krachtige druk tot verlaging der bouwkosten uit-
geoefend. –
In totaal werden als gevolg van deze regeling in de
jaren 191-7 t/m 1923 95.448 woningen gebouwd, waar-
voor aan voorschotten en jaarlijksche bijdragen een bedrag
van i’uim f 640 millioen door de Overheid werd besteed.

Bou.v aan rniddenstandswoningen.
1-Tierboven is reeds vermeld, dat de bouw door particu-
liere ondernemers, tengevolge van de sterke stijging der
materiaalprijzen, zonder steun van overheidswege on-
mogelijk was geworden. De Regeering zag tenslotte de
noodzaak in op één gebied, t.w. dat van de middenstands-
woningen, handelend op te treden. Bij K.B. van 18 Juli 1918 werden de gemeenten door- bijdragen uit ‘s Rijks
kas in staat gesteld
steun*
te verleenen voor derl bouw van middenstandswoningen. Deze bijdragen werden fonds perdu verstrekt, waartegenover de gemeenten 75 pCt. uit ‘s Rijks kas konden terugontvangen.
Ook deze regeling bevatte niets, dat

de stijging der
bouwkosten kon remmen, daar alles, wat de bouw méér
kostte dan een bepaald bedrag, door de openbare kassen
werd gedragen. –
In totaal zijn ingevolge deze regeling 8584 woningen
gebouwd (slechts voor ca. 30 pCt. door particulieren; de
rest voornamelijk door middenstandsbouwvereenigingen),
waarbij een bedrag van ruim f 36 millioen a fonds perdu
werd uitgegeven.

Stiinuleering aan den particulieren woningbouw.

Intusschen bleek echter steeds duidelijker, dat de bouw
door gemeenten en woningbouwvereenigingen onmogelijk
in de totale behoefte kon voorzien. 1-let tekort aan woon-
ruimte werd steeds nijpender; bovendien bleek herhaal-
delijk, dat de woningen, gebouwd door particuliere onder-
nemers, vlugger gereed kwamen, goedkooper, en bovendien
vaak meer gewild waren. Ook drong tenslotte het besef
door, dat het voor het Rijk op den duur onmogelijk zou zijn,
den geheelen woningbouw te financieren. De bedragen,welke
krachtens de Woningwet werden verstrekt, liepen reeds
in de ettelijke honderden millioenen guldens.
Bij K.B. van 8 November 1920 werd daarom een nieuwe
regeling in het leven geroepen, krachtens welke wederom,
doch thans volgens andere grondslagen, de gelegenheid
werd geopend om voor den bouw van woningen uit
‘s Rijks kas bijdragen en eventueel ook voorschotten toe te kennen. Bij een latere bekendmaking werd de premie,
die â fonds perdu zou worden toegekend, bepaald op

562

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 September 1940

f 20.— per m
2
oppervlak, tot een maximum van f 2000.-
per woning. Zoo noodig, zou ook hypotheek worden ver-leend tot een bedrag van 90 pCt. van de stichtingskosten,
verminderd met de premie en vermeerderd met de waarde
van den grond. De premieregeling ging van het beginsel uit, dat het
Rijk aan een ieder, die voor eigen rekening en risico een
woning bouwde, een vast bedrag toekende, afhankelijk
van de grootte van de woning, welk bedrag kon worden
beschouwd als een tegemoetkoming in het risico van een
in de toekomst te verwachten waardevermindering. Bij
het aanvaarden van de premie ontstond slechts de ver-
plichting de gebouwde woning gedurende ten minste
15 jaar als zoodanig te. doen bezigen, doch overigens was
men in het verkoopen en verhuren geheel vrij. 1-let Rijk,
dat de geheele premie betaalde, keerde slechts het oor-
spronkelijk vastgestelde bedrag per woning uit; alle
verdere risico bleef voor rekening van den bouwer. In
deze regeling lag dus wel degelijk een prikkel tot goedkoop
bouwen en zij had dan ook een neerdrukkenden invloed
op de prijzen van bouwmaterialen.
Een direct gevolg van dit alles was een sterke toe-
neming der bouwbedrijvigheid, die nu niet meer
alleen uit woningwetbouw of uit middenstandsbouw volgens
de reeds vermelde steunregeling bestond. Van alle zijden,
dus zoowel door particuliere ondernemers als door ge-
meenten en woningbouwvereenigingen, werd van deze
mogelijkheid tot premiebouw gebruik gemaakt. In de
jaren 1921, 1922 en 1923 werden zoodoende in totaal
77.592 woningen gebouwd, waarvan 56.098 particuliere
woningen, 13.994 vereenigingswoningen, 6.408 gemeente-
woningen en 1092 woningen van ondernemingen en diverse
andere instellingen waren. Aan premies werd hiervoor een
bedrag van bijna f 68 millioen verstrekt. Bovendien was een bedrag van 1 77 millioen voor hypotheken beschik-
baar gesteld.

De nooda’oningen.

Naast deze verschillende maatregeler tot stimuleering
van den woningbouw werd door de Woningnoodwet van
17 Juni 1918 de mogelijkheid geopend tot het bouwen
van semi-permanente en noodwoningen. Men vreesde nI.,
dat de bouw van duurzame woningen tot voorziening in het tekort meer tijd zou vorderen dan de bestaande
noodtoestand gedoogde. De Rijksbijdrage beliep voor
deze woiijngen 90 pCt. van de stichtingskosten. De ge-
meentebesturen moesten de ontbrekende 10 pCt. op-
brengen en bovendien aan het Rijk 90 pCt. van de
jaarlijksche netto-opbrengst en na ontruiming 90 pCt.
van de opbrengst van de afbraak betalen.
Op deze wijze zijn in de jaren 1918 t/m 1922 3727 wo-
ningen gebouwd, waarvoor door het Rijk ruim £ 12 millioen
werd uitgegeven.

Sanieiwauing c’an de resultaten der verschillende maat-
regelen.

Recapituleerend krijgen wij het volgende overzicht.

VOOrScit. Jaar!. bij-
Soort van den

Aantal

en

dragen en
bouw.

woningen.

hyp.

bijdr. á fonds perdu
Krachtens

In mulliOenen guldens

Woningwet

1917 t/m 1922 95.448 630

10
Middenstandsbouw

met bijdragen 1919 t/m 1922 8.584

36
Premiebouw diverse soorten

1921 t/m 1923 77.592

77

68

Noodwoningen 1918 t/m 1922 3.727

12

Totaal
2)

1917 t/m 1923 185.351

707

126

2)
Tolledighejdshalve zij hier nog vermeld, dat met
behulp van lijdragen van het Koninklijk Nationaal
Ste.uncomité, in totaal tot een bedrag van £ 4.8 millioen,
3070 woningen konden worden gebouwd. Deze zijn niet in deze tabel opgenomen.

In totaal is dus 1 833 millioen uit de openbare kassen
besteed, met behulp waarvan.- 185.351 woningen, of ge-
middeld ruim 26.000 woningen per jaar, werden gebouwd.
De grootste bouwbedrijvigheid viel daarbij in de jaren
1921 t/m 1923, toen vooral de zgn. premiebouw vele
ondernemers aanmoedigde.

Uit het hierboven gegeven historisch overzicht blijkt, op welke wijze tijdens en na den oorlog van 1914-1918
tegen den woningnood werd opgetreden. Een der grootste
moeilijkheden vormden de sterk gestegen bouwkostbn,
die enorme sommen uit de openbare kassen vereischten,
en waartegen in het begin geen maatregelen werden
genomen, terwijl de later afgekondigde maatregelen,
zooals uit de beschrijving reeds is gebleken, weinig van een
vaste lijn getuigden. Men kan veeleer zeggen, dat juist
de diverse overheidsbijdragen de stijging der bouwkosten
stimuleerden. De verhouding tot de rest van het prijsniveau
werd dan ook reeds vrij spoedig ten gunste van de prijzen
van bouwmaterialen gewijzigd. Hetzelfde geschiedde met
de verhouding der bonen van de bouwvakarbeiders
t.o.v. de andere bonen. Door dit alles kon natuurlijk geen
geleidelijke bevrediging der behoefte plaats vinden; de
sterke schokken in de wonïngproductie kunnen dan ook
voor een deel aanhet onzekere ingrijpen, dat steeds weer
onrust wekte, worden toegeschreven.

De momenteele situatie.

De toestand op de woningmarkt bij het uitbreken van
den oorlog in 1939 week in verschillende opzichten af
van dien in 1914. In tegenstelling tot 1914 kon
in 1939 moeilijk van eenigszins normale omstandigheden
worden gesproken. De oorzaken voor deze bijzondere
omstandigheden lagen in de ontwikkeling op de wo-
ningmarkt gedurende de laatste tien of vijftien jaren en
voeren te ver om in dit verband te worden besproken.
1-Jet is voldoende om te vermelden, dat weliswaar de
totale leegstand op het totaal van ruim 2.2 millioen
woningen in 1939 niet abnormaal groot was, doch dat
het bijzondere vooral lag in de verdeeling van dezen
leegstand over de verschillende huurgroepen.
De leegstand, die sedert 1937 in beteekenis was afge-
nomen, zal in 1939, volgens een globale schatting, voor het geheebe land echter gemiddeld ca. 4 pCt. hebben bedragen.
Daarbij viel echter op te merken, dat de leegstand in de
duurdere en de goedkoopste huurgroepen het grootst was.
In de eerstgenoemde groepen vloeit dit verschijnsel voort
uit gebrek aan koopkracht of de mindere gewildheid van
groote, veel onderhoud vereischende woningen, terwijl het
in de laatste groepen een gevolg is van tegenzin tot he.t
bewonen van bepaalde oude en in weinig gewaardeerde buurten staande woningen. De bouw van woningen, die
door de groote massa der bevolking zoowel gevraagd als
ook betaald kunnen worden, was voor de meeste bouw-
ondernemers weinig loonend. Deze zochten hun productie
eerder in de hoogere huurklassen, waartoe echter de
meeste inkomens te laag waren, of waarbij in verhouding
tot deze inkomens een te hooge huur werd betaald om toch
aan een geschikte moderne woning te komen. Men kreeg
zoodoende dus een situatie, waarbij de productie van voor
de massa der huurders te dure woningen te groot werd,
terwijl zij toch, gezien de verhouding tusschen bouwkosten
en huren, voor de particuliere ondernemers de eenige
eenigszins loonende was. De productie van goedkoope
arbeiderswoningen bleef voor den particulieren bouw-
ondernemer onrendabel, terwijl andere ondernemers, zooals de Overheid, op dat gebied tot nog toe slechts
sporadisch optraden.

Sedert September 1939 is de toestand intusschen nog
belangrijk gewijzigd. De bijzonder strenge winter remde
de op zichzelf reeds geringe bouwbedrijvigheid in sterke
mate. Terwijl in de maanden November 1938 t/m Maart
1939 met den bouw van in totaal 17.339 woningen werd be-

11 September 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

563

gonnen, hedfoeg dit aantal in dezelfde maanden van
1939 en 1940 slechts 4.593. Sedert Mei 1940 was de nieuw-
bouw onbeteekenend.
Door de oorlogshandelingen werden verder alleen in Rotterdam ruim 26.000 woningen vernield.
Men kan dus aannemen, dat de reserve, welke zich in
den leegstand uitte, thans zoo goed als verdwenen is.
De index van de bouwmaterialenprijzen (basis midden
1936 = 100) was in Juli 1939 125. Na September 1939
trad een verdere stijging in, zoodat dit indexcijfer in
April 1940 reeds op 166,7 stond. In Juli 1940 was
het zelfs al tot 180 gestegen.
1-let spreekt vanzelf, dat het bij een dergelijke stijging
der bouwkosten, terwijl de huren moeilijk verhoogd
kunnen worden, bijna onmogelijk is een nu gebouwd
huis zonder meer rendabel te exploiteeren. Zeer zeker
is het onmogelijk goedkoope arbeiderswoningen, waar-
aan reeds vôÔr den oorlog een tekort bestond, te bouwen.
De materiaa]schaarschte noodzaakt tot een rationeele
verdeeling der voorraden over de verschillende onder-
handen of te beginnen bouwwerken. Het zal daarom
vooral zaak zijn, de voorziening mde huurgroepen, waarin
feitelijk reeds een tekort bestond en waarin de parti-
culiere bouwondernemers moeilijk rendabele objecten
vonden, ter hand te nemen. Ook de mogelijkheid van
ombouw van bestaande, doch te groote of niet gewilde
woningen, zal onder oogen moeten worden gezien. Dat dit
zonder overheidsingrijpen niet mogelijk is staat wel vast.
Doch ook voor een op de behoefte afgestemde woningpro-
ductie in de andere huurgroepen zal zeer zeker reeds nu
moeten worden zorg gedragen. Een juist overzicht over
de woningmarkt, dat voor de particuliere ondernemers
meestal niet te krijgen is, doch dat de Overheid zich wel kan verschaffen, is daartoe noodzakelijk. Uit de
fouten in de vorige periode van woningnood, o. a. het
onbelemmerd laten stijgen der materiaalprijzen, zal nu
mede leering moeten worden getrokken. Wellicht kan
zoodoende het ontstaan van betere omstandigheden

op de woningmarkt worden bevorderd.

F. WEINREB.

MOGELIJKE
GEVOLGEN VAN DE ISOLERING

VAN ENGELAND VAN HET VASTELAND VAN

EUROPA VOOR DE VOORZIENING MET

GRONDSTOFFEN EN FABRIKATEN.

In een vorig artikel w’ijdden wij een beschouwing aan de
vraag, welke consequenties het feit van de isolering van
Groot-Brittannië van het Europese continent in het bizon-
der voor de Engelse voedselvoorziening kan hebben. Be-
zien wij thans op analoge wijze de grondstoffen- en fabri-
katenpositie van het Verenigd Koninkrijk wat nader.
Uiteraard moeten wij ons ook nu tot de hoofdzaken be-

palen.

Groep
II. Grondstoffen.

Allereerst
steenkolen.
Zoals bekend, kan Engeland niet
alleen volledig in de eigen behoefte aan steenkolen voorzien,
maar had bovendien in vredestijd een aanzienlijke export
plaats. Wanneer er aan het begin van dit jaar voorbijgaand
een zekere kolenschaarste bij de consumenten ontstond,
‘as deze dan ook niethet gevolg van een te geringe productie-
capaciteit, maar veeleer van transportmoeilijkheden en van
het feit, dat in de verbruikscentra onvoldoende voorraden
waren gevormd. Niettemin werd in April j.l. overgegaan
tot de instelling van een ,,Coal Production Council”, die tot
taak kreeg ,,to promote a substantial increase in coal
production” en waarin afgevaardigden van mijneigenaren,
van mijnwerkers, alsmede van de departementen van
transport, scheepvaart en mijnbouw zitting hebben.

In dit verband is het interessant, er aan te herinneren,
dat tijdens de vorige oorlog de productie terugliep van 287 millioen ton in 1913 tot 266 millioen in 1914, 253 millioen
in 1915 en 228 millioen in 1918. Aangenomen mag worden, dat het besluit tot instelling van vorengenoemde Raad mede
is bepaald door het streven, een herhaling hiervan te voor-
komen. Veel zal er daarbij van afhangen, of de nodige
arbeidskrachten voor de kolenmijnen kunnen worden
gereserveerd. Er wordt, voor de duur van de huidige oorlog,
gerekend – althans gehoopt – op een jaarproductie van
tenminste 260 en zo mogelijk 270 millioen ton. Vermelden
wij ter vergelijking, dat de productie in 1937, het beste jaar sedert 1929, 241 millioen ton bedroeg, om in 1938
– als gevolg van de toenmalige terugslag in het economisch
leven – terug te lopen tot 228 millioen ton. Over de eerste 7 maanden van 1939 lag de productie met 136.2 millioen
ton slechts iets boven die van de overeenkomstige periode
van 1938 (133.8 millioen ton). Intussen daalde het werk-
loosheidspercentage in de kolenindustrie regelmatig, tot
zelfs beneden de 10 pCt. in de eerste vier oorlogsmaanden;
het jaargemiddelde voor 1939 lag op 11.1 pCt. tegen 15.4
pCt. in 1938, 14.6 pCt. in 1937 en 16.2 pCt in 1929. Dit
wijst dus reeds op toegenomen bedrijvigheid
1).

Vervolgens ijzererts,
waarbij wij, ter bevordering van

de overzichtelijkheid, tegelijk de post
ijzer en staal
uit de

fabrikatengroep (III) bespreken.
Het isolement heeft zonder twijfel minder prettige
consequenties voor de Engelse ijzerertsvoorziening (invoer in 1938 5.2 millioen ton, ter waarde van £ 7.3 millioen). De
bezetting van Narvik betekende e]iminatie van de aan-
voer der .hoogwaardige Zweedse ertsen, d.w.z. 25 pCt. van de invoer van 1938. Doordat die hoogwaardigheid, behalve op de aanwezigheid van bepaalde bijmengsels,
die van grote betekenis zijn bij de staalfabricage, mede
is gebaseerd op een betrekkelijk hoog ijzergehalte, was het
verlies aan ijzer uit dezen hoofde dus relatief nog groter.
Tegelijk viel ook de aanvoer van Noors erts weg – even-
eens hoogwaardig -, d.w.z. ongeveer 11 pCt. Frankrijk
leverde voorts 6 pCt. van de totale invoer. Flier was in-
tussen het werkelijke verlies kleiner, doordat de Franse
ertsen van aanzienlijk lager ijzergehalte zijn dan de Skan-
dinavische. 1-let deelnemen van Italië aan de oorlog had
tengevolge, dat ook de ertsleveranties van Algiers en Tunis
in gevaar gebracht werden. hoe belangrijk dit is, blijkt
uit het feit, dat deze in 1938 samen 35 pCt. van de Engelse
invoer dekten. Ook hier betreft het overwegend hoog-
waardige ertsen. Zo kwam dus, alles hij elkaar, op basis
van de cijfers van 1938, 42 pCt. van de ijzerertsinvoer te
vervallen; van het resterende gedeelte werd van 35 pCt.
de toekomstige aanvoer hoogst onzeker; tezamen wordt dus
reeds drie vierde van de totale invoer in gevaar gebracht.
Als mogelijke leverancier in Europa restte nog Spanje,
dat in 1938 ca. 12 pCt. leverde (naast 81 pCt. van de
pyrietinvoer ad 410.000 ton), waaraan nog enkele percenten
van Spaansch-Marokko zijn toe te voegen. Al met al werd
zo het vraagstuk van een voldoende
t
aanvoer van ijzererts

tot een zeer ernstig probleem voor de Engelse oorlogs-economie en zulks nog te meer 2), omdat het hier mede
een kwaliteitskwestie betreft, waarbij afwijkingsmogelijk-
heden slechts in zeer beperkte mate aanwezig zijn.
Hierbij is tevens in aanmerking te nemen, dat de be-zetting van Noord- en West-Europa ca. 62 pCt. van de
ijzer- en staalaanvoer, op basis van de invoercijfers van
1938, t.w. (totaalinvoer 1.34 millioen ton, ter waarde van
£ 14.5 mill.,tegen 2.03 milI. ton in 1937 met een waarde
van £ 19.8 mill.) deed ophouden. België en Luxemburg
samen leverden 25 pCt., Frankrijk 18 pCt., Zweden en

Noorwegen samen 9 pCt.

Cijfers ontleend aan ,,Commercial History and
Review of 1939″, The Economist, 17 Febr. 1940, blz. 33.
Flierop wijst ook Der Deutsche Volkswirt van 28

Juni 1940, blz. 1364.

564

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 September 1940

Wat betekent nu de versmalling van de grondstofbasis
der Engelse hoogovens uit hoofde van verminderde over-
zeese aanvoer in het kader van de Engelse ijzer- en
staalindustrie als geheel?

Allereerst blijkt het totale ijzerertsverbruik (afgezien
van fluctuaties in voorraden) voor ongeveer twee derde
gedekt te zijn door de binnenlandse productie; uitgedrukt
in ijzer is de verhouding daarentegen minder gunstig,
aangezien de Engelse ertsen over het geheel een betrek-
kelijk laag ijzergehalte hebben.

Verbruik
1)
vati ijzererts.

1000 ton
waarvan gedekt door
binneni,

productie
gern. 1934/36

15.884
71 pCt.
1937

20.136
65 pCt.
1938

16.347
68 pCt.
1)
totaal beschikbaar aanbod, di. binnenlandse pro-
ductie plus invoersaldo.
De invoer van ijzererts bleef in 1938, en waarschijnlijk
ook in 1939, belangrijk onder die van voorafgaande jaren:

Invoer
Productie
Verkloosheids

0
10
ijzererts
ruw ijzer
ijzerindustrie
1000 ton
1000 ton

1936
5.961
7.721
14.7 1937
7.039
8.497
9.8
1938
5.167
6.764
16.2
Jan-Juni

1938
3.432
4.514
1) 11.8
2)

1939
2.684 4.382
1
)
6
.
33)

1)

Jan-Juli.

2)
1939.

3)
Sept-Dec.
1939.

In een belangwekkende beschouwing over de Engelse
staalpositie
3
) wees ,,TheEconomist”er terecht op, dat een
voldoende voorziening met staal van vitale betekenis is voor
het vlot functionneren van de oorlogsmachine. Per ultimo
1938 werd de Engelse productiecapaciteit voor ruw staal
geschat op 14 millioen ton per jaar (werkelijke productie
13.0 mill. ton in 1937 en 10.4 mill. ton in 1938). 1-Jet voornaamste probleem is op dit moment niet zozeer

verdere opvoering van deze capaciteit als wel verzekering
van de grondstoffenaanvoer voor de thans werkende be-

drijven. De voornaamste grondstoffen zijn, naar bekend,
ruw ijzer en ijzer- en staalschroot. De verhouding, waarin
deze worden aangewend, is voor wijziging vatbaar en hangt
o.a. -af van het in de staalfabricage toegepaste procédé,
van de vestigingsplaats van het staalbedrijf, en van de
prijsverhouding. Dat ruw ijzer de laatste jaren aanmerke-
lijk duurder was dan schroot verklaart mede, dat het
schrootpercentage belangrijk is gestegen. Bedroeg dit in
1914 hoogstens 25 pCt., in 1937 was de toestand deze,
dat per ton geproduceerd staal gemiddeld 11.5 cwt schroot
en 9.6 cwt ruwijzer werd verwerkt. Per ultimo 1938 werd
de ruwijzer-productiecapaciteit geschat op ca. 10 millioen

ton per jaar. Wanneer men dan constateert, dat zelfs in
het recordjaar 1937 de werkelijke productie met 8.5 mil-lioen ton hier nog aanzienlijk en in 1938 met 6.8 millioen
ton zelfs zeer belangrijk onder bleef, dan lijkt dus een even-
tueel tekort aan schroot gemakkelijk aan te vullen door
opvoering van de ruwijzer-productie. Maar dat dit in feite
zeker niet zo eenvoudig is, is duidelijk, wanneer men be-
denkt, enerzijds dat (zie boven) het ijzerertsverbruik voor
ten naaste bij een derde door invoer werd gedekt – welke
nu voor drie kwart praktisch is komen te vervallen – en
anderzijds dat de eigen ijzerertswinning niet op korte
termijn voor een belangrijke uitbreiding vatbaar is, waarbij
nog komt, dat de Engelse ertsen over het geheel een
aanmerkelijk lager ijzergehalte bezitten dan de ingevoerde.
Tegen opvoering van de ijzerertsinvoer – gesteld, dat dit
mogelijk zou zijn – zal men wel op;ien, omdat daarvoor

relatief veel scheepsruimte nodig is. Voorzover een even-tueel ontstaand staaltekort niet aan te vullen mocht blijken

door invoer van ruw staal of van schroot (de Verenigde
Staten hebben een aanzienlijk exporteerbaar surplus),
blijft dan als uitweg nog slechts mogelijk een verhoogd aanbod van binnenlands schroot.

Weliswaar hield -het binnenlands schrootaanhod de
laatste jaren geen gelijke tred met de productie van staal
4),

maar de invoerafhankelijkheid voor schroot bedroeg toch

in vredestijd reeds niet meer dan ca. 10 pCt., zoals blijkt
uit de volgende cijfers:

Schroot- Zelfvooiic- Werkloosheid
Staalprod.
verbruik
ningsquotc
staalindu-
schroot
strie

1 000 ton
1000 ton
0
1
0

0
/
0

1935
9.589
5.850
95
21.8
1986
11.785
6.915
88
15.8
1937
12.964 7.477
90
10.9
1938
10.394
6.128
93
21.2
Jan-Juli

1938
6.610


10.6
1)

11

1939
7.559
– –
5.8
2)
1)

1939

2)
Sept.-Dec. 1939.

Groot-Brittannië beschikt stellig over een zeer aan-
zienlijk potentieel aanbod van binnenlands schroot, in
de vorm van buiten bedrijf gestelde gebouwen, fabrieken,
bruggen, voorts hekwerken in parken en plantsoenen, enz.
Een intensieve verzamelcampagne werd dan ook hereids
ingeluid. Een dergelijke maatregel wordt reeds gemoti-veerd door het in deze tijd meer dan ooit noodzakelijke
streven om van de bschikbare middelen het meest
rationele gebruik te maken, waai’bij uiteraard thans hij
de beoordeling, zowel van wat rationeel als van w’at binnen.
dat kader primair is, een andere maatstaf wordt en môet
worden aangelegd dan in vredestijd.
Wat tenslotte de-post ,,ijzer, staal en fabrikaten daarvan”
betreft, werd reeds opgemerkt, dat van de invoer in 1938
ad 1.34 millioen ton ruim 60 pCt. uit Europa afkomstig
was. Dat het wegvallen van deze invoer – althans kwan-
titatief – geenszins een ernstig probleem behoeft te schep-

pen, blijkt, wanneer men de uitvoercijfers daartegenover
stelt. Het afgelopen decennium gôeft onafgebroken een
exportsaldo te zien:

IJzer, staal en fabrikaten daarvan (1000 tois).

invoer

uitvoer

1929
2.822 4.380
1932
1.594
1.887
1935
1.152 2.372
1936
1.483
.

2.203
1937
.

2.033
2.574
1938 1.341
1.918
Jan.-Aug.

1938
1.110 1.280

11

1939
1.148
1.211

Men dient intussen in het oog te houden, dat op dit ge-
bied ook het kwalitatieve moment uitermate belangrijk is.
Zo is b.v. het stagneren van de aanvoer van enkele Zweedse
speciaal-staalsoorten •voor bepaalde onderdelen van de
Engelse oorlogsindustrie niet zonder bezwaar.

Wat de niet-ijzerhoudende metaalertsen betreft, deze
werden in 1938 over het geheel slecht in betrekkelijk kleine
hoeveelheden ingevoei’d. In de behoefte aan de betreffende
metalen werd overwegend voorzien door invoer van de
metalen als zodanig. Wij komen daarop hieronder nog
nader terug.

Weliswaar kwam van de bauriet-invoer ad 250.000 ton
83 pCt. uit Frankrijk, 9 pCt. uit Griekenland en slechts
8 pCt. uit Brits-Guyana, maar deze kolonie kan de wegge-

4)
Vgl. ,,Steel Scrap”, The Economist, 9 Maart 1940,
blz. 424.
3) ,,Steel in War”, The Economist, 13April1940, blz. 688.
1

11 September 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

565

vallen import uit Frankrijk zo nodig gemakkelijk ver-
vangen.

De Oostzeelanden hadden voor Engeland v66r alles
betekenis als leveranciers van
hout
(alsmede van papier en papiergrondstoffen, waarover aanstonds nader), met
Finland op de eerste plaats, vervolgens Zweden, de
Baltische staten en Sovjet-Rusland, en daarnaast voor
bepaalde houtsoorten ook Polen en de Balkan. Van
deze naar de waarde belangrijkste post in de grond-
stoffengroep ( 42.9 millioen) kwam – als men afziet van de tropische hardhoutsoorten – ten naaste bij drie kwart,
of, indien men ook het tropische hout meerekent,
ongeveei twee derde, uit liet thans geblokkeerde Europa,
Sovjet-Rusland inbegrepen. Vermelding verdient, dat in
1937 het Verenigd Koninkrijk onder de overwegend im-
porterende landen ver bovenaan stond met 34.5 pCt.
van de wereidhoutinvoer, op grote afstand gevolgd door Duitsland met 14.5 pCt. (importbehoefte sindsdien door de annexatie van Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije aan-
zienlijk gedaald), de Ver. Staten met 13 pCt., Nederland
met 6 pCt. en Frankrijk met 4.5 pCt. Onder de exporte-
rende landen nam Canada de eerste plaats in met 19.5
pCt. van de werelduitvoer, op de voet gevolgd door
Finland met 16 pCt. en Sovjet-Rusland met 15.5 pCt.,
en vervolgens Zweden met 8.5 pCt. ).

De jaarlijkse houtinvoer in Groot-Brittannië van ca.
10 millioen ton in vredestijd dekte ongeveer 90 pCt. van
de totale behoefte. Verreweg de grootste post was Jézaagd
zachthout met 46 pCt. van de totale invoer in 1938, ge-
volgd door gezaagd hardhout (merendeels tropisch hout)
met 13.3 pCt. en mijnhout met 10.9 pCt. Medio Juli 1939,
dus even voor het uitbreken van de oorlog, werd de voor-raad zachthout in Engeland geschat op 2 h 3 millioen ton,
di. gelijk aan het vredesverbruik van ongeveer 6 maanden.
Tijdens de vorige oorlog vertoonde de totale houtinvoer
(mcl. houtfabrikaten) een scherpe daling, nl. van 11.7
miliioen ton in 1913 tot 6.4 miii. ton in 1916 en slechts
3.0 miii. ton in 1917
6).
Door een geforceerde aankap in eigen land w’erd deze weliswaar grotendeels gecompen-
seerci, maar het gevolg was, dat de voorraad volwassen
hout, ondanks nieuwe aanplantingen, thans aanzienlijk
kleinei’ is dan in 1914.

‘Vat de huidige situatie betreft, kan natuurlijk het
houtverbruik vrij belangrijk worden ingekrompen. Daartoe
draagt ten eerste het feit bij, dat het bouwbedrijf—anders
een van de voornaamste afnemers – in oorlogstijd waar-
schijnlijk een verminderde activiteit zal vertonen (verhoog-de bedrijvigheid, zoals wij die in Nederland thans in enkele
plaatsen kennen als direct gevolg van de oorlog, is van
locale aard en geeft geen volledige compensatie). Voorts
is er de mogelijkheid van aanwending van vervangings-
stoffen, o.a. in het bouwbedrijf (b.v. ashest — waarvan
Canada verreweg de grootste producent is — baksteen
en beton). Voor verpakkingsdoeleinden zal men soms zeer
goed kunnen volstaan met kratten in plaats van kisten,
ed.
7).
Intusschen zal door dit alles, ook naar de mening
van The Economist”, toch slechts een gedeeltelijke ver-
lichting kunnen worden bereikt. Een min of meer aan-
zienlijke invoer van hout zal nodig blijven, naast een op-
voering van de binnenlandse aankap, ter overbrugging
van de aanpassingsperiode. Als vervanger van de Oostzee-
landen komt vooral Canada in aanmerking, dat – als

Cijfers ontleend aan The Timber Trade”, The
Economist, 26 Augustus 1939, biz. 406.
Vgl . ,,Timber Suppiies in War”, The Economist,
30 Maart 1940, hiz. 576.
Of
01)
dit moment een verdere besparing op het
houtverbruik dooi voortgezette vervanging van mij nhout
dooi’ stalen balken — een proces, dat véôr de oorlog in
de Engelse mijnen reeds grote vorderingen had gemaakt
— in overweging zal kunnen worden genomen, lijkt twijfel-
achtig.

gevolg van de Ottawa-overeenkomsten – sinds 1932 reeds
een snel toenemende uitvoer van zachthout naar het
Verenigd Koninkrijk heeft te zien gegeven, en in mindere
mate ook New-Founclland. De houtreserves van het Britse
Imperium zijn enorm; voldoende aanvoer is dan ook
voornamelijk een transportvraagstuk.
Voor de
textielgrondstof/en
katoen, wol en zijde — met
een gezamenlijke invoerwaarde in 1938 van £ 74.3 miliioen

— is Engeland praktisch onafhankelijk van Europa.
Alleen de aanvoer van ruwe zijde – £ 2 millioèn – wordt
bedreigd, nu, gezien de gespannen verhouding tot Japan,
een Engels embargo op de invoer uit dat land uiet uit-gesloten schijnt. Reeds geven de invoercijfers over de
eerste 7 oorlogsmaanden (latere gegevens staan niet ter beschikking) voor ruwe zijde eert daling te zien, terwijl
daarentegen de invoer van wol en katoen – naar de
waarde althans — aanmerkelijk is toegenomen, verge-
leken met een jaar tevoren. Zowel voor wol als voor
katoen was er aan de vooravond van de oorlog een voor-
raad aanwezig gelijk aan het vredesverbruik van onge-
veer 3 maanden. De bedrijvigheid in de textielindustrie
nam na het uitbreken van de oorlog sterk toe, ten dele dank zij grote regei’ingsorders — hetgeen noodzaakte
tot een zekere beperking van de toewijzingen van wol vooi’
producties ter hevrediging van civiele behoeften — maar
ook doordat de export van textieiwaren zich gunstig
bleef ontwikkelen, een van de weinige lichtpunten aan de
uitvoerkant.

Dat de regering voorts overging tot rantsoenering ook
van de overige categorieën textieigoederen, werd algemeen
aanvaard als een verstandige maatregel. .1-let kan niet
verwonderen, dat daarbij linnen manufacturen er het
slechtst afkwamen, nI. met 25 pCt. tegen 75 pCt. voor katoenen en kunstzijden manufacturen. Immers, nadat reeds vöSr de oorlog Rusland de uitvoer van
Qlas
had
gestaakt, betekende de isolering van Engeland van het Europese continent, dat — op basis van de cijfers van
1938 – 98 pCt. van de vlasinvoer (totaal 40.000 ton)
was komen te vervallen. België alleen leverde reeds 48
pCt. en de Baltische landen 36 pCt.
Hennep
(12.800 ton)
kwam voor 40 pCt. uit Italië, Hongarije en Joegoslavië,
de rest uit Brits-Indië. De uitvoer van vlas- en hennep-
garen uit Engeland werd verboden en uitbreiding van het
vlas-areaal in Ulster aangemoedigd. De inheemse pro-
ductie van vlas fiuctueerde cie laatste jaren tussen 2.000
en 7.000 ton. De met vias bebouwde oppervlakte in het
Verenigd Koninkrijk, die in 1918 (dank zij sterke uit-
breiding in de oorlogsjaren) ruim 100.000 acres bedroeg,
zakte in 1932 in tot slechts 7.438 acres om daarna weer
iets toe te nemen, nl. tot 24.287 acres in 1938
8)
Door
verdere uitbreiding zal het dus ook nu mogelijk zijn, het momentele vlastekort voor een belangrijk deel te onder-
vangen.
Otiehoudendende zaden en noten
waren, behoudens katoen-
zaad (50 pCt. uit Egypte) in 1938 vrijwel geheel afkomstig
uit Britse landen. Dat deze invoer zeer aanzienlijk moet zijn,
blijkt reeds hieruit, dat in 1938 in het verbruik aan
plantaardige oliën en vetten voor 66 pCt. werd voorzien
door de productie van binnenldsche oiieslagerijen en
-perserijen, terwijl de daarvoor nodige zaden en noten
vrijwel geheel werden ingevoerd. Deze oliën dienen ten dele
voor technische doeleinden, ten dele ook zijn ze grondstof voor de bereiding van margarine, terwijl als nevenproduct
veekoeken, een belangrijk krachtvoer, worden verkregen. De invoer van
lijnolie
(18.600 ton) was weliswaar voor
99 pÇt. van Nederlandsche en Belgische herkomst, maar
de binnenlandse productie bedroeg tezeifdertijd juist
vijfmaal zoveel. Overigens kan met een vergrote Ljnaad-
exportcapaciteit van Argentinië worden gerekend. Tot
dusverre leverde dit ten naaste bij 20 pCt. van de Britse
invoer (in 1938 slechts 14 pCt.), terwijl de rest uit Brits-

The Economist, 9 December 1939, blz. 389.

566

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 September 1940

Indië afkomstig was. Hoewel de Argentijnse oogst van
lijnzaad in 1939 iets ortder die van de laatste jaren bleef,
zal zo nodig een groter deel voor uitvoer naar Groot-Brittan-
nië beschikbaar zijn, ten eerste doordat de invoerbehoefte van de Verenigde Staten – door sterk toegenomen binnen-
landse productie – aanzienlijk gedaald is, en ten tweede
doordat de uitvoer van Argentinië naar liet Europese
Continent (met name naar Nederland, de grootste lijnzaad-
importeur van Europa) thans geheel, resp. grotendeels,

stagneert.
lIet uitvallen van Nederland en Noorwegen uit de
aanvoer van
a’alvistraan hoeft geenszins zulke ernstige
gevolgen voor de Engelsche margarine- en zeepindustrie te
hebben als het bij beschouiving van de invoercijfers in
vredestijd zou kunnen schijnen. Immers, liet betreft hier
een product, dat grotendeels op zee wordt gereedgemaakt,
zodat de mogelijkheid blijft, dat bv. de Noorse traan-
fabrieken” hun product rechtstreeks naar Engeland zullen
trachten te brengen, nu niet alleen hun eigen land voor
hen onbereikbaar is geworden, maar ook Nederland,
Denemarken en Duitsland, dat vôôr de oorlog ongeveer
een derde van de totale wereldproductie opnam.
De invoer van
huiden en Qellen
in Engeland bedroeg in
1938 £ 18.2 mill. Daarvan was ongeveer een derde af-komstig uit Britse landen en een gelijk deel uit Europa
(mcl. Sovjet-Rusland). Waar echter de heruitvoer ten
bedrage van £ 9.6 mifi, voor ca. 45 pCt. naar Europa ging,
tegen slechts 5 pCt. naar Brits gebied, werd dus de netto-
invoer van deze grondstof voor ca. 65 pCt. gedekt door
Britse en

voor slechts 25 pCt. door Europese landen.
In het totale verbruik van huiden en vellen door de
Engelse leerinclustrie werd in vredestijd voor ongeveer 60 pCt. voorzien door invoer. Voorts was er een invoer
van
leer
(mcl. fabrikaten) ter waarde van £ 6.4 mill. (uit-
voer £ 4.8 mili., waarin begrepen een re-export van £ 0.9
full.).
Hiervan werd een kleine 70 pCt. geleverd door
Britse landen, onbewekt leer overwegend door Brits-
Indië, bewerkt leer door Canada en Australië. Tegenover
een sterk toegenomen behoefte aan lederwaren voor
militaire doeleinden staat thans een verminderde civiele
behoefte. De leerhandel werd onmiddelllijk na het uit-
breken van de oorlog onder contrôle gesteld, teneinde
een rationele verdeling over de verschillende aanwendingen
te verzekeren.
Niet minder .ernstige consequenties op korte termijn
dan voor de houtvoorziening moest het isolement hebben
voor de aanvoer van
papiergrondsto/fen (
16 mill.) en
papier (
14.8 mili.). 1

loutpuip (1.62 mili. ton, ter waarde van £ 14.2 mili.) kwam voor 96 pCt. uit Europa, waarvan
uit Finland 38 pCt., uit Zweden 35 pCt. en uit Noorwegen
16 pCt. Britse landen – in hoofdzaak Canada – leverden
slechts 4 pCt. 1-letzelfde geldt voor papier, met uitzonde-
ring alleen van courantenpapier,waarvoor
,
Canada en New-

Foundland de voornaamste leveranciers waren. Stroo-karton werd voor 99 pCt. uit Nederland geïmporteerd.
Houtpulp is niet alleen de voornaamste grondstof voor
papier, maar – met name de langs chemische weg hereide
– o.a. ook voor de kunstzijde-industrie. De inheemse
productie in Groot-Brittannië kon de laatste jaren voor
niet meer dan 7 pCt. jn het totale verbruik van pulp
voorzien
9).
Welke mogelijkheden zijn nu aanwezig?
Op een uitbreiding van de binnenlandse productie van
enige betekenis is niet te rekenen. liet verbruik van papier
is echter stellig voor een vrij belangrijke vermindering vatbaar. Reeds dadelijk na het uitbreken van de oorlog
werd dan ook overgegaan tot rantsoenering. Aanvankelijk
bedroeg liet toewijzingspercentage nog 60, maar liet
werd reeds spoedig verlaagd tot 30. 1)it had o.a. ten
gevolge een drastische beperking van de omvang van

9)
,,’Vood Pulp”, The Economist, 30 September 1939,
blz. 607.

couranten en periodieken. Slechts leveranties aan overheids-
diensten en voor exportdoeleinden (verpakking) vielen
buiten de regeling.
Voorts kan door zorgvuldige inzameling van gebruikt
papier, lompen ed. een niet te versmaden verlichting van
liet papiergrondstoffenprobleem worden verkregen. Reeds
in vredestijd werd, hij een totaal materialenverbruik ter
waarde van £ 23.7 millioen, door de Engelse papierindus-
trie £ 1.7 millioen besteed aan oud papier en lompen,
tegen £ 9.3 millioen aan houtpulp
10).
Dat men ook in
Engeland oog heeft voor deze mogelijkheid, bleek uit de
instelling van een afzonderlijk ,,Salvage Department” –
ressorterend onder het Ministry of Supply -, dat tot taak
kreeg de verzameling van afvalstoffen op ieder gebied
met kracht te bevorderen. (Terloops zij aangestipt, dat
b.v. in het huisafval ook een niet onbelangrijke additionele
bron van bijvoer voor liet vee is gelegen). Tenslotte zal voor
de ook dan stellig nog nodige invoer van papier en celluloe
een beroep moeten worden gedaan voornamelijk op Canada,
dat reeds een aanzienlijk productie-overschot had, en op
New-Foundland. In beide landen is de productie nog voor
sterke uitbreiding vatbaar.
Nu de tijdsomstandigheden ertoe nopen – zoals uit-
voeriger in ons vorige artikel werd uiteengezet – om de in-
heemse hodernproductie zoveel mogelijk op te voeren, is
het, wat
icunsimesistoffen
betreft, niet zonder belang, dat
minerale phosphaten (invoer 1938 410.000 ton) voor ruim
80 pCt. uit Noord-Afrika werden betrokken (Tunis, Ma-
rokko, Algiers), terwijl driekwart van de kalizouten af-
komstig was uit Duitschland en Frankrijk. Daar staat
echter tegenover, dat zowel thornasslakkenmeel als kalk
in voldoende mate in Engeland zelf wordt geproduceerd.
liet verbruik van deze beide stoffen is de laatste jaren,
dank zij een subsidieregeling, zowel absoluut als relatief, reeds belangrijk toegenomen.

Groep III.
Fabrikaten.

Dat Engeland, hoewel industrieland bij uïtnemendheid,
toch geenszins voor alle fabrikaten zelfgenoegzaam is,
blijkt reeds hieruit, dat deze in 1938 nog altijd een vierde
van de totale invoer uitmaakten. Daaronder waren er
enkele, die in tijd van oorlog van vitale betekenis zijn.
Kwantitatief de belangrijkste posten waren: niet-ijzer-
houdende metalen ( 40.8 mill.); petroleum ( 40.8 mill.);
machinerieën ( 21.8 mill.); papier ( 14.8 mill.); ijzer
en staal (214.5 milI.); chemicaliën (213.3 mill.).
Wij behandelden in het voorgaande reeds papier, ijzer en staal, en kalizouten. Thans nog een enkel woord om-
trent de overige dezer posten.
Allereerst de
niet-ijzerhouclende metalen.
De invoerstatistiek over 1938 leert, dat 40 pCt. van de
alunïiniuminvoer ad £ 5.1 millioen uit Europa kwam,
waarvan 23 pCt. uit Zwitserland en 9 pCt. uit Noorwegen.
Koperfabrikaten (2 1.35 mill.) waren voor 25 pCt. afkom-
stig uit Duitsland en Frankrijk. Twee derde van de kwanti-
tatief weinig belangrijke invoer van geel koper (2 0.7 mill.)
was van Europese herkomst. België leverde voorts 24 pCt. van de zink- en, samen met Nederland, 26 pCt. van de tin-
invoer. Magnesium kwam voor 83 pCt. uit Duitsland en
Frankrijk, kwikzilver voor 87 pCt. uit Spanje en 4 pCt.
uit Italië.
Dit alles lijkt intussen voor Engeland ernstiger dan liet
in feite is, nog daargelaten, dat hier alleen iverden opge-
somd die metalen, waarvoor Europa een noemenswaardig
aandeel in de Britse invoer had. Immers, het is een feit,
dat de behoefte van Engeland aan nagenoeg alle niet-
ijzerhoudende metalen thans door de landen van liet
Imperium kan worden gedekt, zulks in scherp con-
trast tot de positie aan het begin van de vorige oorlog.
De enkele uitzonderingen komen aanstonds ter sprake.

10)
,,Wste Reclamation”, The Economist, 23 De-
ceniber 1939, blz. 470.

11 September 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

567

‘4

In een artikel, getiteld ,,The Empire’s Metal Resources”,
gaf ,,The Economist” van 9 December 1939 (blz. 378 v.)
een zeer instructief overzicht, waaraan wij enkele cijfers
ontlenen, die voor zichzelf spreken.
De productiecapaciteit van
tin
in het Britse Imperium — vnl. in Nigeria, Malakka en Zuid-Afrika — bedraagt
momenteel ca. 110.000 ton per jaar. Door de Britse
smeitbedrijven werd in de laatste jaren ongeveer 10 pCt.
van het inheemse verbruik gedekt. Het totale tinvrbruik
in het Verenigd Koninkrijk bedroeg in de jaren 1934/36
(gemiddeld) 21.000 ton, in 1937 26.000 ton en in 1938
18.000 ton.
Ook cle voorziening met
nikkel
geschiedt vrijwel geheel
door Britse landen. 90 pCt. van de invoer van het Ver-
enigd Koninkrijk ad 20.500 ton was afkomstig uit Canada,
dat met een productie van 100.000 ton in 1938 reeds
87 pCt. van de wereldproductie bereikte.
illanziniu,n
wordt ten dele in Engeland geproduceerd,
ten dele ingevoerd. Bij de invoei is Canada, dat veel
hauxiet uit Brits Guyana verwerkt, van overwegend be-
lang.
Toor
het weggevallen Franse bauxiet kan dus zo wel
rechtstreeks uit Guyana betrokken grondstof in de plaats
treden als halffabrikaat of zelfs nikkelen en nikkelhou-dende fabrikaten uit Canada, weiks productiecapaciteit
zeer aanzienlijk is.

liet vredesverbruik aan
koper
in het Verenigd Koninkrijk
bedroeg ongeveer 320.000 ton per jaar. Daartegenover
staat een totale productiecapaciteit van het Imperium
van 700.000 ton per jaar, waarvan Noord-Rhodesia 350.000
ton en Canada 300.000 ton.

De loodproductiecapaciteit van het Imperium — vnl.
Canada, Australië, Birma en New-Foundland – is gestegen
van 300.000 ton per jaar in 1914 tot 650.000 ton in 1938;
die voor
zink —
in hoofdzaak dezelfde gebieden — van
250.000 tot 600.000 ton. Daartegenover stond een vredes-
verbruik in Groot-Brittannië van resp. ongeveer 335.000
ton en 220.000 ton.

Wat de verschillende inëtalen betreft, die onmisbaar zijn
als legeringsmateriaal in de staalindustrie, het volgende.
Het Imperium – vnl. Brïts-Indië, Goudkust en Zuid-Afrika – neemt met 3 millioen ton ongeveer de helft
van de wereldproductïe van
mangaanerts
voor zijn rekening.
Ter vergelijking diene, dat de Britse invoer in 1938 193.000
ton bedroeg, waarvan 96 pCt. uit Britse landen afkomstig
was. Noord-Rhodesia produceert thans ca. 30.000 cwt
cobali
per jaar — waarbij nog komt 10.000 cwt

van
Canada en 6.000 cwt van Birma —; alsmede 7.500 cwt
aanadium,
hetgeen in beide gevallen een veelvoud is van het te verwachten oorlogsverbruik. l-Ietzelfde geldt voor
chroo,n,
waarvan bijna de helft – 540.000 ton (vnl. Zuid-
Rhodesia, Unie van Zuid-Afrika en Brits-Indië) – van
de totale wereldproductie door liet Britse Imperium wordt
geleverd, en
ivolfranz
(vnl. Birma, Malakka, Australië).

Dit neemt niet weg, dat er enkele zwakke plekken in
de metaalpositie zijn gebleven, nl. magnesium, kwikzilver en antimoon. Magnesium werd in 1938 voor 83 pCt. inge-
voerd uit Duitsland en 13 pCt. uit de Verenigde Staten.
Tegenover een invoer van ruim 1.600 ton stond echter
reeds een binnenlandse productie van 4.000 ton. Een sterke
uitbreiding hiervan is mogelijk en te verwachten. Minder
gunstig staat het voor Groot-Brittannië met kwikzilver
en antimoon. Beide zijn in oorlogstijd van vitale betekenis.
Kwikzilver is o.a. onmisbaar voor verschillende weten-schappelijke oorlogsinstrumenten, terwijl antimoon o.a.
gebruikt w’ordt voor het harden van lood hij de munitie-
fabricage.

De wereldproductie van
hwikzilç’er
is voor ruim
80 pCt. in handen van Spanje en Italië. Van de Engelse invoer in 1938 ad 30.000 cwt was 86 pCt. afkomstig uit
Spanje, 4 pCt. uit Italië en 9 pCt. uit Mexico. Afgewacht zal moeten worden, in hoeverre het mogelijic zal zijn, de
invoer uit Spanje op peil te houden. Een ongunstig teken

in dit opzicht is, dat de invoer in de eerste 8 maanden
van 1939 slechts 630 cwt bedroeg, tegen rond 18.000 cwt
in de overeenkomstige periode van 1938. Daar staat even-
wel tegenover, dat tijdens de Spaanse burgeroorlog aan-
zienl ij ke voorraden naar Engeland werden overgebracht.
Voor
antimoon
is Engeland in hoofdzaak aangewezen
op China, dat van de invoer ad 1.304 ton in 1938 ca. 55 pCt.
leverde, tegen Joegoslavië 20 pCt., Frankrijk (Algiers)
16 pCt. en België 9 pCt. De uitvoercapaciteit van China — dat in normale tijden 70 pCt. van de wereldproductie
verzorgde — wordt echter door de oorlog tegen Japan
nadelig beïnvloed.
Wat de overige fabrikaten betreft, was er een niet on-
aanzienlijke invoer van glas en glaswerk uit Duitsland,
België en Tsjecho-Slowakije; van gereedschappen, weten-
schappelij ke instrumenten, electrische apparaten, chemi-
caliën, verf- en kleurstoffen uit Duitsland; van houtfabri-
katen uit de reeds genoemde houtlanden; van machine-
rieën uit Duitsland, Zwitserland, Zweden en Frankrijk.
De invoer van katoenen en wollen garens en manufacturen
was voornamelijk afkomstig uit België, die van zijden
garens en manufacturen uit Frankrijk; die van schoenwerk
voor 22 pCt. uit Tsjecho-Slowakije. T-let betreft hier echter
producten, die — voorzover ze nI. een enigszins belangrijk
aandeel in het totale Britse verbruik leverden – toch
voor het merendeel niet van direct vitale betekenis
zijn, of anders door min of meer overeenkomstige inheemse
producten kunnen worden vervangen.

Misschien moet men in dit opzicht een uitzondering
maken voor
werktuigniachines.
Duitsland was, na de Ver-enigde Staten, de belangrijkste importeur en leverde bv.
(naar het gewicht) 30 pCt. van de totale invoer in de eerste
8 maanden van 1939 ad 19.906 ton, ter waarde van £ 4.6
mill. Weliswaar was er ook een vrij belangrijke uitvoer
(naar het gewicht in de genoemde periode zelfs een uitvoer-
overschot van 2.242 ton) en kon dus het binnenlands aan-
bod, behalve door opvoering van de productie, ook door
uitvoerbeperking worden vergroot, maar dit waarschijnlijk
toch niet in het vereiste tempo om ten volle aan de behoefte,
die door de oorlog aanmerkelijk is gestegen, te kunnen
voldoen. Daardoor kon in gezaghebbende kringen vrees
voor een tekort aan werktuigmachines — althans in de
overgangsperiode – ontstaan”).

Tenslotte – maar niet het minst belangrijke –
petroleum,
een product, dat, gezien de sterk toegenomen mechanisatie van verschillende legeronderdelen en van de oorlogvoering in het algemeen, in de huidige oorlog naar alle waarschijn-
lijkheid een belangrijker rol zal spelen dan ooit tevoren.
De Engelse invoer bedroeg in 1938 3.208 millioen gallons
(of 11.8 mihl. ton), d.w.z. 40 pCt. meer dan in 1929, en het
vredesverbruïk ten naaste bij 11 millioen ton per jaar.
Van belang in het kader van ons onderzoek is, dat in 1938
65 pCt. werd aangevoerd over de Atlantische Oceaan
(Venezuela, Nederlands West-Indië, de Ver. Staten, Britse
landen, Mexico), tegen 59 pCt. in 1929. Slechts 8 pCt. was
afkomstig uit Biitse landen. Gelijk in vrijwel alle landen
van Europa werd ook in Engeland bij het uitbreken van
de oorlog het civiele verbruik aan drastische beperkingen
onderworpen.

Twee verdere aspecten van het petroleumvraag-
stuk krijgen in de huidige omstandigheden voor Engeland
een bizonder belang.
Ten eerste de kwestie ruwe of geraffineerde olie. In
tegenstelling bv. met Frankrijk, waar in 1938 86 pCt.
van de totale invoer uit ruwe olie bestond, was dit in Enge-
land met slechts 18 pCt. het geval. De raffinagetechniek
heeft bereids een zodanige graad van perfectie bereikt,
dat liet verlies in het raffinageproces nog slechts ca.
3 pCt. bedraagt. 1-let zou dan ook voor Engeland zeer

aantrekkelijk zijn, het ruwoliepercentage op te voeren,

1)
Vgl. The Economist, 6 April 1940, b]z. 639.

568

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 September 1940

omdat op deze wijze – waar men immers vrijwel geheel op
invoer uit niet-Britse landen is aangewezen – een niet te
versmaden besparing aan deviezen zou kunnen worden
bereikt. Uiteraard zou dit een expansie van de Britse
raffinagecapaciteit vereisen.
rr
en
tweede de bereiding van olie langs synthetische
weg uit steenkolen, voornamelijk door hydrogenisatie en
carbonisatie
12).
In vredestijd werd reeds 7 pCt. van de
totale behoefte door synthetische olie gedekt, en dit percentage is stellig voor opvoering vatbaar, ook al
is het rendement vooralsnog vrij gering. Strategische over-
w’egingen kunnen en zullen hier uiteraard aan het zuiver
,,kostenmëssige” denken een grens stellen.

Slotopmerking.

Wij hebben getracht., in dit en het voorgaande artikel
zoveel mogelijk alle factoren bijeen te brengen, die nodig
zijn om zich een redelijk objectief beeld te kunnen vormen
van de consecjuenties, die de huidige situatie in Europa
voor de Engelse behoeftenvoorziening kan hebben. Dit
beeld valt anders uit dan wanneer men zich alleen op de
invoerstatistieken baseert. Het geeft de indruk, dat de
zuiver economische moeilijkheden niet onoverkomelijk zijn.
Over het militair aspect van de strijd houdt het uiteraard
niets in. Zo zal dus met name ook afgewacht moeten worden,
in hoeverre het zal gelukken, de dooi’ invoer te vei’krijgen goederen ook inderdaad in Engeland aan te voeren, terwijl
eveneens buiten beschouwing werd gelaten de invloed van
de krijgsverrichtingen op het Engelse productie-appai’aat.

;r.
H. SPIEGËL:ENB:ERO•.

AANTEEKENINGEN.

Aanw’ijzigeii van het Nedei’landsch Clearingin-

stituut.

Onderstaand rondschrijven is dezer dagen dooi’ het
Nederlandsch Clearinginstituut aan een aantal banken
verzonden:

Debiteering en crediteering pan rekeningen can firma’s
en personen, gecestigd in clearinglanden, en can JVederlandsche
rekeningen in dLe landen; handelingen op het gebied Pan het
kapitaalcerkeer met die landen.

In verland met de Leidi’aden voor de clearingen met
Duitschland, België en het Protectoraat zoomede voor
de voorloopige maatregelen nopens het betalingsverkeer
met Zweden en Zwitserland en met verwijzing in het bij-zonder naai’ het algemeen gedeelte dezer Leidraden wordt
het volgende opgemerkt.
Terwijl de meerderheid der oude clearingen – in de eer-
ste plaats die met Duitschland – zich geheel of in hoofd-
zaak beperkte tot betalingen uit het goedei-en- en diensten-
verkeer, bestrijken de bovengenoemde nieuwe regelingn
alle het geheele betalingsverkeer tusschen beide landen.
Ingevolge de bestaande voorschriften moet, behoudens
ontheffing door het Clearinginstituut, iedere schuld, ook
dan, wanneer overmaking in het algemeen niet gebruike-
lijk is, dooi’ storting hij het Clearinginstituut worden ge-
delgd, terwijl omgekeerd betaling uit rekeningcourant-
saldi of tegoeden hier te lande eveneens slechts met ver-
gunning van het Clearinginstituut geoorloofd is. Zooa.ls
uit de Leidraden blijkt, zijn de regelingen ten opzichte van
de verschillende landen niet geheel gelijkluidend, maar
in principe komen zij op hetzelfde neer. Wat Duitschland
betreft, zal uiteraai’d rekening moeten worden gehouden
met de bestaande regelingen van Duitsche zijde. Voorzoo-
ver belanghebbenden van die zijde een algemeene of spe-
ciale vergunning hebben ontvangen tot het aanhouden
eener rekening hier te lande, zal ook een vei’gunning van

12)
Vgl. ,,Synthetics and Substitutes”, The Economist,
12 Augustus 1939, blz. 320. En ,,Oil from Coal”, The
Economist, 23 September 1939, blz. 569.

het Clearinginstituut noodig zijn, welke door dengene,
hij wien de rekening gehouden wordt, kan worden aange-
vraagd.

Afgezien van de in Duitschiand geldende voorschriften
en onder reserve, dat over de in de andere landen te volgen
gedragslijn voldoende gegevens nog niet ter beschikking
staan, wordt vooi’shands het volgende opgemerkt. Hierbij
zij aangeteekend, dat hetzelfde naar alle waarschijnlijk-
heid eveneens gelden zal voor de nog te verwachten clea-
i’ingen. Mocht zulks niet het geval zijn, dan zal dit in het
algemeen gedeelte dci’ Leidraden tot uitdrukking worden
gebracht.

I. Debiteering en c’editeering cnn rekeningen can firma’s
en personen, gecestigd in clearinglanden en cnn iVederlandsche
rekeningen in die landen.
In den regel zal voor betalingen bij wege van debitec-
i’ing eener zoodanige rekening in beide landen toestemming
moeten zijn verkregen: in het eene land ontheffing van de
storting in de cleai’ing, in het andei’e land vergunning tot uitbetaling uit het saldo of tegoed.

Door de invoering der clearing c.q. voorloopige maat-
regelen zijn deze rekeningen opgenomen in het bilaterale
vei’keei’ met het betrokken land. Betalingen naar derde
landen en in het algemeen betalingen, die niet over de
cleai’ing zouden kunnen plaats vinden
i
kunnen in principe
niet meer uit deze rekeningen geschieden. Een verdere
beperking is, dat schulden wegens goederenlevering in den
regel niet voor betaling op deze wijze in aanmerking zullen
kunnen worden gebracht. 1-let Clearinginstituut is echter
voor zijn deel bereid voor de afdoening van handelsschul-
den gedurende het overgangstijdperk een -ruimer standpunt
in te nemen, inzonderheid wanneer het betreft saldi of
tegoeden, welke met het oog op betaling van goederen-
leveringen waren aangehouden of gevormd. Dit betreft
zoowel aanvragen om vergunningen tot directe betaling
uit een rekening hier te lande als aanvragen om ontheffing
van storting hier te lande teneinçle ten laste van een reke-
ning in het andere land te betalen. Eenzelfde standpunt
zal voorloopig in het algemeen worden ingenomen ten op-
zichte van aanvragen tot overschrijving van de eene
bankrekening op de andere.
Voor crediteering van rekeningen als bovenbedoeld zal in ieder geval in het land van den debiteur ontheffing van
storting en vergunning tot het aanhouden op rekering
moeten zijn verkregen. Wat betreft crediteei’ing van Ne-
derlandsche rekeningen in het buitenland, is eveneens ver-
gunning van het Clearinginstituut noodzakelijk.
Bij het verleenen der in deze paragraaf hçdoelde ver-
gunningen en ontheffingen zal in het algemeen ernaar
w’orden gestreefd bestaande vei’houdingen, voorzoover in
het kader passend, te handhaven. Uit de mededeehingen
in de vei’schillende Leidraden ondei’ het hoofd ,,ln mmde- –
ring gebrachte hièr te lande vallende kosten” blijkt, dat
zoodanige kosten reeds in ruimen zin zonder nadere ver-
gunning bij de storting in mindering mogen worden ge-
bracht. Geheele, of gedeeltelijke ontheffing zoomede uit-
stel van storting zal met name dan worden verleend, wan-
neer zulks wordt gevraagd met het oog op binnenlandsche
betalingen, die met de betaling, waarvoor ontheffing van
storting wordt verleend, in zeker verband staan, dan wel
wanneer zulks voor den goeden gang van bedrijven met
veel betalingen in beide richtingen gewenscht is.
Met het oog op een en ander is het Clearinginstituut be-
reid met betrokkenen een bijzondere regeling te treffen, krachtens welke op voor het Clearinginstituut gebonden
(z.g. n. , ,geblokkeerde”) rekeningen debiteeringen en credi-
teeringen kunnen worden verricht zonder vergunning voor
iedere individueele handeling. Dergelijke rekeningen, welke

reeds op het gebied van het goederenverkeer bestaan, kun-
nen eveneens worden geopend voor de administratie en
het beheer van vermogens of vermogensopbrengsten en voor
andere rekeningcoui’antverhoudingen met niet-ingezetenen.

11 September 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

569

Men richte zich dienaangaande tot het Nederlandscli
Clearinginstituut.
Voor het verzekeringsbedrijf zijn speciale voorschriften te verwachten.

II. Handelingen liggende op het gebied oan het kapitaal-
per.
keer.

Stortingen in de clearing, welke overmaking van kapi-
taalbedragen ten doel hebben of deze in zich sluiten, kunnen
ten opzichte van alle bovengenoemde landen, inclusief
Duitschiand, slechts geschieden na verkregen vergunning
van het Deviezeninstituut te ‘s-Gravenhage (Formulier
B 1).
Omgekeerd moet, ter beoordeeling of overmakingen van
kapitaalbedragen naar Nederland over de clearing tot uit-
betaling kunnen worden gebracht, bij de indiening dier vorderingen een uiteenzetting worden gegeven van het
doel, waartoe de kapitaalbedragen zullen worden benut
– aankoop van effecten of andere waarden, kapitaaldeel-
neming, etc. – met overlegging van terzake dienende
bescheiden.
Fletzelfde geldt, wanneer aan het Clearinginstituut ver-
gunning wördt gevraagd voor disposities over saldi of
tegoeden hier te lande voor soortgelijke doeleinden.
In beide geyalleri is tevens voor de uitvoering der voor-
genomen transactie hier te lande krachtens de Deviezen-
verordening 1940 vergunning van het Deviezeninstituut
vereischt. De aanvraag hiertoe kan tegelijk met de indie-ning der vordering of de aanvraag om vergunning als be-doeld in de vorige alinea aan het Nederlandsch Clearing

instituut worden gezonden.
Bij verkoop van aan niet-ingezetenen toebehoorende
effecten of andere waarden moet, behoudens ontheffing
van het Nederlandsch Clearinginstituut, het provenu in
de clearing worden gestort, voor welke storting, als zijnde
een kapitaalovermaking, steeds voorafgaande vergunning van het Deviezeninstituut vereischt is. Bovendien is, vol-gens de bestaande regeling, voor de uitvoering der voor-
genomen transactie zelve krachtens de Deviezenverorde-
ning 1940 vergunning van het Deviezeninstituut vereischt.
Aangezien de te nemen beslissingen door de clearing-
positie worden beheerscht, dient de niet-ingezetene, eige-
naar, of diens vertegenwoordiger of bankier hier te lande
zich, alvorens tot zoodanigen verkoop over te gaan, met
het Nederlandsch Clearinginstituut in verbinding te stel-len. Is het de bedoeling de opbrengst hier te lande aan te
houden, dan kan de aanvraag tot het Deviezeninstituut
om vergunning voor de transactie tegelijk met de aanvraag
om ontheffing van het Clearinginstituut aan dit laatstge-
noemde Instituut worden gezonden. Is storting beoogd,
dan zende men de aanvraag voor de uitvoering der trans-
actie tegelijk met de aanvraag om vergunning tot storting
aan het Deviezeninstituut te ‘s-Gravenhage.
Voor verkoop van aan niet-ingezetenen toebehoorende effecten met het uitsluitende doel een debetpositie aan te
zuiveren zoomede voor ruiling van effecten van een niet-
ingezetene in andere, geen hoogere waarde vertegenwoor-
digende, effecten en onder de uitdrukkelijke voorwaarde,
dat geen binnenlandsche effecten in buitenlandsche effecten worden geruild, wordt bij deze door het Nederlandsch Clea-
ringinstituut een algemeene ontheffing van storting in de
clearing c.q. van het vereischte van vergunning van het
Clearinginstituut verleend. Ter verkrijging van de ver-
gunning van het Deviezeninstituut, welke krachtens de
Deviezenverordening 1940 voor de uitvoering van de in
deze alinea genoemde transacties is vereischt, richte men
zich tot het Deviezeninstituut, bureau Amsterdam.
Afgezien van de in de vorige alinea genoemde transacties
is het op het oogenblik niet mogelijk mede t deelen, of en
in hoeverre voor in deze paragraaf bedoelde handelingen
de vereischte medewerking van het Nederlandsch Clea-
ringinstituut en het Deviezeninstituiit zal kunnen worden
verkregen.

Tenslotte zij nog opgemerkt, dat, indien een niet-inge-
zetene wenscht, dat zijn saldo of tegoed hier te lande hem
over de clearing wordt overgemaakt, het van het karakter
van dit saldo of tegoed zal afhangen, of hier overmaking
van een kapitaalbedrag aanwezig is of niet. Met saldi
eener goederenrekening of oitstaan uit inning van vermo-
gensopbrengsten zal het in den regel niet het geval zijn.
Wel daarentegen, voorzoover een saldo zijn oorzaak vindt
in terugbetaling van aflosbaar gestelde effecten of op an-
dere wijze belegde gelden. In geval van twijfel richte men
zich tot het Deviezeninstituut te ‘s-Gravenhage.

Overheidsmaatregelen op economisch gebied.

HANDEL EN
NIJVERllID.

Algemeen Vorderingsbesluit. De Vorderingsvet 1939
(Stbld. 631), welke op 1 Juli j.l. niet werd verlengd, is
vervangen door het zgn. Algemeen Vorderingsbesluit 1940,
waarvan de inhoud groptendeels overeenkomt met de
bepalingen der oude wet.
(E.V. 30/81’40,
pag. 1073; Ver-
ordeningenblad No. 22).

Bouwmaterialen. Maatregelen zijn uitgevaardigd ter
besparing op bouwmaterialen. (BV. 30/8/’40, pag. 1073).

Bouwwerken. Voor werken, waarvan de kosten in totaal minder dan f 500 bedragen, mag stilzwijgend worden aan-
genomen, dat hiervoor goedkeuring van den Regeerings-
commissaris voor den Wederopbouw is verkregen. (BV.
30/8/’40, pag. 1073).

Contingenteeringen. De contingenteeringen van den
invoer van katoenen weefsels, natuurzijden Weefsels,
kunstzijden weefsels, pluche, fluweel en trijp, onderklee-
ding en draadproducten, waarvan de geldigheidsduur per
31 Augustus 1940 afloopt, worden niet voor een nieuwe
periode verlengd. Invoer van deze goederen is dus na dien
datum, zonder vergunning ingevolge de Crisisinvoerwet
1937, toegestaan.
(BV.
30/8/’40, pag. 1073).

Rapok. Vaststelling van maximumprijzen zoowel voor
den groothandel als voor den detailhandel. (E.V. 30/8/’40,
pag. 1072; Stct. No. 162).

LANDBOUW- EN VOEDSELVOORZffNIN.

Aardappelen, liet ligt in de bedoeling, een gedeelte der
anders voor industrieele verwerking bestemde aardappelen
zoo noodig voor de voeding der bevolking te bestemmen
of in ieder geval voor dit doel te reserveeren. De noodige
maatregelen -hiertoe zijn genomen en omvatten om. een
garantie van sorteer- en bewaarloon voor den verbouwer.
Tevens is ten aanzien van fabrieksaardappelen ontheffing
verleend van het teeltverbod van aardappelen van den
oogst 1940 met andere bestemming dan tot levering aan
aardappelmeelfabrieken. (BV. 30/8/’40, pag. 1073; Stct.
No. 165).

Voedernormen. (Zie ook E.-S.B. (1281), pag. 495).
Nieuwe vasteiling van veevoedertoewijzingen voor het tijdvak van 19 Augustus-16 September. (E.V. 30/8/’40,
pag. 1074).

Paclitprjzcn. Met ingang van 17 Augustus is het zonder
vergunning verboden een pachtovereenkomst of een
overeenkomst tot wijziging of aanvulling van een pacht-
overeenkomst af te sluiten, indien de bedongen pachtprijs
hooger is dan die, welke gold op 1 September 1939.
Verkoopingen van gras op stam en hooilandverpach-
tingen worden als verpachtingen beschouwd.
Tevens is het verboden openbare verpachtingen te
houden. (BV. 23/8/’40, pag. 1044k Terordeningenblad
No. 19).

RANTSOENEERNG EN DISTRIBUTIE.

Asbest. Een ieder, die onverwerkt asbest importeert,
verhandelt, verwerkt, doet bewerken of in voorraad heeft,

570

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 September 1940

moest daarvan vôör 29 Augustus opgave doen aan den
Directeur voor het Rijksbureau voor Bouwmaterialen.
(E.V. 3018/’40, pag. 1080).

Asfalt en minerale was. Asfalt-bitumen, natuurasfalt
en mengsels, alsmede minerale was zijn als distributie-
goed aangewezen. Verkoop- en afleveringsverbod behou-
dens vergunning van het Rijksbureau voor Aardoliepro-
ducten. Beperkende bepalingen kunnen worden uitge-
vaardigd inzake het gebruik, het verbruik, de bewerking
of de verwerking dezer goederen. Evenzeer kan de ver-
plichting worden opgelegd bepaalde goederen aan bepaalde
afnemers te verkoopen. (E.V. 3018/’40, pag. 1080).

Petroleum. Verplichte opgave van voorraden van meer
dan 200 liter, bij verbruikers aanwezig en gekocht vdôr 17
Juni (ingang petroleumdistributieregeli ng). Zonder ver-
gunning van het Rijksbureau voor Aardolieproducten
mag men bovenbedoelde hoeveelheden niet in voorraad
hebben of verbruiken.
Wat de verstrekking van petroleum voor de scheepvaart
betreft (zie ook E.-S.B. (1276), pag. 427), is een uitbreiding
aan de bestaande regeling gegeven in dien zin, dat ook
petroleum kan worden verstrekt, henoodigd voor de navi-
gatielichten van vaartuigen in de rivier- en binnenvaart,
alsmede voor vaartuigen, bestemd voor de visscherij.
(E.V. 9/8/’40, pag. 986; Stct. No. 150).
Reguleering van (le kaasprijzen. Als voorloopige maat-
regel is met ingang van 18 Augustus het verkoopen,
afleveren en vervoeren van alle soorten kaas tijdelijk
verboden, behalve in geval van verkoop, aflevering aan
en vervoer naar de rechtstreeksche verbruikers vanwege
den detaillist. De aflevei-ing is etliter ook beperkt en mag
slechts tegen afgifte van een bon plaats vinden.
Opgave van voorraden van meer dan 500 kg aan de
Zuivelcentrale. (E.V. 23/8/’40, pag. 1048; Stct. No. 160).
Met ingang van 28 Augustus zijn de maatrege
1
en ter
reguleering van den kaashandel en de kaasprijzen in ver-
king getreden, waarbij bovenstaande voorloopige maat-regelen zijn ingetrokken. Hierbij zijn zoowel de handel,
de productie en de prijzen aan een regeling onderworpen.
(E.V. 30/8/’40, pag. 1077).
Opgave van voorraden, op 28 Augustus aanwezig,
van meer dan 500 kg. aan de Zuivelcentrale (E.V. 619/’40,

pag. 1105; Stct. No. 167).

Smeerolle. Regeling van het verbruik, met ingang van
16 September 1940, van minerale smeeroliën en vetten
bij de Smeeroliebeschikking 1940 No. 1. Verdeeling van
de verbruikers in verschillende categorieën. (E.V. 16/8/’40,

pag. 1017; Stct. No. 154A.)

Verf
en
Verfgrondstofîen. Instelling van een Sectie
Verf en Verfgrondstoffen van het Rijksbureau voor Che-
mische Producten. Deze producten worden aangewezen
als distributiegoederen in den zin der Distributiewet
1939.
Handel- en afleveringsverbod behoudens vergunning.
Fliervan geldt voor de meeste producten tot 1 October
een algemeene dispensatie voor 70 pCt. der hoeveelheden,
die in 1939 werden verhandeld of afgeleverd. Verplichte inschrijving bij deze sectie voor den handel
en de grootere verwerkende industrieën. (E.V. 23/8/’40,
pag. 1048, 6/9/’40, pag. 1108).

Verwerkende industrieëii. Instelling van een Rijksbureau
voor verwerkende industrieën, waarbij zijn ingedeeld een
sectie keramische industrie en een sectie grafische
industrie. (E.V. 9/8/’40, pag. 984; Stct. No. 150.) De
sectie grafische industrie is ingesteld voor alle onder-
nemingen, welke als hoofd- of nevenbedrijf uitoefenen: de boekdrukkerij, de diepdrukkerij, de steen- en offset-
drukkerij, de boekbinderij, de stereotypie en de chemi-
graf ie; alsmede ondernemingen, welke door voornoemde
bedrijven vervaardigde producten voor eigen gebruik
fabriceeren. Aansluiting bij dezé sectie zal voor de be-

trokken ondernemingen binnenkort verplichtend worden
gesteld. (E.V. 16/8/’40, pag. 1014; Stct. No. 153).
De sectie keramische industrie is ingesteld voor die
ondernemingen, die zich als hoofd- of nevenbedrijf bezig-
houden met het verhandelen of bewerken van grond- en
hulpstoffen voor en voortbrengselen van de keramische industrie, met uitzondering voor den detailhandel. Aan-
sluiting bij deze Sectie zal voor de betrokken oiidernernin-
gen binnenkort verplichtend worden gesteld. (E.V. 30/8/’40,
pag. 1076; Stct. No. 162).

Zeep. Met ingang van 31 Augustus wordt de verkoop
van zeep aan rantsoeneeri ngsmaatregelen onderworpen.
(E.V. 30/8/’40, pag. 1078, 6/9/’40, pag. 1107).

(IELD-, CREDif T- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Betaling geëxporteerde goederen. De te Londen afge-
kondigde maatregel, dat alle uit goedereninvoer uit
Nederland en de Overzeesche Gehiedsdeelen voortvloeiende
schulden dienen te worden voldaan aan de Nederlandsche
Regeering op een rekening ,,The Netherlands Shipping
and Trading Committee Ltd.” hij de ,,Federal Reserve
Bank” in New-York en wel in dollars tegen den koers
geldende ten tijde van liet afsluiten der transactie, wordt door de I)uitsche Regeering als niet bindend beschouwd
en zulke betalingen hebben ingevolge deze opvatting geen
schuldbevrijdende werking. (E.V. 23/8/’40, pag. 1052).

Betalingsverkeer met België. De afwikkeling van het
betalingsvei-keer tusschen Nederland en België geschiedt
thans door middel van de clearing binnen het kader der
Ncderlandsch-Duitsche en Duitsch-Belgische clearing, voor
zoover niet anders wordt bepaald. Betalingen in het grens-
verkeer, met inbegrip van loonbetalingen aan grensbewo-
ners, die in eën bedrijf in het andere land werkzaam zijn,
vallen buiten deze regeling. (E.V. 9/8/’40, pag. 987).
Overmaking .van kapitaalbedragen d. m. v. storting
bij het Nederlandsche Clearinginstituut kan slechts ge-
schieden onder overlegging van een vergunning van het
Deviezeninstituut. (Deviezenhekendmaking No. 7, dd.
12 Augustus).
Regeling van den uitvoer door middel van zgn. ver-
effeningscertificaten. (E.V. 1 6/8/’40, pag. 1019, 23/8/’40,
pag. 1052).
In verband met dë inwerkingtreding van het besluit
betreffende het betalingsverkeer met België is de Deviezen-
bekendmaking No. 4 (Zie E.-S.B. (1281) pag. 496), bij
Devieienbekendmaking No. 8, ingetrokken. (E.V. 30/8/
’40, pag. 1082; Stct. No. 164).

Betalingsverkeer met verschillende landen. De afwikke-
ling van het betalingsverkeer met
Zuid-Slayie
en het

Protectoraat Bohemen en MoraQië
geschiedt voortaan
binnen het kader der NederlandsQh-Duitsche, Duitsch-
Zuid-Slavische resp. Duitsch-Boheemsche en Moravische
clearing.
Voor het betalingsverkeer met
Zn’eden
en
Zn’itserland
zijn autonome maatregelen getroffen (Deviezenbekend-
makingen 5 en 6) (E.V. 16/8/’40, pag. 1018, 23/8/’40, pag.
1041, 1050 en 1051, 30/8/’40; pag. 1081; Stct. No. 156;
Verordeningenblad No. 18 en 21).

Deviezenverkeor. Bij het Tweede Uitvoeringsbesluit
betreffende de regeling van het deviezenverkeer zijn
eenge bepalingen uitgevaardigd betreffende het grens-verkeer. (E.V. 23/8/’40, pag. 1052; Stct. No. 160 onder
Deviezengrensbeschikking 1; Verordeningenblad No. 19).

Motorrijtuigenbelasting. Voor motorrij tuigen, gedreven
door kolengas, houtgas of turfgas, al dan niet in den vorm
van persgas – geldt tot nader order hetzelfde belasting-
tarief als voor door benzine voortbewogen motorrijtuigen. (E.V. 23/8/’40, pag. 1052).

Omzetbelasting kaas- en melkproducten. Sinds 12
Augustus wordt bij de berekening hiervan, op de verkoop-
prijzen niet de zgn. crisisheffing in mindering gebracht.

11 September 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

571

Ten aanzien van boter wordt evenwel tot nader order
de tot dusverre gevolgde berekening van omzetbelasting
gehandhaafd. (E.V. 23/8/’40, pag. 1052).

Rcgistcrmark-reischèqiie’s.
De uitvoer hiervan is zonder
vergunning van het Deviezeninstituut toegestaan, voor
zoover die chèques door reizigers worden meegevoerd in
het reizigersverkeer met Duitschland. (E.V. 9/8/’40, pag.
988).

Tabaksaccijns.
Verhooging van den tabaksaccijns met
ingang van 15 September. (E.V. 9/8/’40, pag. 987; Verorde-
ningenbiad No. 15).

Vaststelling van nieuwe kleinhandeisprijzen voor ta-
baksfabrikaten, benevens gewijzigde bepalingen omtrent
de wijze van verpakking, welke met ingang van 15Sep-
tember a.s. in werking treden. De bestaande kleinhandels-prijzen blijven nog van kracht ten aanzien van die tabaks-
fabrikaten, welke zich ná 14 September 1940 in het vrije
verkeer bevinden. (E.V. 16/8/’40, pag. 1019; Stct. No. 152.)

Verplichte aanbiedingen van goud, enz. Verblijft een
ingezetene, op wien ingevolge artikel 9 der Deviezen-
verordening 1940 de verplichting rust tot aanbieding,
verkoop en overdracht van deviezen, in het buitenland
zonder dat voor hem een wettelijke vertegenwoordiger hier
te lande is aangewezen en zonder dat in zijn plaats een
andere ingezetene over bovengenoemde waarden het
heschikkingsrecht heeft, dan is op grond van Deviezen-
bekendmaking No. 9 iedere ingezetene, die op de bedoelde
waarden eenig recht kan doen gelden, of eenige macht
daarover kan uitoefenen, gehouden de bovengenoemde
verplichting namens den eigenaar geheel na te komen.
(E.V. 30/8/’40, pag. 1082; Stct. No. 164).

Wiustbelasting.
Bij besluit van 26 Juli (Besluit op de
Winstbelasting 1940) zijn bepalingen vastgesteld inzake
het heffen van een winstbelasting en afschaffing van de
dividend- en tantième-belasting. De vinstbelasting zal
worden geheven van binnen het Rijk gevestigde naam-
boze vennootschappen, coöperatieve vereenigingen, en
andere vereenigingen, die een bedrijf uitoefenen, met uitzondering van rechtspersonen, waarvan uitsluitend
publiekrechtelij ke lichamen aandeelhouders, deelgenooten
of leden zijn, en daarmede gelijk gestelde rechtspersonen. (E.V. 9/8/’40, pag. 986; Verordeningenblad No. 16).

VERKEER.

iloutverscheping. (Zie ook E.-S.B. (1281) pag. 497 onder
Kustvaart). Voor cargadoors, welke opdracht hebben
thuiskomende houtverschepingen te regelen, geldt niet de bepaling, dat zij zich tot het Centraal Bevrachtingsbureau
dienen te wenden. Zij dienen zich uitsluitend te richten
tot het ,,Comité van Cargadoors, diezich speciaal bewegen
op het gebied van Houtbevrachtingen”, hetwelk de thuis-
varende houtbevrachtingen regelt in overleg met het
Centraal Bevrachtingsbureau. (E.V. 23/8/’40, pag. 1053).

Post- en telegraalverkeer.
Herstel van de verbindingen
voor brieven en briefkaarten met België en Luxemburg.
Sedert 13 Augustus zijn in het verkeer met Duitschiand
in beide richtingen telegrafische postwissels weer toe-
gelaten. (E.V. 16/8/’40, pag. 1020.)

Vrachtauto’s.
Sedert 7 Augustus j.l. is het verboden
om vrachtauto’s met een laadvermogen van meer
dan 1 ton, die zich in het bezit van Nederlandsche staats-
burgers bevinden, zonder toestemming van de bevoegde
Rijksverkeersinspecteurs langer dan vijf dagen buiten
de tot de normale uitoefening van het bedrijf behoo-
rende plaats van werkzaamheid te laten verblijven.
De toestemming wordt geweigerd, indien in het be-
trokken district te weinig vrachtauto’s zouden over-
blijven.. (E.V. 16/8/’40, pag. 1021; Verordeningenbiad
No. 17.)

MAANDCIJFERS.
HYPOTHEEKRENTE
LN
NEDERLAND.

Arn-
Ster-
dam

Den Haag

Erf-
burg
Rot-
te;-
Zwolle

1933

.
. . .
4.67
4.98
4.93
5.01
4.98
4.70 4.89
1934

. . . .
4.49 4.65
4.69 4.95
4.89
4.52
4.65
1935

. . . .
4.54
4.54
5.58
4.80
4.50
4.40
4.44
1936

. . . .
4.58
4.69
4.63
4.87′
4.50.
4.47
4.51
1937

. . . .
4.- 4.-
4.04
4.34
4.-
4.12
4.03
1938

. . . .
3.74
3.77
3.72
3.91
3.81
3.79 3.59
1939

. . . .
3.76
3.80
3.82
4.08
3.83 3.93
3.63

Jan.

1939
3.50
34
3.75
4.-
4-34
1)
3.35
34
Febr.
3.50
34-4
3.75

4-34 ‘)
3.57
39-9
Maart
3.50
34
3.75
4.-
4-34 ‘)
4.-
3
April
3.50
34
3.75

4-34 ‘)
3.70
34
Mei
3.50
34
3.75
4.-
4-34
1)
3.74
39-4
Juni

,,
3.50
39-4
3.75
4.25
4-34 ‘)
4.-
34
Juli
3.50
39-4
3.75
4.-
4-34 ‘)
3.82
3j-4
Aug.,,
4.-
4
3.50

4-34 ‘)

34
Sept.,,
4.25
39
4.-

4-34
3)

4
Oct.,,
4.06

4.-
4.25
4
4.35
34-4
Nov.
3.75
4-4
– –
4
4.32
4
Dec. 4.50
4-4
4.25

4-44
1
)
4.42
4

Jan.

1940
4.50
41-4 4.50
4.75
4-44′)
4.50
4-4
Febr.

,,
4.50

4.50

44

4-4
Maart.
4.12′

4.37′

44
4.23 4-4
April
4.25

4.50

44
4.31
4.17
Mei
4.-
44
4373

44
4.47 4.2
Juni
4.75
‘)

– –
4.50
Juli
4.75
4-5
44
– –
4.17
3.8
Aug.
4.75
4
44
4.75
44-5 ‘)
4.71
4.25
1)
Op gebouwen deels 4 pCL, deels 34 pCt.; op landerijen 34 pCt.; ‘) Op gebouwen 4 pCt.; op landerijen 34 pCt.
3)
Op gebouwen 4
pci.;
op landerijen deels 34 pCt.; deels 4 pCt. ‘) Op landerijen 4 pct.;
op andere objecten 44 pCI.
3)
Niet ontvangen. ‘) Op landerijen
44
pci.;
op andere opjecten 5 pCt.

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN
DE VIER
NEDERLANDSCHE GROOTBAJ1KEN.

(In
millioenen guldens)

131
MeiI3OJuniI3l
JuliI3lAug.

Activa:
Kas, kassiers en daggeldlceningen
67
53
54
73
Ned. schatkistpapier

………….
147
236
302
358
214
289
356
431

Ander overheidspapier
19 21
23
23
Wissels

……………………29
26
21
8
Bankiers in binnen- en buitenland
63
62
60
59
Prolong. en voorsch. op effecten

.
100
95
92
84 211
204
196
174

286 254
242 232
Effecten en syndicaten
32
32 32
32
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
12
11 11
11
330 297
285
275

Gebouwen
Diverse reken.
(mci.
oven, posten) Belegde bestemmingsreserve

15

2

15

2

15
1
2

15
1
2
Effecten leendepot

…………15
14
14
14
787
821
869 912

Debiteuren

…………………

Passiva:
467
507
552
598

Wissels

eigen accept
12
8
6
3

derden

…………..



12
8
6,3

39 40
39 40

Crediteuren

………………….

Deposito’s
op
tei’rnijn
…………..
Kassiers en genom. daggeldleeningen

Effecten leendepot

…………

3
13
.
5

..

t
13
2
14


20
2
14


19
2 14

Diverse rekeningen

………….
Bestemmingsreserve

………….2

551
585
633
676
236

..

236
236 236
Werkzaam kapitaal

…………..
Aandeelen kapitaal

…………..
170
66
170
66
170
66
170
66
Reserve

……………………..

236
236 236 236

STATISTIEKEN.
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)

IN-York
1
Berlijn
113russel
1
Zürich
lStockh.I
Helsinki
3 Sept. 1940
1.88
1
/,
75.354
30.14
42.88
41.854
3.814
4

,,

1940
1.88
3
/,
75.354
30.14
42.88 41.854
3.814
5

,,

1940
1.88
3
/, 75.354
30.14
42.88
41.854 3.814
6

,,

1940
1.88
1
/,
75.354
30.14
42.88 41.854 3.814
7

,,

1940



– – –
9

,,

1940
1 .88’/,
75.354
30.14 42.84
41.854
3.814
Laagste d.w.
1.88′!,,
75.28
30.11
42.80
41.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88
1
1,,
75.43
30.17
42.92
41.90
3.82
Muntpariteit
1.469
59.263
24.906 48.003
66.671
6.266

572

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 September 1940
0

KOERSEN TE LONI)EN.
Plaatsen en
landen
1
eenh.
26/31
Aug.’40
Laagste
1
Hoogste
1
3t A-gi
1940
217

Sept.
’40 Laagste
1Hoogsge
17
Sept.
1
1940

Officieel:
New York
$
P.
£
4.021
4.03k
4.03
4.021 4.031
4.03
Parijs.
Fr.p.






Stockholm
Kr.p.£
16.85
16.95
16.90
16.85
16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43 4.47
4.45 4.43
4.47
4.45
Buenos Aires-
Pes.p
16.90
17.13
17.01
16.90
17.13
I7.01
Niet-Officieel:
Alexandrië
P. p.
£
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
Athene
Dr.p.f
525 525
525 525
525
525
Bangkok
Sh.p.tical
22.12
22.12
22.12 22.12 22.12 22.12
i3ombay
dpi.
IS.-
18.-
18.-
18.-
18.-
18.-
Budapest
P. p.
£
19.75
19.75 19.75
19.75 19.75
19.75
Hongkong
d.p.

$
14.96
15.-
14.98
14.98
14.98
14.98
Istanbul
TIp.g
515
515
515
515
515
515
Kobe
d.

p. ytn
14.25
14.25 14.25
14.25
14.25
14.25
Lissabon
Esct..Z
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Madrid
Pt.p.
£
37.70
37.70 37.70
37.70
37.70
37.70
Montevideo
d.p. p.
23.-
25.-
25.-
25.-
25.-
25.-
Rio de Janeiro
d. p.

mii.
nom.
nom.
noin.
flOm.
110m.
510fl.
Shaftghai
d. p.
$
3.59
3.73
3.62
3.50 3.62 3.50
Singapore
d. j). 8f
28.18 28.18
28.18 28.18
28.18 28.18
)

INOII111I&tUi.

KOERSEN Til NEW-YORK.
(Cable).
Data
Londen
Parijs

Berlijn

Amsterdam
(8 per £)
(S per 100 fr.)($ p.
100
310.) (8 p.
1100)
3 Sept. 1940
4.03

39.95

4

1940
4.0311t

39.95

5

1940
4.0301s

39.95

6

1940 4.03°1t

39.95

7

,,

1940
4.030/, 39.95

9

,,

1940
4.03

39.95

II Sept. 1939
4.04°1
t

2.28
7
1

40.-
53.12
Muntpariteit
4.86
3.90’1

23.8I
1
1
0

40’/,
ZILVE1II’lIIJS
GOUDPIIIJS
Londen
0)
N. York’)

A’dam
0)
Londen)
3 Sept. 1940..
23’12
34’1,

3

Sept. 1940..

2115
1631-
4

,,

1940..
231
34
3
/

4

,,

1940..

2115
1681-
5

,,

1940..
23’1,
34’1,

5

,,

1940..

2115
1681-
6

,,

1940..
23
1
1,,
34
1
1,

6

,,

1940..

2115
1681-
7.

,,

1940..

7

1940..

2115
1681-
9

,,

1940..
23
7
/,,
34°1

9

1940..

2115
1681-
12

Sept. 1939..
201,
36

12 Sept. 1939..


16810

23 Aug.

1939..
1 8’/,,
37
1
1

23 Aug.

1939..

2110
148/601,
0)
In pence
p. os. stand.

‘)
Foreign silver in 8e. p. oz.
flne.
0)
In guldens
per Kg. 100011u00.

‘) In sli. p. oz. fine.
STAND
VAN ‘s
RIJKS
KAS.
v
0
r
0
erin ge ii

1

23 Aug. 1940
1

31

Aug.

1940
Saldo

van

‘s
Rijks Schatkist
hij de Nederlkndsche Bank
– –
Saldo
b.
d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
t

83.703,71
t

105.438,98
Voorschotten
op
ultimo

Juli
1940 aan

de

gemeenten
verstr.
op
a. haar uit te kee-
ren

hooîds.

der pers.

bel.,
aand.

in

de

hoofds.

der
grondbel. en der gem. fonds-
bel., alsmede
opc. op
die be-
lastingen en
op
de vermo-
gensbelasting

…………
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,,

73.517.522,72

..

,,

73.536.759,35
Idem aan Suriname
0)
……
9.666.982,70
,,

9.666.982,70
Kasvord.

weg.

credietverst.
.

a/h.

buitenl…………
78.818.640,03
,,

78.413.757,46
Daggeldleeningen tegen onder-
pand
………………

……..

– –

…..

….

71.593.405,64
74.472.1 3192
Saldo

der pbstrek.
v.

Rijks-

Vord.
op
het Alg. Burg. Pen-

…….

comptabelen


………….

sioenfonds

0)


Vord.
op
andere Staatsbedr.
……..

en instellingen

•)
35.167.855,68
,,

25.166.447,81
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingev. art. 16 van haar
oc-
13.077.057,95
,,

15.000.000,.-
Voorschot door de Ned Bank
trooi

verstrekt

………..1

in reken.-cour. verstrekt

Schatkistbiljetten

in

omloop
,,

78.912.000,-
78.912.000,-
Schatkistpromessen inomloop
,,
632.500.000,-
2
)
,,
669.000.000,-
1
)
Daggeldleeningen

……….
12.000.000.-
20.000.000.-
Zilverbons in omloop

. …..
23.573.091,50
23.888.165,-
Schuld

op

ultimo
Juli
1940
aan de gem. wegens a.h.uit
te

keeren hoofds.

d.

pers.
bel., aand.
1.
d.

hoofds. d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm.
opc. op
die bel, en
op

…..
….

5.605.564,43
5.405.564,43
Schuld aan Curaçao
0)
200.738,05
,,

199.844,05
Schuld

aan het Alg.

Burg.
.

649.263,11
,,

692.729,04

de

vermogensbelasting……….

Id. a h. Staatsbedr. der
P.T.
Pensioenfonds
‘)

…………

…….

193.363.225,38
,,

187.843.443,24
Id.

aan andere Staatsbedrij-
en
T.

0)

…..

ven

‘)

……………….
…21.500.000,-
.
69.817.971
,i
9
,,

21.500.000,- Id. aan div. instellingen
‘)

..
,,

169.849.294,86
t)
In rekg. crt. met
‘s
Rijks
Schatkist.

‘)
Rechtstreeks
bij

De
Nederlandsehe Bank
1
58.000.000,-
0)
Idemf
77.000.000,–

DE NEDERLANDSCHII BANK. Verkorte balans op. 9 September -1940.
Aetiva.
Binneni. Wissels,

(
I-Ifdbank.

t
84.337.660
Promessen, enz.

Bijbank.
180.100
Agentsch.

,,
1.059.768 85.577.528
Papier
op
het Buitenland
. .

t
300.000
Ar: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen

300.000
Beleeningen
mcl.

Iifclbank.

t
14 5.304.670
‘)
voorschotten in

Bijbank.
5.500.035
rekening-courant

Agentsch.,,
56.504.729
op
onderpand
207.309.434
Op
Effecten

ens.

……..

f
206.267.555
t)
Op
Goederen en Ceelen……
1.041.879

207.309.434
‘)
Voorschotten

aan

het

Rijk

………………..
14.072.013
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……….f
1.120.299.083
Zilveren munt,

enz.

……


14.187.754

,,
-1.134.486.837
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

48.182.676
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.500.000
Diverserekeningen

……………………….
52.681.951

f1.547.110.439
Passlva.
Kapitaal………………

…….

………
t

20.000.000
Reservefonds

…………………………4.454.252
..

Bijzondere

reserves
……………………….
13.494.514
Pensioenfonds

…………………………10.955.596
..
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.312.708.970
Bankassignatien

in

omloop

………………..
55.335
Rek.-Courant

Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

181.735.380
,,

181.735.380
Diverse

rekeningen

…………………….
3.706.392
1.54 7.110.4 39

536.7 14.803
Beschikbaar

metaalsaldo

………………..
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd

is

…………..
1.341 .787.000
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht

…………………………….
77.000.000
t)
Waarvan

aan

Nederlandsch-Indi0
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99)
t

57.977.10

Voornaamste posten In dulzetiden guldens.

Gouden
1

.
Andere
1
Beschikb.
Dek-
Data
munt en
‘)I
C
1
1
T
U_

1
opeischb.
Metaal- kings-
muntmater.
schulden
t

saldo perc.
9Sept. ‘4l
1.134.487
1.3-12.709
1

181.791
I

536.715
±76
2

,,

‘401
1.117.832
1.323.461
1

176.571
532.712
±76
26Aug.
‘suj
1.114.664
1.296.723
1

189.166
535.738
75
6 Mej

’40!
1.160.287 1.158.613
1

255.183
i

607.242
83
Totaal
Schatkist-
1
Beee-
Papier
1
Data
bedrag
prom.
1
nl
mgeui

1
op
het
reken.
disconto’s
rechlstr. buitenl.
(act.)
9Sept. ’40j
85.578

77.000 207.309

.
I

300
52.682
2

,,

’40!
84.992 76.000 220.207
1

300
46.792
26 Aug. ’40!
77.808
68.000

.
220.103
1

300
42.410
6 Mei

‘401
9.853

217.756
1

750
20.648
0) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DUITSCI-IE RJJKSBANK.

1

Goud
Renlen-
1

Andere wissels
1
Belee-
Data
1
en
ban!-
1

cleiques
en
deviezen
1

scheine

1

schatkistpa pier
1
nsn gen

31 Aug. 1940
I

77,2


i

415,0

i
12.890,8
t

30,6
23

,,

1940
1

77,4
1

364,3

1
12.132,4
1

19,8
15

,,

1940
1

77,7
1

354,0

1
.
12.484,3
1

22,2
23 Aug.

1939
1

77,0

1

27,2
t
8.140,0
1

22,2

Data
Effee- Diverse
Circu-
I
‘Rekg.-
Diverse.
ten
Activa
latie
1

Crt.
Passiva
31 Aug. ’40
1

559
1.851,4
13.026,5

i
1.607,6
492,1 23

,,

’40
1

50,7
1.675,9

12.106,6.
1
1.642,2
478,7
15

,,

’40
1

64,7
1.578,9
12.324,7
1

1.661,3
481,9
23 Aug. ’39
1

982,6
1.380,5 8.709,8

1
1.195,4 454,8

BANK VAN ENGELAND.

Bankbilj.

Bankbtj.
Other Secursties
Disc, and
Secu-
Data
Metaal
in
in Bank.
______________
circutatie Departrn.
Advances
rities
4 Sept.

‘4 01
890
610.000 20.240
3.870 22.910
28 Aug. ’40
930
610.040 20.200
3.880
24.620
2-1

,,

’40
1.170
609.590

20.650
8.830
22.430
14

,,

’40
1.180
613.910
1

16.330
5.390 20.760
23 Aug. ‘39247.263
508.064 38.353
5.711
24.334

Gov.
Publzc
Other Deposios
D k-
Bankers

Other
Data
Sec.
Depos.
Reserve
ksngs-
___________
Acc.
perc.
0)
4Sept. ’40
146.100 10.850
116.280 48.450
20.880
1-1,9
28 Aug. ’40
147.970
8.830
1-18.660
51.800
20.870
11,6
21

,,

’40
151.810
14.540
.123.370
48.680
2

1.570
1

1,6
14

,,

’40
16

1.710
30.690
107.620
48.780
17.2-10
9,2
23 Aug. ’39
99.666
22371
92.132
36.229
39199
26,0
0) verhouding tusschen Reserve en Deposits.

Auteur