12 JUNI 1940
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch-Statistische
Berichten•
ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAA1GANG
WOENSDAG 12 JUNI 1940
No. 1273
SECRETARIS VAN DE REDACTIE
M. F. J. COOL.
Redactie-adres: Pieter de Iloochweg 122, Rotterdam-FV.
A angeteekende stukken: Bijkantoor R uigeplaatweg.
Telefoon Ni-. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina 1 0,50 per regel. Andere pagina’s
f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
Administratie van advertenties: Nijgh en van Ditmar N. V.,
Uitgevers, Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Post-
chèque- en girorekening Nr. 145192. Tijdelijk adies te
Rotterdam: Beukelsweg 20 b, Tel. Nr. 34243.
Abonnemenis prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20,— per jaar. Buitenland en
koloniën f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
t eurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad gratis en genieten een reductie op
de verdere publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan
de Redactie.
INHOUD:
BIz.
De ,,Reichskreditkassenscheine” als bestanddeel van
de geldcirculatie in Nederland en hun omrekenin
g
s-
koers tegenover den gulden, door
Prof. Mr. J. C.
Koopmans …………………………….375
1-let Ilaagsche stadhuis, door
Di. Ir. II. C. van Beu-
sekoni
………………………………..378
Het systeem van ,,molest-risico”, door de
Directie
van de Vereeniging ,,Molest-Risico” …………380
De voorstellen tot heffing van een oorlogswinstbelas-
ting in Nederland in vergelijking met Nederlandsch-
Indië, door
Mr. C. Schlick ………………..381
A a n t e e k e n i n g e n.
1-let jaarverslag
1939/’40
van De Nederlandsche Bank
383
Geld-, crediet- en bankwezen en belastingen ….
385
Overheidsmaatregelen op economisch gebied ….
388
S t a t i s t i e k e n.
Geld- en wisselkoersen – Bankstaten ……
389, 390
DE ,,REICHSKREDITKASSENSCHEINE” ALS
BESTANDDEEL VAN DE GELDCIRCULATIE
IN NEDERLAND EN HUN OMREKENINGS-
KOERS TEGENOVER DEN GULDEN.
1-Jet decreet van de bezettingsautoriteiten, waarbij de
in RM. luidende ,,Reichskreditkassenscheine” in Neder-
land tot wettig betaalmiddel zijn verklaard, terwijl tevens
de omrekeningskoers voor deze geidsoort is vastgesteld
op RM.
1.50
voor
f1.—,
doet verschillende vragen van mo-
netair-technischen aard rijzen, waarop de tot dusver be-
kend gemaakte nadere voorschriften nog slechts ten deele
een antwoord geven. In dit artikel zullen wij enkele van
deze vragen de revue doen passeeren, waarbij tevens
aandacht zal worden geschonken aan de overige wijzigin-
• gen, die in verband met den nieuwen toestand in de
Nederlandsche geldcirculatie hebben plaats gevonden:
met name de hernieuwde uitgifte van de uit de oorlogs-
periode
1914.-1918
en de daarop volgende jaren bekende
,zilverbons”.
De organisatie der , , Reichskrcditkassen”.
In de eerste plaats een enkel woord over den aard van
de Reichskreditkassenscheine en van het orgaan, waar-
door deze worden uitgegeven. 1-let eerste punt, dat hierbij
de aandacht verdient, is dat deze gelcisoort – waarvan
het bestaan eerst dateert van na het uitbreken van den
oorlog in September j.l. – in het Duitsche Rijksgehied zelf
niet in omloop is gebracht. 1-Jet apparaat hiertoe lag in
ontwerp gereed voor het geval zich bij of na het uitbreken
van den oorlog een versterkte behoefte aan betaalniiddelen
zou doen gevoelen, maar dit verschijnsel – dat in het
oorlogsjaar
1914
de eerste aanleiding is geweest tot het
oprichten der zgn. ,,Darlehenskassen” en de uitgifte van
,,Darlehenskassenscheine” – heeft zich ditmaal in Duitsch-
land niet voorgedaan
1).
1-let ontwerp tot oprichting van
,,Reichskreditkassen” behoefde derhalve voor het Rijks-
gebied zelf geen dienst te doen, en werd dan ook eersf in
werking gesteld, toen in het door Duitschland bezette
gedeelte van Polen het geldwezen vrijwel geheel opnieuw
bleek te moeten worden opgebouwd. De eerste Reichs-
kreditkassen werden dientengevolge in verschillende Pool-
sche steden gevestigd, en de zetel van de ,,I-{auptverwal-
tung der Reichskreditkassen” was aanvankelijk te Lodz,
vervolgens te Krakau gevestigd
2).
Blijkens een artikel
in de Frankfurter Zeitung van
2
Juni j.l. is deze sinds-
dien naar Berlijn overgeplaatst. In Polen hebben de
Reichskreditkassen overigens hun taak reeds weder be-
eindigd en de aldaar door hen uitgegeven betaalmiddelen
zijn inmiddels door andere vervangen (t.w, in het bij
het Rijk ingelijfde deel van Polen dooi de Reichsmark en
gl. om
. ,,Der Deutsche Volkswirt” van
15
December
1939,
blz.
307.
Zie het Weekblad ,,Economische Voorlichting” van
8
Maart j.l., blz.
366.
3713
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN•
12 Juni 1940
in het overige gebied – het zgn. Generaal-Gouverne-
ment – door de in Zioty’s luidende biljetten van de aldaar
nieuw opgerichte circulatiebank
3).
De bevoegdheden van de Reichskreditkassen in Polen
stemden gedurende de korte periode, dat zij aldaar hun
werkzaamheden hebben uitgeoefend, over het geheel
overeen met de normale bevoegdheden van een circulatie-
bank. Hun passiva konden, naast de door hen uitgegeven
biljetten, bestaan uit niet-rentegevende deposito’s; de
daartegenover staande activa in de eerste plaats uit voor-
schotten aan het Rijk (welke in het bijzonder bestemd
varen voor den wederopbouw in de bezette gebiedsdeelen)
en voorts uit leeningeh tegen onderpand van goederen of
waardepapieren en uit wissels, die door een erkend crediet-
instituut ter disconteering werden aangeboden; de maxi-
mum looptijd, zoowel van leeningen tegen onderpand als van in herdisconto genomen wissels, bedroeg in beginsel
O
maanden
4).
De Reichskreditkassenscheine zijn sindsdien eveneens
ingevoerd in de overige door Duitschland bezette gebieden:
eerst in Denemarken en het bezette gedeelte van Noor-
wegen, vervolgens in Nederland, België, Luxemburg en
het bezette gedeelte van Frankrijk. Voor ieder van deze
gebieden is door de bezettingsautoriteiten een vaste om-
rekeningskoers ten opzichte van de plaatselijke valuta
vastgesteld. In het Rijksgehied zelf zijn daarentegen de
Reichskreditkassenscheine tot dusver niet in omloop ge-
bracht, en de uitvoer van deze geldsoor.t naar het Rijks
gebied, zoowel van uit Nederland als van uit de andere
bezette gebieden, is verboden.
Uit de beschikbare gegevens kan voorts worden afge-
leid, dat de bevoegdheden van de Reichskreditkassen
in de verschillende bezette gebieden weliswaar, formeel
gesproken, dezelfde zijn, doch dat zij in feite niet over-
al in gelijken omvang worden uitgeoefend; in de landen,
waar de eigen circulatiebanken normaal in functie zijn
gebleven, bestaat hieraan uiteraard ook minder behoefte
dan dit om, tijdens den overgangstoestand in Polen het
geval is geweest.
liet handhaoen tan de aal utagrens tusschen Nederland en
Duitschland.
Van welken aard is nu, economisch gezien, de band, die
door de vaststelling van den hierboven vernielden om-
rekeningskoers tusschen het Nederlandsche en het Duit-
sche geidwezen is gelegd?
Voor het antwoord op deze vraag zijn vooral de volgende
feiten van belang:
het voorschrift, dat de bedoelde omrekeningskoers
uitsluitend
voor de Reichskreditkassenscheine, doch niet
voor de overige in Reichsmark luidende betaalmiddelen geldt, terwijl anderzijds uitsluitend aan de Reichskredit-
kassenscheine het karakter van wettig betaalmiddel in
Nederland is toegekend;
het reeds gememoreerde verbod om de Reichskredit-
kassenscheine uit de bezette gebieden naai’ het Duitsche
Rijksgebied uit te voeren, en tevens om andere Markensoor-
ten – in het bijzonder Rijksbankbiljetten – van uit het
Rijksgebied in het bezette gebied te importeeren, terwijl
bovendien (althans voorzoover Nederland betreft) de
aldaar reeds aanwezige Rijksbankbiljetten door tusschen-
komst van de banken moeten worden ingeleverd;
het blijven voortbestaan van de Nederlandsch-Duit-
sche clearing.
Ibid. blz. 369.
Ibid. blz. 368.
De beteekenis van deze voorschriften, in hun onderlingen
samenhang beschouwd, is deze,
dat de aalutagrens tusschen
Nederland en Duitschland, zooals deze adôr den oorlog be-
stond, arijwel oolledig gehandhaafd blijft,
en dat de hier
te lande in circulatie gebrachte ,,Marken” dus ook niet
zonder meer met de in het Duitsche Rijksgebied in
omloop zijnde Beichsmark mogen worden vereenzelvigd.
Mët het oog op zekere misverstanden, die op dit punt
in vrij ruimen kring schijnen te bestaan
5),
is liet van be-
lang, dat men zich duidelijk rekenschap geeft van de
punten van overeenkomst en verschil, die tusschen de
Reichskreditkassenscheine en de belangrijkste der vbér den oorlog hier te lande genoteerde Markensoorten be-
staan.
Verschillende gebruihsmogclijkhei aoor Rechskredit1casse,-
scheine en Rijhsbankbil feiten.
In (le eerste plaats geldt dit ten aanzien van de Rijks-bankbiljetten, waarvan cle koers hier te lande laatstelijk
vôÔr 10 Mei j.i. slechts 18 â 19 cent bedroeg. Door sommigen
schijnt hieruit, althans aanvankelijk, de pessimistische
conclusie te zijn getrokken, dat de nieuwe Reichskredit-
kassenscheine – die men immers evenmin naar het Rijks-
gebied mag uitvoeren – ,,intrinsiek” niet veel meer dan dit bedrag waard kunnen zijn .J)eze conclusie is echter stellig overijld. Immers de reden, waarom de noteering
van de Rijkshankbiljetten zoo veel lager lag dan die van
de ,,vrije” en de clearing-Marken (welke laatste notee-
ring tot dusver ca. 75 cents bedroeg), ivas hierin gelegen,
dat de bedoelde biljetten,
aoo,zooaer zij zich buiten Duitsch-land beaonden,
tengevolge van het verbod van invoer in
het Rijksgebied in economischen zin met een ,,Sperr-
guthaben” gelijk stonden: m. a. w. dat zij door den hou-
der niet vrijelijk voor aankoop van goederen en diensten
– noch in Duitschiand noch elders – konden worden –
gebruikt.
Evenals voor iedere andere ,,Sperrvaluta” was het
dus begrijpelijk, dat de prijs, die in het buitenland
voor deze biljetten te bedingen viel, een disagio ver-
toonde tegenover dien voor de Marken, waarover men bin-
nen het Rijksgebied de vrije beschikking had, en dat dit
disagio toenam, alnaarmate de gebruiksmogelijkheid
van deze in het buitenland aanwezige biljetten verder
beperkt werd
6).
Op dit punt nu heeft de houder van de Reichskassen-
scheine boven dien van Rijksbankbiljetten een aanzien-
lijken voorsprong
7).
Weliswaar kan ook hij deze geld-
soort niet benutten voor de betaling van goederen-
importen uit het Duitsche Rijksgebied – immers deze moe-
ten, als tevoren, over de clearing worden verrekend –
maar daarentegen brengt het hun toegekende karakter
van wettig betaalmiddel mede, dat de Reichskreditkas-
senscheine wèl kunnen worden besteed voor de betaling
van goederen en diensten in het gebied, waar zij zijn uit-gegeven. Voor den indiaidueelen houder
vertegenwoordigt
Vgl. om. een artikel in het ,,Amsterdamsch Effecten-
blad” van 20 Mei j.1., waarbij eveneens tegen deze misver-
standen is gewaarschuwd.
Soortgelijke overwegingen golden ook voor de Duit-
sche zilveren munten, waarvoor echter tengevolge van hun,
zij het beperkte, toelating in het reizigersverkeer – nl.
tot een bedrag van RM. 10.- per persoon – de gebruiks-
mogelijkheid iets ruimer was dan voor de bankbiljetten.
Alleen voor hen, die na 10 Mei te goedei trouw hou-
der van Rijksbankbiljetten zijn geworden – in de door de
aanvankelijke publicaties ten onrechte opgewekte meening, dat deze met de Reichskreditkassenscheine op één lijn zou-
den worden gesteld – is, zooals bekend, onder zekere
waarborgen de mogelijkheid tot inviseling in deze laat-
ste opengesteld.
12 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
377
deze geidsoort dus niet een ,,Sperrguthaben” met een meer of minder beperkte gebruiksmogelijkheid, maar
een ,,aanwijzing”, die hij – behoudens rantsoeneerings-
maatregelen, doch deze gelden voor den houder van Ne-
derlandsche bankbiljetten en andere Nederlandsche geld-
soorten evenzeer! – desgewenscht oniniddellijk
itt
goe-
deren en diensten kan omzetten. Daar bovendien de
banken, cle postchèciue- en -girodienst en, last but not
least, de Nederlanclsche Rijks- en gemeentelijke overheids-
instanties (zoowel voor belastingbetaling als voor andere
doeleiiiden) de Reichskreditkassenscheine voor onbeperkte
bedragen tot den vastgestelden kders van 1.50 : 1 in be-
taling zullen aannemen, bestaat er voor den individueelen
houder van dit betaalmiddel geen enkele aanleiding om er
zich het hoofd over te breken, of cle ,,ïntrinsieke” waarde
hiervan wellicht lager of hooger is dan 66 2/3 cent per
Mark
8).
Monetair-technisch gesproken is het dan ook niet zoozeer
de Neclerlandsche geldcirculatie, die aan de Reichskredit-
kassenscheine wordt gekoppeld, maar kan men den toe-
stand veeleer aldus karakteriseeren, dat de Reichekredit-
kassenscheine het c’oor hun circulatie aereischte , steunpunt”
ç’inden in de koopkracht aan het Nederlandsche geld
(resp., in
de andere bezette gebieden, waar zij in omloop zijn ge-
bracht, in de koopkracht van de aldaar geldende munt-
soorten, waarmede zij eveneens door een vasten omreke-
ningskoers zijn verbonden).
liet oerschil tusschen cle Reichsk,’editkassenscheine en de in
het Duitsche Rij hsgebied circuleerende Mark.
Daarentegen is de band tusschen de Reichslcreditkassen-
scheine en de eigenlijke Duitsche Reichsmarlc – d.w.z.
die, welke in het Duitsche Rijksgebied zelf in omloop is –
een veel lossere. De oorzaak hiervan is alweer niet ver te
zoeken zij is gelegen in het hierboven vermelde weder-
zijdsche in- en uitvoerverbod, hetwelk ten gevolge heeft, dat de Reichslcreditkassenscheine, hoezeer ook in Rijks-marken uitgedrukt,
in feite een zelfstandige t’aluta aorflien
naast de in het Dtiitsche Rijksgebied omloopende Mark.
Vandaar dat het alweer geen verwondering behoeft te
wekken, indien de in guldens uitgedrukte koers voor deze laatste – dat is dus de zgn. ,,vrije” Markenkoers
van vôôr den oorlog – ook in de toekomst van den voor
de Reichskredi ticassenscheine vastgestelden omrekenings-
koers 1.50 : 1 zou blijven afwijken
9).
Een nivelleerings-
tendenz zou zich hier eerst doen gevoelen, wanneer de
Reichskrediticassenscheine vrijelijk uit de bezette gebie-
den naar het Rijksgebied konden worden uitgevoerd, en
wanneer zij aldaar besteed konden worden voor de beta-
ling van goederenimporten of van diensten, zonder dat
deze over de clearing behoefden te loopen; m.a.w. wan-
neer hun, zij het indirect, een gebruiksmogelijkheid binnen
het Rijksgebied zou worden toegekend. Dit nu is, zooals wij
hierboven zagen, vooralsnog niet het geval, en de economi-
sche beteekenis hiervan is dan ook deze, dat de Reichs-
lcreditkassenscheine, hoezeer ook
c’oor den indicidueelen
houder –
zie boven geen ,,Sperrguthaben” zijnde, dit
coor
de .lVederlandsche aolksgerneenschap in haar geheel
beschoun’d
wèl
zijn. De Nederlandsche burgers, de Neder-
landsche credietinstellingen en de Nederlandsche over-
heidsinstanties – hetzelfde geldt uiteraard ook voor die
in de andere bezette landen – kunnen met de Reichs-
kreditkassenscheine wel elkander betalen, doch zij kunnen
A fortiori gaat ook een vergelijking met den koers voor
andere soorten ,,Sperrmarken” – met name de ,,Han-
delssperrmarken”, die in de afgeloopen maanden hier te
lande slechts 3
It
4 ets, noteerden – niet op.
Hetzelfde geldt ook t. a. v. den clearingkoers, welke
inderdaad voorloopig op het peil van vôör den oorlog
– en. 75 ct. – blijkt te worden gehandhaafd.
deze, althans tot nader order, niet aan den emittent
(indirect het Duitsche Rijk) in betaling teruggeven.
Intusschen moet ook op dit punt uiteraard de mogelijk-
heid niet uitgesloten worden geacht, dat latere aanvul-
lende verordeningen zullcs alsnog in meerdere of min-
dere mate zullen toelaten. Dit zou zelfs in verschillende vormen kunnen geschieden: uiteraard in de eerste plaats
door het creëeren van een – zij het beperkte – omwis-
seli ngsmogelij!cheid van Reichskreclitkassenscheine in vrije
Reichsinarken (hetzij
It
pari of tot een anderen koers), doch
oolc door bijv. de mogelijkheid te openen om eventueele saldi,
die ten voordeele van Duitschland in de clearing mochten
optreden, met Reichskreditkassenscheine te kunnen vet’-
rekenen.
Alnaarmate deze of andere ovei’eenkomstige verreke-
ningsmogelijkheden zouden worden geopend, zou ook –
via de Reichskreditkassenscheine als tusschenschakel –
een werkelijke band tusschen de Nederlandsche en de in het
Duitsche Rijksgebied circuleerende geldeenheid, en daar-
mede tevens tusschen de wederzijdsche prijsniveau’s in
deze gebieden, ontstaan.
Eerst dan zou ook de vraag van belang worden, of de
omrekeningskoers van Ï.50 : 1, gezien in het licht van de
bestaande lcoopkrachtsverhouding van de wederzijdsche
geldeenheden, meei’ of minder ,,juist” gekozen is; een
vraag, waaraan bij de regeling, zooals zij momenteel nog
is, ons inziens geen zeer groote beteekenis kan worden
toegelcend. –
Het m’erband tusschen de aaluta’s aan de bezette gebieden
onderling.
Een andere vraag is intusschen, of door dezen omreke-
ningskoers, in verband met dien, welke ten opzichte van
de Deensche en Noorsche Icroon, den Belgischen franc
etc., is vastgesteld, niet indirect een band wordt gelegd
tusschen de munteenheden en de prijsniveau’s
van de ver-
schillende bezette landen ondei’ling.
Inderdaad zou dit
het geval kunnen zijn, nl. dan, wanneer de Reichskredit-
lcassenscheine in deze landen over en weer vrijelijk
konden worden in- en uitgevoerd
10
). De tot dusverre ge-
publiceerde voorschriften, die slechts in algemeene termen
van ,,het bezette gebied” spreken, zijn op dit punt niet
volkomen duidelijk. ilEet meest waarschijnlijke is echter
dat het in de bedoeling ligt om – althans voorloopig –
ieder van de bezette landen als een afzohderlijk valuta-
gebied in stand te houden; wanneer dit geschiedt, en der-
halve de in- en uitvoer van Reichskreditkassenscheine
tusschen deze landen onderling
niet
toegestaan wordt, zal
uiteraard oolc in dit opzicht geen prijsnivelleerende
werking behoeven op te ti’eden.
Gevaar voor inflatie aan hei iYederlandsche ruilmiddel?
Wanneer, zooals hierboven werd betoogd, de hier te
lande in omloop gebrachte Reichskreditkassenscheine in feite een bestanddeel vormen, niet van de Duitsche maar
van de Nederlandsche geldcirculatie, dan ligt uiteraard
de vraag voor de hand, of deze vergrooting der circulatie
– te meer waar deze gelijktijdig plaats vindt met het in
omloop brengen van aanzienlijke bedragen aan nieuw geld
in den vorm van zilverbons – niet het gevaar voor inflatie
van het Nederlandsche ruilmiddel doet ontstaan.
Zoolang geen nadere gegevens bekend zijn omtrent den
omvang, waarin de uitgifte van Reichskreditkassenscheine
In dit geval zou namelijk een tendens kunnen ontstaan om de Reichskreditkassenscheine bij voorkeur uit te geven
in het gebied, waar .hun koopkracht, omgerekend via de
plaatselijke valuta, het hoogst is; en deze tendenz zou eerst
ophouden te vrken, wanneet’ een nivelleei’ing tusschen de wederzijdsche prijsniveau’s van de betrokken gebieden tot
stand was gekomen.
378
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Juni 1940
heeft plaats gevonden en c.q. blijft plaats vinden, is het
uit den aard der zaak niet mogelijk om deze vraag met
eenige stelligheid te beantwoorden. Ook wanneer de
betrokken bedragen wèl bekend waren, zou het echter
vermoedelijk nog niet mogelijk zijn om zich over de be-
doelde vraag een exact oordeel te vormen, aangezien
tegenover de vergrooting van de geldcirculatie door de
beide hierboven genoemde oorzaken verschillende corn-
penseerende factoren staan, welker invloed voor het mee-
rendeel niet voor rechtstreeksche quantitatieve meting
vatbaar is. Noodgedwongen moeten wij hier derhalve met
een vermelding van het qualitatieve aspect van deze
compenseerende factoren volstaan.
Als zoodanig kunnen worden genoemd in de eerste
plaats de verminderde omloopssnelheid van de girale he-
talingsmiddelen als gevolg van het bankenmoratorium
en de daarmede samenhangende belemmeringen van het
postchèque-verkeer (waaruit indirect ook een verminderd
gebruik van het eigenlijke giroverkeer door middel van overschrijvingen v6ortvloeit) en in de tweede plaats de grootere behoefte aan contant geld, die zoowel uit deze
oorzaken als uit een in verband met den oorlogstoestand
algemeen toegenomen liquiditeitsdrang voortvloeit. Deze
factoren veroorzaken over de geheele linie een versterkte
behoefte aan kasmiddelen, ook zonder dat hierbij in eenig
opzicht van een onredelijk ,.hamsteren” van betaal-
middelen sprake behoeft te zijn.
Zoolang deze oorzaken werkzaam blijven, is als gevolg hiervan de opnemingscapaciteit van de geldcircuiatie hier
te lande zoozeer verruimd, dat naar alle waarschijnlijkheid
vrij belangrijke bedragen aan zilverbons en/of Reichs-
kreditkassenscheine kunnen worden geabsorbeerd zonder dat
dit tot een acuut inflatiegevaar aanleiding behoeft te geven.
Bovendien werkt ook het verbod van prijsverhoogingen
remmend op het ontstaan van een infiatoire beweging, of-
schoon hierbij aan den anderen kant uiteraard het gevaar
kan ontstaan, dat het signaal ,,onveilig” door de geld-
scheppende instanties minder snel wordt opgemerkt dan
dit hij een vrije prijsvorming het geval zou zijn.
Van beslissende beteekenis is intusschen
01)
dit punt de
mate waarin, wanneer de beide hierboven bedoelde com-
penseerende factoren geleidelijk aan kracht zullen verliezen
en eventueel zullen ophouden te werken, de emitteerende
instanties in staat en bereid zullen zijn om het alsdan
ontstaande ,,teveel” aan geld weer uit de circulatie te
doen terugvloeien.
Teel, zoo niet alles, zal hierbij afhangen van de mate
waarin onder de gewijzigde omstandigheden
het eenn’icht
in cle Nederlandsche or’erheidsfinanciën
gehandhaafd zal
kunnen blijven, zonder dat een overmatig beroep behoeft
te worden gedaan op de circulatiebank of op andere, meer
indirecte, vormen van geldschepping. Tot het doen van
eenigszins betrouwbare voorspellingen op dit punt is
uiteraard het oogenblik nog niet gekomen, doch het boven-
staande moge voldoende zijn om in het licht te stellen
van hoe groote beteekenis het ook uit monetair oog
–
punt is, dat de stroom van de normale overheids-
inkomsten – belastingen zoowel als andere – juist in
een tijd als deze zonder onderbreking blijft vloeien.
Ten slotte zij omtrent dit punt nog opgemerkt, dat het
al of niet bestaan van een (onmiddellijk of toekomstig)
inflatiegevaar uitsluitend een vraag is van de
hoepeelheid
der nieuw uitgegeven of nog uit te geven betaalmiddelen,
bezien in verband met de tijdelijk of blijvend grootere
opnamecapaciteit van de circulatie, doch dat alle be-schouwingen omtrent de al of niet aanwezigheid van
een ,,dekking” voor de nieuwe geldsoorten, resp. omtrent
den aard en den omvang van deze dekking, in dit op-
zicht zonder eenige reëele beteekenis moeten worden
geacht
J.G.K.
HET HAAGSCHE STADHUIS.
De bouw van een nieuw stadhuis te ‘s-Gravenhage,
waartoe de raad dezer gemeente juist vier dagen, vooidat
ons land in den grooten oorlog werd betrokken, definitief
had besloten, is geen kwestie van de laatste jaren. Reeds
gedurende dertig jaren hebben de llaagsche gemeente-
bestuurders de verschillende factoren, die hij de voor-
bereiding van een dergelijk groot weik aan de orde komen,
bezien, en, gelet op den langen duur, mogen wij ver-
wachten, grondig bezien.
Feitelijk was reeds in den zomer van 1938 hel besluit
tot den bouw van een stadhuis op het Alexanderveld vol-
gens de plannen van den architect Luthmann genomen. Sindsdien is een overeenkomst met het Rijk aangegaan,
waarbij de gemeente het Alexnderveld met de daarbij
gelegen kazernes in bezit heeft gekregen. Deze transactie
komt de gemeente op / 3 millioen. Voorts is de onteige-
ning van eenige perceelen aan de Javastraat en het Nassau-
plein aanhangig gemaakt.
Wanneer dus op internationaal gebied geen moeilijk-
heden waren ontstaan, zouden burgemeester en wethou-
ders rustig hebben kunnen voortwerken. Immers de raad
had op 4 Juli 1938 het volledige bedrag van
t
8.100.000.-
toegestaan en het financieringsplan goedgekeurd.
Verschillende redenen hebben er burgemeester en vet-
houders toe gebracht, de stadhuisplannen thans opnieuw
in den raad te brengen. Behoudens dat het plan enkele
belangrijke wijzigingen behoefde, moest rekening worden
gehouden met een aanmerkelijke stijging der bouw-
kosten, terwijl voorts de economische toesthnd in hooge
mate onzeker was geworden. Er was dus voldoende aan-
leiding om zich nog eens ernstig over het al of niet laten
doorgaan van den bouw te beraden.
De gemeenteraad heeft na een uitvoerig debat’ in zijn
vergadering van 6 Mei 1940 het voorstel om den bouw
te doen doorgaan met 26 tegen 15 stemmen aangenomen.
De groote gebeurtenissen, die slechts enkele dagen later
over ons land zijn gekomen, hebben vele der hij dit debat
aangevoerde argumenten in een geheel ander licht geplaatst.
Veel van hetgeen in die vergadering is gezegd, schijnt
thans onwezenlijk en ontzaglijk ver weg. De’ handelingen
van den raad zijn een stuk geschiedenis geworden.
De vraag, of Den Flaag zijn stadhuis nog zal krijgen, is
natuurlijk door den oorlogstoestand niet definitief van de
haan. Voorloopig zal er van den bouw vel niets kunnen
komen, omdat de wederopbouw van het vele, dat ver-
woest is, alle krachten zal opeischen.
Toch twijfelen wij niet, of het plan zal te zijner tijd
wel weer aan de orde komen. Daarom kan het zijn nut
hebben over den opzet van het plan, zooals dat thans
door den gemeenteraad is aanvaard, iets op te merken.
De kosten en de financiering.
Aanvankelijk varen de kosten van den geheelen stad-
huibouw geraamd op
t
8.100.000, namelijk / 7.500.000
voor den bouw en de inrichting en
t
600.000 voor ont-
eigeningen. De thans aangebrachte wijzigingen brachtèn
een verhooging van de oorspronkelijke raming mede van
t 200.000, terwijl in verband met de onzekere omstandig-
heden de post ,,onvoorzien” met /400.000 werd verhoogd.
Burgemeester en wethouders stelden zicli voorts op het
standpunt, dat de bouwkosten sedert Augustus 1939 met
ruim 20 pCt. zijn gestegen. Tengevolge van al deze factoren
werden de totaal-kosten thans geraamd op
f
9.650.000.—.
Dit bedrag, vermeerderd met
f
600.000.— voor onteige-
ningen, brengt het eindcijfer
0
1
)
t
10.250.000.—.
Dit bedrag behoort nog te worden vermeerderd met
de
7
3.000.000.—, geleend in 1938, ten behoeve van de overeenkomst met het Rijk. hier staat echter tegenover,
dat te zijner tijd een bate van een paar millioen is te
wachten uit den verkoop van gebouwen en terreinen.
0
1) deze wijze komt men tot een totaalcijfer van
/ 11.275.000.—. hiervan is, zooals gezegd, reeds / 3.000.000
12 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
379
geleend tegen 31 pCt., af te lossen in 40 gelijke termijnen
van
f
75.000.-. De overige f 8.275.000.- zouden, naar
gelang deze gelden voor de financiering van den bouw,
welke 7 jaar zou duren, noodig zullen zijn, worden geleend
hij het Erfpachtsfonds en het Reservefonds voor de uitgege-
ven terreinen. Dit zijn de gemeentelijke fondsen, waaruit
na afloop van de erîpachtstermijnen de vergoedingen voor
de opstallen worden betaald en de gronden schuldvrij wor-
den gemaakt. Deze leening zou van 1947 tot en met 1978
met f 75.000.- per jaar en van 1979 tot en met 2017
met f 150.000.- per jaar worden afgelost, zoodat in totaal
aan aflossing uit de gewone middelen zou moeten worden
betaald tot en met 1946 f75.000.- per jaar en van 1947
tot en met 2017 f150.000.- per jaar.
De aan de fondsen te betalen rente is gesteld op 4 pCt.
Op dezen rentevoet is de volgende financieele opzet ge-
baseerd:
Rente Rente
Aflossing
rç
o
t
aa
l
rente
Jaar
stadhuis-
f
3.000.000
en
aflossing.
bouw
1939
f
460
f
98.584
f
75.697
.1 174.741
1940
4.900
96.126
,,
75.630
176.656
1941
32.900
93.666
76.130
,, 202.696
1942
94.900
,, 91.192
,,
75.330
,, 261.422
1943
174.900
88.744
,,
76.930
,, 340.574
1944
254.900
,, 86.244
76.130
,, 417.274
1945
314.900
83.769
,,
76.530
,, 475.199
1946
330.900
,, 81.282
75.830
,, 488.012
1.947
330.900
,, 78.818
,, 150.230
559.948
1948
327.900 76.373
151.430 555.703
1949
324.900
,, 73.889
,, 150.630
,, 549.419
1950
321.900
71.431
,, 151.730
,, 545.061
In de jaren 1951 en volgende zou het te betalen bedrag
ieder jaar met circa
f
5400.- dalen. Het hoogste bedrag,
dat in eenig jaar uit de gewone middelen der gemeente aan rente en aflossing zou moeten w’orden betaald, be-
droeg bij dezen opzet dus ongeveer f 560.000.-. Bur-
gemeester en wethouders achtten blijkens de voordracht
dit financieringsplan, ondanks de verhooging van de
cijfers sedert den oorspronkelijken opzet, uitvoerbaar.
Nog andere motieven waren er, welke ondanks de som-
bere tijdsomstandigheden voor voortzetting pleitten.
Eén van deze was wel, dat de verspreiding van cle ge-
rneentelijke administratie steeds grooter bezwaren gaat
opleveren. Drie van de vijf wethouders zijn met hun af-
deelingen in afzonderlijke gebouwen buiten het stadhuis
gevestigd. De afdeelingen ,,Bevolking en Burgerlijke
Stand” en Militaire Zaken” zijn in voormalige school-
gebouwen in buitenwijken ondergebracht. Uit dezen
hoofde is de bouw van een nieuw stadhuis geen w’eelde.
Een ander motief is de behoefte aan werkgelegenheid,
welke in dezen tijd wellicht sterker spreekt dan ooit.
Alles samengenomen achtten burgemeester en wethou-
ders het onjuist, den bouw van het stadhuis uit te stellen
met de bedoeling ,,betere tijden af te wachten”. De onder-
vinding toch heeft bij den vorigen oorlog en gedurende
de periode na dien oorlog geleerd, dat het herstel van
zgn. normale verhoudingen en toestanden na het sluiten
van den vrede – gesteld al dat dit herstel zal intreden
– nog vele jaren op zich laat wachten. Doch het is zelfs onzeker, of er na den vorigen oorlog wel ooit weer een ,,normale” toestand is geweest. Burg. & Weth. achtten
dan ook de vrees gegrond, dat een dergelijk uitstel
zou beteekenen, dat het plan in zijn huidigen vorm, zooals
dit na een moeizame procedure gedurende tal van jaren
eindelijk vasten vorm had aangenomen, nimmer zou
worden verwezenlijkt en dat de tijdroovende en grondige
voorbereiding en de reeds gemaakte kosten dus vergeefs
zouden zijn geweest. De raad heeft zich in meerderheid
met deze redeneering vereenigd en het plan aanvaard.
Het bouwkosten peil.
Tegen het financieringsplan is intusschen wel een enkele
bedenking aan te voeren. Burgemeester en wethouders
spreken van een stijging van de bouwkosten met
ruim
20
%
boven de aanvankelijke raming.
liet financieringsplan gaat evenwel uit van een stijging
van
precies
20
%,
terwijl intusschen de stijging wel
25
%
was geworden. Met dit cijfer zouden de totale
kosten niet 10f. maar 11 millioen gulden bedragen, zoodat
de cijfers van het financieringsplan dienovereenkomstig
hooger zouden worden. Verder viel, zooals ook burgemees-
ter en wethouders opmerkten, op geen stukkeh na te
voorspellen, welke bewegingen de bouwkosten gedurende
do jarenlange periode van den bouw nog zouden kunnen
ondergaan.
Dit bezwaar is intusschen minder belangrijk dan het
schijnt. Wanneer het stadhuis thans in aanbouw zou
worden gebracht op een raming, die
f
3 millioen hooger
is dan de aanvankelijke, dan kan nog niet worden gezegd,
dat deze t 3 millioen weggegooid zijn. De, raming van
f 8 millioen toch dateert uit een periode met een abnormaal
laag kostenpeil en een dergelijke periode duurt in den
regel niet lang genoeg om daarin een stadhuis voor een
stad als Den Flaag te bouw’en.
lIet verloop van het indexcijfer van de bouwkosten van
een w’oning – voor een stadhuis zijn de cijfers vermoedelijk
eenigszins anders — is sedert den vorigen grooten oorlog
ongeveer als volgt geweest
Indexci.jfers op basis:
1.914
=
100
1930
=
100
1939
100
1914
100
–
–
1920
±325
–
–
1924
±150
–
–
midden 1930
142 100
-.
midden 1936
100
70
–
midden 1939
11.8
83
100
1 Jan.
1940
140
99
119
1 Febr. 1940
‘
143
101
121
1 Mrt.
1940
143
101 121
1 Apr.
1940
.
146 103 123
Uit deze cijfers blijkt, dat het kostenpeil van April
1940 ongeveer hetzelfde was als dat, hetwelk in cle periode
1924 tot 1930 heeft bestaan en dat in dien tijd als vol-
komen normaal en bepalend voor de toekomst werd be-
schouwd. De schommelingen, welke na 1930 hebben plaats
gehad, zijn grootendeels aan valutahewegingen toe te
schrijven. De val van hot E.ngelsche Pond in 1931 leidde
tot een aanmerkelijke daling, terwijl het losmaken van den Gulden van het goud een stijging ten gevolge had.
lIet uitbreken van den oorlog en de verstoring van het
internationale verkeer brach ten, zooals
begrijpelijk
is,
opnieuw een belangrijke stijging mede.
Alleen de enkeling, die zich omstreeks 1934 of 1935
een huis heeft laten bouwen, heeft van het toenmalige
lage kostenpeil kunnen profiteerep. Met een stadhuis kan
dat niet; daarbij moet men rekenen niet een lange periode,
waarin allerlei schommelingen kunnen plaats vinden,
tengevolge waarvan het weinig verschil maakt, of men
op het hoogste of op het laagste punt begint.
In het. bouwkostenpeil kon dus geen aanleiding worden
gevonden om den bouw uit te stellen. Waren er geen andere
moeilijkheden geweest, dan zou er dus vermoedelijk geen
verzet zijn gerezen om den l?ouw door te zetten. Er waren
echter wel moeilijkheden, doch
01)
geheel ander terrein.
De materialencoorziening.
De voorziening van bouwmaterialen was het punt, dat
de grootste zorg baarde. Op het oogenblik, waarop de
gemeenteraad zijn besluit nam, voorzagen productie en
aanvoer in de normale behoefte. De aanvoer van ijzer uit
België en Luxemburg en van cement uit Duitschland
380
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Juni 1940
en de productie van cement hier te lande gingen regelmatig door. De aanvoer van hout gaf meer reden tot bezorgdheid.
Wel had in 1939 de aanvoer uit Zweden en Finland regel-
matig plaats gehad – van December tot Mei zijn de Oost-
zeehavens dichtgevroren en kan geen aanvoer plaats heb-ben – maar de in April uitgebroken oorlog in Scandinavië
maakte het in hooge mate twijfelachtig of in 1940 de aan-
voer zou kunnen worden hervat.
Doordat gedurende den strengen winter weinig ge-
bouwd was, waren in het voorjaar vrij groote voorraden
materialen aanwezig. De onzekerheid van verderen aan-
voei maakte echter, dat men slechts bij den dag kon leven.
Ieder oogenblik kon het evenwicht tusschen vraag en aan-bod worden verstoord en kon rantsoeneering noodzakelijk
worden.
Deze rantsoeneering, welke onmisbaar is om schaarschte
en daarmede prijsverhooging te voorkomen, zou dezen
vorm moeten aannemen, dat voor bepaalde bouwwerken
alle noodzakelijke materialen zouden worden toegewezen,
terwijl voor andere minder urgente werken niets zou
worden toegezegd. Bij een dergelijke rantsoeneering zou-
den tal van bouwwerken in het belang van de volkshuis-
houding, van de volkswelvaart en de volksgezondheid
moeten voorgaan v66r gebouwen met een administratieve
en representatieve bestemming. Verwacht mocht dan ook
worden, dat in geval van rantsoeneering van bouwmate-
rialen een stadhuis onder aan de urgentielijst zou komen.
Tot rantsoeneering was het intusschen op ( Mei 1940
nog niet gekomen. Men kon nog alle materialen betrekken,
die men wenschte. Op de vraag naar de beschikbaarheid
van materialen kon dus niet anders dan een bevestigend
antwoord worden gegeven. De toestand kon echter iederen
dag veranderen en dit maande tot voorzichtigheid. Deze voorzichtigheid is zonder twijfel betracht. T-Jet
gemeentebestuur heeft zich in verbinding gesteld met de
Regeering om zekerheid te verkrijgen, dat ten aanzien
van de levering van materialen geen moeilijkheden te
wachten waren. De uitdrukkelijke verklaring van ‘s raads
voorzitter, dat dit punt met den grootst mogelijken ernst
zou worden bezien en dat vôôr de gunning getracht zou
worden de maximale zekerheid te verki’ijgen, dat geen
stagnatie behoefde te worden gevreesd, heeft er ten slotte
toe meegewerkt, ook het bezwaar, dat gelegen was in de
precaire houwmaterialenpositie, te ondervangen. De raad
nam het besluit om in eerste instantie tot den bouw van
het hetonskelet over te gaan, met groote meerderheid aan.
De uooruitzichten.
Vier dagen, nadat dit besluit was gevaIlei, werd ons
land in den grooten oorlog betrokken. En nog vijf dagen
later stonden wij voor de taak, de verwoestingen, die het
oorlogsgeweld in ons land had achtergelaten, weder te
herstellen. Een zware taak, die nog geruimen tijd de in-
spanning van alle krachten zal eischen.
01 er nog materialen voor den bouw van een nieuw
stadhuis beschikbaar zullen zijn, is zeer de vraag. De stop-
zetting van alle l)ouwwerken met ingang van 17 Juni,
voorzoover niet tevoren toestemming tot voortzetting is
verleend, wijst echter niet in die richting. 1-Toe het met den
verderen aanvoer van materialen zal gaan, ligt nog vôlko-
men in het duister.
De herbouw van de verwoeste gebieden zal in ieder ge-
val moeten voorgaan. Daarvoor zullen de beschikbare
materialen in cle.eerste plaats moeten worden besteed.
Zoodra echter meer normale toestanden intreden, en
de aanvoer van materialen weei regelmatig voortgaat, zal de stadhuishouw zeker weer aan de orde komen.
,,Norma]e” tijden mogen wij voorloopig niet verwachten.
liet I-Iaagsche Stadhuis zal, wanneer het ooit gebouwd wordt, tot stand gebracht worden in abnormale tijden.
Maar een stad, die leeft, bouwt ook in de donkerste
tijden aan haar toekomst.
Dr. Ir. H. G. van
BEUSEKOM.
HET SYSTEEM VAN ,,MOLEST-RISICO”
De Directie van de Vereeniging ,,Molest-Risico” schrijft
ons:
Nu ons land door zware molestschade getroffen is, zal
hij velen belangstelling bestaan voor de vereeniging
,,Molest-Risico”, welke verreweg de belangrijkste is onder
de zeer weinige instellingen, die zich met dekking van het
risico van oorlogsmolest hebben beziggehouden.
Een mededeeling over het systeem, dat ,,Molest-Risico”
toepast, is van actueele heteekenis.
Tot de oprichting van ,,Molest-Risico” in 1917 w’erd
besloten, omdat het feit, dat de brandverzekering-maat-
schappijen in Augustus 1914 brandschade door molest
uit de door haar geboden dekking hadden uitgesloten,
door het affoopen van polissen geleidelijk ging doorwerken
en de vraag rees, of niet op andere wijze in deze dekking
moest worden voorzien.
De calamiteuze aard van het molest-risico maakte dek-
king daarvan uitsluitend mogelijk volgens liet onderlinge
systeem. Schatting van dit risico immers en als gevolg daarvan vaststelling van een juiste premie is ten eenen
male onmogelijk. Doch ook wie dit risico
01)
onderlinge
basis dekken wilden, dienden een restrictie aan te leggen, omdat anders hetgeen ieder zou moeten dragen, wel eens ondraaglijk zou kunnen blijken.
,,Molest-Risico” hief, eenmaal opgericht, een lage premie.
Deze varieerde tusschen 20 en 40 cent pei’ f 1000.— ver-
zekerde waarde, doch de leden stelden zich, indien het tot
een omslag komen mocht, aansprakelijk voor honderd-maal die premie; dus tot betaling van 2 tot 4 % van het
door hen verzekerde bedrag.
Toen de wereldoorlog cifgeloopen was, werd, na een
moment van aarzeling over de vraag of men niet onder
den indruk van de ontwapeningsgedachte de vereeniging zou beëindigen, besloten haar te doen voortbestaan. Men
verlaagde echter de premie tot 4 f 8 cent per t 1000.—,
het bedrag, dat men ongeveer noodig achtte voor het
voeren van de administratie. 1-let aandeel in een even tuee-
len omslag zou dan maximaal het vijfhonderdvoudige
bedragen.
Uit de lage premies blijkt al, dat liet nooit de bedoeling van ,,Molest-Risico” geweest is groote kapitalen te accu-
rnuleeren. 11 aar kracht bleef de vereeniging zien in den
van de leden te heffen omslag.
Naar gelang van den omvang van de schade, zou de
omslag gelieven worden. Indien de schade z66 hoog opliep,
dat de opbrengst van den maximum-omslag, dit wil dus
zeggen vijfhonderdmaal de ,,vredespremie”, niet vol-
doende zou zijn om de schade geheel te dekken, zouden de
te verleenen schadevergoedingen een evenredige vermin-
dering ondergaan. hieruit blijkt al – en dit is hij de
propaganda steeds in liet licht gesteld – dat ,,Molest-
Risico” niet de preteritie had hare leden te ,,verzekeren”,
d.w.z. een volledige dekking te bieden. De vereeniging
is altijd gezien als een instituut, waarbinnen de leden zich
verplichten elkander in tijd van, nood, zoo goed het hun
mogelijk is, geldelijk hij te staan.
Van belang bij dit systeem is natuurlijk, dat niet tot af
–
doening van schadevergoedingen wordt overgegaan, voor-
dat de totale schade bekend is. Eerst dan immers weet
men tot welk bedrag de omslag moet worden gelieven en tot welk percentage de sçhaden kunnen worden vergoed.
Al is ,,Molest-Risico” thans druk doende overal in den
lande de schaden op te nemen, dit beteekent dus niet, dat
eerlang reeds schadevergoedingen zullen worden uitbetaald.
De schaden worden vas’tgesteld, nieuwe schaden zullen
zich ongetwijfeld nog daarbij voegen en eerst als de oorlog
tot het verleden behoort, zal tot definitieve afwikkeling
van zaken kunnen worden overgegaan.
12 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
381
DE VOORSTELLEN TOT HEFFING VAN
EEN OORLOGSWINSTBELASTING IN
NEDERLAND IN VERGELIJKING MET
NEDERLANDSCH-INDIË.
De rechtvaardigheid van een bijzondere belasting op
oorlogswinsten wordt algemeen erkend, zoodat het beginsel
van een dergelijke heffing geen uitvoerige uiteenzetting behoeft. le Memorie van Toelichting op het ontwerp der
Wet op de oorlogswinstbelasting 1940 volstaat dan ook
met de mededeeling, dat deze heffing zôözeer voor de
hand ligt, dat nadere toelichting overbodig schijnt.
Vorm de, heffing.
De vraag, welke vorm van heffing de meest geëigende
is, .levert,.speciaal voor ons land, geen moeilijkheden op.
Evenals in Nederlandsch-Indië is ook voor de heffing
hier te lande de vorm van een directe belasting gekozen.
Dit is zoo vanzelfsprekend, dat men zich over de heffing in anderen vorm zelfs niet heeft beraden, althans hiervan blijkt niets uit de Memorie van Toelichting. Dit in tegen-
stelling tot Indië, alwaar hij het ontwerpen der ordon-
nantie de mogelijkheid is overwogen, om de oorlogswinst
te treffen door heffing van een bijzonder uitvoerrecht.
Voor Indië, waar de export zulk een overwegende rol
in de volkshuishouding speelt, ligt de kwestie ook geheel anders dan voor Nederland.
De gedachte, die hij een dusdanige heffing voorzat,
was deze: voor de binnenlandsche markten heeft de In-
dische Regeering verschillende maatregelen genomen,
opdat de noodzakelijke prijsverhoogingen evenredig zouden
zijn met de stijging van de ondernemerskosten. De prijzen
der exportproducten echter worden bepaald door die op
de wereldmarkten en de ondernemerskosten houden daar-
mede geen verband, zoodat de ooriogswinsten zich in de
eerste plaats zullen voordoen t.a.v. de exportproducten.
Een dergelijke heffing biedt eenerzijds ongetwijfeld
voordeelen (o.a. direct vloeiende baten, minder admini-
stratieve kosten), doch heeft anderzijds vele bezwaren
(o.a. geregelde herziening van het tarief, onbillijke werkiig),
waarvan wel het grootste is – en hiermede is het uitvoer-
recht als vorm van heffing van een oorlogswinstbeiasting
zelfs voor een land als Indië principieel veroordeeld –
dat afbreuk zou worden gedaan aan het juiste principe,
dat een oorlogswinstbelasting tenslotte a ii e oorlogs-winst dient te treffen. Het valt niet in te zien, waarom
de oorlogswinsten van andere bedrijfstakken dan den
export buiten de heffing zouden moeten blijven.
Tarief dci heffïhg.
In den vorigen oorlog werd zoowel in Nederland als in
Indië 30 pCt. gôheven van alle oorlogswinst, zoowel hij
natuurlijke personen als bij naamlooze vennootschappen.
Thans is dit percentage in Indië verhoogd tot 35, maar
uniform gebleven. In Nederland is echter voorgesteld
de oorlogswinst van- natuurlijke personen te belasten met 25 pCt., en dan de belasting voor de naamlooze veniioot-
schappen op te voeren tot 40 pCt.
Tevens is in het ontwerp bepaald, zulks in afwijking
van de vroegere regeling, dat de betaalde oôrlogswinst-
belasting niet in mindering mag komen van het inkomen
van natuurlijke personen voor de inkomstenbelasting,
noch van de winst van naarnlooze vennootschappen voor
de wintbelasting. –
Ook dit verschil zal de in totaal van behaalde
oorlogswirist te betalen belasting zeer verhoogen.
Het maximum aan belasting, dat over behaalde ooriogs-
winst zal worden betaald, zou kunnen stijgen:
bij hen, die hun bedrijf niet in een naamlooze vennoot-
schap hebben ingebracht, tot 25 pCt. oorlogsw’instbelasting
en 43 pCt. inkomstenbelasting (voor inkomens van f 130.000
en hooger), totaal 68 pCt;
bij hen, die hun bedrijf in een naamlooze vennootschap
hebben ingebracht, tot 40 pCt. oorlogswinstbelasting,
11 pCt. wiastbelasting en bovendien nog inkomstenbe-lasting over de resteerende 481 pCt. van de winst, voor
zooveel die wordt uitgekeerd; theoretisch zou daar dus het
maximum kunnen stijgen tot 40 pCt. + 11 pCt. +
circa 21 pCt. of circa 72- pCt.
Bij vergelijking van de Indische Ordonnantie op de
oorlogswinstbelasting 1939 met het Nederlandsche ont-
werp trekken, wat de techniek der heffing betreft, verder
eenige belangrijke verschillen de aandacht:
Ooitogswinse.
Van naamlooze vennootschappen, en hierover wordt in
dit artikel verder uitsluitend gesproken, wordt in de
Indische ordonnantie – evenals hier te lande in 1916 –
de oorlogswinst nog omschreven als te zijn de vermeer-
dering van de winsten, welke een onmiddellijk of middellijk
gevolg is van den oorlogstoestand. Elke vermeerdering
van winst wordt geacht het gevolg te zijn van den oorlogs-
toestand, indien en voor zoover het tegendeel niet blijkt
of aannemelijk is gemaakt. Hierbij wordt dus uitgegaan
van de geheele winst.
In het Nederlandsche ontwerp is dit systeem prin-
cipieel verlaten en wordt slechts rekening gehouden met de opbrengst van bepaalde bronnen, nI. onderneming en
arbeid, en onroerende goederen.
Of dit voor naamlooze vennootschappen een wezenlijk
verschil zal beteekenen, is echter de groote vraag. 1-Jet
doel dezer instellingen is altijd het bijeenbrengen van kapi-
taal en arbeid om daarmede winst te behalen; de naamlooze
vennootschap als zoodanig is derhalve een onderneming
en alle winst, die zij verkrijgt, – zeldzame uitzonderin-
gen daargelaten – is daarom opbrengst van onderneming.
Ook in Nederland zal men dus vel steeds uitgaan van
de geheele winst, die een naamlooze vennootschap in een
oorlogsjaar behaalt en het verschil in systematiek zit dan
ook minder in dit uitgangspunt, zooals de Memorie van
Toelichting doet vermoeden, dan wel in hetgeen volgt. Terwijl men in Indië nog, als voorheen, de totale winst
in het oorlogsjaar vergelijkt met de normale winst in vorige
jaren en het dan blij kende voordeelig verschil behoudens
tegenbewijs als oorlogswihst beschouwt, bepaalt artikel 8 van het ontwerp, dat de winst in het oorlogsjaar wordt
vergeleken met de winst, die in h e t z e 1f d e j a a r
zou zijn verkregen, zoo de buitengewone omstandigheden,
verband houdende met den oorlog, niet waren ingetreden.
Zooals de Memorie van Toelichting terecht opmerkt,
is dit een aanpassing van de wet aan de praktijk, zooals
die destijds bij de uitvoering van de wet op de oorlogs-
winstbelasting 1916 is ontstaan. Ook.in Indië is men
thans reeds doende om vrijw’el onafhankelijk van de wet-
telijke vergelijkingswinst normen te zoeken, ten einde
de werkelijke oorlogswinst, welke in 1939 is behaald, langs
directen weg te bepalen.
Een ander belangrijk verschil is, dat als oorlogswinst
niet alleen wordt beschouwd de meer-winst, verkregen als
gevolg van den oorlogstoestand zelf. In economisch op-
zicht heeft de huidige oorlog zijn invloed reeds lang te
voren doen gelden. De herbewapening en andere verdedi-
gingsmaatregelen, zoowel op militair als op economisch
gebied, hebben sommige ondernemingen tot nieuwen bloei
gebracht. 1-let Nederlandsche ontwerp wil de hieruit
ontstane meer-winsten evenzeer als oorlogswinsten be-
lasten en alleen om practische redenen wordt niet verder teruggegaan dan tot 1 Januari 1939.
Volgens het Nederlandsche ontweip zal de geheele
meer-winst, in 1939 behaald, belast kunnen zijn, terwijl
de heffing in Indië beperkt zal moeten blijven tot de
oorlogswinst, welke na 1 September 1939 is verkregen.
Veigelijkingsn’inst.
De vergelijkingswinst wordt bepdald if door de norm
der werkelijk gemaakte winst in het vergelijkingstijdvak,
òf – indien deze tot hoogere uitkomst leidt – door de
kapitaaisnorm.
1
1-
382
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Juni 1940
Dit geldt zoowel voor Indië als voor het Nederlandsche
ontwerp. Er is echter een verschil.
In 1 n d 1 ë mag van geen van de beide normen ten
nadeele van de vennootschap worden afgeweken.
1-let N e d er! a n d sc h e ontwerp laat dit wel toe;
m.a.w. hier te lande zou de helastingadministratie kunnen stellen of vQor den Raad van Beroep aannemelijk maken,
zoowel dat de winst in eenig oorlogsjaar zonder oorlogs-
omstandigheden lager zou zijn geweest dan de gemid-
delde winst in het vergelijkingstijdvak, en eveneens dat het kapitaal-rendement zonder oorlogsomstandigheden
lager zou zijn geweest dan 5 pCt.
VergeljkingstijdQak.
• Zoowel in Indië als volgens het Nederlandsche ontwerp
dienen als regel voor het vergelijkingstijdvak de jaren
1936, 1937 en 1938. Dit zijn:
in N e d e r 1 a n d de boekjaren, waartoe de eerste
Januari 1936, 1937 en 1938 behoorden;
in 1 n d i ë de boekjaren, waartoe de eerste September
1936, 1937 en 1938 behoorden.
Stel, dat het boekjaar eener vennootschap loopt van
1 Mei tot 30 April, dan gelden als vergelijkingsjaren:
in N e d e r 1 a n d de boekjaren 1935/36, 1936/37 en
1937/38;
in 1 n d i ë de boekjaren 1936/37, 1937/38 en 1938/39.
Loopt het vergelijkingstijdvak over een kortere periode
dan drie jaren, dan geldt als normale winst”:
in 1 n d i ë de winst van het boekjaar, waartoe de
eerste September 1938 hehoode.
hiervan kan alleen ten gunste, niet ten nadeele van de
vennootschap worden afgeweken, terwijl bovendien de
kapitaaisnorm geldt, indien deze hooger is;
in N e d e r 1 a n d de kapitaalsnorm, waarvan zoowel
ten gunste als ten nadeele van de vennootschap kan
worden afgeweken. Een beroep op de vôôr den oorlog
gemaakte werkelijke winst is in principe niet uitgesloten,
doch volgens de Mernorie van Toelichting is er aanleiding
aan een kortere periode dan drie jaren minder waarde toe
te kennen, naarmate de periode korter is en naarmate in den
betrokken bedrijfstak de opbrengsten wisselvalliger zijn.
Is er geen vergelijkingstijdvak, omdat het bedrijf niet
lang genoeg bestaat – dus bij oprichting van nieuwe
vennootschappen in Indië na 1 September 1938, in Neder-
land na 1 Januari 1938 -, dan wordt zoowel in Indië
als volgens het Nederlandsche ontwerp als oorlogswinst be-
schouwd: de winst boven het normale kapitaalrendemerit.
Ook hier is echter het verschil, dat in Indië van de
kapitaalsnorm atreen ten gunste van de vennootschap
kan worden afgeweken, terwijl het besproken wetsontwerp
eveneens afwijking kent te haren nadeele. Voor bedrijven,
ontstaan door de buitengewone omstandigheden, is vol-
gens het ontwerp de norm a 1 t ij d bindend.
J(ap itaalrende,nent.
In T n d i ë is de rendementsnorm 4 pCt. Bij nieuw opge-
richte bedrijven geldt echter als norm 5 pCt., tenzij het
een specifieke oorlogsindustrie betreft, in welk geval de
norm 4 pCt. blijft. Tegen algemeene verhooging tot 5
pCt. maakte de Indische Regeering bezwaar, omdat
daarmede zou worden voorbijgestreefd het doel, om slechts
een matige winst onbelast te laten.
In het N ederlandsch e ontwerp is derendementsnorm
altijd 5 1)Ct. Door de mogelijkheid van afwijking in beide
richtingen bestond hier het in Indië geldende bezwaar niet.
‘Kapitaal.
Voor de berekening van het kapitaalrendement komt
in Indië een ander kapitaal in aanmerking dan het hier
behandelde Nederlandsche ontwerp voorstelt.
In T n d i ë geldt als kapitaal het gestorte aandeelen-
kapitaal benevens de op de balans verantwoorde, dus de
zichtbare, reserves. –
In Nederland wil men letten op het kapitaal, dat in
het bedrijf is belegd. Bij de berekening van het bedrag
daarvan wordt de waarde van de bezittingen gesteld op
den aanschaffingsprijs, verminderd met de afschrijvingen
volgens goed koopmansgebruik. Met hoogere of lagere
vervangingswaarde van aanschaffingen, gedaan v66r 1
Januari 1938, wordt rekening gehouden, indien en voor
zoover de vervangingswaarde is beïnvloed door andere
dan oorlogsomstandigheden, bv. door muntcorrectie.
Alsdan komt de vervangingswaarde in de plaats van de
aanschaffingswaarde, terwijl de in vroegere jaren gedane
afschrijvingen dienovereenkomstig worden gecdrrigeerd.
Als toestand waarnaar het kapitaal moet worden be-
paald, geldt:
in 1 n d i ë het einde van elk jaar v66r de verdeeling
van de winst over dat jaar; terwijl men
in Nederland den aanvang van elk jaar als uit-
gangspunt wil nemen, tenzij blijkt, dat het kapitaal
gedurende het jaar hooger of lager, was. liet Nederlandsche ontwerp is dus heel wat, soepeler en beter. Mochten er weer eens buitengewoon hooge winsten
worden behaald, zooals tijdens den vorigen oorlog, dan
stijgt het in de oorlogsbedrijven aangewende kapitaal van
dag tot dag door de gemaakte winsten, die onmiddellijk
in voorraden of nieuwe bedrijfsmiddelen worden vastge-
legd, terwijl toentertijd het van derden aangetrokken
kapitaal vaak aanzienlijk was. 1-let zou niet redelijk zijn
bij de berekening van het normale kapitaalrendement,
hetwelk buiten de belasting valt, deze vermeerderingen
van het bedrijfskapitaal bOiten beschouwing te laten.
Dubbele belasting.
Wat aangaat de binnen het Rijk gevestigde vennoot-
schappen, die ten deele haar bedrijf in Indië uitoefenen,
vertoont het ontwerp een belangrijk verschil met de ‘Wet
op de oorlogswinstbelasting 1916. Van dergelijke vennoot-
schappen belastte Nederland destijds de geheele oorlogs-
winst, terwijl Indië over de aldaar gemaakte oorlogswinst
belasting hief, maar ontheffing verleende van het ge-
deelte, dat reeds in Nederland was belast. Hiertegenover
deed Nederland aan Indië uitkeeringen ten beloope van
de helft van het bedrag, dat Indië door het verleenen
dier ontheffingen had gederfd.
De thans voorgestelde regeling ter vermijding van dub-
bele belasting is voor Indië heel wat voordeeliger: ieder
land heft belasting van de oorlogswinst, welke op zijn
territoir wordt gemaakt.
Is de vennootschap in Nederland gevestigd en oefent
zij haar bedrijf ook in Indië uit, dan wordt in Indië belas-
ting geheven over de oorlogswinst, die geacht wordt aldaar
te zijn verkregen; die oorlogswinst zal dan volgens het
voorstel buiten de heffing in Nederland blijven. Aan
Indië komt dus de volle belasting ten goede.
Is de vennootschap in Indië gevestigd en oefent zij haar
bedrijf ook in Nederland uit, dan geldt hetzelfde principe:
Indië belast alleen de oorlogswinst, die aldaar wordt ge-
maakt, Nederland de overige bedrijfswinst.
Winst u i tk ee ringen – dividend en tantièmes
inbegrepen—, die een naamlooze vennootschap ontvangt, blijven in Indië voor de heffing van oorlogswinstbelasting
buiten aanmerking. (Voor het dividend van buitenlandsche
vennootschappen is een speciale regeling gemaakt.)
1-let Nederlandsche ontwerp staat slechts gedeeltelijk
op dit standpunt: de dividenden en commissaris-tantièmes
blijven hier te lande bij de vennootschappen, die deze
genieten, eveneens buiten de heffing. Anders is het met
de winstuitkeeringen, die genoten worden in de hoedanig-
heid als lid van het personeel (b.v. het winstaandeel, dat
een vennootschap geniet als directeur of als vertegen-
woordiger van een andere vennootschap); in dit geval
wordt de winstuitkeering bij de genietende vennootschap
belast, doch onbelast gelaten bij de uitdeelende vennoot-
schap.
Mr. C. SCHLICK.
12 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
383
AANTEEKENINGEN.
lIET JÂÂRVE1ISLAG 1939-
1
40 VAN DE NEDERLAND-
SCRE BANK.
Na erop gewezen te hebben, dat het geen zin heeft
in beschouwingen te treden van economischen, financieelen
en monetairen aard, nu Nederland op 10 Mei 1940 tegen
wil en dank in den oorlog werd betrokken, beperkt de
President van De Nederlandsche Bank zich in zijn verslag
over 1939/1940 in hoofdzaak tot feitelijke mededeelingen
omtrent hetgeen in het afgeloopen jaar voorviel en recht-
streeks De Nederlandsche Bank betrof.
De JVederlandsche Bank.
In de eerste plaats kan dan worden vastgesteld, dat
d verscherping der politieke spanningen in Europa,
die eindigde met het uitbreken van den oorlog, op 3 Sep-
tember 1939, tot schokken geen aanleiding gaf. 1-let
Nederlandsche publiek heeft zijn kalinte niet verloren.
Dat een grootere vraag naar bankbiljetten en zilveren
munten intrad, kan geen verwondering wekken. Aan
deze vraag kon voldaan worden, zij het, wat het zilver
betreft, met eenige moeite. Toch kon de uitgifte van
zilverbons vermeden worden, hetgeen uit verschillenden
hoofde tot tevredenheid stemt. De grootere vraag naar
ruilmiddelen was het rechtslreeksch gevolg van den
wensch om over ruimere kassen te beSchikken,, van de
geiddistrihutie in verband met de mobilisatie en van het
inslaan van voorraden. Van 14 Augustus 1939 tot 26
Maart 1940 bedroeg de stijging van den biljettenomloop
nog geen 9 pCt.; zij vertegenwoordigde een waarde van
f 89.328.550 en werd in belangrijke mate overschreden
door de daling van de saldi in rekening-courant met
f 165.258.209. Zooals uit deze cijfers blijkt, bleef de be-
weging beperkt tot een gedeeltelijke omzetting van de
zooeven bedoelde saldi in bankbiljetten. Ook overigens
deden zich geen schokken voor. Aan een sluiting van
de beurs behoefde zelfs niet gedacht te worden, terwijl
De Nederlandsche Bank zich kon beperken tot de onder-
handsche toezegging, zoo noodig, het oversluiten van
prolongatieposten te zullen vergemakkelijken. 1-let par-
ticuliere bankwezen kon zondei- moeilijkheden aan de
gestelde eischen voldoen. Afgescheiden van de behoeften
van ‘s Rijks schatkist behoefde De Nederlandsche Bank
slechts in bescheiden mate bi,j te springen Op 26 Maart
1940 overtrof het opereerend kapitaal het overeenkomstige
bedrag per 14 Augustus 1939 met f48.850.211, welk
bedrag voor een niet onbelangrijk deel zijn verklaring
vindt in de hieronder te vermelden tijdèlijke hulp, die wij
verschaften aan hen, die zich genoopt zagen op de Staats-
leening 1940-I1 in te schrijven zonder aanstonds over
voldoende liquicle middelen voor de storting te beschikken.
Wat de zooeven bedoelde eischen aan het particuliere
bankwezen betreft, deze vonden in het algemeen niet hun oorsprong in een toeneming van de binnenlandsche cije-
dietvraag. Zij vloeiden in loofdzaak voort uit 11et
w’egtrekken van buitenlandsch kapitaal, dat op korten
termijn of in effecten in Nederland werd aangehouden.
Zij•ormde een der factoren, welke leidden tot een ver-
mindering van den goudvoorraad van De Nederlandsche
Bank. Bedroeg die voorraad bij de afsluiting van het
boekjaar 1938/1939 1 1.322,5 millioen, hij het einde van
het laatst verstreken boekjaar was hij, afgescheiden
van de herwaardeering, waarop ik hieronder terugkom,
verminderd tot f 1.013,6 millioen. 1-let grootste deel van
deze vermindering komt intusschen op rekening van het
tijdvak, dat aan het uitbreken van den oorlog vooraf-
ging. Dat deel beloopt f 193,1 millioen, tegen 1 115,8
millioen gedurende de zeven maanden, welke sedert
den aanvang van den oorlog tot het einde van het boek-
jaar- waren verstreken.
Onze credietgeving aan ‘s Rijks schatkist bleef beperkt
tot het overbruggen van den tijd, die voor het treffen
van de noodige voorzieningen van hlijvenden aard on-
misbaar was. FIet maximumbedrag, waarvoor schatkist-papier rechtstreeks bij De Nederlandsche Bank was on-
dergebracht, beliep 1 76,0 millioen op 30 December 1939.
Intusschen had de Minister van Financiën het noodige
verricht om een deel der vlottende schuld te consoli-
deeren. Onze credietgeving kon derhalve haar tijdelijk
karakter blijven behouden en sedert 8 Maart 1940, den
datum der storting op de Staatsleening 1940-I1, kwam
in het boekjaar, waarover verslag wordt uitgebracht,
geen rechtstreeks geplaatst schatkistpapier meer in de
– portefeuille der Bank voor.
De zooeven bedoelde consolidatie omvatte een totaal-
bedrag van rond f 530 millioen, zoodat, met inbegrip van de aan het Rijk toevallende hate uit de herwaar-
deering van den goudvoorraad der Bank, omstreeks
f 663 millioen werd gedekt. Voor de storting op de Staats-
leening 1940-11, die, in geval zij niet geslaagd was, door een gedwongen leening zou gevolgd worden en die mits-
dien een bijzonder karakter droeg, hebben wij faciliteiten
toegestaan ten behoeve van hen, die niet over voldoende
liquide middelen beschikten om de storting geheel uit
eigen kracht te verrichten. Uit het bel)erkte bedrag van 1 16,5 millioen, waarvoor van deze faciliteiten gebruik
werd gemaakt en uit het verloop van de beschikbare
middelen hij het particuliere bankwezen, kan afgeleid
worden, dat de storting in het algemeen zonder bezwaren
is geschied.
Herwaardeering aan den goudaoorraad aan De Neder-
landsche Bank.
Onder de wet van 16 Maart 1940 (St.bl. 402), welke
met ingang van 31 Maart 1940 in werking trad, is de waarde van den goudvoorraad gesteld op een bedrag
van f2.009.— per kilogram lijn; dit bedrag is gebaseerd
op een depreciatie van den gulden met 18 ten honderd.
Sedert de gulden met ingang van 27 September 1936
van het goud moest worden losgemaakt, vormt het zoo-
even genoemde percentage het niveau van de geringste
depreciatie. De herwaardeering leverde een voordeelig
verschil op van 1 221.794.467,69. Volgens de voorschriften
an genoemde wet is hiervan f 13.932.609,73 aan de
Bank ten goede gekomen. Ten beloope van f 7.629.955,16
is die som aangewend voor de delging van het overblij-
vende deel der vordering’ op den Staat, welke de Bank
ingevolge de bepalingen der wet van 27 Mei 1932 (Staats-
blad No. 221) op haar balans had gebracht tot voor-
loopige dekking van het in September 1931 op haar
pondenbezit geleden verlies, voor zoover dit nietten
laste van de winst- en verliesrekening over het boekjaar
1931/1932 en uit de reserves der Bank gedekt werd.
Dat verlies bedroeg in totaal 1 29.889.408,15, waarvan
f 6.302.654,57 aan de reserves onttrokken werd.
De President betreft het, dat het wetsontwerp niet
in zijn oorspronkelijken vorm is aangenomen en het aan
de reserves van de Bank toegedaclite ‘bedrag w’erd terug-
gebracht van f 22.259.452,99 tot f 6.302.654,57. Een ver-
sterking van de reservepositie van de Bank ware èn
met het oog op de onzekerheden en moeilijkheden, welke
de Bank kunnen nopen, grootere iisico’s dan in normale
tijdlen te nemen èn in verband met den achteruitgang
van de rentabiiitit van het bedrijf van de Bank wensche-
lijk geweest. Niettemin strnt het tot tevredenheid, dat
de last is weggenomen, die op de Bank gedurende acht
jaren heeft gedrukt wegens de delging van het
0
1
)
het
pondenbezit geleden verlies. Dientengevolge is de winst-
verdeeling, zooals deze in artikel 31 van de Bankwet
is voorgeschreven, hersteld.
Ook overigens bracht de herwaardeering van den goud-
voorraad niet onbelangrijke wijzigingen in de positie
der Bank mede, welke voor de eerste maal haar invloed
oefenden op de weekbalans per 1 April 1940. De waarde
van onzen goudvoorraad steeg tot f1.235.293.964,97;
de toeneming bedroeg f 221.739.327,88. De post ,,Staat
der Nederlanden (Wet van 27 Mei 1932, Staatsblad
No. 221)” ad f7.629.955,16 is aan de debetzijde komen
te vervallen. Onder den invloed van de crediteering van
liet Egalisatiefonds verminderde de post beleeningen
en voorschotten in rekening-courant van 1 270.992,697,27 tot f 215.542.405,47. Aan de creditzijde der balans toonde
het rekening-courantsaldo van het Rijk een vermeer-
dering van f 62.685.544,34 in verband met de tegoed-
schrijving met 1 132.506.208,49 wegens het aandeel van
‘s Rijks schatkist in de baten der herwaardeering. 1-let
reservefonds der Bank ontving uit die baten f 3.302.654,57,
terwijl de bijzondere reserves met f 3.000.000.— gedo-
teerd werden. Een belangrijk deel dezer bedragen moest
worden besteed voor het opvangen van den achteruitgang
?.a”-
.
–
7.
—
‘
*”
rr
384
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Juni1940
in de waarde der beleggingen van het kapitaal en de
reserves.
Mede in verband met de hierboven bedoelde mutaties
steeg de gouddekking van de direct opeischbare verp]ich-
tingen der Bank van 76,01 pCt. op 26 Maart 1940 tot
83,32 pCt. op 1 April daaraanvolgende. Overeenkomstig
het bepaalde in artikel 23 van de Bankwet, hebben wij
een voordracht ingediend voor een nadere vaststelling
van de verhouding, waarin het gezamenlijk bedrag van de omloopende bankbiljetten, bankassignatiën en reke-
ning-courantsaldo’s door munt of muntmateriaal gedekt moet zijn. Deze regeling is vervat in het Koninklijk be-
sluit van 26 Maart 1940 (Staatsblad No. 482). Ingevolge
dat besluit wordt voor de berekening van de minimum-
dekking van 40 ten honderd de waarde van de gouden
munt en het gouden muntmateriaal gesteld op f 2.009.-
per kilogram fijn, terwijl zilveren muntmateriaal, hetwelk
de Bank reeds sedert vele jaren niet meer bezit en, naar
te verwachten is, ook in de toekoijist niet zal verwerven,
niet langer als dekking is toegelaten.
Samenwerking particuliere bankwezcn en circulatiebanlc.
Naar aanleiding van de déconfiture van een interna-
tionaal emissiehuis, welke in hoofdzaak te wijten was
aan het veronachtzamen van de regelen, die bij het leiden van een dergelijk bedrijf op den voorgrond moeten staan,
is de circulatiebank met het particuliere bankwezen in
overleg getreden. 1-let resultaat van dit overleg kan als
volgt worden samengevat:
de kwartaalstaten, welke de door ons van belang
geachte gegevens verschaffen, worden vervangen door
maandstaten;
de banken en bankiers, die de staten indienen, zullen aan De Nederlandsche I3ank geregeld opgave
doen van alle geopende credieten, die een bedrag, over-
eenkomende met 5 procent van het volgestort maat-schappeli.jk kapitaal van de betrokken instelling (of
voor de firma’s van het firmakapitaal) te boven gaan,
dan wel f 1.000.000 of meer bedragen;
de bankfirma’s zullen ons bijzondere inlichtingen
verschaffen omtrent haar kapitalen en omtrent de ver-houding tusschen de firmanten en de firma;
de specificatie van de cijfers der creclietgevirig,
gesplitst naar bedrijfsgroepen, welke twee malen per
jaar werd gegeven, zal vier malen per jaar verstrekt
worden;
naar aanleiding van de ontvangen gegevens zullen
wij nadere inlichtingen kunnen inwinnen en desgeweiischt
door personeel van onzen accountantsdienst ten kantore
van de desbetreffende instelling of firma, aan do hand
van haar boeken of bescheiden, een onderzoek kunnen
doen instellen.
De nieuwe regeling is bereids sedert eenige maanden in werking.
Wij meenen, dat op deze wijze een bevredigende toe-stand verkregen is en wij willen niet nalaten onze waar-deering te uiten voor den geest van samenwerking, dien
wij bij het particuliere bankwezen ook thans weder moch-ten aantreffen.
Dit alles heeft uitsluitend ten doel volledig
01)
de hoogte
te zijn van de gedragslijn, door de particuliere banken
te volgen, teneinde haai- zoo noodig op een ongewenscht
voorkomende ontwikkeling te kunnen wijzen.
Geidmarkt.
Ten aanzien van de noteeringen op de geldmarkt, merkt
de. President op, dat deze een vrij nauwkeurig beeld geven
van de internationale moeilijkheden en de politieke ge-beurtenissen hier te lande.
De toppen der noteeringen vielen in de eerste helft
van April (verscherping der situatie in Europa, in verband
waarmede hier te lande het personeel van de bataljons
voor de grensbeveiliging werd opgeroepen; nog in de-
zelfde maand volgde een krachtige reactie), tegen eind
Augustus (de dagen, waarin het oorlogsgevaar acuut
scheen en tot mobilisatie hier te lande overgegaan werd)
en in de eerste helft van November (toen de internationale
situatie een voor ons land dreigend geacht karakter
aannam). Nadat de noteeringen zich in December onge-
veer op het hoogste peil gehandhaafd hadden, trad een
lichte ontspanning in, die, met kleine onderbrekingen,
tot het einde van het boekjaar aanhield.
Onderstaande tabel geeft een beeld van de ontwikkeling
0
1
)
de Amsterdamsche geldmarkt onder den invloed der
bovengeschetste factoren.
GELDMARKTNOTEERINGEN TE AMSTERDAM
(maandgemiddelden in procenten)
Daggeld
Prolongatie
dconto_
April
1939
0,426
1,239 1,109
Mei
0,500 0,800
0,701
Juni
0,500
0,750
0,490
Juli
0,500 0,750
0,507
Augustus
0,865
1,533 1,029
Septemb.
2,111
3,663
2,942.
October
1,452 2,240
1,895
November
1,168
2,413
1,752
December
,,
1,062 2,760 2,247
Januari
1940 1,038
2,644
1,849
Februari
0,760 2,500
1,575
Maart
0,799 2,489
1.351
Bij de hierboven weergegeven cijfer-s dient te worden
aangeteekend, dat de noteeringen, w’aarop zij zijn geba-seerd, niet zelden volkomen nominaal waren. De cijfer-s
voor particulier disconto gelden voor Nederlandsch pa-
pier-; de verhandeling van het op de Amsterdamsche
markt ondergebrachte buitenlandsche papier vond tegen
afwijkende noteeringen plaats.
Openbare emissies van schatkistpapier vonden sedert
December 1936 niet meer plaats. Hieronder volgt een overzicht van het disconto voor de bij onderhandsche
inschrijvingen tijdens het boekjaar geplaatste promessen.
DISCONTO SCIIATKISTPROMESSEN BIJ ONDER-
1IANDSCHE INSChRIJVINGEN
(procenten)
Datum van
Looptijd
inschrijving
2mnd.I 3 mnd. 14 mlT 15mnd.
24 April 1939
–
1,471
1,550
1,651
1,660
23 Mei
–
0,640 0,022 0,632 0,745
23 Juni
–
0,600 0,705 0,696 0,705
24 Juli
–
0,452 0,480 0,646 0,638
24Aug.
–
0,650 0,960
–
1,480
25Sept.
2,250
2,250
2,940
3,132
3,175
25 Oct.
,,
–
–
1,512
1,650
1,780
23 Nov.
–
–
2,541 2,542 2,520
20 Dec.
,,
–
–
2,430 2,568 2,800
22 Jan. 1940
–
–
2,033 2,027 2,220
22 Febr.
—
–
2,040 2,162 2,180
7 mnd.l8mndi9mnd.11Omnd.11lrnnd:li 2mnd.
24April 19391 1,731.1 1,804
23 Mei
0,789 0,885 – –
–
–
23 Juni
0,872 1,012 –
–
–
–
24Juli
0,686 0,761 1,000 1,006 1,142 1,270
24Aug.
1,526 1,650 1,773 1,902 1,964 2,030
25 Sept.
3,289 3,176 3,249 3,288 3,360 3,500
25 Oct.
,,
2,023 2,156 2,280 2,374 2,536 3,189
23 Nov.
–
– 2,867 3,180 3,316 3,425
20 Dec.
–
–
–
– 3,436 3,495
22 Jan. 1940 2,743 2,666 3,173 3,228 3,300 3,400
22 Febr.
2,176 2,814
—
3,036 3,185 3,250
In Maart 1940 had, met het oog op de boeking van het
aan liet Rijk komende gedeelte van de winst op de her-
waardeering van den goudvoorraad van De Nederland-
sehe Bank in het credit van cle schatkist, geen inschrijving
op schatkistpapier plaats.
Iapitaalnar1ct.
Het beroep, dat in het afgeloopen boekjaar voor de
12 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
385
vei-krijging van nieuwe middelen op de Nederlandsche
kapitaalmarkt werd gedaan, was aanmerkelijk grooter
dan in het voorafgaande boekjaar. Het totaal der publieke
emissies zonder onderhandsche en daarmede gelijk te
stellen plaatsingen en zonder conversies bedroeg f 510,2
millioen, tegen f 238,7 millioen in 193811939. De stijging
is uitsluitend toe té schrijven aan het feit, dat de Staat,
die in het boekjaar 1938/1939 in het geheel geen beroep
op de kapitaalmarkt deed, thans belangrijke bedragen
emitteerde.
Het gebruikelijke overzicht der openbare emissies
volgt hieronder:
OPENBARE EMISSIES IN NEDERLAND GEDU-
RENDE DE PERIODE VAN 1 APRIL 1939 TOT EN
MET 31 MAART 1940
(reëele l)edragen zonder onderhandsche en daarmede
gelijk te stellen plaatsingen en zonder conversies)
Obligaties en
Gew. en
pandbrieven
pref. aand.
Totaal
]3innenl. fondsen
Staatsleeningen f 469.314.300
–
f 469.314.300
Kerkelijke en lief-
dad.instell.
574.250
–
574.250
Ind. ondern.
1.000.000
f 6.638.855
7.638.855
Scheepvaartm.
–
,,
986.375
,,
986.375
Diversen
–
,,
125.000,,
125.000
f 470.888.550
f 7.750.230
f 478.638.780 Buitenl. fondsen Staatsleeningen
f
24.375.000
–
f
24.375.000
Ind. ondern.
–
1.312.500
1.312.500
Petrol.ondern.
5.850.000
–
,,
5.850.000
Totaal buiten!.
fondsen
f
30.225.000
f
1.312.500f
31.537.500
Totaal binnenl.
fondsen
470.888.550
,, 7.750.230
,, 478.638.780
Totaal f 501.113.550
f 9.062.730f
510.176.280
lIet cle plec tal ie percentage van dn gulden.
Vergeleken bij de wettelijke goudpariteit ontwikkelde
zich het depreciatiepercentage van den gulden (berekend
op grond der officieele noteeringen van den dollar te
Amsterdam) als volgt:
DEPRECIATIEPERCENTAGE VAN DEN GULDEN
11938/19391 193911940
18,40 21,93
18,66
21,24 18,68 21,89 19,10 21,37
Augustus
………………..
19,76
21,45
September ………………..
20,75
..
21,89
April
…………………..
Mei
…………………….
20,10 21,95
Juni
…………………….
Juli
……………………..
20,17 22,00 20,13
.
21,96
October
…………………
November
……………….
20,37 21,82
December
…………………
Januari
…………………..
21,22
21,92
Februari
…………………
Maart …………………….
.21,99
21,99
GELD-, CREDIET- EN BANKWE ZEN EN BELASTINGEN.
DeQiezennoodnlaatregel.
Op 10 Mei is de volgende Deviezennoodniaatregel
afgekondigd (St.bl. no. 484).
–
Artikel 1.
Voot de toepassing van dit besluit wordt verstaan
onder:
1. ingezetenen:
de binnen het Koninkrijk wonende of kantoor-
houdende natuurlijke personen;
de binnen het Koninkrijk gevestigde of kantoor-
houdende rechtspersonen;
de niet-ingezetenen:
de natuurlijke en rechtspersonen niet vallende onder
de omschrijving van ingezetenen;
goud:
gouden munten, gouden muntmateriaal en onbewerkt
goud;
betaal middelen:
metaal- en papiergeld, bankbiljetten en soortgelijke
betaalmiddelen met uitzondering van gouden munten;
geldswaardige papieren:
chèques, wisselhrieven, promessen en soortgelijke geids-
waardige papieren niet uitzondering van betaalbaar ge-
stelde coupons, dividendbewijzen en effecten;
effecten:
inschrijvingen in schuld- en aandeelregisters, obliga-
ties, pandbrieven, aandeelen, winstbewijzen en soort-
gelijke waardepapieren met de daarbij behorende talons,
coupons en dividendhewijzen;
vorderingen:
dadelijk en niet dadelijk opeischbare deposito’s, saldi
in rekening-couran t en soortgelijke vorderingen zoomede
inschuklen;
uitvoer:
–
alle uitvoer, anders dan wederuitvoer in doorvoer,
benevens:
het ten uitvoer aangeven aan ambtenaren van
den betrokken belastingdienst;
het .ten uitvoer naar het buitenland aan een onder-
nemer van vervoer aanbieden van de desbetreffende
zaken;
het opnemen, aanbrengen of aanwezig hebben
van de desbetreffende zaken, waarvan het niet aanneme-
lijk is dat zij bestemd zijn om binnenslands te blijven in,
aan of op eenig vervoermiddel, terwijl het zich bevindt
op of buitenwaarts van de plaats waar het, alvorens naar
het buitenland te vertrekken, door ambtenaren van den
betrokken belastingdienst moet worden uitgeklaard;
het opnemen, aanbrengen of aanwezig hebben
van de desbetreffende zaken, waarvan het niet aanne-
melijk is, dat zij bestemd zijn om binnenslands te blijven,
in, aan of op een tot opstijging gereed luchtvaartuig of
een kennelijk tot vertrek naar het bijitenland bestemd
ander vervoermiddel.
–
Artikel 2.
voor de toepassing van dit besluit worden als
binnenlandsch aangemerkt:
10.
betaalmiddelen, voor zoover zij in het geheele
Koninkrijk of in een der gebiedsdeelen de hoedanigheid
van wettig betaalmiddel bezitten.
2°. geldswaardige papieren, effecten en vorderingen,
voor zoover zij uitsluitend betaalbaar zijn binnen het
Koninkrijk en de schuldenaar ingezetene is,
3°. andere onlichamelijke zaken, voor zoover de
daaruit voortvloeiende rechten op betaling uitsluitend
jegens ingezetenen kunnen worden geldend gemaakt.
Alle andere betaalmiddelen, geldsvaardige pa-
pieren,. effecten, vorderingen en andere onlichamelijke
zaken worden voor de toepassing van dit besluit als
buitenlandsch aangemerkt.
Artikel 3.
Aan ingezetenen wordt tijdelijk verboden te beschik-
ken over, te bezwaren en te vervreemden:
, goud,
bu itenlandsche betaalmiddelen, buitenlandsche geldswaardige papieren,
buiten het Koninkrijk berustende effecten, buitenlandsche vorderingen,
andere buitenlandsche onlichamelijke z5ken, buiten het Koninkrijk berustende of gelegen roe-
rende en onroerende goederen,
binnen liet Koninkrijk berustende niet in het vrije
verkeer ingevoerde roerende goederen.
386
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Juni 1940
Artikel 4.
1. Voor zoover zulks geschiedt ten gunste van niet-
ingezetenen of ten gunste van ingezetenen voor rekening
van niet-ingezetenen wordt aan ingeztenen tijdelijk
verboden:
1° te beschikken over, te bezwaren en te vervreem-
den:
binnenlandsche betaalmiddelen, hinnenlandsche geidswaardige papieren,
binnen het Koninkrijk berustende effecten,
hinnenlandsche vorderingen,
andere hinnenlandsche onlichamelijke zaken, binnen het I(oninkrijk berustende of gelegen roe-
rende en onroerende goederen,
2°. aval te geven en borgtocht of andere persoonlijke
zekerheid te stellen.
2. 1-Jet bepaalde in het vorige lid is niet van toepas-
sing ten aanzien van het beschikken over binnenland-
sche betaalmiddelen tot ten hoogste honderd gulden
per dag en over binnen het Koninkrijk berustende roe-
rende goederen, een waarde van honderd gulden niet te
boven gaande, ten gunste van binnen het 1(oninkrijk
vertoevende niet-ingezetenen.
Artikel 5
1. Aan niet-ingezetenet1 wordt tijdelijk verboden
te verkrijgen, te beschikken over, te bezwaren en te ver-
vreemden:
P. a. goud,
betaalmiddelen,
geidswaardige papieren,
cl. effecten,
vorderingen,
andere onlichamelijkc zaken,
allen voor zoover zij, of de documenten waarin zij zijn
belichaamd, binnen het Kohinkrijk berusten,
2°. binnen het Koninkrijk berustende of gelegen
roerende en onroerende goederen.
2. 1-let bepaalde in het vorige lid is niet van toepas-
sing ten aanzien van binnen het Koninkrijk vertoevende
niet-ingezetenen voor zoover betfeft het verkrijgen van
en ht beschikken over binnenlandsche betaalmiddelen
tot tea hoogste honderd gulden per dag, het beschikken
over buitenlandsche betaalmiddelen, buitenlandsche geids-
waardige papieren en buitenlandsche vorderingen, een
waarde van honderd gulden per dag niet te boven gaande,
en het verkrijgen van en beschikken over binnen het
Koninkrijk berustende roerende goederen, een waarde
van honderd gulden niet te boven gaande.
3. Aan ingezetenen wordt tijdelijk verboden mede
te werken aan bij dit artikel verboden handelingen van
niet-ingezetenen.
Artikel 6.
1. De uitvoer van:
goud,
betaalmiddelen,
geidswaardige papieren,
effecten,
andere documenten, waarin vorderingen zijn be-
lichaamd,
is tijdelijk verboden.
2. 1-let bepaalde in het vorige lid is niet van toe-
passing.
1°. ten aanzien van ingezetenen die het Koninkrijk
verlaten voor zoover betreft betaalmiddelen een waarde
van vijf honderd gulden niet te boven gaande;
2°. ten aanzien van niet-ingezetenen, die het Ko-
ninkrijk verlaten voor zoover betreft:
hetaalmiddelen en geldswaardige papieren, een
waarde van duizend gulden niet te boven gaande,
den wederuitvoer van in het reizigersverkeer
gebruikelijke documenten, waarin vorderingen zijn be-
lichaamd.
Artikel 7
De bepalingen van de artikelen 3 en 6 zijn niet van
toepassing op De Nederlandsche Bank N.V., de Javasche
Bank, de Surinaamsche Bank N.V. en de Curaçaosche
Bank voor zoover betreft in die artikelen bedoelde waar-
den, welke zij bezitten voor eigen of elkanders rekening
dan wel voor rekening van het Rijk of van een der rechts-
personen Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao.
Artikel 8.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip zijner
afkondiging.
Aanc.’ulling D3viezdnnoodlnaat/egel.
Bij besluit van den Opperbevelhebber van Land- en
Zeemacht d.d. 24 Mei (St.ct. no. 99) is de Deviezennood-
maatregel van 10 Mei als volgt aangevuld.
Artikel 7 A.
Een ieder, op wien de bepalingen van dit besluit van
toepassing zijn, is verplicht aangaande transacties en
handelingen, waarop hij dit besluit straf is gesteld, aan
de met de uitvoering van dit besluit belaste instanties
en ambtenaren alle door hen verlangde inlichtingen te
verstrekken en hun de daarop betrekking hebbende
boeken en bewijsstukken over te leggen.
Artikel 7 B.
Indien het vermoeden bestaat, dat een bepaalde per-
soon het voornemeii heeft in strijd met de bepalingen van
dit besluit te handelen, kunnen alle noodige maatregelen
worden genomen om de beoogde overtreding te beletten.
Artikel 7 C.
De Secretaris-eneraal, waarnemend 1-Joofd van het
Departement van Financiën, kan aan de ambtenaren
der invoerrechten en accijnzen en aan de overige, door
hem ter uitvoering van dit besluit gevolmachtigde ii-
stanties en ambtenaren instructies geven.
Artikel 7 D.
–
Voor maatregelen op grond van dit besluit genomen
wordt geen schadevergoeding toegekend.
Artikel 7 E.
Overtreding van de bepalingen der artikelen 3,
4, 5, 6 en 7 A., zoomede het handelen in strijd met de op
grond van artikel 7 B. getroffen maatregelen, wordt ge-
straft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren
of geldboete van ten hoogste tien duizend gulden.
De feiten, strafbaar gesteld in dit artikel, worden
beschouwd als misdrijven.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip zijner af-
kondiging.
Bankenmo,ato,uzn.
*
Op 10 Mei j.i. is het volgende Besluit Bankenmora-
torium afgekondigd (St.hl. no. 483).
Artikel 1
De bepalingen van dit besluit zijn, voorzoover niët uit-
drukkelijk anders is bepaald, van toepassing op:
alle ondernemingen en instellingen, tot wier bedrijf
behoort het ter beschikking houden van gelden ten be-
hoeve en tea name van rekeninghouders, onverschillig
of al dan niet het woord ,,Bank” in den naam der onder-
neming of instelling voorkomt. In geval van twijfel of
een bedrijf al dan niet een onderneming is als bedoeld
in de voorafgaande zinsnede beslist Onze Minister van
Financiën;
diensten als bedoeld in de Girowet (Staatsblad
1923, No. 307).
12 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
387
Artikel 2.
1. Over de met ingang van 10 Mei 1940 uitstaande
gelden bij ondernemingen, inste]lingen en diensten, als
bedoeld in artikel 1, zal door rechthebbenden slechts
vrijelijk kunnen worden beschikt in de mate ên op de
wijze, als door Onzen Minister van Financiën, met in-
achtneming van het in de volgende leden van dit artkeI
bepaalde zal worden vastgesteld.
2. Rechthebbenden behouden steeds de vrije beschik-
king over ten minste 3 pCt. per maand van het totaal
van hun met ingang van 10 Mei 1940 opeischhaar tegoed
of over ten minste f 50 per week.
1)
3. Eveneens blijft de vrije beschikking voor recht-
hebbenden over de hun toekomende gelden bestaan,
voorzoover deze benoodigd zijn voor: a. betaling van
loônen, salarissen en dergelijke aan personen in dienst
van rechthebbenden, alsmede voor betaling van huren
en pachten; b. betaling van belastingen, accijnzen en
dergelijke en in het algemeen voor andere betalingen
aan den Staat en aan andere publiekrechtelijke lichamen;
voldoening aan verplichtingen uit hoofde van de so-
ciale wetgeving, alsmede voor betaling van pensioenen;
betaling van verzekeringspremies; e. voldoening aan
verplichtingen, door een gerechtelijk vonnis aan recht-
hebbende opgelegd, alsmede ter betaling van gerechte-
lijke kosten, enz.; f. betaling van noodzakelijke kosten
tot handhaving van een rechthebbende toekomende
rechten e. d.
4. De in artikel 1 bedoelde ondernemingen, instellin-
gen en diensten zullen kunnen verlangen, dat de noodige
bewijsstukken worden overgelegd, waaruit blijkt, dat de aangevraagde bedragen noodig zijn voor de doeleinden,
als bedoeld in lid 3, sub a tot en met f van dit artikel.
Zoo mogelijk zien zij toe, dat deze bedragen ook metter-
daad voor genoemde doeleinden worden besteed.
5. In geval van twijfel bij de uitvoering van het onder-
havige artikel beslist Onze Minister van Financiën, met
recht voor dezen de beslissing in handen te geven van
een door hem in het leven te roepen instantie.
Artikel 3.
Een ieder is verplicht tot geheimhouding van al het-
geen hem in verband met de uitvoering van deze Wet
is bekend geworden.
Artikel 4.
Hij, die opzette]ijk de bij artikel 3 opgelegde ge-
heimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenis-
straf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten
hoogste zes honderd gulden.
1-Jij, aan wiens schuld schending van de bij artikel 3
opgelegde geheimhouding te wijten is, w’ordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geld-
boeten van ten hoogste drie honderd gulden.
Artikel 5.
Dit besluit kan worden aangehaald als ,,Besluit Ban-
kenmoratoriu m”.
Postchèque- en Girodimst.
In verband met de uitvoering ,,Besluit Bankenmora-
torium” – welk Besluit in beginsel ook vn toepassing
is op den postchèque- en girodienst – heeft de directeur
van dien dienst het volgende medegedeeld: 1-let giroverkeer is geheel vrij. Rekeninghouders
kunnen derhalve zonder beperking bedragen uit het te-
goed van hun postrekeningen doen overschrijven. Rijkscomptabelen, overheidsinstellingen, diensten
en bedrijven e. d., alsmede de algemeene banken, kunnen
‘) Deze minimumhedragen zijn met ingang van 21 Mei
verdubbeld; men zie onder Geleidelijke opheffing Banken-
moratorium.
ook door middel van chèques zonder beperking over het
tegoed van hun postrekening beschikken.
3. Alle overige rekeninghouders mogen uit het te-
goed van hun postrekeningen door middel van chèques
over geen grooter bedrag beschikken dan is aangegeven
in artikel 2, onder 2, van genoemd besluit, nl.:
3 pCt. per maand van het op 10 Mei j.l. bij den
aanvang van den dienst aanwezige tegoed, of
ten hoogste 1 50 per week.
1)
4. l)e beschikkingen, bedoeld in punt 3, onder b.
kunnen telkens met een tusschenruimte van een week
worden uitgevoerd. Wordt in een week geen beschikking
uitgevoerd, dan mag desondanks in een volgend weke-
lijksch tijdvak het bedrag van f 50 niet worden over-
schreden.
5. hoewel ingevolge artikel 2, onder 3, van het Be-
sluit hankenmoratorium” voor een aantal aldaar ge-
noemde betalingen (bonen, salarissen, huren, belasting
e. d. m.) de vrije beschikking over het tegoed is gehand-
haafd, kan door den postchèque- en girodienst in deze
hij de behandeling van chèque-adviezen niet in beoor-
deeling worden getreden. Ook hiervoor blijft mitsdien
bij het opnemen van bedragen, voor zooveel de. postreke-
ningen betreft, de in punt 3 aangegeven beperking gelden.
Zij, die voor dergelijke betalingen bedragen moeten op-
nemen, dienen deze te doen overschrijven op de relçening
van hun bankinstelling, liet opnemen yan contanten
moet alsdan door tusschenkomst van deze bankinstelling
plaats vinden, waarbij de noodige bewijsstukken moeten
worden overgelegd.
Met het oog hierop is aan de bankinstellingen de vrije
beschikking per chèque gelaten (zie punt 2).
6. Chèques, waarvan de adviezen bij het in werking treden van het ,,Besluit bankenmoratorium” reeds ten
girokantore waren geboekt en thans op de kantoren der
posterijen aanwezig lijn, kunnen door deze kantoren
normaal worden uitbetaald.
7. Op het centrale giro-kantoor te ‘s-Gravenhage
kan
geen
uitbetaling van chèques worden verkregen.
Geleidelijke opheffing banhenmoratoriu,n.
Met machtiging van den Opperbevelhebber van Land-
en Zeemacht deelde De Nederlandsche Bank op 21 Mei
j.l., in overleg met het Ministerie van Financiën en met
de Vereeniging voor den Effectenhandel, het volgende
mede:
Teneinde het economisch leven hier te lande zoo
snel mogelijk weder normaal te doen functionneeren,
wordt onder meer gestreefd naar een spoedige opheffing
van het bij K. B. van 10 Mei j.l. (St.bl. No. 483) ingestelde
bankenmoratorium. De bedoeling is die opheffing geleidelijk
te doen plaats hebben. Als eerste stap in de aangegeven
richting zullen het minimum van 3 pCt., genoemd in artikel 2, tweede lid van bedoeld lesluit, alsmede het
aldaar genoemde bedrag van 1 50, met ingang van 21
Mei 1940 worden verdubbeld.
De Nederlandsche Bank zal, overeenkomstig het
navolgende, aan banken, bankiers of commissionnairs
tot het maximum van het totaal der door hen op onder-
pand van effecten verleende voorschotten aan cliënten
– welke voorschotten sinds 10 Mei j.l. geblokkeerd zijn
tengevolge van het in werking treden der krachtens de
Beurswet daaromtrent vastgestelde beursvoorschriften –
bijzondere voorschotten in rekening-courant op onderpand
van effecten verstrekken tegen een rente, welke op het oogenblik 4 pCt. per jaar bedraagt.
Als onderpand voor bedoelde bijzondere voor-
schotten zullen door De Nederlandsche Bank ook andere
fondsen worden aangenomen dan die, welke onder nor-
male omstandigheden als , ,bankpand” worden beschouwd.
Over het algemeen zullen alle fondsen die in het beurs-
verkeer als pand geaccepteerd plegen te worden, door De
Nederlandsche Bank als onderpand worden aanvaard
388
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Juni 1940
voor de bijzondere voorschotten, waarvan hier sprake is.
Als basis voor de berekening der waarde van het
onderpand zullen voor deze speciale voorschotten de
onderpandkoersen gelden, bedoeld in de voorschriften,
welke door de Vereeniging voor den Effectenhandel
te Amsterdam in haar circulaire van 10 Mei 1940 zijn
gepubliceerd. Voorzoover het fondsen betreft, waarvoor
deze onderpandko,
,
ersen nog niet gereed zijn, zal in af-
wachting van het gereedkomen dezer onderpandkoersen
de koers van 9 Mei 1940 worden genomen of – indien
op 9 Mei j.l. geen koers was genoteerd – een vorige koers
of een andere koers, ter beoordeeling van De Nedeiland-
sche Bank. Op deze koersen wordt door de Bank, wanneer
het onderpand behoorlijk verdeeld is, een surplus ge-
eischt van 25 pCt.
De Nederlaridsche Bank zal bij de beoordeeling
van aan haar voorgelegde áanvragen om bijzondere voor-
schotten als hier bedoeld ten voile rekening houden met
de buitengewone omstandigheden. hoewel zij zich het
recht moet voorbehouden niet alle posten, die haar wor-
den aangeboden, onvoorwaardelijk te accepteeren en in
daartoe in aanmerking komende gevallen additioneele
zekerheid te vragen van de geldnemers, die in staat zijn
zoodanige zekerheid te geven, zal zij de meest mogelijke
coulance in acht nemen. Bij de aanvragen om voorschot
behoort een exemplaar van de laatste balans van de aan-
vragende instelling of firma te worden overgelegd.
Aan banken, bankiers en commissionnairs, die ge-
bruik willen maken van de bijzondere voorschotten als
bovenbedoeld, wordt in overweging gegeven daarmede
niet tot het laatste oogenblik te wachten, doch zich zoo spoedig mogelijk tot de Bank te wenden.
Flet ligt in de bedoeling, om, zoodra het geldver-
keer meer normaal is, de Effectenbeurs weder te openen.
Zoo
1
ang de Effectenbeurs gçsloten is, is het aan
een ieder verboden effecten te koopen of te vem-koopen.
Belaairn iddelen.
De Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht bracht
d.d. 16 Mei ter algemeene kennis, dat Necleriandsche
bankbiljetten wettig betaalmiddel zijn en blijven. 1-let
in betaling aannemen daarvan mag niet worden ge-
weigerd.
Het Departement van Financiën maakte bekend, dat
zilverbons in omloop worden gebracht ter waarde van
een gulden en twee gulden vijftig. Deze bons zijn wettig
betaalmiddel tot elkbedrag. De bons zijn van het reeds
bekende type. De zilveren guldens, halve guldens en rijks-
daalders blijven naast de zilverbons in circulatie. In de
behoefte aan pasmunt wordt voorzien.
De door de Duitsche autoriteiten in betaling gegeven
,Reichskreditkassenscheine” zijn wettig betaalmiddel;
de koers van omrekening bedraagt: R.M. 1.50 = f 1. De
coupures zijn: -, 1, 2, 5 en 20 RM.
2)
De Opperbevelhebber van de Duitsche legergroep waar-
schuwt de bevolking andere Duitsche betalingsmiddelen,
in het bijzonder Reichsmark-biljetten, niet aan te nemen.
1-let inwisselen van Reichsmark-biljetten in Reichs-
kreditkassenscheine is voor de bevolking van het bezette
gebied verboden. Een zoodanige inwisseling geschiedt ook
niet door de commando’s te velde en de plaatselijke
commando’s.
1-let is verder verboden Reichsmark-geldsoorten uit het
bezette gebied naar het Rijksgebied of naar het buiten-
land mede te nemen of te verzenden. Dit geldt in de
eerste plaats ook voor Reichskreditkassenscheine. Voor-
zoover het in een enkel geval aan personen bij uitzonde-
ring wordt toegestaan geldbedragen naar het Rijks-
gebied mede te nemen, moeten deze personen Reichs-
kreditkassenscheine bij de Duitsche douane-grenskantoren
tegen Reichsmark-hiljetten inwisselen.
2)
Blijkens nadere mededeelingen zijn ook biljetten
van 50 R.M. in omloop gebracht. (Red.)
Overheidsmaatregelen op economisch gebied
HANDEL EN NIJVERHEID.
Werkverruimning. Alle werkverruimingsohj ecten, welke
met loonsubsidie in uitvoering waren, moeten met kracht
worden voortgezet. Eventueele vervoermoeilijkheden te
regelen door inspecteurs van den Rijksdienst voor de Werk-
verruiming in samenwerking met cle daarvoor in aanmer-
king komende autoriteiten. (BV. 24/5/’40, pag. 727).
Spek. Gelegenheid tot inleveren van spek bij veehouderij-
centrale tegen tot hog toe geldende voorwaarden is weer
opengesteld. (BV. 24/5/’40, pag. 728). Tarwe en rogge. Uitmaalpercentage met ingang van 20
Mei 1940 bepaald op resp. 85 en 72 pCt. (E.V. 24/5/’40,
pag. 728). *
Ondernemingen. Arbeid
in
-. Het is na 27 Mei ver-
boden: den arbeid in een onderneming blijvend of tijde-
lijk stop te zetten of den arbeidsduur te verminderen tot minder dan 36 uur; of gedurende een tijdvak van
30 achtereenvolgende dagen 25 of meer arbeiders in een
onderneming, al of niet tegelijkertijd, te ontslaan, zonder
schriftelijke vergunning van of namens den Directeur-
Generaal van den Arbeid.
Ondernemingen, die besluiten in dezen zin gedurende
liet tijdval van 10 tot 28 Mei hebben genomen, dienen
vôôr 3 Juni daarvan uitvoerig schriftelijke mededeeling
te doen bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie.
(BV. 31/5/’40, pag. 747, St.hl. No. 801.)
Arbeidsvoorwaarden. Geschillen over arbeidsvoor-
waarden, ontstaan door c(en gewijzigden toestand na 9 Mei
1940, kunnen aan het College van Rijksbemiddelaars
worden voorgelegd, die, indien zij de zaak van voldoende
gewicht achten, kunnen pogen een regeling te treffen,
of, indien dit niet mogelijk is, een regeling vast te
stellen, die voor beide partijen bindend is.
(E.V. 31/5/’40, pag. 747, St.hl. No. 800.)
Commissie Oorlogssehade. Instelling van commissie,
welke tot taak heeft ten spoedigste vooi-stellen te doen
aangaande richtlijnen voor tegemoetkoming van over-heidswege in verband met geleden materieele oorlogs-
schade en de financiering hiervan. (E.V. 31/5/’40, St.ct.
No. 100.)
RANTSOENEERING EN DISTRIBUTIE.
Hulilen, Ieder en looistoffemi. Verkoop van alle tot deze
categorie behoorende goederen, anders dan door den detail-
handel, uitsluitend geoorloofd met schriftelijke vergun-
ning van den Directeur van het Rijksbureau voor Huiden
en Leder. (E.V. 24/5/’40, pag. 733).
Metalen. Rijkshureau van Metalen thans ondergebracht
bij Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart,
adres: Bezuidenhoutscheweg 30, ‘s-Gravenhage. Instel-
ling van commissie ad hoc, voor advies in belangrijke
aangelegenheden de ijzer- en staalindustrie betreffende;
analoge regeling voor niet-ijzerhoudende metalen is in
voorbereiding. (E.V. 24/5/’40, pag. 733).
FIet Rijksbureau voor Metalen, gesplitst in een
Rijksbureau voor IJzer en Staal en een Rijksbureau
voor non-ferro-metalen. Voorloopig zijn alle handel en
verwerking van metalen zonder vergunning tôegestaan, doch uitsluitend tot beperkte hoeveelheden ten behoeve
van geregelde afnemers, die de betreffende goederen
voor de instandhouding van hun bedrijf dringend noodig
hebben. liet afsluiten van transacties met personen, die
tot nu toe in de desbetreffende branches niet hun normale
bedrijf uitoefenen, is ten strengste verboden. (E.V. 31/5/’40,
pag. 752.)
Motorbrandstof. Afleveringsverhod met ingang van 17
Mei met uitzondering van aflevering ten behoeve
van eenige categorieën verbruikers, waarbij het motor-
E.V. = Weekblad ,,Economische Voorlichting”; Stct. =
Staatscourant.
12 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
389
vervoer zooveel mogelijk beperkt wordt. Voorraden in
tanks van motorrijtuigen en elders moeten ter beschikking
worden gehouden en maatregelen zijn in voorbereiding
om dezen voorraad op te vorderen. (BV. 24/5/’40, pag.
730).
Schoenen. Koopen van alle soorten schoenen bij den klein-
handel en het verkoopen en afleveren door den kleinhandel
is verboden. Slechts via den plaatselijken distrihutiedienst
is onder bepaalde voorwaarden het koopen van één paar
schoenen toegestaan. (E.V. 24/5/’40, pag. 734).
Textielprodueten. Instelling van Rijkshureau voor de
Distributie van textielproducten door den 1
–
laridel,. ge-
vestigd Banstraat ‘s-Gravenhage.
J)oel is het treffen van maatregelen op het gebied van
de distributie voor allè textielproducten, zoowel door den
groothandel als door den kleinhandel. Verplicht verzoek
tot inschrijving van iederen handelaar in textieiproducten
hij genoemd Rijksbui’eau; na inwilliging van de inschrij-
ving wordt een vergunning tot het voeren van het l)edrijf
verleend.
Aceton. De tijdelijk ingetrokken toewijzingen voor af-
levering zijn weer van kracht en blijven tot nader order
geldig. Voorloopig worden geen nieuwe vergunningen meer verleend, behoudens in zeer bijzondere gevallen.
Nieuwe inventarisatie wordt gehouden. (BV. 31/5/’40,
pag. 754.)
Benzine, eiiz., voor destructoren. Ten l)ehoeve van den
destructiedienst moeten de benoodigde motorbrand-
stoffen e. d. normaal worden verstrekt. (BV. 31/5/’40,
pag. 753.)
Bestrijdingsmiddelen tegen ziekten van gewassen. Af-
leveringsverhod voor grootere hoeveelheden dan voor
direct verbruik noodzakelijk. (E.V. 81/5/’40, pag.
754.)
Gasgeneratoren en persgasinstallaties. Aflevering hier-
van voorloopig verbodeil, behoudens verkregen ver-
gunning, welke verstrekt wordt door het Centraal Insti-
tuut voor Industrialisatie. (BV. 31/5/’40, pag.
754.)
Koffie en thee. Aflevei’ingsverbod van 28 Mei tot en met
5 Juni, met uitzondering van afleveringen ten behoeve
van militaire autoriteiten e. d. en voorzoover speciaal
vergunning voor aflevering en vervoer is toegestaan.
(BV. 31/5/’40, pag. 752.)
Kunstmest. Bonnen, waartegen kunstmest verstrekt
wordt over het bemestingsjaar 1939/’40, blijven geldig
tot 1 Juli 1940, indien tegen inwisseling daarvan stikstof
–
houdende nieststoffen kunnen worden betrokken, en tot
1 Juni 1940 wat betreft de fosforzuurhoudende, kali-
houdende- of gemengde meststoffen. (BV. 31/5/’40,
pag. 754.)
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZffNING.
Aardappelen. Wekelijksche vaststelling van de prijzen
van de verschillende soorten aardappelen, zoowel voor
groot- en kleinhandel. Denaturatie vindt niet meer plaats.
Afleveringsverbod voor sommige soorten, teneinde den
heschikbaren voorraad zoo doelmatig mogelijk te be-
steden, voorzoover deze nog op de landbouwbedrijven
aanwezig zijn. Ontheffing kan worden verleend door den
provincialen voedselcommissaris. (E.V. 31/5/’40, pag. 748,
St.ct. No. 100.)
Bruine boonen. Wegens tekort aan zaaiboonen worden,
door de Akkerbouwcentrale, boonen, die aanvankelijk
vooi consumptie bestemd waren, als zoodanig uitgegeven.
Ook bloembollentelers en andere belanghebbenden kun-
nen nog zaaiboonen betrekken, resp. via de Vereeniging
voor Bloembollencultuur en den handel, in bepaalde
hoeveelheden en tegen vastgestelde prijzen. (BV. 31/5/’40,
pag. 749.)
Vee. Geëvacueerd vee wordt weder naar de evacuatie-
gebieden teruggevoerd onder leiding en op aanwijzing
van het Bureau Ontruiming. Teneinde vermissing e. d. te
voorkomen, is handel in evacuatie-vee tot nader order
slechts mogelijk met toestemming van bovengenoemd
bureau. (BV. 31/5/’40, pag. 749.)
Veevoeder. De tijdelijke regelingen voor de veevoeder-
distributie worden weer vervangen door de normale
distributie vanwege het Rij ksbureau voor Voedselvoor-
ziening tegen opnieuw vastgestelde normen voor de ver-
schillende soorten vee. (B.V. 31/5/’40, St.ct. No. 100.)
GELD-, CREDif T- EN BANKWEZEN EN BELAS-
TINGEN.
Huren en
pachten. Bestaande verplichtingen, tenzij hij volstrekt aantoonbaar onvermogen, of bij geheel vergaan
van het gehuurde of gepachte, dienen stipt te worden voldaan. In bepaalde gevallen blijft het recht bestaan
vermindeting aan den hevoegden rechter te verzoeken.
(BV. 31/5/’40, pag. 756.)
VERKEER.
Postverkeer. Gedeeltelijk hervat met Duitschland,
Nederlandsch-Indië en de Ver. Staten. (BV. 31/5/’40,
pag. 757.)
‘J
1
elegraafverkcer. Voor geheel Nederland, met uit-
zondering van Zeeuwsch-Vlaanderen, weder in functie.
(BV. 31/5/’40, pag. 757.)
Scheepsruimte. Maatregelen ter verzekering van het
behoud van scheepsru imte voor Nederland. (BV. 3115/’40,
pag. 757.)
STATISTIEKEN.
STAND
VAN ‘s
JILHCS
KAS.
Vorderingen
1
31
Mei
1940
23 Mei 1040
Saldo
van
‘s Rijks
Schatkist
hij de Nederlanclschc Bank
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
f
139.178,96
t
248.067,98
Voorschotten
01)
ultinio
April
1940
a/d.
geineent.
verstr. op a. haar uit te kee-
ren hoofds.
der pers.
bel.,
aand.
in
de
hoofds.
der
grondbel. en der gein. fonds- bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
– –
Gemeenten
…………….
Voorschotten aan Ned.-Indi0′)
,,
52.127.305,23
.,,
51/61.001,07
Idem aan Suriname ‘)
……
42.862.181,87
,,
12.812.166,87
Kasvord.
weg.
credictverst.
a/h.
huitenl
…………
82.742.201,95
,,
82.742.972,21.
Daggeldieeningen tegen ondc-
pand
………………
gensbelasting
….
……………
– –
Saldo der postrek.
v.
Rijks-
…
comptabelen
…………
…
,,
52.641.144,17
Vord. op het Alg. Burg. Pen-
…….
sioenf.
) …………….
-61.484.841,25
–
–
Vord. op andere Staatsbedr.
…….
en
insteli.
‘)
49.2.90.824,05
,,
41.014.407,15
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingev. art. 16 van haar oc-
trooi verstrekt
……….
t
15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
.
..
t
10.770.745,41
–
,,
4.785.212,12
Scbatkistbiljetten
in
omloop
,,
89.254.000,—
,,
89.254.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,, 336.400.000,-
11
)
,,
30l.400.000,-)
Daggeldleeningen
–
,,
—
Zilverhons in omloop
……
19.440.890,—
,,
12.655.343,-
Schuld
op
ultimo
April
0940 a/d. gem. weg. ah, uit
te keeren hoofds. d. pers.
bel.,
aand.
i.
d.
hoofds.
d.
grondb. e. d. gem. tondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
….
de
vermogensbelasting….,,
6.208.434,14
,,
6.208.434,14
Schuld aan Curaçao
‘) ……
733.567,25
,,
733.567,25
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
Pensioenfonds i)
354.839,33
337.571,15
Id. a. Ii. Staatsbedr. der P.T.
en
T.
‘)
…………….
…….
…….
182.235.996,38
,,
155.597.957,72
Id.
aan
andere Staatsbedrij-
ven
‘)
………………
….
…22.500.000,—
,,
25.500.000,—
Id. aan div. instellingen ‘)
..,,
.
48.940.732,76
,, 149.374.242;75
‘) In rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist.
‘)
Rechtstreeks
hij
de
Nederlandsclie Bank t 29.000.000,—
‘) Idem t
8.000.000,–
390
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Juni 1940
NEDERLAINTDSCIIE BANK.
Verkorte balans op 3 )uni 1940.
Aetivn.
l3innenl. Wissels,
l
IIfdbk.
6
64.343.223 Promessen, en7..
Bijbnk.,,
846.479
in disconto
(
Ag.sch.
,,
5.054.660
f
70.244.363
Papier 01) het Buitenland ….. 6
300.000
Af: Verkocht
maar voor de
bank nog niet afgeloopen.
.
–
300.000
Beleeningen mci.
Ç
Hfclbk.
f
154.686.769 ‘)
vrsch.in
rek.-
Bijbnk.
,,
5.656.354
crt. op onderp.
(
Ag. sch.
,,
76.253.333
236.596.456
Op
Effecten
en7
.
.
………. f
234.874.779 ‘)
01) Goederen en Ceelen
1.721.677 236.596.456
1
)
Voorschotten
aan
het
Rijk
…………………
13.472.083
Munt en muntnsateriaai
Gouden munt en gouden
mufltn)ateriaal
……….1
9.915.372.694
Zilveren munt, enz.
……….
7.994.440
1.123.367.134
Belegging van kapitaal, reserves
en pensioenfonds ,,
48.1 59.449
Gebouwen en meubelen dOr Bank
…………….
4.580.000
Diverse
rekeningen
……………………..
26.633.523
1.523.353.008
Passlva.
Kapitaal
…………………………….
f
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
7.579.898
Bijzondere
reserve
……………………….
10.756.940
Pensioenfonds
…………………………..
11.976.816
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
1.257.670.525
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
86.281
Rek.-Cour.
Van het Rijk
6
–
saldo’s
Van anderen
,1
205.640.435 205.640.435
Diverse
rekeningen
……………………..
9.642.413
1
.o.ö.u.uuo
Beschikbaar metaaisaldo
………………..538.201.006
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd is
………….. 1.34 5.502.510
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht…………………………….46.000.000
1)
TMrvall
aan Nederlandsch-Indië
(Vet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99)
1
60.612.475
Verkorte balans op 10 Juni 1 940
Activa.
Binnenl. Wissels,
Ilfclbk.
f
64.076.539
Promessen,
enz.
Bijbnk.,,
784.609
in disconto
(
Ag.
5db.,,
4.706.553
69.567.702
Papier op het Buitenland
. .
f
300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet
afgeloopen
–
300.000
Beleeningen mcl.
(
Iifdbk.
f
150.880.114
voorschotten in
Bijbnk.,,
7.048.835
rek.-crt.
op
(
Ag. scti.,,
68.412.563
onderp.
226.341.512
Op
Effecten
en
.
………
f
224.664.655
Op Goederen en Ceelen ….
…
1,676.857
226.341.512(1
Voorschotten
aan
het
Rijk
…………….
..
–
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….
f
1.115.544.476
Zilveren munt,
enz.
……
..
8.518.064 1.124.062.540
Belegging van kapitaal, reserves en
pensioenfonds ,,
46.023.069
Gebouwen en jneubelen der Bank
…………..
4.500.000
Diverse rekeningen
……………………….
24.157.270
1 1
‘la’,
Passiva.
ICapitaal
………………………………20.000.000
Reservcfonds
…………………………..4.454.252
Bijzondere reserve ……………………….13.494.514
Pensioenfonds …………………………..10.937.728
Bankbiljetten in omloop ………………….1.235.449.610
Bankassignatiën in omloop ………………..43.238
Rek.-Cour.
Van het Rijk f
14.652.19
saldo’s
Van anderen
,,
.194.222.074
208.874.193
Diverse rekeningen
…………………….1.698.558
1
1
..vaz.uaj
Beschikbaar
metaalsalclo
…………………
546.336.710
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de
Bank gerechtigd
is
…………..
1.365.841 .774
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de Bank onder-
gebracht
…………………………….
46.000.000
Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99) 6
60.612.475
Voornaamste nosteni In ,luizendeii zuldens.
Gouden
1
Circu-
Andere
l3eschikb.
Dek-
Dele
snunt
en ‘)
latie
opeischb.
Metaal-
kings-
muntsnater.
schulden
saldo
perc.
10
Juni ’40
1.115.544
4.235.450
208.917 546.337
‘i’Y’
3
,,
’40
1.115.373
1.257.671
205.727
538.201
77
27 Mei’40
1.195.371 1.262.559
207.770
536.226
77
21 Aug. ’39
1.129.424
1.011.582
401.626
590.049
80
‘i’otaal
Schatkist-
J3elee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op het
)’eken
disconto’s
rcchtstr.
ningen
builenl.
(act.)
10
Juni
‘401
69.568
46.000
226.342
300
24,157
3
,,
‘401
70.244
46.000
236.596
1
300
26.634
27 Mei
‘401
63.287 24.000
251.211
1
300
23.077
21 Aug. ‘391
21.297
–
214.812
1
1.575
11.581
1)
Per 1 April 1940 herwaarcleering van den goudvoorraad
01)
basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
DUITSIJRII RIJKSBANJC.
Goud
1
BeiDe-
1
Andei’e wissels
Belee
Data
en
i
1
bank-
1
chèques en
deviezen
1
scheine
1
scholkistpapier
ningen
31
Mei
1940.
1
73
1
260,8
1
12.568,5
1
30,9
23
,,
1940.
1
77,1
1
268,0
1
11.595,9
1
22,6
15
,,
1940.
1
77,4
1
234,8
1
11.989,7
1
25,5
23 Aug.
1939.
1
77,0
1
27,2
t
8.140,0
1
22,2
Data
Ej/ec-
1
Diverse
1
Circu-I
Rehçj.-
1
Diverse
ten
1
Activo.
tatie
1
Cr1.
1
Possiva 31 Mei
’40
1
191,9
1
9.434,4
12.594,2
1
1.470,0
l
457,7
23
,,
’40
1
143,7
1
1.813,3
11.757
,1
1
1.637,9
1
567,7
15
,,
’40
1
170,0
1
2.087,6
12.104,8
1
1.925,3
1
608,5
23Aug.’39
1
982,6
1
1.380,5 8.709,8
1
1
454,8
BANK
VAN ENOELANI).
Plaatsen en
lenden
1
7
Mei
1940
24
Mei
1940
21/25
Mei
Laagste [
Hoogstel
1
Jani
1940
27Mei/1Jani’40
J
Laagsge
1
Hoogs1e
Alexanctrlë
1)
97.50 97.50 97.50 97.50
97.50 97.50 97.50
Athene
‘)
535
525 525
525
1 525
525
525
Bangkok 1)
22.18 22.18 22.18 22.18
22.18
22.18 22.18
Bu(apest
1)
18.50
17.43
17.43
17.75
17.56
17.25
17.56
Buenos Aires’)
17171
17171
17.174
17171 17171
17,97f
17,171
Calcutta
–
11ngkong
1
)
14.88 14.96 14.93 14.96
14.96 14.96 14.96
Jstanbul
1)
5.10
5.15
5.15
5.15
i
5.15 5.15
5.15
Kobe
1)
16.56
17.68
17.18
17.81
17.50
17.50
17.81
Lissabon
1)
102.121
98
97.50
98
97.50
97
97.62
Montevideo
1
)
27.25
28.50
28.50 28.75
28.25
27.75 28.75
Montreal
4.45 4.45 4.43
4.47
4.45
4.43
4.47
Rio (l.
Janeiro.’)
3.66 3.87
3.81
3.87
3.84
3.84
3.93
Shanghai
‘)
3.31
4.12
4.09
4.25
4.13
4.13
4.13
Singapore
1
)
28.18
28.18 28.18 28.18
28.18 28.18 28.18
Valparaiso
95
Varscbau
– –
1 –
–
–
—
–
‘)
Niet-officieel.
‘)
Offic.
not. 15 laten, gem. not., welke
hup.
heb-
ben te betalen
15 Nov. 1938
17.13.
KOERSEN
‘t’J1
NEW-YORK.
(Cable).
Date
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
per £)
($
per
100
fr.)($ p.
100
Mk.)
($
p.
/100)
4 Juni 1940
3.19’/,
1.81
40.-
1
)
–
5
1940
3.19’/
1.81
40._
1
)
–
6
,,
1940
3.50’/,
1.99
40.-
1
)
–
7
1940
3.83 2.17
49
.
_1)
–
8
9940
3.71’1
2.11
40._
1
)
–
10
1940
3.52
2.-
40.-‘)
–
12 Juni 1939
4.68’1,
2.65
40.92
53.17
Muntpariteit
4.86
3.90’1,
23.81
1
1
4
0’116
‘)
Nominaal.
ZILVERPRIJS
0
OUDPRIJS
Londen
1)
N. York’)
A’dam’)
Londen ‘)
4
Juni
1940.
.
23
34
1
1
4 Juni
1940. .
–
1681-
5
,,
1940..
22
1
1
34
3
1
5
,,
1940..
–
1681-
6
,,
1940..
–
34’1
6
1940..
–
4681-
7
,,
1940..
23
3
1
8
•34’1
7
,,
1940..
–
1681-
8
1940..
–
–
8
,,
1940..
–
1681-
10
,,
1940..
–
34
3
1
4
10
,,
1940..
–
1681-
12
Juni
1939..
19
11
1,,
42
1
1,
12 Juni 1939..
2115
14915
23 Aug. 1939.
.
20
1
1,, 37
1
1
23 Aug. 1939..
2110
14816
1
1,
1)
In pence p. oz. stand.
‘)
Foreign silver in $c. p. oz. line.
‘),In guldens per ICg. 100011000.
‘)
In sh. p. 02. fine.
Bankbi
1/.
1
Bankbili.1
Other Securlties
Disc, and
Secu-
Data
Metaal
in
in Bank.
circulatie
1Departrn. 1
Advances
ritjes
5 Juni
40
1.660
569.260
10.970
2.890
22.810
29 Mei
’40
1.650
556.860
23.370 2.880 22.730
22
,,
’40
1.610
546.500
33.740
2.990
23.700
8
,,
’40
1.440 543.950 36.280
4.520
22.880
23 Aug. ’39
247.263
508.064
38.353
5.711
24.334
Gov.
Public
Other Deposits
Dek-
Bankers
Other
Acc.
Data
Sec.
Depos.
Reserve
hings-
Lerc.
1)
5
Juni ’40 161.730
13.610
118.790
49.610
12.390
6,8
29
Mei
’40 148.900
36.120
94.910
50.480
24.780
13,7
22
,,
’40 137.880
32.780
103.050
46.080
35.110
19,3
8
,,
%
139.080
33.140
108.130
44.970
37.470
20,1
23 Aug. ’39
99.666
22.371
92.132
36.229 39.199
26,0
1)
Verhouding tusscisen Reserve en Deposils.
KOERSEN TE LONDEN.